direct naar inhoud van Regels
Plan: Windplan Blauw
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0000.EZKIP18WPBLAUW-3002

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het inpassingsplan Windplan Blauw met identificatienummer NL.IMRO.0000.EZKIP18WPBLAUW-3002 van de minister van Economische Zaken en Klimaat en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties.

1.2 inpassingplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 beeldkwaliteitsplan

het Beeldkwaliteitsplan windenergie Dronten & Lelystad zoals is vastgesteld door gemeenteraad van de gemeente Dronten op 28 september 2017 en door de gemeenteraad van de gemeente Lelystad op 3 oktober 2017.

1.6 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.7 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.8 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.9 beperkt kwetsbaar object

een object als bedoeld in het eerste lid van artikel 1 onder b van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.10 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.11 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.12 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.13 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.14 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.15 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.16 geluidgevoelig object

een woning, geluidsgevoelig terrein of gebouw als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.17 gondel van een windturbine

de behuizing van de rotoras, generator of tandwielkast van een windturbine.

1.18 hub

de neus van de windturbine waarin de wieken samenkomen.

1.19 in gebruik nemen van een windturbine

Het bedrijfsmatig in gebruik nemen van de windturbines, dat is het moment direct na de oplevering van een rij turbines door de leverancier.

1.20 kraanopstelplaats

een verharde plek ten behoeve van het bouwen van, het onderhoud aan en de demontage van een windturbine, waaronder tevens begrepen de aansluiting ervan op een onderhoudsweg;

1.21 kwetsbaar object

een object als bedoeld in het eerste lid van artikel 1 onder l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.22 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.23 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.24 peil
  • a. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. voor windturbines: 0 m N.A.P.;
  • c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.25 overdraaien

het bovenlangskomen van een rotorblad van een windturbine over onderliggende gronden tijdens het in gebruik zijn van een windturbine.

1.26 rotor

het samenstel van rotorbladen (wieken) en hub (neus) van een windturbine.

1.27 rotorblad

de wiek van een windturbine.

1.28 rotordiameter

de diameter van de cirkel die door de tip (het uiteinde) van een rotorblad (wiek) wordt beschreven.

1.29 schakelkasten en transformatoren

bouwwerken behorende bij een windturbine ten behoeve van het transporteren van opgewekte elektriciteit en het op spanning houden van de interne parkbekabeling van het windturbinepark als geheel.

1.30 tip van het rotorblad

het uiteinde van een rotorblad.

1.31 verschijningsvorm van een windturbine

het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door het samenstel van de vorm van de gondel, de ashoogte, de mastvorm en de rotordiameter van een windturbine.

1.32 windturbine

een bouwwerk ter opwekking van elektrische energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte en lengte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 tiphoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de tip (uiteinde) van het bovenste verticaal staande rotorblad.

2.6 tiplaagte

vanaf het peil tot aan de tip (uiteinde) van het onderste verticaal staande rotorblad.

2.7 ashoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan het hart van de as van de rotor van de windturbine.

2.8 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN 2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - elektriciteitsvoorziening': een hoogspanningstransformatorstation;
  • b. bij deze bestemming en de in Artikel 4 genoemde behorende voorzieningen zoals transformatoren, kabels en leidingen, onderhoudswegen, op- en afritten.
3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag ten behoeve van de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' worden gebouwd met in achtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 9 m;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 13 m;
  • c. de bouwhoogte van transformatoren bedraagt ten hoogste 7 m;
  • d. de bouwhoogte van bliksemafleiders bedraagt ten hoogste 20 m;
  • e. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 3,5 m.
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3,5 m.

Artikel 4 Bedrijf - Windturbinepark

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Windturbinepark' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het opwekken van elektrische energie door middel van windturbines;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch', tevens voor grondgebonden agrarische activiteiten en het behoud van landschappelijke en waterstaatkundige belangen van de gronden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bos': tevens voor bosbeheer en houtproductie en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden van de gronden;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'water': tevens voor water en het behoud en ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden van de gronden;
  • e. bij deze bestemming behorende voorzieningen waaronder in elk geval worden begrepen kabels en leidingen, onderhoudswegen, op- en afritten en kraanopstelplaatsen met een maximum verhard oppervlak van 2.400 m2 per turbine ten behoeve van het onderhoud van de windturbines.
4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd met in achtneming van de onderstaande regels:

  • a. op deze gronden geldt dat de omgevingsvergunning voor het bouwen van een windturbine ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' uitsluitend wordt verleend indien de aanvrager bij zijn aanvraag borgt dat de windturbines ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - te saneren windturbine 1' bij ingebruikname van de nieuwe windturbines ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' zijn verwijderd;
  • b. het bouwen van windturbines ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' is niet toegestaan indien de windturbines ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - te saneren windturbines 1' bij aanvang van de bouwwerkzaamheden niet buiten gebruik zijn gesteld als het bouwen plaatsvindt in de periode 1 augustus tot en met 31 maart;
  • c. op deze gronden geldt dat de omgevingsvergunning voor het bouwen van een windturbine ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' uitsluitend wordt verleend indien de aanvrager bij zijn aanvraag borgt dat de windturbines ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - te saneren windturbine 2' binnen een halfjaar na ingebruikname van de nieuwe windturbines ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' buiten gebruik zijn gesteld en deze binnen een half jaar na buiten gebruik stellen zijn verwijderd;
  • d. op deze gronden geldt dat de omgevingsvergunning voor het bouwen van een windturbine ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' uitsluitend wordt verleend indien de aanvrager bij zijn aanvraag borgt dat de windturbines ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - te saneren windturbine 3' binnen een halfjaar na ingebruikname van de nieuwe windturbines ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3'buiten gebruik zijn gesteld en deze binnen een half jaar na het buiten gebruik stellen zijn verwijderd;
  • e. binnen het bouwvlak zijn uitsluitend windturbines en kraanopstelplaatsen toegestaan;
  • f. per bouwvlak mag maximaal 1 windturbine worden gebouwd;
  • g. de tiphoogte van een windturbine bedraagt:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' ten hoogste 213 m;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' ten hoogste 248 m;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' ten hoogste 213 m;
  • h. de ashoogte van een windturbine bedraagt ten minste 120 m en ten hoogste 166 m;
  • i. de rotordiameter van een windturbine bedraagt ten minste 120 m en ten hoogste 164 m;
  • j. op gronden:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' is de verschijningsvorm van de windturbines onderling gelijk;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' is de verschijningsvorm van de windturbines onderling gelijk;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' is de verschijningsvorm van de windturbines onderling gelijk;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' wordt het hart van de windturbine binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hartlijn windturbine' gebouwd;
  • l. schakelkasten, transformatoren, terreinafscheidingen en andere overige bouwwerken zijn niet toegestaan.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Verspringen van lijnopstellingen

In afwijking van het bepaalde onder 4.2 onder k kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het toestaan dat het hart van een windturbine buiten de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hartlijn windturbine' wordt gebouwd, met in achtneming van het volgende:

  • a. de afwijking bedraagt ten hoogste 25 m;
  • b. de afwijking is noodzakelijk voor een goede technische uitvoering van de windturbine dan wel teneinde archeologische waardevolle restanten ter plaatse te kunnen behouden of aantasting ervan te voorkomen.
  • c. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van het landschappelijke beeld van het windturbinepark als geheel zoals beschreven in het Beeldkwaliteitsplan.

4.3.2 Afwijkingsbevoegdheid voor kleine bouwwerken en terreinafscheidingen bij turbines

In afwijking van het bepaalde onder 4.2 onder l kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het plaatsen van schakelkasten, transformatoren, terreinafscheidingen en overige bouwwerken ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - 2' en specifieke bouwaanduiding - 3', met dien verstande dat:

  • a. het aantal schakelkasten en transformatoren bedraagt per windturbine 1;
  • b. de oppervlakte van een schakelkast en een transformator behorend bij een windturbine bedraagt ten hoogste 10 m²;
  • c. de bouwhoogte van schakelkasten en transformatoren behorend bij een windturbine bedraagt ten hoogste 3 m;
  • d. de bouwhoogte voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het windpark bedraagt ten hoogste 3 m;
  • e. de bouwhoogte van een terreinafscheiding bedraagt niet meer dan 2,5 m.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van deze gronden gelden de volgende regels:

4.4.1 Gebruiksbepaling sanering bestaande turbines
  • a. het in gebruik nemen van windturbines ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' is niet toegestaan indien de windturbines ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - te saneren windturbines 1' niet zijn verwijderd;
  • b. na het in gebruik nemen van windturbines ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' is het in gebruik houden van deze windturbines uitsluitend toegestaan indien de windturbines ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - te saneren windturbines 2' binnen een half jaar na ingebruikname van de windturbines ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' buiten gebruik zijn gesteld en deze windturbines, nadat zij buiten gebruik zijn gesteld,binnen een half jaar zijn verwijderd;
  • c. na het in gebruik nemen van windturbines ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' is het in gebruik houden van deze windturbines uitsluitend toegestaan indien de windturbines ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - te saneren windturbines 3' binnen een half jaar na ingebruikname van de windturbines ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' buiten gebruik zijn gesteld en deze windturbines, nadat zij buiten gebruik zijn gesteld, binnen een half jaar, zijn verwijderd.

4.4.2 Uitzonderingsregeling
  • a. In afwijking van het bepaalde in 4.4.1, onder b en c blijft het in gebruik nemen en houden van nieuwe windturbines, na het in 4.4.1 bepaalde moment van buitengebruikstelling van daarin als te saneren aangeduide windturbines toegestaan, waarbij geldt dat:
    • 1. indien minimaal één windturbine niet conform 4.4.1 buiten bedrijf is gesteld, turbine RT-05, zoals aangeduid in bijlage 1 bij de regels, moet worden stilgezet tot het moment waarop voornoemde windturbine buiten bedrijf is gesteld;
    • 2. indien minimaal vijf windturbines niet conform 4.4.1 buiten bedrijf zijn gesteld , tevens turbine RT-06, zoals aangeduid in bijlage 1 bij de regels, moet worden stilgezet tot het moment waarop voornoemde windturbines buiten bedrijf zijn gesteld;
    • 3. indien minimaal negen windturbines niet conform 4.4.1 buiten bedrijf zijn gesteld, tevens turbine RT-07, zoals aangeduid in bijlage 1 bij de regels, moet worden stilgezet tot het moment waarop voornoemde windturbines buiten bedrijf zijn gesteld;
    • 4. indien minimaal 13 windturbines niet conform 4.4.1 buiten bedrijf zijn gesteld, tevens turbine RT-08, zoals aangeduid in bijlage 1 bij de regels, moet worden stilgezet tot het moment waarop voornoemde windturbines buiten bedrijf zijn gesteld;
    • 5. indien minimaal 17 windturbines niet conform 4.4.1 buiten bedrijf zijn gesteld, tevens turbine RT-09, zoals aangeduid in bijlage 1 bij de regels, moet worden stilgezet tot het moment waarop voornoemde windturbines buiten bedrijf zijn gesteld;
    • 6. indien minimaal 21 windturbines niet conform 4.4.1 buiten bedrijf zijn gesteld, alle nieuwe turbines moet worden stilgezet tot het moment waarop voornoemde windturbines buiten bedrijf zijn gesteld;
  • b. In afwijking van het bepaalde in 4.4.1 onder b en c blijft het in gebruik nemen en houden van nieuwe windturbines, na het in 4.4.1 bepaalde moment van verwijdering van daarin als te saneren aangeduide windturbines toegestaan, waarbij geldt dat:
    • 1. indien minimaal één windturbine niet conform 4.4.1 is verwijderd, turbine RT-05, zoals aangeduid in bijlage 1 bij de regels, moet worden stilgezet tot het moment waarop voornoemde windturbine is verwijderd;
    • 2. indien minimaal vijf windturbines niet conform 4.4.1 zijn verwijderd, tevens turbine RT-06, zoals aangeduid in bijlage 1 bij de regels, moet worden stilgezet tot het moment waarop voornoemde windturbines zijn verwijderd;
    • 3. indien minimaal negen windturbines niet conform 4.4.1 zijn verwijderd, tevens turbine RT-07, zoals aangeduid in bijlage 1 bij de regels, moet worden stilgezet tot het moment waarop voornoemde windturbines zijn verwijderd;
    • 4. indien minimaal 13 windturbines niet conform 4.4.1 zijn verwijderd, tevens turbine RT-08, zoals aangeduid in bijlage 1 bij de regels, moet worden stilgezet tot het moment waarop voornoemde windturbines zijn verwijderd;
    • 5. indien minimaal 17 windturbines niet conform 4.4.1 zijn verwijderd, tevens turbine RT-09, zoals aangeduid in bijlage 1 bij de regels, moet worden stilgezet tot het moment waarop voornoemde windturbines zijn verwijderd;
    • 6. indien minimaal 21 windturbines niet conform 4.4.1 zijn verwijderd, alle nieuwe turbines moet worden stilgezet tot het moment waarop voornoemde windturbines zijn verwijderd;
  • c. Het bevoegd gezag kan, indien de in sub a en b genoemde turbines nog niet zijn gerealiseerd andere turbines aan wijzen die moeten worden stilgezet indien niet voldaan wordt aan het bepaalde in 4.4.1.

4.4.3 Obstakelverlichting

Alvorens het windpark voor energieproductie in gebruik te nemen en te houden, dient de obstakelverlichting op de turbines gerealiseerd te zijn en gebruikt te worden conform een door Inspectie Leefomgeving en Transport goedgekeurd verlichtingsplan, met dien verstande dat roodflitsende verlichting in de schemer- en nachtperiode niet is toegestaan.

Artikel 5 Leiding - Hoogspanning

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een ondergrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding met de daarbij behorende belemmeringenstrook;
  • b. een ondergrondse 33 kV-middenspanningsverbinding met de daarbij behorende belemmeringenstrook;

met de daarbij behorende:

  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. toegangswegen;
  • g. waterlopen en waterpartijen;
  • h. waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en hoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 onder b en toestaan dat wordt gebouwd overeenkomstig de andere aan de gronden toegekende bestemming(en), mits:

  • a. de belangen en de veiligheid van de betrokken hoogspanningsverbinding niet worden geschaad;
  • b. vooraf de leidingbeheerder van de desbetreffende hoogspanningsverbinding gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen omtrent de beoordeling bedoeld onder a, alsmede over de beperkingen en voorschriften die gesteld dienen te worden ter bescherming van de daar genoemde belangen.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en bomen;
  • b. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • c. diepploegen;
  • d. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • e. het verrichten van grondroeractiviteiten anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • f. het uitvoeren van grondbewerkingen in de vorm van afgraven en ophogen;
  • g. het aanleggen, verruimen of dempen van wateren;
  • h. het uitvoeren van activiteiten met en/of opslag van stoffen die bij of krachtens het bepaalde in hoofdstuk 9 van de Wet milieubeheer aangeduid zijn als milieugevaarlijk of één of meer van de volgende eigenschappen hebben: ontplofbaar, oxiderend, (zeer) licht ontvlambaar, (zeer) giftig, bijtend, irriterend of schadelijk.

5.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het bepaalde in lid 5.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. verband houden met de aanleg van de desbetreffende ondergrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding of 33 kV-middenspanningsverbinding en de daarbij horende voorzieningen;
  • b. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer van de hoogspanningsverbinding en de belemmeringenstrook alsook het normaal onderhoud en beheer hetgeen krachtens de onderliggende bestemmingen is toegestaan;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan en in overeenstemming zijn met de op dat moment geldende toepasselijke regelgeving dan wel mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • d. graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.

5.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 5.4.1 wordt pas verleend, indien:

  • a. is aangetoond dat de desbetreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de belangen en de veiligheid van de hoogspanningsverbinding. Bij die afweging wordt de diepte waarop de kabel ligt mede betrokken;
  • b. vooraf de leidingbeheerder van de desbetreffende hoogspanningsverbinding gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen omtrent de beoordeling bedoeld onder a, alsmede over de beperkingen en voorschriften die gesteld dienen te worden ter bescherming van de daar genoemde belangen.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud en de bescherming van de (zeer) hoge archeologische waarden van de gronden.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie Swifterbantgebied'

Voor het bouwen van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie Swifterbantgebied' moet, drie weken voor de start van de bouw, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

6.2.2 Omgevingsvergunning voor het bouwen buiten de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie Swifterbantgebied'

Voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m², moet drie weken voor de start van de bouw, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

6.2.3 Uitzondering

Het bepaalde in lid 6.2.2 is niet van toepassing op bouwwerken die niet dieper worden gebouwd dan 0,40 cm beneden maaiveld.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • i. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • j. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden diepploegen, aanleggen van drainage en ontginnen.

6.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 6.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. een:
    • 1. kleiner oppervlakte dan 100 m² beslaan, behalve ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie Swifterbantgebied', of;
    • 2. een groter oppervlakte hebben dan 100 m² en niet dieper gaan dan 0,40 cm, behalve ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie Swifterbantgebied'.

6.3.3 Uitsluiting uitzonderingsregels

De in lid 6.3.2 genoemde uitzonderingsregels gelden niet indien in de periode van 24 maanden voor de datum van voorgenomen werken of werkzaamheden een uitzonderingsbepaling van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein.

6.3.4 Toetsingscriteria

De in lid 6.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

6.3.5 Onderzoeksplicht

Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

6.3.6 Beoordelingscriteria

Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

6.3.7 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 6.3.5 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.4 Voorrangsregeling

In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' wordt verwijderd indien er sprake is van gronden die ingevolge artikel 3 van de Monumentenwet 1988 zijn beschermd;
  • b. de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 3

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud en de bescherming van mogelijk te verwachten hoge archeologische waarden van de gronden.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie Swifterbantgebied'

Voor het bouwen van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie Swifterbantgebied' moet, drie weken voor de start van de bouw, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

7.2.2 Omgevingsvergunning voor het bouwen buiten de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie Swifterbantgebied'

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m², moet drie weken voor de start van de bouw, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

7.2.3 Uitzondering

Het bepaalde in lid 7.2.2 is niet van toepassing op bouwwerken die niet dieper worden gebouwd dan 0,40 m beneden het maaiveld;

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • i. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • j. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden diepploegen, aanleggen van drainage en ontginnen.

7.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 7.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. een:
    • 1. kleiner oppervlakte dan 500 m² beslaan, behalve ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie Swifterbantgebied', of;
    • 2. een groter oppervlakte hebben dan 500 m² en niet dieper gaan dan 0,40 cm, behalve ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie Swifterbantgebied'.

7.3.3 Uitsluiting uitzonderingsregels

De in lid 7.3.2 genoemde uitzonderingsregels gelden niet indien in de periode van 24 maanden voor de datum van voorgenomen werken of werkzaamheden een uitzonderingsbepaling van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein.

7.3.4 Toetsingscriteria

De in lid 7.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

7.3.5 Onderzoeksplicht

Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

7.3.6 Beoordelingscriteria

Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

7.3.7 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 7.3.5 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.4 Voorrangsregeling

In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

7.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' wordt gewijzigd in de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' indien de gronden op basis van deskundig archeologisch (voor-) onderzoek archeologische waarden blijken te bevatten die op grond van de gangbare waarderingssystematiek door burgemeester en wethouders als behoudenswaardig zijn bevonden (positief selectiebesluit);
  • b. de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 4

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud en de bescherming van mogelijk te verwachten hoge archeologische waarden van de gronden.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1,7 hectare moet, drie weken voor de start van de bouw, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

8.2.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 8.2.1 is niet van toepassing op bouwwerken die niet dieper worden gebouwd dan

  • a. 0,40 m beneden het maaiveld;
  • b. 1,00 m beneden het maaiveld, ter plaatse van de aanduiding 'archeologische waarden'.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • i. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • j. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden diepploegen, aanleggen van drainage en ontginnen.

8.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 8.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. niet dieper gaan dan:
    • 1. 0,40 m beneden het maaiveld of een kleinere oppervlakte dan 1,7 hectare beslaan;
    • 2. 1,00 m beneden het maaiveld, ter plaatse van de aanduiding 'archeologische waarden', of een kleinere oppervlakte dan 1,7 hectare beslaan.

8.3.3 Uitsluiting uitzonderingsregels

De in lid 8.3.2 genoemde uitzonderingsregels gelden niet indien in de periode van 24 maanden voor de datum van voorgenomen werken of werkzaamheden een uitzonderingsbepaling van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein.

8.3.4 Toetsingscriteria

De in lid 8.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

8.3.5 Onderzoeksplicht

Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

8.3.6 Beoordelingscriteria

Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

8.3.7 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 8.3.5 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.4 Voorrangsregeling

In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

8.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' wordt gewijzigd in de bestemming 'Waarde - Archeologie 2 indien de gronden op basis van deskundig archeologisch (voor-) onderzoek archeologische waarden blijken te bevatten die op grond van de gangbare waarderingssystematiek door burgemeester en wethouders als behoudenswaardig zijn bevonden (positief selectiebesluit);
  • b. de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' wordt gewijzigd in de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' indien de gronden op basis van deskundig archeologisch (voor-)onderzoek een hoge archeologische verwachting blijken te hebben;
  • c. de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 5

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud en de bescherming van mogelijk te verwachten hoge archeologische waarden van de gronden.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1,7 hectare, moet drie weken voor de start van de bouw, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

9.2.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 9.2.1 is niet van toepassing op bouwwerken die een kleinere oppervlakte dan 1,7 hectare beslaan.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • i. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • j. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden diepploegen, aanleggen van drainage en ontginnen.

9.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 9.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. een kleinere oppervlakte dan 1,7 hectare beslaan.

9.3.3 Uitsluiting uitzonderingsregels

De in lid 9.3.2 genoemde uitzonderingsregels gelden niet indien in de periode van 24 maanden voor de datum van voorgenomen werken of werkzaamheden een uitzonderingsbepaling van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein.

9.3.4 Toetsingscriteria

De in lid 9.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

9.3.5 Onderzoeksplicht

Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

9.3.6 Beoordelingscriteria

Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

9.3.7 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 9.3.5 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
9.4 Voorrangsregeling

In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

9.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' wordt gewijzigd in de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' indien de gronden op basis van deskundig archeologisch (voor-) onderzoek archeologische waarden blijken te bevatten die op grond van de gangbare waarderingssystematiek door burgemeester en wethouders als behoudenswaardig zijn bevonden (positief selectiebesluit);
  • b. de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' wordt gewijzigd in de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' indien de gronden op basis van deskundig archeologisch (voor-)onderzoek een hoge archeologische verwachting blijken te hebben;
  • c. de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Verhouding met bestemmingsplannen

  • a. Voor zover de enkelbestemmingen uit het inpassingsplan samenvallen met de bestemmingen uit de onderliggende bestemmingsplannen dan wel beheersverordening komen de enkelbestemmingen en dubbelbestemmingen uit die bestemmingsplannen dan wel beheersverordening te vervallen.
  • b. Voor zover de dubbelbestemmingen en aanduidingen uit het inpassingsplan, samenvallen met de bestemmingen uit de onderliggende bestemmingsplannen dan wel beheersverordening blijven alle regels uit die bestemmingsplannen en beheersverordening van toepassing, met dien verstande dat de dubbelbestemmingen en aanduidingen uit het inpassingsplan voor gaan op die uit de onderliggende bestemmingsplannen.
  • c. Voor zover dit inpassingsplan de onderliggende bestemmingsplannen dan wel beheersverordening niet wijzigt, blijven de regels uit de bestemmingsplannen en de beheersverordening onverkort van toepassing.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

12.1 Bedrijfswoning

Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' geldt dat de ter plaatse aanwezige woning als bedrijfswoning is verbonden aan de in Artikel 4 van dit inpassingsplan bedoelde windturbines.

12.2 Geluidzone - industrie
12.2.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn, behalve voor de daar geldende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van een inrichting als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.

12.2.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de onderliggende bestemmingen mogen geen nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige objecten worden gebouwd.

12.2.3 Afwijken van de bouwregels

Mits de geluidbelasting vanwege het industrielawaai op de gevels van geluidsgevoelige gebouwen en/of functies niet hoger zal zijn dan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder, of een door het bevoegd gezag verleende hogere grenswaarde conform de Wet geluidhinder, kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2.2 en toestaan dat nieuwe geluidsgevoelige objecten worden gebouwd dan wel functies worden toegestaan.

12.3 Milieuzone - rustgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - rustgebied' is na ingebruikname van de windturbines ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 1' het verboden het gebied binnen te varen of te betreden in de periode 1 augustus t/m 31 maart, met uitzondering van:

  • a. vaarbewegingen en betredingen ten behoeve van normaal beheer en onderhoud door de waterbeheerder of de beheerder van de waterkering;
  • b. fuikvissen ter uitvoering van een op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit inpassingsplan bestaande vergunning op grond van de Wet natuurbescherming, binnen het gebied dat wordt begrensd door:
    • 1. een regel op KM paal 25.2 met een maximum regellengte van 100 meter;
    • 2. een dijkvak ten noordwesten van de Flevocentrale tussen de km palen 24,15 en 25,4, eerste regel op 25,2, met een maximum regellente van 50 meter.
12.4 Overige zone - Overdraai 1
12.4.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - overdraai - 1' is het overdraaien van rotoren van windturbines toegestaan.

12.5 Overige zone - Overdraai 2
12.5.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - overdraai 2' is het overdraaien van rotoren van windturbines en zijn kraanopstelplaatsen, onderhoudswegen en kabels en leidingen ten behoeve van windturbines toegestaan.

12.5.2 Bouwregels
  • a. Op gronden met de aanduiding ´overige zone - overdraai 2' is de bouw van beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten niet toegestaan.
  • b. Op gronden binnen de aanduiding ´overige zone – overdraai 2' is ten behoeve van een windturbine als bedoeld in artikel 4 van dit inpassingsplan ten hoogste 1 kraanopstelplaats per windturbine toegestaan met een maximum verhard oppervlak van 2.400 m2.
12.6 Overige zone - Windparkinfrastructuur 1
12.6.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - windparkinfrastructuur 1’ zijn bij de in Artikel 4 van deze planregels behorende voorzieningen in de vorm van kabels en leidingen toegestaan.

12.7 Overige zone - Windparkinfrastructuur 2
12.7.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - windparkinfrastructuur 2’ zijn bij de in Artikel 4 van deze planregels behorende voorzieningen in de vorm van kabels en leidingen, onderhoudswegen met een maximum breedte van 6 m, op- en afritten en kraanopstelplaatsen, met een maximum oppervlak van 2.400 m2 per windturbine ten behoeve van het onderhoud van de in dat artikel genoemde windturbines toegestaan.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Bevoegdheden provincie en gemeenten
  • a. Gemeenteraden en Provinciale Staten zijn na tien jaar na vaststelling van dit inpassingsplan bevoegd een bestemmingsplan, respectievelijk een inpassingsplan, vast te stellen voor de gronden waarop dit inpassingsplan betrekking heeft.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a. kunnen de gemeenteraden een bestemmingsplan vaststellen of kunnen Provinciale Staten een inpassingsplan vaststellen onmiddellijk na vaststelling van dit inpassingsplan, indien daarin geen afbreuk wordt gedaan aan de uitvoerbaarheid van dit inpassingsplan.
13.2 Wegbestemmen bestaande turbines

Ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - te saneren windturbine 1', specifieke bouwaanduiding - te saneren windturbine 2' en 'specifieke bouwaanduiding - te saneren windturbine 3' geldt dat de volgende bepalingen komen te vervallen:

  • a. bestemmingsplan Buitengebied Lelystad (NL.IMRO.0995.0000RP-0001) artikel 3.1 sub 9 en bijbehorende tabel in Bijlage 4.
  • b. bestemmingsplan Eerste partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 2009 (NL.IMRO.0995.BP00038-VG02) artikel 3.1 sub 8 en bijbehorende tabel in bijlage 1.
  • c. bestemmingsplan Buitengebied (9010) gemeente Dronten artikel 19.
  • d. bestemmingsplan Randmeerzone (NL.IMRO.0303.8060-GC01) artikel 27.1 sub s voorzover dat artikel betrekking heeft op windturbines.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het inpassingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het inpassingsplan Windplan Blauw'.