direct naar inhoud van Artikel 6 Recreatie en toerisme
Plan: Verordening Romte Fryslân
Status: Vastgesteld
Plantype: provinciale verordening
IMRO-idn: NL.IMRO.9921.PVR2011Fryslan-VA01

Artikel 6 Recreatie en toerisme

6.1 Concentratie recreatieve voorzieningen
6.1.1
  • 1. In een ruimtelijk plan kan een nieuwe of uitbreiding van een bestaande recreatieve voorziening uitsluitend worden toegestaan in of aansluitend op een stedelijk centrum, een regionaal centrum of een recreatiekern.
  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor de Waddeneilanden.
  • 3. In een ruimtelijk plan waarin een nieuwe of uitbreiding van een bestaande recreatieve voorziening wordt toegestaan, worden de volgende maxima per recreatieve voorziening in acht genomen:
    • a. 200 standplaatsen per kampeerterrein;
    • b. 50 recreatiewoningen per complex van recreatiewoningen;
    • c. 250 ligplaatsen per jachthaven;
    • d. 100.000 bezoekers per jaar, per dagrecreatieve inrichting.
  • 4. In afwijking van het eerste lid kan buiten een stedelijk centrum, regionaal centrum of recreatiekern:
    • a. een bestaand kampeerterrein worden uitgebreid tot maximaal 200 standplaatsen;
    • b. een bestaand complex van recreatiewoningen worden uitgebreid tot maximaal 50 recreatiewoningen;
    • c. een bestaande jachthaven worden uitgebreid of een nieuwe jachthaven worden gerealiseerd, tot een maximum van 50 ligplaatsen per jachthaven in of aansluitend op een kern en tot een maximum van 25 ligplaatsen per jachthaven buiten een kern.
  • 5. In gevallen als genoemd in het vierde lid dient in de plan toelichting te worden onderbouwd dat de uitbreiding of nieuwvestiging landschappelijk, milieuhygiënisch en verkeerskundig inpasbaar is in de omgeving, en dat de uitbreiding of nieuwvestiging noodzakelijk is om aan te sluiten op de behoeften van recreanten.
6.2 Kleinschalige verblijfsrecreatie

6.2.1
  • 1. In afwijking van artikel 6.1.1, eerste lid kan buiten een stedelijk centrum, een regionaal centrum of een recreatiekern worden toegestaan:
    • a. een kleinschalig kampeerterrein van maximaal 15 standplaatsen bij een woning, een bedrijf of een agrarisch bedrijf;
    • b. maximaal 15 recreatiewoningen in bestaande bebouwing bij een woning, een bedrijf of een agrarisch bedrijf;
    • c. maximaal 10 trekkershutten op het erf van een agrarisch bedrijf of een voormalig agrarisch bedrijf en aansluitend op bestaande bebouwing;
    • d. groepsaccommodatie op een bestaand bouwperceel.
  • 2. In afwijking van het eerste lid, onder a kunnen op een kleinschalig kampeerterrein maximaal 25 standplaatsen worden toegestaan bij een agrarisch bedrijf of voormalig agrarisch bedrijf of bij een woning op een perceel dat qua oppervlakte en ruimtelijke uitstraling vergelijkbaar is met een agrarisch perceel, indien in de gemeente het aantal kleinschalige kampeerterreinen met 16 tot maximaal 25 standplaatsen wordt beperkt, of zones of gebieden worden aangewezen waar deze terreinen zijn toegestaan.

6.3 Ontheffing
6.3.1
  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen voor een dagrecreatieve inrichting ontheffing verlenen van de voorwaarden in artikel 6.1.1, eerste en derde lid, ten aanzien van situering en omvang indien:
    • a. schaal, omvang en ontsluiting van de inrichting passen in de omgeving, en;
    • b. wordt bijgedragen aan verbreding van het toeristisch-recreatieve aanbod in de regio.
  • 2. Voor een grootschalige dagrecreatieve inrichting met een jaarlijks te verwachten aantal bezoekers van minimaal 250.000 bezoekers geldt voorts dat:
    • a. de locatie optimaal wordt ontsloten voor zowel autoverkeer als openbaar vervoer;
    • b. alleen indien uit locatieonderzoek blijkt dat in of in de nabijheid van een stedelijk centrum geen geschikte locatie gevonden kan worden, een andere locatie aanvaardbaar is.

6.3.2
  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen voor een verblijfsrecreatieve inrichting of een jachthaven ontheffing verlenen van de voorwaarden in artikel 6.1.1, eerste lid en derde lid ten aanzien van situering en omvang, indien:
    • a. de recreatieve inrichting qua schaal, omvang en ontsluiting past in de omgeving;
    • b. wordt bijgedragen aan verbreding of kwaliteitsverbetering van het toeristisch-recreatieve aanbod in de regio, en
    • c. bij een nieuwe vestiging in het landelijk gebied of bij de omzetting van een kleinschalig kampeerterrein naar een kampeerterrein in het landelijk gebied, nieuwe natuur- en landschapselementen worden toegevoegd.
  • 2. Bij de toepassing van het eerste lid onder c, geldt een minimale verhouding van:
    • a. 1:1 tot het oppervlak van de verblijfsrecreatieve inrichting of de jachthaven;
    • b. 3:1 tot het oppervlak van de verblijfsrecreatieve inrichting of de jachthaven, binnen drie kilometer rond een Nationaal Park zoals aangegeven op de van de verordening deel uitmakende kaart Natuur.

6.4 Stabilisatie recreatiedruk Waddeneilanden
6.4.1

In de toelichting bij een ruimtelijk plan waarin een nieuwe of een uitbreiding van een bestaande recreatieve voorziening op of bij een Waddeneiland is opgenomen, wordt onderbouwd op welke wijze is gezorgd voor stabilisatie van de totale recreatiedruk per eiland en rekening is gehouden met de landschappelijke en natuurlijke waarden.

6.5 Permanente bewoning van recreatiewoningen
6.5.1

In een ruimtelijk plan kan de bestemming voor verblijfsrecreatief gebruik van recreatiewoningen die buiten het bestaand stedelijk gebied liggen en die primair als recreatiewoningen zijn gebouwd, niet worden omgezet in een woonbestemming voor permanente bewoning.

6.5.2

Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van artikel 6.5.1 voor de omzetting van de bestemming van recreatiewoningen naar een woonbestemming voor permanente bewoning, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de recreatiewoningen sluiten aan op bestaand stedelijk gebied;
  • b. de recreatiewoningen liggen buiten de ecologische hoofdstructuur;
  • c. de recreatiewoningen voldoen aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;
  • d. aard en schaal van de bestemmingswijziging passen bij de kern, en de woningen zijn als nieuwe woningen inpasbaar binnen het woonplan als bedoeld in artikel 4.1.1, eerste lid;
  • e. de recreatiewoningen worden sinds 1 november 2003 onafgebroken permanent bewoond;
  • f. in geval van een complex van recreatiewoningen, sinds 1 november 2003 minimaal 50 procent van de recreatiewoningen permanent bewoond is en het complex niet bedrijfsmatig geëxploiteerd wordt.