direct naar inhoud van Artikel 3 Leiding - Gas
Plan: Aardgastransportleiding Norg - Groningen (NorgroN)
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0000.ELIip11NorgroN-3000

Artikel 3 Leiding - Gas

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de aanleg en instandhouding van een ondergrondse leiding voor het transport van aardgas overeenkomstig het in bijlage 1 opgenomen profiel;
  • b. belemmeringenstrook, met dien verstande dat de afstand van de ondergrondse leiding tot de bestemmingsgrenzen minimaal 5 m bedraagt;
  • c. (tijdelijke) werkstroken en werkterreinen,

met de daarbij behorende voorzieningen waaronder leidingtoebehoren zoals appendages.

3.2 Bouwregels
  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
    • 1. uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de doeleinden genoemd in lid 3.1 zijn toegestaan;
    • 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 2,5 m bedragen.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder a, teneinde het bouwen van bouwwerken overeenkomstig andere bestemmingen mogelijk te maken, voorzover:

  • a. de bouwwerken de veiligheid van de aardgastransportleiding en de energieleveringszekerheid niet schaden;
  • b. geen kwetsbaar object wordt toegelaten, en
  • c. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of de bouwwerken de belangen, bedoeld onder a, schaden, en welke beperkingen en voorschriften bij de omgevingsvergunning dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de in lid 3.1 bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting en bomen;
    • 2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
    • 3. het verrichten van grondroeractiviteiten, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    • 4. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    • 5. diepploegen;
    • 6. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
    • 7. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    • 8. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.

  • b. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
    • 2. vallen onder het normale onderhoud en beheer;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    • 4. worden uitgevoerd ten dienste van de in lid 3.1 bedoelde doeleinden;
    • 5. worden uitgevoerd conform de regels zoals gesteld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.

  • c. De werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover dit niet strijdig is met de belangen van de leiding.

  • d. Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen, wordt tijdig schriftelijk advies bij de leidingbeheerder ingewonnen omtrent de vraag of door de voorgenomen werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden de belangen in verband met de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke beperkingen en voorschriften dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.