Status: vastgesteld, 22 augustus 2011
Plantype: Algemene Maatregel van Bestuur
IMRO-idn: NL.IMRO.0000.IMam11Barro-3000

Artikel 1.1 (begripsomschrijvingen)

 

Dit artikel bevat omschrijvingen van begrippen die in meer hoofdstukken of titels van het besluit terug komen. Begrippen die alleen voor één hoofdstuk of titel van belang zijn worden daar afzonderlijk omschreven.

Omdat dit besluit (tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald) valt onder de Wro wordt ook in dit besluit, conform artikel link naar wetgeving 1.1, tweede lid, van de wet, onder «grond» de onder- en bovengrond op verschillende niveaus, alsmede water en waterbodems begrepen. Waar in dit besluit de term grond of gronden wordt gebruikt, moet daaronder dus ook water worden verstaan. Datzelfde geldt waar «gebied» of «gebieden» worden gebruikt. Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald betreffen de in dit besluit opgenomen regels dus de «boven-» en «ondergrond» alsmede de waterbodem.

gebouw

De Woningwet onderscheidt twee soorten bouwwerken, te weten «gebouwen» en «bouwwerken geen gebouw zijnde». In artikel link naar wetgeving 1, eerste lid, onderdeel c, van die wet wordt een gebouw omschreven als elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijk overdekt geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Voorbeelden hiervan zijn: woningen (met inbegrip van drijvende woningen op het water en met uitzondering van woonarken), schuren, garages, kantoren, bedrijfsruimten, bioscopen, winkels en andere constructies met meer dan twee wanden. Ook woonwagens worden in dit besluit op gelijke wijze als in de Woningwet als gebouw aangemerkt.

Op verschillende plaatsen in dit besluit komt het begrip bouwwerk voor. Voor de toepassing van dat begrip kan aansluiting worden gezocht bij de omschrijving die al jaren in de Modelbouwverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten is opgenomen en waarbij in de jurisprudentie meestal wordt aangesloten. Kenmerkende criteria zijn de omvang, constructie en het plaatsgebonden karakter.

Als een bouwwerk, geen gebouw zijnde, kan elke constructie worden aangemerkt, die hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. Voorbeelden daarvan zijn: windmolen, radarinstallatie, zendmast, reclamezuil, terreinafscheiding, standbeeld. Een «nagelvaste verankering» met de grond is niet vereist. Mobiele objecten kunnen als bouwwerken worden aangemerkt als deze bedoeld zijn om gedurende langere tijd op dezelfde plaats te functioneren. Ook drijvende objecten, zoals woonboten zijn bouwwerken als ze bedoeld zijn om ter plaatse blijvend te functioneren.

geometrische plaatsbepaling

Op verschillende plaatsen in dit besluit komt het begrip geometrische plaatsbepaling voor. Dit is altijd in relatie tot de aanwijzing van gebieden en de begrenzing daarvan.

De digitalisering van dit besluit vindt plaats in overeenstemming met de regels zoals die ten aanzien van de digitalisering van ruimtelijke besluiten in het Bro zijn opgenomen. Dat betekent dat een geometrische plaatsbepaling overeenkomstig artikel link naar wetgeving 1.2.5. Bro en zoals nader geregeld in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening noodzakelijk is. In het IMRO2008 is bepaald dat voor de geometrische plaatsbepaling van de objecten de coördinaten van het Rijksdriehoekstelsel (RD-stelsel) worden gebruikt. Dit stelsel maakt onderdeel uit van een wereldwijd systeem. Het is mogelijk iedere locatie in Nederland op basis van het stelsel exact te bepalen. De ligging van een gebied of bestemming volgt dan niet uit het gebruikte kaartmateriaal en de ondergrond waarop een kaart is getekend, maar uit de geografische coördinaten volgens het Rijksdriehoekstelsel. Met gebruikmaking van de coördinaten kan de plaats van een object in een gebied worden bepaald.

Waar in het besluit het begrip geometrische plaatsbepaling wordt gehanteerd betreft dit, tenzij anderszins is aangegeven, een zogenaamde exacte plaatsbepaling. Dat betekent dat die begrenzing op het schaalniveau en de ondergrond waarop deze is vastgesteld precies aangeeft waar het gebied gelegen is en waar de grenzen van dat gebied zich bevinden. Wordt een exacte begrenzing op een ander schaalniveau of een andere ondergrond bekeken dan kunnen vertekeningen van die grens optreden. Dergelijke vertekeningen moeten in redelijkheid worden geïnterpreteerd.

Een plaatsbepaling van een object in een gebied in coördinaten moet wel op kaart worden verbeeld om deze voor mensen hanteerbaar te maken. Bij gebruik van coördinaten alleen is voor mensen immers niet duidelijk waar het object zich bevindt.

Tweede lid

In het tweede lid wordt geregeld dat waar in dit besluit en de daarop berustende bepalingen (ministeriële regeling of provinciale verordening) regels gesteld worden ten aanzien van een bestemmingsplan, deze regels ook gelden voor:

een wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel link naar wetgeving 3.6, eerste lid, onder a of b, Wro;
een inpassingsplan als bedoeld in de artikelen link naar wetgeving 3.26 Wro;
een beheersverordening als bedoeld in artikel link naar wetgeving 3.38 Wro;
een projectuitvoeringsbesluit als bedoeld in artikel link naar wetgeving 2.10 Chw, en
een omgevingsvergunning waarbij van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken met toepassing van artikel link naar wetgeving 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3º, van de Wabo.
Hiermee wordt voorkomen dat deze opsomming steeds herhaald moet worden.

Derde lid

Waar in dit besluit en de daarop berustende bepalingen eisen worden gesteld aan de toelichting bij een bestemmingsplan, worden die eisen eveneens gesteld aan de motivering van een omgevingsvergunning waarbij van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken met toepassing van artikel link naar wetgeving 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3º, van de Wabo. Voorkomen wordt hiermee dat elders in het besluit steeds opnieuw deze opsomming moet worden opgenomen.

Vierde lid

Waar in dit besluit en de daarop berustende bepalingen regels worden gesteld ten aanzien van de inhoud van bestemmingsplannen richten die regels zich tot zowel de bestemmingen in bestemmingsplannen als de in het bestemmingsplan met het oog op de bestemming gegeven regels. Met dit artikellid wordt voorkomen dat dit in dit besluit steeds moet worden herhaald.