direct naar inhoud van Regels
Plan: Transformator- en schakelstation Breukelen-Kortrijk
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0000.EZip14statBreuk-3000

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het inpassingsplan Transformator- en schakelstation Breukelen-Kortrijk met identificatienummer NL.IMRO.0000.EZip14statBreuk-3000 van de Minister van Economische Zaken en de Minister van Infrastructuur en Milieu;

1.2 inpassingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 afspanportaal

een stalen portaal welke geplaatst wordt tussen de laatste hoogspanningsmast van een lijn en de onderdelen op een station;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.7 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.8 bliksempieken

stalen masten die voorkomen dat de gevoelige onderdelen op het station geraakt worden door de bliksem;

1.9 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.10 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.11 cultuurhistorische waarden

de waarden die een gebied ontleent aan zijn door vroegere cultuur-, bodembewerkings- of levenspatronen ontstane verschijningsvorm of eigenschappen, of in of op de bodem voorkomende overblijfselen van die patronen, waaronder begrepen het karakteristiek veenweidegebied met oorspronkelijke ontginningsassen, kreekruggen, kades en bebouwingslinten;

1.12 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.13 hoogspanningsverbinding

een ondergrondse of bovengrondse verbinding met een spanningsniveau hoger dan 30 kV;

1.14 kunstwerken

bouwwerken, geen gebouwen zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren e.d.;

1.15 kwetsbare objecten

objecten waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht moet worden genomen;

1.16 landschapswaarden

de waarden die een gebied ontleent aan zijn visueel waarneembare verschijningsvorm, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur, waaronder openheid en stroomruggen;

1.17 Ministers

De Minister van Economische Zaken en de Minister van Infrastructuur en Milieu;

1.18 natuurwaarden

de waarden die een gebied ontleent aan zijn bodemvorm, bodemsamenstelling en flora en fauna, waaronder weidevogelgebied en botanisch/faunistisch waardevol gebied;

1.19 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.20 normale onderhoudswerkzaamheden

onder normaal onderhoud wordt verstaan werkzaamheden die periodiek moeten worden uitgevoerd ter instandhouding van de met de bestemming beoogde doeleinden;

1.21 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergronds) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

1.22 overkluizing

een dragende constructie op heipalen ten behoeve van het transport van de transformator over de waterleiding;

1.23 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.24 peil

0 m NAP

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken
2.1.1 De bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.1.2 De oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.1.3 Ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot het diepste punt ven het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen van bouwwerken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, verlichtingen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,50 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • b. het behoud en het herstel van de ter plaatse voorkomende, dan wel de daaraan eigen landschapswaarden gelegen buiten de bouwvlakken;
  • c. een tijdelijke transportroute, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - transportroute';
  • d. een bouwkundige voorziening voor een opstelling van een kraan en een hijskraan, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - hijsplatform';

met daarbij behorende

  • e. ontsluitingswegen ten behoeve van aanliggende functies en aangrenzende bestemmingen;
  • f. wegen en paden;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. water en watergangen;
  • k. erven en terreinen.
3.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van landhekken mag niet meer bedragen dan 1,5 meter;
  • b. de bouwhoogte van een hijskraan mag niet meer bedragen dan 80 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.3.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende andere werken of werkzaamheden buiten het bouwvlak uit te voeren:

  • a. het rooien, kappen en dunnen van houtopstanden, bomen, struiken of heesters, behoudens het oogsten van teelten;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het ophogen van gronden en aanleggen van (geluids)wallen;
  • d. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of (grond)waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten;
  • e. het scheuren van grasland;
  • f. het plaatsen van teeltondersteunende voorzieningen, met dien verstande, dat teeltondersteunende voorzieningen met een oppervlakte van meer dan 4 hectare niet zijn toegestaan.
3.3.2 Toelaatbaarheid

Het bevoegd gezag verleent de vergunning als bedoeld in 3.3.1 alleen indien door de in 3.3.1 genoemde werken of werkzaamheden, dan wel door de gevolgen daarvan, hetzij direct, hetzij indirect de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, niet blijvend onevenredig of niet onevenredig kunnen worden aangetast, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen. Onder waarden en functies worden in ieder geval verstaan de cultuurhistorische, natuur- en landschapswaarden in het betrokken gebied.

3.3.3 Uitzonderingen

Het in 3.3.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de bestemming;
  • b. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten;
  • c. werken en werkzaamheden, welke uit een oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn;
  • d. werken of werkzaamheden die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning;
  • e. werken en werkzaamheden ten behoeve van de aanleg en het onderhoud van een hijsplatform;
  • f. werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van een tijdelijke transportroute door middel van stelconplaten of een daarmee vergelijkbare afdekking.

Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een 380/150 kV schakel- en transformatorstation;
  • b. voorzieningen ten behoeve van de aansluiting op een 380 kV net;
  • c. voorzieningen ten behoeve van de aansluiting op een 150 kV net;
  • d. landschappelijke inpassing, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. wegen en paden;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daarbijbehorende:

  • i. gebouwen;
  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • k. erven;
  • l. terreinen.
4.2 Bouwregels

Op de voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte aan gebouwen mag niet meer bedragen dan 930 m²;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 13,5 meter;
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • b. de bouwhoogte van afspanportalen mag niet meer bedragen dan 26,5 meter;
  • c. de bouwhoogte van bliksempieken mag niet meer bedragen dan 26,5 meter;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijde mag niet meer bedragen dan 14 meter.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. een tijdelijke transportroute, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - transportroute';
  • c. een overkluizing van de watertransportleiding, ter plaatse van de aanduding 'specifieke vorm van verkeer - overkluizing';
  • d. landschappelijke inpassing, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  • e. bermen en beplantingen;
  • f. water en watergangen;
  • g. onverharde paden en wegen,


met de daarbij behorende:

  • h. de voor het onderhoud hiervan benodigde bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

5.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3,5 meter.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het rooien, kappen en dunnen van houtopstanden, bomen, struiken of heesters, behoudens het oogsten van teelten;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
  • d. diepploegen en diepwoelen, zijnde het extra diep -0,4 meter of meer- omploegen, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd;
  • e. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of (grond)waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten;
  • f. het scheuren van grasland.
5.3.2 Toelaatbaarheid

Het bevoegd gezag verleent de vergunning als bedoeld in 5.3.1 alleen indien door de in 5.3.1 genoemde werken of werkzaamheden, dan wel door de gevolgen daarvan, hetzij direct, hetzij indirect de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, niet blijvend onevenredig of niet onevenredig kunnen worden aangetast, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen. Onder waarden en functies worden in ieder geval verstaan de cultuurhistorische, natuur- en landschapswaarden in het betrokken gebied.

5.3.3 Uitzonderingen

Het in 5.3.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de bestemming;
  • b. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten;
  • c. werken en werkzaamheden, welke uit een oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn;
  • d. werken of werkzaamheden die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning;
  • e. werken en werkzaamheden ten behoeve van de aanleg en het onderhoud van een overkluizing;
  • f. werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van een tijdelijke transportroute door middel van stelconplaten of een daarmee vergelijkbare afdekking.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. bruggen en duikers;
  • e. kunstwerken;
  • f. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

6.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  • b. de bouwhoogte van de hellingbaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - hellingbaan' mag niet meer dan 12 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 3,5 meter mag bedragen.

Artikel 7 Verkeer - Railverkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een spoorwegbedrijf;
  • b. een bouwkundige voorziening voor een opstelling van een kraan en een hijskraan, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - hijsplatform';
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. kunstwerken;
  • f. ongelijkvloerse kruisingen;
  • g. nutsvoorzieningen,


met de daarbij behorende:

  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.2 Bouwregels

Op de voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

7.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van een hijskraan mag niet meer bedragen dan 80 meter;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 15 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 meter.

Artikel 8 Water

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en waterhuishouding;
  • b. taluds;
  • c. beschoeiing;
  • d. een tijdelijke transportroute, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - transportroute';
  • e. stuwen en dammen ten behoeve van de waterhuishouding;

met daarbij behorende:

  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • g. kunstwerken;
  • h. straatmeubilair;
  • i. voet- en fietspaden;
  • j. groenvoorzieningen.
8.2 Bouwregels

Op de voor 'Water' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

8.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgraven, vergraven en egaliseren van gronden;
  • b. het overkluizen van watergangen;
  • c. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verleggen, verruimen en dempen van bestaande waterlopen, sloten, greppels, kolken, oppervlaktewater, oevers, kades en dijken;
  • e. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of (grond)waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten.
8.3.2 Toelaatbaarheid

Het bevoegd gezag verleent de vergunning als bedoeld in 8.3.1 alleen indien door de in 8.3.1 genoemde werken of werkzaamheden, dan wel door de gevolgen daarvan, hetzij direct, hetzij indirect de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, niet blijvend onevenredig of niet onevenredig kunnen worden aangetast, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen. Onder waarden en functies worden in ieder geval verstaan waterberging en de cultuurhistorische, natuur- en landschapswaarden in het betrokken gebied.

8.3.3 Uitzonderingen

Het in 8.3.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de bestemming;
  • b. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten;
  • c. werken en werkzaamheden, welke uit een oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn;
  • d. werken of werkzaamheden die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning;
  • e. het vervangen van overbeschoeiingen, mits deze werkzaamheden in overleg met de waterbeheerder plaatsvinden;
  • f. werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van een tijdelijke transportroute door middel van stelconplaten of een daarmee vergelijkbare afdekking.

Artikel 9 Leiding - Gas

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een ondergrondse gastransportleiding.

9.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in 9.1 mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming 'Leiding - Gas' worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.2 voor het bouwen overeenkomstig de in 9.1 bedoelde andere daar voorkomende bestemming(en), mits:

  • a. hierdoor de veiligheid van de aardgastransportleiding niet wordt geschaad en er geen kwetsbare objecten worden toegelaten;
  • b. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de desbetreffende leidingbeheerder.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Verbod

Het is verboden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde en niet zijnde werkzaamheden van ondergeschikte betekenis, uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning:

  • a. het planten van diepwortelende beplantingen of bomen;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere manier ingraven of indrijven van voorwerpen;
  • c. het uitvoeren van grondwerkzaamheden;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • e. diepploegen;
  • f. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  • g. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • h. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
9.4.2 Toelaatbaarheid

Het bevoegd gezag verleent de vergunning als bedoeld in 9.4.1 alleen indien:

  • a. geen schade ontstaat aan de gasleiding en/of het doelmatig functioneren van die leiding niet in gevaar wordt gebracht;
  • b. de veiligheid niet in gevaar wordt gebracht;
  • c. hierover vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.
9.4.3 Uitzondering op verbod

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in 9.4.1 is vereist voor werken of werkzaamheden die:

  • a. op het moment van de inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning;
  • b. nodig zijn ten behoeve van de instandhouding en/of het onderhoud van de leiding;
  • c. die worden uitgevoerd ten behoeve van de aanleg van het transformatorstation en de bijbehorende toegangswegen.

Artikel 10 Leiding - Hoogspanningsverbinding

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsleiding voor het transport van elektrische energie en daarbij behorende bouwwerken.

10.2 Bouwregels
  • a. In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden voorkomende bestemming(en) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding.
  • b. Voor het doeleind genoemd in 10.1 mag een hoogspanningsleiding worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de maximum bouwhoogte van de masten bedraagt 65 m;
    • 2. de maximum bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van de leiding bedraagt 50 m.
  • c. In afwijking van het bepaalde in sub a mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 2 m voor zover deze objecten krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en) zijn toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - hellingbaan' een onderheide hellingbaan ten behoeve van de bestemming 'Verkeer' is toegestaan, waarbij aan de regels van de bestemming 'Verkeer' moet worden voldaan.
10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2 onder a voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, mits:

  • a. wordt voldaan aan de bepalingen van de andere ter plaatse geldende bestemming(en), al dan niet na gebruik van de bij die bestemmingen opgenomen afwijkingsbevoegdheden;
  • b. daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de betreffende leiding, de veiligheid niet in gevaar wordt gebracht en ter zake vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Verbod

Het is verboden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde en niet zijnde werkzaamheden van ondergeschikte betekenis, uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning:

  • a. het aanbrengen van hoogopgaande beplanting of bomen;
  • b. het plaatsen van onroerende objecten, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • c. het opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren;
  • d. het uitvoeren van grondwerkzaamheden;
  • e. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • f. het permanent opslaan van goederen;
  • g. het leggen van kabels en leidingen.
10.4.2 Toelaatbaarheid

Het bevoegd gezag verleent de vergunning als bedoeld in 10.4.1 alleen indien:

  • a. geen schade ontstaat aan de hoogspanningsverbinding en/of het doelmatig functioneren van die verbinding niet in gevaar wordt gebracht;
  • b. de veiligheid niet in gevaar wordt gebracht;
  • c. hierover vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.
10.4.3 Uitzondering op verbod

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in 10.4.1 is vereist voor werken of werkzaamheden die:

  • a. op het moment van de inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning;
  • b. nodig zijn ten behoeve van de instandhouding en/of het onderhoud van de leiding;
  • c. die worden uitgevoerd ten behoeve van de aanleg van het transformatorstation en de bijbehorende toegangswegen.

Artikel 11 Leiding - Riool

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een ondergrondse rioolleiding.

11.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in 11.1 mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming 'Leiding - Riool' worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.

11.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2 voor het bouwen overeenkomstig de in 11.1 bedoelde andere daar voorkomende bestemming(en), indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de betreffende leiding en ter zake vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.4.1 Verbod

Het is verboden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde en niet zijnde werkzaamheden van ondergeschikte betekenis, uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning:

  • a. het planten van diepwortelende beplantingen of bomen;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere manier ingraven of indrijven van voorwerpen;
  • c. het uitvoeren van grondwerkzaamheden;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.
11.4.2 Toelaatbaarheid

Het bevoegd gezag verleent de vergunning als bedoeld in 11.4.1 alleen indien:

  • a. geen schade ontstaat aan de rioolleiding en/of het doelmatig functioneren van die leiding niet in gevaar wordt gebracht;
  • b. de veiligheid niet in gevaar wordt gebracht;
  • c. hierover vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.
11.4.3 Uitzondering op verbod

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in 11.4.1 is vereist voor werken of werkzaamheden die:

  • a. op het moment van de inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning;
  • b. nodig zijn ten behoeve van de instandhouding en/of het onderhoud van de leiding;
  • c. die worden uitgevoerd ten behoeve van de aanleg van het transformatorstation en de bijbehorende toegangswegen.

Artikel 12 Leiding - Water

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een ondergrondse watertransportleiding.

12.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in 12.1 mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming 'Leiding - Water' worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
  • b. een vrijdragende brugconstructie ten behoeve van de bestemming 'Verkeer' ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - overkluizing', waarbij aan de regels van de bestemming 'Groen' moet worden voldaan;
  • c. een onderheide hellingbaan ten behoeve van de bestemming 'Verkeer' ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - hellingbaan', waarbij aan de regels van de bestemming 'Verkeer' moet worden voldaan.
12.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.2 voor het bouwen overeenkomstig de in 12.1 bedoelde andere daar voorkomende bestemming(en), indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de betreffende leiding en ter zake vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.4.1 Verbod

Het is verboden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde en niet zijnde werkzaamheden van ondergeschikte betekenis, uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning:

  • a. het planten van diepwortelende beplantingen of bomen;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere manier ingraven of indrijven van voorwerpen;
  • c. het uitvoeren van grondwerkzaamheden;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.
12.4.2 Toelaatbaarheid

Het bevoegd gezag verleent de vergunning als bedoeld in 12.4.1 alleen indien:

  • a. geen schade ontstaat aan de watertransportleiding en/of het doelmatig functioneren van die leiding niet in gevaar wordt gebracht;
  • b. de veiligheid niet in gevaar wordt gebracht;
  • c. hierover vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.
12.4.3 Uitzondering op verbod

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in 12.4.1 is vereist voor werken of werkzaamheden die:

  • a. op het moment van de inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning;
  • b. nodig zijn ten behoeve van de instandhouding en/of het onderhoud van de leiding;
  • c. die worden uitgevoerd ten behoeve van de aanleg van het transformatorstation en de bijbehorende toegangswegen;
  • d. worden uitgevoerd in het kader van het realiseren van een vrijdragende brugconstructie ten behoeve van de bestemming 'Groen' ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - overkluizing';
  • e. worden uitgevoerd in het kader van het realiseren van een onderheide hellingbaan ten behoeve van de bestemming 'Verkeer' ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - hellingbaan'.

Artikel 13 Waarde - Archeologie

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.

13.2 Bouwregels
13.2.1 Algemeen

Op de gronden met bestemming 'Waarde - Archeologie' mogen geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

13.2.2 Uitzonderingen

In afwijking van het bepaalde in 13.2.1 mogen op of in deze gronden gebouwen of, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden, mits het gaat om:

  • a. bebouwing die nodig is voor archeologisch onderzoek met een maximale bouwhoogte van 3 meter;
  • b. bebouwing waarvan de bodemverstoring minder bedraagt dan 500 m²;
  • c. bebouwing waarvan de bodemverstoring meer bedraagt dan 500 m² maar de bodem niet dieper dan 0,3 meter beneden het maaiveld wordt geroerd;
  • d. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder het peil niet wordt uitgebreid;
  • e. een gebouw of bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden gerealiseerd.
13.3 Afwijken van de bouwregels
13.3.1 Afwijking
  • a. In afwijking van het bepaalde in 13.2 mogen gebouwen en bouwwerken en andere bouwwerkzaamheden volgens de andere daar voorkomende bestemming(en) gerealiseerd worden, mits op basis van een archeologisch rapport, dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt ingediend, en waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag, blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
    • 2. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden;
    • 3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  • b. Het overleggen van een archeologisch rapport als bedoeld in sub a is niet vereist indien de aanvraag betrekking heeft op een of meer gebouwen of bouwwerken als bedoeld in 13.2.2 onder c.
  • c. Het bepaalde in sub b is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op een terrein, binnen dan wel deel uitmakend van eenzelfde ontwikkelgebied, waarvoor eerder een omgevingsvergunning is afgegeven als bedoeld in sub a, en/of sublid 13.4.2 sub a. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Lid 13.3.2 is van overeenkomstige toepassing.
13.3.2 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in 13.3.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
13.3.3 Advies

Het bevoegd gezag wint advies in van een door hem aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, zulks ongeacht het bepaalde bij de andere op deze gronden rustende bestemmingen:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen, egaliseren, verlagen, afplaggen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de landbodemstructuur, dieper dan 0,3 m beneden het maaiveld;
  • b. het ontgronden, baggeren, afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen verlagen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de waterbodemstructuur;
  • c. het graven, verbreden, verdiepen van watergangen en waterpartijen;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • e. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • f. het aanleggen van drainage;
  • g. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • h. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • i. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  • j. het verwijderen van fundamenten dieper dan 0,3 m beneden het maaiveld.
13.4.2 Toelaatbaarheid
  • a. In afwijking van het bepaalde in 13.4.1 kan een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid uitgevoerd worden mits op basis van een archeologisch rapport, dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt ingediend, en naar het oordeel van het bevoegd gezag, blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
    • 2. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden;
    • 3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  • b. Het overleggen van een archeologisch rapport als bedoeld in sub a is niet vereist indien de aanvraag betrekking heeft op het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zoals bedoeld in sub c.
  • c. Het bepaalde in sub b is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking op een terrein, binnen dan wel deel uitmakend van eenzelfde ontwikkelgebied, waarvoor eerder een omgevingsvergunning is afgegeven als bedoeld in 13.3.1, en/of het bepaalde onder a. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. 13.4.4 is van overeenkomstige toepassing.
13.4.3 Uitzondering

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in 13.4.1 is vereist voor werken of werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van onderhoudsbaggerwerkzaamheden die aantoonbaar niet dieper gaan dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;
  • c. indien zij een oppervlakte beslaan van ten hoogste 500 m²;
  • d. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • e. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    • 1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
    • 2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
13.4.4 Voorschiften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in 13.4.1 kan het bevoegd gezagde de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
13.4.5 Advies

Het bevoegd gezag wint advies in van een door hem aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.

13.5 Wijzigingsbevoegdheid

De Ministers zijn bevoegd dit plan te wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’ geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
    • 1. op de betrokken locaties geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. handhaving van de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’ niet langer noodzakelijk wordt geacht;
    • 3. wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.
  • b. de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’ toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft;
  • c. De Ministers geven uitsluitend toepassing aan het bepaalde onder a na schriftelijk advies van de deskundige inzake archeologie.

Artikel 14 Waterstaat - Keur

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Keur' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. het onderhoud van de naastgelegen watergang;


met de daarbij behorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
14.2 Bouwregels

Op de voor 'Waterstaat - Keur' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

14.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming geldt dat de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen.

14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterloop, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.2 en toestaan dat mag worden gebouwd ten behoeve van de basisbestemming, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de beheerder van de watergang.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 15 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 16 Algemene gebruiksregels

Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval verstaan

  • a. het niet voorzien in de landschappelijke inpassing van het transformator- en schakelstation Breukelen-Kortrijk, conform het als Bijlage 7 bij de toelichting van dit plan opgenomen Landschapsplan, binnen 180 dagen na de aanleg van het transformator- en schakelstation en bijbehorende verbinding alsmede het niet in stand houden van deze landschappelijke inpassing, nadat deze gerealiseerd is.
  • b. het uitvoeren van grondwerkzaamheden op de locatie van het transformator- en schakelstation Breukelen-Kortrijk zonder dat voorafgaand aan die werkzaamheden een detectieonderzoek naar explosieven is uitgevoerd.

Artikel 17 Algemene aanduidingsregels

17.1 Geluidzone - industrie
17.1.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - industrie' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd zijn voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte.

17.1.2 Bouwregels

Op de grens van de geluidzone mag de geluidsbelasting vanwege de inrichting de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan. De geluidsbelasting vanwege de inrichting wordt bepaald inclusief een toeslag van 5 dB vanwege het tonale karakter van het geluid.
Het is niet toegestaan nieuwe woningen en geluidgevoelige andere gebouwen als bedoeld in de Wet geluidhinder ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - industrie' te realiseren.

17.1.3 Wijzigingsbevoegdheid

De Ministers kunnen het plan wijzigen en de aanduiding als bedoeld in 17.1.1 wijzigen in die zin dat de zone wordt aangepast indien daartoe als gevolg van wijziging in gebruik, bedrijfsvoering, regelgeving of vergunningverlening aanleiding bestaat.

17.2 Vrijwaringszone - molenbiotoop
17.2.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaats van de aanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de vrije windgang van molens.

17.2.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' gelden, in afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en), de volgende regels:

  • a. op of in de gronden binnen de zone, gemeten vanaf 0 m tot 100 m van de molen, mag niet worden gebouwd;
  • b. op of in de gronden binnen de zone, gemeten vanaf 100 m tot 400 m van de molen, mogen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan door middel van onderstaande formule wordt bepaald:

H=X/n + c x z

Waarin:

H = de toelaatbare bouwhoogte in meters (gemeten vanaf het peil ter plaatse van de molen)

X = de afstand in meters vanaf het bouwwerk tot de wieken van de molen

n = 140 (coëfficiënt voor het landelijk gebied) en n = 50 (coëfficiënt voor gesloten gebied voor de Kortrijkse Molen)

c = 0,2 (constante in verband met een windreductie van 5%)

z = askophoogte = 11,85 m

17.2.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.2.2 voor het bouwen overeenkomstig de in 17.2.1 bedoelde andere daar voorkomende bestemming(en), indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de betreffende molen en ter zake vooraf advies van de molenbeheerder is ingewonnen.

17.2.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. binnen een afstand van 100 meter rondom de molen: het oprichten van beplanting die hoger is of zal worden dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
    • 2. binnen een afstand van 100 meter tot 400 meter van de molen: het oprichten van beplanting die hoger is of zal worden dan 1/100 van de afstand van de beplanting tot de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek.
  • b. Het onder a opgenomen verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
    • 1. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
    • 2. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.
  • c. Werken en werkzaamheden als bedoeld in dit lid zijn slechts toelaatbaar indien:
    • 1. de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing dan wel beplanting en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt door de nieuw aan te brengen beplanting; of
    • 2. toepassing van de onder a bedoelde afstands- en/of hoogtematen de belangen in verband met de nieuw aan te brengen beplanting onevenredig zouden schaden.
17.2.5 Advies

Alvorens omtrent het verlenen van omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de molenbeheerder.

17.3 Vrijwaringszone - weg
17.3.1 Aanduidingsomgschrijving

De gronden ter plaats van de aanduiding 'Vrijwaringszone - weg' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het obstakelvrij houden van de gronden langs de autosnelweg.

17.3.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - weg' geldt, in afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en), dat het niet toegestaan is gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op te richten.

17.3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.3.2 voor het bouwen overeenkomstig de in 17.3.1 bedoelde andere daar voorkomende bestemming(en), indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van weg en ter zake vooraf advies van de wegbeheerder is ingewonnen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
18.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het inpassingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het inpassingsplan  Transformator- en schakelstation Breukelen-Kortrijk.