direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Provinciaal Inpassingsplan Sallandse Heuvelrug
Status: ontwerp
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9923.ipSallHeuvelrug-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Overijssel is prachtig om te wonen, werken en recreëren. De komende jaren werkt het programma Ontwikkelopgave Natura 2000 van de provincie Overijssel samen met de partners van 'Samen werkt beter' aan het behoud en herstel van kwetsbare natuur en realiseren we nieuwe kansen voor de economie. De natuur heeft te lijden onder effecten van industrie, verkeer en landbouw, terwijl nieuwe economische ontwikkelingen worden beperkt om de natuur niet verder te belasten. Bewoners, belangenorganisaties en overheid hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid om de kwaliteit van het leefgebied van dieren en planten te verbeteren, voor nu en in de toekomst. Met maatwerk maken we de natuur veerkrachtig en weerbaar tegen invloeden van buiten, waardoor weer nieuwe economische kansen ontstaan. Tegelijkertijd pakken we de oorzaken van de schadelijke effecten bij de bron aan. Waar nodig wordt de bestemming en/of het gebruik gewijzigd en planologisch vastgelegd in een ruimtelijk plan.

De maatregelen kunnen effect hebben op de gronden in de directe omgeving van de Natura 2000-gebieden. Samen met de grondeigenaren zorgen we voor een passende oplossing voor hun toekomst. Kortom, samen zetten we ons in om de economie en ecologie te versterken en nieuwe kansen te creëren door samenwerking en vernieuwing.

De Ontwikkelopgave Natura 2000 bevindt zich momenteel voor de meeste gebieden in de planvormingsfase. Dit houdt in dat er voor de 24 Natura 2000-gebieden de benodigde beschermings- en uitbreidingsmaatregelen voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden en de doelen van het PAS (Programma Aanpak Stikstof) verder worden uitgewerkt. De benodigde maatregelen passen veelal niet binnen de geldende bestemmingsplannen, hierdoor is er een nieuw ruimtelijk plan noodzakelijk. Om deze reden is dit inpassingsplan opgesteld. Zodra dit inpassingsplan de procedure in gaat, bevindt het programma Ontwikkelopgave Natura 2000 voor het betreffende gebied zich in de realisatiefase.

Dit inpassingsplan richt zich op het Natura 2000-gebied "Sallandse Heuvelrug". In figuur 1.1. zijn alle Natura 2000-gebieden binnen de provincie Overijssel weergegeven. Het Natura 2000-gebied "Sallandse Heuvelrug" is omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipSallHeuvelrug-on01_0001.jpg"

Figuur 1.1: De 24 Overijsselse Natura 2000-gebieden, Sallandse Heuvelrug is omcirkeld (bron: www.overijssel.nl)

De te nemen maatregelen binnen het Natura 2000-gebied kunnen deels reeds worden uitgevoerd binnen de kaders van de geldende gemeentelijke bestemmingsplannen. In die gevallen is geen bestemmingswijziging nodig. Voor een aantal maatregelen geldt echter dat deze niet binnen de kaders van het geldende gemeentelijke bestemmingsplan kunnen worden uitgevoerd. Dit inpassingsplan richt zich dan ook uitsluitend op de maatregelen die niet reeds op basis van het vigerende gemeentelijke bestemmingsplannen kunnen worden genomen. Concreet gaat het daarbij om drie gebieden:

  • 1. Zunasche Heide (ook wel genoemd: Sallandse Heuvelrug Oost)
  • 2. Sallandse Heuvelrug West (ook wel genoemd: perceel westflank of westelijke perceel)
  • 3. Gebied Helhuizen

PAS-gebiedsanalyse

In de PAS-gebiedsanalyse (zie bijlage 1) zijn de volgende maatregelen opgenomen voor het plangebied.

Zunasche Heide

  • Maatregel 7c. Akkers/graslanden geschikt maken als foerageergebied voor het korhoen.
  • Maatregel 7d. Dit gebied is aangeduid als uitwerkingsgebied Ontwikkelopgave Natura 2000-gebied en dient opnieuw te worden ingericht.

Helhuizen

  • Maatregel 7b. Bosomvorming rond Helhuizen t.b.v. het behoud van het habitattype Droge Heide.

Westelijke perceel

  • Maatregel 7k. intensieve akker beheren als extensieve akker ten behoeve van foerageergebied voor het korhoen (deze maatregel is wel genoemd in de PAS-gebiedsanalyse, maar is geen PAS-maatregel).

Beheerplan

In het aanwijzingsbesluit en het beheerplan (zie bijlage 2) staat dat voor het korhoen de 'sense of urgency'-status van toepassing is. Deze status wordt toegekend als binnen nu en 10 jaar mogelijk een onherstelbare situatie ontstaat. Dat betekent dat de inschatting is gemaakt dat een kernopgave en de daaronder liggende verplichting om minimaal de huidige waarden in stand te houden, dan niet meer realiseerbaar is. Met 'sense of urgency' wordt richting gegeven aan het tempo van realisering van de doelen (en aan de inzet van noodzakelijke maatregelen). Een 'sense of urgency' kan een probleem met de watercondities of met het terreinbeheer betreffen.

Wegens de hoge urgentie voor herstel van de korhoenpopulatie worden reeds in de eerste beheerplanperiode zoveel mogelijk maatregelen genomen voor uitbreiding en verbetering van de kwaliteit van het leefgebied van het korhoen op de stuwwal zelf en in de randen binnen de Natura 2000-begrenzing. Om de instandhoudingsdoelen van het korhoen te bereiken, is forse uitbreiding van het heideareaal en herstel van de gradiënt naar aanliggende vochtige gebieden en extensief agrarisch gebied noodzakelijk. Ingezet wordt op herstel van leefgebied voor het korhoen in de overgangen tussen de stuwwal en laagten buiten de begrenzing door inrichting van gronden in het provinciale Natuurnetwerk Nederland. Het voorliggende inpassingsplan biedt voor die maatregelen het planologische kader.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De Sallandse Heuvelrug bestaat uit een glaciale zandrug die een totale lengte heeft van veertien kilometer met een variabele breedte van ongeveer 1 tot 6 kilometer. In het sterk geaccidenteerde terrein bevatten de heuveltoppen (gemiddelde hoogte tussen de 55 en 75 meter boven NAP) de grootste aaneengesloten struikheibegroeiingen van Oost-Nederland met enkele prachtige jeneverbesstruwelen en zure vennen met typische hoogveensoorten. In de lagere delen en op de flanken van de Heuvelrug komt een vochtiger heidetype voor en een bijzonder hellingveentje. De flanken van de stuwwal zijn grotendeels begroeid met naaldbos, loofbos en gemengd bos van verschillende leeftijden. Op de Sallandse Heuvelrug komen ook het korhoen en de nachtzwaluw voor. Het korhoen is een in West-Europa met uitsterven bedreigde hoender.

Zunasche Heide

Het oostelijke deel van de Sallandse Heuvelrug, de Zunasche Heide, is een hydrologische gradiënt die aansluit op de droge Holterberg aan de westkant. Het hoger gelegen, aan de heuvelrug grenzende gedeelte functioneert als lokaal inzijggebied, dat zorgt voor water met een hoge kwaliteit in de hooilanden. Het zuidelijke, meer naar het oosten gelegen gebied functioneert meer als kwelgebied en loopt over richting de Elsenerbeek en de Regge.

Zoals figuur 1.2 laat zien, staat de Zunasche Heide (rood omcirkeld) niet op zichzelf. Het gebied maakt deel uit van het grotere Sallandse Heidelandschap. De Zunasche Heide is een gebied met een natuurlijke gradiënt van de hoge, droge heide op de Sallandse Heuvelrug naar de lagere, natte gronden aan de flanken die de overgang vormen naar het Reggedal. Het westelijke perceel (blauw omcirkeld) en het gebied Helhuizen (groen omcirkeld) daarentegen liggen aan de westzijde van de Sallandse Heuvelrug.


afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipSallHeuvelrug-on01_0002.jpg"

Figuur 1.2: Ligging plangebied met in rood de Zunasche Heide, in blauw het westelijke perceel en in groen het gebied Helhuizen (bron: www.opentopo.nl)

Sallandse Heuvelrug West

Naast de Zunasche Heide is in dit inpassingsplan tevens een perceel aan de westzijde van de Sallandse Heuvelrug meegenomen. Het betreffende perceel staat momenteel op de ambitiekaart van het Natuurbeheerplan van de provincie Overijssel (zie paragraaf 2.4.3) als uitwerkingsgebied ontwikkelopgave. Hiervoor moet het perceel van bestemming wijzigen; van zowel landbouw (intensieve akkerbouw) naar natuur (beheertype N12.05 kruiden- en faunarijke akker) als foerageergebied voor het korhoen.

Gelet op die specifieke doelstelling ligt het in de lijn het betreffende perceel mee te nemen in het voorliggende inpassingsplan. Tenzij in het vervolg van deze toelichting anders aangegeven, gelden de conclusies voor de Zunasche Heide tevens voor het westelijke perceel.

Gebied Helhuizen

Het areaal heide is landelijk sterk achteruit gegaan. Verzuring, vermesting en verdroging hebben daarnaast geleid tot verlies van kwaliteit. Bosomvorming draagt direct bij aan de vergroting van het areaal Droge heide en het leefgebied van het korhoen. Om die reden vindt tussen de Holterheide en de westflank van de Sallandse Heuvelrug omvorming plaats van bos naar heide.

Gelet op die specifieke doelstelling ligt het in de lijn het betreffende perceel mee te nemen in het voorliggende inpassingsplan. Tenzij in het vervolg van deze toelichting anders aangegeven, gelden de conclusies voor de Zunasche Heide tevens voor het westelijke perceel.

1.3 Wettelijke context

De biodiversiteit in Europa gaat al jaren snel achteruit. Duurzame bescherming van flora en fauna is nodig. Planten en dieren trekken zich weinig aan van landsgrenzen en daarom krijgt natuurbescherming vorm in Europees verband door middel van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. Naar aanleiding hiervan zijn er Natura 2000-gebieden aangewezen. In Nederland zijn dit er 160, waarvan er 24 in Overijssel liggen.

De Natura 2000-gebieden liggen in de provincie Overijssel binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Dit is de nieuwe naam voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het NNN bestaat uit een samenhangend netwerk van gebieden met natuurwaarden. Realisatie en bescherming van het NNN is belangrijk voor het behoud, de bescherming en de ontwikkeling van de biodiversiteit, oftewel de rijkdom aan plant- en diersoorten. Het NNN is ook van betekenis voor de kwaliteit van de leefomgeving, voor een goed vestigingsklimaat voor wonen en werken en voor de regionale economie in Overijssel.

Per 1 juli 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. Stikstof is schadelijk voor de natuur. Ten behoeve van het PAS zijn PAS-gebiedsanalyses vastgesteld voor Natura 2000-gebieden met stikstof gevoelige habitattypen en (leefgebieden van) soorten. In deze gebiedsanalyses wordt ingegaan op de huidige situatie van de gebieden en de beoogde instandhoudingsdoelstellingen in relatie tot stikstof. Om de instandhoudingsdoelstellingen te behalen zijn maatregelen (zogenaamde PAS-maatregelen) in de gebiedsanalyses opgenomen die voor 1 juli 2021 uitgevoerd moeten zijn. Realisatie van de PAS-maatregelen in en nabij de Natura 2000-gebieden draagt bij aan een goede balans tussen enerzijds behoud en herstel van natuurlijke kwaliteiten en anderzijds de economische ontwikkeling in de omgeving van deze Natura 2000-gebieden. Op deze manier ontstaat er weer ontwikkelingsruimte voor economische initiatieven. Tevens maakt de invoering van het PAS de vergunningverlening aan individuele ondernemers rond stikstof en natuur eenvoudiger en vaker mogelijk.

De Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen zijn in Nederland vertaald in de Wet natuurbescherming die per 1 januari 2017 in werking is getreden. Op basis van deze wet moeten het Rijk en/of de provincies voor alle Natura 2000-gebieden een beheerplan vaststellen. In deze beheerplannen wordt ingegaan op de huidige situatie van de gebieden en de beoogde instandhoudingsdoelstellingen (generieke en gebiedspecifieke). Hierin wordt niet alleen gekeken in relatie tot het aspect stikstof, maar naar alle benodigde maatregelen om de instandhoudingsdoelstellingen te behalen. De PAS-gebiedsanalyses vormen de basis voor de beheerplannen, maar naast de stikstofgerelateerde PAS-maatregelen zijn er ook andere maatregelen die nodig zijn voor realisatie van de instandhoudingdoelstellingen opgenomen. Dit zijn de zogenaamde niet-PAS-maatregelen. Deze maatregelen moeten voor het grootste deel binnen zes jaar na vaststelling van de beheerplannen zijn gerealiseerd. In mei 2016 is het beheerplan Natura 2000-Beheerplan Sallandse Heuvelrug vastgesteld; de termijn loopt derhalve tot en met mei 2022. De beheerplanmaatregelen dienen derhalve voor juni 2022 te zijn gerealiseerd.

1.4 Programma Ontwikkelopgave Natura 2000

Aanleiding oprichting van het programma

Voor 2011 was het Rijk verantwoordelijk voor het beschermen en realiseren van het NNN. Sinds in 2011 het bestuursakkoord Decentralisatie Natuurbeheer is gesloten zijn de provincies verantwoordelijk. De PAS-maatregelen moeten over het algemeen voor 1 juli 2021 zijn gerealiseerd, de niet-PAS-maatregelen uit de beheerplannen binnen zes jaar na vaststelling van het beheerplan. Daarnaast staat de provincie aan de lat voor de verdere realisatie van het NNN hiervoor geldt geen wettelijke deadline. Dit betekent dat er een aanzienlijke opgave voor natuurbescherming en -ontwikkeling ligt voor de provincie Overijssel. Om deze reden heeft de provincie het programma 'Ontwikkelopgave Natura 2000' opgestart.

Typen maatregelen

Binnen de Ontwikkelopgave Natura 2000 wordt onderscheid gemaakt tussen dwingende en vrijwillige maatregelen. Vrijwillige maatregelen zien op de verdere realisatie van het NNN (zogenaamde verbetervoorstellen). Dwingende maatregelen zijn maatregelen die uitgevoerd moeten worden in het kader van het PAS en de beheerplannen.

De beoogde PAS- en niet-PAS-maatregelen zijn opgedeeld in interne en externe maatregelen. Interne maatregelen worden binnen de bestaande natuurgebieden uitgevoerd en zijn met name gericht op herstel van de habitattypen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om plaggen, de herinrichting van beken of het verhogen van het waterpeil. Daarnaast is het noodzakelijk om maatregelen te nemen op de naastgelegen (landbouw)gronden in de uitwerkingsgebieden. Binnen de provincie Overijssel gaat het om ongeveer 4.200 hectare, verspreid over de verschillende Natura 2000-gebieden. Deze externe maatregelen zijn veelal gericht op vernatting van de omliggende gronden van het Natura 2000-gebied, het beperken van de bemestingseffecten of een combinatie ervan.

Voor het Natura 2000-gebied "Sallandse Heuvelrug" gaat het hierbij om circa 130 hectare.

'Samen Werkt Beter' en de gebiedsprocessen

Op 29 mei 2013 hebben vijftien Overijsselse organisaties het akkoord 'Samen werkt beter' ondertekend. Deze organisaties zetten zich gezamenlijk in om de economie en ecologie de komende tijd te versterken en nieuwe kansen te creëren door samenwerking en vernieuwing. Het samenwerkingsverband bestaat uit: Landschap Overijssel, LTO Noord, Natuur en Milieu Overijssel, Natuurlijk Platteland Oost, Natuurmonumenten, Overijssels Particulier Grondbezit, provincie Overijssel, RECRON, Staatsbosbeheer, VNG Overijssel, VNO NCW Midden, Waterschap Drents Overijsselse Delta, Waterschap Rijn en IJssel en Waterschap Vechtstromen.

Per Natura 2000-gebied is een gebiedsproces opgestart voor de realisatie van de benodigde externe maatregelen in de uitwerkingsgebieden. Deze gebiedsprocessen worden (per gebied) door één van de 'Samen werkt beter'-partners getrokken. Tijdens het gebiedsproces zijn alle benodigde maatregelen verder onderbouwd en geconcretiseerd en afgestemd met de grondeigenaren en andere belanghebbenden in het gebied. De uitkomsten zijn verwerkt in een inrichtingsplan. Dit inrichtingsplan is juridisch-planologisch vertaald in het voorliggende inpassingsplan.

De terreinbeherende organisaties (Staatsbosbeheer, Landschap Overijssel, Natuurmonumenten) hebben de interne maatregelen verder uitgewerkt, eveneens in afstemming met de grondeigenaren en andere belanghebbenden in het gebied. Deze maatregelen zijn uitgewerkt in vergunningaanvragen. Voor de realisatie van deze maatregelen zijn enkele bestemmingswijzigingen nodig. Deze wijzigingen zijn ook verwerkt in dit inpassingsplan. Concreet gaat het om de maatregelen in het gebied Helhuizen.

Fasering gebiedsproces

Om grip te krijgen op de ontwikkeling en uitvoering is het gebiedsproces opgedeeld in vier fasen, namelijk: verkenning, planvorming, realisatie en beheer.

  • De verkenningsfase is inmiddels voor nagenoeg alle gebieden afgerond. Voor deze fase zijn verkenningen opgesteld. Hierin zijn de eisen, wensen, problemen en mogelijke oplossingen, betrokken partijen en draagvlak in beeld gebracht.
  • In de planvormingsfase worden de beoogde maatregelen verder uitgewerkt en geconcretiseerd in een inrichtingsplan en een ruimtelijk plan (een bestemmingsplan of een provinciaal inpassingsplan). De Ontwikkelopgave Natura 2000 bevindt zich momenteel in deze fase.
  • In de realisatiefase worden de beschreven activiteiten en maatregelen uit het inrichtingsplan en inpassingsplan gerealiseerd. Hiervoor moeten diverse procedures worden doorlopen, zoals de vaststelling van het benodigde ruimtelijke plan en het verkrijgen van diverse vergunningen. Tevens valt de uitvoering van de maatregelen binnen deze fase.
  • In de beheerfase worden bij inrichtingsprojecten voor natuur de ingerichte gronden doorgeleverd aan beheerders. In deze fase is in het kader van de Ontwikkelopgave Natura 2000 de monitoring van de natuurkwaliteit van belang. Indien nodig worden, naar aanleiding van de monitoring, de PAS-gebiedsanalyses en/of beheerplannen aangepast of worden er aanvullende inrichtingsmaatregelen vastgesteld.

1.5 Gebiedsproces Natura 2000-gebied "Sallandse Heuvelrug"

Per gebied wordt een eigen gebiedsproces gevolgd. Trekker van het gebiedsproces voor de Sallandse Heuvelrug is Staatsbosbeheer. Bij het gebiedsproces voor het Natura 2000-gebied "Sallandse Heuvelrug" zijn de volgende partners betrokken:

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipSallHeuvelrug-on01_0003.png"

Tijdens de planuitwerking zijn de maatregelen uit het Natura 2000-beheerplan en de PAS-gebiedsanalyse uitgewerkt in een inrichtingsplan voor het Natura 2000-gebied.

De maatregelen in het gebied hebben gevolgen voor de bestemming van gronden en/of het gebruik ervan. Van sommige gronden wijzigt de functie of het gebruik door bijvoorbeeld vernatting of het stoppen/beperken van bemesting. Voor die gronden wordt de bestemming of het gebruik gewijzigd en vastgelegd in een ruimtelijk plan. Het inrichtingsplan is daarom, samen met andere opgaven op de Sallandse Heuvelrug, uitgewerkt in het voorliggende inpassingsplan. Na vaststelling van dit inpassingsplan en het doorlopen van de vergunningenprocedures wordt ten slotte gestart met de uitvoering van de werkzaamheden. Percelen waar geen maatregelen worden getroffen of waar na uitvoering van de maatregelen de functie landbouw gehandhaafd kan blijven, worden uit het NNN gehaald. Het ruimtelijk plan is dan ook een juridisch planologisch voortvloeisel uit dit gebiedsproces.

Bij de toekomstige ontwikkelingen in het plangebied zijn meerdere partijen betrokken. Deze betrokkenen hebben een concreet te realiseren doel (zoals bijvoorbeeld uitvoering van het PAS), zijn eigenaar in het gebied (bijvoorbeeld Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten agrariërs, waterschappen), of vertegenwoordigen eigenaren (bijvoorbeeld LTO Noord). In het kader van het gebiedsproces is het streven een voor alle partijen zo optimaal mogelijke situatie te bereiken. De deelgebieden Zunasche Heide en Helhuizen hebben een eigen gebiedsproces.

Zunasche Heide

In het deelgebied Zunasche Heide bestaan de maatregelen voor het herstellen en versterken van de natuur bestaan vooral uit het inrichten van het gebied als foerageergebied voor (jonge) korhoenders.


De projectgroep die de uitwerking van de maatregelen uit het Natura 2000-beheerplan en de PAS-gebiedsanalyse op de Zunasche Heide verzorgt, bestaat uit vertegenwoordigers van Staatsbosbeheer, provincie Overijssel, LTO West Twente, Waterschap Vechtstromen, gemeenten Wierden, Hellendoorn en Rijssen-Holten. Natuurmonumenten en Drents Overijsselse Delta zijn als agendalid betrokken.

Tijdens de uitwerking van de maatregelen in een inrichtingsplan is deze projectgroep circa vijfwekelijks bijeengekomen om de wensen en gevoeligheden ten aanzien van het gebied te bespreken. Dit heeft geleid tot een inrichtingsplan waarmee alle partijen hebben ingestemd. Daarmee is voorzien in een plan voor de uitwerking van de maatregelen op de Zunasche Heide dat door alle 'Samen Werkt Beter'-partners wordt gedragen.


Vanaf het begin van de planvormingsfase is veel aandacht besteed aan de relatie met grondeigenaren, bewoners en gebruikers binnen de uitwerkingsgebieden. Vanaf het voorjaar van 2016 zijn met alle betrokken bewoners en grondeigenaren keukentafelgesprekken gevoerd. In deze gesprekken zijn hun wensen geïnventariseerd. In overleg met de grondeigenaren, bedrijven en bewoners in het gebied is nagegaan hoe hun toekomstperspectief behouden kan worden. Op basis van de in de gesprekken opgehaalde wensen is vervolgens bekeken of deze kunnen worden ingepast in de opgave of dat er een andere oplossing moet worden gezocht, zoals grondruil of verwerving. In het laatste geval is door rentmeesters van de provincie Overijssel gewerkt aan verwerving of passende ruilgrond.


De direct omwonenden van het gebied zijn door middel van meerdere informatieavonden in het voorjaar en najaar van 2017 geïnformeerd en geconsulteerd over de plannen. Los van de algemene informatieavonden zijn bijeenkomsten georganiseerd over de recreatieve inrichting van het gebied en de verkeersproblematiek op de Ligtenbergerweg. Voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerp-PIP hebben begin 2018 nog een algemene informatieavond en enkele inloopmiddagen plaatsgevonden.

In maart 2018 is er een landschapsatelier voor de Zunasche Heide georganiseerd waarin onder andere omwonenden konden meedenken in de uitwerking van de inrichting van de Zunasche Heide en de groenstructuren in en om het gebied.

Helhuizen

Voor het gebied nabij Helhuizen wordt bos verwijderd tussen de Holterheide en de westflank van de Sallandse Heuvelrug. Het gaat om maatregelen op gronden van de terreinbeherende organisaties Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten. Deze maatregelen worden door hen uitgewerkt door middel van interne projectgroepen. Na goedkeuring van de planuitwerking door de provincie Overijssel voeren Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten de maatregelen zelf uit.


Voor de bosomvorming op het grondgebied van de gemeente Rijssen-Holten geldt dat de bestemming moet worden gewijzigd van Bos naar Natuur. Dit wordt in het inpassingsplan meegenomen. Na vaststelling van het inpassingsplan en het doorlopen van de vergunningenprocedures zullen de werkzaamheden worden uitgevoerd.


Om de maatregelen te kunnen uitvoeren, is draagvlak essentieel. Bij het uitwerken van de maatregelen is begin maart 2017 een presentatie gegeven aan de bestuurlijke vertegenwoordigers van het gebiedsproces. Later die maand is een presentatie gegeven aan de gemeenteraden van de gemeenten Wierden, Hellendoorn en Rijssen-Holten. Daarna zijn er vier informatieavonden gehouden in verschillende omliggende dorpen. De inwoners van het buurtschap Helhuizen zullen de grootste landschappelijke impact ervaren. Daarom is er voor gekozen voor deze inwoners een participatietraject op te zetten. In dit participatietraject kunnen details worden aangebracht binnen de vastgelegde maatregelen, waardoor rekening gehouden kan worden met wensen van deze inwoners. Bij sommige thema's kunnen ook overige betrokkenen meedenken met de inrichting van het gebied. Hiertoe zijn en worden drie werksessies georganiseerd:

  • Voor de direct omwonenden een sessie waarbij gekeken wordt naar de overgang van het open landschap richting het toekomstige heidelandschap. In deze overgang kunnen omwonenden aangeven welke bomen of landschappelijke elementen voor hen belangrijk zijn en of deze behouden kunnen worden bij de inrichting. Deze sessie is gehouden op 3 juli 2017.
  • Op 9 december 2017 was er een sessie met de onderduikershut in de hoofdrol. Tijdens de voorlichtingsavond op 11 april 2017 in Holten bleek dat de onderduikershut een belangrijk cultuurhistorisch element is met een emotionele lading. Door met de mensen uit de omgeving en overige betrokken in gesprek te gaan onderzoekt Staatsbosbeheer hoe de onderduikershut een plek kan krijgen in het nieuw te vormen landschap. Deelnemers hebben tijdens de sessie een stem in hoe dit "nieuwe" landschap direct rondom de onderduikershut eruit gaat zien.
  • Voor de recreatieve inrichting van het gebied zal in het voorjaar van 2018 een sessie plaatsvinden. Op de kruising van de Helhuizerweg en de Haarlerweg ligt een parkeerplaats. Een parkeerplaats is altijd een start van een recreatief netwerk. Bij de inrichting van het gebied is aandacht voor de mogelijkheden van een recreatief netwerk in het nieuwe landschap.

1.6 Leeswijzer

In deze inleiding is de aanleiding, de opgave en het totstandkomingsproces van dit inpassingsplan beschreven. In hoofdstuk 2 is het belangrijkste beleidskader beschreven. Hierin wordt ingegaan op met name de aspecten ecologie en water, omdat deze het meest van toepassing zijn voor de Ontwikkelopgave Natura 2000 en op dit inpassingsplan. In hoofdstuk 3 is het plan beschreven: wat is de huidige (planologische) situatie, wat is de opgave voor het gebied en hoe is dit uitgewerkt in het inrichtingsplan? In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de overige beleids- en onderzoeksaspecten. Hierin wordt dit inpassingsplan getoetst aan de aspecten milieu (m.e.r., bodemkwaliteit, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, Wet ammoniak en veehouderij en overige aspecten), water, ecologie, archeologie, cultuurhistorie en explosieven. In hoofdstuk 5 is de juridische planopzet beschreven van dit inpassingsplan, waarin de opbouw en de inhoud van de artikelen van de regels zijn opgenomen. Tot slot wordt er in hoofdstuk 6 ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan, gelet op de aspecten 'juridisch', 'maatschappelijk', 'financieel' en 'monitoring, toezicht en handhaving'.

Hoofdstuk 2 Beleidskader algemeen

2.1 Inleiding

In het kader van de Ontwikkelopgave Natura 2000 is veel wetgeving en beleid van toepassing. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wetgeving en het beleid op het gebied van natuur en water, omdat deze aspecten de meeste invloed hebben op de opgave. Voor overige wetgeving en beleid op het gebied van milieu (MER, bodemkwaliteit, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit en overige aspecten), archeologie en cultuurhistorie en explosieven wordt verwezen naar hoofdstuk 4. In dat hoofdstuk worden ook de onderzoeksresultaten beschreven.

2.2 Europese wetgeving en beleid

2.2.1 Vogel- en Habitatrichtlijnen en Natura 2000

Om de biodiversiteit in Europa te behouden en te vergroten, is op Europees niveau beleid opgesteld. De belangrijkste daarvan zijn de Vogel- en Habitatrichtlijn.


De Vogelrichtlijn heeft tot doel alle wilde vogels en hun belangrijkste habitats in de hele EU te beschermen. De richtlijn verplicht de lidstaten bovendien tot de bescherming van gebieden die uitermate belangrijk zijn voor alle trekvogelsoorten en meer dan 190 bijzonder bedreigde soorten. Hierbij moet speciale aandacht worden besteed aan waterrijke gebieden van internationaal belang (Wetlands). De Habitatrichtlijn is vergelijkbaar met de Vogelrichtlijn maar heeft betrekking op een veel groter aantal zeldzame, bedreigde of inheemse soorten, inclusief meer dan duizend dieren- en plantensoorten.


Naast de bescherming van specifieke flora en fauna, hebben de Vogel- en Habitatrichtlijn eveneens als doel om de leefgebieden van deze soorten te behouden, te herstellen of uit te breiden. Dit wordt beoogd door de aanwijzing van beschermde gebieden, die samen het Europees ecologisch netwerk van beschermde natuurgebieden vormen: Natura 2000. Binnen dit Europees netwerk komen natuurgebieden voor waarin belangrijke flora en fauna aanwezig zijn, gezien vanuit een Europees perspectief Met de aanwijzing van Natura 2000-gebieden kunnen flora en fauna duurzaam beschermd worden (www.natura2000.nl). Binnen de Ontwikkelopgave Natura 2000 van de provincie Overijssel gaat het om 24 Natura 2000-gebieden. Alle Nederlandse Natura 2000-gebieden moeten bijdragen aan het behoud en indien van toepassing het herstel van:

  • 1. de ecologische samenhang van Natura 2000 binnen Nederland en de Europese Unie;
  • 2. de biologische diversiteit en de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen de Europese Unie die zijn opgenomen in bijlage I of bijlage II van de Habitatrichtlijn;
  • 3. de natuurlijke kenmerken van het gebied, inclusief de samenhang van de structuur en functies van de habitattypen en van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen;
  • 4. de op het gebied van toepassing zijnde ecologische vereisten van de habitattypen en soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
2.2.2 Kaderrichtlijn Water

Naast internationale afspraken over natuur is ook het Europese beleid voor de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater van belang voor de Ontwikkelopgave Natura 2000. Deze afspraken zijn vastgesteld in de Kaderrichtlijn Water (KRW). Sinds eind 2000 zorgt de KRW voor een goede kwaliteit van oppervlakte- en grondwater. Om dit te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen. Enerzijds om de kwaliteit van de 'eigen' wateren op peil te brengen, anderzijds om ervoor te zorgen dat andere landen geen last meer hebben van de verontreinigingen die hun buurlanden veroorzaken. De KRW beschermt alle grote wateren: rivieren, meren, kustwateren en grondwateren.


Een goede kwaliteit van oppervlakte- en grondwater draagt bij aan het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden, waaronder die in de provincie Overijssel. Naast een goede kwaliteit wordt met de Kaderrichtlijn Water ook verdroging tegengegaan. Verdroging kan in natuurgebieden de kwaliteit aantasten en bodemdaling, bijvoorbeeld in veengebieden, veroorzaken.

2.2.3 Conclusie

De doelstellingen die met het voorliggende inpassingsplan moeten worden gehaald, sluiten aan op het hier van toepassing zijnde Europees beleid.

2.3 Nationale wetgeving en beleid

2.3.1 Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming is per 1 januari 2017 in werking getreden. In deze wet zijn de oude Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet en Boswet opgenomen. De wet voorziet in vereenvoudigde regels ter bescherming van de natuur, in decentralisatie van bevoegdheden naar provincies en in een goede aansluiting op het omgevingsrecht.


In de wet worden 945 soorten actief beschermd (planten en dieren). Alles wat schadelijk is voor beschermde soorten, is verboden. Het gaat dan bijvoorbeeld om het plukken van bepaalde planten en het verstoren, verjagen of doden van dieren. In bepaalde situaties mag dit wel, maar daarvoor is dan een ontheffing of vrijstelling nodig. De Flora- en faunawet gaat daarmee uit van het 'nee, tenzij'-principe.


Ten behoeve van gebiedsbescherming geldt dat voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor beschermde natuur een vergunning nodig is. De wet vormt de wettelijke basis voor de aanwijzing van alle Natura 2000-gebieden en het opstellen van Natura 2000-beheerplannen. Het Natura 2000-gebied "Sallandse Heuvelrug" is op 25 april 2013 door de staatssecretaris van het Ministerie van Economische Zaken aangewezen als Natura 2000-gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipSallHeuvelrug-on01_0004.jpg"

Figuur 2.1: Natura 2000-gebied "Sallandse Heuvelrug" met in rood omcirkeld de Zunasche Heide, in blauw het westelijke perceel en in groen het gebied Helhuizen (bron: https://www.synbiosys.alterra.nl)

Bossen worden in de Wet natuurbescherming beschermd, met name de oppervlakte. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan moet dit op een andere locatie plaats vinden (compensatie). Dit geldt ook bij het rooien en het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van bomen tot gevolg hebben. Voor bos dat gekapt wordt ten behoeve van de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden geldt geen herplantplicht. Wel kan er een meldingsplicht gelden of een kapvergunning nodig zijn voor de kap van bomen.

2.3.2 Programma Aanpak Stikstof

Het Programma Aanpak Stikstof (PAS) is sinds 1 juli 2015 van kracht. Het PAS bestaat uit twee pijlers die samen zorgen voor het realiseren van de Natura 2000-doelen en ruimte creëert voor economische ontwikkelingen. De eerste pijler, een landelijk spoor, betreft de maatregelen om de stikstofemissie te verminderen zodat de stikstofdepositie daalt. Dit is voornamelijk een verantwoordelijkheid van het Rijk.


De tweede pijler richt zich op maatregelen die natuurgebieden minder gevoelig maken voor de uitstoot van stikstof. Dat gebeurt door de kwaliteit en omvang van de natuurgebieden actief te verbeteren. Hiervoor zijn PAS-gebiedsanalyses opgesteld, waarin de huidige en gewenste toekomstige situatie van de Natura 2000-gebieden zijn beschreven en waarin is aangegeven met welke maatregelen deze toekomstige situatie behaald kan worden (zie bijlage 2 bij deze toelichting). Deze maatregelen worden vooral door provincies uitgewerkt. De provincie Overijssel heeft de uitwerking en realisatie van de maatregelen ondergebracht in de Ontwikkelopgave Natura 2000.

2.3.3 Beheerplannen Natura 2000

De Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen zijn in Nederland vertaald in de Wet natuurbescherming die per 1 januari 2017 in werking is getreden. Op basis van deze wet moeten het Rijk en/of de provincies voor alle Natura 2000-gebieden een beheerplan vaststellen. In deze beheerplannen wordt ingegaan op de huidige situatie van de gebieden en de beoogde instandhoudingsdoelstellingen. Hierin wordt niet alleen gekeken in relatie tot het aspect stikstof, maar ook naar alle benodigde maatregelen om de instandhoudingsdoelstellingen te behalen. De PAS-gebiedsanalyses vormen de basis voor de beheerplannen, maar naast de stikstofgerelateerde PAS-maatregelen zijn er ook andere maatregelen die genomen moeten worden voor de realisatie van de instandhoudingdoelstellingen. Dit zijn de zogenaamde niet-PAS-maatregelen. Deze maatregelen moeten voor het grootste deel binnen zes jaar na vaststelling van de beheerplannen zijn uitgevoerd. Het beheerplan voor het Natura 2000-gebied "Sallandse Heuvelrug" is vastgesteld op 14 juni 2016. De maatregelen voor het onderhavige gebied moeten dus voor 14 juni 2022 gerealiseerd zijn.

2.3.4 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Voor de drie rijksdoelen worden dertien onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.


De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost-Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS (nu NNN), inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.


In het NNN geldt het 'nee, tenzij'-regime. Nieuwe plannen, projecten of handelingen zijn niet toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten ('nee'). Hiervan kan alleen worden afgeweken als er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang ('tenzij'). De effecten van een ingreep moeten worden gecompenseerd.


Het beheer van het watersysteem is gericht op het meebewegen met natuurlijke processen waar het kan en het bieden van weerstand waar het moet. Daarnaast nemen het Rijk en de waterschappen fysieke maatregelen die de waterkwaliteit en -kwantiteit moeten beschermen en verbeteren. Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen moeten bij ruimtelijke ontwikkelingen de watereffecten worden meegewogen.

2.3.5 Waterwet en het Nationaal Waterplan

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast zijn het Waterbesluit en de Waterregeling van toepassing. Hierin worden onder andere de begrenzing en de toedeling van oppervlaktewaterlichamen beschreven, de procedurele en inhoudelijke aspecten van/voor:

  • het Nationale Waterplan;
  • het beheerplan voor de Rijkswateren;
  • het Regionaal Waterplan;
  • de implementatie van de Kaderrichtlijn Water;
  • de implementatie van de Richtlijn overstromingsrisico's.

Andere aspecten die de Waterwet regelt zijn: vergunningplicht en algemene regels voor het gebruik van rijkswaterstaatswerken, het onttrekken van grondwater, voor het lozen of onttrekken van water aan oppervlaktewater, de wijze waarop een aanvraag om een watervergunning moet worden gedaan et cetera.


Het Nationaal Waterplan wordt op basis van de Waterwet eens per zes jaar opgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water en vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen.

2.3.6 Deltaprogramma

Klimaatverandering heeft op langere termijn gevolgen voor veiligheid en droogte. Daarom is het Deltaprogramma in het leven geroepen: een nationaal programma waarin Rijksoverheid, provincies, waterschappen en gemeenten samenwerken. De juridische grondslag voor het Deltaprogramma is de Deltawet waterveiligheid en zoetwatervoorziening. De doelen van het Deltaprogramma zijn tweeledig: enerzijds bescherming tegen overstromingen en anderzijds zorgen voor voldoende zoetwater.


De zomers worden warmer en droger. Het gevolg is dat er soms te weinig zoetwater zal zijn. Dat merken dan vooral landbouw, industrie en natuur. Het Deltaprogramma bevat afspraken over de waterbeschikbaarheid van zoetwater. Ook zijn het hoofdkeuzen gemaakt voor de aanpak en de richting aan de maatregelen die Nederland hiervoor inzet op de korte en op de lange termijn; de Deltabeslissingen.


Voor Overijssel zijn vijf Deltabeslissingen van belang:

  • Waterveiligheid: nieuwe aanpak voor de bescherming van mensen en economie tegen overstromingen;
  • Zoetwaterstrategie: nieuwe aanpak voor het beperken van watertekorten en het optimaal benutten van zoetwater voor economie en nutsfuncties;
  • IJsselmeergebied: structurerende keuzen voor waterveiligheid en zoetwater in het IJsselmeergebied;
  • Rijn-Maasdelta; structurerende keuzen voor waterveiligheid in de Rijn-Maasdelta;
  • Ruimtelijke Adaptatie: nieuwe en gerichte aanpak voor waterrobuuste en klimaatbestendige (her)ontwikkeling in bebouwd gebied.
2.3.7 Omgevingswet

De nieuwe Omgevingswet is een fundamentele herziening van het omgevingsrecht. De wet zal straks onder andere 26 bestaande wetten op het gebied van onder meer bouwen, milieu, water, ruimtelijke ordening en natuur bundelen. Doelen van de Omgevingswet zijn:

  • de verschillende plannen voor ruimtelijke ordening, milieu en natuur beter op elkaar afstemmen;
  • duurzame projecten (zoals windmolenparken) stimuleren;
  • gemeenten, provincies en waterschappen meer ruimte geven om hun omgevingsbeleid af te stemmen op hun eigen behoeften en doelstellingen.


De maatschappelijke doelen van deze wet, zoals deze thans zijn beschreven, zijn gericht op een duurzame ontwikkeling en het in onderlinge samenhang:

  • bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, en;
  • doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies.

Verder biedt de wet meer ruimte voor particuliere ideeën. Dit komt doordat er meer algemene regels gelden, in plaats van gedetailleerde vergunningen. Het doel staat voorop en niet het middel om er te komen. Het principe bij het beoordelen van initiatieven is 'ja mits' in plaats van 'nee tenzij'.


Naar verwachting treedt de Omgevingswet en de bijbehorende uitvoeringsregelgeving in 2021 in werking, maar zowel de inhoud als het tijdspad daarvan zijn (nog) onzeker. Tijdens het proces van de Ontwikkelopgave Natura 2000 wordt de komst van de Omgevingswet in de gaten gehouden, en waar en wanneer nodig aangesloten op deze wet.

2.3.8 Conclusie

De Ontwikkelopgave Natura 2000 van de provincie Overijssel draagt bij aan de bescherming, het herstel en de versterking van het NNN, waaronder de Natura 2000-gebieden, in combinatie met het behalen van de doelen van het PAS en de waterwetgeving/-beleid. De benodigde maatregelen voor dit herstel en versterking zijn voor het Natura 2000-gebied "Sallandse Heuvelrug" verwerkt in twee Inrichtingsplannen:

  • a. voor de Zunasche Heide is een inrichtingsplan opgesteld, zie Bijlage 1 van de regels van dit inpassingsplan;
  • b. voor de interne maatregelen in onder andere het deelgebied Helhuizen heeft Staatsbosbeheer een inrichtingsplan opgesteld, zie Bijlage 3 van de regels van dit inpassingsplan.

Hierin zijn o.a. de maatregelen uit de PAS-gebiedsanalyse en het beheerplan opgenomen en nader geconcretiseerd. Met de uitvoering van de maatregelen worden de doelstellingen van de nationale wetgeving en beleid op het gebied van natuur, water en het PAS gerealiseerd. Het onderhavige inpassingsplan biedt hiervoor de planologisch/juridische basis. Naast dit inpassingsplan zullen ook de eventueel benodigde vergunningen en ontheffingen aangevraagd worden en/of meldingen worden gedaan.

2.4 Provinciaal beleid

2.4.1 Omgevingsvisie en -verordening Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is een structuurvisie en presenteert het provinciaal belang en beleid in de fysieke leefomgeving. Hierin staan de ambities en doelstellingen voor de lange termijn. Tevens is beschreven op welke wijze de provincie Overijssel haar rol in de ruimtelijke ordening vervult. Om de Omgevingsvisie uit te kunnen voeren, hebben Provinciale Staten op 12 april 2017 een Omgevingsverordening vastgesteld. De Omgevingsverordening bevat o.a. regels voor gemeentelijke ruimtelijke plannen, grondwaterbescherming, bodemsanering en ontgrondingen, kwantitatief en kwalitatief waterbeheer en verkeer (provinciale wegen en scheepvaartwegen).

Natuurbeleid

De provinciale ambitie voor natuur is als volgt omschreven: "Inzet is het ontwikkelen van een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit als ruggengraat van Overijssel. Het NNN zien we daarin als een integrale opgave: het gaat niet alleen om het bevorderen van de biodiversiteit, maar ook om het bevorderen van de ruimtelijke continuïteit en de toegankelijkheid en beleving van de natuur. Om natuurlijke processen weer vrij spel te geven, streven we naar grote aaneengesloten en verbonden gebieden. Integratie van de natuuropgave in een bredere gebiedsopgave biedt de mogelijkheid om de natuur een duidelijk gezicht te geven. De kwaliteit van de randen van de natuurgebieden, de uitstraling van de natuurgebieden én het besef van massa en robuustheid van de natuurgebieden kunnen hierdoor worden vergroot. Aan de randen van de natuur kunnen recreatieaccommodaties, toeristische voorzieningen, bijzondere woonvormen en streekgebonden landbouwproducten voortbouwen op deze kwaliteiten. Nabijgelegen dorpen en steden willen we als 'poorten' naar de natuur ontwikkelen en zo veel beter verbinden met de natuurgebieden 'om de hoek'."


Het provinciaal belang is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke voorraden. Dat houdt een gezonde en aantrekkelijke natuur voor mensen, dieren en planten in, een natuur die beleefd en gebruikt kan worden, kan profiteren van (economische) ontwikkelingen en rijk is aan plant- en diersoorten (biodiversiteit).


Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Voor initiatieven die niet passen binnen de doelstelling van het NNN is geen ruimte, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang waar niet op een andere manier aan kan worden voldaan (het 'nee, tenzij'-principe).


In de Uitwerkingsgebieden Ontwikkelopgave Natura 2000 neemt de provincie (herstel)maatregelen om de juiste terreincondities voor de gestelde Natura 2000-doelen te realiseren. Als bij de uitwerking van de doelen en de benodigde maatregelen blijkt dat deze alleen kunnen worden gerealiseerd door de bestemming van gebieden te veranderen, dan zullen de gebieden een passende bestemming krijgen en hiervoor ingericht worden. De overige hectares blijven agrarisch en worden uit het NNN gehaald wanneer duidelijk is dat ook na het nemen van maatregelen ten behoeve van nabijgelegen Natura 2000-gebieden landbouwkundig gebruik mogelijk is. De omvang en het tempo waarin deze bestemmingswijziging en inrichting plaats vinden zijn bepaald in het PAS en/of in de beheerplannen Natura 2000. Om de maatregelen tijdig te realiseren, worden de beschikbare instrumenten maximaal ingezet.


In de Omgevingsverordening wordt voor het NNN het volgende beschermingsregime beschreven:

  • Bestaande NNN-gebieden moeten een bestemming krijgen die uitsluitend is gericht op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden;
  • Nog te realiseren NNN-gebieden die nog niet zijn aangekocht en/of afgewaardeerd moeten een bestemming krijgen die mede gericht is op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de actuele natuurwaarden van deze gebieden;
  • Nog te realiseren NNN-gebieden die al wel zijn aangekocht en/of afgewaardeerd en ook beschikbaar zijn moeten een bestemming krijgen die uitsluitend is gericht op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden.


Waterbeleid

In de Omgevingsvisie staat de ambitie voor het regionaal waterbeheer als volgt omschreven: "Watersystemen met een goede ecologische en chemische kwaliteit, die voor de lange termijn klimaatbestendig en veilig zijn."

Het waterbeheer in Overijssel is gericht op een goede bewoonbaarheid en bewerkbaarheid van het land door het bieden van bescherming tegen overstroming, wateroverlast en (perioden van) droogte én het in stand houden of creëren van optimale watercondities voor functies zoals landbouw, wonen, natuur en scheepvaart. Daarbij zijn wel grenzen aan wat mogelijk is.

Door de klimaatverandering is het nodig om breder naar waterbeheer te kijken dan tot nu toe gebruikelijk. Er zijn op meerdere terreinen maatregelen noodzakelijk. Alleen dan is een toekomstbestendig beheer van alle oppervlaktewateren en het grondwater (de watersystemen) mogelijk.


Bij de inrichting en het beheer van de watersystemen houdt de provincie Overijssel rekening met de gevolgen van klimaatverandering op lange termijn (veiligheid, wateroverlast, hittestress en droogte). De komende jaren werkt de provincie samen met waterbeheerders, Rijk, gemeenten, maatschappelijke organisaties en private partijen om de deltabeslissingen te implementeren.

Bij de uitvoering van 'waterwerken' benut de provincie Overijssel kansen om de ruimtelijke kwaliteit te versterken. De (her)inrichting wordt ook als een ontwerpopgave beschouwd en de provincie investeert in vormgeving en inpassing in het landschap.

Belangrijk daarbij is het verhogen van de zichtbaarheid en de beleefbaarheid van het watersysteem. Ook is dit een kans om te zoeken naar combinaties met andere (water)opgaven, zoals het verbeteren van de zoetwatervoorziening.


De KRW schept basisvoorwaarden voor ecologisch goed functionerende watersystemen en vraagt speciale aandacht voor gebieden met een beschermde status. In Overijssel zijn dit onder andere de Natura 2000-gebieden. Hier geldt de KRW-basisverplichting om achteruitgang te voorkomen. In aparte beheerplannen worden door de provincie voor deze gebieden de doelen en de daarvoor benodigde maatregelen uitgewerkt.

De provincie Overijssel verwerkt samen met de waterschappen in Overijssel de KRW in beleid voor de wateren in beheer bij de waterschappen en provincie.

De Omgevingsverordening geeft regels voor het omgaan met water. Het gaat om regels en bepalingen voor zowel het kwantitatief en kwalitatief omgaan met water. Ook zijn bepalingen opgenomen die toezien op de veiligheid, deze kunnen ingezet worden om bescherming te bieden tegen overstroming en wateroverlast. In de verordening worden onder andere de volgende punten genoemd:

  • Voor de ruimtelijke ordening is het uitgangspunt dat bestemmingsplannen voorzien in een aanduiding voor grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden waarbij alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening;
  • Door klimaatverandering neemt de kans op overstroming en wateroverlast toe. Daarom zijn primaire watergebieden en waterbergingsgebieden aangewezen als gebieden waarin water in extreme situaties kan worden vastgehouden om te voorkomen dat waterafvoersystemen overbelast raken en er wateroverlast optreedt op plekken waar dit meer schade toebrengt. Hier mag worden gebouwd, mits hierdoor het waterbergend vermogen niet wordt aangetast. Daarbij geldt wel dat nieuwe kapitaalintensieve functies zoveel mogelijk worden geweerd in verband met schadekosten.
2.4.2 Nationaal Park Sallandse Heuvelrug

Het Rijk heeft twintig Nationale Parken aangewezen. In Overijssel liggen er twee: Weerribben-Wieden en de Sallandse Heuvelrug. Nationale Parken zijn natuur- en bosgebieden van minimaal 1.000 ha met internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende natuurkwaliteiten en in samenhang daarmee bijzondere landschappelijke en recreatieve kwaliteiten.

De Nationale Parken richten zich op:

  • bescherming en ontwikkeling van natuur en landschap;
  • natuurgerichte recreatie;
  • educatie en voorlichting;
  • onderzoek.

Voor Nationale Parken is er geen eigenstandig ruimtelijk beleid. Gebieden die deel uitmaken van Nationale Parken zijn grotendeels beschermd via de Wet natuurbescherming en als Natura 2000-gebied. De status van Nationaal Park geeft geen extra bescherming.

Het Rijk stimuleert de samenwerking van overheden, beheerders en grondeigenaren binnen de parken en investeert in de educatieve functie van de parken.

Provinciale Staten stellen een beheer- en inrichtingsplan vast. Dit is het kader voor alle maatregelen en projecten die in een Nationaal Park worden uitgevoerd. Bij het Nationaal Park de Sallandse Heuvelrug ligt het accent op verbetering van de kwaliteit van natuur en landschap en de beleving daarvan.

2.4.3 Natuurbeheerplan Overijssel

De basis voor het Natuurbeheerplan vormt de Index Natuur en Landschap. Deze index is een landelijke uniforme en sterk gestandaardiseerde "natuurtaal" waarin de Nederlandse natuur- en landschapselementen zijn vastgelegd.

In het Natuurbeheerplan zijn gebieden aanwezen waar natuur- en landschapsbeheer met subsidies uit het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) wordt gestimuleerd. Het gaat hierbij om bestaande natuurgebieden, gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt, agrarische natuur, landschapselementen en de Natura 2000-gebieden. Het Natuurbeheerplan beschrijft per (deel)gebied welke natuur- en landschapsdoelen nagestreefd worden. Ook zijn in het Natuurbeheerplan de KRW-doelen opgenomen. Daarnaast is aangegeven welke kosten de provincie financiert voor de ontwikkeling en het beheer van natuur door middel van subsidies. Gedeputeerde Staten hebben op 4 april 2017 het Natuurbeheerplan 2018 vastgesteld.

Voor het gebied "Sallandse Heuvelrug" zijn de volgende natuurwaarden beschreven.


In hoofdlijnen geldt voor het Natura 2000-gebied "Sallandse Heuvelrug" het volgende streefbeeld:

  • Het verminderen van effecten van verzuring van heide, vennen, jeneverbesstruweel en hellinghoogveen. Ook wordt een verdere vergroting van het areaal droge heide en uitbreiding van het oppervlak vochtige heide nagestreefd. Met de daarvoor te nemen maatregelen wordt ook getracht de sterk bedreigde korhoen voor de Sallandse Heuvelrug te behouden. Omvorming van bos naar open- en halfopen heidegebied is ook van belang voor het ontwikkelen van beleefbare overgangen van het nationaal park naar het aangrenzende cultuurland.
  • Het kappen van bomen aan de westflank nabij het hellinghoogveen zal bijdragen aan vermindering van de verdroging van dit veentje en aan de terugkeer van grazige heiden met plaatselijk Dopheide. In 2012 zijn populatie ondersteunende maatregelen gestart om uitsterven van het korhoen te voorkomen (bijplaatsen van Scandinavische korhoenders). Het in Natura 2000 opgenomen doel is dat 40 korhanen op de Sallandse Heuvelrug leven. Behalve het uitbreiden van het habitat heide worden tevens diverse kleinschalige maatregelen opgenomen die helpen bij de kwaliteit van de droge heide en daardoor verbeteren van het leefgebied van het korhoen en de groei van de populaties van Nachtzwaluw en Roodborsttapuit. De nieuw te ontwikkelen natuur ligt aan de oostkant van de heuvelrug in de overgang naar de Zunasche Heide.
  • In kwelgebieden is herstel van de kwelsituatie nodig zodat de ontwikkeling van Vochtig hooiland, Nat schraalland, droge en natte heide mogelijk wordt. Behalve deze grondwatergebonden systemen is het gebied ook van belang als uitbreidingsgebied voor het korhoen. Ten behoeve van het korhoen is op de overgang van de Zunasche heide naar de Sallandse Heuvelrug de ontwikkeling van een kleinschalig gebied met graanakkers en droog en kruiden en faunarijk grasland gewenst. Voor de bos- en natuurgebieden buiten het Natura 2000-gebied is het streefbeeld het in stand houden en ontwikkelen van gevarieerde bossen welke plaats bieden aan tal van bossoorten maar ook aan recreatief medegebruik (genieten van de natuur). In dat streefbeeld past het ontwikkelen van ouder bossen op wat rijkere bodemtypen (o.a. Eelerberg) en streven naar gevarieerde loof-naaldbossen afgewisseld met open en halfopen heideachtige terreinen (droge heide, jeneverbes) op de droge kammen van de heuvelrug. Op een aantal plekken zijn de overgangen naar het Reggedal van grote betekenis als ecologische zones waar uitwisseling tussen Reggesysteem en heuvelrug kan plaats vinden.
2.4.4 Conclusie

Met het opstellen van dit inpassingsplan voor het Natura 2000-gebied "Sallandse Heuvelrug" wordt invulling gegeven aan de provinciale verantwoordelijkheid ten aanzien van het bereiken van de natuurdoelstellingen. In het plan is rekening gehouden met onder andere het ruimtelijke provinciale beleid. De te treffen maatregelen zoals concreet weergegeven in de inrichtingsplannen zijn in overeenstemming met dat beleid.

2.5 Waterschapsbeleid

2.5.1 Stroomgebiedbeheerplan

Met de invoering van de KRW is Nederland verdeeld in een aantal deelstroomgebieden (Maas, Schelde, Eems, Rijn-Noord, Rijn-Oost en, Rijn-West). De provincie Overijssel ligt geheel in het deelstroomgebied Rijn-Oost. Per stroomgebied is er een stroomgebiedbeheerplan vastgesteld. Een stroomgebiedbeheerplan bevat de kaders en voornemens voor het waterbeleid.


Het stroomgebiedbeheerplan voor de periode 2016-2021, waarbinnen ook het Natura 2000-gebied "Sallandse Heuvelrug" is gelegen, is op 7 oktober 2015 door de volgende Waterschappen vastgesteld: Waterschap Vechtstromen, Waterschap Drents Overijsselse Delta en Waterschap Rijn en IJssel. De maatregelen voor gunstige watercondities in Natura 2000-gebieden zijn opgenomen in de factsheets van het meest relevante KRW-waterlichaam en in het maatregelprogramma bij de stroomgebiedbeheerplannen.


Een stroomgebiedbeheerplan wijkt qua systematiek, begrenzing en juridische verankering af van het Natura 2000-beheerplan. Indien voor het Natura 2000-gebied strengere waterkwaliteitsvereisten gelden dan in het stroomgebiedbeheerplan is opgenomen, dan gaan de Natura 2000-eisen voor. Dit is het geval bij uitvoering van het PAS. Een belangrijk onderdeel van het PAS is hydrologisch herstel rond de Natura 2000-gebieden, omdat daarmee de gevoeligheid van die natuur voor stikstofdepositie kleiner wordt. In het stroomgebiedbeheerplan is aangegeven dat het Waterschap voor de maatregelen in het kader van Natura 2000 en het PAS het spoor volgt van de Natura 2000-beheerplannen en het PAS-traject.

2.5.2 Waterbeheerplan

Waterschappen hebben speciale taken voor water, namelijk het zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, het zorgen voor een functionerend regionaal watersysteem en het zuiveren van afvalwater. In het Waterbeheerplan beschrijft het waterschap op welke wijze hier invulling aan wordt gegeven en komen in hoofdlijnen de hiervoor benodigde maatregelen aan de orde.


De Waterschappen Vechtstromen, Drents Overijsselse Delta en Rijn en IJssel hebben gezamenlijk het Waterbeheerplan 2016-2021 opgesteld. Hierin staat dat de waterschappen voor de Natura 2000-gebieden de GGOR-maatregelen bepalen, als onderdeel van het door de provincies geregisseerde gebiedsproces. GGOR staat voor Gewenst Grond- en Oppervlaktewater Regime. GGOR-maatregelen zijn hydrologische maatregelen op inrichtingsniveau, die zich richten op de inrichting van de waterhuishouding in een gebied, mede rekening houdend met de eisen die de ecologie aan een oppervlaktewater stelt. Hierbij zijn uiteraard de omliggende landbouwgebieden nauw betrokken, want voor een optimale landbouw zijn goede watercondities nodig. Tevens is aandacht besteed aan de verdroging van natuurgebieden.


In de afgelopen periode hebben de waterschappen voor de Natura 2000-gebieden de GGOR-maatregelen bepaald ten behoeve van het opstellen van de inrichtingsplannen. De uitvoering van deze maatregelen vindt de komende jaren plaats, onder de voorwaarden dat:

  • het provinciale beheerplan voor het betreffende gebied definitief is vastgesteld;
  • er geen obstakels zijn in de grondverwering en ruimtelijke procedures;
  • er afspraken zijn tussen provincie en het waterschap over de financiering van de maatregelen.

Binnen de planperiode van dit inpassingsplan wordt uitvoering gegeven aan de uitvoering van bestuurlijk vastgestelde hydrologische maatregelen voor de Natura 2000-gebieden.

2.5.3 Keur Waterschap

Waterschappen stellen een Keur vast. Dit is een verordening met regels voor waterkeringen, watergangen en waterstaatswerken. Voor (bouw)werkzaamheden in de nabijheid van een oppervlaktewater of een dijk is een keurvergunning of keurontheffing van het waterschap nodig. Het waterschap onderzoekt hoe en wat de nadelige gevolgen zijn voor het water of voor de dijken. Zijn de gevolgen acceptabel, dan wordt onder strikte voorwaarden een vergunning of ontheffing afgegeven. Voor sommige werkzaamheden zijn algemene regels beschikbaar. Als aan deze regels wordt voldaan, is er geen vergunning of ontheffing nodig, waarbij de werkzaamheden wel bij het waterschap moeten worden gemeld. In het gebied waar de waterbeheerder de (bestaande) natuurdoelen ondersteunt ligt de verantwoordelijkheid van het watersysteem bij het waterschap en is vastgelegd in de Keur.

2.5.4 Legger primaire en regionale waterkeringen

In het deelgebied Zunasche Heide bevindt zich een leggerwatergang. Op de betreffende watergang is de keur van het Waterschap Vechtstromen van toepassing. In de keur is aangegeven welke activiteiten in of nabij oppervlaktewaterlichamen zijn toegestaan. Het gaat hierbij om zaken als waterbeheersing (grond- en oppervlaktewater), bescherming van sloten, kanalen, stuwen en gemalen.

2.5.5 Conclusie

Met het opstellen van dit inpassingsplan is rekening gehouden met het waterschapsbeleid.

2.6 Gemeentelijk beleid

In het gemeentelijk ruimtelijk beleid zijn met name structuurvisies, beheersverordeningen en bestemmingsplannen belangrijke instrumenten. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het in lijn brengen van hun bestemmingsplannen en structuurvisies met de geldende wetgeving en beleid.

Het westelijke perceel is gelegen in de gemeente Hellendoorn. De Zunasche Heide is gelegen op het grondgebied van twee gemeenten: Hellendoorn en Wierden. Het gebied Helhuizen bevindt zich op het grondgebied van de gemeente Rijssen-Holten. Van deze gemeenten wordt het ruimtelijk beleid hieronder kort toegelicht. In paragraaf 3.3 wordt nader ingegaan op de vigerende bestemmingsplannen, zodat hieronder wordt volstaan met een schets van het beleid op structuurniveau.

2.6.1 Omgevingsvisie gemeente Hellendoorn

De gemeente Hellendoorn heeft in 2014 de Omgevingsvisie "Natuurlijk Avontuurlijk" vastgesteld. Dit document bevat een brede visie op de toekomst en vormt het kader van alle ruimtelijke ontwikkelingen.

De visie bestaat uit drie onderdelen, namelijk:

  • 1. De identiteitskaart is gericht op gebiedskwaliteiten en -versterking. Het gaat niet om welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn maar meer binnen welke identiteit een bepaalde ontwikkeling moet worden uitgewerkt en/of vormgegeven;
  • 2. De contextkaart geeft de functionele opgave weer vanuit wonen, werken natuur en verkeer;
  • 3. De kernvisie geeft aan op welke ontwikkeling en/of dwarsverbanden en wisselwerking de focus ligt.

Het Hellendoornse gedeelte van het Natura 2000-gebied "Sallandse Heuvelrug" valt binnen de identiteit "Overweldigend Natuurlijk", of te wel het deel van het buitengebied waarin de meeste natuur ligt. De context is het NNN, waarvoor geldt dat de natuur voorrang heeft en wordt beschermd. Rust is een van de identiteitsdragers in dit gebied. Om de rust in het gebied te behouden, worden activiteiten en ontwikkelingen geconcentreerd bij de Paarse Poort (de poort tot het Nationaal Park). Deze locatie is op de kernvisielaag aangegeven met een ster. De Paarse Poort moet een blikvanger en trekpleister van formaat worden, met regionale uitstraling.

2.6.2 Structuurvisie gemeente Wierden

In 2010 heeft de gemeente Wierden de structuurvisie vastgesteld. Het is een toekomstvisie op de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2030 en bestaat uit visies voor drie deelgebieden. Voor het landelijk gebied heeft de gemeente Wierden in 2030 een vitaal platteland met goede ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven en daarnaast kansen voor verbrede landbouw. Ook is er ruimte voor onder andere natuurbeheer. Het NNN is ontwikkeld en de wateropgaven in de verdroogde natuurgebieden met nog steeds grote natuurwaarden en voor de beken zijn uitgevoerd. Het landelijk gebied heeft zich nog meer ontwikkeld als aantrekkelijk recreatiegebied op regionaal niveau.

2.6.3 Landschapsontwikkelingsplan gemeente Wierden

De gemeente Wierden heeft een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. Het is vastgesteld in 2009 en beschrijft hoe de gemeente Wierden de kwaliteiten van het landschap waarborgt, behoudt en ontwikkelt. Tevens staat in het LOP hoe de gemeente, in samenwerking met een groot aantal organisaties, gaat werken aan het behoud en ontwikkeling het landschap. Het grondgebied van de gemeente is ingedeeld in dertien verschillende deelgebieden, met elk een eigen visie die gericht is op:

  • het behouden en versterken van de herkenbaarheid en diversiteit aan landschappen en landschapstypen;
  • het behouden en versterken van de (kern)kwaliteiten van het gebied;
  • het bieden van ruimte aan nieuwe ontwikkelingen, binnen een landschappelijk kader.

Verder zijn per deelgebied de opgaven vertaald naar een concrete visie.

2.6.4 Structuurvisie Rijssen - Holten

In 2012 stelde de gemeenteraad de Structuurvisie 'Rijssen-Holten 2010-2020 en doorkijk naar 2030' vast. Voor het landelijke gebied wordt gestreefd naar een duurzaam, gezond en dynamisch buitengebied. Wat betreft de Sallandse Heuvelrug wordt dit concreet gemaakt middels de ambitie om het eigen karakter daarvan te behouden en te versterken. De inzet is om het reliëf te behouden en ruimtelijk beeldbepalend te laten zijn.

2.6.5 Conclusie

Met het opstellen van dit inpassingsplan voor het Natura 2000-gebied "Sallandse Heuvelrug" wordt invulling gegeven aan o.a. het gemeentelijke natuurbeleid. De te treffen maatregelen zoals concreet weergegeven in de inrichtingsplannen zijn in overeenstemming met dat beleid.

Hoofdstuk 3 Gebied en planbeschrijving

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de inhoud van de plannen beschreven waarvoor dit inpassingsplan is opgesteld. In verband met de overzichtelijkheid en leesbaarheid komt elk deelgebied in een aparte paragraaf aan de orde:

  • Paragraaf 3.5 - Zunasche Heide
  • Paragraaf 3.6 - Westelijk perceel
  • Paragraaf 3.7 - Gebied Helhuizen

In eerste instantie wordt ingegaan op het ontstaan en de huidige (planologische) situatie van het plangebied. Vervolgens is op basis van geldende wetgeving en beleid de opgave voor het plangebied bepaald. Vervolgens wordt in dit hoofdstuk beschreven hoe deze opgave verder is uitgewerkt en welke maatregelen uitgevoerd moeten worden om de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied te behalen. Daarbij wordt telkens een beknopte samenvatting gegeven van de te nemen maatregel. Voor nadere details wordt verwezen naar Bijlage 1 Zunasche Heide - Inrichtingsplan van de regels, dan wel Bijlage 3 Helhuizen - Inrichtingsplan Sallandse Heuvelrug, alwaar de volledige inrichtingsplannen zijn opgenomen.

3.2 Ontstaan en huidige situatie van het plangebied

Korte omschrijving van het plangebied

De Hoge Veluwe en de Sallandse Heuvelrug zijn geologisch gezien het oudste van Nederland. De belangrijkste vormende kracht is de enorme gletsjer geweest, die via het IJsseldal zuidwaarts schoof en zo de Sallandse Heuvelrug en de Veluwe vormde. De vele 'bergen' en 'belten' danken er hun naam aan. Het gaat daarbij onder andere om de Holterberg, de Sprengenberg, de Haarlerberg, de Kleine en Grote Koningsbelt, de Hellendoornse berg, de Eelerberg, de Lemeler-, Archemer- en Besthemenerberg in de gemeente Ommen, de Beuseberg en de Borkeld bij Holten en de Markelose en de Herikerberg bij Markelo. De Koningsbelt is het hoogst en reikt tot 75 meter boven zeeniveau.


De Sallandse Heuvelrug vormt bijna letterlijk en figuurlijk de ruggengraat van de regio. Het zijn de hogere delen die boven het omringende landschap uitsteken en de regio's Salland en Twente met elkaar verbinden. Het hoogteverschil op zo'n korte afstand is vrij uniek in Nederland.


Het landschap is in een ver verleden gevormd door schuivend ijs, smeltend water en stuivend zand. Twee ijstijden vormden de Sallandse Heuvelrug. Ruim 150.000 jaar geleden bedekte een ijskap van honderd tot vierhonderd meter dik de noordelijke helft van ons land. Als een gigantische bulldozer schoof het ijs centimeter voor centimeter alles voor zich uit. Daarbij werden rotsen van duizenden kilo's helemaal meegevoerd vanuit Scandinavië en onderweg geleidelijk gladgeschuurd of verpulverd.


Pas vanaf de vroege middeleeuwen heeft de mens nadrukkelijk zijn stempel gedrukt op het uiterlijk van dit gebied. Beide factoren, de geomorfologie (ontstaan van de aardkundige vormen) en de mens, hebben aan het gebied het unieke karakter gegeven.


Het Natura 2000-gebied "Sallandse Heuvelrug" bestaat uit heide, bos, heischrale graslanden, jeneverbesstruweel en vennen. De heidegebieden zijn ontstaan als het resultaat van een oud landbouwsysteem. In de tweede helft van de vorige eeuw trad vergrassing op van de heide. Het heideareaal is vanaf de jaren '90 van de vorige eeuw vergroot door het omvormen van bos.


Grofweg bestaat het gebied uit een stuwwal, stuwwalflanken en een laag dekzandgebied en binnen dat gebied zijn beschermde habitattypen aanwezig die in paragraaf 3.4 zijn belicht.


Stuwwal

De stuwwal bestaat uit een grindige bovengrond en grof zand. Zeer lokaal komen vochtige omstandigheden voor. Dit komt door de lemige lagen die aanwezig zijn in de gestuwde zandige afzettingen. Het regenwater kan hier niet diep infiltreren.


De stuwwal werd vroeger omringd door grote natte moerassen. Het zijn de broekgronden en beekdalen van de Schipbeek, de Regge en de Elsenerbeek. Deze moerassen zijn in de 18e en 19e eeuw in gebruik genomen als landbouwgrond. Het zijn grote open gebieden met een karakteristieke vierkante ontginningsstructuur.

Stuwwalflank

De flank is een zandige zone die tegen de bergrand (stuwwal) is aangestoven. De flank bestaat uit droge veldontginningen met daarop kleine kampen, plaatselijk is er kwel. De flankzone bestaat uit half-open gebieden. De flankzone ligt wat hoger dan de grote open lage broeklanden.


De stuwwalflank heeft fijnzandiger afzettingen dan de stuwwal, zonder grind. Er komt heide voor. Ook hier zijn plaatselijk lemige lagen waarop regenwater stagneert. De ligging van het Sasbrinkven, Hellingveentje en Kleine Plas Sprengenberg op de grens van stuwwalflank en stuwwal zijn hier duidelijke voorbeelden van. Ter plaatse van het Hellingveentje en in beperkte mate bij de Kleine plas Sprengenberg zijn er zelfs jaarrond natte omstandigheden zijn als gevolg van stagnatie op een zeer slecht doorlatende laag.


Uit de bodemkaart blijkt dat in het verre verleden verstuiving van zand heeft plaatsgevonden in zowel het oostelijk als westelijk deel van het Natura 2000-gebied. Dat is momenteel nog terug te zien in de vegetatie. Kleine stuifzanden op de stuwwalflank zijn bebost of dichtgegroeid, waardoor kleinschalig samenstel van begroeide en onbegroeide locaties grotendeels ontbreekt.

Laag dekzandgebied

Het laag dekzandgebied ligt aan de oost- en westzijde van de stuwwal en is ontgonnen danwel rond 1900 ingeplant met naaldbos. Vochtige heidevegetaties komen in de huidige situatie nagenoeg niet meer voor op de westflank, met uitzondering van de Eendenplas. De Eendenplas ligt in een vochtige laagte, mogelijk een voorzetting van een smeltwaterdal.

3.3 Huidige planologische situatie

De gronden van dit inpassingsplan liggen in de gemeenten Hellendoorn, Rijssen-Holten en Wierden. Onderstaande afbeelding geeft daarvan een overzicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipSallHeuvelrug-on01_0005.jpg"

Figuur 3.1: Ligging plangebied ten opzichte van de drie gemeenten

Voor het grootste deel zijn de bestemmingsplannen voor het buitengebied van die gemeenten van toepassing. Los van deze 'grote' bestemmingsplannen is een aantal facet-bestemmingsplannen en partiële herzieningen van kracht. Vanwege de mindere relevantie worden die plannen hieronder niet benoemd.

Gemeente Hellendoorn

Voor de gemeente Hellendoorn gaat het om:

  • het bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld op 20 april 2009;
  • het bestemmingsplan Buitengebied Zunasche Heide, wijziging Zunasche Heide, vastgesteld op 14 januari 2014.

Hoewel de naamgeving van het laatstgenoemde bestemmingsplan anders doet vermoeden, zijn niet alle voor dit inpassingsplan relevante gronden in dat bestemmingsplan meegenomen.

Het westelijke perceel is bestemd als 'Agrarisch met waarden'. Natuurbeheer op deze gronden is mogelijk in combinatie met de agrarische doeleinden.

Gemeente Rijssen-Holten

Voor de gemeente Rijssen-Holten gaat het om:

  • Bestemmingsplan Buitengebied Rijssen-Holten, vastgesteld op 1 november 2012.

Het gebied Helhuizen in dat bestemmingsplan bestemd als 'Bos'.

Gemeente Wierden

Voor de gemeente Wierden gaat het om:

  • bestemmingsplan Buitengebied 2009, vastgesteld op 12 januari 2010;
  • bestemmingsplan Buitengebied 2009, herziening 2012 (veegplan), vastgesteld op 2 juli 2013;
  • het bestemmingsplan 17e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Zunasche Heide, vastgesteld op 20 december 2013.

Voor het laatstgenoemde bestemmingsplan geldt, net als voor haar 'tweelingplan' uit de gemeente Hellendoorn, dat niet alle voor dit inpassingsplan relevante gronden in dat bestemmingsplan zijn meegenomen. De enkelbestemming Natuur is binnen de gemeenten Hellendoorn en Wierden echter veruit de meest voorkomende bestemming.

Deze bestemming is geprojecteerd op de bestaande bos- en natuurgebieden. Het ruimtelijk beleid is gericht op de instandhouding en de ontwikkeling van de natuurwaarden. Voor diverse werkzaamheden kan alleen een vergunning worden verleend wanneer de waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast. Ook mogen de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden verkleind.

De overige gronden hebben overwegend de bestemming Agrarische met waarden - Natuur en landschap. Gronden met deze bestemming mogen niet gebruikt worden voor doeleinden van commerciële bosbouw. Commerciële bosbouw kan namelijk niet beschouwd worden als een agrarische activiteit in het normale spraakgebruik en kan tot wezenlijke verandering leiden van de structuur van het landschap. De bestemming laat wel ruimte voor extensief dagrecreatief medegebruik (wandelen, fietsen, picknickplaatsen en dergelijke). Ditzelfde geldt voor een natuurlijk beheer van de gronden. Natuurbeheer op deze gronden is mogelijk in combinatie met de agrarische doeleinden.

In de regels is een vergunningenstelsel opgenomen dat het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het (extensieve) dagrecreatieve medegebruik van het landelijk gebied en de bescherming van de houtopstanden binnen agrarische doeleinden mogelijk maakt.

Naast deze enkelbestemming kunnen in het plangebied (alle deelgebieden, alle gemeenten) ook de volgende dubbelbestemmingen of gebiedsaanduidingen van toepassing zijn.

Waarde - Archeologische verwachtingswaarde

Op enkele gronden is de dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachtingswaarde geprojecteerd. Deze beschermt eventuele in de grond aanwezige archeologische waarden. In de regels staat dat activiteiten die een negatief effect kunnen hebben op de archeologische en/of ecologische waarden niet mogen plaatsvinden. Voordat een activiteit uitgevoerd mag worden moet middels een onderzoek of een vergunning aangetoond worden op welke wijze met de aanwezige waarden wordt omgegaan.

Waarde - EHS

In het bestemmingsplan Buitengebied Rijssen-Holten is het bosgebied tevens voorzien van de dubbelbestemming 'waarde - EHS'. De gronden zijn mede bestemd voor het ontwikkelen en in stand houden van de natuur- en landschapswaarden, met dien verstande dat voor deze ontwikkelingen in een inrichtings- en beheersvisie de natuurontwikkeling is uitgewerkt. Op grond van de regels van de bestemming Waarde - EHS dient dit te passen binnen het provinciale beleid.

Gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied

Het beleid in de extensiveringsgebieden is gericht op het opheffen, dan wel verplaatsen van intensieve veehouderijen. De extensiveringsgebieden liggen in de nabijheid van bebouwingsconcentraties en natuur- en bosgebieden. De milieuhinder van intensieve veehouderijen is hier dusdanig, dat het beleid gericht is op sanering van de intensieve veehouderij.

Gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied

Het beleid in een verwevingsgebied is gericht op een gezonde mix tussen landbouw, recreatie en voor de natuur. Op sommige plekken zijn er groeimogelijkheden, op andere plekken niet. In het bestemmingsplan komt dit tot uitdrukking door bijvoorbeeld ruimere mogelijkheden voor nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven.

Specifieke vorm van waarde - kleinschalig landschap

In dit gebied gaat het specifiek om instandhouding van de aldaar voorkomende, dan wel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, zoals geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele, cultuurhistorische en ecologische waarden, waaronder in ieder geval is begrepen het kleinschalige landschap. Deze bescherming heeft een concrete invulling gekregen middels het vergunningstelsel.

3.4 Gebiedsopgave

De te nemen maatregelen in de drie deelgebieden dienen voor het behoud en ontwikkeling van het biotoop korhoen, Natte heide en Droge heide. Voor het biotoop van het korhoen wordt hoofdzakelijk gekeken naar de kuikens van het korhoen, die in hun eerste levensfase afhankelijk zijn van voldoende dierlijk voedsel (insecten). Het biotoop korhoen is voor volwassen vogels reeds voldoende ontwikkeld op de Sallandse Heuvelrug, waar voldoende plantaardig voedsel aanwezig is. Voor een duurzaam behoud van het korhoen geeft Alterra (Alterra-rapport 2498, 2014) als vuistregel dat voor de lange termijn daarvoor een minimale populatieomvang van 500 dieren in Overijssel nodig is. In het beheerplan voor de Sallandse Heuvelrug is voor de kortere termijn een doelstelling van 40 hanen geformuleerd. Omdat het aantal hanen in een gezonde populatie kleiner is dan het aantal hennen is het doel van 40 hanen ongeveer gelijk aan een populatie van 100 dieren. Alterra heeft becijferd dat als de draagkracht van de Sallandse Heuvelrug (exclusief Zunasche Heide) kan worden verhoogd tot 4-5 dieren per 100 ha, het gebied aan circa 60-75 korhoenders plaats kan bieden. Areaaluitbreiding is daarom noodzakelijk voor het behalen van de doelstelling uit het Natura 2000-beheerplan. Het beheerplan geeft aan dat er voor de populatie van 100 dieren circa 150 ha geschikt leefgebied nodig is buiten de droge heide. Het gaat dan om circa 150 ha in een mix van natte heide, bloemrijk grasland en extensief beheerde landbouwgrond. In het kader van de Landinrichting Rijssen is in de afgelopen jaren ongeveer 97 ha natte heide ingericht. Het inpassingsplan voorziet in een aanvullende areaaluitbreiding van circa 40 ha.

Sinds 2000 is het natuurbeheer voor de Sallandse Heuvelrug gericht op variatie en vergroting van het heideareaal (omvormen van bos naar heide). Die aanpak werkt. De structuur van de droge heide is verbeterd en het areaal is vergroot. De eerste positieve effecten op de korhoenpopulatie en de nachtzwaluw zijn zichtbaar. Het verwijderen van het bos tussen de heide en het landbouwgebied Zunasche Heide heeft er bijvoorbeeld toe geleid dat korhoenders weer gebruikmaken van de Zunasche Heide. De depositie van stikstof en de regionale grondwaterstandsverlaging hebben echter nog steeds een negatief effect op diverse habitattypen.

Locatiekeuze
De locaties voor de maatregelen zijn bewust gekozen. De oostflank van de Sallandse Heuvelrug ter plaatse van de Zunasche Heide is op dit moment de enige locatie waar realisatie van natuur op de gradiënt van hoge droge gebieden naar lage en natte randzones nog op robuuste schaal mogelijk is zonder zeer verstrekkende gevolgen voor andere functies zoals met name landbouw. Daarnaast vormt dit ook een versterking van investeringen uit het recente verleden (de inrichting van Zunasche Heide tussen 2010 en 2015 in het kader van Landinrichting Rijssen). Binnen de Landinrichting Rijssen zijn gronden vrijgemaakt voor de ontwikkeling van nieuwe natuur, om daarmee tot invulling het NNN te komen. Om dit netwerk geschikt voor flora en fauna te laten zijn, moesten specifieke condities ten aanzien van vocht, voedselrijkdom en zuurgraad in overeenstemming met het landschap ecologische systeem worden gebracht. De Landinrichting Rijssen is gestart op 27 oktober 1989 en geëindigd op 1 december 2017 en besloeg het gebied tussen Nijverdal, Wierden, Rijssen en Holten. De maatregelen in en om de Sallandse Heuvelrug vormen daarom een aansluiting op eerder gemaakte keuzes in de Landinrichting Rijssen. Voor ontwikkeling van leefgebied van het korhoen ligt de gekozen locatie zeer strategisch in relatie tot mogelijke satellietpopulaties in met name het Wierdense Veld en de Borkeld.


Het deelgebied Helhuizen is gekozen vanwege de kans die het biedt om ook aan de westflank een verbinding tussen de heide en het omliggende agrarische gebied te herstellen. Bosomvorming in dit deelgebied voorziet in een verbindingszone voor met name het korhoen.


Aanvullend op de bosomvorming in Helhuizen biedt het deelgebied Natuurakker Westflank kansen voor de realisatie van foerageergebied en het aanbrengen van variatie in het leefgebied van het korhoen aan de westkant van de Sallandse Heuvelrug. Het gebied betreft een bestaand landbouwperceel binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied.

3.4.1 PAS-gebiedsanalyse

Voor het Natura 2000-gebied "Sallandse Heuvelrug" is door Gedeputeerde Staten op 31 oktober 2017 een PAS-gebiedsanalyse vastgesteld. Hierin is voor het gebied een onderbouwing gegeven voor die maatregelen welke minimaal noodzakelijk zijn voor het zekerstellen van de Natura 2000-doelen en om maximaal ruimte te kunnen bieden aan economische ontwikkelingen. Deze PAS-gebiedsanalyse is daarmee onderdeel van de passende beoordeling van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) (zie hiervoor ook hoofdstuk 2).

Voor de Sallandse Heuvelrug gaat het om de volgende (voor het voorliggende inpassingsplan relevante) PAS-opgaven:

  • Maatregel 7b. Bosomvorming rond Helhuizen t.b.v. het behoud van het habitattype Droge Heide;
  • Maatregel 7c. Akkers/graslanden geschikt maken als foerageergebied voor het korhoen;
  • Maatregel 7d. Dit gebied is aangeduid als uitwerkingsgebied Ontwikkelopgave Natura 2000-gebied en dient opnieuw te worden ingericht.
  • Maatregel 7k. intensieve akker beheren als extensieve akker ten behoeve van foerageergebied voor het korhoen (dit is geen PAS-maatregel).

Vorengenoemde maatregelen zijn opgenomen in dit inpassingsplan.

Het instandhoudingsdoel voor droge heide in de PAS-gebiedsanalyse als volgt opgenomen: uitbreiding van oppervlakte en verbetering kwaliteit. De oppervlakte droge heide was 1.019,6 ha in 2013. De staat van instandhouding van het habitattype op de Sallandse Heuvelrug is zeer ongunstig. De kwaliteit van het habitattype wordt beoordeeld als matig. Het laatste decennium lijkt de ontwikkeling van de vegetatie positief te zijn (nagenoeg geen vergrassing, geen afname van op de rode lijst geplaatste plantensoorten, toename korstmossoorten centrale deel, betere structuur). De abiotische omstandigheden zijn echter niet verbeterd als het gaat verzuring van de bodem met gevolgen voor de heidefauna.


Het vroegere gebruik van de heide als onderdeel van het landbouwsysteem was in het algemeen intensief. Het gebruik bestond uit combinaties van begrazen, branden, plaggen en maaien, terwijl plaatselijk en tijdelijk ook elementen aanwezig waren zoals akkertjes, karrensporen, afgravingen en opslagplekken van hout en plaggen. De oorspronkelijke relatie tussen de heide en het omliggende cultuurlandschap is momenteel verdwenen. De oorspronkelijk aanwezige vochtige hooilanden, moerassen (in de laagten rond het Natura 2000-gebied) zijn verdwenen door ontginning en ontwatering. Kleine extensieve akkers in het Natura 2000-gebied zijn verlaten en deels bebost.

Voor het westelijke perceel is PAS-maatregel 2c-1 van toepassing. Deze maatregel heeft voor dit inpassingsplan geen planologische consequenties. Het betreft namelijk het uitvoeren van een eco-hydrologisch onderzoek en het opstellen van een uitvoeringsplan. Dit onderzoek is een voorzetting van het eco-hydrologische onderzoek uit 2013. Ten tijde van het opstellen van dit inpassingsplan is het eco-hydrologisch onderzoek in uitvoering. De resultaten hiervan worden in de loop van 2018 verwacht. Daarna zal een uitvoeringsplan voor herstel van het hydrologisch systeem worden opgesteld. Hierin wordt concreet opgenomen wat de optimale peilen en inrichting voor landbouw en natuur zijn. Dit wordt, volgend op het eco-hydrologisch onderzoek en uitvoeringsplan, vervolgens uitgevoerd in de tweede beheerplanperiode.

3.4.2 Beheerplan

In het beheerplan staan de maatregelen uit de PAS-gebiedsanalyse beschreven, evenals niet-PAS-maatregelen. Deze maatregelen dienen genomen te worden om de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied "Sallandse Heuvelrug" te behalen. In het beheerplan zijn de instandhoudingsdoelen en herstelmaatregelen voor dit gebied beschreven.

Voor het gebied Zunasche Heide gaat het in de eerste beheerplanperiode (van 6 jaar) om de volgende niet-PAS-maatregelen:

  • markeren prikkeldraad Zunasche Heide;
  • tijdelijke bejaging/wegvangen predatoren (voortzetting van ingezet beheer);
  • implementeren in het beleid: op termijn ontwikkelen metapopulaties korhoen in Wierdense Veld, Borkeld, Archemer- en Lemelerberg en Boetelerveld;
  • instellen minimale vaarhoogte van 300 meter voor ballonvaarders om verstoring van korhoen te voorkomen.

Ook het inrichten van het perceel aan de westflank van de Sallandse Heuvelrug betreft een niet-PAS-maatregel.

Voor het gebied Helhuizen is de niet-stikstofgerelateerde maatregel opgenomen: 'Zonering recreatie heide na vergroting heideareaal zuidoostzijde (Holterberg/Helhuizen) indien het korhoen van dit gebied gebruik gaat maken'.

Deze maatregel is echter afhankelijk van het resultaat van de beoogde bosomvorming.

In dit inpassingsplan zijn het markeren van prikkeldraad, de minimale vlieghoogte en de inrichting van het perceel aan de westflank meegenomen.

3.5 Vertaling inrichtingsplan Zunasche Heide naar het inpassingsplan

3.5.1 Inleiding

Projectgebied

In het inrichtingsplan voor de Zunasche Heide is het projectgebied onderverdeeld in drie delen (zie figuur 3.2):

  • Overgangsgebied
  • Middengebied
  • Zuidoostelijk deelgebied

In het vervolg van deze paragraaf wordt die indeling aangehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipSallHeuvelrug-on01_0006.jpg"

Figuur 3.2: Afbakening deelgebieden (bron: inrichtingsplan Zunasche Heide)

De inpassingsplannen die ten behoeve van de Ontwikkelopgave Natura 2000 worden opgesteld, omvatten alleen gronden waarop maatregelen plaatsvinden en sprake is van effecten van de maatregelen of waar borging noodzakelijk is. Toetsing van deze criteria aan de drie deelgebieden van de Zunasche Heide heeft uitgewezen dat een deel van het Middengebied niet hoeft te worden meegenomen; in dat gebied zijn geen maatregelen nodig en treden geen effecten op. Ook behoeven bestaande activiteiten in dat gebied geen nadere regeling in verband met de borging. Op afbeelding 3.3 is dat gebied in blauw aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipSallHeuvelrug-on01_0007.jpg"

Figuur 3.3: Blauwomlijnd het gebied dat buiten dit inpassingsplan wordt gelaten. Roodomlijnd de woonpercelen die wel worden meegenomen

In het noordoostelijke deel van het plangebied bevindt zich aan de Ligtenbergerweg een agrarisch loonbedrijf. In het kader van de uitvoering van dit inrichtingsplan, zal dat perceel worden aangekocht. Het gaat alleen om de gronden en niet om de woning. Omdat er geen agrarisch bedrijf meer mogelijk is, krijgt de betreffende woning in dit inpassingsplan een woonbestemming. Ook de bestaande ten zuiden daarvan gelegen woning wordt meegenomen in dit inpassingsplan.

Ook de percelen Schoneveldsweg 1 en 3 worden meegenomen in dit inpassingsplan. Nu de maatregelen effecten hebben op het huidige gebruik van de bestaande percelen, ligt het in de rede beide percelen te voorzien van een passende nieuwe bestemming. De Schoneveldsweg 3 heeft in de huidige situatie een woonbestemming. De begrenzing van deze woonbestemming dient echter te worden aangepast. De huidige agrarische bestemming van het perceel Schoneveldsweg 1 zal worden gewijzigd naar een woonbestemming.

PAS-maatregelen

Het inrichtingsplan Zunasche Heide vormt de uitwerking van de externe maatregelen aan de oostzijde van de Sallandse Heuvelrug, het verwerven en inrichten van gronden in de Zunasche Heide. In de PAS-gebiedsanalyse zijn natuurherstelmaatregelen opgenomen voor het Natura 2000-gebied "Sallandse Heuvelrug". Dit betreffen zowel maatregelen binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied als daarbuiten. Realisatie van deze gebiedsspecifieke PAS-maatregelen conform de gebiedsanalyse vormt het primaire doel van het inrichtingsplan.

Tabel 3.1. Maatregelen benoemd in de PAS-gebiedsanalyse

Nr. Beschrijving Relatie herstelmaatregelen met andere habitats
7c Akkers/graslanden ten oosten van Natura 2000-gebied geschikt maken als foerageergebied voor het korhoen (zeer extensieve akkerbouw, graslanden niet/weinig bemesten) Versterkend tbv korhoen en droge heide Droge heide: maatregel gericht op functioneel herstel, benoemd in hoofdstuk 6 van de strategie Droge heide. Voor het korhoen is functioneel herstel belangrijk.
7d Inrichten Zunasche Heide Neutraal Maatregel tbv het korhoen (en droge heide) Droge heide: maatregel gericht op functioneel herstel, benoemd in hoofdstuk 6 van de strategie Droge heide. Voor het korhoen is functioneel herstel belangrijk.
7k Westflank, zuidelijk deel Versterkend tbv het korhoen en droge heide Droge heide: maatregel gericht op functioneel herstel, benoemd in hoofdstuk 6 van de strategie Droge heide. Voor het korhoen is functioneel herstel belangrijk.

Een deel van het plangebied is in het kader van de Landinrichting Rijssen tussen 2010 en 2015 ingericht als natuurgebied. Het inrichtingsplan richt zich op nieuwe maatregelen in de uitwerkingsgebieden en aanvullende maatregelen in het tussenliggende gedeelte, dat grotendeels reeds bestaande natuur is. In de maatregelenkaart behorende bij de gebiedsanalyse (figuur 3.4) is dit onderscheid weergegeven door de reeds in de Landinrichting ontwikkelde gebieden aan te wijzen voor inrichten en de uitwerkingsgebieden aan te wijzen voor verwerven/inrichten.

Niet-PAS-maatregelen

Naast bovengenoemde PAS-maatregelen, worden in het inrichtingsplan de volgende niet-PAS-maatregelen genomen:

  • markeren prikkeldraad Zunasche Heide;
  • tijdelijke bejaging/wegvangen predatoren (voortzetting van ingezet beheer);
  • implementeren in het beleid: op termijn ontwikkelen metapopulaties korhoen in Wierdense Veld, Borkeld, Archemer- en Lemelerberg en Boetelerveld;
  • instellen minimale vaarhoogte van 300 meter voor ballonvaarders om verstoring van korhoen te voorkomen.

In het vervolg van deze paragraaf worden deze maatregelen nader toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipSallHeuvelrug-on01_0008.jpg"

Figuur 3.4: PAS-maatregelen in de Zunasche Heide (bron: inrichtingsplan)

Openheid Zunasche Heide

In de volgende paragrafen wordt per deelgebied een beschrijving gegeven van het inrichtingsplan en de vertaling daarvan in dit inpassingsplan. Om de PAS- en niet-PAS-maatregelen te realiseren, is het voor de Zunasche Heide van groot belang dat een open landschap ontstaat. De inrichting van deze openheid en de groenstructuren in en om de Zunasche Heide worden samen met omwonenden en belangstellenden nader uitgewerkt in een landschapsatelier op 21 maart 2018.

De exacte planuitwerking kan dus enigszins afwijken ten opzichte van de tekst in de volgende paragrafen.

3.5.2 Deelgebied 1 - Overgangsgebied

Uitgangspunt Overgangsgebied

In het gebied van de overgangszone is maatregel 7c uit de PAS-gebiedsanalyse van toepassing; het verwerven en inrichten van het gebied van de Zunasche Heide (ten behoeve van het korhoen). De overgangszone ligt tussen de hoge, droge heidevelden van de Sallandse Heuvelrug en de lagere, vochtigere gebieden van de Zunasche Heide. Vanwege de relatief droge omstandigheden in het overgangsgebied is er geen mogelijkheid om deze zone in te richten als leefgebied voor de kuikens van het korhoen. De kuikens hebben vanwege hun voedselbehoefte (insecten) vochtigere omstandigheden nodig. Vanwege de ligging tussen het leefgebied van volwassen korhoenders en de Zunasche Heide, waar de kuikens worden grootgebracht, moet het gebied vooral fungeren als migratieroute. Hierbij is vooral noodzaak om eventuele barrières op te heffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipSallHeuvelrug-on01_0009.jpg"

Figuur 3.5: Maatregelen Overgangsgebied (bron: inrichtingsplan Zunasche Heide)

Maatregel A & B - Verwijderen bomenrijen langs Lage Esweg en Ligtenbergerweg

Beschrijving inrichtingsplan

De bomen langs de Lage Esweg en de Ligtenbergerweg dienen te worden verwijderd om de jacht op korhoenders door roofvogels tegen te gaan. Hierdoor wordt tevens de openheid van het gebied vergroot, hetgeen gunstig is voor het habitat van het korhoen. Bomen die aan de noord- en zuidzijde van het plangebied langs de Ligtenbergerweg staan blijven behouden om het korhoen naar het midden van het gebied te dirigeren.

Vertaling naar dit inpassingsplan

Het verwijderen van de beplanting langs beide wegen is bij recht in dit inpassingsplan mogelijk gemaakt. Melding op grond van hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming (voorheen Boswet) zal mogelijk nog wel nodig zijn. Over het gehele gebied is voorts een gebiedsaanduiding 'Overige zone - openheid' gelegd. Binnen deze zone wordt gestreefd naar het behoud van de openheid; het aanbrengen van opgaande beplantingen is in dit gebied verboden.

Maatregel C - Omvorming landbouwgrond tot natuurakkers conform SNL-richtlijnen

Beschrijving inrichtingsplan

De weilanden en akkers in het overgangsgebied moeten worden omgevormd tot natuurakkers conform SNL-richtlijnen (type N12, rijke graslanden en akkers). Droog schraalgrasland geniet binnen dit gebied de voorkeur, maar kan vanwege de zeer voedingsrijke toplaag niet worden gerealiseerd. Natuurakkers zijn in dit geval de beste optie omdat deze het gewenste habitat het dichtst benaderen. Een natuurakker bestaat uit 1- en 2- jarige bloemen en granen. Dergelijke natuurakkers vereisen een minimum aan bewerking en zullen de tevens een voedselbron vormen voor het volwassen korhoen.
De paardenweiden aan de noordkant van de overgangszone vormen in hun huidige staat geen barrière voor het korhoen en worden als zodanig gehandhaafd.

Vertaling naar dit inpassingsplan

Na omvorming naar natuurakker zal geen sprake meer zijn van volwaardig agrarisch gebruik. Om die reden is de gegeven bestemming Natuur passend. De gebiedsaanduiding 'overige zone - openheid' is vanzelfsprekend ook op dit deel van het Overgangsgebied van toepassing.

Wat betreft de weide aan de noordzijde van dit deelgebied is gekozen voor de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - weiland 1'. Binnen deze aanduiding is agrarisch gebruik toegestaan, zij het met beperkingen. Te grote dichtheden aan grazers kunnen namelijk leiden tot het verdwijnen van plantensoorten waar veel insecten voor jonge korhoenders inzitten. Bovendien houden broedende korhoenders van vegetatie van circa 40 cm lang. Studie (Beintema et al (1982), Calledine et al in Journal of Applied Ecology (2002), Baines in Journal of Applied Ecology (1996)) heeft uitgewezen dat lichte begrazing leidt tot langere vegetatie en meer insecten. Teveel grazers per oppervlakte-eenheid is derhalve ongewenst. Dat geldt overigens ook voor het gebruik van kunstmest en herbiciden of onkruidverdelgers die kunnen leiden tot een egale grasmat die ongeschikt is als fourageergebied voor het korhoen. Om die reden worden in het met 'weiland' aangeduide gebied deze voorwaarden gesteld:

  • insecticiden, herbiciden en pesticidengebruik niet toegestaan;
  • bemesting niet toegestaan;
  • maximaal 0,5 grootvee eenheid (GVE) per ha. Nu het betreffende gebied circa 6 ha groot is, komt dit neer op drie paarden of koeien.

Maatregel D - Verkeersluw maken Ligtenbergerweg

Beschrijving inrichtingsplan

De Ligtenbergerweg zal verkeersluw worden gemaakt om eventuele korhoen-verkeersslachtoffers te verminderen/voorkomen. Hierbij wordt rekening gehouden met de wensen van omwonenden en de agrariërs in het gebied. De aard en locatie van de maatregel wordt in een aansluitend traject in overleg met deze stakeholders bepaald.

Vertaling naar dit inpassingsplan

De weg valt binnen de bestemming 'Natuur'. Daarmee wordt tot uitdrukking gebracht dat het gehele gebied (en dus ook de weg) onderdeel is van een grotere natuurdoelstelling. Het verkeersluw maken van de weg past daarmee logisch binnen de totaalopgave.

Nu de exacte locatie en uitvoering van de verkeersmaatregel nog niet duidelijk is, is in de regels van het inpassingsplan een flexibele, algemene regeling opgenomen. Concreet houdt dit in dat geen locatie voor de verkeersmaatregel is opgenomen, maar dat is volstaan met een globale regeling.

Maatregel E - Hekken en afrastering verwijderen

Beschrijving inrichtingsplan

Eventuele hekken en rasters worden zo veel mogelijk uit het gebied verwijderd. Bij de natuurakkers zijn geen hekwerken noodzakelijk. Bij de paardenweides moet prikkeldraad worden verwijderd. De afrastering is in het gehele gebied aanwezig en om die reden niet op de kaart weergegeven.

Vertaling naar dit inpassingsplan

In het inpassingsplan is een gebruiksverbod opgenomen voor het toepassen van hekken en afrastering zonder markering of met een gesloten structuur of prikkeldraad langs percelen waardoor vrije doorgang tussen aansluitende natuurgebieden voor korhoenders wordt belemmerd

Daarmee wordt planologisch geregeld dat voor het korhoen sprake is van een passeerbare afrastering. Dit is voor met name de jonge korhoenders van belang, die pas na ongeveer 14 dagen in staat zijn (kleine) stukjes te vliegen.

Dit verbod geldt in beginsel voor alle afrasteringen of erfafscheidingen (met uitzondering van de gronden aangegeven met 'specifieke vorm van natuur - weiland 2'), dus ook voor het plaatsen van bouwwerken die vergunningsvrij zijn op grond van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor)1.

3.5.3 Deelgebied 2 - Middengebied

Uitgangspunt Middengebied

In het middengebied is maatregel 7d uit de PAS-gebiedsanalyse van toepassing: het inrichten van de Zunasche Heide (ten behoeve van het korhoen). Het middengebied is recentelijk in het kader van de Landinrichting Rijssen grotendeels verworven en ingericht als natuurgebied. Vanwege de eerdere natuurontwikkeling richt het inrichtingsplan zich in dit gebied op aanvullende maatregelen, waar mogelijk voortbouwend op de keuzes die in de landinrichting zijn gemaakt. Het middengebied ligt onderaan de gradiënt tussen de heuvelrug en het vlakke lage Reggedal. Het middengebied vormt de lagere, vochtige kern in de Zunasche Heide. Vanwege de lage ligging en vochtige omstandigheden is dit gebied optimaal geschikt om het in te richten als leefgebied waar de korhoenkuikens worden grootgebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipSallHeuvelrug-on01_0010.jpg"

Figuur 3.6: Maatregelen Middengebied (bron: inrichtingsplan)

Maatregel A - Verwijderen van singels ten oosten van de Blokkendijk

Beschrijving inrichtingsplan

De kans op predatie in dit deelgebied wordt gevormd door de aanwezige bospercelen en de (aangeplante) singels ten oosten van de Blokkendijk. Roofvogels maken gebruik van de bossen en bomen tijdens en rondom hun jacht op kuikens van het korhoen. Korhoenders mijden om deze reden gebieden waar veel bomen en bossen aanwezig zijn. Hierbij gaat het om een 'angst voor predatie' bij het korhoen. De predator hoeft niet daadwerkelijk aanwezig te zijn. Zolang een landschap lijkt op een landschap dat geschikt is voor predatoren, zal het korhoen dit gebied mijden, ongeacht of de predator daadwerkelijk aanwezig is. Korhoenen prefereren om deze redenen een open landschap met weinig tot geen bomen en bossen. Door het verminderen van het areaal aan bos en bomen in het gebied van de Zunasche Heide neemt zowel de daadwerkelijke predatie in het gebied af als de 'angst voor predatie' bij het korhoen zelf.

In het kader van de Landinrichting zijn singels aangeplant als landschappelijke elementen in het gebied ten oosten van de Blokkendijk. Om de kans op predatie te verminderen en de totale oppervlakte foerageergebied te vergroten dienen de singels verwijderd te worden.

Vertaling naar dit inpassingsplan

Het verwijderen van de beplanting kan plaatsvinden via een verkregen vergunning. Over het gehele gebied is voorts een gebiedsaanduiding 'overige zone - openheid' gelegd. Binnen deze zone wordt gestreefd naar het behoud van de openheid. Het aanbrengen van opgaande beplantingen is in dit gebied verboden.

Maatregel B - Verwijderen houtopstanden

Beschrijving inrichtingsplan

Ook de in het gebied aanwezige beplanting op de bospercelen dient grotendeels te worden verwijderd om de kans op predatie te verminderen en de totale oppervlakte van het foerageergebied te vergroten. Het gaat hierbij om de bospercelen die centraal in het middengebied zijn gelegen. De beplanting op de bospercelen rond de bebouwing in het westelijke deel van het Middengebied wordt niet verwijderd. Deze beplanting dient ter afscherming van de aanwezige bebouwing in dit deel van de Zunasche Heide. Omdat deze beplanting aan de rand van het plangebied is gelegen, vormt deze beplanting geen risico ten aanzien van predatie op kuikens.

Vertaling naar dit inpassingsplan

Het verwijderen van de beplanting kan plaatsvinden via een verkregen vergunning. Over het gehele gebied is voorts een gebiedsaanduiding 'overige zone - openheid' gelegd. Binnen deze zone wordt gestreefd naar het behoud van de openheid; het aanbrengen van opgaande beplantingen is in dit gebied verboden.

Maatregel C - Afgraven ondergrond houtopstanden

Beschrijving inrichtingsplan

Veel van de aanwezige bossen in het gebied liggen hoger in het landschap dan de omliggende graslanden. Door dit hoogteverschil hebben de percelen met bos een relatief lage waterstand. In combinatie met de voedingsreus toplaag van de bodem en de zaadbank van de aanwezige bomen en struiken komt dit de groei van struiken en bossen ten goede. Daarnaast kan bij een dergelijk klein hoogteverschil in combinatie met de voedingsrijke toplaag zeer lokale stikstofrijke kwel ontstaan, met onwenselijke kruidengroei in de omgeving tot gevolg. Deze redenen maken het noodzakelijk om de gronden af te graven. De aanwezige zaadbank en voedselrijke toplaag zullen hiermee verdwijnen en de hogere grondwaterstanden voorkomen goede condities voor de groei van bomen en struiken. Hierdoor blijft de openheid van het gebied behouden. Na afgraving komt de oppervlakte ten goede aan het areaal (vochtig) schraalgrasland.

Vertaling naar dit inpassingsplan

Het afgraven van gronden kan plaatsvinden via een verkregen vergunning. Voor het overige is het van belang te borgen dat geen (nieuwe) opgaande houtopstanden worden geplant. Om die reden is ook dit gebied aangeduid met 'Overige zone - openheid'. Binnen deze zone wordt gestreefd naar het behoud van de openheid; het aanbrengen van opgaande beplantingen is in dit gebied verboden.

Maatregel D - Hekken en afrastering verwijderen

Beschrijving inrichtingsplan

Eventuele hekken en rasters worden zo veel mogelijk uit het gebied verwijderd.

Vertaling naar dit inpassingsplan

In het inpassingsplan is een gebruiksverbod opgenomen voor het toepassen van prikkeldraad als afrastering. Daarnaast is bepaald dat eventuele afrastering een open structuur moet hebben. Daarmee wordt planologisch geregeld dat voor het korhoen sprake is van een passeerbare afrastering. Dit is voor met name de jonge korhoenders van belang, die pas na ongeveer 14 dagen in staat zijn (kleine) stukjes te vliegen.

Dit verbod geldt in beginsel voor alle afrasteringen of erfafscheidingen dus ook voor het plaatsen van bouwwerken die vergunningsvrij zijn op grond van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor)2.

3.5.4 Deelgebied 3 - Zuidoostelijk deelgebied

Uitgangspunt Zuidoostelijk deelgebied

In het zuidoostelijk deelgebied is maatregel 7d uit de PAS-gebiedsanalyse van toepassing: het inrichten van de Zunasche Heide (ten behoeve van het korhoen). Het zuidoostelijk deelgebied ligt het verlengde van het lagere vochtige kerngebied van de Zunasche Heide. Het zuidoostelijk deelgebied ligt onderaan de gradiënt tussen de heuvelrug en het vlakke lage Reggedal. Vanwege de lage ligging is dit gebied geschikt om het in te richten als vochtige heischrale graslanden, ter vergroting van het leefgebied waar de kuikens worden grootgebracht. Hierbij is het vooral noodzaak om het gebied te vernatten, de voedingsrijke bodem te verschralen en de kans op predatie weg te nemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipSallHeuvelrug-on01_0011.jpg"

Figuur 3.7: Maatregelen Zuidoostelijk deelgebied (bron: inrichtingsplan)

Maatregel A - Dempen bermsloot aan noordzijde naamloze zandweg

Beschrijving inrichtingsplan

De bermsloot aan de noordzijde van de naamloze zandweg is relatief diep. Deze vormt daardoor een barrière tussen het middengebied en het zuidoostelijk deelgebied, waardoor het korhoen met kuikens dit gebied niet eenvoudig kan bereiken. Daarnaast draineert deze bermsloot de omliggende percelen, waardoor de gewenste vochtige situatie niet bereikt wordt. Door deze bermsloot te dempen wordt dit effect opgeheven en ontstaat de gewenste grondwaterstand voor het ontwikkelen van vochtig heischraalgrasland.

Vertaling naar dit inpassingsplan

Op grond van de regels van dit inpassingsplan is het mogelijk over te gaan tot het dempen (en verondiepen) van sloten wanneer dat noodzakelijk is op basis van het inrichtingsplan. Daarnaast is in de regels een verbod opgenomen om nieuwe sloten en watergangen te graven tenzij vergunning hiervoor wordt verkregen.

Maatregel B - Dempen westelijke deel bermsloot aan zuidzijde naamloze zandweg

Beschrijving inrichtingsplan

Aan de zuidzijde van de naamloze zandweg ligt een relatief ondiepe bermsloot. Deze bermsloot draineert de omliggende percelen. Ten westen van de dekzandrug (G) heeft dit tot gevolg dat de gewenste vochtige situatie niet bereikt wordt. Het westelijk deel van deze sloot wordt daarom gedempt. Omdat de oostzijde van het zuidoostelijk deelgebied lager ligt, heeft het dempen van deze bermsloot aan de oostzijde tot gevolg dat de afvoer van regenwater op de laagste plekken ontbreekt. Daardoor treedt stagnatie van zuur water en versterkte afbraak van organisch materiaal op. Dit leidt tot lokale verzuring en eutrofiëring. Daarnaast zorgt dit ervoor dat kwelwater minder eenvoudig uittreedt, dan wel de wortelzone bereikt. Om dit te voorkomen wordt de ondiepe sloot aan de zuidzijde van de zandweg ten oosten van de zandrug gehandhaafd. De percelen worden ondiep afgegraven tot aan de sloten zodat het regenwater op maaiveld kan worden afgevoerd en kwelwater kan uittreden.

Vertaling naar dit inpassingsplan

Op grond van de regels van dit inpassingsplan is het mogelijk over te gaan tot het dempen (en verondiepen) van sloten wanneer dat noodzakelijk is op basis van het inrichtingsplan. Daarnaast is in de regels een verbod opgenomen om nieuwe sloten en watergangen te graven tenzij vergunning hiervoor wordt verkregen.

Maatregel C - Dempen en verplaatsen leggerwatergang

Beschrijving inrichtingsplan

Dwars door het zuidoostelijk deelgebied loopt een leggerwatergang. Deze leggerwatergang is in het kader van de Landinrichting Rijssen aangelegd, ter vervanging van een leggerwatergang langs de naamloze zandweg ten noorden van het gebied. Deze centraal gelegen sloot werkt drainerend op het deelgebied. Het basenrijke grondwater rijkt hierdoor niet meer tot in de wortelzone en kwel treedt uit in de aanwezige sloten. Gekozen is de centrale sloot te verplaatsen naar het zuiden van het plangebied. Hiermee blijft de afwatering van het landbouwgebied buiten het projectgebied gehandhaafd en worden vernattingseffecten in de omliggende landbouwgebieden beperkt. Tegelijkertijd wordt de grondwaterstand binnen het deelgebied verhoogd tot de gewenste normen. De verlegde watergang is om het gecombineerde erf van de Schoneveldsweg 1 en 3 heen geprojecteerd om vernattingseffecten ter plaatse van de bebouwing te voorkomen.

Vertaling naar dit inpassingsplan

Vanwege het feit dat deze maatregel ziet op het verplaatsen van een leggerwatergang is ervoor gekozen het nieuwe tracé op de verbeelding aan te geven. De watergang is daartoe binnen de bestemming Natuur aangeduid met 'water'.

Maatregel D - Opheffen en verwijderen naamloze zandweg

Beschrijving inrichtingsplan

De naamloze zandweg aan de noordzijde van het zuidoostelijk deelgebied vervult momenteel een ontsluitingsfunctie voor enkele particuliere agrarische percelen en bospercelen in het gebied. Door de vernattingsmaatregelen (A, B en C) is het handhaven van de weg erg kostbaar. Daarnaast kunnen delen van de weg onbegaanbaar worden in de toekomstige situatie. In het kader van de natuurontwikkeling worden de particuliere percelen verworven waardoor de ontsluitingsfunctie verloren gaat. In overleg met de gemeente Wierden is daarom besloten de weg op te heffen. In het kader van ruimtelijke kwaliteit blijft de weg/het pad overigens wel aanwezig. Dit is onderdeel van de nadere uitwerking van de recreatieve maatregelen.

Vertaling naar dit inpassingsplan

Het opheffen van de naamloze zandweg gebeurt op basis van een verkeersbesluit. Het inpassingsplan heeft daarin in principe geen rol. Wel is de betreffende weg in dit inpassingsplan opgenomen in de bestemming Natuur om daarmee te benadrukken dat de weg als zodanig geen functie meer heeft. Overigens zijn fiets- en wandelpaden binnen de natuurbestemming toegestaan.

Maatregel E - Afgraven

Beschrijving inrichtingsplan

Om te komen tot de gewenste schrale bodemsituatie is het noodzakelijk om de aanwezige fosfaatrijke bodem te verschralen. Dit kan door maaien, afvoeren, afgraven en/of uitmijnen (het verwijderen van het fosfaat door maaibeheer van een gewas, met kali- en stikstofbemesting). Afgraven is de snelste methode om de fosfaatrijke bodem te verarmen, maar wanneer de fosfaatrijke laag te diep is, kan afgraven leiden tot water op maaiveld in de zomerperiode. Daarom is op basis van het hydrologische onderzoek en het bodemonderzoek bepaald waar tot welke diepte wordt afgegraven. De niet af te graven gebieden worden niet gescheurd of afgeplagd. Dit om pitrusontwikkeling te voorkomen. Pitrus komt van nature voor in vochtig tot nat grasland. In weidevogelgrasland vormt het een probleem wanneer het teveel op de voorgrond treedt. Dan verstoort het de openheid op het niveau van het maaiveld. Door uitmijnen (G) of maaien en afvoeren (F) is de verwachting dat de gebieden in de loop der tijd verschralen en dat het dichte grasland geleidelijk verandert naar heischrale graslanden. Door middel van het beheerplan wordt deze ontwikkeling geborgd.

Vertaling naar dit inpassingsplan

Het afgraven van gronden kan plaatsvinden via een verkregen vergunning (uitvoeren van werken).

Maatregel F - Maaien en afvoeren

Beschrijving inrichtingsplan

De westelijk gelegen percelen zijn niet geschikt om af te graven aangezien de fosfaatconcentratie niet duidelijk afneemt met de diepte. Door de geplande vernattingsmaatregelen en de nu al relatief hoge grondwaterstanden zijn de westelijk gelegen percelen niet geschikt voor uitmijnen. De percelen hebben een moerige bovengrond waarin water wordt vastgehouden en stagneert. Voor deze percelen wordt gekozen voor de beheermaatregel maaien en afvoeren met als uitgangspunt bloemrijk grasland. Het nadeel hiervan is dat dit hogere kosten met zich meebrengt en geen bruikbaar gewas oplevert. Verwacht wordt op basis van de uitgevoerde onderzoeken dat er geen fosfaatnalevering plaatsvindt richting de te verschralen bodemlaag vanuit de diepere fosfaatrijke bodemlaag. Dit aangezien er op basis van de gemeten grondwaterkwaliteit geen duidelijke kwelinvloed is waargenomen.

Vertaling naar dit inpassingsplan

In de regels zijn de natuurdoelstellingen - waaronder het bloemrijk grasland - verwoord. Tegen het maaien en afvoeren, dat immers in het teken staat van het behalen van die doelstellingen, bestaat uiteraard geen bezwaar. Dit is dan ook bij recht mogelijk.

Maatregel G - Uitmijnen dekzandrug

Beschrijving inrichtingsplan

Besloten is de dekzandrug centraal in het gebied niet af te graven. De dekzandrug zorgt voor lokale kwel en voor een hogere voorjaarsgrondwaterstand in de omliggende gebieden. Door de dekzandrug te handhaven en door bij de lager gelegen percelen de voedselrijke toplaag af te graven ontstaat daarnaast meer reliëf in het maaiveld. Reliëf is sturend voor het regionale en lokale grondwatersysteem en daarmee sturend voor gradiënten van nat naar droog of van zuur naar een meer basisch milieu (lagere zuurgraad). Als wel zou worden gekozen voor afgraven wordt het regionale grondwatersysteem tot ver buiten het projectgebied verstoord. Gezien de lagere grondwaterstanden en de afwezigheid van een moerige toplaag (veldpodzol) is uitmijnen kansrijk voor de dekzandrug. Voor het uitmijnen op de dekzandrug is een duur voorzien van circa 25 jaar. Uitmijnen gaat samen met een intensief graslandbeheer. Hiermee kan de dekzandrug binnen 25 jaar voldoende worden verschraald voor de ontwikkeling van heischraal grasland en droge heide. Op basis van het bodemonderzoek worden geen problemen verwacht met de uitspoeling van nutriënten die uitspoelen naar de lager gelegen delen, waardoor de maatregelen daar teniet zouden worden gedaan.

Vertaling naar dit inpassingsplan

In de regels zijn de natuurdoelstellingen - waaronder heischraal grasland en droge heide - verwoord. Tegen het uitmijnen, dat net als maaien en afvoeren in het teken staat van het behalen van die doelstellingen, bestaat uiteraard geen bezwaar. Dit is dan ook bij recht mogelijk.

Maatregel H - Verwijderen houtopstanden

Beschrijving inrichtingsplan

De in het gebied aanwezige opgaande beplanting (bomen en struiken) dient verwijderd te worden om de kans op predatie te verminderen en de totale oppervlakte foerageergebied te vergroten. Het gaat hierbij om de bospercelen grenzend aan de zandweg en twee in het gebied aanwezige bomenrijen.

Vertaling naar dit inpassingsplan

Het verwijderen van de beplanting kan plaatsvinden via een verkregen vergunning. Over het gehele gebied is voorts een gebiedsaanduiding 'overige zone - openheid' gelegd. Binnen deze zone wordt gestreefd naar het behoud van de openheid; het aanbrengen van opgaande beplantingen is in dit gebied verboden.

Maatregel I - Verwijderen bebouwing Schoneveldsweg 7

Beschrijving inrichtingsplan

In het bosperceel aan de zandweg, centraal in het gebied, is bebouwing aanwezig in de vorm van een vakantiewoning. Deze bebouwing met het adres Schoneveldsweg 7 is niet positief bestemd en valt momenteel onder het overgangsrecht voor bebouwing. Deze bebouwing is gelegen in een laagte in het gebied. Ten gevolge van de vernattingsmaatregelen (A, B en C) is de verwachting dat er op dit perceel periodiek water op maaiveld optreedt. Tevens wordt de zandweg die het perceel ontsluit opgeheven. Daarom dient de bebouwing op deze locatie verwijderd te worden door middel van het verwerven van het perceel en het slopen van de woning. Op het perceel van de vakantiewoning is daarnaast een vijver aanwezig welke op basis van veldwaarnemingen en op basis van de waterkwaliteit overmatig voedselrijk is. Volgend op het verwijderen van de houtopstanden (maatregel H) dient de vijver te worden uitgegraven.

Vertaling naar dit inpassingsplan

Nu duidelijk is dat de recreatiewoning in de planperiode van het inpassingsplan zal worden verwijderd, is de recreatiewoning middels dit inpassingsplan onder het overgangsrecht voor bebouwing gebracht. De betreffende gronden zijn bestemd als Natuur.

Maatregel J - Hekken en afrastering verwijderen

Beschrijving inrichtingsplan

Eventuele hekken en rasters worden waar aangetroffen zo veel mogelijk uit het gebied verwijderd.

Vertaling naar dit inpassingsplan

In het inpassingsplan is een gebruiksverbod opgenomen voor het toepassen van prikkeldraad als afrastering. Daarnaast is bepaald dat eventuele afrastering een open structuur moet hebben. Daarmee wordt planologisch geregeld dat voor het korhoen sprake is van een passeerbare afrastering. Dit is voor met name de jonge korhoenders van belang, die pas na ongeveer 14 dagen in staat zijn (kleine) stukjes te vliegen.

Dit verbod geldt in beginsel voor alle afrasteringen of erfafscheidingen dus ook voor het plaatsen van bouwwerken die vergunningvrij zijn op grond van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor)3.

3.6 Vertaling westelijke perceel naar het inpassingsplan

Beschrijving voornemen

Het in de onderstaande figuur weergegeven perceel op de westflank van de Sallandse Heuvelrug is aangewezen als 'uitwerkingsgebied ontwikkelopgave'. Het perceel is aangemerkt om te worden omgevormd van landbouwgrond naar natuur. Specifiek gaat het om beheertype N00.01 conform de Index Natuur en Landschap. Dat zijn gronden met een intensief agrarisch of ander verleden die een natuurbestemming krijgen. Die hebben meestal niet van de ene op de andere dag natuurwaarden. Hiervoor is eerst een omvormingsbeheer (verschraling) nodig of inrichting.

Algemeen doel is het realiseren van foerageergebied (natuurakkers) voor het Korhoen aan de westzijde, in verbinding met de uitbreiding van het leefgebied van oost naar west (heidelandschap) en het aanliggende agrarische cultuurlandschap (buiten het Natura 2000-gebied). In dat kader is de verbindingszone relevant, waardoor het perceel beter bereikbaar wordt voor het korhoen.

In dit kader kan ook de koppeling met maatregel 7h worden genoemd. Maatregel 7h ziet op het geschikt maken van akker- en graslanden ten westen van het Natura 2000-gebied voor het korhoen. Maatregel 7h wordt overigens nog nader uitgewerkt en is daarom niet opgenomen in het voorliggende inpassingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipSallHeuvelrug-on01_0012.jpg"

Figuur 3.8: In geel het westelijke perceel (bron: google maps)

Daarnaast valt het perceel onder maatregelnummer 7k uit de PAS-gebiedsanalyse.

Het perceel krijgt het beheertype N12.05 Kruiden- en faunarijke akker. Dit zijn meestal akkers met ijle kruid- of grasachtige vegetaties die zich tussen de verbouwde gewassen bevinden. Het beheertype Kruiden- en faunarijke akker omvat kruidenrijke zomen, akkerranden of complete akkers, waarbinnen het aandeel grasachtigen zeer beperkt is. Het hoofdgewas wordt ruim gezaaid of gepoot, waardoor voldoende open plekken (pioniermilieus) aanwezig zijn, waar zich eenjarigen kunnen vestigen. De openheid van de akkergewassen en de daarbinnen voorkomende eenjarigen biedt ideale mogelijkheden voor insecten, muizen en akkervogels. Door na oogst delen braak te laten liggen, biedt het ook in het winterhalfjaar kans aan veel soorten. Het perceel zal worden ingericht als foerageergebied voor het korhoen. Deze akker zal in de toekomst via een halfopen verbindingszone aansluiten op het heidegebied.


Vertaling naar dit inpassingsplan

Na omvorming naar natuurakker zal geen sprake meer zijn van volwaardig agrarisch gebruik. Om die reden is het perceel bestemd als Natuur. Ook is het perceel voorzien van de gebiedsaanduiding 'overige zone - openheid'. Middels die gebiedsaanduiding wordt de blijvende openheid geborgd, hetgeen van belang voor de geschiktheid en aantrekkelijkheid als foerageergebied voor het korhoen.

Het westelijke perceel ligt, in tegenstelling tot het plangebied van de Zunasche Heide, in het Natura 2000-gebied. Het is niet nodig in de bestemming Natuur extra bescherming op te nemen; het beheerplan biedt voldoende bescherming. Uit de uitspraak van de Raad van State van 26 september 2012 ECLI:NL:RVS:2012:BX8317 blijkt namelijk dat aanvullende regeling in de vorm van een vergunningstelsel alleen is toegestaan als de gemeente (of provincie) daarmee andere belangen dan door de Wet natuurbescherming beschermde belangen (beheerplan) wil beschermen. Dat laatste is niet aan de orde, zodat is afgezien van een nadere beschermende regeling in de vorm van een vergunningstelsel. In het inpassingsplan is daartoe een aanduiding 'specifieke vorm van natuur - natura2000' gelegd op de gronden gelegen in het Natura 2000-gebied. In de regels is vervolgens bepaald dat het vergunningstelsel niet van toepassing is voor zover de gronden zijn aangeduid met 'specifieke vorm van natuur - natura2000'.

3.7 Vertaling inrichtingsplan gebied Helhuizen naar het inpassingsplan

Beschrijving voornemen

De opgave voor het deelgebied Helhuizen is tweeledig. De opgave is allereerst gericht op uitbreiding en kwaliteitsverbetering van de heide. Het areaal aan heide en de kwaliteit daarvan is in Helhuizen achteruit gegaan door verzuring, eutrofiëring en verdroging. Daarom wordt in dit gebied bestaand bos omgevormd naar heide. Daarnaast ontbreekt het op de Sallandse Heuvelrug aan verbindingen tussen de droge heide en het omliggende agrarische gebied. De heide is momenteel bijna geheel omsloten door bos. De maatregel dient daarom ook de realisatie van een verbindingszone voor met name het korhoen. Het bestaande bos vormt een blokkade voor de gewenste verbinding tussen het natuurgebied en het aanliggende agrarische gebied. Om deze blokkade op te heffen, wordt het bosgebied aansluitend en in samenhang met het overige deel omgevormd naar heide (zie figuur 3.9). Dit is het meer ten oosten gelegen deel waar de bomen reeds gekapt zijn en waar de bosopslag en een deel van de strooisellaag wordt verwijderd. Daarmee draagt bosomvorming in dit gebied direct bij aan zowel de vergroting van het areaal droge heide als aan het vergroten van de variatie in het leefgebied van het korhoen.

Het vorenstaande zijn PAS-maatregelen. Het zoneren van de recreatie is een niet-PAS-maatregel.

Voor nadere details achter de maatregelen wordt verwezen naar het inrichtingsplan dat als Bijlage 2 aan de regels is toegevoegd.

De bosomvorming zoals opgenomen in het inrichtingsplan betreft overigens enkel het verwijderen van stobben, het afvoeren van strooisel en het daarop volgende vervolgbeheer (zie figuur 3.10). De boskap zelf maakt geen deel uit van het inrichtingsplan. De inkomsten uit de houtoogst worden buiten dit project gehouden en de werkzaamheden worden voorafgaand door Staatsbosbeheer uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipSallHeuvelrug-on01_0013.jpg"

Figuur 3.9: Maatregelen in het gebied Helhuizen (bron: Inrichtingsplan interne maatregelen)

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipSallHeuvelrug-on01_0014.jpg"

Figuur 3.10: Bosomvorming westkant (bron: Inrichtingsplan interne maatregelen)

  • 1. Op een totaal oppervlak van 56 hectare wordt:
    • a. over de gehele oppervlakte de stobben verwijderd;
    • b. geheel dan wel gedeeltelijk de strooisellaag verwijderd;
    • c. dit oppervlak door toediening van Dolokal (2 ton per hectare) geschikt gemaakt voor de ontwikkeling van heide;
    • d. circa 6 ha akkers in de omgeving van Helhuizen hersteld door de bovengrond inclusief stobben 40 centimeter onder maaiveld met een rodungsfrees te behandelen, waarna vervolgens de grond kan worden bewerkt (eggen, cultiveren) en de grond kan worden ingezaaid.
  • 2. Om te voorkomen dat opnieuw bos ontstaat, wordt in aanvulling op het PvA achtereenvolgens: op het totale omgevormde areaal kunstmatig intensief vervolgbeheer ingezet (boompjes trekken en inzet klepelmaaier).

In tegenstelling tot de Zunasche Heide, wordt in het gebied Helhuizen niet gestreefd naar maximale en blijvende openheid. De vraag kan worden gesteld hoe zich dit verhoudt tot het creëren van gunstige omstandigheden voor het korhoen. Daarover het volgende. In de Zunasche Heide wordt sterk ingezet op het creëren van een veilig foerageergebied voor het korhoen. Met name worden in de Zunasche Heide gunstige voorwaarden gecreëerd voor het grootbrengen van jonge kuikens. Daarbij past het streven naar maximale openheid om predatie zoveel mogelijk te voorkomen.

In het gebied Helhuizen daarentegen wordt ingezet op het creëren van leefgebied voor het volwassen korhoen, zonder de specifieke doelstelling als foerageergebied voor de kuikens. Maximale openheid is om die reden minder noodzakelijk. Daarnaast past het streven naar maximale openheid minder goed in het type heidelandschap.

Vertaling naar dit inpassingsplan

In het geldende bestemmingsplan buitengebied zijn de betreffende percelen voor het bestemd als Bos. Op basis van die bestemming is bosomvorming niet mogelijk. De in het bestemmingsplan buitengebied opgenomen bestemming Natuur biedt die mogelijkheid wel. Om die reden zijn de betreffende percelen in dit inpassingsplan voorzien van de bestemming Natuur.

Het gebied Helhuizen ligt, evenals westelijke perceel, maar in tegenstelling tot het plangebied van de Zunasche heide, grotendeels in Natura 2000-gebied. Zoals hierboven bij het westelijke perceel reeds aangegeven is het niet nodig in de bestemming Natuur extra bescherming op te nemen; het beheerplan biedt voldoende bescherming. Uit de uitspraak van de Raad van State van 26 september 2012 ECLI:NL:RVS:2012:BX8317 blijkt namelijk dat aanvullende regeling in de vorm van een vergunningstelsel alleen is toegestaan als de gemeente (of provincie) daarmee andere belangen dan door de Wet natuurbescherming beschermde belangen (beheerplan) wil beschermen. Dat laatste is niet aan de orde, zodat is afgezien van een nadere beschermende regeling in de vorm van een vergunningstelsel. In het inpassingsplan is daartoe een aanduiding 'specifieke vorm van natuur - natura2000' gelegd op de gronden gelegen in het Natura 2000-gebied. In de regels is vervolgens bepaald dat het vergunningstelsel niet van toepassing is voorzover de gronden zijn aangeduid met 'specifieke vorm van natuur - natura2000'.

Vanwege het mindere belang van de blijvende openheid zijn de gronden, in tegenstelling tot de Zunasche Heide niet voorzien van de aanduiding 'openheid'.

Tot slot, bij de voorbereiding van dit inpassingsplan is gebleken dat in het gemeentelijke bestemmingsplan Buitengebied een aantal percelen in het gebied Helhuizen ten onrechte is bestemd als Bos. Besloten is om die percelen op te nemen in dit inpassingsplan en te voorzien van de bestemming Natuur. Op die percelen zijn geen maatregelen voorzien; opname in dit inpassingsplan dient louter om de percelen te voorzien van de correcte bestemming.

Hoofdstuk 4 Overige ruimtelijke beleidsaspecten

4.1 Inleiding

Bij de voorbereiding van een inpassingsplan moet worden nagegaan of dat plan uitvoerbaar is, onder andere gelet op omgevingsaspecten zoals milieu, water, ecologie en archeologie. Voor deze onderwerpen is specifiek beleid en regelgeving vastgesteld. In dit hoofdstuk wordt het beschreven plan uit het vorige hoofdstuk getoetst aan deze aspecten.

Bij dat alles past de volgende aantekening. Zoals eerder in deze toelichting omschreven, heeft het voorliggende inpassingsplan betrekking op het vertalen van de maatregelen uit de inrichtingsplannen. Deze maatregelen hebben alle betrekking op het realiseren van specifieke natuurdoelstellingen. Daarmee worden geen nieuwe milieugevoelige functies toegevoegd, hetgeen betekent dat milieuaspecten slechts in beperkte mate aan de orde zijn.

Wel wordt in dit inpassingsplan een aantal woonbestemmingen gelegd (op het voormalig agrarisch loonbedrijf aan de Ligtenbergerweg en de percelen Schoneveldseweg 1 en 3). Bij het leggen van die woonbestemmingen spelen milieuthema's mogelijk wel een rol.

Dit alles leidt tot onderstaand beoordelingskader dat in de navolgende paragrafen nader wordt uitgewerkt.

Natuurmaatregelen Woningen
MER Van toepassing Niet van toepassing
Bodemkwaliteit Van toepassing Van toepassing
Geluid Niet van toepassing Van toepassing
Externe veiligheid Niet van toepassing Van toepassing
Luchtkwaliteit Niet van toepassing Van toepassing
Wet ammoniak en veehouderij Niet van toepassing Niet van toepassing
Militaire laagvliegroute Niet van toepassing Van toepassing
Radarverstoring Niet van toepassing Niet van toepassing

4.2 Milieu

4.2.1 MER

Voor alle uit te voeren activiteiten in een gebied moet worden getoetst of deze activiteiten significante negatieve effecten kunnen hebben op het milieu en of daarvoor een m.e.r.(beoordelings)plicht geldt.

Wettelijk kader

In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) is de m.e.r.-procedure geregeld. In paragraaf 7.2 staat beschreven voor welke plannen en besluiten het maken van een milieueffectrapport (MER) verplicht is.

In artikel 7.2 Wm staat beschreven dat bij algemene maatregel van bestuur (het Besluit me.r.) activiteiten worden aangewezen:

  • die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor geldt een m.e.r.-plicht;
  • ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Hiervoor geldt een m.e.r.beoordelingsplicht.

De m.e.r.(beoordelings)plichtige activiteiten zijn opgenomen in de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Hierbij zijn drempelwaarden genoemd, waaraan getoetst moet worden om te beoordelen of er sprake is van een m.e.r.-plicht, een m.e.r.-beoordelingsplicht of een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Figuur 4.1 geeft dit weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipSallHeuvelrug-on01_0015.png"

Figuur 4.1: Overzicht om te komen tot een m.e.r.-plicht, een m.e.r.-beoordeling of een vormvrije m.e.r.-beoordeling (Bron: www.infomil.nl)

Naast artikel 7.2 (beschreven activiteiten) moet er op grond van artikel 7.2a Wm ook een m.e.r.-procedure doorlopen worden bij de voorbereiding van een plan waarvoor op grond van artikel 2.7 Wet natuurbescherming (Wnb) een passende beoordeling moet worden gemaakt. Dat is het geval wanneer activiteiten die in het plan zijn opgenomen, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, kunnen leiden tot significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied. Artikel 2.7 Wnb maakt ook duidelijk dat er geen verplichting geldt om een passende beoordeling te maken, wanneer het gaat om plannen die verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied. Zowel algemene beheermaatregelen gericht op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen (eventueel voorgeschreven in een beheerplan), als specifieke PAS-maatregelen (eventueel beschreven in een PAS-gebiedsanalyse), kunnen als beheermaatregelen worden gekwalificeerd.

Op grond van artikel 7.6 Wm kunnen in een provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen worden die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.(beoordelings)plichtig zijn. Dit is niet gebeurt in de provinciale milieuverordening (onderdeel van de Provinciale Omgevingsverordening). Om deze reden wordt hier niet verder op ingegaan in deze paragraaf.

M.e.r. en de Ontwikkelopgave Natura 2000

Voor het PAS is een Plan-MER vastgesteld. Volgens de Wet natuurbescherming en de Wm geldt dat als er al eerder een MER is opgesteld, en dit rapport actueel en concreet genoeg is, hiervan opnieuw gebruik kan worden gemaakt. Het Plan-MER van het PAS is echter niet concreet genoeg om één op één voor de Ontwikkelopgave Natura 2000 te gebruiken. Dit is tevens aangegeven in het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. behorende bij het Plan-MER van de PAS. Daarbij is aangegeven dat voor de beoordeling van de milieueffecten van de maatregelen op gebiedsniveau de toetsing moet plaatsvinden op het moment van besluitvorming van maatregelen.

In sommige gebieden van de Ontwikkelopgave Natura 2000 worden naast PAS- en niet-PAS-maatregelen ook meekoppelkansen meegenomen, die verwerkt worden in de provinciale inpassingsplannen. Indien dit het geval is, moet een passende beoordeling worden opgesteld en op grond van artikel 7.2a Wm ook een planMER worden opgesteld. Deze toetsing vindt per gebied plaats.

In de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. staat een aantal activiteiten genoemd die uitgevoerd kunnen gaan worden ten behoeve van de Ontwikkelopgave Natura 2000. Het gaat hierbij om de volgende activiteiten:

  • (C16.1) De ontginning dan wel wijziging of uitbreiding van de ontginning van steengroeven of dagbouwmijnen, met inbegrip van de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem, anders dan bedoeld in categorie 16.2 of 16.4 van onderdeel C van deze bijlage met een oppervlakte van meer dan 25 ha;
  • (D9) Een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan, waarbij het een functiewijziging betreft met een oppervlakte van 125 ha of meer van water, natuur, recreatie of landbouw;
  • (D16) De ontginning dan wel wijziging of uitbreiding van de ontginning van steengroeven of dagbouwmijnen, met inbegrip van de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem, anders dan bedoeld onder D16.2 met een oppervlakte van meer dan 12,5 ha;
  • (D27) De eerste bebossing of de ontbossing dan wel de wijziging of uitbreiding daarvan met het oog op een andere ruimtelijke functie van de grond op gronden met de agrarische bestemming en een oppervlakte van 100 ha of meer, of op gronden met een andere dan een agrarische bestemming en een oppervlakte van 10 ha of meer.

Indien er voldaan wordt aan de genoemde grenswaarden geldt er een m.e.r.(beoordelings)plicht. Indien er (net) onder de genoemde grenswaarden gebleven wordt, is er een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

M.e.r en dit inpassingsplan

Op basis van de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. moet er voor de Sallandse Heuvelrug het volgende opgesteld worden:

  • 1. Plan-MER bij het PIP, omdat het PIP kaderstellend is voor de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit ontgronden op basis van Besluit m.e.r. onderdeel D, categorie 16.1 bij een oppervlakte van meer dan 12,5 ha (voor informatie over ontgronden zie onderstaand kader)
  • 2. MER-beoordeling bij het PIP, omdat de grenswaarden voor de ontbossing, waarbij een functiewijziging plaatsvindt, worden overschreden. Deze grenswaarde staat in het Besluit m.e.r. bij onderdeel D, categorie 27 en is 10 hectare
  • 3. MER-beoordeling bij het PIP, omdat de grenswaarden van 125 hectare voor de functiewijziging worden overschreden. Deze grenswaarde wordt genoemd in onderdeel D categorie 9 van het Besluit m.e.r. Indien er een functiewijziging van minder dan 125 hectare mogelijk wordt gemaakt, dan geldt er een vormvrije m.e.r. plicht
  • 4. Project-MER beoordeling bij de ontgrondingenvergunning. De project-MER beoordeling wordt echter pas bij de ontgrondingenvergunning opgesteld, echter in het plan-MER voor het PIP worden al wel zoveel mogelijk uitvoeringsaspecten meegewogen zodat de project-MER beoordeling te zijner tijd op dit plan-MER kan worden gebaseerd.

Het MER

In het door bureau Tauw opgestelde MER (zie Bijlage 4 van deze toelichting) is invulling gegeven aan de onderdelen 1, 2 en 3 zoals hierboven beschreven. In het MER zijn de effecten bepaald van de PAS- en niet-PAS-maatregelen op de Sallandse Heuvelrug waarvoor een bestemmingswijziging nodig is. Dit betreft de bosomvorming bij Helhuizen, het geschikt maken van de Zunasche Heide als foerageergebied voor het korhoen en de verandering van het perceel op de Westflank van agrarisch naar natuur.

Methode van onderzoek in het MER

Veel uitgangspunten van het plan staan vast. De maatregelen in de deelgebieden Helhuizen en Natuurakker Westflank zijn in het Natura 2000-beheerplan Sallandse Heuvelrug concreet uitgewerkt. De alternatievenafweging voor deze maatregelen heeft reeds voor een groot deel plaatsgevonden tijdens het opstellen van het Natura 2000- beheerplan en de PAS-gebiedsanalyse. Omdat de maatregelen in het beheerplan en de PAS-gebiedsanalyse het uitgangspunt vormen voor het PIP zijn voor deze maatregelen geen nieuwe alternatieven ontwikkeld. Voor het deelgebied Zunasche Heide zijn voor de milieuthema's ecologie en hydrologie wel een aantal variantenstudies uitgevoerd. De varianten hebben, binnen de hiervoor genoemde uitgangspunten voor het plan, geleid tot het inrichtingsplan: het voorkeursalternatief. In het MER zijn eerst deze varianten beoordeeld. Vervolgens is het voorkeursalternatief als geheel beoordeeld op milieueffecten en worden eventuele mitigerende maatregelen benoemd ter (milieu)optimalisatie van het voorkeursalternatief.

Varianten

In de onderzoeken zijn voor het deelgebied Zunasche Heide op sectoraal niveau inrichtingsalternatieven voor hydrologie en ecologie onderzocht. Er is gekozen om varianten voor de aspecten hydrologie en ecologie te onderzoeken omdat de maatregelen ingrijpen in het hydrologisch systeem waarmee een betere ecologische situatie wordt beoogd. Voor de deelgebieden Helhuizen en Natuurakker Westflank geldt dat de reeds uitgewerkte maatregelen in het beheerplan en de PAS-gebiedsanalyse het uitgangspunt zijn en geen hydrologische ingrepen worden gedaan. Voor hydrologie is de voorkeursvariant een verplaatsing van de leggerwatergang in combinatie met het dempen van de oostelijke helft van de bermsloot. Dit zorgt voor de gewenste stijging van de grondwaterstand in het plangebied en het wegnemen van de barrières voor korhoenders in het gebied. Voor ecologie is de voorkeursvariant het verwijderen van bospercelen en bomenrijen langs de Ligtenbergerweg en Lage Esweg.

Voorkeursalternatief

In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de verschillende maatregelen en bijhorende werkzaamheden in de drie deelgebieden die onderdeel zijn van het voorkeursalternatief.

Milieuthema Beoordelingscriteria Beoordeling
Externe veiligheid Robuustheid/ flexibiliteit van de gekozen oplossing 0
Effect op kabels en leidingen 0
Bodem en water Effecten op de bodemkwaliteit 0/+
Effecten op de hydrologische situatie +
Effecten op bebouwing 0
Effecten op landbouwkundig gebruik 0/-
Tijdelijke effecten tijdens realisatiefase 0/-
Klimaat en duurzaamheid Robuustheid plan voor klimaatverandering 0
Bijdrage plan aan duurzaamheidsdoelstellingen 0
Natuur Effecten op beschermde soorten Wet natuurbescherming 0/+
Effecten op Natuur Netwerk Nederland ++
Effecten op Natura 2000-gebied ++
Tijdelijke effecten tijdens realisatiefase
(verzuring/vermesting, verstoring door geluid, licht en beweging)
-
Landschap Beïnvloeding gebiedskarakteristiek (landschappelijke lijnen, gebieden en elementen) 0/-
Ruimtelijke kwaliteit van het gebied na realisatie +
Cultuurhistorie en archeologie Effect op aanwezige cultuurhistorische waarden in het plan- en studiegebied (historische bouwkunde en – geografie) +
Effect op aanwezige archeologische waarden in het plan- en studiegebied (verwachtingswaarde en bekende waarden) 0
Verkeer Effecten op verkeersafwikkeling en veiligheid 0
Tijdelijke effecten tijdens realisatiefase 0/-
Woon- werk- en leefmilieu Effect op bereikbaarheid woningen en bedrijven 0/-
Verandering recreatieve functies +
Effect op luchtkwaliteit 0
Tijdelijke hinder (geluid, trillingen) tijdens realisatiefase 0/-

Effectbeoordeling voorkeursalternatief

Voor de relevante milieuthema's zijn de effecten van de maatregelen bepaald ten opzichte van de referentiesituatie. Onderstaande tabel geeft het overzicht van de effecten zoals beschreven in het plan-MER.

Milieuthema Beoordelingscriteria Beoordeling
Externe veiligheid Robuustheid/ flexibiliteit van de gekozen oplossing 0
Effect op kabels en leidingen 0
Bodem en water Effecten op de bodemkwaliteit 0/+
Effecten op de hydrologische situatie +
Effecten op bebouwing 0
Effecten op landbouwkundig gebruik 0/-
Tijdelijke effecten tijdens realisatiefase 0/-
Klimaat en duurzaamheid Robuustheid plan voor klimaatverandering 0
Bijdrage plan aan duurzaamheidsdoelstellingen 0
Natuur Effecten op beschermde soorten Wet natuurbescherming 0/+
Effecten op Natuur Netwerk Nederland ++
Effecten op Natura 2000-gebied ++
Tijdelijke effecten tijdens realisatiefase
(verzuring/vermesting, verstoring door geluid, licht en beweging)
-
Landschap Beïnvloeding gebiedskarakteristiek (landschappelijke lijnen, gebieden en elementen) 0/-
Ruimtelijke kwaliteit van het gebied na realisatie +
Cultuurhistorie en archeologie Effect op aanwezige cultuurhistorische waarden in het plan- en studiegebied (historische bouwkunde en – geografie) +
Effect op aanwezige archeologische waarden in het plan- en studiegebied (verwachtingswaarde en bekende waarden) 0
Verkeer Effecten op verkeersafwikkeling en veiligheid 0
Tijdelijke effecten tijdens realisatiefase 0/-
Woon- werk- en leefmilieu Effect op bereikbaarheid woningen en bedrijven 0/-
Verandering recreatieve functies +
Effect op luchtkwaliteit 0
Tijdelijke hinder (geluid, trillingen) tijdens realisatiefase 0/-

In de tabel valt op dat de maatregelen over het algemeen neutraal, licht positief of licht negatief effect worden beoordeeld. Het enige duidelijke negatieve effect is de verstoring van natuur tijdens de werkzaamheden. De mitigerende maatregelen in dit kader richten zich met name op het uitvoeren van de werkzaamheden buiten het broedseizoen en het werken volgens een ecologisch werkprotocol.

Hoewel de maatregelen (vooral de boskap) ingrijpend zijn tijdens de realisatiefase is het belang voor de natuurdoelstellingen op lange termijn overstijgend. Door de bosomvorming wordt foerageergebied voor het korhoen gerealiseerd in de vorm van natuurakkers en natte heide. Daarmee draagt het voorkeursalternatief bij aan de Natura 2000-doelstellingen en NNN-opgave wat blijkt uit de zeer positieve beoordeling van deze effecten.

De boskap bij Helhuizen heeft vooral een maatschappelijke impact doordat de leefomgeving van omwonenden ingrijpend verandert. Deze impact kan gemitigeerd worden door bomenstructuren op de zichtlijn vanuit omliggende boerderijen naar de heide te laten staan. Vanuit landschappelijk oogpunt dragen de maatregelen bij aan herstel van het oorspronkelijk afwisselende landschap tussen bos en heide. Het effect op de ruimtelijke kwaliteit van het gebied wordt dan ook positief beoordeeld.

De tijdelijke werkzaamheden hebben een licht negatief effect op het woon-, werk- en leefmilieu. Deze kunnen ook gemitigeerd worden door het leggen van rijplaten over grasklinkers, de inzet van stillere vrachtwagens en de keuze in aan-en afvoerroutes met de minste overlast.

Cumulatieve effecten treden vooral op bij de tijdelijke werkzaamheden. Als verkeershinder en geluidshinder door meerdere werkzaamheden wordt versterkt, zijn geluidreducerende maatregelen en afstemming in transportroutes nodig om het effect te mitigeren. Gezien aard en omvang van de maatregelen zijn voor overige thema's geen cumulatieve effecten te verwachten.

De mitigerende maatregelen voor het verstoren van natuur tijdens de werkzaamheden zijn geborgd in de planregels van dit PIP.

De boskap bij Helhuizen heeft vooral een maatschappelijke impact doordat de leefomgeving van omwonenden ingrijpend verandert. Deze impact kan gemitigeerd worden door bomenstructuren op de zichtlijn vanuit omliggende boerderijen naar de heide te laten staan. De exacte invulling hiervan zal komende maanden in overleg met omwonenden bepaald worden. Met deze bewoordingen is dit opgenomen in het inrichtingsplan.

De mitigerende maatregelen voor de tijdelijke overlast van de werkzaamheden voor het woon-werk- en leefmilieu zijn voor wat betreft de aan- en afvoerroutes met de minste overlast beschreven in het bij dit PIP behorende inrichtingsplan. De andere maatregelen zoals de inzet van stillere vrachtwagens zijn onderdeel van de uitvoeringswijze van de aannemer en komen aan de orde bij het sluiten van een contract met de aannemer.

In de tabel valt op dat de maatregelen over het algemeen neutraal, licht positief of licht negatief effect worden beoordeeld. Het enige duidelijke negatieve effect is de verstoring van natuur tijdens de werkzaamheden. De mitigerende maatregelen in dit kader richten zich met name op het uitvoeren van de werkzaamheden buiten het broedseizoen en het werken volgens een ecologisch werkprotocol. Hoewel de maatregelen (vooral de boskap) ingrijpend zijn tijdens de realisatiefase is het belang voor de natuurdoelstellingen op lange termijn overstijgend. Door de bosomvorming wordt foerageergebied voor het korhoen gerealiseerd in de vorm van natuurakkers en natte heide. Daarmee draagt het voorkeursalternatief bij aan de Natura 2000-doelstellingen en de NNN-opgave wat blijkt uit de zeer positieve beoordeling van deze effecten.

De boskap bij Helhuizen heeft vooral een maatschappelijke impact doordat de leefomgeving van omwonenden ingrijpend verandert. Deze impact kan gemitigeerd worden door bomenstructuren op de zichtlijn vanuit omliggende boerderijen naar de heide te laten staan. Vanuit landschappelijk oogpunt dragen de maatregelen bij aan herstel van het oorspronkelijk afwisselende landschap tussen bos en heide. Het effect op de ruimtelijke kwaliteit van het gebied wordt dan ook positief beoordeeld. De tijdelijke werkzaamheden hebben een licht negatief effect op woon-werk en leefmilieu. Deze kunnen ook gemitigeerd worden. Er wordt gewerkt met vaste aan- en afvoerroutes langs het dunbevolkte deel van het plangebied. Door de inzet van bijvoorbeeld stille nieuwe vrachtwagens die minimaal voldoen aan de norm Euro IV en/of de aanleg van rijplaten over grasklinkers langs de afvoerroutes wordt geluidsoverlast en trillingen beperkt.

Zienswijzen

Ten behoeve van de start van de MER-procedure is een Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) opgesteld. Een NRD is een zogenaamde 'voorfase voor de MER' en beschrijft op welke wijze het uiteindelijke MER opgesteld zal worden.

De NRD voor de Sallandse Heuvelrug heeft vanaf 14 november tot en met 27 november 2017 voor eenieder ter inzage gelegen. Ook is de NRD toegezonden aan de gebruikelijke overlegpartners. Gedurende deze periode is een aantal zienswijzen binnengekomen. Hoewel de zienswijzen formeel alleen betrekking hebben op de NRD (en daarmee de onderzoeksopzet van het op te stellen MER), zijn de zienswijzen soms breder geformuleerd. Zo is een aantal zienswijzen specifiek gericht op de inrichtingsmaatregelen en de communicatie met de omgeving. Hoewel dergelijke zienswijzen niet specifiek zijn gericht op de NRD/het MER, heeft de provincie Overijssel ervoor gekozen om in de Nota van Antwoord naast de formele beantwoording op de NRD-procedure ook in te gaan op het gebiedsproces.

De zienswijzen zijn - indien nodig - verwerkt in het MER.

Conclusie

Onder verwijzing naar het in Bijlage 4 opgenomen MER wordt hieronder volstaan met de conclusie. Het MER wijst uit dat er op planniveau vanuit het milieu bezien geen grote belemmeringen zijn voor de uitvoering van de maatregelen. De maatregelen, zoals opgenomen in het voorliggende PIP, kunnen daadwerkelijk uitgevoerd worden als de vergunningen hiervoor aangevraagd en verleend zijn. Meer informatie hierover is te vinden in het opgestelde MER (bijlage …)Een aandachtspunt is de invloed van klimaatverandering op de natuurherstelmaatregelen. Hoewel de effecten van klimaatverandering op natuurdoelstellingen niet zeker zijn, worden ingrijpende maatregelen uitgevoerd. Het creëren van robuuste natuur tijdens veranderende abiotische omstandigheden blijft een punt van aandacht. Er wordt ingezet op zogenaamde 'No regret' maatregelen.

Monitoring

Op grond van artikel 7.39 van de Wet milieubeheer moet "het bevoegd gezag dat een plan heeft vastgesteld onderzoeken wat de gevolgen van de uitvoering van dat plan zijn wanneer de in het plan voorgenomen activiteit wordt ondernomen of nadat zij is ondernomen". Dit betekent dat een evaluatie moet worden uitgevoerd op het moment dat een m.e.r.-(beoordeling)plichtige activiteit op grond van het PIP plaatsvindt. In het planMER moet een begin van een dergelijke evaluatie zijn opgenomen. Het advies is om regelmatig de ontwikkelingen in het plangebied te onderzoeken. Wanneer uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat er sprake is van afwijkingen in vergelijking met de uitgangspunten van het voorliggende planMER, dan is het wenselijk om te beoordelen of het nodig is om het beleid of het provinciale inpassingsplan aan te passen.

Omdat de milieueffecten van het voornemen en de alternatieven voor een deel ook op grond van wet- en regelgeving zijn beoordeeld, is het ook belangrijk om regelmatig wijzigingen in wet- en regelgeving te volgen. Ook wanneer hieruit blijkt dat er sprake is van afwijkingen in vergelijking met de uitgangspunten.

Van het voorliggende planMER, is het wenselijk om te beoordelen of aanpassingen aan het beleid of het bestemmingsplan nodig zijn. Op basis van de resultaten van het voorliggende planMER is in ieder geval belangrijk de (te verwachten) effecten van klimaatverandering op natuur te monitoren.

4.2.2 Bodemkwaliteit

Wettelijk kader

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij functiewijziging te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functie. De Wet bodembescherming is daarbij het toetsingskader.

In het kader van het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) zijn gemeenten en waterkwaliteitsbeheerders (waterschappen/Rijkswaterstaat) bevoegd gezag voor toepassing van bouwstoffen, grond en baggerspecie binnen hun beheersgebied. Voordat bouwstoffen, grond of baggerspecie mogen worden toegepast, moet op grond van het Bbk in een aantal gevallen een melding plaatsvinden bij het bevoegd gezag (via het Meldpunt bodemkwaliteit). Het Bbk biedt twee keuzemogelijkheden voor gemeenten om grondverzetbeleid te voeren namelijk Generiek beleid of Gebiedspecifiek beleid.

Gemeentelijke beleidskaders

Zowel binnen de gemeente Hellendoorn als binnen de gemeente Wierden is bodembeleid opgesteld. De volgende kwaliteitsklassen spelen daarbij een rol:

  • AW (achtergrondwaarde) 2000;
  • Wonen;
  • Industrie.

Omdat de gemeente Hellendoorn als overwegend schoon kan worden aangemerkt, is er geen sprake van locatiespecifieke kenmerken en dus geen noodzaak om gebieden of zones met van de landelijke bodemkwaliteitsnormen afwijkende kwaliteiten te bepalen.

In de NNN-gebieden binnen de gemeente Wierden mag alleen grond worden toegepast met de kwaliteit 'AW 2000'. Alle NNN-gebieden van de gemeente Wierden liggen in het buitengebied. Omdat in het buitengebied alleen grond mag worden gebruikt met de kwaliteit 'AW 2000', is daarmee de bodemkwaliteit in de NNN-gebieden ook voldoende beschermd.

De gemeente Rijssen-Holten beschikt momenteel niet over specifiek bodembeleid gebaseerd op het Besluit bodemkwaliteit. Dit betekent dat voor de gemeente Rijssen-Holten het landelijk generieke toetsingskader van toepassing is: bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

Bodemkwaliteit en dit inpassingsplan

In de PAS-gebiedsanalyse van 31 oktober 2017 is uitgebreid stilgestaan bij de bodemsamenstelling van dit Natura 2000-gebied. De maatregelen die voor het Natura 2000-gebied "Sallandse Heuvelrug" nodig zijn, hebben geen nadelige gevolgen voor de samenstelling van de bodem. Binnen deze maatregelen worden evenmin gevoelige functies mogelijk gemaakt.

Het plangebied heeft de bodemklasse AW2000. Dit wil zeggen dat het plangebied relatief schoon is en dat er bij grondverzet ook alleen maar AW2000 grond mag worden toegepast. Daar waar echter sprake is van de afvoer van grond, is een keuring nodig volgens het protocol AP04.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipSallHeuvelrug-on01_0016.png"

Figuur 4.2: Bodemverontreiniging (bron: Bodematlas van Overijssel)

Conclusie

Voor de beoordeling van de te verwachten bodemkwaliteit is gebruikgemaakt van de online te raadplegen bronnen, zoals het Bodemloket van de provincie Overijssel en de gegevens van de gemeenten binnen het plangebied.

Voor de te nemen maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen zoals in dit plan bedoeld, is geen bodemonderzoek noodzakelijk.

De in dit inpassingsplan opgenomen woonbestemmingen betreffen een bestemmingswijziging van een loonbedrijf naar Wonen, van een agrarisch bedrijf naar Wonen en een herbestemming van een bestaande woning. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat de bodem ter plaatse niet voldoet aan de kwaliteitsklasse 'Wonen'.

4.2.3 Geluid

Wettelijk kader

Op grond van de Wet geluidhinder is een geluidszone van kracht rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/u en rond spoorwegen. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones is akoestisch onderzoek nodig om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Het gaat daarbij om geluidsgevoelige bestemmingen als woningen, scholen en ziekenhuizen.


Een andere wet waarin de beperking van geluidhinder een rol speelt is de Luchtvaartwet. Deze wet regelt de vaststelling van grenswaarden voor luchtvaarthavens. Binnen het plangebied komen geen vliegvelden voor.

Beleidskader

Gebiedsgericht geluidsbeleid gemeente Hellendoorn

In 2009 stelde de gemeente Hellendoorn gebiedsgericht geluidbeleid vast. Het doel van het gemeentelijk geluidsbeleid is het behouden van de goede kwaliteiten en het benutten van kansen om voor de verschillende gebieden binnen de gemeente de geluidskwaliteit te verbeteren. De gemeente is hiertoe opgedeeld in verschillende gebieden. Voor het voorliggende inpassingsplan is het gebiedstype 'verwevings- en landbouwontwikkelingsgebied' van belang. Voor woonbestemmingen in dit deelgebied streeft de gemeente (voor wegverkeer) naar een waarde tussen 43 en 53 dB.

Gebiedsgericht geluidsbeleid gemeente Rijssen-Holten

In 2008 stelde de gemeente Rijssen-Holten gebiedsgericht geluidbeleid vast. Het doel van het gemeentelijk geluidsbeleid is - gelijk aan het geluidbeleid van Hellendoorn - het behouden van de goede kwaliteiten en het benutten van kansen om voor de verschillende gebieden binnen de gemeente de geluidskwaliteit te verbeteren. De gemeente is hiertoe opgedeeld in verschillende gebieden. Voor het voorliggende inpassingsplan is het gebiedstype 'landbouwontwikkelingsgebied en verwevingsgebied' van belang. De algemene kwalificatie voor de geluidsambities in het verwevings- en landbouwontwikkelingsgebied is “rustig”. Wanneer er voor de agrarische sector een drukke periode is, bijvoorbeeld oogstseizoen, dan kunnen tijdelijke hogere geluidsniveaus optreden.

Voor woonbestemmingen in dit deelgebied streeft de gemeente (voor wegverkeer) naar een waarde tussen 43 en 55 dB.

Gebiedsgericht geluidsbeleid gemeente Wierden

In 2008 stelde de gemeente Wierden gebiedsgericht geluidbeleid vast. Het doel van het gemeentelijk geluidsbeleid is - gelijk aan het geluidbeleid van Hellendoorn - het behouden van de goede kwaliteiten en het benutten van kansen om voor de verschillende gebieden binnen de gemeente de geluidskwaliteit te verbeteren. De gemeente is hiertoe opgedeeld in verschillende gebieden. Voor het voorliggende inpassingsplan is het gebiedstype 'Verwevingsgebied' van belang. De algemene kwalificatie voor de geluidsambities in het verwevings- en landbouwontwikkelingsgebied is “rustig” (39 tot 43 dB) tot "onrustig" (49 tot 53 dB) bij nieuwe bestemmingen.


Geluid en dit inpassingsplan

De in dit plan opgenomen natuurmaatregelen hebben geen betrekking op (nieuwe of bestaande) geluidsgevoelige functies. Daarnaast brengen de te treffen maatregelen zoals beschreven in dit inpassingsplan en meer specifiek voor de inrichtingsplannen voor de Zunasche Heide en het gebied Helhuizen geen structurele geluidoverlast met zich mee. Een akoestisch onderzoek is dan ook niet nodig.

De in dit inpassingsplan opgenomen woonbestemmingen betreffen een bestemmingswijziging van een loonbedrijf naar Wonen, van een agrarisch bedrijf naar Wonen en een herbestemming van een bestaande woning. Dit betekent dat daar waar bedrijfsactiviteiten worden beëindigd per saldo een akoestisch gunstigere situatie ontstaat. De afstand ten opzichte van de as van de meest nabijgelegen wegen en het aantal verkeersbewegingen over de betreffende wegen maken voorts dat geen akoestische belemmeringen optreden met betrekking tot deze bestemmingswijziging.

Conclusie

Het voorliggende plan is niet gericht op het realiseren van geluidgevoelige functies. Daarnaast brengen de te treffen maatregelen zoals beschreven in het inrichtingsplan geen structurele geluidoverlast met zich mee. Een akoestisch onderzoek is niet nodig.

4.2.4 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving als gevolg van gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen bij bedrijven, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water, het spoor en door buisleidingen.

Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). De normen zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).


Het PR is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een transportroute of inrichting bevindt, overlijdt door een ongeval met het transport van gevaarlijke stoffen op die route of binnen die inrichting. De grenswaarde is 10-6 per jaar. Dit betekent dat de overlijdenskans niet groter mag zijn dan één op de miljoen per jaar. Binnen de zogenaamde PR 10-6-contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten geldt deze norm als streefwaarde.

Het GR geeft aan wat de kans is op een ongeval met tien of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde transportroute of inrichting. Het aantal personen dat in de omgeving van de route of inrichting verblijft, bepaalt daardoor mede de hoogte van het GR. Ten aanzien van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de GR-contour moet een bestuurlijke verantwoording plaatsvinden. De verantwoording bevat de volgende elementen:

  • de personendichtheid;
  • de hoogte van het groepsrisico;
  • maatregelen ter beperking van het groepsrisico;
  • de voor- en nadelen van alternatieve locaties;
  • de mogelijkheden voor bestrijding van calamiteiten;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied.


Ten aanzien van de bestrijdbaarheid van calamiteiten moet de Veiligheidsregio om advies worden gevraagd.

Externe veiligheid en dit inpassingsplan

De in dit plan opgenomen natuurmaatregelen hebben geen betrekking op (nieuwe of bestaande) kwetsbare of beperkt kwetsbare functies. Nader onderzoek op het gebied van externe veiligheid is dan ook niet nodig.

Onderstaande analyse is dan ook uitsluitend van toepassing op de opgenomen woonbestemmingen.

Risicovolle inrichtingen

Uit de risicokaart blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen in of nabij de woningen zijn gelegen zijn. Het voorliggende plan voorziet niet in de realisatie van kwetsbare objecten. Tevens ligt het plangebied niet binnen de invloedssfeer van overige inrichtingen waarin gevaarlijke stoffen aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipSallHeuvelrug-on01_0017.jpg"

Figuur 4.3: Uitsnede Risicokaart (www.risicokaart.nl)


Transport gevaarlijke stoffen
Het Rijk heeft het Basisnet Weg, Water en Spoor opgesteld. Het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen bestaat uit drie kaarten: vervoer over de weg, de binnenwateren en het spoor. In en rond het plangebied zijn geen wegen aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.


Gezien het type wegen in het plangebied en de hoeveelheid vervoer wordt er vanuit gegaan dat er geen sprake is van een plaatsgebonden risico. Op basis van het type wegen, de hoeveelheid vervoer en de dichtheid van de bebouwing in het buitengebied wordt er vanuit gegaan dat de oriëntatie waarde van het groepsrisico niet wordt overschreden.


In het plangebied zijn geen spoorlijnen of binnenwateren aanwezig waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Buisleidingen

Op de risicokaart zijn de planologisch relevante buisleidingen weergegeven. In de directe omgeving van de woningen zijn geen buisleidingen aanwezig. De afstand tot de woningen is zodanig groot dat de buisleiding geen invloed heeft op de voorgenomen ontwikkeling. Evenmin ontstaan er plaatsgebonden- en/of groepsrisico's.
Nabij het gebied Helhuizen, in het uiterste noorden van het plangebied, bevindt zich weliswaar een gasleiding, maar dit inpassingsplan beschrijft geen ontwikkelingen die leiden tot een verhoging van het plaatsgebonden- en/of groepsrisico.

Hoogspanningsleidingen

Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft een kaart gemaakt van de in Nederland voorkomende hoogspanningsleidingen. Binnen het plangebied zijn geen hoogspanningsleidingen aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling wordt niet beïnvloed door hoogspanningsleidingen.


Conclusie

Het voorliggende plan levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het plan gelet op het aspect externe veiligheid.

4.2.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Voor het aspect luchtkwaliteit geldt hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Hierin staan de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit. Voor de ruimtelijke ordening zijn met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) belang.


Projecten die in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) zijn onder andere de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.


Luchtkwaliteit en dit inpassingsplan

De in het inpassingsplan voorgestane maatregelen zijn perceelsgebonden en zullen geen zodanige nieuwe luchtverontreiniging toevoegen dat daardoor grenswaarden worden overschreden. Dit geldt ook voor de woonpercelen.

Wat betreft de in en rond het plangebied optredende emissie kan opgemerkt worden dat de in het inpassingsplan voorgestane maatregelen geen zodanige nieuwe luchtverontreiniging zullen toevoegen dat daardoor grenswaarden zouden kunnen worden overschreden. Het besluit en de regeling 'niet in betekende mate' is op dit inpassingsplan zodoende van toepassing.

Tevens kan in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied, met het oog op het aspect luchtkwaliteit, sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

De in dit plan mogelijk gemaakte maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen, zoals in dit plan zijn beschreven, hebben geen nadelige invloed op de luchtkwaliteit in het gebied.

4.2.6 Wet ammoniak en veehouderij

Wettelijk kader

De Wet ammoniak en veehouderij (Wav) is bedoeld om de ammoniakuitstoot in heel Nederland terug te dringen. Binnen zeer kwetsbare gebieden en in een zone van 250 meter daaromheen gelden aanvullende ammoniakregels om de ammoniakdepositie op die gebieden te verminderen. Vestiging van nieuwe veehouderijen is hier niet meer mogelijk. Bestaande veehouderijen hebben slechts beperkte uitbreidingsmogelijkheden tot een voor deze veehouderijen vastgelegd emissieplafond.


Wav en dit inpassingsplan

Figuur 4.4. geeft de zeer kwetsbare gebieden weer in en rondom het plangebied. De kwetsbare gebieden zijn binnen het kader in groen weergegeven.


afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipSallHeuvelrug-on01_0018.jpg"

Figuur 4.4: Wav-gebieden, met in rood de Zunasche Heide, in groen het gebied Helhuizen en blauw het westelijke perceel (bron: www.atlasvanoverijssel.nl)

Conclusie

De in dit plan mogelijk gemaakte maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen, zoals in dit plan zijn beschreven, dragen bij aan de bescherming van de zeer kwetsbare gebieden en geven die gebieden de mogelijkheid zich te herstellen.

4.2.7 Overige aspecten

In het plangebied kunnen functies voorkomen die relevant zijn voor nieuwe ontwikkelingen. Het gaat om de overige omgevingsaspecten, zoals laagvliegroutes, radarposten en kabels en leidingen. In deze subparagraaf wordt kort op deze functies ingegaan.

Militaire laagvliegroutes

Militaire laagvliegroutes zijn ongeveer 4 km breed en worden gebruikt om te oefenen in het laag boven de grond vliegen. Laagvliegen kan hinder veroorzaken voor mensen die onder of in de buurt van de routes wonen.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich twee militaire laagvliegroutes. De afstand tot die laagvliegroutes bedraagt ruim 4 km.

De maatregelen in dit gebied richten zich op het behoud en het versterken van natuurkwaliteiten. Deze natuurkwaliteiten zijn niet gevoelig voor effecten van de laagvliegroute. De maatregelen zelf hebben ook geen invloed op de militaire laagvliegroute.

Radarverstoringsgebieden

In Nederland staan verschillende militaire en civiele radarposten. Bij het ontwikkelen van (bouw)projecten moet in een aantal gevallen worden onderzocht of deze projecten de radars niet verstoren. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de radarverstoringsgebieden beschreven waarvoor bouwhoogte-beperkingen gelden.

Radarverstoring komt het vaakst voor bij bijvoorbeeld windturbines, maar direct bij militaire vliegvelden en bij Schiphol moeten de radars vanaf 300 voet (minder dan 100 m) vliegtuigen kunnen waarnemen en in het verkeersleidinggebied in de omgeving van deze vliegvelden op 500 voet. Daartoe gelden in deze gebieden ook algemene bouwhoogtebeperkingen voor alle soorten gebouwen en bouwwerken. Dit moet ook de betrouwbare werking van andere navigatiesystemen van de civiele luchtvaart garanderen.

Plannen voor windturbines zijn toetsingsplichtig indien zij zijn gepland op een afstand van minder dan 75 km van één van de 7 radarposten en indien de tiphoogte van de wieken de opstelhoogte van die radarinstallatie met een bepaalde hoogte overstijgt. Plannen voor gebouwen en bouwwerken zijn toetsingsplichtig indien zij zijn voorzien binnen 15 km van een radarpost en indien de hoogte het opstelpunt van de radarinstallatie met een bepaalde hoogte overstijgt.

Binnen dit inpassingsplan zijn geen gebouwen toegestaan hoger dan de geldende bouwhoogte-beperkingen. Het voorliggende plan vormt geen belemmeringen voor de aanwezigheid en werking van de radarverstoringsgebieden.

Overige infrastructuur

Transport van informatie, energie en water vindt plaats met kabels en leidingen. De infrastructuur hiervoor is zowel bovengronds (hoogspanningsleidingen) als ondergronds (bijvoorbeeld gasleidingen) aanwezig. Om te voorkomen dat er activiteiten gebeuren die strijdig zijn met deze vorm van infrastructuur, dient doorgaans een minimale afstand of maximale hoogte in acht te worden genomen.

Hoogspanningsleidingen en aardgastransportleidingen zijn in het kader van externe veiligheid reeds benoemd. Overige kabels en leidingen zijn niet aanwezig binnen het plangebied.

Het voorliggende inpassingsplan levert geen knelpunten op met betrekking tot de kabels en leidingen.

4.3 Water

In deze waterparagraaf zijn komen de KRW-gerelateerde en waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied aan de orde. Er is geen sprake van toename van het verharde oppervlak.

4.3.1 Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in een inpassingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding. Dit betekent dat effecten van nieuwe ontwikkelingen op de waterhuishouding inzichtelijk moeten worden gemaakt. Daarnaast is sinds 2003 de Watertoets wettelijk verplicht om op te nemen in ruimtelijke plannen. De watertoets heeft als doel om negatieve effecten (zoals wateroverlast, achteruitgaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden et cetera) te voorkomen en mogelijke kansen voor watersystemen te benutten. Deze waterparagraaf is de watertoets voor onderhavig inpassingsplan. Het relevante waterbeleid is beschreven in hoofdstuk 2 en wordt daarom hieronder niet herhaald.

4.3.2 Watertoetsproces

Het Waterschap Vechtstromen en Waterschap Drents Overijsselse Delta zijn intensief betrokken geweest in het gebiedsproces bij het uitwerken van de benodigde maatregelen. De maatregelen zijn beschreven in hoofdstuk 3 van dit inpassingsplan en nader onderbouwd in inrichtingsplannen.
In het kader van de watertoetsprocedure is daarnaast de digitale watertoets uitgevoerd. Van het Waterschap Drents Overijsselse Delta is een Uitgangspuntennotitie ontvangen met daarin infomatie voor een goede vertaling van de wateraspecten naar dit PIP. De van Waterschap Drents Overijsselse Delta verkregen informatie heeft specifiek betrekking op het gebied Helhuizen. Los van informatie over de bestaande waterhuishouding geeft het waterschap aan dat nadelige effecten van veranderingen in ruimtegebruik op het aanbod van schoon drinkwater (vanwege de aanwezige drinkwaterwinning) dien te worden voorkomen. Voor een uitwerking van dat aandachtspunt wordt verwezen naar het kopje 'Drinkwaterwinning Nijverdal' in paragraaf 4.3.3.

Wateradvies

De formele wateradviezen zullen te zijner tijd in deze paragraaf worden opgenomen en als bijlage worden toegevoegd.

4.3.3 Waterkwaliteit

Kaderrichtlijn Water (KRW)

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) stelt eisen aan de kwaliteit van het oppervlaktewater waaraan de Europese wateren vanaf moeten voldoen. Op nationaal en regionaal niveau is de Waterwet het kader voor ingrepen aan het watersysteem. Daarnaast schrijft de Waterwet een vorm van integraal waterbeheer voor die gericht is op vasthouden - bergen en afvoeren en schoon houden - scheiden en schoonmaken van water. De Keur is een verordening met de regels die een waterschap hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken. De Keur heeft een aanvullende functie op de Waterwet omdat de Keur algemene regels geeft die in bepaalde gevallen de vergunningplicht uit de Waterwet opheft. Er is onderscheid gemaakt in kwantitatieve aspecten (waterhoeveelheid) en kwalitatieve aspecten (waterkwaliteit). Hiermee wordt dus de KRW in het Nederlandse recht geïmplementeerd.

Waterkwaliteit

De maatregelen op de Zunasche Heide, Helhuizen en Natuurakker Westflank hebben geen nadelige gevolgen voor de bodemkwaliteit maar zorgen juist voor een bodemkwaliteit met minder fosfaat waardoor droge heide kan ontwikkelen. Door middel van ontgronding kan een snelle verschraling plaatsvinden. Daarbij wordt ook meteen de afstand tot het grondwater verlaagd, wat positieve effecten oplevert. Door het afplaggen en verwijderen van de strooisellaag zal het organische stofgehalte afnemen en vermindert de bodemvruchtbaarheid. Dat is in dit geval gunstig voor de ontwikkeling van heide.

Verdroging

De maatregelen in de Zunasche Heide leiden tot een dusdanige vernatting dat de benodigde hogere grondwaterstand voor het gewenste vegetatietype droge en vochtige heide wordt bereikt.

De maatregelen in Helhuizen zijn niet gericht op verandering van de hydrologische situatie. Toch heeft de grootschalige boskap wel effect op de hydrologische situatie. Omdat de grondwaterstanden in het landbouwgebied grenzend aan de bosstrook diep onder maaiveld zitten zal de zeer geringe grondwaterstandsstijging aan maaiveld niet merkbaar zijn.

In verband met de geringe wijziging op de Natuurakker Westflank (van maisteelt naar kruiden grasland) is daar geen effect op de hydrologische situatie.

Er treedt als gevolg van dit inpassingsplan dan ook geen verdroging op.

Drinkwaterwinning Nijverdal

Ten noordwesten van het plangebied ligt de drinkwaterwinning Nijverdal. In de Omgevingsverordening zijn beschermende bepalingen opgenomen voor drinkwaterwinningen, te onderscheiden in waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied en intrekgebied. Voor de grondwaterbeschermings- en intrekgebieden geldt dat de functies moeten harmoniëren met de functie drinkwatervoorziening.
Noch het waterwingebied, noch het grondwaterbeschermingsgebied, noch het intrekgebied van de drinkwaterwinning Nijverdal zijn gelegen in het plangebied van dit inpassingsplan, zodat het niet noodzakelijk is om hiervoor beschermende bepalingen op te nemen in de regels.

Daarnaast geldt ter bescherming van de drinkwaterwinning de boringsvrije zone 'Salland diep'. Een boringsvrije zone bevindt zich tussen het maaiveld en het watervoerende pakket waaraan het grondwater wordt onttrokken, zodanige beschermende bodemlagen dat met beperkte regels kan worden volstaan. In boringsvrije zones is het beschermingsregime erop gericht om de zones te vrijwaren van mechanische bodemingrepen, die de beschermende functie van slecht doorlatende bodemlagen teniet zouden kunnen doen. Ook moet worden voorkomen dat schadelijke stoffen het grondwater verontreinigen dat wordt gebruikt voor de drinkwatervoorziening. Om die reden is in de Omgevingsverordening Overijssel 2017 een verbod opgenomen om koelwater, afvalwater en overige (verontreinigde) vloeistoffen te lozen en om bodemenergiesystemen te installeren vanaf een bepaalde diepte in de ondergrond.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipSallHeuvelrug-on01_0019.jpg"

Figuur 4.5: Grondwaterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden met in rood, blauw en groen omcirkeld de drie deelgebieden (Bron: Wateratlas Overijssel)

4.3.4 Water en dit inpassingsplan

Beleidslijn Ruimte voor de Rivier

De beleidslijn Ruimte voor de Rivier (1997) heeft als doelstelling meer ruimte voor de rivier, een duurzame bescherming voor mens en dier tegen overstromingen bij hoogwater en het beperken van materiële schade. Dit beleidskader is het toetsingskader voor zowel het waterschap als Rijkswaterstaat in de rol van bevoegd gezag. De beleidslijn onderscheidt een paar situaties voor het al dan niet toestaan van bestaande activiteiten/functies in het winterbed, om het waterbergend vermogen en de afvoercapaciteit van de rivier te waarborgen c.q. te vergroten en daarmee in de toekomst schade zo veel mogelijk te voorkomen.

De Beleidslijn Ruimte voor de Rivier is niet van toepassing op het voorliggende inpassingsplan.

Waterveiligheid

In het plangebied van dit inpassingsplan liggen geen primaire waterkeringen. Dat maakt dat er verder geen afweging noodzakelijk is ten aanzien van het planontwerp.

Wateroverlast (oppervlaktewater)

Het plangebied heeft niet als doel om bij hoog water water te bergen. Het plangebied is vrijwel geheel onverhard. Als gevolg van dit plan neemt het verharde oppervlak niet toe.

Grondwateroverlast

Het grondwaterpeil verbetert voor de aanleg van natuur en de te treffen maatregelen in het plangebied.

4.3.5 Conclusie

Ten aanzien van het aspect water wordt geconcludeerd dat met het voorliggende plan en de daarin opgenomen maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen, zoals in dit plan is beschreven, geen nadelige effecten ontstaan.

Het inpassingsplan heeft geen negatieve gevolgen op het waterhuishoudkundig systeem. Er heeft nauwe afstemming plaatsgevonden met de Waterschappen Drents Overijsselse Delta en Vechtstromen. De waterparagraaf is in het kader van de watertoets voorgelegd aan de waterschappen.

4.4 Ecologie

4.4.1 Wettelijk en beleidskader

Dit inpassingsplan voorziet in de planologisch-juridische regeling om maatregelen in het kader van de ambities en verplichtingen in het natuurbeleid mogelijk te maken. Ecologie is daarmee een zeer zwaar meewegend omgevingsaspect en moet goed onderzocht worden.

Voor de geldende wet- en regelgeving omtrent het aspect natuur wordt verwezen naar hoofdstuk 2 van dit inpassingsplan. Voor de overzichtelijkheid en leesbaarheid komt elk deelgebied in een afzonderlijke paragraaf aan de orde:

4.4.2 Ecologie en de Zunasche Heide

Voor het deelgebied Zunasche Heide is een aantal onderzoeken uitgevoerd.

  • 1. Oriënterend veldbezoek om mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten te bepalen
  • 2. Aanvullend veldbezoek ten behoeve vogels met een jaarrond beschermde nestlocatie
  • 3. Nader onderzoek naar vliegroutes, foerageergebied en verblijfplaatsen van vleermuizen

Hierna worden deze onderzoeken nader beschreven.

1 en 2 - Natuurtoets Sallandse Heuvelrug Oost - Zunasche Heide + jaarrond beschermde nestlocaties

In opdracht van Staatsbosbeheer heeft Tauw onderzoek gedaan naar de ecologische consequenties van de te nemen maatregelen. Daartoe heeft in juli 2016 veldonderzoek plaatsgevonden gevolgd door een aanvullend bezoek in januari 2017 ten behoeve van vogels met een jaarrond beschermde nestlocatie.

Onder verwijzing naar de in Bijlage 5 en Bijlage 6 opgenomen onderzoeksrapporten luiden de conclusies als volgt:

  • Met betrekking tot het onderdeel gebiedsbescherming is het voornemen niet strijdig met de Wet natuurbescherming. Het voornemen wordt uitgevoerd in het kader van de Natura 2000-doelstellingen en zijn ook als ambitie opgenomen in de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel.
  • Met betrekking tot het onderdeel soortbescherming is het voornemen mogelijk strijdig met de Wet natuurbescherming. Voor een aantal soorten worden negatieve effecten verwacht of zijn deze niet uit te sluiten. Doordat negatieve effecten niet op voorhand voor alle beschermde soorten uitgesloten zijn, is het noodzakelijk dat er nader onderzoek wordt uitgevoerd. Afhankelijk van de resultaten van het nader onderzoek kan het nemen van aanvullende maatregelen en het aanvragen van een ontheffing noodzakelijk zijn.
    Het nemen van maatregelen is in elk geval nodig met betrekking tot algemene broedvogels en enkele soorten reptielen. Tevens dient er in het kader van de zorgplicht rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van reeën, door te werken buiten de kwetsbare periodes. Afhankelijk van de resultaten van aanvullend onderzoek kan het noodzakelijk zijn om maatregelen te nemen en/of een ontheffing van de Wet natuurbescherming aan te vragen.

Uitvoerbaarheid voornemen maatregelen inpassingsplan

Op basis van de resultaten van de natuurtoets zijn er voor verschillende soort(groep)en negatieve effecten welke niet op voorhand zijn uit te sluiten. Het uitvoeren van nader onderzoek naar de aanwezigheid van waterspitsmuis, vleermuizen, (roof)vogels met een jaarrond beschermde nestlocatie, amfibieën, reptielen en grote weerschijnvlinder is noodzakelijk.

Onafhankelijk van de aanwezigheid van beschermde soorten(groepen) in het plangebied kan over de uitvoerbaarheid al wel een uitspraak gedaan worden. Bij de aanwezigheid van een of meer van de in tabel 5.1 genoemde soorten dient mogelijk een ontheffing van de Wet natuurbescherming voor deze soorten te worden aangevraagd. De Wet natuurbescherming biedt de mogelijkheid voor ontheffingen, mits wordt voldaan aan enkele voorwaarden. In onderstaande opsomming zijn deze voorwaarden vermeld en wordt beknopt beschreven waarom hiervan sprake is bij de voorgenomen maatregelen in dit inpassingsplan.

Wettelijk belang

Het voornemen wordt uitgevoerd ter bescherming van flora en fauna, dit is een van de wettelijke belangen waarop een ontheffing verkregen van worden voor artikel 3.1, 3.5 en 3.10. Daarnaast geldt voor nationale soorten (artikel 3.10) dat een ontheffing ook verleend kan worden in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling.

Alternatievenafweging

Het verbeteren van het leefgebied voor het korhoen is alleen mogelijk in de directe nabijheid van de huidige populatie. Geen andere locatie rondom de Sallandse Heuvelrug leent zich voor verbetering van het leefgebied van het korhoen. Het voornemen is dermate sterk locatiegebonden dat er geen alternatieven mogelijk zijn.

Mitigatie

Door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland zijn ontheffingen, mitigatieplannen, gedragscodes en soortenstandaarden verschillende mitigerende maatregelen goedgekeurd. Verwacht mag worden dat de provincie Overijssel (bevoegd gezag sinds inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming) deze maatregelen eveneens goedkeurt. Per soortengroep gaat het om navolgende maatregelen welke tot de mogelijkheden behoren. Deze lijst is niet volledig en er zijn ook andere mogelijkheden beschikbaar.

  • Waterspitsmuis

Gefaseerd werken buiten de kwetsbare periodes van voortplanting.

  • (Roof)vogels met een jaarrond beschermde nestlocatie

Het aanbieden van alternatieve nestlocaties door het plaatsen van nestmanden in de directe omgeving van het plangebied.

  • Amfibieën

Het werken buiten de kwetsbare periodes van voortplanting en het realiseren van alternatieve overwinteringsmogelijkheden in de vorm van takkenhopen en boomstronken.

  • Reptielen

Het ontoegankelijk maken van het werkgebied met een paddenscherm en het verplaatsen van eventueel aanwezige reptielen binnen het plangebied gedurende de uitvoeringsfase.

  • Grote weerschijnvlinder

Gelet op het habitat zijn er voor grote weerschijnvlinder geen geschikte mitigerende maatregelen beschikbaar. Grote weerschijnvlinder betreft een zogenoemde nationale soort, hierdoor kan een ontheffing worden aangevraagd in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen. Daarnaast geldt dat het voornemen wordt uitgevoerd in het kader van Natura 2000-instandhoudingsdoelstellingen. De verwachting is dat de instandhoudingsdoelstellingen bij een ontheffingsaanvraag zwaarder zullen wegen dan het belang van een populatie grote weerschijnvlinders. Bij deze inschatting is ook meegenomen dat grote weerschijnvlinder positieve trend laat zien in Nederland.

Conclusie natuurtoets

Op basis van de natuurtoets is inzichtelijk gemaakt welke beschermde soorten mogelijk voorkomen in het deelgebied Zunasche Heide. Voor meerdere van deze soorten heeft de voorgenomen herinrichting uiteindelijk een positief effect. Tijdens de uitvoeringsfase kan echter sprake zijn van (tijdelijke) aantasting van het leefgebied en/of de kans op het doden van exemplaren. Normaliter is het nodig mitigerende maatregelen te nemen en/of een ontheffing aan te vragen. In dit geval gaat het om maatregelen in het kader van Natura 2000-instandhoudingsdoelstellingen. Er geldt een vrijstelling en er is geen ontheffingsaanvraag nodig. De gedragscode van SBB voldoet, samen met een nog op te stellen werkprotocol om die effecten te voorkomen.

In de meeste gevallen kunnen effecten op eventueel aanwezige beschermde soorten met een minimum aan maatregelen worden voorkomen. In andere gevallen prevaleert het belang van de ontwikkeling, bijvoorbeeld in het geval van de boskap op de Zunasche Heide. Hiermee wordt dan ook al vooruitgelopen op de alternatievenafweging. Het plan is immers niet uitvoerbaar op een andere locatie of op een andere wijze. Dit laatste geldt met name voor soorten die afhankelijk zijn van de aanwezige bosschages en bomenrijen, het gaat dan om vleermuizen en vogels met een jaarrond beschermde nestlocatie.


Samenvattend kan gesteld worden dat het voornemen met betrekking tot vorengenoemde soorten redelijkerwijs uitvoerbaar is. Er is echter wel de verplichting om er alles aan te doen om effecten tot een minimum te beperken. Bij de uitvoering dient rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat een ontheffing noodzakelijk is en dat er mitigerende maatregelen dienen te worden genomen.

3 - Nader onderzoek vleermuizen

Met betrekking tot vleermuizen nog het volgende. In opdracht van Staatsbosbeheer heeft Tauw een vleermuizenonderzoek (zie Bijlage 7) uitgevoerd ter plaatse van de Zunasche Heide. Bij het onderzoek is gekeken naar het gebruik van het plangebied door vleermuizen. Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van de realisatie van nieuwe natuur in de vorm van natte heide. Door de kap van bomen zijn negatieve effecten op vleermuizen niet op voorhand uit te sluiten, zodat nader onderzoek naar vliegroutes, foerageergebied en verblijfplaatsen van vleermuizen nodig is. De conclusies van het onderzoek luiden als volgt:

  • Tijdens beide veldbezoeken zijn geen verblijfplaatsen vastgesteld.
  • Verspreid binnen het onderzoeksgebied zijn op verschillende locaties nabij de bosschages foeragerende vleermuizen waargenomen.
  • Verspreid over het plangebied zijn tijdens de twee veldbezoeken op vier locaties gewone dwergvleermuizen op vliegroute waargenomen. Per locatie verschillen de waargenomen aantallen van twee tot circa vijf exemplaren. Langs de Ligtenbergerweg zijn tijdens beide veldbezoeken meermaals gewone dwergvleermuizen waargenomen. Deze locatie is dan ook het meest actief in gebruik als vliegroute.

Afweging vleermuizen

Het kappen van de bomen in de Zunasche Heide leidt tot mogelijke negatieve effecten op essentiële gebruiksfuncties van het leefgebied van de vleermuizen. Het gaat hierbij om zowel foerageergebieden als vliegroutes.

Om de Zunasche Heide geschikt te maken voor het korhoen, is het noodzakelijk dat er voldoende openheid is. Bomen zorgen voor een aantrekkende werking van predatoren in de vorm van roofvogels en/of kraaiachtigen. Daarnaast kunnen de bomen tezamen als een object of visuele barrière gezien worden door het korhoen. Deze barrières dienen met uitvoering van het inrichtingsplan weggenomen te worden. Dit is met name van belang op de belangrijkste oversteekplaatsen tussen heuvelrug en de Zunasche Heide. Tijdens het vleermuizenonderzoek zijn in het plangebied echter vier vliegroutes van vleermuizen aangetroffen. In het inrichtingsplan worden in beginsel alle bomen verwijderd om de situatie voor het korhoen te optimaliseren. De vier vliegroutes zijn losstaand niet essentieel voor deze vleermuizen, maar bij het volledig verwijderen van alle vier de vliegroutes kan een negatief effect op vleermuizen niet uitgesloten worden. In dit kader is bekeken in hoeverre tegemoet kan worden gekomen aan het belang van de vleermuizen.

De aanwezige bomenrijen langs de Veeneggeweg/Lage Esweg en de Ligtenbergerweg vormen vliegroutes voor algemene vleermuissoorten, zoals de gewone dwergvleermuis, tussen de noord- en zuidzijde van het plangebied. De bomenrijen langs de Veeneggeweg/Lage Esweg bestaan uit massieve eiken met grote kronen en voldoen actueel het beste als vliegroute voor vleermuizen. Door de aard van de beplanting vormen deze echter een grote visuele barrière voor het korhoen en kunnen deze dus zonder meer niet behouden worden. De bomenrij langs de Ligtenbergerweg is in de huidige situatie niet aaneengesloten, er zijn op meerdere locaties gaten in de rij aanwezig. Deze bomenrij bestaat vooral uit elzen en berken, die een vrij transparante en smalle kroon hebben. Op zichzelf vormt deze een minder massieve barrière dan de eerder genoemde eikenbeplantingen. Er is daarom beoordeeld of het nuttig is deze meer transparante bomenrij te behouden. Om geen obstakel te vormen voor het korhoen zou de bomenrij langs de Ligtenbergweg echter verder uitgedund dienen te worden, door meer onderbrekingen te creëren. Om voor vleermuizen te blijven functioneren mogen de onderbrekingen echter niet groter zijn dan maximaal circa 30 meter. Deze maat is te klein om met voldoende zekerheid te kunnen stellen dat deze geen visueel obstakel zal vormen voor korhoenders en daarnaast is ook een aantrekkende werking voor predatoren niet volledig uit te sluiten. Het creëren van grotere openingen in de bomenrij komt hier gedeeltelijk aan tegemoet, maar daardoor wordt de functie voor vleermuizen marginaal. Daarmee is de kans groot dat met een compromis zowel de functie voor het korhoen als voor vleermuizen sterk beperkt wordt.

Gezien het zwaarwegende belang om de doelen voor het korhoen te realiseren, wordt zodoende geconcludeerd dat een effect op (algemene) vleermuissoorten niet te vermijden valt. Daarom is het wenselijk om de bomenrijen langs de Veeneggeweg/Lage Esweg geheel te verwijderen en de bomenrijen langs de Ligtenbergweg in ieder geval over een lengte van in ieder geval 250 meter (tussen de erven aan de noordkant van de Ligtenbergerweg). Daarmee wordt gegarandeerd dat geen barrièrewerking optreedt voor het korhoen. Het belang van maatregelen ten behoeve van het Natura 2000-instandhoudingsdoel voor het korhoen weegt in dit geval op (in zowel ecologisch als juridisch opzicht) tegen het verlies aan leefgebied van de algemene vleermuissoorten zoals de gewone dwergvleermuis. In tegenstelling tot het korhoen komt de gewone dwergvleermuis (zeer) algemeen en wijd verspreid voor in Nederland en heeft deze een gunstige staat van instandhouding.

Groencompensatie

Voor de realisatie van het inrichtingsplan verdwijnen in het plangebied diverse bosjes en bomenrijen. Voor deze boskap ten behoeve van Natura 2000-doelstellingen geldt vanuit de Wet natuurbescherming geen compensatieplicht, ook als de maatregelen in het kader waarvan de boskap plaatsvindt worden genomen buiten bestaande Natura 2000-gebieden.

De gemeenten Hellendoorn, Wierden en Rijssen-Holten hebben in het proces de wens geuit om het verlies van bos, bomen en landschapselementen toch op enige wijze te compenseren. Vanuit het project is besloten de gemeenten in deze wens tegemoet te komen. Herplant van bomen en landschapselementen binnen het plangebied is echter niet te verenigen met de doelstelling van het inrichtingsplan. Daarom wordt in overleg met de betrokken gemeenten gezocht naar mogelijkheden voor gedeeltelijke compensatie door bos en landschapselementen op andere locaties aan te leggen. Deze compensatie kan door fysieke herplant, maar ook in de vorm van een bijdrage aan een fonds voor aanleg en herstel van groenblauwe structuren. Nadere concretisering van deze compensatie vindt plaats parallel aan de ruimtelijke planvorming.

4.4.3 Ecologie en het westelijke perceel

Het perceel ten westen van de Sallandse Heuvelrug is aangemerkt als uitwerkingsgebied ontwikkelopgave (Natuur om te vormen landbouwgrond). Concreet gaat het in de nieuwe situatie om een extensieve akker ten behoeve van foerageergebied van het korhoen. Deze akker zal in de toekomst via een halfopen verbindingszone aansluiten op het heidegebied.

In de huidige situatie is het perceel in gebruik als (intensief) gebruikte akker. Verwacht mag worden dat daardoor sprake is van beperkte natuurwaarden. Negatieve effecten op natuurwaarden zullen dan ook niet aan de orde zijn. De beoogde nieuwe inrichting zal daarentegen een positief effect hebben op diverse planten- en diersoorten.

4.4.4 Ecologie en het gebied Helhuizen

Ecologisch advies

Ter voorbereiding op het uitvoeren van de PAS-maatregelen in het Natura 2000-gebied "Sallandse Heuvelrug", is door Ecogroen een toets aan de wettelijke bescherming van natuurwaarden uitgevoerd. Ecogroen heeft daartoe een bureauonderzoek uitgevoerd en beoordeeld of de maatregelen in Natura 2000-gebied "Sallandse Heuvelrug" vergunningsvrij zijn en/of ontheffing noodzakelijk is.

Het onderzoeksrapport is opgenomen als 8 bij deze toelichting en stelt dat veel maatregelen reeds in het beheerplan zijn beschreven en getoetst. Als een maatregel beschreven en getoetst is in het beheerplan én de conclusie is dat de maatregel (onder voorwaarden) vergunningsvrij kan worden uitgevoerd, dan is dat door Ecogroen niet opnieuw getoetst.

Voor de beoogde bosomvorming geldt dat het kappen van bos in het kader van natuurbeheer niet beoordeeld is in het beheerplan. De maatregelen zijn daarmee nog niet getoetst en zijn om die reden door Ecogroen beoordeeld.

Gebiedsbescherming

Tijdelijke effecten

Ten behoeve van kap van bos worden er transportroutes aangelegd en er wordt materieel ingezet. Hierbij is sprake van mogelijke mechanische effecten en optische verstoring. Alle habitattypen zijn hier gevoelig voor. De kwalificerende soorten zijn daarnaast gevoelig voor verstoring door geluid.


Permanente effecten

Door het verwijderen van bomen kan er verandering in verdamping optreden met als gevolg vernatting van het terrein. Vernatting is een effect dat optreedt op lange termijn, oftewel in de gebruiksfase. De gebruiksfase is reeds beoordeeld in het Natura 2000-beheerplan. De beoordeling concludeert dat er geen negatieve effecten optreden op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied "Sallandse Heuvelrug".
Daarnaast is het ook mogelijk dat er oppervlakteverlies en/of versnippering van leefgebied optreedt door het kappen van bos. De kwalificerende soorten kamsalamander, korhoen en roodborsttapuit zijn gevoelig voor deze effecten als gevolg van boskap. Negatief effect als gevolg van versnippering en oppervlakteverlies op de nachtzwaluw is onwaarschijnlijk. Nachtzwaluwen hebben juist baat bij boskap en heideherstel.

Al met al luidt de conclusie dat significant negatieve effecten niet op voorhand zijn uit te sluiten. Ecogroen adviseert dan ook een uitgebreide effectbeoordeling. In de vorm van een Voortoets is aan dit advies gehoor gegeven.


Door Bosgroepen is in het eerste halfjaar van 2017 een Natuurtoets (zie Bijlage 9) uitgevoerd naar de beoogde bosomvorming. In het onderzoek is de vraag beantwoord of als gevolg van de beoogde ontwikkeling sprake is van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied "Sallandse Heuvelrug" en/of verbodsbepalingen met betrekking tot soortenbescherming optreden.


De conclusie van het uitgevoerde onderzoek luidt dat de bosomvorming zowel tijdens de uitvoering als de uitvoering niet zullen leiden tot (significant) negatieve effecten voor de instandhoudingsdoelstellingen. Voor nadere details wordt verwezen naar bijlage 6.

Soortenbescherming

In de (deels) te kappen bosgebieden kunnen jaarrond beschermde nestplaatsen van sperwer, buizerd, wespendief en havik en nesten van eekhoorn aanwezig zijn. Mogelijk zijn daarnaast burchten van das aanwezig en verblijfplaatsen van boommarter en vleermuizen in holten van bomen. Tenslotte kunnen ook soorten als hazelworm en levendbarende hagedis voorkomen. Andere soorten gebruiken de bossen ook als foerageergebied.

In de heidegebieden waar strooisel wordt verwijderd kunnen leefgebieden van levendbarende hagedis, zandhagedis en hazelworm voorkomen. Daarnaast gebruiken amfibieën de heide mogelijk als overwinteringslocatie. Diverse soorten gebruiken de heide en jeneverbesstruwelen ook als foerageergebied.

Al met al luidt de conclusie dat er effecten kunnen optreden voor voorkomende soorten. Doordat de beoogde maatregelen zijn opgenomen in het beheerplan (zie Bijlage 2), volstaat het opstellen van een ecologisch werkprotocol (Wnb artikel 3.8, lid 7). In een ecologisch werkprotocol worden de eisen vastgelegd voor het zorgvuldig werken en het voorkomen van schade aan beschermde natuurwaarden. Het onderzoeksrapport van Ecogroen is opgenomen in Bijlage 8.

4.4.5 Conclusie

Ten aanzien van het aspect ecologie wordt geconcludeerd dat met het voorliggende plan en de daarin opgenomen maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen, zoals in dit plan is beschreven, geen nadelige effecten ontstaan.

4.5 Archeologie

4.5.1 Wettelijk kader

In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland. Doelstelling van dit verdrag is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed. Dit moet met name gestalte krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid. Concreet heeft dit tot gevolg dat bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen (bestemmingsplannen en/of inpassingsplannen) meer aandacht moet worden besteed aan de aanwezigheid van archeologische waarden en dat in het ruimtelijke plan een beschermende regeling moet worden opgenomen ten aanzien van archeologische waarden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed, namelijk de:

  • Monumentenwet 1988;
  • Wet verzelfstandiging rijksmuseale diensten;
  • Wet tot behoud van cultuurbezit;
  • Wet tot teruggave cultuurgoederen uit bezet gebied;
  • Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen;
  • Regeling materieel beheer museale voorwerpen.

In de Erfgoedwet staat beschreven hoe er met ons erfgoed omgegaan moet worden, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe daar toezicht op gehouden moet worden. Voor archeologie geldt dat gestreefd moet worden naar behoud 'in situ' (in de bodem) van de archeologische waarden. In het geval het behoud niet mogelijk is, moet de historische (= archeologische) informatie door middel van verantwoord archeologisch onderzoek de in de bodem aanwezige waarden worden veiliggesteld. Tevens is er een certificeringsstelsel ingevoerd. Dat moet garanderen dat opgravingen volgens de wettelijke norm op professionele wijze worden uitgevoerd.

4.5.2 Beleidskader

Provinciaal beleid

De omgevingsvisie richt zich vooral op de ruimtelijke kant van het cultureel erfgoed; op de sporen uit het verleden die zichtbaar en tastbaar aanwezig zijn in onze leefomgeving en dan specifiek op het zogenaamde 'onroerende erfgoed'. Er is ook cultureel erfgoed dat niet direct zichtbaar is in de leefomgeving. In de ondergrond zijn archeologische waarden te vinden die het verhaal vertellen van menselijke activiteiten uit het verleden. De ambitie is het behouden en versterken van het cultureel erfgoed als drager van identiteit.


Gemeenten moeten bij planontwikkeling onderzoek doen naar het aanwezige erfgoed en aangeven hoe zij hiermee rekening willen houden. In de verordening staat dat gemeenten ook aan moeten geven hoe zij deze waarden, indien mogelijk, benutten bij verdere uitwerking van de plannen.

Gemeentelijk beleid

Analyse van het gemeentelijk beleid leert dat beide Beleidsnota's relevant zijn voor het voorliggende inpassingsplan. Delen van de Zunasche Heide en ook het westelijke perceel zijn gekarteerd met een middelhoge trefkans.

Hellendoorn

De gemeente Hellendoorn beschikt niet over een Gemeentelijke Archeologische Beleidsadvieskaart. De gemeente volgt de provinciale Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) in combinatie met de regel dat archeologisch onderzoek aan de orde is wanneer graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm onder peil plaatsvinden.

Rijssen-Holten

Voor het gehele grondgebied van de gemeente Rijssen-Holten is een archeologische inventarisatie uitgevoerd en vervolgens een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld (januari 2010). Op de verwachtingskaart staan naast de reeds bekende archeologische waarden ook de te verwachte archeologische waarden in de vorm van zones met een bepaalde trefkans. Hiermee wordt een beeld verkregen waar archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig kunnen zijn.

Voor het plangebied zijn de hoge, middelhoge en lage archeologische verwachtingswaarde van belang. Op grond van de Beleidsnota Archeologie geldt dat archeologisch onderzoek aan de orde is bij plangebieden groter dan 5.000 m² en bij een verstoring dieper dan 50 cm (middelhoge trefkans). Voor de gebieden met een hoge trefkans is de oppervlakte geen 5.000 m2, maar 2.500 m2. Voor de gebieden met een lage trefkans is archeologisch onderzoek niet aan de orde.

Wierden

De gemeente Wierden beschikt over een Beleidsnota Archeologie (concept maart 2010). Op basis van een uitgebreide analyse, zijn gebieden onderscheiden waar een hogere en minder hoge kans aanwezig is op het aantreffen van archeologische waarden. Op grond van de Beleidsnota Archeologie geldt dat archeologisch onderzoek aan de orde is bij plangebieden groter dan 5.000 m² en bij een verstoring dieper dan 50 cm (middelhoge verwachtingswaarde). Grote delen van het gebied zijn echter gekarteerd met een lage trefkans. Voor dergelijke gebieden is archeologisch onderzoek niet aan de orde.

Archeologie en dit inpassingsplan

Figuur 4.6. geeft de archeologische verwachting weer voor het plangebied (provinciale gegevens). In aanvulling daarop geldt de gemeentelijke verdiepingsslagen, zoals hierboven beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipSallHeuvelrug-on01_0020.jpg"

Figuur 4.6: Indicatieve kaart archeologische waarden (bron: Atlas van Overijssel, provincie Overijssel)

De uit te voeren maatregelen in het plangebied zien o.a. op het afgraven van gronden. De gemeentelijke archeologie-regels schrijven voor dat (afhankelijk van de verwachtingswaarde) archeologisch onderzoek aan de orde is bij plangebieden groter dan respectievelijk 2.500 en 5.000 m2. Aan het oppervlaktecriterium wordt voldaan: de te ontgraven oppervlakte is groter dan 5.000 m2.

Daarnaast geldt de voorwaarde dat de verstoring dieper dan 30 cm (Hellendoorn) en 50 cm (Wierden en Rijssen-Holten) moet zijn. In Hellendoorn wordt in het geheel niet ontgraven, terwijl de diepte in Wierden Rijssen-Holten minder zal zijn dan 50 cm.

Om die reden is nader onderzoek niet aan de orde.

4.5.3 Conclusie

De conclusie luidt dat geen archeologische belangen worden geschaad; nader archeologisch onderzoek is niet nodig. Bij het onverwachts aantreffen van archeologische waarden wordt, conform het gestelde in artikel 5.10 van de Erfgoedwet, contact opgenomen met het bevoegde gezag. Wel zijn in dit inpassingsplan de archeologische dubbelbestemmingen uit de geldende gemeentelijke bestemmingsplannen overgenomen.

4.6 Cultuurhistorie en landschap

4.6.1 Wettelijk kader

Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat bij de vaststelling van een ruimtelijk plan een beschrijving hoort van de cultuurhistorische waarden in het plangebied. Cultuurhistorische waarden zijn alle structuren, elementen en gebieden die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. Het landschap is een belangrijke drager van de cultuurhistorie. Aan veel landschapselementen (essen, reliëf, houtwallen, bosjes) en de verkaveling en de wegen- en waterlopenstructuur is de ontstaans- en ontginningsgeschiedenis nog af lezen.

4.6.2 Beleidskader

Provinciaal beleid

De Omgevingsvisie bevat drie leidende principes of 'rode draden'. Eén daarvan is ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorie is daar onderdeel van. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald op basis van vier lagen: de natuurlijke laag, de laag van de agrarische cultuurlandschappen, een stedelijke laag en een laag van de beleving.

Nieuwe ruimtelijke opgaven worden verbonden met bestaande gebiedskenmerken. Die spelen namelijk een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Gebiedskenmerken zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Terugkerende elementen zijn beleefbaarheid, toegankelijkheid, zichtbaarheid, bruikbaarheid, en cultuurhistorische waarden van landschap en bebouwing (structuren).

Een catalogus met gebiedskenmerken is als onderdeel bij de verordening opgenomen. Gemeenten moeten in de toelichting op bestemmingsplannen onderbouwen dat de nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Beleid gemeente Hellendoorn

Het grootste deel van cultuurhistorische beleid van de gemeente Hellendoorn is terug te vinden in de Welstandsnota 2012. De Sallandse Heuvelrug vormt een apart welstandsgebied, dat bestaat uit een deels beboste stuwwal met heidevelden. Het Hellendoornse deel van de Zunasche Heide en het westelijke perceel maken onderdeel uit van dit welstandsgebied. Bij dit welstandsgebied horen ook de essen met de bijbehorende bebouwing die zich langs de randen van de heuvelrug bevinden.

In de huidige situatie zijn deze oplopende essen in ruimtelijke zin sterk op de heuvelrug betrokken. Op de heuvelrug zelf komt nagenoeg geen typische woon- of agrarische bebouwing voor. Wel komen er naast het complex van het verpleeghuis Krönnenzommer een aantal bijzondere objecten voor, te weten de Uitkijk, de Klinkenbelt en het complex van de Palthetoren op de Sprengenberg. Aan de rand van de heuvelrug komt kleinschalige agrarische bebouwing voor die verbonden is met de essen.

De Sallandse Heuvelrug wordt voornamelijk gekenmerkt door bosaanplant met daartussen open ruimtes met heide die een panoramisch zicht bieden op de wijde omgeving. De essen langs de randen karakteriseren zich als min of meer omsloten gebieden.

Beleid gemeente Rijssen-Holten

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) van de gemeente Rijssen-Holten is vastgesteld door de gemeenteraad op 26 mei 2008. Doel van het LOP is (geweest) een duidelijke visie op het veranderende landschap te ontwikkelen en de landschappelijke kwaliteiten beter te verankeren in het gemeentelijk beleid en waar mogelijk de landschappelijke kwaliteiten te versterken. In het LOP worden 11 verschillende deelgebieden onderscheiden met elk een eigen karakteristiek en ontwikkelingsrichting.

Het gebied Helhuizen valt in het deelgebied 'Holterberg'. Het landschap kenmerkt zicht door afwisseling van bos, heiderestanten en behoort tot het stuwwallandschap. Als toekomstvisie voor dit gebied, heeft de gemeente o.a. het volgende bepaald:

  • behoud en versterken van de natuurfunctie (extensiever);
  • bestaande heidegebieden vergroten (stuwwal toppen open maken);
  • het creëren of herstellen van zichtlijnen naar het omringende landschap.

Beleid gemeente Wierden

Voor dit inpassingsplan is deelgebied Zunasche Heide van het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) van de gemeente Wierden (concept april 2008) van toepassing. De opgaven voor dit deelgebied zijn:

  • het aan de oppervlakte zichtbaar maken en benutten van kwelstromen als bijzondere gradiënt voor natuur;
  • behoud van onverharde wegen en de Zunasche wal;
  • behouden en versterken van de (zicht)relatie met de Holterberg;
  • Natuurnetwerk Nederland (nieuwe natuur) en natuurontwikkeling Elsenerbeek.
4.6.3 Cultuurhistorie en dit inpassingsplan

Zunasche Heide

Het huidige landschapsbeeld is een resultaat van de menselijke invloed op de abiotische omstandigheden. Bij het doorlopen van de ontstaansgeschiedenis door het vergelijken van historische kaarten zijn meerdere veranderingen in de tijd te zien. Door de verschillen in occupatie ontstaat een patroon van landschapstypen. De verschillen in het landschap geven het gebied een eigen karakter en herkenbaarheid mee. Het landschap rondom de Zunasche Heide kenmerkt zich op grotere schaal door het, voor Nederlandse begrippen, grote hoogteverschil van de stuwwal naar het Reggedal; namelijk van 60 naar 7 meter boven NAP. De mens heeft dit terrein pas laat ontgonnen. De Hottingerkaart van 1773-1794 laat een nat gebied zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipSallHeuvelrug-on01_0021.png"

Afbeelding 4.7: Hottingerkaart (1787)

De oudste bebouwing is terug te vinden op de zandkoppen in het Reggedal en op de flank van de Holterberg. De hogere esgronden kenmerken zich door een kleinschalig karakter, door randbeplanting en ronde vormen die het reliëf volgen. De ontginning van de Zunasche Heide start vanaf de hogere randen. De lange rechte lijnen van de wegen vormen de basis van de latere ontginningclusters.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipSallHeuvelrug-on01_0022.png"

Afbeelding 4.8: Topografische Militaire kaart van omstreeks 1850


De kaart van 1850 laat zien dat het terrein toen vol kleine veenputten zat. Het gebied is open en weids in contrast met de oude ontginningen. Bij de Blokkendijk en Petersdijk is de aanzet van de verkaveling te zien; evenals bij de Ligtenbergerweg. Dit is ook bodemkundig te verklaren door de minerale eerdgronden (Beekeerden), die geschikt zijn als hooiland. Er is daar ook nog fraai detailreliëf aanwezig. De beekeerden hebben een minerale eerdlaag en omsluiten het westelijk gelegen veengebied. In het natte lage midden ligt nog een onontgonnen plek met moeras en natte heide. De Holterberg is in dit tijdvak nog grotendeels onbeplant.


Na 1850 zien we op topografische kaarten een afwisseling tussen moerassige hooilanden/venachtige slenken, groenlanden (hooiland) en heide. De oostzijde blijft een kleinschalige blokkenstructuur en is duidelijk in particulier eigendom, in tegenstelling tot de nog onverdeelde westzijde van het gebied. Pas vanaf 1930 worden perceelsgewijze stroken vanuit de heide ontgonnen.


Op de kaart van 1930 is te zien dat het deel ten oosten van de Blokkendijk ontgonnen was. De percelen hadden een blokvormige verkaveling; deels met randbeplanting. De ontginning was hoogstwaarschijnlijk individueel aangepakt in plaats van planmatig. Het onontgonnen deel bestond uit natte heide met vochtige laagtes. Dit gebied was veel opener dan de eerder ontgonnen oostelijk gelegen gebieden. De grootschalige bebossing van de Holterberg was al begonnen, waardoor de openheid van de stuwwal ging verdwijnen. De bebouwing breidde zich langzaam uit vanaf de oude ontginningen. Binnen het plangebied kwam nog geen bebouwing voor. Het Ligtenbergerveld, ten zuiden van de Zunasche Heide was al een stap verder in ontginning.


afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipSallHeuvelrug-on01_0023.png"

Afbeelding 4.9: Topografische kaart van 1930


De kaart van 1954 laat zien dat alle gronden ontgonnen waren. De gronden tussen de Ligtenbergerweg en de Blokkendijk in hadden een opstrekkende verkaveling. Het gebruik van de gronden varieerde van grasland tot heide en bos. Bebouwing lag rondom het plangebied, al was de dichtheid laag. Het plangebied is kleinschaliger geworden dan de omringende landbouwgronden.


afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipSallHeuvelrug-on01_0024.png"

Afbeelding 4.10: Topografische kaart van 1954


Tussen 1950 en 1966 bestonden nog steeds diverse percelen uit heide. Vanaf de zestiger jaren werden diverse strookvormige percelen samengevoegd en was vermoedelijk al veel reliëf genivelleerd door egalisatie en grondbewerking.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipSallHeuvelrug-on01_0025.png"

Afbeelding 4.11: Topografische kaart van 2011


De structuren van 1954 zijn nog goed herkenbaar in het huidige landschap: het wegenpatroon, slotenpatroon, de perceelsgrootte en perceelsvorm. Het gebied is kleinschaliger geworden doordat heidepercelen verruigd zijn en doorgroeiden naar bos. Het tijdbeeld van 1954 lijkt nog te bestaan. Delen van de Zunasche Heide worden, vanuit agrarisch oogpunt, extensief agrarisch gebruikt, waardoor er weinig schaalvergroting heeft opgetreden. Na 1954 is er niet of nauwelijks bebouwing in het gebied toegevoegd. In het gebied komen veel zandwegen voor; deze zijn vanuit cultuurhistorisch oogpunt waardevol.


Veel laagten zijn opgevuld en de grond is zeer intensief bewerkt. Alleen de bospercelen (ontstaan uit verboste heide) en meest noordelijke percelen zijn nog reliëfrijk en bezitten intacte bodems. Het egaliseren en de waterschapsleiding uit 1976 hebben geleid tot een betere afvoer van water. Met de grondbewerking poogde men waarschijnlijk de bovenste moerige laag te mengen met de zandige ondergrond. De moerige laag houdt namelijk als een spons veel neerslag vast, wat leidt tot wisselvochtige omstandigheden. Dit is lastig voor beweiding- en hooilandbeheer. De turfgraverij, de ontwatering en later versterkte ontwatering en grondbewerking hebben geleid tot het vrijwel verdwijnen van moerige- en veengronden. Alleen in de laagtes en enkele extensief gebruikte percelen komen nog veenhoudende gronden voor (bron tekst en afbeeldingen: Landschapsecologische uitwerking t.b.v. natuurontwikkeling, DLG, 2010).

Westelijk perceel en het gebied Helhuizen

De Sallandse Heuvelrug (waar het westelijke perceel en het gebied Helhuizen deel van uitmaken) is ontstaan tijdens het Saalien, de één na laatste ijstijd. Gedurende deze ijstijd breidde het landijs zich vanuit Scandinavië sterk uit en bedekte daarbij delen van ons land. Hierbij werd de bevroren ondergrond gedeeltelijk weggedrukt en dakpansgewijs opgestuwd, waardoor de kenmerkende stuwwallen ontstonden. In Salland werden vooral in de noord-zuid richting wallen gevormd. Het betreft onder andere de Besthemerberg, de Archemerberg, de Lemelerberg, de Hellendoornse (en Eeler)berg, de Haarlerberg, de Sprengenberg en de Holterberg. De laatste vier vormen samen de tussen Hellendoom, Haarle en Holten gelegen Sallandse Heuvelrug.


In de laatste ijstijd, het Weichselien, heeft het landijs Nederland niet bereikt. De bodem was echter wel tot op grote diepte bevroren, waardoor het regen- en smeltwater via de oppervlakte werd afgevoerd. Hierdoor zijn in de stuwwallen diepe dalen uitgeslepen, die ook nu nog in het landschap herkenbaar zijn. Voorbeelden op de Sallandse Heuvelrug zijn de Rietslenk, de Wolfsslenk en de Diepe Hel. Aan de voet van de stuwwallen werd het uitgeslepen materiaal afgezet. Na de permafrost kon het water weer in de grond zakken. Hierdoor droogde de bovengrond echter uit, waardoor zandverstuivingen plaatsvonden. Omdat plaatselijk al een vegetatiedek aanwezig was werd het zand niet homogeen afgezet, maar ontstonden, vooral op of langs de flanken van de stuwwallen, lage duinen, dekzandkoppen en -ruggen. Deze dekzanden blokkeerden vaak de bestaande afwatering, waardoor tussen de stuwwallen natte gebieden met moerassen ontstonden en veenvorming plaatsvond.


Vanaf circa 10.000 jaar geleden ontstond er een gesloten vegetatiedek en stopten de verstuivingen, waardoor bodemvormende processen konden optreden. Vanaf de late Middeleeuwen vonden lokaal weer zandverstuivingen plaats. Deze werden veroorzaakt door overexploitatie (ploegen, begrazen en plaggen) van de op de voedselarme dekzandgronden ontstane heidegronden. Vanwege de heersende windrichting werden de stuifzanden vooral op de westflanken gevormd. Door bebossing aan het begin van de 20ste eeuw zijn de stuifzanden verdwenen (Bron: Natura 2000-beheerplan "Sallandse Heuvelrug", zie Bijlage 2 van deze toelichting).

4.6.4 Conclusie

De beschrijving over de Zunasche Heide maakt inzichtelijk dat de voorgenomen inrichting van het gebied aansluit bij zowel de oorspronkelijk opzet van het gebied als de leefomstandigheden van het korhoen.

Het westelijke perceel is in de huidige situatie een open agrarisch perceel dat aan drie zijden is omgeven door bebossing. Het voorliggende inpassingsplan brengt geen verandering in die situatie. Wel kan in algemene zin geconstateerd worden dat een afwisseling van open en besloten (bos)gebieden aansluit bij het cultuurhistorische beeld van de Sallandse Heuvelrug.

Het voorliggende inpassingsplan voorziet in het gebied Helhuizen in de omvorming van bos naar heide. Deze bosomvorming past in het oorspronkelijke beeld van afwisseling tussen open en besloten delen. In het gebied bevindt zich een onderduikershut (met monumentje) uit de Tweede Wereldoorlog. De onderduikershut bood in de jaren 1943-1945 een schuilplaats voor onderduikers en een veilig onderkomen aan geallieerde piloten. De directe omgeving van deze historische plek gaat veranderen door de natuur te herstellen en daarmee de diversiteit aan flora en fauna te versterken. Deze opgave staat vast. Door het verwijderen van een groot deel van het bos aan deze kant ontstaat een open landschap. Hoe dit heidelandschap er precies uitziet, staat nog niet vast. Daarover zijn Provincie Overijssel, Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer samen met betrokkenen en omwonenden van de onderduikershut in gesprek. Vanaf het voorjaar 2017 zijn diverse gesprekken met belanghebbenden in de omgeving gevoerd. Deze gesprekken laten grote betrokkenheid vanuit de omgeving zien.


Door naar elkaar te luisteren en samen gedachten op te tekenen, wordt gestreefd naar een inpassing die het karakter van deze bijzondere plek respecteert en recht doet aan de historie. Daarnaast wordt in samenspraak met belanghebbenden nog eens gekeken of de aanwezige recreatieve voorzieningen nog op de juiste plek liggen.


Zo vormen de Natura 2000-maatregelen niet een eindpunt, maar juist een middel om het bestaande landschap en recreatieve betekenis nog verder te verbeteren.

4.7 Explosieven

Op meerdere plaatsen in Nederland liggen nog bommen en andere munitie uit de Tweede Wereldoorlog in de grond. Blindgangers en achtergebleven explosieven vormen een risico op het moment dat in de nabijheid van deze explosieven activiteiten in de bodem worden uitgevoerd. Daarnaast kunnen weersomstandigheden en grondwater van invloed zijn op de toestand waarin de explosieven zich bevinden. In geval van grondverzet of vergelijkbare ontwikkelingen kan dat risico's voor werknemers of omwonenden met zich meebrengen. Daarnaast vormen deze vondsten een zware belasting voor het milieu. Als een gebied verdacht is voor niet-gesprongen explosieven, zal het nader onderzocht moeten worden.

4.7.1 Explosieven en dit inpassingsplan

Zunasche Heide

In de omgeving van het plangebied is tijdens en aan het eind van de Tweede Wereldoorlog gevochten. In het gebied zijn afgeworpen bommen en V1's (afweergeschut in de vorm van een onbemand straalvliegtuig voorzien van een explosieve lading) ingeslagen. Het is mogelijk dat een deel van de bommen en explosieven nog in de grond ligt en nooit is afgegaan (blindgangers). Het is daarom van belang om voorafgaand aan de graafwerkzaamheden te onderzoeken of en waar deze niet-gesprongen explosieven liggen. Daarom is in het kader van de Landinrichting Rijssen een vooronderzoek verricht naar de mogelijkheid dat er nog niet-gesprongen explosieven in de bodem liggen.

De conclusies van het vooronderzoek zijn dat in en de directe omgeving van de Zunasche Heide geen conventionele explosieven te verwachten zijn (zie Bijlage 10).

Westelijke perceel

In het westelijke perceel zijn geen (graaf)werkzaamheden voorzien. In dit gebied is dan ook geen onderzoek ingesteld naar niet-gesprongen explosieven.

Gebied Helhuizen

In juni 2017 is in het gebied Helhuizen onderzoek ingesteld naar niet-gesprongen explosieven (zie Bijlage 11). Historische onderzoek naar afgeworpen bommen en V1's leidt ertoe dat in het gebied Sallandse Heuvelrug een gebied wordt aangemerkt als 'NGE-risicogebied'. Een NGE-risicogebied kan worden gedefinieerd als: een gebied waar op basis van feitelijk bronnenmateriaal een risico op het aantreffen van niet gesprongen explosieven bestaat naar de situatie van 1940-1945 (inclusief naoorlogse munitieruimingen en opsporingsactiviteiten). Specifiek gaat het in het gebied Helhuizen om afwerpmunitie 250 lbs, 500 lbs en 1.000 lbs. Onderstaande afbeelding geeft de locatie van het NGE-risicogebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipSallHeuvelrug-on01_0026.jpg"

Figuur 4.12: Ligging NGE-risicogebied (bron: REASeuro, juni 2017)

Uit het onderzoek is derhalve gebleken dat binnen het gebied Sallandse Heuvelrug een NGE-risicogebied ligt. REASeuro geeft in het onderzoeksrapport aan dat opsporing van niet gesprongen explosieven, indien gewenst, kan worden beperkt tot de locaties waar door de geplande civieltechnische werkzaamheden een verhoogd risico ontstaat voor de Arbo- en/of openbare veiligheid. In dit geval betreft dit vooral de locaties waar grondroerende werkzaamheden zoals graafwerkzaamheden, het plaatsen van damwanden en funderingspalen, aanbrengen van verticale drainage et cetera gaan plaatsvinden. Daar waar het huidig grondgebruik wordt gecontinueerd, is, zo mogelijk, geen sprake van een verhoogd risico en is opsporing niet noodzakelijk.

4.7.2 Conclusie

Zunasche Heide

Het plan voorziet weliswaar in maatregelen waarbij de bodem wordt geroerd, maar op basis van onderzoek is gebleken dat er geen conventionele explosieven zijn te verwachten. Nader onderzoek is dan ook niet nodig.

Westelijke perceel

Aangezien in dit perceel geen graafwerkzaamheden zijn beoogd, is geen sprake van een risico op het afgaan van niet-gesprongen explosieven.

Gebied Helhuizen

Figuur 4.11. geeft de ligging van het NGE-risicogebied weer. Een nauwkeurige blik leert dat ter plaatse van het NGE-gebied geen graaf- of bosomvormingswerkzaamheden zullen plaatsvinden. Het betreffende gebied is in het voorliggende inpassingsplan opgenomen om de bestemming in overeenstemming te brengen met de feitelijke functie. Om die reden is nader onderzoek of opgraving niet nodig.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemene juridische opzet

Het inpassingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. In dit inpassingsplan worden met name de Natura 2000-doelstellingen en natuurherstelmaatregelen (waaronder PAS-maatregelen) vastgelegd.

Een inpassingsplan kan op verschillende manieren worden opgezet. In dit geval is ervoor gekozen het plan op te zetten als een gewoon bestemmingsplan. Dit in tegenstelling tot een zogenaamde facetregeling, waarin slechts delen van een bestemmingsregeling worden aangepast en het vigerend bestemmingsplan geheel of gedeeltelijk intact blijft. Deze laatste vorm wordt toegepast om het onderscheid tussen de nieuwe en oude regeling goed tot uitdrukking te brengen en daarmee ook procedurele gevolgen van het plan in te perken. Het nadeel van dit soort facetregelingen is dat wanneer deze regelingen niet worden geconsolideerd (samengevoegd tot één regeling op ruimtelijkeplannen.nl), de leesbaarheid van de planologische regeling van een gebied sterk kan worden beperkt.

Voor onderhavig gebied had ook voor een dergelijke facetregeling kunnen worden gekozen, maar om de natuurdoelstelling van het gebied explicieter te kunnen uitdrukken en om vorengenoemd nadeel qua leesbaarheid te voorkomen, is gekozen voor een algehele herziening van de planologische regeling voor het gebied.
Bij deze opzet wordt uitgegaan van het principe dat in de regels van het plan het belang van die overheid, provincie of gemeente, prevaleert indien daarvoor specifiek beleid is opgesteld. Voor de natuurbestemming is het provinciaal belang/beleid primair. Dat betekent dat de provincie Overijssel in de eerste plaats zal aangeven op welke wijze de bestemming en regels vormgegeven moeten worden ten aanzien van Natuur. Voor andere bestemmingen speelt uiteraard het natuurbeleid ook mee maar blijft uitgangspunt dat de gemeentelijke bestemmingsplanopzet wordt gehanteerd. Ten aanzien van de archeologische beschermingen hebben gemeenten ook veelal eigen beleid opgesteld dat niet in strijd is met provinciale uitgangspunten. Ook daarvoor wordt dan zo veel mogelijk de gemeentelijke systematiek gehanteerd. Dit heeft tot gevolg dat er meerdere bestemmingen Wonen en archeologische dubbelbestemmingen in dit plan zijn opgenomen.

5.2 Standaarden en opbouw

In bestemmingsplannen en ook in dit inpassingsplan worden aan alle gronden ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening (en specifieke natuurdoelstellingen) bestemmingen toegewezen. Aan deze bestemmingen worden regels gekoppeld omtrent het gebruik van de gronden en van de zich daarop bevindende opstallen.

Naast de (enkel)bestemmingen kunnen ook dubbelbestemmingen voorkomen. Deze overlappen de 'gewone' bestemmingen en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen. Bij bestemmingen kunnen aanduidingen voorkomen met als doel bepaalde zaken nader of specifieker te regelen. De (dubbel)bestemmingen en de aanduidingen staan ook op de verbeelding en worden beschreven in dit inpassingsplan.

SVBP 2012

Het inpassingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan en voldoet aan de landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). In deze standaard staan normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding. Het Besluit ruimtelijke ordening stelt de SVBP verplicht als standaard systematiek. Op deze manier is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen gewaarborgd. De SVBP heeft geen betrekking op de toelichting van het plan en ook niet op de inhoud. Naast een digitale versie kan er ook een papieren versie van het inpassingsplan worden gebruikt. Indien er verschillen zijn tussen de digitale en analoge versie, is de digitale versie leidend.

5.2.1 Opbouw regels

De regels kennen een vaste volgorde en indeling volgens de SVBP. Daarvan zijn voor dit inpassingsplan de volgende onderdelen in vaste volgorde opgenomen:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

  • Begrippen
  • Wijze van meten

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

  • Bestemmingen
  • Dubbelbestemmingen

Hoofdstuk 3 Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel
  • Algemene afwijkingsregels
  • Overige regels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht
  • Slotregel

Vervolgens kennen de bestemmingsregels ook een vaste opbouw:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • wijzigingsbevoegdheid.

5.3 Toelichting op de bestemmingen en regels

Plangebied

Bij het bestemmen is het bevoegd gezag in beginsel vrij in de keuze van de begrenzing van het plangebied. Bij een inpassingsplan is het logisch om alleen dat te regelen wat in verband met provinciaal belang ingepast of aangepast moet worden ten opzichte van de vigerende planologische regeling van de gemeenten.

In dit inpassingsplan zijn alleen die gebieden opgenomen voor zover er ter plaatse maatregelen worden getroffen ten behoeve van de natuurontwikkeling. Daar waar geen maatregelen worden genomen, is zoveel mogelijk afgestemd op de bestemminmgsplansystematiek van de betreffende gemeente. Dit leidt er bijvoorbeeld toe dat de doorgaande wegen in de gemeente Rijssen-Holten buiten het plan zijn gelaten (Toeristenweg, Haarleweg), terwijl die in de gemeenten Hellendoorn en Wierden zijn ondergebracht in de bestemming Natuur. Dit met het oog op de voorgenomen kap van de wegbeplanting. De opname van een aantal wegen in de bestemming Natuur betekent overigens niet dat deze wegen hun verkeersfunctie niet behouden maar dat op deze wegen mogelijk wel aanpassingen plaats kunnen vinden (kap van bomen, aanpassing van profielen).

De regels uit het inpassingsplan voor het Natura 2000-gebied "Sallandse Heuvelrug" worden hierna kort toegelicht.

Artikelen 1 en 2 Begrippen en Wijze van meten

Voor de begripsomschrijvingen en wijze van meten is aangesloten bij de SVBP 2012. Deze begrippen zijn aangevuld met voor het plan relevante begrippen.

Artikel 3 Natuur

De bestemming Natuur omvat met uitzondering van een aantal woonpercelen (bestemming Wonen) het volledige plangebied. Hoewel een groot deel van het plangebied deze bestemming al had in de vigerende bestemmingsplannen van de gemeenten Hellendoorn, Wierden en Rijssen-Holten, waren deze natuurbestemmingen soms nog wat algemener gesteld en deels minder specifiek gericht op het beoogde habitat en de inrichtingsmaatregelen uit het inrichtingsplan. Voor Rijssen-Holten geldt bovendien dat in het geldende bestemmingsplan een strikt onderscheid is gemaakt tussen de bestemmingen Natuur en Bos.

In dit inpassingsplan is die doelstelling van de bestemming Natuur voor het hele natuurgebied expliciet benoemd in de bestemmingsomschrijving (lid 3.1) en in het bijbehorend vergunningstelsel voor het uitvoeren van werken (lid 3.5). Daarin wordt verwezen naar Zunasche Heide - Inrichtingsplan en Helhuizen - Inrichtingsplan Sallandse Heuvelrug. Voor Zunasche heide is ook een Groenplan Zunasche heide toegevoegd dat feitelijk deel uit maakt van de herinrichting en betrekking heeft op de noodzakelijke kap van bomen. Dit groenplan is ook opgesteld in het kader van een goede afstemming op de Wierdense Bosverordening (zie artikel 2 lid 3b).

Bij het inrichtingsplan Zunasche Heide gaat het met name om de paragrafen 5.1, 6.1 en 7.1, waarin respectievelijk de a-biotische ondergrond, vertaling van de opgave en de uitgangspunten van dit deelgebied als overgangszone zijn verwoord. Deze verwijzing naar het inrichtingsplan betekent ook dat hieraan direct kan worden getoetst bij vergunningverlening of handhaving.

Het gebied Helhuizen ligt, in tegenstelling tot het plangebied van de Zunasche Heide, in Natura 2000-gebied. Het beheerplan voor dit Natura 2000-gebied biedt voldoende bescherming bieden. Uit de uitspraak ABRS 26 september 2012 ECLI:NL:RVS:2012:BX8317 blijkt dat aanvullende regeling in de vorm van een vergunningstelsel alleen is toegestaan als de gemeente (of provincie) daarmee andere belangen dan door de Wet natuurbescherming beschermde belangen (Beheerplan) wil beschermen. Dat laatste is voor het gebied Helhuizen niet aan de orde. Om die reden is een nadere beschermende regeling in de vorm van een vergunningstelsel (artikel 3.5) in het inpassingsplan voor het gebied Helhuizen niet nodig. In dit inpassingsplan geldt het vergunningstelsel dan ook niet voorzover de gronden zijn aangeduid met 'specifieke vorm van natuur - natura 2000'.

Het inpassingsplan krijgt hiermee een, in vergelijking tot veel andere bestemmingen, wat meer toegesneden bestemming die aansluit bij het Natura 2000-beheerplan en de inrichtingsplannen. Voordeel daarvan is ook dat de in de inrichtingsplannen genoemde uitvoeringsmaatregelen zonder nadere besluitvorming (omgevingsvergunning) kunnen worden uitgevoerd. Door deze koppeling met de in de inrichtingsplannen opgenomen doelstellingen en maatregelen is de noodzaak van bijvoorbeeld een verbod op het gebruik van gesloten perceelsafscheidingen en prikkeldraad (lid 3.4, sub a), maar ook houtkap ter voorkoming van predatie ook juridisch te verantwoorden.

Bij de vormgeving van de regels van deze bestemming is gekeken naar de bestaande bestemmingsregelingen van de gemeenten Hellendoorn, Wierden en Rijssen-Holten. Er is getracht daarbij zo goed mogelijk aan te sluiten. Omdat deze gemeente wel andere begrippenkaders, formuleringen en soms ook enigszins van elkaar afwijkende regels gebruikten, is daarin een middenweg gekozen.

In de nadere uitwerking van het inrichtingsplan voor de Zunasche Heide wordt binnen de gronden met de aanduiding 'water' nader bekeken hoe de aansluiting van de nieuwe watergang op de bestaande watergangen wordt vormgegeven. Om die reden is een ruime aanduiding 'water' opgenomen.

In het plangebied bevinden zich een aantal percelen waar een terughoudender agrarisch medegebruik aan de orde is. Dat gebied is aangegeven met 'specifieke vorm van natuur - weiland 1'. Binnen dat gebied gelden beperkingen wat betreft het aantal dieren (0,5 GrootVeeEenheden per hectare) en is afrastering uitsluitend toegestaan, mits met een open structuur en passeerbaar voor jonge korhoenders.

In een klein deel van het plangebied bestaat geen bezwaar tegen agrarisch medegebruik (beweiding). Ook het toepassen van afrasteringen is op die plaats mogelijk. Het betreffende gebied is op de verbeelding aangeduid met 'specifieke vorm van natuur - weiland 2'.

De aanduiding 'openheid' is binnen het gebied van de Zunasche Heide opgenomen om de openheid te borgen. Er geldt binnen deze aanduiding dan ook een verbod op het aanplanten van opgaande beplantingen. De openheid is met name van belang om predatoren minder kans te geven op het korhoen te jagen.

Artikel 4 Wonen - Hellendoorn 

De bestemming Wonen is opgenomen voor een perceel op grondgebied van de gemeente Hellendoorn gelegen aan de Ligtenbergweg. Dit perceel heeft in het vigerend bestemmingsplan Buitengebied een agrarische bestemming en wordt in het kader van dit inpassingsplan aangekocht. De agrarische functie past hier niet meer en daarom zal de bestemming worden omgezet naar de bestemming Wonen. De gekozen woonbestemming is, met enige modernisering, overgenomen van de bestemming Wonen uit het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Hellendoorn.
De bestemming is zo opgezet dat bestaande bebouwing gehandhaafd mag blijven. Eventueel is het mogelijk in die bebouwing nog aanvullende activiteiten toe te staan (afwijken met een omgevingsvergunning). Bij vervanging van gebouwen zal wel sanering van de oppervlakte moeten plaatsvinden.

De oprit naar het perceel Ligtenbergweg 8 is aangeduid met 'ontsluiting'. Binnen deze aanduiding is enkel een (verharde) oprit toegestaan. Bomen, opgaande beplanting, opstallen en andere zaken zijn echter niet toegestaan. Het hierboven onder artikel 3 genoemde ten aanzien van openheid geldt hier ook.

Artikel 5 Wonen - Wierden

Op het grondgebied van de gemeente Wierden liggen aan de Schoneveldsweg aansluitend aan elkaar een agrarisch bouwperceel en een woonperceel. Het agrarisch perceel is niet meer als zodanig in gebruik. Gezien de herbegrenzing en de bestemmingswijziging zijn beide percelen meegenomen in dit inpassingsplan. De bestemmingsregeling sluit aan bij de vigerende bestemmingsplanregelingen van het buitengebied van Wierden. Dat betekent dat ook eventueel toepasbare afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden zijn meegenomen waarbij verwezen wordt naar gemeentelijk beleid voor het toepassen daarvan. Dit beleid is overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan Buitengebied in bijlagen bij de regels opgenomen.

In de woonbestemming is opgenomen dat de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing. Bij binnenplanse of buitenplanse afwijkingen van het bestemmingsplan wordt door de gemeente vaak een voorschrift aan de omgevingsvergunning (voor afwijking van het bestemmingsplan) verbonden dat medewerking alleen mogelijk is wanneer uitvoering wordt gegeven aan een goedgekeurd landschapsplan. Wanneer de uitvoering daarvan (gedeeltelijk) binnen de bestemming wonen plaatsvindt dan is dat toegestaan.

Ook is het mogelijk dat de eigenaar/bewoner zelf initiatief neemt voor landschappelijke inpassing (bijv. realisatie van een boomgaard, oprijlaan, planten van solitaire bomen etc.). Dit hoeft niet alleen in het gebied rondom het bouwblok met een woonbestemming, maar mag ook binnen de woonbestemming.

Artikel 6 leiding - Gas

In het plangebied bevindt zich een aardgastransportleiding. Deze leiding is als zodanig bestemd, waarbij 1 op 1 is aangesloten bij de regels uit het bestemmingsplan Buitengebied Rijssen - Holten.

Artikel 7, 8, 9 en 10 Archeologische verwachtingswaarden

In het plangebied liggen gebieden waar mogelijk archeologische waarden aanwezig zijn. In dat kader zijn beschermende regelingen opgenomen in de vorm van dubbelbestemmingen. Deze sluiten aan op de vigerende gemeentelijke regelingen.

Grondbewerkingen ten behoeve van ontwikkeling en herstel van natuurwaarden zullen in dit gebied zeer beperkt blijven. Daarom is er op voorhand geen uitgebreid archeologisch onderzoek gedaan. Gezien de relatief beperkte ingrepen in de grond en omdat pas in een vervolgfase de exacte omvang en locatie van de ingrepen duidelijk zullen worden, is ervoor gekozen de vigerende gemeentelijke dubbelbestemmingen in dit inpassingsplan op te nemen.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

In het plan is de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - leiding' opgenomen ter plaatse van een zone van een gasleiding. In de regels is bepaald dat binnen dit gebied geen toename mag plaatsvinden van kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

Het beheerplan voor het Natura 2000-gebied "Sallandse Heuvelrug" bevat een verbod op vliegen met luchtballonnen beneden 300 m. Middels het leggen van de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - luchtverkeer 300 m' is dit verbod ook geldig in het invloedsgebied Zunasche Heide en andere buiten de Natura 2000-gebieden gelegen delen.

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel 

In het Besluit ruimtelijke ordening staat een standaardbepaling die verplicht is voor alle inpassingsplannen. Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat door het herhaaldelijk gebruik van dezelfde oppervlakte van gronden als berekeningsgrondslag voor de oppervlaktebepaling van met name gebouwen, er op het betreffende of het aangrenzende perceel een situatie ontstaat die in strijd is met het inpassingsplan. Door het 'overhevelen' van gronden tussen percelen, via al dan niet tijdelijke huurcontracten of eigendomsoverdrachten, zou op een van de percelen of op alle betrokken percelen uiteindelijk een bebouwde oppervlakte kunnen ontstaan die groter is dan het inpassingsplan blijkens de regels beoogt toe te staan.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels 

De regels bevatten een algemene afwijkingsbevoegdheid om een aantal nodige zaken en ondergeschikte afwijkingen mogelijk te maken, zoals het met maximaal 10% afwijken van de voorgeschreven maatvoering.

Artikel 14 Overige regels

In de overige regels is op basis van het bepaalde in artikel 3.26 lid 5 van de Wro bepaald dat na de uitvoering van dit inpassingsplan de betreffende gemeenteraden weer zelf bevoegd zijn om voor het plangebied regels te stellen onder de voorwaarden dat de natuurwaarden geborgd blijven. Hiermee wordt voorkomen dat actualisering van planregels gedurende 10 jaar niet meer mogelijk is.

Artikel 15 Overgangsrecht 

Uitgangspunt in een nieuw inpassingsplan is dat bestaande bouwwerken en gebruiksvormen in principe positief worden bestemd, dus als zodanig bij recht zijn toegestaan.

In het plangebied ligt nog een perceel waarop een recreatiewoning staat. Voorzien is dat deze binnen de planperiode zal verdwijnen. Deze is daarom niet bestemd en valt onder het overgangsrecht.

De overgangsregels waarborgen dat een bestaand bouwwerk of een bestaand gebruik dat niet in overeenstemming is met het nieuwe plan en waarvan sloop respectievelijk beëindiging wordt beoogd, als zodanig voorlopig kan blijven voortbestaan. Het bouwwerk of gebruik wordt dan als zodanig gedoogd totdat in de loop van de planperiode de sloop respectievelijk beëindiging plaatsvindt.

Bouwwerken en gebruiksvormen die al strijd zijn met het vorige ruimtelijk plan worden expliciet uitgesloten van het overgangsrecht van het nieuwe plan. Ze worden niet gedoogd onder het nieuwe plan, maar blijven in strijd daarmee. Handhaving door sloop respectievelijk gebruiksbeëindiging blijft daardoor een optie.

Uitgangspunt is dat overgangsrechtelijke situaties, zowel voor bouwen als voor gebruik, uitzonderingen zijn. Die situaties worden tijdelijk gedoogd. De regels van het overgangsrecht zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regels zijn zodoende overgenomen.

In dit inpassingsplan is tevens de volgende regeling opgenomen:

Behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van een inpassingsplan bestaand gebruik.

Bovenstaande houdt in dat de standaardbepalingen voor het overgangsrecht niet onverkort kunnen worden toegepast, indien uit de Vogel- en Habitatrichtlijn gebruiksbeperkingen voortvloeien. In dat geval gaat de 'hogere regelgeving' boven het overgangsrecht. Voor dit PIP wordt ervoor gekozen om het overgangsrecht onverkort van toepassing te verklaren tot 1 juli 2020. Vanaf die datum geldt er geen overgangsrecht zodra er vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijnen gebruiksbeperkingen voortvloeien.

Artikel 16 Slotregel

Bij deze regel is vermeld hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Juridische uitvoerbaarheid

6.1.1 Provinciale coördinatieverordening

Voor de uitvoering van de Ontwikkelopgave Natura 2000 moeten per gebied diverse besluiten worden genomen door verschillende bevoegde gezagen. Ten behoeve van het vergunningentraject heeft de provincie Overijssel een coördinatieverordening vastgesteld d.d. 9 november 2016. Alle benodigde besluiten voor de uitvoering van de Ontwikkelopgave Natura 2000 zullen per gebied zoveel mogelijk gelijktijdig of geclusterd voorbereid worden. De gecoördineerde besluiten doorlopen dezelfde voorbereidingsprocedure en liggen tegelijk ter inzage bij één loket. Desgewenst kan met één zienswijze gereageerd worden op diverse ontwerpbesluiten. Hierdoor hoeft niet voor elk besluit een aparte procedure en rechtsgang doorlopen te worden. Dit zorgt voor meer overzichtelijkheid van de procedures.

Voor het Natura 2000-gebied "Sallandse Heuvelrug" worden geen vergunningen samen met dit inpassingsplan gecoördineerd. Het vergunningenproces zal gecoördineerd verlopen.

6.1.2 Aanpassen PAS-gebiedsanalyse en/of beheerplan

De maatregelen voor het behalen van de Natura 2000-doelen en het PAS staan beschreven in de Natura 2000-beheerplannen en de PAS-gebiedsanalyses. Tijdens het gebiedsproces van het Natura 2000-gebied "Sallandse Heuvelrug" zijn deze maatregelen onderzocht op nut en noodzaak en verder geconcretiseerd. Op basis hiervan is geconcludeerd dat er verschillen zijn ontstaan met de maatregelen en aangewezen percelen in de gebiedsanalyse. Met in achtneming van de noodzakelijk de maatregelen ten behoeve van de instandhoudingsdoelstellingen die van toepassing zijn op het betreffende Natura 2000-gebied wordt niet verder gegaan dan datgene wat minimaal nodig is.

Op basis van de uitkomsten van de gebiedsprocessen, zoals deze vertaald zijn in de inrichtingsplannen (Bijlage 1 en Bijlage 3 van de regels), zal de PAS-gebiedsanalyse al dan niet worden aangepast.

6.1.3 Wijziging begrenzing provinciale Omgevingsverordening en -visie

Wanneer bepaalde percelen niet ingezet hoeven te worden voor het bereiken van de Natura 2000-doelen, dan wordt de begrenzing van het uitwerkingsgebied Ontwikkelopgave Natura 2000 in het voorkomende geval aangepast conform hoofdstuk 10.3 van de Omgevingsvisie. Percelen waar geen maatregelen getroffen worden of waar na uitvoering van de maatregelen de functie landbouw gehandhaafd kan blijven, worden uit het NNN gehaald.

Op grond van artikel 2.7.2 lid 3 en lid 5 van de Omgevingsverordening zijn Gedupeerde Staten bevoegd om de begrenzing van het NNN aan te passen op basis van aanpassing van het Natuurbeheerplan en andere provinciale besluiten.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Provinciale sturingsfilosofie

De provincie Overijssel past voor haar rol in het ruimtelijk domein een bestuursfilosofie toe die er naar streeft om maatschappelijke resultaten te boeken waar inwoners van Overijssel belang aan hechten. De sturingsfilosofie van de provincie Overijssel is kort samen te vatten als 'resultaat door partnerschap'. De provincie vormt vitale coalities met de partners en netwerken waarin verschillende partners gezamenlijk in actie komen om maatschappelijk resultaat te boeken.

Hoofdlijnen van deze sturingsfilosofie zijn:

  • complexe maatschappelijke uitdagingen integraal en samen met publieke, private en maatschappelijke partners in vitale coalities aanpakken;
  • ruimte voor bestuurlijke partners om op het meest geëigende schaalniveau op eigen gezag te handelen;
  • eenvoudige en heldere regels.

Gebiedsprocessen

In het kader van deze sturingsfilosofie is 'Samen Werkt Beter' in het leven geroepen. In hoofdstuk 1 is ingegaan op 'Samen Werkt Beter' en het bijbehorende proces. Tevens is in hoofdstuk 1 het gebiedsproces beschreven van het Natura 2000-gebied "Sallandse Heuvelrug".

Keuze ruimtelijk instrument

In de provinciale sturingsfilosofie is ook beschreven op welke momenten de provincie Overijssel (selectief) gebruik maakt van het ruimtelijke instrument 'inpassingsplan'. Dit instrument kan de provincie Overijssel in de volgende situaties inzetten:

  • als er sprake is van provinciaal belang, en;
  • als er uit overleg blijkt dat de gemeente niet bereid is om een bestemmingsplan vast te stellen of hiertoe niet (tijdig) overgaat, of;
  • als de gemeente aan de provincie vraagt om een inpassingsplan vast te stellen.

De te nemen maatregelen in het kader van de Ontwikkelopgave Natura 2000 passen in veel gevallen niet binnen de nu geldende bestemmingsplannen. Dit zorgt ervoor dat een groot aantal ruimtelijke procedures noodzakelijk is om deze maatregelen mogelijk te maken. Vanwege de benodigde proceduretijd ligt de ruimtelijke planvorming op het kritieke tijdpad van de planning van de Ontwikkelopgave Natura 2000. Het is daarom van groot belang om de ruimtelijke planvorming zo efficiënt mogelijk in te richten. Essentieel onderdeel hierbij is de vraag of een bestemmingsplan of een inpassingsplan opgesteld gaat worden om de benodigde maatregelen planologisch-juridisch mogelijk te maken.

Een van de grote voordelen van een provinciaal inpassingsplan is dat de beroepstermijn aanzienlijk (circa 1 jaar) korter is dan bij een bestemmingsplan. Een provinciaal inpassingsplan valt namelijk onder de Crisis- en herstelwet waardoor de Raad van State binnen een half jaar een uitspraak moet doen op ingestelde beroepen. Deze verplichting geldt niet bij beroep tegen een bestemmingsplan. Daardoor is de doorlooptijd van een bestemmingsplan bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State circa een jaar langer. Het niet tijdig realiseren van de PAS-maatregelen kan leiden tot temporisering van het vrijgeven van ontwikkelingsruimte ('hand aan de kraan' principe).

Om bovenstaande redenen heeft de provincie Overijssel de betrokken gemeenten door middel van een brief (maart 2016) gevraagd om een voorkeur uit te spreken over de inzet van het ruimtelijk instrument: een bestemmingsplan of een inpassingsplan.

De gemeente Hellendoorn heeft de provincie bij brief van 24 juni 2016 (kenmerk: 16UIT06659) te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen het opstellen van een provinciaal inpassingsplan.

De gemeente Rijssen-Holten heeft de provincie bij brief van 23 mei 2017 (documentnummer: D2017025840) te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen het opstellen van een provinciaal inpassingsplan. In de bedoelde brief wordt tevens aangegeven dat de provincie ook aangrenzende gronden die al in eigendom zijn van Staatsbosbeheer, net buiten het Natura-2000 gebied in het inpassingsplan kan betrekken, om de verbinding tussen de hei en de omliggende gronden te bewerkstelligen.

De gemeente Wierden heeft de provincie bij brief van 7 juni 2016 (nummer: Z-15-15627 / UIT-16-22282) te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen het opstellen van een provinciaal inpassingsplan.

Gedeputeerde Staten van Overijssel hebben op 27 september 2016 besloten voor het Natura 2000-gebied "Sallandse Heuvelrug" een inpassingsplan voor te gaan bereiden.

6.2.2 Procedure inpassingsplan

Het voorliggende inpassingsplan doorloopt de procedure zoals die in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening geregeld is.

Omdat voor dit inpassingsplan ook een Plan-MER opgesteld moet worden, is er ten behoeve van de start van deze MER-procedure een Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) opgesteld. Een NRD is een zogenaamde 'voorfase voor het MER' en beschrijft op welke wijze het uiteindelijke MER opgesteld zal worden. De op de NRD ingediende zienswijzen zijn samengevat en van antwoord voorzien in een Nota van Antwoord. Waar nodig zijn ze verwerkt in MER. De Nota van Antwoord is een bijlage van het MER.

De zienswijzen op de NRD gaan in veel gevallen in op het gebiedsproces. Daarom heeft de provincie Overijssel ervoor gekozen om in de Nota van Antwoord naast de formele beantwoording op de NRD-procedure ook in te gaan op het gebiedsproces.

Het ontwerp-inpassingsplan inclusief het MER en de beantwoording van de zienswijzen op de NRD zal gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Tijdens deze periode bestaat de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen door een ieder. Tevens zullen de raden van de betreffende gemeenten worden gehoord over het inpassingsplan. De ontvangen zienswijzen en de reacties van de gemeenteraden worden beantwoord in een zienswijzennota en verwerkt in een definitief inpassingsplan. Dit definitieve inpassingsplan zal ter vaststelling worden aangeboden aan de Provinciale Staten. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld en krijgen voorafgaand aan de vaststelling van het inpassingsplan de mogelijkheid om te reageren op de concept-beantwoording van hun zienswijze. Na vaststelling van het definitieve inpassingsplan zal het plan voor zes weken ter inzage liggen. In deze periode kunnen belanghebbenden (uitgezonderd gemeenten) beroep en/of een voorlopige voorziening bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State indienen. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State zal vervolgens een uitspraak doen op het beroep en/of de voorlopige voorziening.

6.3 Economische uitvoerbaarheid

6.3.1 Grondexploitatie

De Wet ruimtelijke ordening bepaalt in artikel 6.12 dat samen met het inpassingsplan ook een exploitatieplan vastgesteld moet worden. Dat hoeft niet als er geen sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

In dit inpassingsplan is geen sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro. Een exploitatieplan is derhalve niet vereist.

6.3.2 Grondverwerving

Het PAS en de Natura 2000-beheerplannen hebben grote invloed op het provinciale grondbeleid. Het maatregelenpakket om de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden te realiseren, kan tot gevolg hebben dat de functie van de gronden verandert. De Nota Grondbeleid 2015 van de provincie Overijssel bevat de interventieladder. Dit is de verwervingsstrategie voor de Ontwikkelopgave Natura 2000. Kort samengevat gaat de ladder uit van zelfrealisatie door grondeigenaren tot inzet van ruilgronden of aankoop van gronden en als laatste stap onteigening.

Voor het Natura 2000-gebied "Sallandse Heuvelrug" wordt de interventieladder doorlopen om de maatregelen te kunnen uitvoeren.

Er is een nieuwe Nota Grondbeleid in de maak. Naar verwachting wijzigt de systematiek en wordt de nota in het voorjaar van 2018 vastgesteld.

6.3.3 Financiering

Provinciale Staten van Overijssel hebben 23 april 2014 (nr. PS/2014/62) budget ter hoogte van € 785 miljoen beschikbaar gesteld voor de Ontwikkelopgave Natura 2000. De financiële haalbaarheid is onderbouwd in het statenvoorstel. Uit deze onderbouwing blijkt dat de opgaven haalbaar zijn met de begrote budgetten. In de programma-administratie is per gebied en per deelgebied een budget aangegeven. Daarnaast zijn in het statenvoorstel spelregels opgenomen om een verantwoorde besteding van het geld te garanderen. Tevens kunnen Gedeputeerde Staten flexibel omgaan met budgetten - zoals het verevenen van de gebieden - zo lang zij binnen het totale budget blijven.


Voor het Natura 2000-gebied "Sallandse Heuvelrug" is in opdracht van de 'Samen werkt beter'-partners een verkenning opgesteld. Dit is een programma van eisen voor de ontwikkelopgave voor het betreffende Natura 2000-gebied.

Voor de proces- en plankosten inclusief het verwerven, inrichten en beheren van de gronden is € 7 miljoen begroot.

6.3.4 Monitoring, toezicht en handhaving

Dit inpassingsplan richt zich op het herstel, behoud en ontwikkeling van de Natura 2000-gebied en bijbehorende instandhoudingsdoelstellingen. Echter, de ontwikkeling van natuur is grillig en afhankelijk van (veranderende) situaties ter plaatse. Met monitoring wordt gevolgd of de instandhoudingsmaatregelen het gewenste resultaat opleveren en of veranderingen in het gebied of het gebruik in en om het gebied effect hebben op het realiseren van de doelen.

Er zijn verschillende meetnetten die de benodigde informatie leveren. Voor de KRW en (beleids)doelen van de Waterschappen worden de waterkwaliteit en -kwantiteit gemonitord. De grondwaterkwaliteit en -kwantiteit worden gemonitord onder regie van de provincie (het Meetnet Verdroging). Daarnaast zijn er nog twee voor Natura 2000 belangrijke meetnetten over natuurkwaliteit: het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) en de monitoring in het kader van Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL). De meetnetten zijn zo vormgegeven dat deze informatie opleveren die gebruikt kan worden voor het beantwoorden van verschillende vragen en ten behoeve van verschillende monitoringsvereisten.

De uit de monitoring volgende informatie wordt gebruikt bij het opstellen van het Natura 2000-beheerplan voor de daaropvolgende beheerplanperiode en voor de door het Rijk aan de Europese Commissie te leveren natuurrapportage. De informatie is ook van belang voor vergunningverlening, handhaving en beheer van het Natura 2000-gebied en voor het PAS.

De provincie is verantwoordelijk voor de monitoring van de natuur binnen de Natura 2000-gebieden. De provincie maakt hiervoor afspraken met betrokken partijen over de uitvoering van de monitoring. De provincie maakt met betrokken partijen afspraken over de uitvoering van de monitoring. De uitvoering van de aspecten vegetatie, typische soorten en structuur zal veelal uitgevoerd worden door de terreinbeheerders. Waterschappen voeren veelal de monitoring van de waterkwaliteit en -kwantiteit uit. De provincie bewaakt de uitvoering van de afspraken.

SNL-monitoring

Over de manier waarop de monitoring wordt uitgevoerd zijn landelijke afspraken gemaakt. De belangrijkste is dat de Natura 2000-monitoring integraal is opgenomen in de 'Werkwijze Natuurmonitoring en -beoordeling Natuurnetwerk en Natura 2000/PAS' (hierna: werkwijze SNL-monitoring). In deze werkwijze wordt gedetailleerd beschreven hoe de kwaliteit van natuur moet worden gemonitord. De beschreven monitoringsmethodiek is onafhankelijk van het Natura 2000-gebied: eenzelfde habitattype wordt overal op dezelfde manier gemonitord. Deze werkwijze is te vinden op het portaal Natuur en Landschap.

Aanvullend op deze werkwijze dienen nog enkele zaken te worden meegenomen:

Natuurmonitoring specifiek ten behoeve van het PAS

Ten behoeve van het PAS wordt per gebied jaarlijks een gebiedsrapportage opgesteld met als doel de ontwikkeling van de stikstof gevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten en de voortgang van de uitvoering van de herstelmaatregelen in beeld te brengen. De gebiedsrapportage bevat een presentatie van de stand van zaken van de natuurontwikkeling en de uitvoering van de herstelmaatregelen op gebiedsniveau, inclusief o.a.:

  • Geactualiseerde informatie over omvang en kwaliteit van de stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten;
  • Verslagen van de jaarlijkse veldbezoeken (toets of de stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten zich ontwikkelen volgens verwachting);
  • Proces(meet)indicatoren en de informatie die hieruit voorkomt. Procesindicatoren worden gebruikt om de voortgang van het herstelproces als gevolg van het uitvoeren van bepaalde herstelmaatregelen te volgen.

Gebiedsspecifieke natuurmonitoring

De monitoring t.b.v. het PAS of de SNL zal zich, naar verwachting, beperken tot periodieke herhaalde vegetatiekarteringen, de monitoring van de populaties van de VHR-soorten (Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten) en de monitoring van stikstofemissie. Dit houdt in dat voor gebiedsspecifieke monitoring een aparte monitoring geregeld moet worden. Voor het Natura 2000-gebied "Sallandse Heuvelrug" staat dit beschreven in hoofdstuk 7.2 van het beheerplan.

Toezicht en handhaving

De Wet natuurbescherming biedt het kader voor toezicht en handhaving in relatie tot de Natura 2000-beheerplannen (gebiedscontrole, naleving vergunningen etc.). Adequaat toezicht en handhaving zijn nodig voor een goede naleving en dus voor een goede uitvoering van de Wet natuurbescherming. Toezicht en handhaving zien toe op de controle op de naleving van vergunningen en op het opsporen van en optreden (in het veld) tegen overtredingen van een aantal artikelen van de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming biedt het bevoegd gezag ook de mogelijkheid maatregelen te nemen ter voorkoming van schade aan natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Zo kan het bevoegd gezag verleende vergunningen intrekken of wijzigen als de situatie daartoe noopt. Het bevoegd gezag kan als dat nodig is ook besluiten de toegang tot een beschermd gebied te beperken.

Op basis van de landelijk ontwikkelde en vastgestelde 'Handreiking handhavingsplan Natura 2000' (IPO, 2013xiv) worden toezicht en handhaving nader uitgewerkt in toezichts- en handhavingsplannen voor de Natura 2000-beheerplannen en handhavingsuitvoeringsprogramma's. Bij het opstellen van het handhavingsplan wordt samengewerkt met de partijen die een taak hebben op dit gebied (zoals de terreinbeherende organisaties).

Gelet op bovenstaande kan geconcludeerd worden dat met behulp van monitoring, toezicht en handhaving de natuurdoelen van het Natura 2000-gebied "Sallandse Heuvelrug" zullen worden gehaald.