direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Buitengebied 2009
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0995.0000RP-0001

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • 1. agrarische bedrijvigheid in de vorm van:
    • a. een grondgebonden agrarisch bedrijf;
    • b. een intensieve veehouderij, uitsluitend binnen bouwvlakken ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij", en elders uitsluitend als ondergeschikte nevenactiviteit,
    • c. paardenhouderij, uitsluitend binnen bouwvlakken ter plaatse van de aanduiding "paardenhouderij";
  • 2. als standplaats voor ten hoogste 25 kampeermiddelen in de periode van 15 maart t/m 31 oktober;
  • 3. instandhouding van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschapswaarden, waaronder hier in ieder geval zijn begrepen de landschapswaarden, die hierna zijn vermeld ter plaatse van de aanduiding:
    aanduiding:   waarden  
    specifieke vorm van waarde - openheid   openheid van het landschap  
  • 4. instandhouding van het aanwezige cultuurhistorisch waardevolle verkavelingspatroon;
  • 5. instandhouding en ontwikkeling van de afschermende erfbeplanting met een minimale breedte van 6 m, met daarbij behorende erfsloot, direct aansluitend aan de zijgrenzen en de achtergrens van het bouwvlak;
  • 6. extensieve openluchtrecreatie;
  • 7. fiets-, wandel- en kavelpaden;
  • 8. sloten, oevers, taluds en andere watergangen;
  • 9. windturbine:
    • a. uitsluitend op de bestaande plaats, waarbij de hoogte en de rotordiameter niet meer mag bedragen dan in "Bijlage 4" behorende bij deze regels is aangegeven
    • b. ter plaatse van de aanduiding "windturbine" tot een rotordiameter en hoogte van maximaal de bestaande diameter en hoogte,
      een en ander met uitzondering van het bepaalde in lid "27.6 testlocatie windturbines.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Toegestane bouwwerken binnen bouwvlakken

Binnen elk bouwvlak op de gronden als bedoeld in lid 3.1, mag uitsluitend worden gebouwd de bij een agrarisch bedrijf behorende bebouwing.

Onder die bebouwing zijn begrepen kassen, ten hoogste één woning, zijnde de bedrijfswoning,dan wel net zoveel bedrijfswoningen als ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal bedrijfswoningen" is aangegeven; en daarbij behorende bijgebouwen;

3.2.2 Toegestane bouwwerken buiten bouwvlakken

Buiten bouwvlakken mogen uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken. Hieronder zijn niet begrepen:

  • 1. bouwwerken voor mestopslag, sleufsilo's en andere silo's;
  • 2. tunnelkassen,
  • 3. antennemasten.
3.2.3 Bouwen

Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in sublid 3.2.1 en 3.2.2, gelden de volgende bepalingen:

  • 1. de afstand van gebouwen tot het hart van de sloot mag niet minder dan 8 m bedragen;
  • 2. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd 5 m achter het verlengde van de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;
  • 3. de maximale toegestane oppervlakte van bedrijfswoningen bedraagt 200 m² per bedrijfswoning;
  • 4. de gezamenlijke oppervlakte van bij een zelfde bedrijfswoning behorende bijgebouwen mag niet meer dan 100 m² bedragen;
  • 5. bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd 3 m achter het verlengde van de voorgevelrooilijn van de betreffende bedrijfswoning;
  • 6. de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte van gebouwen ten behoeve van intensieve veehouderij mag niet meer dan 4.500 m² bedragen;
  • 7. bouwvergunning als bedoeld in artikel 44, lid 1 van de Woningwet, voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van het huisvesten van vee als bedoeld in artikel 1 lid 1.5 sub 4 (intensieve veehouderij), artikel 1 lid 1.5 sub 3 (grondgebonden veehouderij) en artikel 1 lid 1.5 sub 6 (paardenfokkerij) wordt slechts verleend, indien vaststaat dat daarvoor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet, hetzij niet nodig is, hetzij is of zal worden verleend;
  • 8. de oppervlakte van kassen als bedoel in sublid 3.2.1 mag niet meer bedragen dan 2.500 m²;
  • 9. de goothoogte en hoogte van gebouwen en de hoogte van andere bouwwerken mogen niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
bouwwerken   max. goothoogte   max. bouwhoogte  
bedrijfsgebouwen:   8,5 m   15 m  
bedrijfswoningen:   -   10 m  
kassen:   6 m   10 m  
bijgebouwen:   3,5 m   6 m  
bouwwerken voor mestopslag, inclusief biovergisting/-energie:   -   7,5 m  
voedersilo's:   -   30 m  
antennemasten:   -   20 m  
erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn:   -   1 m  
overige erf- en terreinafscheidingen:   -   2 m  
overige andere bouwwerken, binnen bouwvlak:   -   4 m  
overige andere bouwwerken, buiten bouwvlak:   -   1,5 m  

3.3 Ontheffing van het gebruik

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.1 onder 1, sub b en c, ten behoeve van het uitsluitend binnen het bouwvlak bouwen van daarbij behorende, niet voor bewoning bestemde gebouwen, zoals sanitaire ruimten, en andere bouwwerken, tot een goothoogte en hoogte van 3,5 m respectievelijk 5 m en een inhoud van 50 m³,

mits: is of wordt voorzien in een goede inpassing van een en ander in het landschap door middel van afschermende erfbeplanting, met daarbij behorende sloot, waarbij de breedte van de erfbeplanting niet minder dan 6 m mag bedragen.

3.4 Ontheffing van de bouwregels
3.4.1 Extra zelfstandige woonruimte

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.2.1, ten behoeve van het bouwen van binnen een zelfde bouwperceel ten hoogste één zelfstandige woonruimte, in of aan een bedrijfswoning, indien daarvoor dringende sociale redenen bestaan en vooraf vaststaat dat het tijdelijke huisvesting betreft.

Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:

  • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de betreffende bedrijfswoning en de bedoelde woonruimte mag niet meer dan 200 m² bedragen;
  • 2. de goothoogte en bouwhoogte van de bedoelde woonruimte mogen niet meer bedragen dan die van de betreffende bedrijfswoning, met dien verstande dat de bouwhoogte niet hoger mag zijn dan 10 m;
  • 3. op geen van de gevels van de bedoelde woonruimte mag, bij voltooiing, de geluidbelasting vanwege een weg de ter plaatse toegestane grenswaarde krachtens de Wet geluidhinder overschrijden;
  • 4. de verbouwing dient op een zodanige wijze te geschieden, dat de extra zelfstandige woonruimte in of aan de betreffende bedrijfswoning, bij beëindiging van de tijdelijke huisvesting, ongedaan kan worden gemaakt.

een en ander met inachtneming van het bepaalde in artikel 27 lid 27.7 (veiligheidszone - bevi)

3.4.2 Ander gebruik agrarische bedrijfsbebouwing

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.2.1, ten behoeve van het gebruiken van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen binnen een bouwvlak en uitsluitend als ondergeschikte nevenactiviteit, voor het volgende niet-agrarisch gebruik:

  • a. detailhandel ter plaatse van voortgebrachte producten met een maximale verkoopvloeroppervlakte van 200 m²;
  • b. bewerking en opslag van agrarische producten met een maximale oppervlakte van 500 m²;
  • c. loonwerk- en veehandelbedrijven;
  • d. het bieden van overnachtingsmogelijkheden;
  • e. horeca ten dienste van extensieve recreatie, zoals een theehuis een terras, een speeltuin, een pannenkoekenrestaurant, met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 500 m²;
  • f. natuurvoorlichting en -educatie;
  • g. opslag en stalling van caravans, campers en boten, en
  • h. kunstnijverheid en ateliers.
  • i. (woon)zorgboerderij.

Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in 3.4.2 onder 1, dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:

  • 1. behoudens het bepaalde omtrent detailhandel mag de nevenactiviteit op ten hoogste 30% van het erf plaatsvinden;
  • 2. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden belemmerd;
  • 3. in vergelijking met het agrarisch gebruik mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvinden;
  • 4. het parkeren behorende bij het andere gebruik dient binnen het bouwvlak op eigen terrein plaats te vinden;
  • 5. er mag geen opslag van goederen, behorende bij het andere gebruik, in de open lucht plaatsvinden, en
  • 6. het andere gebruik dient qua aard en schaal te passen bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties.
3.4.3 Samenvoegen bouwvlakken

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.2.2 voor het bouwen van bebouwing als bedoeld in lid 3.2.1 tussen twee bouwvlakken, mits:

  • 1. het gaat om bestaande bouwvlakken, met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 2,5 ha;
  • 2. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering door middel van een gekwalificeerd bedrijfsplan is aangetoond;
  • 3. een gedeelte van de bestaande erfbeplanting tussen de bouwvlakken met een minimale breedte van 6 m, over een minimale lengte van 30 m aan de voorzijde van het bouwvlak in tact blijft of wordt ontwikkeld; en
  • 4. de zijdelingse afstand tussen woningen minimaal 24 m bedraagt.

3.4.4 Hoogte antennemasten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.2.3 onder 8, ten behoeve van het bouwen van een antennemast tot een hoogte van 30 m, mits bij de situering van de mast wordt aangesloten bij bestaande infrastructuur en geen hinder ontstaat voor het vliegverkeer van en naar de luchthaven Lelystad.

3.5 Wijzigingsbevoegdheid
3.5.1 intensieve veehouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat de aanduiding "intensieve veehouderij" behorende bij een bouwvlak van het plan geschrapt wordt voorzover vast staat dat de betreffende intensieve veehouderij geen hoofdtak is.

3.5.2 Vergroting bouwvlakken

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat de op de gronden als bedoeld in lid 3.1, aangegeven bouwgrens elders op die gronden wordt aangegeven, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • 1. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering door middel van een gekwalificeerd bedrijfsplan is aangetoond,
  • 2. daardoor de waarden als bedoeld in lid 3.1 niet onevenredig worden aangetast.
  • 3. geen gebouw mag na de wijziging buiten het bouwvlak komen te liggen;
  • 4. de oppervlakte van het bouwvlak mag na de wijziging ten hoogste 2,5 ha bedragen;
  • 5. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en manoeuvreerruimte;
  • 6. wordt voorzien in een goede inpassing van een en ander in het landschap door middel van afschermende erfbeplanting, met daarbij behorende sloot, waarbij:
    • a. de afstand van gebouwen tot het hart van de sloot niet minder dan 8 m mag bedragen, en
    • b. de breedte van de erfbeplanting niet minder dan 6 m mag bedragen;
  • 7. op en in gronden met de nader aanduiding "specifieke vorm van waarde - openheid" dienen de bebouwingsmogelijkheden zoveel mogelijk achter en niet naast de hoofdgebouwen te worden gesitueerd, om bebouwingslinten niet onnodig verder te verdichten, en het zicht op de open polder te behouden.

3.5.3 Wijzigingsbevoegdheid verschuiving bouwvlakken

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat de op de gronden als bedoeld in lid 3.1, aangegeven bouwgrens elders op die gronden wordt aangegeven, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • 1. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering door middel van een gekwalificeerd bedrijfsplan is aangetoond,
  • 2. daardoor de waarden als bedoeld in lid 3.1 niet onevenredig worden aangetast.
  • 3. geen gebouw mag na het verlenen van ontheffing buiten het bouwvlak komen te liggen;
  • 4. de oppervlakte van het bouwvlak mag niet worden vergroot;
  • 5. het bouwvlak dient voor ten minste 50% van de oppervlakte van de daarin begrepen gronden, dezelfde gronden te blijven omvatten als ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  • 6. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en manoeuvreerruimte;
  • 7. wordt voorzien in een goede inpassing van een en ander in het landschap door middel van afschermende erfbeplanting, met daarbij behorende sloot, waarbij:
    • a. de afstand van gebouwen tot het hart van de sloot niet minder dan 8 m mag bedragen, en
    • b. de breedte van de erfbeplanting niet minder dan 6 m mag bedragen;
  • 8. op en in gronden met de nader aanduiding "specifieke vorm van waarde - openheid" dienen de bebouwingsmogelijkheden zoveel mogelijk achter en niet naast de hoofdgebouwen te worden gesitueerd, om bebouwingslinten niet onnodig verder te verdichten, en het zicht op de open polder te behouden.

3.6 Specifieke gebruiksregels

Een verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, is in ieder geval:

  • 1. het ophogen van gronden ten behoeve van het gebruik van gronden gelegen buiten de aangegeven bouwvlakken voor permanente bollenteelt, en:
  • 2. het buiten het bouwvlak plaatsen en gebruiken van boogkassen, sleufsilo's, mestbassins, spoel- en waterbassins, met uitzondering van spoel- en waterbassins die op een afstand van ten hoogste 50 m vanaf het bouwvlak, en achter het verlengde van de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning liggen.