direct naar inhoud van Regels
Plan: Inpassingsplan Windpark De Drentse Monden - Oostermoer
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0000.EZip15WDMOM-3001

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het Inpassingsplan Windpark De Drentse Monden - Oostermoer met identificatienummer NL.IMRO.0000.EZip15WDMOM-3001 van de minister van Economische Zaken en de minister van Infrastructuur en Milieu.

1.2 inpassingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde, dan wel de aan een gebied toegekende hoge of middelhoge verwachtingswaarde, in verband met de in dat gebied mogelijk voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.6 bebouwingspercentage

een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.7 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.8 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.9 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.10 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.11 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.12 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.13 gondel

de behuizing van de rotoras, generator of tandwielkast van een windturbine.

1.14 hoogspanningsleiding

een kabel/leiding met een spanningsniveau hoger dan 1.000 volt wisselspanning (effectief) of 1.500 volt gelijkspanning.

1.15 inkoopstation

bouwwerk behorende bij een cluster of lijnopstelling van windturbines ten behoeve van het transport van energie van de interne parkbekabeling van het windturbinepark naar het externe energienet.

1.16 kunstwerk

bouwwerk geen gebouw zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke.

1.17 lijnopstelling windturbines

windturbines die in een rechte lijn staan en die door samenhang in onderlinge afstand en verschijningsvorm deel uitmaken van een visuele eenheid van meerdere windturbines.

1.18 maaiveld

de hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op het gebouw, bouwwerk of windturbine.

1.19 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes- of stations, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.20 obstakellicht

licht dat wordt gebruikt in de luchtvaart en die de aanwezigheid van een obstakel aangeeft.

1.21 Onze minister

de minister van Economische Zaken.

1.22 opstelplaats

een verharde plek ten behoeve van het bouwen van en het onderhoud aan een windturbine, waaronder tevens begrepen onderhoudswegen.

1.23 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.24 rotor

het samenstel van rotorbladen (wieken) en hub (neus) van een windturbine.

1.25 rotorblad

de wiek van een windturbine.

1.26 tijdelijke voorzieningen

bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alsmede werken (waaronder opslagplaatsen) gedurende een periode van maximaal 5 jaar.

1.27 windturbine

een bouwwerk bestaande uit een mast met bijbehorende fundering en de rotor, ten behoeve van de opwekking van elektrische energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.

1.28 windturbinepark

het geheel van windturbines met alle daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 ashoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan het hart van de hub (neus).

2.6 rotordiameter van een windturbine

de diameter van de cirkel die door de tip (het uiteinde) van een rotorblad (wiek) wordt beschreven.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. (gebouwde) nutsvoorzieningen;
  • b. kunstwerken, alsmede voorzieningen ten behoeve van de bediening van kunstwerken;
  • c. watergangen en -partijen en andere waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. onderhoudswegen.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximale bouwhoogte van gebouwen bedraagt 8 meter, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer is dan 8 meter;
  • b. het maximale bebouwingspercentage bedraagt het op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven bebouwingspercentage.
  • c. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 5,5 meter, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte voor bliksemafleiders 20 meter bedraagt.

Artikel 4 Bedrijf - Windturbinepark Voorlopig

4.1 Voorlopige bestemming
4.1.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Windturbinepark Voorlopig' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de opwekking van windenergie door middel van windturbines;
  • b. opstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines, met inachtneming van het bepaalde in 9.2;
  • c. inkoopstations, met inachtneming van het bepaalde in 9.2;
  • d. tijdelijke voorzieningen ten behoeve van de aanleg van het windturbinepark;
  • e. kabels en leidingen ten behoeve van het windturbinepark;
  • f. kunstwerken, alsmede voorzieningen ten behoeve van de bediening van kunstwerken;
  • g. wegen en paden, op- en afritten;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. voor zover niet strijdig met de belangen van het bepaalde in sub a t/m h, is het volgende toegestaan:
    • 1. agrarische bedrijvigheid;
    • 2. extensieve openluchtrecreatie;
    • 3. watergangen, waterpartijen, oevers en taluds;
    • 4. waterhuishouding;
    • 5. instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende natuurwaarden.

4.1.2 Bouwregels

a Windturbines

Voor het bouwen van windturbines gelden de volgende bepalingen:

  • 1. er is maximaal één windturbine per bestemmingsvlak toegestaan;
  • 2. de minimale en maximale ashoogte van een windturbine bedragen respectievelijk 119 meter en 145 meter;
  • 3. de minimale en maximale rotordiameter van een windturbine bedragen respectievelijk 112 meter en 131 meter;
  • 4. per lijnopstelling dienen de rotordiameter en de ashoogte van de windturbines, alsmede de uiterlijke verschijningsvorm van de gondels, hetzelfde te zijn;
  • 5. de draairichting van de windturbines dient gelijk te zijn.

b Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • 1. behoudens het bepaalde in artikel 4.1.2.a en 9.2 zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan;
  • 2. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van het verkeer, alsmede bliksemafleiders bedraagt 8 meter;
  • 3. de maximale bouwhoogte van nutsvoorzieningen bedraagt 3 meter;
  • 4. de maximale bouwhoogte van palen en masten bedraagt 6 meter;
  • 5. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter.
4.2 Specifieke gebruiksregels

Het windturbinepark mag enkel in gebruik worden genomen en gehouden indien wordt voldaan aan het Reductie Vereiste als bedoeld in artikel 2 van het Convenant Co-existentie Windpark De Drentse Monden en Oostermoer en de LOFAR radiotelescoop van Astron van 19 september 2016, bijgevoegd als bijlage 1, inbegrepen eventuele wijzigingen overeengekomen na deze datum.

4.3 Geldigheidstermijn van de voorlopige bestemming

De voorlopige bestemming als bedoeld in 4.1 geldt 30 jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van het plan.

4.4 Definitieve bestemming
4.4.1 Bestemmingsomschrijving

Na het verstrijken van de termijn als bedoeld in 4.3, gelden de voor 'Bedrijf - Windturbinepark Voorlopig' aangewezen gronden weer de bestemmingen zoals voor die gronden zijn neergelegd in de onderliggende bestemmingsplannen dan wel beheersverordeningen.

Artikel 5 Leiding - Kabeltracé

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Kabeltracé' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een kabeltracé ten behoeve van het windturbinepark, niet zijnde een hoogspanningsleiding.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. in afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming, met uitzondering van het bepaalde in sub c;
  • b. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 meter;
  • c. het bepaalde in sub a en b is niet van toepassing op het bepaalde in artikelen 3 en 4.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Verbod

In het belang van het kabeltracé als bedoeld in artikel 5.1 is het, behoudens het bepaalde in artikel 5.3.2, verboden op en in de in artikel 5.1 bedoelde gronden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen of afgraven, dieper dan 1 m onder peil;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen, dieper dan 1 m onder peil;
  • c. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen, dieper dan 1 m onder peil;
  • d. diepploegen, dieper dan 1 m onder peil;
  • e. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies, dieper dan 1 m onder peil;
  • f. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen, dieper dan 1 m onder peil;
  • g. het uitvoeren van grondbewerkingen, dieper dan 1 m onder peil.
5.3.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in artikel 5.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning, of;
  • d. betrekking hebben op de realisatie van een windturbinepark.
5.3.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.3.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van het kabeltracé als bedoeld in artikel 5.1;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

 

Artikel 6 Waarde - Archeologie 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van aanwezige archeologische waarden dan wel naar verwachting aanwezige archeologische waarden voorzover als zodanig zijn aangeduid.

6.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.2.1 Omgevingsvergunningplicht

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige dan wel naar verwachting aanwezige archeologische waarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in artikel 6.2.2, zonder een omgevingsvergunning op en in de in artikel 6.1 bedoelde gronden over een oppervlakte van minimaal 500 m² of over een lengte van minimaal 500 meter de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,3 m onder peil;
  • b. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, dieper dan 0,3 m onder peil;
  • c. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen, dieper dan 0,3 m onder peil;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen, dieper dan 0,3 m onder peil;
  • e. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • f. het ophogen en egaliseren van gronden.
6.2.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het in artikel 6.2.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud ten dienste van de daar voorkomende bestemming(en);
  • b. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige, of;
  • c. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van het plan.
6.2.3 Omgevingsvergunning, toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

De werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden als bedoeld in artikel 6.2.1, zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, en
  • b. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
6.3 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan de aanduiding 'Waarde - Archeologie 1' wijzigen zodanig dat:

  • a. de zone naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval van het plan wordt verwijderd, voorzover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft;
  • b. dit artikel wordt gewijzigd of vervalt, voorzover regelingen van een hogere orde dan een inpassingsplan daartoe aanleiding geven.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van aanwezige archeologische waarden dan wel naar verwachting aanwezige archeologische waarden voorzover als zodanig zijn aangeduid.

7.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.2.1 Omgevingsvergunningplicht

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige dan wel naar verwachting aanwezige archeologische waarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in artikel 7.2.2, zonder een omgevingsvergunning op en in de in artikel 7.1 bedoelde gronden over een oppervlakte van minimaal 1.000 m² of over een lengte van minimaal 1.000 meter de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,3 m onder peil;
  • b. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, dieper dan 0,3 m onder peil;
  • c. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen, dieper dan 0,3 m onder peil;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen, dieper dan 0,3 m onder peil;
  • e. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • f. het ophogen en egaliseren van gronden.
7.2.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het in artikel 7.2.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud ten dienste van de daar voorkomende bestemming(en);
  • b. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige, of;
  • c. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van het plan.
7.2.3 Omgevingsvergunning, toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

De werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden als bedoeld in artikel 7.2.1, zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, en
  • b. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
7.3 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan de aanduiding 'Waarde - Archeologie 2' wijzigen zodanig dat:

  • a. de zone naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval van het plan wordt verwijderd, voorzover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft;
  • b. dit artikel wordt gewijzigd of vervalt, voorzover regelingen van een hogere orde dan een inpassingsplan daartoe aanleiding geven.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 Veiligheidszone - windturbine

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - windturbine' is tevens wiekoverslag van de windturbine toegestaan.

9.2 Overige zone - parkinfrastructuur

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - parkinfrastructuur' zijn opstelplaatsen toegestaan, met dien verstande dat maximaal 1 opstelplaats met een maximale oppervlakte van 5.000 m² per windturbine is toegestaan, alsmede kabels en leidingen en tijdelijke voorzieningen ten behoeve van de aanleg van het windturbinepark.

Ter plaatse zijn geen gebouwen toegestaan, uitgezonderd gebouwen in de vorm van inkoopstations. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:

  • a. per lijnopstelling is maximaal 1 inkoopstation toegestaan, met dien verstande dat bij maximaal 1 lijnopstelling maximaal 2 inkoopstations toegestaan zijn;
  • b. de maximale hoogte bedraagt 3,5 meter;
  • c. de maximale oppervlakte per inkoopstation bedraagt 50 m².
9.3 Overige zone - weg

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - weg' is een onderhoudsweg toegestaan met een maximale breedte van 7 meter, uitgezonderd ter hoogte van kruisingen met andere wegen. Tevens zijn ter plaatse kabels en leidingen, alsmede water en waterberging toegestaan.

9.4 Overige zone - woning in de sfeer van het windpark

Ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - woning in de sfeer van het windpark' wordt de woning tevens aangemerkt als een woning in de sfeer van het windturbinepark.

Artikel 10 Overige regels

10.1 Verhouding met bestemmingsplannen

Voor zover de enkelbestemmingen Bedrijf - Nutsvoorziening en Bedrijf - Windturbinepark Voorlopig, als bedoeld in artikelen 3 en 4 van dit plan samenvallen met de bestemmingen uit de onderliggende bestemmingsplannen dan wel beheersverordeningen, komen de enkelbestemmingen uit die bestemmingsplannen dan wel beheersverordeningen te vervallen;

  • a. voor zover de dubbelbestemmingen Leiding - Kabeltracé, Waarde - Archeologie 1 en Waarde - Archeologie 2, als bedoeld in artikelen 5 t/m 7 van dit plan, alsmede de aanduidingen Veiligheidszone - windturbine, Overige zone - parkinfrastructuur, Overige zone - weg en Overige zone - woning in de sfeer van het windpark als bedoeld in artikel 9 samenvallen met de bestemmingen uit de onderliggende bestemmingsplannen dan wel beheersverordeningen, prevaleert de dubbelbestemming respectievelijk aanduiding als bedoeld in dit plan;
  • b. in aanvulling op het bepaalde onder b geldt dat de onderliggende bestemmingen op basis van het vigerende bestemmingsplan en/of de (sub)besluitgebieden op basis van de vigerende beheersverordening van kracht blijven voor zover zij niet strijdig zijn met de dubbelbestemmingen als bedoeld in artikelen 5 t/m 7 en/of de aanduidingen als bedoeld in artikel 9;
  • c. voor zover dit inpassingsplan de bestemmingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen voor strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.12 Wabo niet wijzigt, blijven de regels uit genoemde bestemmingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen onverkort van toepassing.

10.2 Bevoegdheid vaststellen bestemmingsplan / inpassingsplan
  • a. Gemeenteraden van de gemeenten Aa en Hunze, Borger-Odoorn, Stadskanaal en Vlagtwedde en Provinciale Staten van de provincies Drenthe en Groningen zijn na tien jaar na vaststelling van dit inpassingsplan bevoegd een bestemmingsplan, respectievelijk een inpassingsplan, vast te stellen voor de gronden waarop dit inpassingsplan betrekking heeft;
  • b. in afwijking van het eerste lid kunnen voornoemde gemeenteraden en Provinciale Staten voor de gronden waarop dit plan betrekking heeft, een bestemmingsplan respectievelijk een inpassingsplan vaststellen onmiddellijk na vaststelling van dit plan, indien daarin geen afbreuk wordt gedaan aan de uitvoerbaarheid van dit plan;
  • c. in afwijking van het bepaalde in de onderdelen a en b van dit artikel zijn de gemeenteraden van de gemeenten Aa en Hunze en Borger-Odoorn, alsmede de Provinciale Staten van de provincie Drenthe, voor de duur van de in artikel 7o, tweede lid, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, zoals gewijzigd bij het Besluit van 8 juli 2016 tot wijziging en aanvulling van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet en van bijlage II bij de Crisis- en herstelwet (Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet elfde tranche, Stb 2016, 276) bedoelde termijn van 30 jaar niet bevoegd de voor de exacte locaties van de windturbines in het plan opgenomen voorlopige bestemming te wijzigen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het Inpassingsplan Windpark De Drentse Monden - Oostermoer.