direct naar inhoud van Planregels
Plan: Melickerveld
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0957.BP00000132-VG01

Planregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Melickerveld met identificatienummer NL.IMRO.0957.BP00000132 van de gemeente Roermond.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aaneengebouwde woningen:

blokken van meer dan 2 woningen onder 1 kap;

1.4 aan huis verbonden beroep:

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, (para-)medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Hieronder dient niet te worden begrepen de uitoefening van detailhandel;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 aan- en/of uitbouw:

een aan een hoofdgebouw vast gebouwd bouwwerk, dat architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar dat in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw; voor de toepassing van deze regels wordt een aan- of uitbouw gelijkgesteld met een aan het hoofdgebouw aangebouwd bijgebouw;

1.8 afhankelijke woonruimte:

een (deel van een) gebouw waarin een gedeelte van de huishouding uit het oogpunt van mantelzorg is gehuisvest en dat qua ligging een ruimtelijke eenheid met de woning vormt;

1.9 archeologische waarde:

waarde die bestaat uit de aanwezigheid van een bodem-archief alsmede uit bovengrondse archeologische en cultuurhistorische waarde met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang is en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigt;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingspercentage:

een percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.12 bedrijfsactiviteit:

het beroepsmatig uitoefenen van bedrijvigheid met gebruikmaking van machines dan wel door middel van handwerk en geen kantoor zijnde;

1.13 begane grond:

bouwlaag waarvan het vloerpeil ter hoogte van het (straat)peil ligt, dan wel de bouwlaag boven een souterrain;

1.14 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico dan wel een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.15 bestaand:
  • bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig of wordt gebouwd op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen;
  • bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan of het betreffende planonderdeel inwerking is getreden;
1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.19 bijgebouw:

een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat ten dienste staat van dat hoofdgebouw;

1.20 bijlage 1:

de bedrijvenlijst kleine economie die van deze planregels deel uitmaakt;

1.21 bijlage 2:

de parkeernormen die van deze planregels deel uitmaken;

1.22 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.23 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.24 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond maar met uitzondering van zolder en kelder;

1.25 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.26 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.27 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.28 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.29 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.30 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.31 dwarskap:

constructie welke haaks op de aan de voorzijde van het hoofdgebouw gelegen weg is gericht ter afdekking van een gebouw of overkapping waarop de dakbedekking rust, niet zijnde een muur, met een minimale hellingshoek van 35° en een maximale hellingshoek van 55°;

1.32 extensief recreatief medegebruik:

een extensief recreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan zoals wandelen, fietsen, trimmen, paardrijden, vissen, roeien en kanoën;

1.33 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.34 geluidsgevoelige objecten:

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

1.35 geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting waarbij als gevolg van de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.36 halfvrijstaande woning:

een woning die onderdeel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit twee hoofdgebouwen;

1.37 hoofdgebouw:

een gebouw dat door zijn constructie, afmetingen of situering, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel valt aan te merken;

1.38 kantoor:

een ruimte die door haar aard, indeling en inrichting is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard;

1.39 kleine economie:

bedrijfsactiviteiten die wat betreft invloed op de leefomgeving gelijk te stellen zijn aan een aan huis verbonden beroep, waarvan de omvang en de activiteiten zodanig zijn dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende gebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend, en zijn genoemd in de bedrijvenlijst kleine economie zoals opgenomen in bijlage 1 van de regels;

1.40 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico dan wel een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.41 landschappelijke waarden en kenmerken:

gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten;

1.42 langskap:

constructie welke parallel op de aan de voorzijde van het hoofdgebouw gelegen weg is gericht ter afdekking van een gebouw of overkapping waarop de dakbedekking rust, niet zijnde een muur, met een minimale hellingshoek van 35° en een maximale hellingshoek van 55°;

1.43 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

1.44 peil:

voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld;

1.45 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.46 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of gelegenheid wordt geboden seksuele handelingen te verrichten dan wel vertoningen en/of voorstellingen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan:

  • een prostitutiebedrijf;
  • een raamprostitutiebedrijf;
  • een erotische massagesalon;
  • een seksbioscoop;
  • een sekstheater;
  • een parenclub;
  • geheel of gedeeltelijke bedrijfsvoering in overwegend seksueel geaarde dienstverlening;

al dan niet in combinatie met elkaar;

1.47 voorgevelrooilijn:

denkbeeldige lijn waarin een (of meer) gevel(s) van een gebouw is/zijn of word(t)(en) geplaatst en die is gelegen aan de zijde van de aan de weg gelegen perceelsgrens;

1.48 vrijstaande woning:

een bouwmassa bestaande uit één vrijstaand hoofdgebouw;

1.49 vrijstaand geschakelde woning:

woningen waarvan het hoofdgebouw aan geen van beide zijden aansluit op het naastliggende hoofdgebouw, doch die zijn verbonden door middel van één tussenliggend aangebouwd bijgebouw;

1.50 waterhuishouding:

het ontvangen, vasthouden, (tijdelijk) bergen en afvoeren van water, eventueel gecombineerd met infiltratie van water in de bodem;

1.51 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.52 woongebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand:

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van bouwwerken geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren;

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 aanvullende bepalingen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens met niet meer dan 0,5 meter wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijfsuitoefening in de vorm van grondgebonden agrarische bedrijven;
  • b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;

Met daaraan ondergeschikt:

  • c. verkeersvoorzieningen;
  • d. openbare nutsvoorzieningen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. extensief recreatief medegebruik.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
  • a. Gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen zijn toegestaan;
  • b. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan.
3.2.2 Gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen:
  • a. De inhoud mag niet meer dan 50 m³ bedragen;
  • b. De hoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 3,0 meter.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
  • a. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van waterhuishoudkundige voorzieningen mag niet meer dan 5,0 meter bedragen;
  • b. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 8,0 meter bedragen.

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.3.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. de aanleg van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
  • b. de aanleg van waterlopen en waterpartijen of de vergraving, verruiming of demping van reeds bestaande waterlopen en waterpartijen;
  • c. de verwijdering van bomen of andere opgaande beplanting alsmede verwijdering van oevervegetaties;
  • d. scheuren van grasgronden anders dan ten behoeve van herinzaai;
  • e. afgraven, ophogen of egaliseren van gronden.

3.3.2 Uitzondering

Het in artikel 3.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning.

3.3.3 Voorwaarden voor verlening

De in artikel 3.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de waarden van de gronden.

3.4 Wijzigingsbevoegdheid

3.4.1 Natuur

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden' te wijzigen in de bestemming 'Natuur' ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van de natuur, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De wijziging mag pas plaatsvinden nadat de aankoop/overdracht is verzekerd of al heeft plaatsgevonden;
  • b. De wijziging ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van de natuur pas plaatsvindt nadat verzekerd is dat een aaneengesloten natuurgebied van voldoende omvang en zodanige begrenzing kan ontstaan dat de aangrenzende/omringende gronden, met een blijvende agrarische bodemexploitatie, doelmatig als zodanig geëxploiteerd kunnen blijven worden.
3.4.2 Wonen

Burgemeesters en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen in de bestemming 'Woongebied - 2' ten behoeve van de bouw van maximaal twee vrijstaande woningen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de maximale goothoogte bedraagt 4 meter en de maximale bouwhoogte bedraagt 6 meter;
  • b. er dient inzicht te worden verkregen in de bodemkwaliteit, externe veiligheid, geluid en eventueel voorkomende beschermde dier- en plantsoorten. Het wijzigingsplan zal niet eerder worden vastgesteld dan nadat eventueel noodzakelijke hogere grenswaarden geluid of andere ontheffingen zijn verleend, alsmede nadat ten aanzien van de watertoets een positief advies is uitgebracht.;
  • c. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. op eigen terrein dient te worden voldaan aan de op het moment van aanvraag van de omgevingsvergunning geldende parkeernormen;
  • e. de perceelbreedte bedraagt minimaal 25 meter;
  • f. er is sprake van een goede ruimtelijke inpassing van de woningen.

Artikel 4 Bos

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd:

  • a. bos en bebossing;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. openbare nutsvoorzieningen;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. onverharde paden.

4.2 Bouwregels

Op de als 'Bos' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de in artikel 4.1 genoemde bestemming worden gebouwd met een hoogte van maximaal 3,0 meter.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas;
  • b. het aanleggen van verharde of halfverharde paden en wegen;
  • c. afgraven, ophogen of egaliseren van gronden.

4.3.2 Uitzondering

Het in lid 4.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

4.3.3 Voorwaarden voor verlening

De in artikel 4.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de waarden van de gronden.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. openbare groenvoorzieningen met landschappelijke waarden en kenmerken;
  • b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' een weg ter ontsluiting van woningen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - haag' een haag met een hoogte van minimaal 1,8 meter.

met daaraan ondergeschikt:

  • e. speelvoorzieningen;
  • f. voet- en fietspaden;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. geluidwerende voorzieningen in de vorm van een geluidwal met een maximale hoogte van 5 meter ter plaatse van de aanduiding van 'geluidwal'.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3,0 meter.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en straten, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 10,0 meter.

Artikel 7 Woongebied - 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen met bijbehorende voorzieningen zoals tuinen en erven, alsmede aan huis verbonden beroepen;

met daarbij behorende:

  • b. verkeersvoorzieningen;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. binnen de bestemming 'Woongebied - 1' mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de onder 7.1 genoemde functies worden gebouwd;
  • b. het aantal woningen binnen de bestemming 'Woongebied - 1' bedraagt ten hoogste 80, met dien verstande dat het totale aantal woningen binnen de bestemmingen 'Woongebied - 1', 'Woongebied - 2' en 'Woongebied - 3' niet meer dan 468 mag bedragen.

7.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  • b. van het aantal te bouwen woningen binnen de bestemming Woongebied-1 wordt:
    • 1. tenminste 10% en ten hoogste 50% als halfvrijstaande woningen gebouwd;
    • 2. tenminste 10% en ten hoogste 50% als vrijstaand geschakelde woningen gebouwd;
    • 3. tenminste 20% en ten hoogste 50% als vrijstaande woningen gebouwd;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' bedraagt de goothoogte van hoofdgebouwen ten hoogste de op de verbeelding weergegeven maat;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' bedraagt de bouwhoogte van hoofdgebouwen ten hoogste de op de verbeelding weergegeven maat;
  • e. hoofdgebouwen worden voorzien van een dwarskap;
  • f. met betrekking tot de overige maatvoeringen gelden de in het navolgende schema opgenomen maten:

Woningtype   Minimale breedte hoofdgebouw   Afstand hoofdgebouw tot voorste perceelsgrens   Minimale afstand hoofdgebouw tot zijdelingse perceelgrens.  
Vrijstaand   9 m   minimaal 1 m -
maximaal 8 m  
3 m  
Vrijstaand geschakeld   6 m   minimaal 3 m -
maximaal 4 m  
3 m  
Halfvrijstaand   6 m   minimaal 5 m -
maximaal 7 m  
3 m (aan één zijde)  

  • g. het bebouwingspercentage bedraagt per bouwperceel voor woondoeleinden maximaal 40%.

7.2.2 Bijgebouwen

Ten aanzien van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen worden tenminste 5,0 meter achter het verlengde van de voorgevel gebouwd; tenzij het een aan de wegzijde gelegen open stallingsruimte voor personenauto's betreft, deze wordt achter het verlengde van de voorgevel gebouwd;
  • b. het totale grondoppervlak aan bijgebouwen per bouwperceel tot en met 700 m2 bedraagt maximaal 70 m2, waarbij het bepaalde in 7.2.1 onder g van overeenkomstige toepassing is;
  • c. het totale grondoppervlak aan bijgebouwen per bouwperceel groter dan 700 m2 bedraagt maximaal 10 % van de totale oppervlakte van het bouwperceel, met een maximum van 200 m2 per bouwperceel, waarbij het bepaalde in 7.2.1 onder g van overeenkomstige toepassing is;
  • d. de maximum goothoogte van bijgebouwen met een kap bedraagt 2,70 meter en de maximale bouwhoogte van bijgebouwen met een kap bedraagt 5 meter;
  • e. de maximum bouwhoogte van bijgebouwen zonder kap bedraagt 3 meter;
  • f. de goothoogte van bijgebouwen aansluitend aan het hoofdgebouw, bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, waarbij een overschrijding van ten hoogste 30 cm is toegestaan;
  • g. bijgebouwen worden in de zijdelingse perceelsgrens opgericht, danwel tenminste 1 meter daaruit;
  • h. voor vrijstaande woningen geldt dat de afstand van bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen tenminste 3 meter bedraagt.

7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,0 meter, met uitzondering van erfafscheidingen, waarbij de hoogte voor de voorgevelrooilijn maximaal 1,0 meter bedraagt en achter de voorgevelrooilijn maximaal 2,0 meter. In afwijking hiervan mag bij hoekpercelen de hoogte van de erfafscheiding aan één wegzijde voor de voorgevelrooilijn maximaal 2,0 meter bedragen, mits deze ten minste 1,0 meter achter de perceelsgrens wordt geplaatst.

7.2.4 Voorwaardelijke verplichting

Het oprichten van woningen binnen deze bestemming is alleen toegestaan indien de woningen:

  • a. die zijn gelegen binnen 100 meter van de aardgastransportleiding worden uitgerust met brandwerende gevelwering en materialen, met een bestendigheid tegen hittestraling van minimaal 35kW/m2;
  • b. die zijn gelegen tussen 100 meter en 160 meter van de aardgastransportleiding worden uitgerust met brandwerende gevelwering en materialen, met een bestendigheid tegen hittestraling van minimaal 12,5kW/m2.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder artikel:

  • a. 7.2.1 onder f ten behoeve van halfvrijstaande woningen in de vorm van hoekwoningen, voor het aan één zijde bouwen van hoofdgebouwen tot een afstand van 3 meter van de voorste perceelsgrens, mits:
      • de situering past in de stedenbouwkundige opzet en het straatbeeld;
  • a. 7.2.2 onder h voor het oprichten van bijgebouwen in de zijdelingse perceelsgrens, danwel tenminste 1 meter daaruit, aan één zijde van de woning, mits:
      • de situering past in de stedenbouwkundige opzet en het straatbeeld;
  • b. 7.2.3 voor het plaatsen van erfafscheidingen op de perceelsgrens bij hoekpercelen, onder de voorwaarden dat de erfafscheiding:
      • het vrije uitzicht van het wegverkeer niet mag belemmeren en voor het wegverkeer ook niet anderszins hinder of gevaar mag opleveren;
      • geen fundamentele inbreuk op de groene dan wel open structuur pleegt.
  • c. 7.2.4 onder a en b ten aanzien van de voorgeschreven brandwerende gevelwering en materialen en in plaats hiervan andere maatregelen toe te staan met dien verstande dat daarmee een vergelijkbaar veiligheidsniveau wordt gerealiseerd.

7.4 Specifieke gebruiksregels
7.4.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik van de bij de woning behorende gebouwen voor zelfstandige bewoning.

7.4.2 Voorwaardelijke verplichting

Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de voor 'Woongebied - 1' aangewezen gronden als woning is alleen toegestaan, indien:

  • a. de woningen die zijn gelegen binnen 100 meter van de aardgastransportleiding zijn uitgerust met brandwerende gevelwering en materialen, met een bestendigheid tegen hittestraling van minimaal 35kW/m2;
  • b. de woningen die zijn gelegen tussen 100 meter en 160 meter van de aardgastransportleiding zijn uitgerust met brandwerende gevelwering en materialen, met een bestendigheid tegen hittestraling van minimaal 12,5kW/m2.
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - haag' een haag is aangelegd met een hoogte van minimaal 1,8 meter.

7.5 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder artikel 7.1 teneinde de uitoefening van bedrijven, vallende onder de kleine economie, toe te staan met dien verstande dat:
  • 1. de oppervlakte van de gebouwen welke voor de bedrijfsuitoefening wordt gebruikt, niet meer dan 50% van het oppervlak van de begane grond en maximaal 30% van het totale vloeroppervlak van de woning en bijgebouwen als zodanig mag worden gebruikt. De totale oppervlakte van de activiteit mag niet meer dan 25 m² bedragen;
  • 2. er geen onevenredige hinder mag worden toegebracht aan de kwaliteit van het woonmilieu;
  • 3. door de uitoefening van de activiteit het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig mag veranderen dat de woning het karakter van een woning geheel of gedeeltelijk verliest. Dit houdt onder meer in dat geen grote reclame-uitingen aan of bij de woning geplaatst mogen worden;
  • 4. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die de woonomgeving onevenredig belasten en ten gevolge waarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeerplaatsen noodzakelijk worden, tenzij op eigen terrein gezorgd kan worden voor voldoende parkeervoorzieningen of in de omgeving voldoende beschikbare parkeerplaatsen zijn;
  • 5. degene die de bedoelde activiteiten uitvoert tevens op hetzelfde perceel woont;
  • 6. detailhandel alleen als ondergeschikte activiteit is toegestaan en uitsluitend van goederen die verband houden met de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is verleend;
  • 7. activiteiten die op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer en/of de Wabo meldings- c.q. vergunningsplichtig zijn, niet worden toegestaan, tenzij kan worden aangetoond dat er geen overlast voor de omgeving zal optreden, waarbij maximaal bedrijven uit categorie 2 van de 'bedrijvenlijst kleine economie', zoals opgenomen in Bijlage 1 Bedrijvenlijst kleine economie, of daarmee vergelijkbare bedrijven worden toegestaan.
  • b. 7.4.2 onder a en b ten aanzien van de voorgeschreven brandwerende gevelwering en materialen en in plaats hiervan andere maatregelen toe te staan met dien verstande dat daarmee een vergelijkbaar veiligheidsniveau wordt gerealiseerd.

Artikel 8 Woongebied - 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen met bijbehorende voorzieningen zoals tuinen en erven, alsmede aan huis verbonden beroepen;

met daarbij behorende:

  • b. verkeersvoorzieningen;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. binnen de bestemming Woongebied - 2' mogen bouwwerken uitsluitend ten dienste van de onder 8.1 genoemde functies worden gebouwd;
  • b. het aantal woningen binnen de bestemming 'Woongebied - 2' bedraagt ten hoogste 330, met dien verstande dat het totale aantal woningen binnen de bestemmingen 'Woongebied - 1', Woongebied - 2' en 'Woongebied - 3' niet meer dan 468 mag bedragen.

8.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  • b. van het aantal te bouwen woningen binnen de bestemming 'Woongebied - 2' wordt:
    • 1. tenminste 10% en ten hoogste 35% als aaneengebouwde woningen gebouwd;
    • 2. tenminste 10% en ten hoogste 60% als halfvrijstaande woningen gebouwd;
    • 3. tenminste 10% en ten hoogste 60% als vrijstaand geschakelde woningen gebouwd;
    • 4. tenminste 10% en ten hoogste 25% als vrijstaande woningen te worden gebouwd;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' bedraagt de goothoogte van hoofdgebouwen ten hoogste de op de verbeelding weergegeven maat;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' bedraagt de bouwhoogte van hoofdgebouwen ten hoogste de op de verbeelding weergegeven maat;
  • e. hoofdgebouwen worden voorzien van een kap;
  • f. met betrekking tot de overige maatvoeringen gelden de in het navolgende schema opgenomen maten:

Woningtype   Minimale breedte hoofdgebouw   Afstand hoofdgebouw tot voorste perceelsgrens   Minimale afstand hoofdgebouw tot zijdelingse perceelgrens.  
Vrijstaand   9 m   minimaal 1 m -
maximaal 8 m  
3 m  
Vrijstaand geschakeld   6 m   minimaal 3 m -
maximaal 4 m  
3 m  
Halfvrijstaand   6 m   minimaal 5 m -
maximaal 7 m  
3 m (aan één zijde)  
Aaneengebouwd   5,4 m   minimaal 1 m -
maximaal 3 m  
-  

  • g. het maximale bebouwingspercentage bedraagt:
    • 1. per bouwperceel voor woondoeleinden tot 200 m² maximaal 70%
    • 2. per bouwperceel voor woondoeleinden van 200 m² tot 400 m² maximaal 60%;
    • 3. per bouwperceel voor woondoeleinden van 400 m² tot 600 m² maximaal 50%;
    • 4. per bouwperceel voor woondoeleinden groter of gelijk aan 600 m² maximaal 40%;

8.2.2 Bijgebouwen
  • a. bijgebouwen worden tenminste 5,0 meter achter het verlengde van de voorgevel gebouwd; tenzij het een aan de wegzijde gelegen open stallingsruimte voor personenauto's betreft, deze wordt achter het verlengde van de voorgevel gebouwd;
  • b. het totale grondoppervlak van bijgebouwen bedraagt per bouwperceel tot en met 700 m2 maximaal 70 m2, waarbij het bepaalde in 8.2.1 onder g van overeenkomstige toepassing is;
  • c. het totale grondoppervlak van bijgebouwen bedraagt per bouwperceel groter dan 700 m2, maximaal 10 % van de totale oppervlakte van het bouwperceel, met een maximum van 200 m2 per bouwperceel, waarbij het bepaalde in 8.2.1 onder g van overeenkomstige toepassing is;
  • d. de maximum goothoogte van bijgebouwen met een kap bedraagt 2,70 meter en de maximale bouwhoogte van bijgebouwen met een kap bedraagt 5 meter;
  • e. de maximum bouwhoogte van bijgebouwen zonder kap bedraagt 3 meter;
  • f. de goothoogte van bijgebouwen aansluitend aan het hoofdgebouw, bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, waarbij een overschrijding van 30 cm is toegestaan;
  • g. bijgebouwen worden in de zijdelingse perceelsgrens opgericht, danwel tenminste 1 meter daaruit;
  • h. voor vrijstaande woningen geldt dat de afstand van bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen tenminste 3 meter bedraagt.

8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,0 meter, met uitzondering van erfafscheidingen, waarbij de hoogte voor de voorgevelrooilijn maximaal 1,0 meter bedraagt en achter de voorgevelrooilijn maximaal 2,0 meter. In afwijking hiervan mag bij hoekpercelen de hoogte van de erfafscheiding aan één wegzijde voor de voorgevelrooilijn maximaal 2,0 meter bedragen, mits deze ten minste 1,0 meter achter de perceelsgrens wordt geplaatst.

8.2.4 Voorwaardelijke verplichting

Het oprichten van woningen binnen deze bestemming is alleen toegestaan indien de woningen:

  • a. die zijn gelegen binnen 100 meter van de aardgastransportleiding worden uitgerust met brandwerende gevelwering en materialen, met een bestendigheid tegen hittestraling van minimaal 35kW/m2;
  • b. die zijn gelegen tussen 100 meter en 160 meter van de aardgastransportleiding worden uitgerust met brandwerende gevelwering en materialen, met een bestendigheid tegen hittestraling van minimaal 12,5kW/m2.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder artikel:

  • a. 8.2.1 onder c en d, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere locatie' en een maximum goothoogte van 6 m en een maximum bouwhoogte van 12 m toestaan.
  • b. 8.2.1 onder f ten behoeve van halfvrijstaande woningen in de vorm van hoekwoningen, voor het aan één zijde bouwen van hoofdgebouwen tot een afstand van 3 meter van de voorste perceelsgrens, mits:
      • de situering past in de stedenbouwkundige opzet en het straatbeeld;
  • c. het bepaalde in 8.2.2 onder h voor het oprichten van bijgebouwen in de zijdelingse perceelsgrens, danwel tenminste 1 m daaruit, aan één zijde van de woning, mits:
      • de situering past in de stedenbouwkundige opzet en het straatbeeld;
  • d. het bepaalde onder 8.2.3 voor het plaatsen van erfafscheidingen op de perceelsgrens bij hoekpercelen, onder de voorwaarden dat de erfafscheiding:
      • het vrije uitzicht van het wegverkeer niet mag belemmeren en voor het wegverkeer ook niet anderszins hinder of gevaar mag opleveren;
      • geen fundamentele inbreuk op de groene dan wel open structuur pleegt.
  • e. 8.2.4 onder a en b ten aanzien van de voorgeschreven brandwerende gevelwering en materialen en in plaats hiervan andere maatregelen toe te staan met dien verstande dat daarmee een vergelijkbaar veiligheidsniveau wordt gerealiseerd.
8.4 Specifieke gebruiksregels
8.4.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning.
8.4.2 Voorwaardelijke verplichting

Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de voor 'Woongebied - 2' aangewezen gronden als woning is alleen toegestaan, indien de woningen:

  • a. die zijn gelegen binnen 100 meter van de aardgastransportleiding zijn uitgerust met brandwerende gevelwering en materialen, met een bestendigheid tegen hittestraling van minimaal 35kW/m2;
  • b. die zijn gelegen tussen 100 meter en 160 meter van de aardgastransportleiding zijn uitgerust met brandwerende gevelwering en materialen, met een bestendigheid tegen hittestraling van minimaal 12,5kW/m2.

8.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder artikel:

  • a. 8.1 voor de uitoefening van bedrijven, vallende onder de kleine economie, met dien verstande dat: 1
    • 1. de oppervlakte van de gebouwen welke voor de bedrijfsuitoefening wordt gebruikt, niet meer dan 50% van de begane grond en maximaal 30% van het totale vloeroppervlak van de woning en bijgebouwen als zodanig mag worden gebruikt. De totale oppervlakte van de activiteit mag niet meer dan 25 m² bedragen;
    • 2. er geen onevenredige hinder mag worden toegebracht aan de kwaliteit van het woonmilieu;
    • 3. door de uitoefening van de activiteit het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig mag veranderen, dat de woning het karakter van een woning geheel of gedeeltelijk verliest. Dit houdt onder meer in dat geen grote reclame-uitingen aan of bij de woning geplaatst mogen worden;
    • 4. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die de woonomgeving onevenredig belasten en ten gevolge waarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeerplaatsen noodzakelijk worden, tenzij op eigen terrein gezorgd kan worden voor voldoende parkeervoorzieningen of in de omgeving voldoende beschikbare parkeerplaatsen zijn;
    • 5. degene die de bedoelde activiteiten uitvoert tevens op hetzelfde perceel woont;
    • 6. detailhandel alleen als ondergeschikte activiteit is toegestaan en uitsluitend van goederen die verband houden met de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is verleend;
    • 7. activiteiten die op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer en/of Wabo meldings- c.q. vergunningsplichtig zijn, in beginsel niet worden toegestaan, tenzij kan worden aangetoond dat er geen overlast voor de omgeving zal optreden, waarbij maximaal bedrijven uit categorie 2 van de 'bedrijvenlijst kleine economie', opgenomen in bijlage 1, of daarmee vergelijkbare bedrijven worden toegestaan.
  • b. 8.4.2 onder a en b ten aanzien van de voorgeschreven brandwerende gevelwering en materialen en in plaats hiervan andere maatregelen toe te staan met dien verstande dat daarmee een vergelijkbaar veiligheidsniveau wordt gerealiseerd.

Artikel 9 Woongebied - 3

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen met bijbehorende voorzieningen zoals tuinen en erven, alsmede aan huis verbonden beroepen;

met daarbij behorende:

  • b. verkeersvoorzieningen;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

9.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. binnen de bestemming 'Woongebied - 3' mogen bouwwerken uitsluitend ten dienste van de onder 9.1 genoemde functies worden gebouwd;
  • b. het aantal woningen binnen de bestemming 'Woongebied - 3' bedraagt ten hoogste 85, met dien verstande dat het totale aantal woningen binnen de bestemmingen Woongebied - 1', 'Woongebied - 2' en 'Woongebied - 3' niet meer dan 468 mag bedragen.
9.2.1 Gebouwen
  • a. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' bedraagt de goothoogte van gebouwen ten hoogste de op de verbeelding weergegeven maat;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' bedraagt de bouwhoogte van gebouwen ten hoogste de op de verbeelding weergegeven maat;
  • d. met betrekking tot de overige maatvoeringen gelden de in het navolgende schema opgenomen maten:

Breedte woning.   Afstand woning tot voorste perceelsgrens.   Afstand woning tot zijdelingse perceelsgrens.  
minimaal 9 m   minimaal 1 m   0 m of minimaal 1 m  

  • e. het maximale bebouwingspercentage bedraagt:
    • 1. per bouwperceel voor woondoeleinden tot 200 m² maximaal 70%;
    • 2. per bouwperceel voor woondoeleinden van 200 m² tot 400 m² maximaal 60%;
    • 3. per bouwperceel voor woondoeleinden van 400 m² tot 600 m² maximaal 50%;
    • 4. per bouwperceel voor woondoeleinden groter of gelijk aan 600 m² maximaal 40%;
  • f. vrijstaande bijgebouwen zijn niet toegestaan.
9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,0 meter, met uitzondering van erfafscheidingen, waarbij de hoogte voor de voorgevelrooilijn maximaal 1,0 meter bedraagt en achter de voorgevelrooilijn maximaal 2,0 meter. In afwijking hiervan mag bij hoekpercelen de hoogte van de erfafscheiding aan één wegzijde voor de voorgevelrooilijn maximaal 2,0 meter bedragen, mits deze ten minste 1,0 meter achter de perceelsgrens wordt geplaatst.

9.2.3 Voorwaardelijke verplichting

Het oprichten van woningen binnen deze bestemming is alleen toegestaan indien de woningen:

  • a. die zijn gelegen binnen 100 meter van de aardgastransportleiding worden uitgerust met brandwerende gevelwering en materialen, met een bestendigheid tegen hittestraling van minimaal 35kW/m2;
  • b. die zijn gelegen tussen 100 meter en 160 meter van de aardgastransportleiding worden uitgerust met brandwerende gevelwering en materialen, met een bestendigheid tegen hittestraling van minimaal 12,5kW/m2.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder artikel:

  • a. 9.2.2 voor het plaatsen van erfafscheidingen op de perceelsgrens bij hoekpercelen, onder de voorwaarden dat de erfafscheiding:
      • het vrije uitzicht van het wegverkeer niet mag belemmeren en voor het wegverkeer ook niet anderszins hinder of gevaar mag opleveren;
      • geen fundamentele inbreuk op de groene dan wel open structuur pleegt.
  • b. 9.2.3 onder a en b ten aanzien van de voorgeschreven brandwerende gevelwering en materialen en in plaats hiervan andere maatregelen toe te staan met dien verstande dat daarmee een vergelijkbaar veiligheidsniveau wordt gerealiseerd.

9.4 Specifieke gebruiksregels
9.4.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning.
9.4.2 Voorwaardelijke verplichting

Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de voor 'Woongebied - 3' aangewezen gronden als woning is alleen toegestaan, indien de woningen:

  • a. die zijn gelegen binnen 100 meter van de aardgastransportleiding zijn uitgerust met brandwerende gevelwering en materialen, met een bestendigheid tegen hittestraling van minimaal 35kW/m2;
  • b. die zijn gelegen tussen 100 meter en 160 meter van de aardgastransportleiding zijn uitgerust met brandwerende gevelwering en materialen, met een bestendigheid tegen hittestraling van minimaal 12,5kW/m2.

9.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder artikel

  • a. 9.1 voor de uitoefening van bedrijven, vallende onder de kleine economie, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte van de gebouwen welke voor de bedrijfsuitoefening wordt gebruikt, niet meer dan 50% van de begane grond en maximaal 30% van het totale vloeroppervlak van de woning en bijgebouwen als zodanig mag worden gebruikt. De totale oppervlakte van de activiteit mag niet meer dan 25 m² bedragen;
    • 2. er geen onevenredige hinder mag worden toegebracht aan de kwaliteit van het woonmilieu;
    • 3. door de uitoefening van de activiteit het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig mag veranderen, dat de woning het karakter van een woning geheel of gedeeltelijk verliest. Dit houdt onder meer in dat geen grote reclame-uitingen aan of bij de woning geplaatst mogen worden;
    • 4. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die de woonomgeving onevenredig belasten en ten gevolge waarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeerplaatsen noodzakelijk worden, tenzij op eigen terrein gezorgd kan worden voor voldoende parkeervoorzieningen of in de omgeving voldoende beschikbare parkeerplaatsen zijn;
    • 5. degene die de bedoelde activiteiten uitvoert tevens op hetzelfde perceel woont;
    • 6. detailhandel alleen als ondergeschikte activiteit is toegestaan en uitsluitend van goederen die verband houden met de activiteit waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
    • 7. activiteiten die op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer en/of Wabo meldings- c.q. vergunningsplichtig zijn, in beginsel niet worden toegestaan, tenzij kan worden aangetoond dat er geen overlast voor de omgeving zal optreden, waarbij maximaal bedrijven uit categorie 2 van de 'bedrijvenlijst kleine economie', opgenomen in Bijlage 1 Bedrijvenlijst kleine economie, of daarmee vergelijkbare bedrijven worden toegestaan.
  • b. 9.4.2 onder a en b ten aanzien van de voorgeschreven brandwerende gevelwering en materialen en in plaats hiervan andere maatregelen toe te staan met dien verstande dat daarmee een vergelijkbaar veiligheidsniveau wordt gerealiseerd.

Artikel 10 Woongebied - 4

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen met bijbehorende voorzieningen zoals tuinen en erven, alsmede aan huis verbonden beroepen;

met daarbij behorende:

  • b. verkeersvoorzieningen;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

10.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op de als 'Woongebied - 4' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de onder 10.1 genoemde functies worden gebouwd.
10.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. nieuwbouw en/ of het toevoegen van nieuwe woningen is binnen deze bestemming niet toegestaan behoudens vervangende nieuwbouw, waarop het bepaalde onder 10.2.1 b en 10.2.2 van overeenkomstige toepassing is;
  • b. de voorgevel van het hoofdgebouw dient gelijk aan de voorgevel van de hoofdgebouwen op de belendende percelen binnen deze bestemming gesitueerd te zijn, met dien verstande dat, wanneer de voorgevels van de belendende percelen niet in dezelfde lijn zijn gelegen, de voorgevel van het hoofdgebouw gesitueerd dient te zijn binnen de zone tussen de voorgevels op de belendende percelen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' bedraagt de goothoogte van hoofdgebouwen ten hoogste de op de verbeelding weergegeven maat;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' bedraagt de bouwhoogte van hoofdgebouwen ten hoogste de op de verbeelding weergegeven maat;
  • e. de afstand van de hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrenzen dient voor vrijstaande woningen tenminste 3,0 meter en voor vrijstaand geschakelde woningen aan de niet aaneengebouwde zijde van het hoofdgebouw tenminste 3,0 meter te bedragen;
  • f. het maximale bebouwingspercentage bedraagt:
    • 1. per bouwperceel voor woondoeleinden tot 200 m2 maximaal 70%;
    • 2. per bouwperceel voor woondoeleinden van 200 m2 tot 400 m2 maximaal 60%;
    • 3. per bouwperceel voor woondoeleinden van 400 m2 tot 600 m2 maximaal 50%;
    • 4. per bouwperceel voor woondoeleinden groter of gelijk aan 600 m2 maximaal 40%.
10.2.2 Bijgebouwen
  • a. bijgebouwen worden tenminste 3,0 meter achter het verlengde van de voorgevel gebouwd; tenzij het een aan de wegzijde gelegen open stallingsruimte voor personenauto's betreft, deze wordt achter het verlengde van de voorgevel gebouwd;
  • b. het totale grondoppervlak aan bijgebouwen per bouwperceel tot en met 700 m2 bedraagt maximaal 70 m2, waarbij het bepaalde in 10.2.1 onder f van overeenkomstige toepassing is;
  • c. het totale grondoppervlak aan bijgebouwen per bouwperceel groter dan 700 m2 bedraagt maximaal 10 % van de totale oppervlakte van het bouwperceel, met een maximum van 200 m2 per bouwperceel, waarbij het bepaalde in 10.2.1 onder f van overeenkomstige toepassing is;
  • d. de maximum goothoogte van bijgebouwen met een kap bedraagt 2,70 meter en de maximale bouwhoogte van bijgebouwen met een kap bedraagt 5 meter;
  • e. de maximum bouwhoogte van bijgebouwen zonder kap bedraagt 3 meter;
  • f. de goothoogte van bijgebouwen aansluitend aan het hoofdgebouw, bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, waarbij een overschrijding van 30 cm is toegestaan.
10.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3,0 meter bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen die voor de voorgevelrooilijn maximaal 1,0 m hoog en achter de voorgevelrooilijn maximaal 2,0 meter hoog mogen zijn. In afwijking hiervan mag bij hoekpercelen voor de voorgevelrooilijn de hoogte van de erfafscheiding aan één wegzijde ten hoogste 2,0 meter bedragen mits deze tenminste 1,0 meter achter de perceelsgrens wordt geplaatst.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 10.2.3 voor het plaatsen van erfafscheidingen op de perceelsgrens bij hoekpercelen, onder de voorwaarden dat de erfafscheiding:

  • a. het vrije uitzicht van het wegverkeer niet mag belemmeren en voor het wegverkeer ook niet anderszins hinder of gevaar mag opleveren;
  • b. geen fundamentele inbreuk op de groene dan wel open structuur pleegt.

10.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder artikel 10.1 voor de uitoefening van bedrijven, vallende onder de kleine economie, met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte van de gebouwen welke voor de bedrijfsuitoefening wordt gebruikt, niet meer dan 50% van de begane grond en maximaal 30% van het totale vloeroppervlak van de woning en bijgebouwen als zodanig mag worden gebruikt. De totale oppervlakte van de activiteit mag niet meer dan 25 m² bedragen;
  • b. er geen onevenredige hinder mag worden toegebracht aan de kwaliteit van het woonmilieu;
  • c. door de uitoefening van de activiteit het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig mag veranderen, dat de woning het karakter van een woning geheel of gedeeltelijk verliest. Dit houdt onder meer in dat geen grote reclame-uitingen aan of bij de woning geplaatst mogen worden;
  • d. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die de woonomgeving onevenredig belasten en ten gevolge waarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeerplaatsen noodzakelijk worden, tenzij op eigen terrein gezorgd kan worden voor voldoende parkeervoorzieningen of in de omgeving voldoende beschikbare parkeerplaatsen zijn;
  • e. degene die de bedoelde activiteiten uitvoert tevens op hetzelfde perceel woont;
  • f. detailhandel alleen als ondergeschikte activiteit is toegestaan en uitsluitend van goederen die verband houden met de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is verleend;
  • g. activiteiten die op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer en/of Wabo meldings- c.q. vergunningsplichtig zijn, in beginsel niet worden toegestaan, tenzij kan worden aangetoond dat er geen overlast voor de omgeving zal optreden, waarbij maximaal bedrijven uit categorie 2 van de 'bedrijvenlijst kleine economie', opgenomen in Bijlage 1 Bedrijvenlijst kleine economie, of daarmee vergelijkbare bedrijven worden toegestaan.

Artikel 11 Leiding - Gas

11.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden aangewezen voor de bestemming 'Leiding - Gas' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding -gas' een ondergrondse hoge druk aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 219,1 mm en een druk van ten hoogste 40 bar, waarvan de 10-6 contour van het plaatsgebonden risico is gelegen binnen deze dubbelbestemming, met de daarbij behorende belemmeringenstrook.
  • b. het beheer en onderhoud van de leiding;

Waar een basisbestemming samenvalt met deze dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen van de basisbestemming zijn alsdan uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

11.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten dienste van de onder 11.1 genoemde leiding;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 5 meter.

11.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde onder 11.2 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde welke zijn toegelaten krachtens de aan de gronden gegeven bestemming dan wel gebouwen ten dienste van de leiding mits:

  • a. door de bouw en situering van het bouwwerk geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de onder 11.1 genoemde leiding en de veiligheid niet wordt geschaad;
  • b. geen kwetsbare objecten worden toegelaten;
  • c. vooraf advies wordt ingewonnen bij de desbetreffende leidingbeheerder.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.4.1 Algemeen

Het is verboden om op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen;
  • e. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • f. het permanent opslaan van goederen.
11.4.2 Uitzondering

Geen omgevingsvergunning is nodig voor:

  • a. werken of werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. werken of werkzaamheden die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.
11.4.3 Voorwaarden voor verlening

De in 11.4.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voor zover geen aantasting van de belangen van de leiding en de daarbij behorende beschermingszone ontstaat of kan ontstaan. Dienaangaande wordt voor verlening van de omgevingsvergunning advies ingewonnen bij de leidingbeheerder.

Artikel 12 Leiding - Riool

12.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden aangewezen voor de bestemming Leiding - Riool' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - riool' een ondergrondse rioolwatertransportleiding met de daarbij behorende belemmeringenstrook;
  • b. het beheer en onderhoud van de leiding.

Waar een basisbestemming samenvalt met deze dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen van de basisbestemming zijn alsdan uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

12.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten dienste van de onder 12.1 genoemde leiding;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 5 meter.

12.3 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde onder 12.2 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde welke zijn toegelaten krachtens de aan de gronden gegeven bestemming dan wel gebouwen ten dienste van leiding mits:

  • a. door de bouw en situering van het bouwwerk geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de onder 12.1 genoemde leiding en de veiligheid niet wordt geschaad;
  • b. vooraf advies wordt ingewonnen bij de desbetreffende leidingbeheerder.

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.4.1 Algemeen

Het is verboden om op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Riool' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen.
12.4.2 Uitzonderingen

Geen omgevingsvergunning is nodig voor:

  • a. werken of werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. werken of werkzaamheden die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.
12.4.3 Voorwaarden voor verlening

De in 12.4.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voor zover geen aantasting van de belangen van de leiding en de daarbij behorende beschermingszone ontstaat of kan ontstaan. Dienaangaande wordt voor verlening van de omgevingsvergunning advies ingewonnen bij de leidingbeheerder.

12.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Leiding - Riool' wordt verwijderd, dan wel verplaatst, mits:

  • a. er sprake is van het verwijderen dan wel verleggen van de aanwezige leiding;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de bodemkundige, de cultuurhistorische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 13 Waarde - Archeologie

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

Waar een basisbestemming samenvalt met deze dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen van de basisbestemming zijn alsdan uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

13.2 Bouwregels

Op de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden mag geen bebouwing worden opgericht, met uitzondering van:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, of:
  • b. bebouwing waarvoor de grondwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm reiken, of:
  • c. bebouwing waarvoor de grondwerkzaamheden een oppervlak beslaan van minder dan 100 m².

13.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 13.2 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien:

  • a. bebouwing plaatsvindt ter plaatse van een evident eerder verstoorde bodem, of;
  • b. op basis van een archeologisch vooronderzoek blijkt dat geen verstoring plaatsvindt van archeologische waarden of mogelijke verstoring van archeologische waarden kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem of het verrichten van archeologisch vervolgonderzoek, of;
  • c. de voorgenomen werkzaamheden plaatsvinden binnen de bebouwde kom, op een terrein dat kleiner is dan 1.000 m² en het terrein niet is gelegen binnen 50,0 meter van een beschermd archeologisch monument.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.4.1 Algemeen

Het is verboden op of in gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen, waaronder ontgronden, afgraven, diepploegen en het aanbrengen van leidingen, op een grotere diepte dan 30 centimeter, behalve indien deze in het kader van onderzoek naar mogelijke archeologische vindplaatsen worden uitgevoerd;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze voorwerpen in de grond drijven.
13.4.2 Uitzonderingen

Het onder 13.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een reeds verleende vergunning mogen worden uitgevoerd.
13.4.3 Voorwaarden voor verlening

De werken of werkzaamheden als bedoeld onder 13.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. de werken of werkzaamheden plaatsvinden in een evident eerder verstoorde bodem, of;
  • b. op basis van een archeologisch vooronderzoek blijkt dat geen verstoring plaatsvindt van archeologische waarden of mogelijke verstoring van archeologische waarden kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem of verrichten van archeologisch vervolgonderzoek.

13.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat deze bestemming (deels) komt te vervallen, indien als gevolg van archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 14 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 15 Algemene gebruiksregels

15.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik met de bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet op de ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik voor een seksinrichting;
  • b. het permanent bewonen van recreatiewoningen, kampeermiddelen en andere onderkomens en gebouwen die niet voor permanente bewoning bestemd zijn;
  • c. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
  • d. het gebruik van niet-bebouwde staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden;
  • e. het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
  • f. het gebruik van niet-bebouwde grond voor het opslaan, storten of bergen van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  • g. het gebruik van niet-geluidsgevoelige objecten als geluidsgevoelig object.

Artikel 16 Algemene aanduidingsregels

16.1 Brandstofleiding

Ter plaatse van de figuur 'hartlijn leiding - brandstof' ligt een buiten gebruik zijnde ondergrondse brandstofleiding.

16.2 Geluidzone - industrie
16.2.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - industrie' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de geluidsbelasting van industrie.

16.2.2 Voorwaarden

In afwijking van het bepaalde voor de ter plaatse voorkomende andere bestemmingen zijn geluidsgevoelige objecten binnen de 'Geluidzone - industrie' uitsluitend toegestaan, indien wordt voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder.

16.3 Geluidzone - weg
16.3.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - weg' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de geluidsbelasting van de weg.

16.3.2 Voorwaarden

In afwijking van het bepaalde voor de ter plaatse voorkomende andere bestemmingen zijn geluidsgevoelige objecten binnen de 'Geluidzone - weg' uitsluitend toegestaan, indien wordt voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder.

Artikel 17 Algemene afwijkingsregels

17.1 Algemene afwijking

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van Hoofdstuk 2 reeds kan worden afgeweken - met een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  • a. het afwijken van de maatvoering (inclusief percentages) met ten hoogste 15%;
  • b. het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals wachthuisjes, telefooncellen en naar de aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, voor zover deze bouwwerken geen grotere bouwhoogte dan 3,50 meter en geen grotere oppervlakte dan 20m² hebben;
  • c. het oprichten van zend-, ontvangst-, en/of sirenemasten voor zover deze van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte, gemeten vanaf het peil tot het hoogste punt van het bouwwerk, niet meer bedraagt dan 15 meter voor privé-gebruik en niet meer dan 40 meter voor gemeenschappelijk gebruik;
  • d. het oprichten van waterretentiebekkens, met dien verstande dat:
    • 1. de inhoud niet meer bedraagt dan 4.000 m3;
    • 2. ingeval van ondergrondse bekkens:
      • de bovenzijde van de bekkens minimaal 0,50 meter onder het aangrenzende maaiveld blijft;
      • de putdeksels op maaiveldniveau gelegen zijn.

17.2 Voorwaarden
17.2.1 Voorwaarden ten aanzien van de situering

Het bevoegd gezag kan bij verlening van de omgevingsvergunning voorwaarden stellen ten aanzien van de situering van de in 17.1 bedoelde bouwwerken, teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing van deze bouwwerken ten opzichte van de omgeving te waarborgen.

17.2.2 Geen onevenredige afbreuk aan gebruiksmogelijkheden

De in artikel 17.1 genoemde vergunning mag slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 18 Algemene wijzigingsregels

18.1 Algemene wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van:

  • a. het wijzigen van de voorgeschreven maatvoering voor bouwwerken met ten hoogste 25%;
  • b. een enigszins andere situering en/of begrenzing van de bestemmingsgrenzen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met de uitvoering van een bouwplan en de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk zijn;
  • c. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van vaststelling van het plan worden gewijzigd.

18.2 Voorwaarden

Aan de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 18.1 kan toepassing worden gegeven mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
  • b. er dient sprake te zijn een goede ruimtelijke inpassing.

Artikel 19 Overige regels

19.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

19.2 Nadere eis

Het bevoegd gezag kan, met het oog op het aspect externe veiligheid, ter beheersing van de blootstelling aan giftige, brandbare en/of explosieve stoffen en uitpandige vluchtroutes, nadere eisen te stellen aan:

  • a. de situering van bouwwerken (gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde);
  • b. de inrichting van terreinen;
  • c. de oppervlakte en de hoogte van gebouwen;
  • d. de wijze van afsluitbaarheid van mechanische ventilatiesystemen.

19.3 Parkeren
19.3.1 Bepaling met betrekking tot het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein

Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het oprichten van gebouwen of het veranderen van het gebruik dient te zijn aangetoond dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het parkeren als het eventueel laden en lossen als gevolg van de oprichting van bebouwing of functiewijziging in beginsel op eigen terrein te kunnen afwikkelen. Voor het oprichten van bebouwing of het wijzigen van de functie dient voorzien te zijn in voldoende parkeergelegenheid. Er wordt in voldoende mate voorzien in parkeergelegenheid, wanneer wordt voldaan aan de parkeercriteria zoals opgenomen in de Nota Parkeernormen 2014 (Bijlage 2 Parkeernormen), waarbij geldt dat ingeval de Nota Parkeernormen 2014 binnen de planperiode wordt herzien, deze herziening wordt meegewogen bij het bepalen van de parkeercriteria.

19.3.2 Voorwaardelijke verplichting

Het gebruik van de gronden conform de bestemming is alleen dan toegestaan indien is voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Er wordt in voldoende mate voorzien in parkeergelegenheid, wanneer wordt voldaan aan de parkeercriteria zoals opgenomen in de Nota Parkeernormen 2014 (Bijlage 2 Parkeernormen), waarbij geldt dat:

  • a. indien functiewijziging of nieuwbouw plaatsvindt op de gronden ná (eventuele) herziening van de Nota Parkeernormen 2014, deze herziening wordt meegewogen bij het bepalen van de parkeercriteria;
  • b. voor bestaand gebruik van de gronden ten tijde van de ter inzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, de parkeercriteria bepalend zijn zoals die golden op het moment van vergunningverlening dan wel – wanneer geen (omgevings)vergunning was vereist – de parkeercriteria bepalend zijn zoals die golden op het moment van eerste ingebruikname van de gronden voor dat gebruik.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 20 Overgangsrecht

20.1 Overgangsrecht bouwwerken
20.1.1 Algemeen overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
20.1.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 20.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 20.1.1 met maximaal 10%.

20.1.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 20.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

20.2 Overgangsrecht gebruik
20.2.1 Algemeen overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

20.2.2 Wijziging strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 20.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

20.2.3 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 20.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

20.2.4 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 20.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 21 Slotregel

21.1 Citeertitel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Melickerveld'.