direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Valkenswaard Noord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0858.BPvalkenswaardnrd-VA02

Toelichting

behorende bij het bestemmingsplan "Valkenswaard Noord"

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De gemeente is voornemens haar grondgebied te voorzien van een actuele, juridisch planologische regeling. Aanleiding tot het actualiseren en digitaliseren van de bestemmingsplannen binnen de bebouwde kom is het feit dat de huidige bestemmingsplannen al geruime tijd gelden en daardoor niet altijd voldoende actueel zijn. Meer dan voorheen dwingt de op 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening (Wro) gemeenten tot het actueel houden van de bestemmingsplannen en daarbij toepassing te geven aan de nieuwe standaarden (SVBP/IMRO). Het voorgaande vormt de voornaamste reden van het opstellen van onderhavig bestemmingsplan 'Valkenswaard Noord'.

Het bestemmingsplan heeft als doel om de bestaande, feitelijke situatie te verankeren in een actuele regeling, met uitzondering van illegale situaties die ruimtelijk gezien niet gewenst zijn. Daarnaast is het bestemmingsplan bedoeld om in de gehele gemeente uniformiteit en rechtsgelijkheid in de bouw- en gebruiksmogelijkheden aan te brengen, met inachtneming van de stedenbouwkundige structuur. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden in het plan niet mogelijk gemaakt.

1.2 Plankarakter

Het bestemmingsplan 'Valkenswaard Noord' draagt hoofdzakelijk het karakter van conserveringsplan. Conserveren betekent in beginsel dat de bestaande, feitelijke situatie in het nieuwe bestemmingsplan wordt vastgelegd. In voorliggend bestemmingsplan zijn daarnaast de planologische mogelijkheden met betrekking tot het gebruik en de bebouwing, overgenomen uit het bestemmingsplan 'Valkenswaard Noord' dat in 2008 is vastgesteld, waardoor bestaande rechten behouden blijven. Indien er vanuit een goede ruimtelijke ordening doorslaggevende argumenten zijn om planologische mogelijkheden te laten vervallen, zijn deze mogelijkheden niet overgenomen. Nieuwe stedenbouwkundige of ruimtelijke ontwikkelingen worden in beginsel niet mogelijk gemaakt. De gemeenteraad heeft in september 2013 deze systematiek vastgesteld, die geldt voor alle te actualiseren plannen.

De in het bestemmingsplan opgenomen bebouwingsregeling is ontwikkeld ten behoeve van het actualiseren van de bestemmingsplannen, om op die manier te komen tot een eenduidige regeling die in alle nieuwe bestemmingsplannen in Valkenswaard toegepast kan worden. De nieuwe bebouwingsregeling voor met name de bestemming 'Wonen' is daarbij verruimd ten opzichte van de oude regelingen om zo beter aan te sluiten bij de huidige maatschappelijke opvattingen en belevingen over gebruik van de ruimte. Inherent aan het toepassen van een nieuwe, eenduidige bebouwingsregeling is echter dat in sommige situaties een feitelijke beperking van de bouwmogelijkheden kan plaatsvinden.

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de situering van het plangebied en een overzicht van de bestaande juridische regeling. Hoofdstuk 3 beschrijft, voor zover relevant, in hoofdlijnen de beleidsdocumenten die door de te onderscheiden overheden ten aanzien van het plangebied zijn gepubliceerd. In hoofdstuk 4 wordt een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied gegeven. Hierbij gaat het zowel om de ruimtelijke structuur als de aanwezige functies. Dit geeft een impressie van het beleidskader voor het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk komen ook de milieutechnische randvoorwaarden en de historische kwaliteiten naar voren. Hoofdstuk 5 geeft een beschrijving van de uitgangspunten van het plan. De uitvoeringsaspecten handhaving en de economische uitvoerbaarheid worden besproken in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Als laatste komt in hoofdstuk 8 de inspraakreacties en het wettelijk vooroverleg aanbod.

Hoofdstuk 2 Plangebied

2.1 Situering

Dit bestemmingsplan omvat het noordelijk deel van de bebouwde kom van Valkenswaard. De begrenzing is afgestemd op de begrenzing van de bestemmingsplannen 'Buitengebied', 'Centrum', 'Kernwinkelgebied', 'Braken-Bunders en 'Dommelkwartier'. Voor het gebied Plataanlaan en omgeving is een afzonderlijk bestemmingsplan opgesteld. Op de overzichtskaart is het plangebied nader aangeduid, waarbij inzicht wordt gegeven in de ligging ten opzichte van de omliggende gebieden.'

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPvalkenswaardnrd-VA02_0001.png"

Afbeelding 1: Begrenzing plangebied

2.2 Bestaande juridische regeling

Tot het moment waarop het nieuwe bestemmingsplan 'Valkenswaard Noord' in werking treedt, gelden de onderstaande bestemmingsplannen.

Vigerende bestemmingsplannen Valkenswaard Noord   Vaststelling   Goedkeuring   Onheroepelijk  
Valkenswaard Noord   28-02-2008   28-10-2008   25-11-2009  
Carlousdreef 140-146   29-01-2015   n.v.t.   23-04-2015  
Geenhovensedreef 20-22   20-12-2012   n.v.t.   04-04-2013  
Rijt 2   01-03-2012   n.v.t.   26-04-2012  
Nieuwe Waalreseweg - Hazelaar   24-11-2011   n.v.t.   26-01-2012  
Eindhovenseweg 98   29-07-2010   n.v.t.   25-08-2011  
Wijzingsplan Unastraat   20-10-2009   n.v.t.   17-12-2009  
Haagstraat 55   22-10-2009   n.v.t.   08-09-2011  
Wollegrasstraat 28   22-10-2009   n.v.t.   17-12-2009  
Dommelseweg 154/Min. Aalbersestraat   26-03-2009   n.v.t.   20-05-2009  
Klinkerstraat   25-11-2010   n.v.t.   20-01-2011  
Were-di   27-01-2005   26-07-2005   01-10-2005  
Kerkakkers   26-09-1985   25-02-1986   07-05-1986  
Centrum deelgebied III   27-09-1984   01-10-1985   16-03-1987  
Buitengebied 1977   23-03-1977   31-05-1987   26-06-1986  

Hoofdstuk 3 Planologisch kader

Het beleid van de gemeente Valkenswaard vormt het kader waarbinnen de functionele en ruimtelijke ontwikkelingen van de kom van Valkenswaard worden vastgesteld. De ruimtelijke ontwikkelingsplannen van rijk, provincie en regio vormen randvoorwaarden voor het gemeentelijke beleid. Voor dit bestemmingsplan worden in de volgende paragrafen het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid toegelicht.

3.1 Rijksbeleid

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. De aanleiding voor het opstellen ligt in nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Groei, stagnatie en krimp vinden gelijktijdig plaats. De structuurvisie geeft een integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de visie worden ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden. De structuurvisie vervangt alle voorgaande rijksnota’s ten aanzien van ruimte en mobiliteit (waaronder de Nota Ruimte), behalve de Structuurvisie Nationaal Waterplan.

De hoofdlijn van de SVIR is dat het Rijk op het gebied van de ruimtelijke ordening terugtreedt en dat gemeenten en provincies op dit taakveld een meer prominente rol krijgen. In het SVIR staat centraal dat alleen nog een taak voor het Rijk is weggelegd wanneer sprake is van nationale baten en/of lasten, internationale verplichtingen (bijvoorbeeld werelderfgoederen) of provincie cq. lands overschrijdende onderwerpen.

Het Rijk heeft 13 onderwerpen benoemd waar het, aan de hand van de bovenstaande criteria, een taak voor zichzelf ziet weggelegd. Door het nemen van verantwoordelijkheid ten aanzien van deze onderwerpen stelt het Rijk zich voor de middellange (2028) en lange termijn (2040) tot doel Nederland concurrerend, veilig en leefbaar te houden. De onderwerpen die een nationaal belang betreffen zijn het creëren van een internationaal bereikbaar vestigingsklimaat, ruimte bieden voor het hoofdnetwerk van (duurzame) energievoorziening en het vervoer van stoffen via buisleidingen en een efficiënt gebruik van de ondergrond. Daarnaast zijn ook het creëren van een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen, het beter benutten en in stand houden van het bestaande mobiliteitssysteem met bijbehorende hoofdinfrastructuur, het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid en klimaatbestendige ontwikkeling, ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationaal unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten en ruimte voor militaire terreinen en activiteiten van nationaal belang. Tenslotte vindt het Rijk zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij ruimtelijke plannen belangrijk.

Op het plangebied is geen van de onderwerpen die door het Rijk zijn aangemerkt als nationaal belang, van toepassing. Het beleid van het Rijk wordt geëffectueerd door het Barro en het Rarro.

3.1.1 Besluit en ministriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, eerste tranche (Barro) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro vloeit voort uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het kabinet heeft in de genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. Het gaat daarbij om het beschermen van de nationale belangen. Deze algemene regels, vastgelegd in het Barro, werken zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind.

In het wetsvoorstel tot wijziging van de Wro (Spoedwet Wro; TK 32 821) wordt, naar aanleiding van het Raad van State-advies over het Barro, eerste tranche, de wettelijke grondslag voor het provinciaal medebewind en ontheffingen verbeterd. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State voorziet het Barro thans ook in een bij dit besluit behorende ministeriële regeling (Rarro). In deze regeling is de begrenzing opgenomen van de gebieden uit een aantal titels uit het Barro waarvoor een reservering of een vrijwaring geldt. De aanduiding van deze gebieden is opgenomen in het Barro.

Aan het Barro zijn inmiddels een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Het gewijzigde Barro is per 1 oktober 2012 in werking getreden.

Ten aanzien van het onderhavige plangebied zijn er geen regels uit het Barro van toepassing, aangezien er geen sprake is van ontwikkelingen.

3.1.2 Ladder duurzame verstedelijking

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening een 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' bevat de volgende treden:

  • 1. een beschrijving van de actuele regionale behoefte van de voorgenomen stedelijke ontwikkeling;
  • 2. een beschrijving in hoeverre (een deel van) de regionale behoefte op te vangen is in het bestaand stedelijk gebied door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, een beschrijving van de wijze waarop de locatie multimodaal ontsloten is of kan worden.

De gemeente Valkenswaard heeft ontwikkelingen op basis van de ladder voor duurzame verstedelijking verdeeld in de volgende vier categorieën:

  • Categorie 1: binnenstedelijke plannen die niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling en daarmee de toets aan de ladder duurzame verstedelijking niet hoeven te doorlopen.
  • Categorie 2: plannen die niet binnenstedelijk zijn en niet worden gezien als een stedelijke ontwikkeling. Ook deze plannen hoeven de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet te doorlopen.
  • Categorie 3: plannen die die gezien worden als een stedelijke ontwikkeling en die binnenstedelijk zijn. Deze categorie moet en kan de toets aan de ladder duurzame verstedelijking doorlopen.
  • Categorie 4: plannen die gezien worden als een stedelijke ontwikkeling en die niet binnenstedelijk zijn. Deze categorie moet getoetst worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking, maar kan deze toets niet doorstaan.

Voorliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet aan de orde.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening

In 2010 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie ruimtelijke ordening (Svro) vastgesteld. De Svro is in 2014 partieel herzien, waarbij onder andere het gewijzigde beleid op het gebied van natuur (realisering van het natuurnetwerk) en veehouderij (transitie naar zorgvuldige veehouderij) zijn verwerkt. De Svro 2014 is in werking getreden op 19 maart 2014. De Svro bevat de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025, met een doorkijk naar 2040. De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie Noord-Brabant en vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. Eén van deze instrumenten is de Verordening ruimte, waarin de kaderstellende elementen uit de Svro zijn vertaald in concrete regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen.

De Svro gaat in op de ruimtelijke kwaliteiten van de provincie Noord-Brabant. Mens, markt en milieu zijn binnen de provincie in evenwicht. Daarom kiest de provincie in haar ruimtelijk beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en voor een kennisinnovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in de structuurvisie de 'rode' draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt. De provincie wil het contrastrijke Brabantse landschap herkenbaar houden en verder versterken. Daarom wordt ingezet op de ontwikkeling van robuuste landschappen, een beleefbaar landschap vanaf het hoofdwegennet en behoud en versterking van aanwezige landschapskwaliteiten.

Binnen de stedelijke structuur worden 2 ontwikkelingsperspectieven onderscheiden:

  • Stedelijk concentratiegebied (stedelijke regio's): in het stedelijk concentratiegebied, inclusief de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, wordt de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte opgevangen. Enerzijds om de steden voldoende draagvlak te geven voor hun functie als economische en culturele motor, anderzijds om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan.
  • Overig stedelijk gebied (landelijke regio's): het overig stedelijk gebied, met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, voorziet in de opvang van de lokale verstedelijkingsbehoefte. Ontwikkelingen voor wonen, werken en voorzieningen zijn in dit gebied gericht op de eigen behoefte.


Bij de opvang van de verstedelijkingsbehoefte wordt het accent sterker verlegd van nieuwe uitleg naar het bestaand stedelijk gebied, door in te zetten op herstructurering en onderhoud. Beheer en (her)ontwikkeling van de bestaande voorraad vragen specifieke aandacht. Er wordt ingezet op zorgvuldig ruimtegebruik door de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten van de omgeving. Gemeenten en de provincie voeren in regionaal verband overleg om te komen tot een goede afstemming van de stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) binnen de regio.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het stedelijk concentratiegebied. Voorliggend bestemmingsplan is echter een conserverend bestemmingsplan, er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

3.2.2 Verordening ruimte 2014 (versie 15 juli 2015)

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is vastgelegd hoe de bevoegdheden op het gebied van ruimtelijke ordening zijn verdeeld tussen rijk, provincies en gemeenten. De provincie kan door middel van een planologische verordening regels formuleren waarmee gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening moeten houden. De provincie Noord-Brabant heeft hiertoe de Verordening ruimte opgesteld. De Verordening ruimte is in 2010/2011 gefaseerd in werking getreden en wordt jaarlijks geactualiseerd. Op 18 maart 2014 is de Verordening ruimte 2014 in werking getreden. Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 10 juli 2015 de Verordening ruimte 2014 opnieuw vastgesteld. In deze verordening zijn alle vastgestelde wijzigingen van het afgelopen jaar van regels en kaarten verwerkt. De gewijzigde Verordening ruimte 2014 is met ingang van 15 juli 2015 in werking getreden. De regels in de Verordening ruimte 2014 zijn een doorvertaling van het provinciaal beleid zoals dat is opgenomen in de Structuurvisie ruimtelijke ordening. De regels zijn er - in lijn met het beleid van de Svro - op gericht om het leeuwendeel van de stedelijke ontwikkelingen te laten plaatsvinden in de stedelijke regio's en in het bestaand stedelijk gebied. De begrenzingen van de stedelijke en landelijke regio's zijn vastgelegd in de kaarten behorende bij de Verordening ruimte. In de verordening zijn ook het bestaand stedelijk gebied, de zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling en de ecologische hoofdstructuur begrensd.

Op de kaartbeelden van de Verordening ruimte 2014 wordt onderscheid gemaakt in vier structuren en diverse aanduidingen. De vier structuren zijn het 'bestaand stedelijk gebied', de 'ecologische hoofdstructuur', de 'groenblauwe mantel' en het 'gemengd landelijk gebied'. Bijna het gehele plangebied ligt binnen de structuur 'bestaand stedelijk gebied' (zie afbeelding 2). In het noordoosten van het plangebied is een deel aangewezen als 'ecologische hoofdstructuur' en 'groenblauwe mantel' (zie afbeelding 3).

Structuur – Bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied

Met uitzondering van de locatie scholengemeenschap Were-di en de Kleine Meer, valt het gehele plangebied binnen de structuur ‘bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied'. Het beleid van de provincie is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden.

Hoofdregel van het provinciaal beleid is dat stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied dient plaats te vinden om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen. Binnen het 'bestaand stedelijk gebied' zijn gemeenten vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkelingen, met inachtneming van de aanvullende regels die de verordening stelt. Door inbreiding, verdichting en herstructurering binnen het bestaand stedelijk gebied kan nieuw ruimtebeslag in het buitengebied zoveel mogelijk worden voorkomen. Zorgvuldig ruimtegebruik is hierbij het streven.

Voorliggend bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPvalkenswaardnrd-VA02_0002.png"

Afbeelding 2: Uitsnede kaart Stedelijke ontwikkeling Verordening ruimte 2014 (geconsolideerde versie 01-01-2016)

Structuur – Groenblauwe mantel

De locatie scholengemeenschap Were-di valt deels binnen de structuur 'groenblauwe mantel'. De percelen rondom de locatie Were-Di en de Kleine Meer vallen binnen de structuur 'ecologische hoofdstructuur'. Alle twee de locaties zijn tevens aangeduid als 'attentiegebied ecologische hoofdstructuur'.

De groenblauwe mantel is nodig voor de bescherming, maar vooral ook de ontwikkeling van natuur- en waterfuncties. Dit geldt zowel voor de aanliggende groenblauwe kerngebieden als het mantelgebied zelf. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen de mantel zijn mogelijk, mits ze gunstig zijn voor de natuur- en landschapswaarden en het bodem- en watersysteem. Voorliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk binnen de groenblauwe mantel.

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met natuurwaarden van (inter-)nationaal belang. Een bestemmingsplan gelegen in de ecologische hoofdstructuur strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden en stelt regels ter bescherming van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden en houdt daarbij rekening met de overige aanwezige waarden en kenmerken, waaronder de cultuurhistorische waarden en kenmerken. Daarnaast wordt bepaald dat zolang de ecologische hoofdstructuur niet is gerealiseerd, de bestaande bebouwing en de bestaande planologische gebruiksactiviteit zijn toegelaten. In aanvulling op deze regels is bepaald dat ter plaatse van de aanduiding 'attentiegebied ecologische hoofdstructuur' geen regels worden vastgesteld die fysieke ingrepen mogelijk maken met een negatief effect op de waterhuishouding van de EHS.

Voor de locaties binnen de ecologische hoofdstructuur zijn passende bestemmingen opgenomen. Voor het grootste gedeelte geldt de bestemming 'Natuur'. Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPvalkenswaardnrd-VA02_0003.png"

Afbeelding 3: Uitsnede kaart Natuur en landschap Verordening ruimte 2014 (geconsolideerde versie 01-01-2016)

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Woonvisie regio Eindhoven - Samen werken aan drie uitdagingen

In de 'Woonvisie Regio Eindhoven - Samen werken aan drie uitdagingen voor de regionale woningmarkt' (vastgesteld op 28 juni 2012) zijn verschillende woonthema's uitgewerkt. Juist de specifieke kwaliteiten en identiteiten van de verschillende gemeenten dienen verder te worden versterkt. Dit is vooral een lokale verantwoordelijkheid. Mensen identificeren zich met hun straat, dorp of stad. Niet zozeer met een regio. Maar het is onvoldoende om uitsluitend op lokaal niveau naar oplossingen te zoeken. Zeker in de huidige woningmarkt. Het is daarom wenselijk om bepaalde vraagstukken regionaal te ‘tackelen’. De regio kiest daarom drie belangrijke regionale woonthema’s:

  • oog voor kenniswerkers en lage-lonen-arbeidsmigranten;
  • naar een nieuw evenwicht van sterke steden en een vitaal landelijk gebied;
  • duurzaam vernieuwen en transformeren van de bestaande voorraad.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Valkenswaard

De gemeenteraad van Valkenswaard heeft op 2 juli 2012 de Structuurvisie Valkenswaard, deel A nieuwe stijl vastgesteld. Dit deel van de structuurvisie dient als ruimtelijk toetsingskader en als visie op hoofdlijnen gericht op de lange termijn. Deel A van de structuurvisie formuleert niet alleen de ontwikkelingskoers voor de lange termijn, maar biedt tevens het casco voor concrete projecten en plannen. Het is dus een toetsingskader, maar tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het ruimtelijk-functioneel programma van deel A is (financieel) uitgewerkt in deel B van de structuurvisie: de uitvoeringsparagraaf. Dit deel van de structuurvisie is op 28 november 2013 vastgesteld.

In deel A is de toekomstvisie opgesteld. Hiermee wordt richting gegeven aan de toekomst van Valkenswaard naar 2030. De wijze hoe daar ruimtelijk invulling aan wordt gegeven is in verschillende thema's beschreven. De thema's zijn: bestuur, wonen, werken, vrije tijd en welzijn. Deze thema's kunnen echter niet los van elkaar worden gezien. Immers, de ruimte is schaars en het is van belang rekening te houden met de verschillen tussen de verschillende gebieden. daarom is ook voor het stedelijk gebied, de uitbreidingen en voor het buitengebied aangegeven wat de ambities zijn.

Het grootste gedeelte van het plangebied valt binnen het stedelijk gebied. Het algemene uitgangspunt voor woonwijken is dat bij eventuele nieuwe inbreidingsmogelijkheden de ontwikkeling dient aan te sluiten bij de bestaande omgeving. De Waalreseweg, De Dommelseweg en de Dijkstraat zijn aangewezen als woonlinten en de Eindhovenseweg is aangewezen als gemengd lint. De woonlinten zijn de oudere linten of de linten waar veel verkeer over rijdt. Hetzelfde geldt voor de gemengde linten, maar daar is reeds een bepaalde functiemenging aanwezig. De centrumlinten Eindhovenseweg, Luikerweg en Leenderweg/Waalreseweg hebben allen te lijden onder de grote verkeersdruk. Als deze druk verminderd wordt, kan de inrichting van deze linten worden aangepast en meer worden gericht op de verblijfskwaliteit van een centrum.

Voor het bedrijventerrein Den Dries is aangegeven dat de karakteristieke huidige bedrijven gehandhaafd moeten blijven en dat wordt gestreefd naar een hoge beeldkwaliteit. Het bedrijventerrein Van Linschotenstraat heeft steeds meer een gemengd karakter. Er is aangegeven dat flexibiliteit in ruimtelijke mogelijkheden geboden moet worden. Sportpark Den Dries is onderwerp van studie: er zouden meer sporten een plek moeten krijgen en het ambitieniveau zou hoger moeten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPvalkenswaardnrd-VA02_0004.jpg"

Afbeelding 4: Kaart Stedelijk gebied Structuurvisie deel A

In deel B de uitvoeringsparagraaf is aangegeven op welke wijze de gemeente haar ruimtelijke doelen kan verwezenlijken: via actief, faciliterend en passief grondbeleid. Er is tevens aangegeven welke investeringen in de gemeente worden voorzien: bovenwijkse voorzieningen, bovenplanse kosten en ruimtelijke ontwikkelingen.

Dit bestemmingsplan is een conserverend plan, wat inhoudt dat nieuwe bebouwingsmogelijkheden in beginsel niet zijn opgenomen. Op het moment dat afgeweken wordt van dit bestemmingsplan, zal de structuurvisie handvatten kunnen bieden. Als een bepaalde ontwikkeling passend is, kan een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld.

3.4.2 Wijkplan

De gemeente Valkenswaard heeft voor diverse gebieden een wijkplan opgesteld. Een wijkplan beschrijft een toekomstvisie voor de wijk op basis van de inzichten van de huidige situatie, met daarin opgenomen inspanningen en acties om die visie te bereiken.

Wijkplannen zijn opgesteld voor Dommelen Noord, Het Gegraaf, Turfberg, Geenhoven, Hoge Akkers en Borkel en Schaft. De wijken Het Gegraaf, Turfberg en Geenhoven vallen (deels) binnen het plangebied Valkenswaard Noord.

3.4.3 Gemeentelijk woningbouwbeleid

In 2009 is een Woningmarktonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek had tot doel de ontwikkeling van de woningbehoefte tot 2020 in zowel kwantitatieve als kwalitatieve zin in kaart te brengen. Aan de hand van de onderzoeksresultaten is een woningbouwprogramma opgesteld. Naar aanleiding van de vastgestelde provinciale prognose naar de bevolkings- en huishoudensontwikkeling van oktober 2014 en de reeds in 2014 gebouwde/ gesloopte aantallen woningen geldt voor de gemeente Valkenswaard een woningbouwbehoefte van 877 woningen in de periode 2015 tot en met 2024. De in het Woningmarktonderzoek opgenomen conclusies zijn derhalve niet meer actueel. De gemeente conformeert zich bij raadsbesluit van 24 september 2015 aan de prognoses en prioriteert haar woningbouwplannen. Wel zal de gemeente, conform het Woningmarktonderzoek, in blijven zetten op woningbouwplannen voor starters, jongeren, jonge gezinnen en senioren.

Dit bestemmingsplan is gericht op het behoud van de bestaande woningvoorraad. Toevoeging van extra woningen is in dit bestemmingsplan niet aan de orde.

3.4.4 Welstandsbeleid

Voor de gemeente Valkenswaard is een welstandsnota opgesteld die als wettelijke basis dient voor het welstandsbeleid binnen de gemeente. De welstandsnota Valkenswaard is vastgesteld in juni 2004. In de welstandsnota is Valkenswaard ingedeeld in een aantal clusters van gebieden, te weten centra, historische gegroeide gebieden, planmatig ontworpen woongebieden, bedrijfs- en voorzieningenlocaties en groengebieden. Voorliggend bestemmingsplan behoort tot de volgende gebieden:

  • historisch gegroeide gebieden (H 1.1, H 2.4 en H 3.1);
  • planmatig ontworpen woongebieden (W 1.2, W 2.1, W 3.1, W 4.3, W 4.4, W 5.1, W 5.2, W 8.1);
  • bedrijfs- en voorzieningenlocaties (B 1.1 en GC 1.4);
  • groengebieden (P 1.1 en P1.2 en S 1.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPvalkenswaardnrd-VA02_0005.png"

Afbeelding 5: Gebiedsindeling welstandsnota

In de welstandsnota is onderscheid gemaakt in vier welstandsniveaus:

Niveau 1: Cruciale betekenis

Deze gebieden zijn van cruciale betekenis voor het totaalbeeld van
de kern en het landschap. Hieronder vallen ook die gebieden die
een hoge cultuurhistorische, architectonische, landschappelijke of
stedenbouwkundige waarde hebben. Extra bescherming gericht op
consolidatie van de historische context. Binnen het plangebied geldt voor de volgende gebieden niveau 1: de historische dorpsgebieden (H 1) en de historische bebouwingslinten (H 2).

Niveau 2: Zorgvuldige afstemming

Gebieden die om een zorgvuldige afstemming vragen van nieuwe bouwkundige ingrepen vallen onder dit niveau. Bij nieuw te ontwikkelen gebieden is een bijzondere karakteristiek gewenst. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid dient gericht te zijn op behoud, herstel of verbetering van waardevolle elementen en structuren. Binnen het plangebied geldt voor de volgende gebieden niveau 2: de parkachtige woongebieden (W 1), de tuinwijken (W 2) en de parken (P 1).

Niveau 3: Neutrale betekenis

Gebieden die een neutrale betekenis toebedeeld krijgen hebben over het
algemeen slechts een beperkte betekenis voor de openbare ruimte. Voor
deze gebieden geldt dat zonder al te veel problemen afwijkingen van de
bestaande ruimtelijke structuur of ingrepen in de architectuur kunnen
worden verdragen. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid dient gericht te zijn op het handhaven van de basiskwaliteit en vraagt een normale
inspanning. Binnen het plangebied geldt voor de volgende gebieden niveau 3: gemengde bebouwing (H 3); traditionele blokverkaveling (W 3); het nieuwe bouwen (W 4); forumbeweging (W 5), individuele woningbouw (W 8), bedrijventerreinen (B 1), grootschalige complexen (GC 1) en sportcomplexen (S 1).

Niveau 4: welstandsvrije gebieden

Welstandsvrije gebieden zijn volgens artikel 12 van de Woningwet gebieden die uit het oogpunt van bescherming van de visuele kwaliteit als ongevoelig kunnen worden aangemerkt. In deze gebieden worden bouwaanvragen dan ook niet getoetst aan ‘redelijke eisen van welstand’. Op basis van de aanwezige ruimtelijke karakteristieken en het vigerend gemeentelijk beleid wordt het aanwijzen van welstandsvrije gebieden in de gemeente Valkenswaard niet wenselijk geacht. De uitbreiding van het aantal vergunningvrije bouwwerken in de nieuwe Woningwet geeft in de ogen van de gemeente Valkenswaard voldoende invulling aan het begrip ‘welstandsvrij’.

3.4.5 Mobiliteitsplan

Voor gemeenten bestaat er een inspanningsverplichting om een beleidsmatig en uitvoeringsgericht integraal verkeers- en vervoerbeleid te voeren (Planwet verkeer en vervoer). De gemeente Valkenswaard heeft het Mobiliteitsplan 2014 opgesteld dat te beschouwen is als GVVP voor de periode tot 2025. Het Mobiliteitsplan fungeert als toetsingskader voor alle verkeers- en vervoersvraagstukken in Valkenswaard. Het is geen statisch plan maar een dynamisch afwegingskader waarbinnen de verschillende onderdelen van het gemeentelijk verkeers- en vervoersbeleid in onderlinge samenhang kunnen worden ontwikkeld of geactualiseerd, bijvoorbeeld in de vorm van deelstudies.

Naar aanleiding van de aanleg van de Westparallel worden binnen de gemeente een groot aantal verkeerskundige projecten uitgevoerd (nulplusmaatregelen). Ook in Valkenswaard Noord wordt een aantal verkeerskundige maatregelen getroffen, het betreft onder andere de reconstructie van de kruising Nieuwe Waalreseweg/Dommelseweg zodanig dat de doorstroming en veiligheid op de lokale wegen verbetert, de herinrichting van de Dommelseweg en de inrichting van de verblijfsgebieden binnen de bebouwde kom.

Hoofdstuk 4 Bestaande situatie

Voor nader onderzoek naar de bestaande situatie is nagegaan welke ruimtelijke en functionele kwaliteit in het plangebied aanwezig is. Daarnaast is gekeken naar de aspecten die met de fysieke milieuwaarden samenhangen. Verder wordt in dit hoofdstuk de historische kwaliteit beschreven, waarbij archeologie, cultuurhistorie en eventueel aanwezige monumenten aan bod komen. De uitkomsten van verrichte onderzoeken zijn in dit hoofdstuk vermeld.

4.1 Bestaande ruimtelijke kwaliteit

Valkenswaard Noord bestaat uit het noordelijk deel van de bebouwde kom van Valkenswaard. Het plangebied is op te delen in 7 deelgebieden: Gegraaf West, Gegraaf Oost, Kerkakkers, Sportpark Den Dries en omgeving, Geenhoven, Omgevings Eindhovenseweg Noord en Turfberg. De verschillende deelgebieden hebben een eigen karakteristiek en ontstaansgeschiedenis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPvalkenswaardnrd-VA02_0006.jpg"

Afbeelding 6: Deelgebieden Valkenswaard Noord

Gegraaf West en Oost

De gebieden Gegraaf West en Oost dateren beide uit de jaren zeventig van de vorige eeuw en hebben een vrij duidelijke structuur met een stroken- of blokverkaveling. De straten hebben een recht transparant verloop en staan altijd haaks op elkaar. De wegen zijn in het algemeen ruim bemeten. Het Gegraaf heeft een gevarieerde stedenbouwkundige structuur, hetgeen ook in de volkshuisvestingssector tot uitdrukking komt. De wijk heeft een breed aanbod van verschillende woningen, van rijtjeswoningen naar twee-onder-één kap woningen, en van flats in 3 of 4 bouwlagen naar vrijstaande soms zeer luxe woningen.

De wijk is ruim opgezet en heeft op diverse plaatsen zeer veel groen, zoals in de Gaspeldoornlaan. Aan de Wilde Wingerd is een buurtwinkelcentrum gevestigd. Daarnaast komen in de wijk enkele openbare en maatschappelijke functies, waaronder een buurtcentrum voor.

Kerkakkers

De wijk Kerkakkers is in de jaren zestig van de vorige eeuw gerealiseerd. Het stratenpatroon is even transparant als in het 't Gegraaf, doch de minder dure woningen liggen in het algemeen aan smallere straten met korte voortuinen. Vrijstaande woningen komen er veel minder voor. Op sommige plekken omvat de wijk veel groen, zoals in de Kardinaal de Jongstraat. De wijk wordt doorsneden door een oude radiaal en tevens historisch lint: de Dommelseweg. Ook de achterliggende, grotendeels parallel lopende Dijkstraat is van een oudere datum. Aan beide straten komt een gemêleerde bebouwing voor. Soms zijn er van oudsher productiebedrijven of wordt er andere bedrijvigheid aangetroffen.

De Dommelseweg tussen Nieuwe Waalreseweg en Dijkstraat heeft als verkeersweg een stedelijk aanzien; de huizen hebben geen voortuin en liggen direct aan het openbaar domein. Het wegprofiel bestaat uit een voetpad, fietspad, 2 rijbanen, een fietspad en weer een voetpad. De meeste huizen aan de Dommelseweg dateren uit het begin van de vorige eeuw en zijn van zeer bescheiden omvang. De laatste jaren zijn enkele blokken van woningen vervangen door gestapelde bouw in enkele bouwlagen.

In het zuidwesten van Kerkakkers bevindt zich het kleinschalige bedrijventerrein Van Linschotenstraat. Er zijn uiteenlopende bedrijven gevestigd, waaronder grootschalige detailhandel.

Bedrijven- en sportpark Den Dries

Bedrijventerrein Den Dries is een recent ontwikkeld en kleinschalig bedrijventerrein met een groene uitstraling. Het is vooral ingevuld met kantoorachtige bedrijvigheid en bedrijven uit de (para-) medische sector. Diverse bedrijven hebben ook een bedrijfswoning op hun terrein. Bij de ontwikkeling stond een parkachtige uitstraling centraal, die nog steeds wordt gekoesterd. Ten oosten van dit bedrijventerrein, langs de Geenhovensedreef is nog een aantal bedrijven gevestigd.

Het sportpark bevat een zeer gevarieerd en vrij compleet aanbod van talrijke takken van sport. Het park is in de jaren zeventig van de vorige eeuw gesticht en zodanig ingericht, dat het met zijn groenstructuur goed aansluit bij het bosgebied langs de Eindhovenseweg tussen de gemeentegrens en de woonkern van Aalst.

Geenhoven

De naam Geenhoven werd meer dan vier eeuwen geleden al gebruikt voor een kleine woonbuurt met enkele oude boerderijen, die gelegen is nabij de bestaande straat met die naam. De huidige wijk Geenhoven is zeer gemêleerd van opbouw en is grotendeels ontstaan in de jaren vijftig en deels zestig. In de verkaveling is aangehaakt bij de van oudsher bestaande structuren van het gebied langs en nabij de Eindhovenseweg, die feitelijk een oude radiaal is. De Waalreseweg is eveneens een oud lint.

Op een enkele uitzondering daargelaten zijn er in de wijk alleen maar eengezinswoningen te vinden. De naoorlogse huizen hebben doorgaans weinig volume en zijn op bescheiden bouwstroken gesitueerd. Op een enkele plek heeft totale herbouw met als zodanig nieuwbouw plaatsgevonden, zoals het appartementencomplex aan de Hertogin Johannastraat, de basisschool aan de Haagstraat en het appartementencomplex Haageinderhof. Op de plaats van een voormalige kerk aan de Willibrorduslaan nabij de Haagstraat, is in de jaren negentig van de vorige eeuw seniorenhuisvesting in meerdere bouwlagen gerealiseerd. Dwars door een gedeelte van de wijk Geenhoven loopt de brede groene dooradering van de Willibrorduslaan, die aansluit op het groeneiland rond het oude kerkhof en langs de Nieuwe Waalreseweg.

Aan de Willibrorduslaan ligt een buurtwinkelcentrum. Aan de zuidkant van Geenhoven zijn enkele functies met een maatschappelijke bestemming te vinden. Hierbij valt te denken aan een groepspraktijk van huisartsen, annex apotheek en enige andere activiteiten in de paramedische sector. Ook bij de opsomming behoort het oude kerkhof met tegenwoordige hoofdingang aan de Kerkhofstraat. Aan de Rosheuvel bevinden zich een uitvaartcentrum en enige kantoren.

Omgeving Eindhovenseweg Noord

De Eindhovenseweg Noord en omgeving omvat een van de oudere delen van Valkenswaard. Langs de Eindhovenseweg, die van oudsher de rijksverbindingsweg vormt met Aalst en Eindhoven, bevindt zich zeer gevarieerde bebouwing. Het deel van van de Eindhovenseweg dat het dichtst tegen het centrum aan ligt, bevat de meeste gestapelde bouw in 2, 3 of enkele maal 4 bouwlagen. Gaandeweg richting het noorden gaat het karakter van een stedelijk gebied over in een dorpskarakter. Veel woningen komen uit het eerste deel van de vorige eeuw. Behalve gevarieerde bebouwing is de diversiteit van functies langs de Eindhovenseweg ook groot. Naast woningen komen er winkels en andere commerciële vestigingen voor, die tot voor enkele jaren als uitloper van het kernwinkelgebied fungeerden. De achter de Eindhovenseweg liggende woonstraten, zoals de Nieuwstraat en het eerste deel van de Haagstraat, hebben een overeenkomstige ontstaansgeschiedenis en karakter. Er zijn voornamelijk kleinschalige eengezinswoningen aanwezig, vaak direct aan de weg gesitueerd of met een marginale voortuin. Rondom de Eindhovenseweg zijn verschillende kleine bedrijfspercelen te vinden.

Ten oosten van de Eindhovenseweg loopt de Europalaan. Deze weg heeft de Eindhovenseweg als verbindings- en uitvalsweg naar het noorden vervangen. Ten oosten van de kruising van de Europalaan met de Eindhovenseweg bevindt zich het natuur- en landschapspark de Kleine Meer.

Turfberg
Turfberg ligt in het noordoosten van Valkenswaard Noord. Het bestaat volledig uit woningen en de wijk is op te delen in twee afzonderlijke woongebieden. Het ene woongebied bestaat uit het gebied rondom de Merendreef, de Plataanlaan en de Dennenlaan. Dit woongebied bestaat uit zeer ruime kavels met luxe woningen die in de jaren zeventig van de vorige eeuw zijn gerealiseerd. Dit woongebied valt buiten het plangebied van voorliggend bestemmingsplan.

Het tweede woongebied bestaat uit de Kreyenbeek. Hier bouwde Philips voor zijn personeel een woonwijk met een eigen stedenbouwkundig karakter. Alle eengezinswoningen liggen aan één straat die slingerend door de wijk haar weg vindt. Tussen de wooncomplexen bevinden zich gazonnen en plantsoenen, die de wijk een eigen karakter geven. Het geheel wordt nog versterkt door de eenvormige complexmatige bouw met soms woonblokken met aan één zijde een hogere goothoogte.

Ten noorden van de Merendreef, aan de noordzijde van Turfberg, bevindt zich de locatie van scholengemeenschap Were-di.

4.2 Bestaande functionele kwaliteit

Valkenswaard Noord bestaat grotendeels uit woningen. Met name aan de historische linten Eindhovenseweg, Waalreseweg en Dommelseweg bevinden zich, naast woningen, enkele detailhandelsvestigingen, dienstverlenende bedrijven, kleinschalige bedrijvigheid en horecagelegenheden. Daarnaast komen aan de Wilde Wingerd en de Willibrorduslaan clusters van voorzieningen voor. Verspreid over het plangebied komen maatschappelijke functies voor. In het noorden bevindt zich een sportpark en aan Den Dries en de Van Linschotenstraat zijn kleine bedrijventerreinen aanwezig.

Wonen

De bebouwing in Valkenswaard Noord heeft overwegend een woonfunctie. Er komen zowel vrijstaande als halfvrijstaande, aaneengebouwde en gestapelde woningen voor. De gestapelde woningen zijn aangeduid.

Maatschappelijke voorzieningen

Verspreid over het plangebied komen verschillende maatschappelijke voorzieningen voor. In de wijken Geenhoven en Kerkakkers zijn onderwijsvoorzieningen aanwezig. Ten noorden van de wijk Turfberg bevindt zich scholengemeenschap Were-di. Op de hoek van de Europalaan en de Valkenierstraat bevindt zich een cluster van maatschappelijke voorzieningen, waaronder een woonbegeleidingscentrum en een kinderdagopvang. Aan de Kerkhofstraat bevindt zich begraafplaats Rosheuvel en aan de Bosstraat is een kinderboerderij gevestigd. Daarnaast komen nog meerdere kleinschalige maatschappelijke voorzieningen voor.

Bedrijven

Aan de Van Linschotenstraat is een kleinschalig bedrijventerrein aanwezig. Er zijn uiteenlopende bedrijven gevestigd, waaronder grootschalige detailhandel. Ook aan Den Dries is een kleinschalig bedrijventerrein aanwezig. Het is vooral ingevuld met kantoorachtige bedrijvigheid en bedrijven uit de (para-) medische sector. Daarnaast komt voornamelijk langs de oudere linten bedrijvigheid voor. Het betreft bedrijven in een lichte milieucategorie (categorie 1 of 2), maar ook bedrijven in een hogere milieucategorie zoals garagebedrijven.

Detailhandel, dienstverlening en horeca

In de wijken Kerkakkers, Gegraaf West en Geenhoven zjn clusters van voorzieningen aanwezig. Daarnaast komen langs de Eindhovenseweg verschillende detailhandels-, dienstverlening- en horecavoorzieningen voor. De horecavoorzieningen bestaan uit maaltijd- en logieverstrekkers en spijsverstrekkers.

Sport

Het sportpark Den Dries bevindt zich aan de noordzijde van het plangebied. Hier bevinden zich onder andere voetbalvelden, tennisvelden en een zwembad.

Groen

Eén van de belangrijkste groenvoorzieningen in het plangebied is het natuur- en landschapspark de Kleine Meer. Dwars door een gedeelte van de wijk Geenhoven loopt de brede groene dooradering van de Willibrorduslaan, die aansluit op het groene gebied rond het oude kerkhof en langs de Nieuwe Waalreseweg. Rondom Kreijenbeek zijn veel groenvoorzieningen aanwezig en ook in de wijken Kerkakkers en Gegraaf zijn grotere groenvoorzieningen aanwezig.

Verkeer en parkeren

Voor wat betreft verkeer is de bestaande verkeersstructuur als zodanig bestemd in voorliggend bestemmingsplan. Parkeren in het plangebied vindt zowel plaats op eigen terrein als op de openbare weg. Binnen het plangebied zijn een aantal garageboxen aanwezig, deze zijn als zodanig aangeduid binnen de bestemming 'Verkeer'.

4.3 Fysieke milieuwaarden

4.3.1 Water

Algemeen

Onderdeel van het rijksbeleid is de invoering van de watertoets. De watertoets dient te worden toegepast op nieuwe ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en buitentoepassingsverklaringen. Als een gemeente een ruimtelijk plan wil opstellen, stelt zij de waterbeheerder vroegtijdig op de hoogte van dit voornemen. De waterbeheerders stellen dan een zogenaamd wateradvies op. Het ruimtelijk plan geeft in de waterparagraaf aan hoe is omgegaan met dit wateradvies.

Onderzoek

Het plangebied betreft een van de woonwijken van Valkenswaard. In de huidige situatie bestaat het plangebied hoofdzakelijk uit wonen. Waterbeheerder in het plangebied is waterschap De Dommel. Het plangebied bevindt zich deels in het Keurattentiegebied. Verder zijn in het plangebied geen aandachtspunten op het gebied van water aanwezig.

De volgende randvoorwaarden en uitgangspunten uit de Handreiking watertoets (versie mei 2015) van waterschap De Dommel zijn van toepassing op eventuele nieuwe ontwikkelingen of ver(nieuw)bouw binnen het plangebied:

  • Voor hemelwater vraagt het waterschap om onderstaande voorkeursvolgorde toe te passen, waarbij optie 1 het meest wenselijk en optie 5 het minst wenselijk is:

hergebruik;

vasthouden / infiltreren;

bergen;

afvoeren naar oppervlaktewater (direct of indirect);

afvoeren naar de riolering.

  • De initiatiefnemer dient deze voorkeursvolgorde te doorlopen en te beargumenteren voor welke optie wordt gekozen. 'Vasthouden' betekent infiltratie in de bodem. Als hergebruik en (volledige) infiltratie niet mogelijk zijn, is afvoer naar een oppervlaktewater / riolering mogelijk. In dit geval kan een compenserende berging noodzakelijk zijn. Bij een compenserende berging kan worden gedacht aan een vijver een infiltratievoorziening of buffersloot met een geknepen afvoer naar een watergang.
  • Gemeenten stellen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid eisen aan de afvoer van hemelwater.

Voor hemelwaterafvoer naar oppervlaktewater gelden de bepalingen uit de Keur 2015 van het Waterschap; art. 15 van de Algemene regels resp. art. 13 van de Beleidsregels.

  • In de waterparagraaf dient duidelijk te worden welk type infiltratie- en/of bergingsvoorziening wordt toegepast. Middels een tekening kan inzicht worden gegeven in de locatie en het ruimtebeslag van de voorziening(en). Hierbij dient aandacht te worden besteed aan de leegloop en overstort van de voorziening. Tevens dient u inzichtelijk te maken dat door de (nood)nieuwe ontwikkeling er geen problemen elders worden veroorzaakt.
  • Bij de inrichting, bouw en beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen te worden toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Conform de waterkwaliteitstrits, 1. schoonhouden 2. scheiden 3. zuiveren, dienen de mogelijkheden voor bronmaatregelen (schoonhouden) te worden onderzocht. Denk hierbij bijvoorbeeld aan zorgvuldige materiaalkeuze (pakket duurzaam bouwen), geen blootstelling van uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, koper en lood aan hemelwater en een verantwoord beheer van de openbare ruimte (weg- en groenbeheer).

Conclusie

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid het onderhavige bestemmingsplan. Deze waterparagraaf wordt voorgelegd aan het waterschap.

4.3.2 Bodem

Algemeen

De tijd dat elke vervuiling moest worden aangepakt ligt achter ons. Belangrijkste criterium hierbij is of de vervuiling zodanig is dat er sprake is van risico's voor gezondheid of milieu. In de praktijk blijken er vrijwel nooit risico's te zijn voor de gezondheid van mensen. Milieurisico's (verspreiding en ecologie) komen wel voor, maar meestal gaat het erom dat eventuele vervuilingen afstemming vereisen met bepaalde ontwikkelingen.

Op dit moment is er sprake van een omslag van saneren naar beheren en behoeven alleen de zogeheten "ernstige vervuilingen" in meer of mindere mate aangepakt te worden. De maatregelen worden daarbij afgestemd op de functie.

Regelgeving

Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen.

Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voorliggend bestemmingsplan regelt de bestaande situatie, uitvoering van bodemonderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Omdat er wel een signaalfunctie van het onderzoek uit kan gaan, wordt een onderzoek naar de kwaliteit van de bodem in het plangebied uitgevoerd.

Onderzoek

Voor locaties waar nieuwe (woning)bouwmogelijkheden zijn opgenomen, is een bodemonderzoek (conform NEN 5740) nodig om eventuele bodem- en/of grondwaterverontreinigingen in kaart te brengen. Wanneer een ontwikkeling geen bestemmingswijziging tot gevolg heeft, is geen bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan nodig; de bodem wordt in dat geval geschikt geacht voor de toegestane functie. Het bodemonderzoek wordt in die gevallen uitgevoerd in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen.

Gemeente Valkenswaard heeft een bodemkwaliteitskaart en bodembeleid. In combinatie met deze stukken kan worden volstaan met een historisch bodemonderzoek volgens NEN5725. Dit geldt niet voor verdachte locaties. Voor verdachte locaties blijft een verkennend bodemonderzoek volgens NEN5740 noodzakelijk. Het voorliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen rechtstreeks mogelijk. Een bodemonderzoek voor het bestemmingsplan is derhalve niet aan de orde.

Conclusie

Het bestemmingsplan betreft een consoliderend bestemmingsplan. Bestaande bestemmingen, bebouwing en functies in het gebied blijven gehandhaafd en worden overeenkomstig de huidige bestemming geregeld in het bestemmingsplan. Er is geen sprake van een functiewijziging in het plangebied, vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er dan ook geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.3.3 Flora en fauna

Algemeen

Natuur en groen wordt over het algemeen positief gewaardeerd. Zowel in als buiten de stad vertoeven veel mensen in hun vrije tijd graag in de bossen en de parken in en rond de stad. De aanwezigheid van voldoende groen op een bereikbare afstand bepaalt voor een belangrijk deel de leefbaarheid van een woongebied. Ook de aanwezigheid van dieren, bijvoorbeeld vogels, in de stad wordt over het algemeen als positief ervaren. De aanwezigheid van voedsel-, nest- en rustgebied is voor deze dieren van essentieel belang.

Regelgeving

Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming(Wnb) van kracht geworden. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Provincies bepalen voor hun grondgebied wat wel en niet mag in de natuur. Zij zijn verantwoordelijk voor de vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid is dan alleen nog verantwoordelijk voor de ontheffingsaanvragen en de gedragscodes. De wet kent twee sporen, namelijk een gebiedsgericht en een soortgericht spoor.

De Wnb richt zich op de bescherming van:

  • a. Natura 2000-gebieden;
  • b. soorten van de Vogelrichtlijn;
  • c. soorten van de Habitatrichtlijn;
  • d. 'andere soorten' (onderdeel A 'fauna' en onderdeel B 'flora').

Gebiedsgericht spoor

Natura 2000-gebieden

Voor de Natura 2000-gebieden zijn vanuit het Rijk instandhoudingsdoelstelling opgenomen voor:

  • a. de leefgebieden van vogels;
  • b. de natuurlijke habitats of habitats van soorten.

De provincie dient voor deze Natura 2000-gebieden een Natuurbeheerplan op te stellen. De provincie Noord-Brabant heeft dit gedaan in het Natuurbeheerplan Noord-Brabant 2016. Dit plan beschrijft de beleidsdoelen en de subsidiemogelijkheden voor ontwikkeling en beheer van natuurgebieden, agrarische natuur en landschapselementen in de provincie. Daarnaast staan in het beheerplan maatregelen die ervoor moeten zorgen dat de instandhoudingsdoelstellingen worden bereikt. Naast de maatregelen in het beheerplan kunnen provincies:

  • a. eisen stellen aan handelingen met gevolgen voor Natura 2000-gebieden;
  • b. de toegang tot Natura 2000-gebieden beperken;
  • c. handelingen verrichten die nodig zijn met het oog op de instandhoudingsdoelstellingen.

Natuurnetwerk Nederland

Natuurnetwerk Nederland (voorheen ecologische hoofdstructuur) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden. Het netwerk laat natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk Nederland bestaat uit:

  • a. bestaande natuurgebieden, waaronder de 20 Nationale Parken;
  • b. gebieden waar nieuwe natuur wordt aangelegd;
  • c. landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer;
  • d. grotere wateren: meren, rivieren, de kustlijn van de Noordzee en de Waddenzee;
  • e. alle Natura 2000-gebieden.

De verantwoordelijkheid van het natuurnetwerk ligt bij de provincies. Het Natuurnetwerk Nederland moet uiteindelijk samen met de natuurgebieden in andere Europese landen het aangeengesloten pan-Europese Ecologische Netwerk (Peen) vormen.

Soortgericht spoor

Bescherming planten en dieren

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van dier- en plantsoorten en bevat onder andere regels over:

  • a. de bescherming van vogels op grond van de Europese Vogelrichtlijn;
  • b. de bescherming van soorten dieren en planten op grond van de Europese Habitatrichtlijn;
  • c. de bescherming van soorten planten en dieren die niet voorkomen in de Habitatrichtlijn.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten ofde betreffende minister).

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Wet natuurbescherming zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Ten westen en oosten van Valkenswaard ligt het Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt buiten de grenzen van het Natura 2000-gebied en maakt geen ontwikkelingen mogelijk die van invloed zouden kunnen zijn op dit gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPvalkenswaardnrd-VA02_0007.jpg"

Afbeelding 7: Natura 2000 (http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000)

In het noordoosten van het plangebied bevinden zich NNB gebieden (zie afbeelding 3). Voor wat betreft de NNB is er alleen bij directe aantasting sprake van vervolgstappen, waaronder compensatie. Voorliggend bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk, er is derhalve geen sprake van aantasting van de NNB. Significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNB in de nabijheid van het plangebied kunnen worden uitgesloten.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten zoals opgenomen in de bijlage, behorende bij artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming, de soorten van de Habitatrichtlijn en soorten van de Vogelrichtlijn.

Van deze laatste groep is een lijst opgesteld met vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn. Komen soorten van de hierboven genoemde beschermingsregimes voor dan is de eerste vraag of de voorgenomen activiteit effecten heeft op de beschermde soorten. Treden er effecten op dan dient er gekeken te worden of er passende maatregelen getroffen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen. Met passende maatregelen kan de aanvraagprocedure voor een ontheffing voorkomen worden. Voor bepaalde soorten geldt bovendien dat een ontheffing niet nodig is wanneer gewerkt wordt conform een door het ministerie goedgekeurde gedragscode. Als passende maatregelen niet mogelijk zijn dan dient er een ontheffing aangevraagd te worden op grond van een belang behorende bij het beschermingsregime waaronder de soort beschermd wordt.

Conclusie

Gezien het voorgaande en het conserverend karakter van het bestemmingsplan, wordt verwacht dat de voorschriften uit de Wet natuurbescherming niet worden overtreden. Er is dan ook geen aanleiding voor nader onderzoek. Indien in het plangebied een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt, dient vooraf onderzoek plaats te vinden naar de effecten op beschermde soorten en indien nodig ontheffing aangevraagd te worden. Om uit te sluiten dat beschermde dier- en/of plantensoorten benadeeld worden dienen bestaande vegetaties (bomen, singels, houtwallen), oude gebouwen en waterpartijen gehandhaafd te worden. De belangrijke bestaande natuur- en groenstructuren in het plangebied zijn opgenomen in het bestemmingsplan.

4.3.4 Wegverkeerslawaai

Algemeen

Geluid is één van de factoren die de beleving van de leefomgeving in belangrijke mate bepalen. Door de toename van het verkeer en de bedrijvigheid wordt de omgeving in steeds sterkere mate belast met geluid. Dit leidt tot steeds meer klachten. In een aantal gevallen wordt de gezondheid beïnvloed door geluid. Hoge geluidsniveaus kunnen het gehoor beschadigen en ook de verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. Door de toename van het geluid in de omgeving, wordt de behoefte aan stilte steeds meer als een noodzaak gevoeld.

Regelgeving

De Wet geluidhinder, de Luchtvaartwet en de Wet milieubeheer zijn in het kader van geluidhinder van belang.

Bij nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht te worden. De geluidsniveaus op de gevels van de nieuwe gebouwen worden getoetst aan de geluidsnormen. Er dient gekeken te worden naar vier bronnen van geluid, namelijk:

  • wegverkeerslawaai;
  • spoorlawaai;
  • industrielawaai;
  • vliegtuiglawaai.

Het juridisch kader voor wegverkeerslawaai, spoorlawaai en industrielawaai wordt gevormd door de Wet geluidhinder. Vliegtuiglawaai wordt geregeld in de Luchtvaartwet. Er liggen geen geluidszones van het spoorlawaai, industrielawaai en vliegtuiglawaai over het plangebied, waardoor deze niet nader beschouwd worden. Op het aspect wegverkeerslawaai wordt hier nader ingegaan.

Onderzoek

Voor het wegverkeerslawaai is de Wet geluidhinder (Wgh) het wettelijke kader. In deze wet is onder ander vastgelegd welke geluidniveaus op de gevel van nieuwe woningen, ten gevolge van wegverkeer, maximaal toelaatbaar zijn. In beginsel geldt dat de geluidsbelasting op nieuwe woningen niet meer mag bedragen dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB). Op grond van artikel 76, lid 1 van de Wet geluidhinder dienen bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan de grenswaarden van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Volgens artikel 76, lid 3 geldt deze verplichting niet voor situaties waarin op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan de weg en de woningen en/ of andere geluidsgevoelige gebouwen aanwezig zijn (bestaande situatie). Dit houdt in dat bij zogenaamde conserverende bestemmingsplannen geen toetsing aan de grenswaarde hoeft plaats te vinden.

Voorliggend bestemmingsplan is een conserverend bestemmingsplan. In het plan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is hierdoor niet noodzakelijk en de Wet geluidhinder staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

Voor de locatie Europalaan - Bosstraat worden drie bouwtitels overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan. Voor deze percelen is door CroonenBuro5 d.d. 22 september 2016 een akoestische onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan opgenomen. De resultaten uit het onderzoek zijn hieronder weergegeven.

Uit de resultaten van de berekeningen vanwege de Europalaan blijkt dat de voor- en zijgevels van de woningen niet voldoen aan de voorkeursgrenswaarde. Daarom zijn geluidbeperkende maatregelen om de geluidbelasting op de gevels te verminderen naar de voorkeursgrenswaarde overwogen. Uit de beschouwing van de maatregelen blijkt dat, behoudens het eerder genomen besluit om een geluidluwe asfaltverharding te realiseren, maatregelen aan de bron en in het overdrachtgebied vanwege stedenbouwkundige, verkeerstechnische en financiële redenen niet doelmatig en haalbaar zijn.

Voor de woningen wordt bij het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde verzocht. Er is sprake van het opvullen van een open plek tussen de aanwezige woonbebouwing. De woningen hebben een geluidluwe gevel en buitenruimte. Het is mogelijk om de meest geluidgevoelige ruimten aan de geluidluwe gevels te realiseren. Voor de woningen zal in een later stadium aangetoond moeten worden dat wordt voldaan aan de binnenwaarde conform het Bouwbesluit.

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Daarom zijn ook de Eindhovenseweg en de Bosstraat (beide 30 km wegen) in het onderzoek opgenomen. Uit de berekeningen blijkt dat de maximale cumulatieve waarde niet hoger is dan die van de individuele wegen. Gelet op het bovenstaande kan worden geconcludeerd worden dat er sprake is van een redelijk woon- en leefklimaat en derhalve van en goede ruimtelijke ordening.

Conclusie

In het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. In het algemeen kan worden geconcludeerd dat de Wet geluidhinder de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Voor de nieuwbouwwoningen aan de Europalaan - Bosstraat wordt in een later stadium aangetoond dat wordt voldaan aan de binnenwaarde conform het Bouwbesluit. Eveneens wordt voor deze locatie bij het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde verzocht.

4.3.5 Luchtkwaliteit

Algemeen

Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.

Regelgeving

De belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Titel 5.2 Wet milieubeheer handelt over luchtkwaliteit, daarom staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Met de 'Wet luchtkwaliteit' en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties die ingeval van één ontsluitingsweg niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen omvatten. Bij twee ontsluitingswegen mogen uitbreidingslocaties niet meer dan 3.000 woningen bevatten. Voor kantoorlocaties gelegen aan één ontsluitingsweg geldt een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m².

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden, waarbij getoetst wordt aan de normen.

Onderzoek

Bestemmingsplan 'Valkenswaard Noord' is een conserverend bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voegt geen nieuwe functies toe en er zijn geen nieuwe ontwikkelingen wat inhoudt dat de luchtkwaliteit niet zal veranderen. Op grond van deze overwegingen kan zonder luchtonderzoek worden vastgesteld dat het bestemmingsplan voldoet aan de in de Wet milieubeheer vastgelegde luchtkwaliteitseisen. De wetgeving op het gebied van luchtkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

Conclusie

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.3.6 Milieuhygiënische aspecten bedrijven

Algemeen

De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen geur, stof, geluid en gevaar ten gevolg hebben. Voorkomen moet worden dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreft. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit te bereiken is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering.

Regelgeving

Ten behoeve van milieuzonering is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een bedrijvenlijst opgesteld, waarin bedrijven op hun milieueffecten zijn gecategoriseerd. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot woongebieden.

In de uitgave "Bedrijven en milieuzonering" is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld:

  • Categorie 1 grootste afstanden 0 en 10 meter;
  • Categorie 2 grootste afstand 30 meter;
  • Categorie 3 grootste afstanden 50 en 100 meter;
  • Categorie 4 grootste afstanden 200 en 300 meter;
  • Categorie 5 grootste afstanden 500, 700 en 1000 meter.

De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning.

De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.

Onderzoek

Voor de in het plangebied aanwezige bedrijfsactiviteiten wordt gebruik gemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Deze lijst is gebaseerd op de uitgave van VNG 'bedrijven en milieuzonering'. Aanwezige bedrijfsactiviteiten worden in voorliggend bestemmingsplan ingeschaald volgens deze staat. Om milieuhinder als gevolg van de bedrijfsactiviteiten al in het ruimtelijk spoor te voorkomen, worden grenzen gesteld aan de toelaatbaarheid van de bedrijfsactiviteiten.

Bedrijvigheid

Gelet op het overwegende woonkarakter dient voorkomen te worden dat overlast veroorzaakt wordt voor de woonomgeving door de vestiging van nieuwe bedrijven. Daarom zijn uitsluitend bedrijven toegestaan die uit het oogpunt van hinder passen binnen de omgeving waar ze zich bevinden (milieucategorie 1 of 2). Categorie 1- en 2-bedrijven kunnen in gemengd gebied, gelet op hun aard en invloed op de omgeving, worden toegelaten naast en tussen woningen. Op verschillende locaties in het plangebied komen garagebedrijven voor. De garagebedrijven zijn ook aangeduid.

Conclusie

Door de (algemene) wijze van bestemmen van de in het plangebied aanwezige en te vestigen bedrijven, zoals hiervoor uiteengezet, is er sprake van een goede afstemming met de woonomgeving.

4.3.7 Externe veiligheid

Algemeen

In het kader van de bestemmingsplanprocedure moet het aspect externe veiligheid onderzocht worden. Hierbij dienen de risico's in beeld gebracht te worden die het gevolg zijn van opslag, vervoer of verwerking van gevaarlijke stoffen. Risicobronnen zijn bijvoorbeeld vervoersassen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, buisleidingen en risicovolle inrichtingen.

Externe veiligheidsbeleid bestaat uit twee onderdelen: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans.

Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven in de vorm van contouren rond een risicobron. Het groepsrisico wordt weergegeven in een grafiek: de fN-curve. Deze curve geeft aan hoe groot de kans is op een ongeval met een bepaald aantal slachtoffers. De plaatsgebonden risicocontouren en de fN-curve zijn weergegeven in afbeelding 8.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPvalkenswaardnrd-VA02_0008.png"

Afbeelding 8: Plaatsgebonden risicocontouren en fN-curve

Binnen de plaatsgebonden risicocontouren bestaat een bepaald risico te overlijden als gevolg van een calamiteit. Binnen deze contouren gelden harde bouwrestricties. Deze restricties kunnen per risicobron verschillen.

De hoogte van het groepsrisico wordt niet alleen bepaald door de aard van de risicobron, maar ook door het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied daarvan. Bij veel ruimtelijke besluiten moet de hoogte van dit groepsrisico verantwoord worden. Dit noemt men de verantwoordingsplicht van het groepsrisico.

Regelgeving

Besluit externe veiligheid

Sinds 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van kracht. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen. Het Bevi is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Het Bevi is van toepassing op vergunningsplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven en wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten.

Uit het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het projectgebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet een verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Ten behoeve van de verantwoording groepsrisico is advies gevraagd en ontvangen van de regionale brandweer.

Onderzoek

Op de provinciale risicokaart staan de risico's die bij een ongeval mogelijk meerdere slachtoffers maken. Op de kaart is te zien of er gebouwen in een risicocontour staan. Ook zijn locaties aangegeven waarin zich veel mensen bevinden die bij een ramp hulp nodig hebben. Onderstaand is een uitsnede van de risicokaart voor het plangebied afgebeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPvalkenswaardnrd-VA02_0009.png"

Afbeelding 9: Uitsnede risicokaart

Risicovolle inrichtingen

Aan de noordzijde van het sportpark, aan de Pastoor Heerkensdreef 29, bevindt zich een zwembad met opslag van chloorbeekloog. Het zwembad is geen inrichting als bedoeld in het Bevi en voor chloorbleekloogtanks zijn geen generieke risicoafstanden beschikbaar. Voor het zwembad is vastgelegd dat binnen een straal van 110 meter rondom de opslag van chloorbleekloog geen nieuwe sportvoorzieningen kunnen worden gerealiseerd. Voorliggend bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk binnen de zone van de chloorbleekoogopslag.

Voor de locatie van het zwembad wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Het zwembad wordt gerenoveerd en er wordt een nieuwe sporthal gerealiseerd. De ontwikkeling valt buiten het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. Bij het te renoveren zwembad wordt geen chloor meer als vloeistof in bulk opgeslagen, maar chloor voor de hygiëne van het zwembad wordt ontleed uit zout. Indien een dergelijk installatie wordt gerealiseerd, vervalt de chloor opslag en daarmee de zonering behorende bij deze opslag.

Aan de Eindhovenseweg 248 bevindt zich een lpg-tankstation . De doorzet van het lpg-station is beperkt tot minder dan 500 m3 per jaar. Ingevolge de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) gelden voor lpg-tankstations met een be-perkte doorzet de volgende plaatsgebonden risicocontouren (PR 10-6 contouren):

  • 35 meter vanaf het vulpunt;
  • 25 meter vanaf het ondergronds reservoir;
  • 15 meter vanaf de afleverzuil.


De plaatsgebonden risicocontour 10-6 van het tankstation liggen niet binnen het plangebied. Binnen het invloedsgebied van het tankstation worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Een verantwoording van het groepsrisico is derhalve niet aan de orde.

Transport gevaarlijke stoffen

In of nabij het plangebied liggen geen routes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Buisleidingen

In het noorden van het plangebied, langs de de Nieuwe Waalreseweg, bevindt zich een een hogedruk aardgastransportleiding. Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden, waarin het risicobeleid voor buisleidingen is opgenomen.

De gasleidingen hebben volgens informatie afkomstig van de leidingbeheerder geen plaatsgebonden risicocontour 10-6. Op grond van de ‘Handreiking buisleiding in bestemmingsplannen’ geldt voor de leidingen een inventarisatieafstand van 70 respectievelijk 95 meter met betrekking tot het bepalen van het groepsrisico. Ontwikkelingen binnen de inventarisatieafstand kunnen invloed hebben op de hoogte van het groepsrisico. In voorliggend bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt binnen het invloedsgebied.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.3.8 Kabels en leidingen

Teneinde een goede belangenafweging mogelijk te maken voor de vele functies binnen het plangebied is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de ligging en eigenschappen van binnen het plangebied voorkomende kabels en leidingen. Sommige van deze kabels en leidingen vereisen een bepaalde afstand tot gevoelige functies. Voor het bestemmingsplan is met name de ligging van de hoofdtransportleidingen van belang aangezien deze gekoppeld zijn aan een bepaalde afstand die aangehouden dient te worden waarbinnen geen bebouwing mag plaatsvinden. Zoals in paragraaf 4.3.7 is aangegeven, ligt er in het noorden van het plangebied een aardgasleiding. De gasleiding heeft een druk van 40 bar en een diameter van 6,6 inch. Op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen geldt een bebouwingsvrije zone van 4 meter. De gasleiding is met de bijbehorende bebouwingsvrije zone opgenomen op de verbeelding van het bestemmingsplan. Binnen de bebouwingsvrije zone mag uitsluitend worden gebouwd voor de aanleg en instandhouding van de ondergrondse leidingen. Er kan een omgevingsvergunning verleend worden voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden en voor het uitvoeren van diverse werken en werkzaamheden.

4.3.9 M.e.r.-beoordeling

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, waardoor het opstellen van een milieueffectrapportage (m.e.r.) of het verrichten van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten het betreft. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een m.e.r. verplicht is.

In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor alle activiteiten zijn drempelwaarden opgenomen. Wanneer een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D en de drempelwaarde wordt overschreden, geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Vanaf 1 april 2011 geldt voor activiteiten die genoemd worden in onderdeel D, maar waarvan de drempelwaarde niet wordt overschreden, de verplichting om na te gaan of tóch een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden echter geen vormvereisten; daarom wordt de term ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’ gehanteerd.

Onderzoek

Voorliggend bestemmingsplan draagt hoofdzakelijk het karakter van een conserveringsplan. Conserveren betekent dat de bestaande, feitelijke dan wel planologische situatie in het nieuwe bestemmingsplan wordt vastgelegd. Inherent aan het toepassen van een nieuwe, eenduidige bebouwingsregeling is echter dat in sommige situaties een feitelijke beperking/verruiming van de bouwmogelijkheden kan plaatsvinden. De verruiming van bouwmogelijkheden is echter dusdanig beperkt en komt niet voor op de C of D-lijst van het Besluit m.e.r. Een m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht is dan ook niet aan de orde.

Conclusie

Een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is voor dit bestemmingsplan niet aan de orde.

4.4 Historische kwaliteit

4.4.1 Archeologie

Het verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Nederland heeft dit verdrag in 1992 ondertekend en in 1998 geratificeerd. Het Verdrag van Malta (ook wel Verdrag van Valletta genoemd) was geïmplementeerd in de Monumentenwet, tot deze wet op 1 juli 2016 vervangen werd door de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden. blijven gehandhaafd. Een belangrijk doel is de bescherming van het archeologische materiaal in de bodem (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Het is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologisch waarden. Dit was in de voorgaande periode reeds een gebruikelijke praktijk.

Door SRE is voor de Kempen en A2-gemeenten, waaronder Valkenswaard, een archeologische beleidskaart opgesteld. In het plangebied gelden diverse archeologische verwachtingen, te weten categorie 1, 2, 3, 4, 5 en 6. Voor de gebieden met waarde is om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen een bestemming 'Waarde - Archeologie' passend bij de aanwezige waarden opgenomen. Onder categorie 1 vallen de beschermde archeologische monumenten. Dit zijn archeologische resten die vanuit nationaal of gemeentelijk oogpunt behouden dienen te blijven en daarom als monument beschermd zijn ingevolge de Erfgoedwet (voor Rijksmonumenten) of de gemeentelijke Archeologieverordening. De wettelijke bescherming verbiedt hier de meeste bodemverstorende activiteiten, tenzij de Minister van OC&W of het College van B&W van de gemeente hiervoor vooraf vergunning verleent. Voor deze categorie is geen bestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen.

Onderstaand zijn per categorie de uitgangspunten van de bestemming 'Waarde Archeologie' opgenomen:

  • A. Categorie 2: Gebied van archeologische waarde. In deze gebieden is bij eerdere onderzoeken reeds aangetoond dat er concentraties archeologische resten voorkomen die als behoudenswaardig gekarakteriseerd kunnen worden. In deze gebieden is dus sprake van vastgestelde archeologische waarden. De archeologische resten op deze terreinen zijn echter minder geconcentreerd dan bij de vorige categorie en bovendien is vaak niet exact bekend waar de resten zich bevinden. Bodemingrepen zijn in principe niet toegestaan. Vanwege de aanwezige archeologische waarden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van projectgebieden die groter zijn dan 100 m² en dieper gaan dan 0,3 m onder maaiveld.
  • B. Categorie 3: Gebied met een hoge archeologische verwachting, historische kern. Het gaat hier om de oude en de vermoedelijk nog oudere verschoven woonkernen en gehuchten, waar op basis van historische bronnen, oude kaarten en nog aanwezige bebouwing een hoge archeologische verwachting geldt. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot. Om die reden is een vergunning vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van projectgebieden die groter zijn dan 250 m² en dieper gaan dan 0,3 m –mv.
  • C. Categorie 4: Gebied met een hoge archeologische verwachting. In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een hoge archeologische verwachting. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot. Om die reden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 500 m² en dieper gaan dan 0,3 m of 0,5 m bij esdek onder maaiveld. Indien nog geen oppervlakte van een totale vergraving bekend is, bijvoorbeeld bij bestemmingsplanwijzigingen, geldt de onderzoeksverplichting voor plangebieden groter dan 1.000 m2.
  • D. Categorie 5: Gebied met een middelhoge archeologische verwachting. In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw, en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een middelhoge archeologische verwachting. Deze zones en gebieden waren net als de gebieden met een hoge verwachting in principe geschikt voor bewoning. De kans op het aantreffen van vondsten is hier echter kleiner, doordat de dichtheid aan vindplaatsen beduidend lager is dan in de gebieden met een hoge verwachting. Om die reden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 2.500 m² en dieper gaan dan 0,3 m of 0,5 m bij esdek onder maaiveld. Indien nog geen oppervlakte van een totale vergraving bekend is, bijvoorbeeld bij bestemmingsplanwijzigingen, geldt de onderzoeksverplichting voor plangebieden groter dan 5.000 m2.
  • E. Categorie 6: Gebied met een lage archeologische verwachting. Het gaat hierbij om gebieden waar op archeologische en landschappelijke gronden de kans op behoudenswaardige archeologische relicten klein wordt geacht. Om die reden is een archeologisch onderzoek alleen vereist bij bestemmingsplanwijzigingen en omgevingsvergunningen t.b.v. de activiteit ruimtelijke ordening van projectgebieden die groter zijn dan 25.000 m² en dieper gaan dan 0,4 m onder maaiveld. Ook zal bij m.e.r. plicht nader onderzoek worden verlangd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPvalkenswaardnrd-VA02_0010.png"

Afbeelding 10: Uitsnede archeologische beleidskaart

Wanneer een ontwikkeling is voorzien, conform de mogelijkheden in het bestemmingsplan, in het deel van het plangebied met een archeologische verwachtingswaarde dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

4.4.2 Cultuurhistorie

Door SRE is tevens een cultuurhistorisch beleidskaart opgesteld. Op onderstaande afbeelding zijn de cultuurhistorisch waardevolle elementen in het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPvalkenswaardnrd-VA02_0011.jpg"

Afbeelding 11: Uitsnede cultuurhistorische beleidskaart

In het plangebied komen de volgende cultuurhistorisch waardevolle panden voor:

adres   omschrijving  
Dommelseweg 148-148a-150   langgevelboerderij onder mansardedak (1926-1927)  
Eindhovenseweg 134-134a-136   arbeiderswoningen onder zadeldak (19e eeuws)  
Eindhovenseweg 203   dorpsvilla 'De Terp' (1930-931)  
Karel Mollenstraat Noord 6   voormalige sigarenfabriek (1926)  
Meerstraat 6   woonhuis onder mansarde-schilddak (1925-1926)  
Meerstraat 8   voormalige sigarenfabriek (1926-1928)  
Nieuwstraat 69   middenstandswoning onder mansarde-schilddak met Vlaamse gevel (1924-1925)  
Sint Antoniusstraat 3-3a-5   voormalige sigarenfabriek onder mansardedak (1924-1926)  
Waalreseweg 136   langegevelboerderij onder mansardedak (1924-1925)  

Voor de cultuurhistorisch waardevolle panden is de aanduiding 'cultuurhistorische waarde' opgenomen. In bijlage 1 is een uitgebreide beschrijving van de cultuurhistorisch waardevolle panden opgenomen.

4.4.3 Monumenten

In het plangebied zijn twee rijksmonumenten en twee gemeentelijke monumenten aanwezig. De rijksmonument bestaan uit een grafkapel op de begraafplaats aan de Kerkhofstraat ong. en uit een urnenveld op het sportpark Den Dries. De gemeentelijke monumenten bestaan uit een woning aan de Dommelseweg 141 en de oude begraafplaats aan de Kerkhofstraat. Het pand aan de Dommelseweg is rond circa 1900 gerealiseerd en heeft een wolfsdak met een aanbouw onder een zadeldak en bijzondere metselwerkversieringen. Hoe oud de begraafplaats is, is niet met zekerheid bekend. Wel zeker is dat hier kort voor 1500 de middeleeuwse kerk van Valkenswaard werd gebouwd. Deze kerk is in gebruik gebleven tot 1860 toen er een nieuwe kerk op de Markt in gebruik werd genomen. De contouren van de kerk zijn in de vorm van bestrating herkenbaar gemaakt. Diverse keren werd de begraafplaats uitgebreid. Sinds 1900 is er een afzonderlijke protestantse begraafplaats. In die tijd werd de begraafplaats voor de eerste keer grootschalig uitgebreid door de aanleg van een afzonderlijke katholieke begraafplaats.

De bescherming van de rijksmonumenten is geregeld in de Erfgoedwet. In dit bestemmingsplan is voor het urnenveld en het grafkapel toch een aanduiding opgenomen. Deze aanduidingen hebben een signalerende functie. Ter bescherming van de gemeentelijke monumenten is de aanduiding 'cultuurhistorische waarde' opgenomen. In bijlage 1 is een uitgebreide beschrijving van de aanwezige monumenten opgenomen.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

Uit de analyse van de bestaande situatie (hoofdstuk 2), het beleidskader (hoofdstuk 3) en de milieuvoorwaarden (hoofdstuk 4) is een aantal wensbeelden en/of uitgangspunten afgeleid vanuit de verschillende (sectorale) aspecten. Deze zijn in dit hoofdstuk geformuleerd. Het uitgangspunt voor het voorliggend bestemmingsplan is de feitelijke bestaande situatie te bestemmen. Er worden in beginsel geen stedenbouwkundige of ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

5.1 Ruimtelijke structuur

Het algemene ruimtelijke uitgangspunt is het behoud van de ruimtelijke karakteristiek van het woongebied. Deze ruimtelijke karakteristiek bestaat hoofdzakelijk uit het bebouwingspatroon, de groenstructuur en de verkeersstructuur. Aan de hand van deze aspecten en een aantal specifieke onderwerpen, worden hieronder de ruimtelijke uitgangspunten beschreven.

5.1.1 Bebouwingspatroon

Het bestaande bebouwingspatroon van het plangebied wordt in het nieuwe bestemmingsplan gerespecteerd. De situering en vormgeving van de hoofdgebouwen wordt afgestemd op de geldende bestemmingsplanmogelijkheden.


Beperkte uitbreidingen (in oppervlakte) van de hoofdgebouwen is in beginsel mogelijk, mits de specifieke kenmerken en ruimtelijke karakteristieken van de desbetreffende deelgebieden in acht worden genomen. Hieronder wordt in ieder geval de beschreven ruimtelijke structuur (zie paragraaf Bestaande ruimtelijke kwaliteit) verstaan.

5.1.2 Groenstructuur

Het structurele groen in het plangebied is als 'Groen' bestemd. Binnen deze groenbestemming is herinrichting mogelijk. De groenstructuur wordt mede bepaald door het aanwezige particuliere groen (tuin) en het groene karakter van de wegprofielen. Groen van ondergeschikt belang is opgenomen in de verkeersbestemming.

5.1.3 Verkeersstructuur

Voor wat betreft de bestaande verkeerstructuur is deze als zodanig bestemd in voorliggend bestemmingsplan. Binnen deze verkeersbestemming is herinrichting mogelijk. Eveneens is binnen de bestemming 'Verkeer' de mogelijkheid geboden voor het houden van evenementen.

5.2 Functionele structuur

5.2.1 Wonen

Algemeen

De woonfunctie is de belangrijkste functie in het plangebied en blijft in stand. Alle woningen zijn als zodanig bestemd. Het maximum aantal wooneenheden is op basis van het bestaande aantal woningen op de verbeelding weergegeven. Op basis van de regels van voorliggend bestemmingsplan is toename van het aantal woningen niet mogelijk, met uitzondering van acht bouwtitels die zijn overgenomen uit het bestemmingsplan 'Valkenswaard Noord' dat in 2008 is vastgesteld. Het betreft de volgende locaties:

  • Dijkstraat 117 (2 woningen);
  • Dommelseweg 79 (1 woning);
  • Europalaan ten zuiden van nr. 8 (3 woningen);
  • Meerstraat tussen 1 en 19 (2 woningen).

In de regels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om onbenutte of deels onbenutte bouwvlakken te verwijderen of het maximum aantal wooneenheden te verminderen, indien binnen 3 jaar geen gebruik is gemaakt van woningbouwmogelijkheden.

Hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Voor bouwmogelijkheden in achtertuinen is een categorale indeling van de zij- en achterperceeloppervlakten opgesteld. Zo mag een zij- en achterperceeloppervlak tot 190 m² voor 50% bebouwd worden tot een maximum van 75 m². Bij een zij- en achterperceeloppervlak van 190 m² tot 400 m2, bedraagt het percentage 40% tot een maximum van 100 m². Tot slot mag bij een zij- en achterperceelsoppervlakte van meer dan 400 m2 25% bebouwd worden tot een maximum van 150 m2.

Aan-huis-verbonden beroepen

Tot de woonfunctie worden ook de aan-huis-verbonden beroepen gerekend. Uitgangspunt hierbij is dat de woonfunctie primair in stand dient te blijven en dat extra bouwmogelijkheden voor deze functies in beginsel niet zijn toegestaan. Belangrijke voorwaarde daarbij is dat de parkeersituatie goed is geregeld en dat het beroep uitsluitend door de hoofdbewoner(s) wordt uitgeoefend. Bij een geringe oppervlakte tot 35 m² zijn aan-huis-verbonden beroepen zonder meer mogelijk. Voor een oppervlakte tot maximaal 75 m² is een afwijking van de gebruiksregels benodigd.

5.2.2 Bedrijven

In het plangebied komen verschillende bedrijven en twee bedrijventerreinen voor. Gezien de nabijheid van woningen zijn alleen bedrijven in een lichte milieucategorie (categorie 1 en 2) wenselijk. Bestaande bedrijven in een hogere milieucategorie zijn aangeduid. Op het bedrijventerrein Van Linschotenstraat wordt naast bedrijvigheid ook detailhandel toegestaan. Het bedrijventerrein Den Dries is gericht op bedrijven met een groene uitstraling in de (para-)medische sector.Hiervoor is een specifieke aanduiding opgenomen.

Er is sprake van een bedrijfswoning wanneer het voor het bedrijf noodzakelijk is dat er gewoond wordt. De ontwikkeling van bedrijfswoningen op bedrijventerreinen moet voorkomen worden. Bedrijfsgrond is schaars en dient daarom optimaal benut te worden. De bestaande bedrijfswoningen zijn aangeduid. Nieuwe bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.

5.2.3 Evenementen

In het kader van voorliggend plan worden de (jaarlijks terugkerende) evenementen, die mogelijk strijdig kunnen zijn met de bestemming van de betreffende gronden, juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. Dit heeft betrekking op de bestemmingen groen en verkeer.

5.2.4 Verkeer en parkeren

Gronden met de bestemming Verkeer dienen zoveel mogelijk ingericht te zijn volgens de principes van Duurzaam Veilig. Deze principes zijn omschreven door de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV). De CROW heeft hier richtlijnen voor opgesteld onder de naam Duurzaam Veilig Verkeer. In de gemeente Valkenswaard dienen deze richtlijnen van het CROW gevolgd te worden. Daarnaast heeft de gemeente haar eigen 'Standaard detailboek' waarin een aantal specifieke verkeersvoorzieningen omschreven staan m.b.t. vormgeving, maatvoering en materiaal gebruik. Bij verkeerskundige ontwikkelingen in het plangebied dient men zich hieraan te conformeren.

Parkeren in het plangebied vindt zowel plaats op eigen terrein als op de openbare weg.

Hoofdstuk 6 Uitvoeringsaspecten

6.1 Handhaving

Een van de uitgangspunten bij het ontwikkelen van een bestemmingsplan is dat het plan handhaafbaar dient te zijn. De begrippen toezicht en handhaving definiëren wij als "elke handeling van de gemeente die er op is gericht de naleving van rechtsregels te bevorderen of een overtreding daarvan te beëindigen".

Handhaving van het ruimtelijke beleid is een voorwaarde voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Artikel 7.1 Wro bepaalt dat burgemeester en wethouders zorg dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens de Wro. Uitvoering van de bestuursrechtelijke handhaving geschiedt conform de gemeentelijke handhavingsstrategie, die opgenomen is in het handhavingsbeleidsplan.

Daarnaast vallen overtredingen van het bestemmingsplan onder de Wet op de economische delicten. Het betreft hier de activiteiten die in de planregels worden genoemd onder gebruiksverbod en bouwverbod. Deze strafrechtelijke handhaving is in het leven geroepen om ernstige onomkeerbare gevolgen, zoals het afbreken van monumentale panden, te voorkomen.

Als een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld en op termijn een ander ruimtelijk rechtsregiem gaat gelden, dient de gemeente op een bepaald ijkmoment inzicht te hebben, wat er feitelijk aan bouwwerken in een gebied aanwezig is, hoe deze en de onbebouwde omgeving worden gebruikt. Dit wordt bij het opstellen van het bestemmingsplan geïnventariseerd.

Reeds bij de totstandkoming van een bestemmingsplan dient terdege aandacht te worden besteed aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Om een goed handhavingsbeleid mogelijk te maken moeten doelstellingen duidelijk aangegeven worden. Op basis van een risico-analyse en aandachtspunten worden prioriteiten gesteld en wordt de handhavingsorganisatie zodanig ingericht dat gestelde doelen bereikt kunnen worden.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan. Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. Met het oog hierop heeft de wet in de bestemmingsplanprocedure in ieder geval een aantal verplichte inspraakmomenten ingebouwd.
  • 2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Uiteraard kan niet een ieder zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.
  • 3. Inzichtelijke en realistische regeling. Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dit houdt in: helder van opzet, niet onnodig beperkend of inflexibel en goed controleerbaar. De regels behoren dan ook niet meer dan noodzakelijk is te regelen.
  • 4. Actief handhavingsbeleid. Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien deze maatregelen achterwege blijven, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid. De rechtssituatie gaat specifiek een rol spelen als in het kader van toezicht en handhaving teruggegrepen moet worden op het overgangsrecht, zoals dat in het geldend bestemmingsplan is beschreven. Op grond van het overgangsrecht is met objectieve feiten vast te stellen hoe de rechtssituatie is en of er bouw- en of gebruiksregels worden overtreden.

Door een inzichtelijk plan te maken is zoveel mogelijk evenwicht gezocht tussen de zeer diverse waarden die beschermd moeten worden, de verschillende ontwikkelingen die mogelijk zouden moeten zijn, de voorwaarden die daarbij dan gesteld moeten worden, en de afstemming met de beleidslijnen van bijvoorbeeld waterschap, provincie, etc..

Handhaving van gebruiks- en aanlegregels wordt algemeen als knelpunt ervaren. Teneinde de handhaafbaarheid te bevorderen worden de aanwezige kwaliteiten zo specifiek mogelijk op de verbeelding weergegeven.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van karakter, waarbij in beginsel de bestaande, feitelijke situatie wordt vastgelegd, met uitzondering van illegale situaties die vanuit ruimtelijk oogpunt niet gewenst zijn. De aanwezige ruimtelijke en functionele kwaliteit zal behouden blijven. De Wro maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer deze planologisch mogelijk worden gemaakt in een bestemmingsplan en een wijziging van een bestemmingsplan. Bij ministeriële regeling is vastgesteld dat indien in het nieuwe bestemmingsplan geen sprake is van een ontwikkeling als hiervoor bedoeld, maar slechts sprake is van een onbenutte bouwruimte op basis van het vigerende bestemmingsplan, deze dan niet vallen onder de exploitatiewetgeving.

Het onderhavige bestemmingsplan betreft een conserverend plan waarbinnen de bebouwing reeds aanwezig is. Op basis van het bovenstaande is er voor bestemmingsplan 'Valkenswaard Noord' geen aanleiding tot kostenverhaal middels een exploitatieplan. Gelet op het vorenstaande is er dan ook geen verplichting om tegelijkertijd met het bestemmingsplan een exploitatieplan op te stellen.

Hoofdstuk 7 Juridische regeling

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridisch bindende regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten bebouwing. De verbeelding is samen met de regels het juridisch bindend kader van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

De regels zijn verdeeld in vier hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bestaat uit twee artikelen. Artikel 1 geeft een omschrijving van de in de regels gehanteerde begrippen. Artikel 2 geeft aan hoe bepaalde afstanden, maten, oppervlakte en inhoud gemeten moeten worden.

In hoofdstuk 2 zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Per bestemming wordt aangegeven welke functies en doeleinden op de gronden toelaatbaar zijn en wat er hoe er mag worden gebouwd. Ook dubbelbestemmingen zijn in dit hoofdstuk opgenomen.

In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld, waarbij onder andere gedacht moet worden aan de anti-dubbeltelbepaling en de algemene afwijkingsregels.

Hoofdstuk 4 bevat regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel.

7.2 Artikelsgewijze toelichting

In de volgende paragrafen is een toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.

7.2.1 Inleidende regels

Begrippen
In dit artikel worden de begrippen nader omschreven die gebruikt worden in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Bouwperceel
In feite is het bouwperceel het stuk grond, dat bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning moet worden aangemerkt als behorende bij de aangevraagde bebouwing. Let op: indien bij een woning een deel van een aangrenzende bestemming 'Groen' bij de aanvraag is opgegeven als bouwperceel, dan dient deze aanvraag toch beoordeeld te worden zonder dit gedeelte. Meten dient beperkt te zijn tot de bestemming waarvoor de regeling geldt.

Het begrip 'bouwperceel' kan nodig zijn om het toelaatbare bebouwingsareaal rechtvaardig per vestiging, per bedrijf, per beheerseenheid of per wooneenheid etc. te verdelen. Een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming kan in bepaalde gevallen meerdere bouwpercelen omvatten. Deze situatie doet zich bijvoorbeeld voor bij huurcomplexen die als eengezinswoningen in een rij gerealiseerd zijn. In dit geval moet aan het begrip perceel en andere betekenis worden toegekend dan normaal in het eigendomsrecht geldt.

Voorgevelrooilijn
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die op 1 oktober 2010 in werking is getreden, regelt een groot aantal omgevingsvergunningsvrije bouwwerken. Om te bepalen of een bepaald bouwwerk vergunningsvrij is, wordt in een aantal gevallen gebruik gemaakt van het begrip voorgevelrooilijn. De wet voorziet echter niet in een begripsbepaling, maar verwijst hierbij onder andere naar het bestemmingsplan. Daarom is het begrip voorgevelrooilijn opgenomen in onderhavig bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan maakt gebruik van bouwvlakken, waarbinnen de hoofdbebouwing met bijbehorende bouwwerken gerealiseerd mag worden. De voorgevelrooilijn wordt gevormd door de grens van het bouwvlak die is gericht naar het openbaar gebied (bijvoorbeeld een weg of groenvoorziening) en het verlengde van die grens. Bij een hoekperceel wordt ook de zijdelingse bouwgrens die naar het openbaar gebied is gericht en het verlengde daarvan gezien als voorgevelrooilijn.

Wijze van meten

In dit artikel wordt beschreven op welke wijze de in de regels voorgeschreven maatvoeringen gemeten moeten worden.

Goothoogte en bouwhoogte van een bouwwerk
Het reguleren van bouwvolumes kan op verschillende manieren plaatsvinden. In het verleden werd hierbij in Valkenswaard het begrip goothoogte als belangrijkste factor gehanteerd. In de nieuwe bestemmingsplansystematiek wordt naast de goothoogte ook een maximale bouwhoogte opgenomen. Met name het begrip goothoogte behoeft enige toelichting.

De onderliggende gedachte bij het begrip goothoogte is een stapeling van bouwmassa's in een hoofdvolume (basismassa) met daarop mogelijk een secundair volume in de vorm van een kapconstructie of daarmee vergelijkbare dakafdekking. Vaak is het onderscheid tussen beide bouwmassa's niet voor de volle honderd procent eenduidig.
Met de goothoogte wordt beoogd de maximale hoogte van de basismassa te reguleren. De te toetsen hoogte moet dan ook plaatsvinden aan de hand van de goothoogte die representatief kan worden geacht voor de basismassa. Ter illustratie zijn in afbeelding 12 enkele voorbeelden geschetst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPvalkenswaardnrd-VA02_0012.jpg"

Afbeelding 12: Goot- en bouwhoogte van een bouwwerk

Bij bijbehorende bouwwerken geldt in principe dezelfde filosofie. Verder wordt daarbij aanvullend een maximale dakhelling voorgeschreven om het éénlaagse karakter te benadrukken, mede om de belendende (woon-)percelen een bescherming in hun woon-en/of gebruiksgenot te bieden. Uitgangspunt is te voorkomen, dat belendingen worden geconfronteerd met relatief lange wanden die hoger zijn dan drie meter. Beperkte topgevels zijn acceptabel. De dakhelling heeft bovendien de functie van regulerende factor in de zon-/lichtbelemmering. In afbeelding 13 zijn enkele illustraties van deze situaties gegeven. Daarbij zijn ook bouwwerken geschetst, waarvan de ontwikkeling niet moet plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPvalkenswaardnrd-VA02_0013.png"

Afbeelding 13: Goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken

7.2.2 Bestemmingen

De regels in verband met de bestemmingen kennen een min of meer gelijke opbouw en bestaan in ieder geval uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels. Voor een aantal bestemmingen zijn daarbij specifieke gebruiksregels opgenomen en/of een afwijkingsbevoegdheid.

De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin de functies worden benoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan (het gebruik). In een aantal gevallen is een specificering opgenomen van de toegestane functie, die correspondeert met een functieaanduiding op de verbeelding.

De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen.

In dit bestemmingsplan worden de volgende bestemmingen gebruikt:

Artikel 3 Agrarisch met waarden

Deze bestemming is gelegd op de gronden in het noordoosten van het plangebied. De gronden zijn in gebruik als agrarische gronden en tevens bestemd voor het herstel en de ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin' zijn volkstuinen toegestaan.

Binnen deze bestemming mag niet worden gebouwd, met uitzondering van kleine bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de volkstuin. Voor werken en werkzaamheden binnen deze bestemming geldt een omgevingsvergunningplicht.

Artikel 4 Bedrijf
Deze bestemming is gelegd op gronden in voornamelijk de bebouwde kom, waar meestal verspreid gelegen productiebedrijven en ambachtelijke en vervoersbedrijven voorkomen. Handelsbedrijven, magazijnen en opslagplaatsen en garagebedrijven worden ook onder deze bestemmingsomschrijving begrepen. Agrarische bedrijven, kantoren, kinderdagverblijven en peuterspeelzalen worden, voor zover zij geen onderdeel uitmaken van de toegelaten hoofdfunctie en daaraan niet ondergeschikt zijn, niet tot de bestemming 'Bedrijf' gerekend. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gasdrukmeet- en regelstation' is een gasdrukmeet- en regelstation toegestaan.

De bestemming is bedoeld voor bedrijven voor zover deze behoren tot milieucategorie 1 en 2 van de bij de regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten alsmede daarmee naar aard en milieu-invloed vergelijkbare bedrijven of inrichtingen. Deze staat vindt zijn oorsprong in modelrichtlijnen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (Handreiking Bedrijven en milieuzonering (Groene Boekje), uitgave 2009).

In de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn de bedrijven geclassificeerd. Daarbij is uitgegaan van de meest relevante milieucomponenten (geur, stof, geluid en gevaar) van een bedrijf met de daarbij geldende afstandsnormen. Leveren bedrijven een beperkte milieuhinder op, dan zijn ze doorgaans aangeduid met categorie 2. Over deze kwalificatie naar milieuzwaarte is al geschreven in paragraaf 4.3.6 Milieuhygiënische aspecten bedrijven. De Staat van Bedrijfsactiviteiten vormt een extra toetsingskader voor de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten.

Voor de bestemming 'Bedrijf' wordt gekozen als het één of enkele bedrijven betreft in een bepaald gebied. Het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' is aangegeven. Dit maximum bebouwingspercentage betreft het gehele bouwperceel, waarbij buiten het bouwvlak niet mag worden gebouwd. Indien geen percentage is aangegeven bedraagt het maximum bebouwingspercentage 100 %.

Artikel 5 Centrum
Deze bestemming wordt gebruikt bij gebieden met een compacte winkelstructuur. Er gelden beperkingen in bebouwingsoppervlakte. De bestemmingsomschrijving kenmerkt zich door een verscheidenheid in uiteenlopende functies (detailhandel, dienstverlening en horeca). Zij passen onderling goed in een winkelgebied en versterken elkaar.

Handel in volumineuze goederen is uitgesloten. Voor de aan- en afvoer van deze goederen is veel ruimte nodig in het openbare gebied. Voor en nabij de winkels ontbreekt die ruimte. De kleinschalige winkelcentra midden in woonwijken zijn om logistieke redenen niet geschikt om te voorzien in huisvesting van handel in volumineuze goederen.

De toegestane functies zijn nader gedefinieerd in de begripsbepalingen van artikel 1. De functies detailhandel en dienstverlening zijn onderling uitwisselbaar. De functie horeca is echter niet overal gewenst en wordt daarom met een aanduiding op de verbeelding aangegeven. Wonen is algemeen toegestaan op de verdiepingen.

Het gehele bouwvlak mag worden bebouwd.

In afwijking van de gebruiksregels kan in bepaalde situaties op de verdieping(en) detailhandel, dienstverlening, horeca en/of kamerverhuur worden toegestaan.

Artikel 6 Cultuur en ontspanning
Deze bestemming wordt gebruikt ten behoeve van ateliers. Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd in het bouwvlak tot de aangegeven maximale goot- en bouwhoogte. Bijbehorende bouwwerken mogen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd, waarbij er niet meer dan 50% van het bouwperceel mag worden ebbouwd met een maximale oppervlkate van 150 m2.

Artikel 7 Detailhandel
Deze bestemming is gereserveerd voor detailhandel. Voor het begrip 'detailhandel' wordt verwezen naar artikel 1.30. Wonen is toegestaan, waarbij het aantal woningen niet meer mag bedragen dan op de verbeelding is aangegeven. Bedrijfswoningen en handel in volumineuze goederen zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'kwekerij' is een kwekerij toegestaan. Cafetaria en afhaalrestaurants vallen niet onder het begrip voor detailhandel. Deze zijn bestemd of aangeduid als 'horeca'.

In de bouwregels van deze bestemming wordt onderscheid gemaakt in het bouwen van hoofdgebouwen en het bouwen van bijbehorende bouwwerken. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. Bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd op gronden ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', waarbij het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding is aangegeven.

Artikel 8 Dienstverlening
Deze bestemming is gereserveerd voor dienstverlening. Voor de begripsbepaling wordt verwezen naar artikel 1.31. Gelet hierop vallen onder dienstverlening bijvoorbeeld reisbureaus, bankinstellingen, verzekerings- en/of administratiekantoren, makelaarskantoren, advocaten- en/of notariskantoren, uitzendbureaus, praktijkvestigingen voor tandtechniek, kapsalons, schoonheidssalons, nagelstudio's, schoenmakerijen, kleermakerijen en video-/dvd-verhuurbedrijven, fotostudio's en hondentrimsalons. Wonen is toegestaan, waarbij het aantal woningen niet meer mag bedragen dan op de verbeelding is aangegeven.

Tot deze bestemming worden niet gerekend kinderdagverblijven, peuterspeelzalen, sportscholen, fitnesscentra en uitvaartcentra, die, mede gelet op de ruimtelijke impact, thuishoren onder de bestemming 'Maatschappelijk' met als zodanig specifieke locaties.

In de bouwregels van deze bestemming wordt onderscheid gemaakt in het bouwen van hoofdgebouwen en het bouwen van bijbehorende bouwwerken. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. Bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd op gronden ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', waarbij het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding is aangegeven.

Artikel 9 Groen
De bestemming 'Groen' is wordt gebruikt voor plantsoenen, groenstroken en andere aanplanten binnen het plangebied die kunnen worden aangemerkt als structureel groen. Binnen deze bestemming zijn speelvoorzieningen toegestaan. Ter plaatse van de specifieke aanduiding zijn tijdelijke wagenopbouwlocaties voor het bloemencorso toegestaan. Voor de bloemencorso bouwlocaties zijn specifieke bouwregels opgenomen. Ter plaatse van de aanduiding rijksmonument is een urnenveld gelegen. Gebouwen en parkeervoorzieningen zijn echter niet toegestaan binnen de bestemming 'Groen'. Ter plaatse van de specifieke aanduiding zijn uitritten ter ontsluiting van de aangrenzende percelen toegestaan.

Artikel 10 Horeca
Deze bestemming is gereserveerd voor horecabedrijven en maakt gebruik van vier verschillende categorieën. De categorieën kunnen grofweg worden onderverdeeld in winkelgebonden daghoreca (categorie 1), maaltijd- en logiesverstrekkers (categorie 2), spijsverstrekkers (categorie 3), drankverstrekkers (categorie 4). Hoe hoger de categorie, des te meer een horeca-activiteit een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken. In het plangebied wordt uitsluitend horeca tot en met categorie 3 mogelijk gemaakt. Wonen is toegestaan, waarbij het aantal woningen niet meer mag bedragen dan op de verbeelding is aangegeven.

In de bouwregels van deze bestemming wordt onderscheid gemaakt in het bouwen van hoofdgebouwen en het bouwen van bijbehorende bouwwerken. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. Bijbehorende bouwwerken mogen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd, waarbij er niet meer dan 50% van het bouwperceel mag worden bebouwd met een maximale oppervlakte van 150 m2.

Artikel 11 Maatschappelijk
Deze bestemming is gelegd op gronden voor activiteiten op het gebied van openbaar bestuur, openbare en maatschappelijke dienstverlening, religie, educatie, sportieve recreatie, verenigingsleven, sociale en culturele doeleinden of hiermee gelijk te stellen voorzieningen. In dit verband kan gedacht worden aan bijvoorbeeld (dependances van) gemeentekantoren, politiebureaus, nutsbedrijven, postkantoren, kantoorvestigingen voor maatschappelijk werk en instellingen voor werkgelegenheid, kerken, scholen en onderwijsondersteunende instellingen, kinderdagverblijven, peuterspeelzalen, gymzalen, sportscholen, fitnesscentra, speeltuinen, buurthuizen en wijkcentra, musea, huisartsenpraktijken, tandartsenpraktijken, praktijkvestigingen voor fysiotherapie, (poli-)klinieken en diagnostische centra, verzorgings- en verpleegtehuizen, instellingen en bureaus voor thuiszorg, ambulancediensten en uitvaartcentra.

Voor enkele activiteiten is bewust gekozen voor onderbrenging onder de bestemming 'Maatschappelijk' en niet voor de bestemming 'Dienstverlening' gelet op de ruimtelijke impact.

Indien ondergeschikt aan de hoofdactiviteit is detailhandel en/of horeca ten dienste van de voorziening toegestaan, zoals bijvoorbeeld een kantine in een (middelbare) school of een bar in een culturele voorziening. De gronden zijn tevens bestemd voor onder andere groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en erven en terreinen.

In de bouwregels van deze bestemming wordt onderscheid gemaakt in het bouwen van hoofdgebouwen en het bouwen van bijbehorende bouwwerken. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak, waarbij het op de verbeelding aangegeven bebouwingspercentage niet mag worden overschreden. Bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd op gronden ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', waarbij het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding is aangegeven.
Voor bijbehorende bouwwerken is een standaard goothoogte en dakhelling opgenomen, zoals deze gebruikelijk is in de gemeente Valkenswaard. Nadeel van deze systematiek is dat bij een grote oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken zeer hoge bouwhoogtes gerealiseerd kunnen worden. Om ongewenste bouwhoogtes te voorkomen, is de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken beperkt tot maximaal 5,5 meter. Door toepassing van deze bouwhoogte wordt voorkomen dat in bijbehorende bouwwerken een volwaardige tweede bouwlaag gerealiseerd kan worden.

Artikel 12 Natuur
Deze bestemming wordt gebruikt voor het behoud, herstel en ontwikkeling van natuur(gebieden). Extensief recreatief medegebruik, zoals fietsen en wandelen, is hieraan ondergeschikt. Deze bestemming voorziet in een regeling waarmee bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden slechts uitgevoerd kunnen worden, nadat hiervoor een omgevingsvergunning is verleend.

Artikel 13 Sport
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor sportterreinen en sportieve en recreatieve doeleinden en de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water, parkeervoorzieningen en verhardingen. Indien daaraan ondergeschikt is horeca toegestaan. Ondergeschikte horeca is mogelijk in de vorm van sportkantines. Deze functie is alleen mogelijk als ondergeschikte activiteit bij een hoofdfunctie, niet zijnde horeca, waarbij de additionele horeca-activiteit qua uitstraling moet passen bij de hoofdfunctie en dient ter ondersteuning van de hoofdfunctie. Deze additionele horeca-activiteit mag daarbij niet zelfstandig worden uitgeoefend en/of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie. Een uitzondering is gemaakt voor het hostel op het sportterrein. Hiervoor is de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2' opgenomen. Voor de scouting is een specifieke aanduiding opgenomen. Aan deze aanduiding zijn gebruiksregels gekoppeld.

In de bouwregels van deze bestemming wordt onderscheid gemaakt in het bouwen van hoofdgebouwen en het bouwen van bijbehorende bouwwerken. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. Bijbehorende bouwwerken zoals kleedlokalen, opslagruimten, kassagebouwtjes, dug-outs enoverkappingen, mogen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd, waarbij de maximale oppervlakte per bijbehorend bouwwerk niet meer mag bedragen dan 20 m2.

Artikel 14 Tuin
De bestemming 'Tuin' is bedoeld voor voor- en zijtuinen alsmede voor in- en uitritten voor woningen. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de gronden als tuin.

Situaties met tuinen op de hoek van een straat leveren vrijwel altijd discussie op met betrekking tot verkeersveiligheid en stedenbouwkundige aspecten. Hoe moet hiermee worden omgegaan? De algemene wijze van bestemmen gaat uit van het principe dat de voortuinen en gedeelten van zijtuinen de bestemming 'Tuin' krijgen en de resterende gronden de betreffende hoofdbestemming ('Wonen').

De grens tussen de bestemming 'Tuin' en de aangrenzende bestemming wordt conform een vaste standaard getekend. Deze standaard is vastgelegd in het 'Handboek digitale bestemmingsplannen Gemeente Valkenswaard'. Vergunningvrij bouwen is echter op 1 meter achter de voorgevel toegestaan. De bestemming 'Tuin' is daarom op zijpercelen getekend tot op 1 meter achter de voorzijde van het bouwvlak van de aangrenzende bestemming.

Binnen deze bestemming bedraagt de bouwhoogte van een erfafscheiding maximaal 1 meter. Indien de bestemming 'Tuin' op een zijperceel verder doorloopt dan bovenstaande 1 meter én deze zijtuin niet grenst aan de openbare weg, dan geldt voor een erfafscheiding een maximale bouwhoogte van 2 meter.
Grenst de als 'Tuin' bestemde zijtuin aan de openbare weg, dan kan een hoge erfafscheiding verkeersonveilige situaties opleveren. Een dergelijke erfafscheiding mag daarom maximaal 1 meter hoog zijn. In afwijking hiervan is een erfafscheiding van maximaal 2 meter hoog toegestaan, onder voorwaarden in het kader van verkeersveiligheid en stedenbouw.

De bestemming voorziet in een regeling voor het bouwen van aanbouwen aan de voorgevel van het hoofdgebouw (erkers). De diepte van de aanbouwen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 1,5 meter.

Daarnaast kan in afwijking van het bestemmingsplan naast het pand ook een zijaanbouw worden toegestaan tot 1 meter naast de rooilijn van de zijgevel. In de afwijkingsregels zijn voorwaarden opgenomen die rekening houden met de situering van het belendende perceel 'om de hoek' (dus achter het hoekperceel) en/of aan de overkant van de zijstraat (dus in het verlengde van het hoekperceel). In het eerste geval wordt de afwijkingsregeling bepaald door de voorgevelrooilijn van het belendende pand om de hoek. Aan de overzijde kan het veel uitmaken of daar voorgevels zijn, zijgevels of een groen- of parkeerstrook, waardoor het bevoegd gezag wel of niet overgaat tot verlening van de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan.

Artikel 15 Verkeer
Deze bestemming geldt voor wegen, straten en pleinen, voet - en fietspaden ten behoeve van de afwikkeling van alle verkeer. Daarnaast zijn binnen deze bestemming parkeer- en groenvoorzieningen toegestaan. Garageboxen worden binnen deze bestemming opgenomen middels de aanduiding 'garage'.

Daarnaast is ter plaatse van een specifieke aanduiding het gebruik ten behoeve van een tijdelijke wagenopbouwlocatie voor het bloemencorso direct toegestaan.

Verder zijn binnen deze bestemming naast geluidwerende en waterhuishoudkundige voorzieningen ook nuts- en speelvoorzieningen toegestaan. De gronden mogen gebruikt worden als terrassen, voor zover deze aansluiten aan een horecabestemming, en voor evenementen.

Artikel 16 Wonen
Deze bestemming geldt voor alle woningen in het plangebied met bijbehorende zij- en achtertuinen. Door gebruik te maken van een functieaanduiding op de verbeelding is op een aantal percelen op de begane grond detailhandel, dienstverlening, een horecabedrijf of een maatschappelijke voorziening toegestaan.

Hoofdgebouwen
De hoofdbebouwing is vastgelegd in bouwvlakken. Zo is de maatvoering, situering en de vorm van de hoofdgebouwen vastgelegd. Ook het maximum aantal woningen dat binnen het bouwvlak is toegestaan is op de verbeelding aangegeven. Uitbreiding van hoofdgebouwen over twee bouwlagen mag uitsluitend plaatsvinden binnen de bouwvlakken. De diepte van het bouwvlak is afhankelijk van het aantal woningen. De volgende maatvoering wordt hierbij als standaard toegepast:

Aantal woningen   Diepte bouwvlak  
drie of meer woningen   maximaal 10 meter  
twee woningen   maximaal 12 meter  
één woning en een perceelsbreedte kleiner dan 21 meter   maximaal 12 meter  
één woning en een perceelsbreedte groter of gelijk aan 21 meter   maximaal 15 meter  


In die gevallen dat de bestaande diepte van het hoofdgebouw, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of latere wetgeving tot stand is gekomen, meer bedraagt dan bovenstaande standaard maatvoering, geldt die diepte in afwijking van de standaard als maximaal toegestaan.

Bijbehorende bouwwerken
Bijbehorende bouwwerken, erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak van het hoofdgebouw gerealiseerd worden.
De hoeveelheid te realiseren bijbehorende bouwwerken gelegen buiten het bouwvlak is in de regels opgenomen. Afhankelijk van de oppervlakte van het zij- en achterperceel mag 50%, 40% of 25% bebouwd worden tot een maximum oppervlakte van respectievelijk 75 m2, 100m2 of 150 m2.
Tevens is in de bouwregels voor bijbehorende bouwwerken een maximale goothoogte van 3,5 meter en een maximale dakhelling van 45 graden opgenomen. Gezien de maximaal mogelijk oppervlakte van 150 m2, is het in theorie mogelijk om een bijbehorend bouwwerk te realiseren met een zeer hoge nok. Om excessen in bouwhoogte te voorkomen, is deze gemaximaliseerd op 5,5 meter. Hiermee wordt tevens voorkomen dat boven de goothoogte van 3,5 meter nog een volwaardige bouwlaag gerealiseerd kan worden.

Begrenzing Woon- en Tuinbestemming
De algemene wijze van bestemmen gaat uit van het principe dat de voortuinen en gedeelten van zijtuinen de bestemming 'Tuin' krijgen en de resterende gronden de bestemming 'Wonen'.

De tuinbestemming is in beginsel tot op een afstand van 1 meter achter de voorzijde van het bouwvlak van de woonbestemming gelegd.

Bij hoekpercelen is, daar waar het perceel grenst aan de doorgaande openbare weg, een strook met een breedte van minimaal 3 meter bestemd als 'Tuin'. Hier mag niet worden gebouwd. Is de zijtuin breder dan 3 meter, dan is de restmaat bestemd als 'Wonen' tot de maximale breedte van 4 meter.

Goothoogte en bouwhoogte

Het reguleren van bouwvolumes kan op verschillende manieren plaats vinden. In het verleden werd hierbij in Valkenswaard het begrip goothoogte als belangrijkste factor gehanteerd. De achterliggende gedachte was een mogelijke opbouw van bouwmassa's in een hoofdvolume met daarop mogelijk een secundair volume in de vorm van een kapconstructie of daarmee vergelijkbare dakafdekking.

In deze systematiek werd de bouwhoogte of dakhelling niet geregeld, waardoor er veel vrijheid was in het vormgeven van de kapconstructie. Deze vrijheid had voordelen, met name op ontwerptechnisch gebied, maar heeft ook geleid tot excessen. Vandaar dat de raad op 2 november 2010 heeft besloten in de nieuwe bestemmingsplansystematiek naast een goothoogte ook een maximale bouwhoogte op te nemen.

De maximale goot-en bouwhoogte van het hoofdgebouw is in het bouwvlak aangegeven met behulp van een maatvoeringsaanduiding. De goot-en bouwhoogte geldt voor het (deel van het) bouwvlak, waaraan het op de verbeelding gekoppeld is. Boven de maximaal toegestane goothoogte is op grond van de bouwregels nog maximaal één bouwlaag toegestaan, waarmee voorkomen wordt dat in de kap twee of meer woonlagen gerealiseerd kunnen worden.

De maximale goot-en bouwhoogte voor bijbehorende bouwwerken is opgenomen in de regels.

Aan-huis-verbonden beroepen

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn aan-huis-verbonden beroepen rechtstreeks toegestaan tot een oppervlakte van 35 m2, mits voldaan wordt aan de eisen zoals opgenomen in de specifieke gebruiksregels van de bestemming 'Wonen'. Het bevoegd gezag kan in afwijking hiervan een omgevingsvergunning verlenen tot een oppervlakte van maximaal 75 m2. Belangrijke voorwaarden daarbij zijn onder andere dat er geen ernstige of onevenredige hinder van het woonmilieu mag optreden en dat de afwikkeling van het verkeer niet nadelig wordt beïnvloed. Ook de parkeerdruk mag niet onaanvaardbaar toenemen door het aan-huis-verbonden beroep.
Het gebruiken van bijgebouwen als zelfstandige woning of onafhankelijke woonruimte is in beginsel niet toegestaan.

Wijzigingsbevoegdheid onbenutte bouwtitels

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om onbenutte of deels onbenutte bouwvlakken te verwijderen of het maximum aantal wooneenheden te verminderen, indien binnen 3 jaar geen gebruik is gemaakt van woningbouwmogelijkheden.

Artikel 17 Leiding - Gas
De dubbelbestemming 'Leiding - Gas' wordt gehanteerd voor een gedeelte van het plan waar een hoge druk aardgastransportleiding is gelegen. Door deze dubbelbestemming wordt de gasleiding beschermd tegen ongewenste bouw- of aanlegactiviteiten. Op of in de gronden met deze dubbelbestemming mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bedoelde leiding(en) worden gebouwd. Bouwwerken ten dienste van een andere ter plaatse geldende (enkel)bestemming mogen uitsluitend worden gerealiseerd, indien de belangen in verband met de leiding(en) niet worden geschaad en na een advies van de leidingbeheerder(s).

Artikel 18 Waarde - Archeologie 2
Categorie 2: Gebied van archeologische waarde. In deze gebieden is bij eerdere onderzoeken reeds aangetoond dat er concentraties archeologische resten voorkomen die als behoudenswaardig gekarakteriseerd kunnen worden. In deze gebieden is dus sprake van vastgestelde archeologische waarden. De archeologische resten op deze terreinen zijn echter minder geconcentreerd dan bij de vorige categorie en bovendien is vaak niet exact bekend waar de resten zich bevinden. Bodemingrepen zijn in principe niet toegestaan. Vanwege de aanwezige archeologische waarden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van projectgebieden die groter zijn dan 100 m² en dieper gaan dan 0,3 meter onder maaiveld.

Artikel 19 Waarde - Archeologie 3

Categorie 3: Gebied met een hoge archeologische verwachting, historische kern. Het gaat hier om de oude en de vermoedelijk nog oudere verschoven woonkernen en gehuchten, waar op basis van historische bronnen, oude kaarten en nog aanwezige bebouwing een hoge archeologische verwachting geldt. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot. Om die reden is een vergunning vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van projectgebieden die groter zijn dan 250 m² en dieper gaan dan 0,3 m –mv.

Artikel 20 Waarde - Archeologie 4

Categorie 4: Gebied met een hoge archeologische verwachting. In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een hoge archeologische verwachting. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot. Om die reden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 500 m² en dieper gaan dan 0,3 meter of 0,5 meter bij esdek onder maaiveld. Indien nog geen oppervlakte van een totale vergraving bekend is, bijvoorbeeld bij bestemmingsplanwijzigingen, geldt de onderzoeksverplichting voor plangebieden groter dan 1000 m2.

Artikel 21 Waarde - Archeologie 5

Categorie 5: Gebied met een middelhoge archeologische verwachting. In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw, en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een middelhoge archeologische verwachting. Deze zones en gebieden waren net als de gebieden met een hoge verwachting in principe geschikt voor bewoning. De kans op het aantreffen van vondsten is hier echter kleiner, doordat de dichtheid aan vindplaatsen beduidend lager is dan in de gebieden met een hoge verwachting. Om die reden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 2500 m² en dieper gaan dan 0,3 meter of 0,5 meter bij esdek onder maaiveld. Indien nog geen oppervlakte van een totale vergraving bekend is, bijvoorbeeld bij bestemmingsplanwijzigingen, geldt de onderzoeksverplichting voor plangebieden groter dan 5000 m2.

Artikel 22 Waarde - Archeologie 6

Categorie 6: Gebied met een lage archeologische verwachting. Het gaat hierbij om gebieden waar op archeologische en landschappelijke gronden de kans op behoudenswaardige archeologische relicten klein wordt geacht. Om die reden is een archeologisch onderzoek alleen vereist bij bestemmingsplanwijzigingen en omgevingsvergunningen t.b.v. de activiteit ruimtelijke ordening van projectgebieden die groter zijn dan 25.000 m² en dieper gaan dan 0,4 meter onder maaiveld. Ook zal bij m.e.r. plicht nader onderzoek worden verlangd.

7.2.3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn de aanvullende, algemene regels opgenomen.

Artikel 23 Anti-dubbeltelregel
Dit artikel bevat de bepaling om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. Het artikel is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en is daaruit overgenomen.

Artikel 24 Algemene bouwregels
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Zo is bijvoorbeeld geregeld dat bestaande, afwijkende maten, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of latere wetgeving tot stand zijn gekomen, als maximaal toelaatbaar worden geacht. Hiermee wordt voorkomen dat afwijkende doch legaal tot stand gekomen situaties in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan.

Ondergeschikte bouwdelen
In artikel 24.2 is opgenomen, dat ondergeschikte bouwdelen bij het meten buiten beschouwing worden gelaten, mits aan een tweetal voorwaarden wordt voldaan. Er is een niet-limitatieve opsomming gegeven van ondergeschikte bouwdelen. De reden van "buiten beschouwing laten" is gebaseerd op de volgende feiten. Om de contouren van de stedenbouwkundige massa te toetsen, zijn ondergeschikte bouwdelen die niet representatief zijn voor de massa en verschijningsvorm van een gebouw, van mindere betekenis. In deze context is het niet gerechtvaardigd om in de gegeven situatie van een maatoverschrijding te spreken die niet tolerabel is.

Tot openbare ruimten worden de openbare weg en openbaar groen gerekend. Voor het garanderen van veiligheid dienen maatafwijkingen hier apart in beschouwing te worden genomen; een directe toelaatbaarheid is in deze gevallen minder gewenst.

Artikel 25 Algemene aanduidingsregels

In artikel 25.1 is een algemene aanduidingsregel 'attentiegebied - EHS' opgenomen. De gronden ter plaatse van deze aanduiding zijn mede bestemd voor waterhuishouding van de hierbinnen gelegen ecologische hoofdstructuur met de daarbij behorende bouwwerken en andere werken.

Als gevolg van het gasdrukmeet- en regelstation is een veiligheidszone van toepassing rondom het gasdrukmeet- en regelstation. Binnen deze zone is het niet toegestaan kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten op te richten.

Artikel 26 Algemene gebruiksregels
Seksinrichtingen worden middels een algemene gebruiksregel uitgesloten, zodat bijvoorbeeld een seksbioscoop of prostitutiebedrijf niet mogen voorkomen. Voor het begrip seksinrichting en wordt verwezen naar de omschrijving onder artikel 1.

Artikel 27 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het bevoegd gezag kan hierbij tevens nadere eisen stellen. De belangen van waaruit die eisen worden gesteld, zijn ook nader opgesomd in dit artikel.

Op deze algemene afwijkingsregels kan een beroep gedaan worden, waar het gaat om bijvoorbeeld bepaalde overschrijdingen met 10%, voor het oprichten van bouwwerken ter wering van geluidhinder, voor gebouwtjes ten dienste van het verkeer of openbaar nut, voor antennes en zendmasten en voor bepaalde bouwwerken op of direct nabij de openbare weg.

Artikel 28 Algemene wijzigingsregels
Op deze algemene wijzigingsregels kan een beroep gedaan worden, waar het gaat om bijvoorbeeld bepaalde overschrijdingen met 10%, voor de in het plan aangegeven bestemmingsplangrens, van het beloop of het profiel van een weg, alsmede van de vorm van bouwvlakken voor zover zulks bij de definitieve uitmeting, bij de verkaveling of bij de nadere detaillering noodzakelijk en/of wenselijk is.

Artikel 29 Algemene procedureregels
In dit artikel zijn de procedures opgenomen die gevolgd moeten worden bij het stellen van nadere eisen en bij een wijziging.

7.2.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 31 Overgangsrecht
De tekst uit dit artikel is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen. Het betreft een regeling voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het bestemmingsplan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

Artikel 32 Slotregel
In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

 

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

8.1 Overleg

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan 'Valkenswaard Noord' voorgelegd aan de de daartoe in aanmerking komende instanties. De resultaten zijn in de toelichting verwerkt. In bijlage 3 is het inspraakverslag opgenomen, waarin de overlegreacties zijn samengevat en beantwoord.

8.2 Inspraak

Ingevolge de inspraakverordening wordt het voorontwerpbestemmingsplan 'Valkenswaard Noord' voor de inwoners van de gemeente Valkenswaard en voor de in de gemeente belanghebbende natuurlijke- en rechtspersonen ter inzage gelegd. Gedurende deze periode wordt de mogelijkheid geboden een inspraakreactie in te dienen. De resultaten zijn in de toelichting verwerkt. In bijlage 3 is de inspraakverslag opgenomen, waarin de inspraakreacties zijn samengevat en beantwoord.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Valkenswaard Noord' heeft ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening ter inzage gelegen, waarbij gelegenheid is geboden tot het indienen van zienswijzen. Er zijn 8 zienswijzen ingediend, die deels hebben geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. Ambtshalve zijn diverse wijzigingen doorgevoerd. De zienswijzennota is als bijlage 4 bij het bestemmingsplan gevoegd.