direct naar inhoud van Regels
Plan: Inpassingsplan Windpark N33
Status: onherroepelijk
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0000.EZip15WPN33-4000

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het Inpassingsplan Windpark N33 met identificatienummer NL.IMRO.0000.EZip15WPN33-4000 van de minister van Economische Zaken en de minister van Infrastructuur en Milieu.

1.2 inpassingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde, dan wel de aan een gebied toegekende hoge of middelhoge verwachtingswaarde, in verband met de in dat gebied mogelijk voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.6 bebouwingspercentage

een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.7 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.8 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.9 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.10 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.11 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.12 cluster noord

een gegroepeerd geheel van windturbines die door samenhang in onderlinge afstand en verschijningsvorm deel uitmaken van een visuele eenheid van meerdere windturbines, waarbij de drie turbines aan de westelijke zijde van de N33 onderdeel uitmaken van het cluster;

1.13 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.14 gondel

de behuizing van de rotoras, generator of tandwielkast van een windturbine.

1.15 hoogspanningsleiding

een kabel/leiding met een spanningsniveau van 110 kV of hoger;

1.16 inkoopstation

bouwwerken ten behoeve van het op spanning houden van de interne parkbekabeling van het windpark als geheel;

1.17 kunstwerk

bouwwerk geen gebouw zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke.

1.18 lijnopstelling windturbines

windturbines die door samenhang in onderlinge afstand en verschijningsvorm deel uitmaken van een visuele eenheid van meerdere windturbines, die zoveel mogelijk in een rechte lijn staan en geen onderdeel uitmaken van cluster noord als bedoeld in 1.12;

1.19 maaiveld

de hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op het gebouw, bouwwerk of windturbine;

1.20 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes- of stations en schakelhuisjes of -stations.

1.21 Onze minister

de minister van Economische Zaken.

1.22 opstelplaats

een verharde plek ten behoeve van het bouwen van, het onderhoud aan en de demontage van een windturbine, waaronder tevens begrepen onderhoudswegen;

1.23 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
1.24 rotor

het samenstel van rotorbladen (wieken) en hub (neus) van een windturbine;

1.25 rotorblad

de wiek van een windturbine.

1.26 tijdelijke voorzieningen

bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alsmede werken (waaronder opslagplaatsen) gedurende een periode van maximaal 5 jaar;

1.27 verschijningsvorm van een turbine

het uiterlijk van de windturbine zoals wordt bepaald door het samenstel van de vorm van de gondel, de ashoogte en de rotordiameter van een windturbine.

1.28 windturbine

een bouwwerk bestaande uit een mast met bijbehorende fundering, gondel en rotor, ten behoeve van de opwekking van elektrische energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.4 ashoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan het hart van de hub (neus).

2.5 rotordiameter van een windturbine

de diameter van de cirkel die door de tip (het uiteinde) van een rotorblad (wiek) wordt beschreven.

2.6 tiphoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de tip (uiteinde) van het bovenste verticaal staande rotorblad.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. nutsvoorzieningen ten behoeve van de energievoorziening (waaronder windenergie);
  • b. kunstwerken, alsmede voorzieningen ten behoeve van de bediening van kunstwerken;
  • c. watergangen en -partijen en andere waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. onderhoudswegen;
  • f. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden;
  • b. het maximale bebouwingspercentage bedraagt het op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven bebouwingspercentage. Indien er geen bebouwingspercentage is aangegeven, bedraagt het maximale bebouwingspercentage 100%;
  • c. de maximale bouwhoogte van gebouwen bedraagt op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' aangegeven bouwhoogte;
  • d. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 15 meter, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte voor bliksemafleiders 20 meter bedraagt.

Artikel 4 Bedrijf - Windturbinepark Voorlopig

4.1 Voorlopige bestemming
4.1.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Windturbinepark Voorlopig' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de opwekking van elektrische energie door middel van windturbines;
  • b. opstelplaatsen ten behoeve van de bouw, het onderhoud en de demontage van windturbines, met inachtneming van het bepaalde in 11.2;
  • c. inkoopstations;
  • d. tijdelijke voorzieningen ten behoeve van de aanleg van het windturbinepark;
  • e. kabels en leidingen ten behoeve van het windturbinepark;
  • f. kunstwerken, alsmede voorzieningen ten behoeve van de bediening van kunstwerken;
  • g. wegen en paden, op- en afritten;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. voor zover niet strijdig met de belangen van het bepaalde in sub a t/m h, is het volgende toegestaan:
    • 1. agrarische bedrijvigheid;
    • 2. extensieve openluchtrecreatie;
    • 3. watergangen, waterpartijen, oevers en taluds;
    • 4. waterhuishouding;
    • 5. instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende natuurwaarden
  • j. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde

4.1.2 Bouwregels
a Windturbines

Voor het bouwen van windturbines gelden de volgende bepalingen:

  • 1. er is maximaal één windturbine per bestemmingsvlak toegestaan;
  • 2. de minimale en maximale ashoogte van een windturbine bedragen respectievelijk 115 meter en 140 meter;
  • 3. de minimale en maximale rotordiameter van een windturbine bedragen respectievelijk 110 meter en 130 meter;
  • 4. de maximale tiphoogte van een windturbine bedraagt 200 meter;
  • 5. voor beide lijnopstellingen gezamenlijk (midden- en zuidelijk deel) zijn de windturbines identiek en voor cluster noord zijn de windturbines identiek;
  • 6. de draairichting van de windturbines dient gelijk te zijn;
  • 7. de turbines mogen, binnen het bestemmingsvlak, in oost-westelijke richting verschuiven:
    • a. binnen 1 lijnopstelling,
    • b. danwel binnen de noord-zuid lopende lijnen in cluster noord,
  • 8. met dien verstande dat de verschuiving van een turbine maximaal 15 meter ten opzichte van alle turbines binnen de lijn binnen cluster noord of lijnopstelling mag bedragen.
b Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • 1. behoudens het bepaalde in artikel 4.1.2.a en 11.2 zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan;
  • 2. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van het verkeer bedraagt 8 meter;
  • 3. de maximale bouwhoogte van nutsvoorzieningen bedraagt 3 meter;
  • 4. de maximale bouwhoogte van palen en masten bedraagt 6 meter;
  • 5. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter.

4.1.3 Specifieke gebruiksregels
a Voorwaardelijke verplichting natuurcompensatie

Alvorens de windturbine voorzien van de aanduiding 'overige zone - ecologie', in gebruik genomen en gehouden mag worden dient uitvoering gegeven te zijn aan een met de provincie Groningen overeengekomen natuurcompensatieplan.

b Voorwaardelijke verplichting obstakelverlichting

Alvorens het windpark voor energieproductie in gebruik genomen en gehouden mag worden, dient de obstakelverlichting op de turbines gerealiseerd te zijn conform een door Inspectie Leefomgeving en Transport goedgekeurd verlichtingsplan, waarbij geldt dat de verlichting vastbrandend dient te zijn.

4.2 Geldigheidstermijn van de voorlopige bestemming

De voorlopige bestemming als bedoeld in 4.1 geldt 30 jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van het plan.

4.3 Definitieve bestemming
4.3.1 Bestemmingsomschrijving

Na het verstrijken van de termijn als bedoeld in 4.2, gelden voor de voor 'Bedrijf - Windturbinepark Voorlopig' aangewezen gronden weer de bestemmingen zoals voor die gronden zijn neergelegd in de onderliggende bestemmingsplannen.

Artikel 5 Leiding

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar geldende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' een hoogspanningskabeltracé ten behoeve van het windturbinepark, met dien verstande dat op de verbeelding twee alternatieve tracés zijn opgenomen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van leiding - tracé 1' en 'specifieke vorm van leiding - tracé 2'. Het is niet toegestaan om meer dan 1 van deze tracés te realiseren;
  • b. ter plaatse van de dubbelbestemming 'Leiding - Kabeltracé' een kabeltracé ten behoeve van het windturbinepark, niet zijnde een hoogspanningsleiding;
  • c. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. er mogen slechts gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met uitzondering van het bepaalde in sub c;
  • b. de hoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  • c. het bepaalde in sub a en b is niet van toepassing op het bepaalde in artikel 3.2 en 4.1.2.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Verbod

In het belang van het kabeltracé als bedoeld in artikel 5.1 is het, behoudens het bepaalde in artikel 5.3.2, verboden op en in de in artikel 5.1 bedoelde gronden zonder omgevingsvergunning van bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen of afgraven, dieper dan 1 m onder peil;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen, dieper dan 1 m onder peil;
  • c. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen, dieper dan 1 m onder peil;
  • d. diepploegen, dieper dan 1 m onder peil;
  • e. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies, dieper dan 1 m onder peil;
  • f. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen, dieper dan 1 m onder peil;
  • g. het indrijven van voorwerpen, dieper dan 1 m onder peil;
  • h. het uitvoeren van grondbewerkingen, dieper dan 1 m onder peil.

5.3.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in artikel 5.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning, of;
  • d. betrekking hebben op de realisatie van een windturbinepark.

5.3.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.3.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van het kabeltracé als bedoeld in artikel 5.1;
  • b. vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende kabelbeheerder.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan de dubbelbestemming 'Leiding' wijzigen, zodanig dat de dubbelbestemming 'Leiding' en de aanduiding 'specifieke vorm van leiding - tracé 1' of 'specifieke vorm van leiding - tracé 2' wordt verwijderd, met dien verstande dat dit uitsluitend toegestaan is:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van leiding - tracé 1' of 'specifieke vorm van leiding - tracé 2' op de verbeelding;
  • b. op het moment dat 1 van beide tracé's gerealiseerd is.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar geldende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische (verwachtings)waarden.

6.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.2.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, uit te voeren of bouwwerken te realiseren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m2;
  • b. het woelen, mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking over een oppervlakte groter dan 200 m2 en dieper dan 0,45 m;
  • c. het graven of dempen van watergangen;
  • d. het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 0,4 m;
  • e. het graven van sleuven breder dan 0,5 m en dieper dan 1 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het permanent verlagen van het waterpeil.

6.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 6.2.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
  • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
  • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
  • 3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  • d. indien bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.

6.2.3 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het in artikel 6.2.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  • d. aanvaardbaar zijn op basis van eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
6.3 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' wijzigen zodanig dat:

  • a. de zone naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval van het plan wordt verwijderd, voorzover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft;
  • b. dit artikel wordt gewijzigd of vervalt, voorzover regelingen van een hogere orde dan een inpassingsplan daartoe aanleiding geven.

 

Artikel 7 Waarde - Archeologie 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar geldende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische (verwachtings)waarden.

7.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.2.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of bouwwerken te realiseren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden over een oppervlakte groter dan 100 m2;
  • b. het woelen, mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking over een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 0,3 m;
  • c. het graven of dempen van watergangen;
  • d. het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 0,3 m;
  • e. het graven van sleuven breder dan 0,4 m en dieper dan 0,3 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het permanent verlagen van het waterpeil.

7.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 7.2.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    • 3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  • d. indien bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.

7.2.3 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het in artikel 7.2.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  • d. aanvaardbaar zijn op basis van eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
7.3 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' wijzigen zodanig dat:

  • a. de zone naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval van het plan wordt verwijderd, voorzover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft;
  • b. dit artikel wordt gewijzigd of vervalt, voorzover regelingen van een hogere orde dan een inpassingsplan daartoe aanleiding geven.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 3

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar geldende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.

8.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.2.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of bouwwerken te realiseren:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan het aanwezige kleipakket;
  • b. het mengen, diepploegen, ontginnen van gronden over een oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan het aanwezige kleipakket;
  • c. het graven of dempen van watergangen;
  • d. het dempen van kolken;
  • e. het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 100 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen, drainage met uitzondering van herdrainage, funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het permanent verlagen van het waterpeil.

8.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 8.2.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
  • c. één of meer van de volgende voorschriften in acht wordt genomen:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. een verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    • 3. een verplichting de werken en of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
  • d. indien bevoegd gezag voornemens is aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

8.2.3 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het verbod als bedoeld onder 8.2.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  • d. aanvaardbaar zijn op basis van eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
8.3 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' wijzigen zodanig dat:

  • a. de zone naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval van het plan wordt verwijderd, voorzover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft;
  • b. dit artikel wordt gewijzigd of vervalt, voorzover regelingen van een hogere orde dan een inpassingsplan daartoe aanleiding geven.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

Voorafgaand aan het bouwrijp maken van het plangebied, wordt het gehele terrein ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ecologie' door een gecertificeerd ecoloog gecontroleerd op de aanwezigheid van daslook en beoordeeld of deze op een goede wijze ingepast kan worden in het plan. Indien deze niet op een goede wijze ingepast kan worden, worden de exemplaren ruim uitgestoken en verplaatst naar een geschikte groeiplaats in de directe omgeving. Bij het uitsteken wordt een ruime hoeveelheid grond en kruidlaag meegenomen, in verband met het wortelstelsel. De verplaatsing mag uitsluitend geschieden buiten de periode van bloei en/of zaadzetting, die globaal van begin mei t/m augustus loopt. Indien daslook wel ingepast kan worden, dienen de betreffende groeiplaatsen geregistreerd en beschermd te worden.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 Veiligheidszone - windturbine

Ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - windturbine' is tevens wiekoverslag van de windturbine toegestaan.

11.2 Overige zone - parkinfrastructuur

Ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - parkinfrastructuur' zijn opstelplaatsen toegestaan, met dien verstande dat:

  • 1. maximaal 1 opstelplaats met een maximale oppervlakte van 2.000 m² per windturbine is toegestaan;
  • 2. in afwijking van het bepaalde onder 1 ten behoeve van de bouwwerkzaamheden voor maximaal 2 jaar, gerekend vanaf start bouw van de betreffende turbine, een maximale oppervlakte van 5.000 m² per opstelplaats is toegestaan;
  • 3. alsmede waterberging, kabels en leidingen en tijdelijke voorzieningen ten behoeve van de aanleg van het windturbinepark.

Ter plaatse zijn geen gebouwen toegestaan, uitgezonderd gebouwen in de vorm van inkoopstations. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:

  • a. binnen het gehele plangebied zijn maximaal 3 inkoopstations toegestaan;
  • b. de maximale hoogte bedraagt 3,5 meter;
  • c. de maximale oppervlakte per inkoopstation bedraagt 50 m²;
  • d. in afwijking van het bepaalde in sub c geldt voor maximaal 1 inkoopstation dat de maximale oppervlakte 70 m² bedraagt.
11.3 Overige zone - weg en overige zone - weg alternatief

Ter plaatse van de aanduidingen 'Overige zone - weg en overige zone - weg alternatief' is een bouw- en onderhoudsweg toegestaan met een maximale breedte van 5 meter, uitgezonderd ter hoogte van kruisingen met andere wegen. Tevens zijn ter plaatse waterberging en kabels en leidingen toegestaan, alsmede fiets- en wandelpaden ter hoogte van kruisingen met bestaande fiets- en wandelpaden.

11.4 Overige zone - woning in de sfeer van het windpark

Ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - woning in de sfeer van het windpark' wordt de woning tevens aangemerkt als een woning in de sfeer van het windturbinepark.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

De Minister is bevoegd om af te wijken van het bepaalde in artikel 11.2 sub 2, met dien verstande dat:

  • a. de aldaar genoemde termijn van 2 jaar met maximaal 1 jaar verlengd mag worden indien bouwwerkzaamheden vertraging oplopen;
  • b. de aldaar bedoelde tijdelijke opstelplaats opnieuw aangelegd mag worden en maximaal gedurende 0,5 jaar in stand mag worden gehouden in geval van calamiteiten tijdens de exploitatiefase.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

Het bevoegd gezag kan de aanduiding 'Overige zone - weg alternatief' wijzigen, zodanig dat deze aanduiding wordt verwijderd, indien aangetoond is dat de locaties van de betreffende windturbines voldoende tijdig ontsloten kunnen worden via een andere ontsluitingsweg. Met voldoende tijdig wordt in ieder geval bedoeld het moment waarop gestart wordt met de bouw van de te ontsluiten windturbines.

Artikel 14 Overige regels

14.1 Verhouding met bestemmingsplannen

 

14.2 Bevoegdheid provincies en gemeenten
  • 1. Gemeenteraden en Provinciale Staten zijn na tien jaar na vaststelling van dit inpassingsplan bevoegd een bestemmingsplan, respectievelijk een inpassingsplan, vast te stellen voor de gronden waarop dit inpassingsplan betrekking heeft.
  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een gemeenteraad een bestemmingsplan vaststellen of kunnen Provinciale Staten een inpassingsplan vaststellen onmiddellijk na vaststelling van dit inpassingsplan, indien daarbij wordt voorzien in de bestemmingen en aanduidingen zoals neergelegd in dit inpassingsplan en bijbehorende planregels.
  • 3. In afwijking van het bepaalde in de onderdelen a en b van dit artikel zijn de gemeenteraden, alsmede de Provinciale Staten, voor de duur van de in artikel 7o, tweede lid, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, zoals gewijzigd bij het Besluit van 8 juli 2016 tot wijziging en aanvulling van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet en van bijlage II bij de Crisis- en herstelwet (Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet elfde tranche, Stb 2016, 276) bedoelde termijn niet bevoegd de voor de exacte locaties van de windturbines in het plan opgenomen bestemming en voorlopige bestemming te wijzigen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het Inpassingsplan Windpark N33.