Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Nieuwe Waalreseweg 199
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0858.BPnwwaalreseweg199-VA01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan:
Het bestemmingsplan ‘Nieuwe Waalreseweg 199’ met identificatienummer ‘NL.IMRO.0858.BPnwwaalreseweg199-VA01’ van de gemeente Valkenswaard;
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
 
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.4 aan-huis-verbonden beroep:
het in een woning (met inbegrip van aangebouwde bijbehorende bouwwerken) beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, paramedisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch, consumentverzorgend of hiermee gelijk te stellen gebied, waaronder tevens begrepen kappers, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt;
 
1.5 aardkundige waarden:
waarden die specifiek betrekking hebben op bodemkundige, geomorfologische en/of geologische kenmerken en ontstaanswijze, zoals bodemsamenstelling en -opbouw, hoogteverschillen, en de daarmee samenhangende waterhuishouding;
 
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.7 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
 
1.8 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor de huisvesting van een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
 
1.9 beperkingen veehouderij:
gebied waar de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijen zijn beperkt;
 
1.10 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.11 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
 
1.12 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
 
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.14 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.15 bouwlaag:
het geheel van op gelijke of nagenoeg gelijke vloerhoogte gelegen ruimten in een gebouw met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder, onderbouw, zolder en vliering;
 
1.16 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.17 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
 
1.18 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
1.19 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.20 consumentenvuurwerk:
vuurwerk dat enkel is bestemd voor particulier gebruik;
 
1.21 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
 
1.22 de naar de weg gekeerde bouwgrens:
de bouwgrens aan de zijde van de weg;
 
1.23 de van de weg afgekeerde bouwgrens:
de bouwgrens aan de zijde van het achterperceel;
 
1.24 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.25 diepwortelende beplanting:
meerjarige beplanting met houtige wortels, welke onder algemene omstandigheden dieper wortelt dan 1 meter;
 
1.26 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met tenminste twee wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.27 grondgebonden veehouderij:
veehouderij waarvan het voer en de mest voor het overgrote deel gewonnen respectievelijk aangewend worden op gronden die in gebruik zijn van de veehouderij en die in de directe omgeving liggen van de bedrijfslocatie;
 
1.28 hobbymatig agrarisch gebruik
het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren op niet bedrijfsmatige wijze;
 
1.29 hoofdgebouw:
een gebouw dat gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel valt aan te merken;
 
1.30 hulpgebouw:
een bouwwerk omsloten door maximaal 4 buitenwanden welke direct, hetzij indirect, met de grond is verbonden en dient als schuilhut voor het hobbymatig houden van dieren en het toebehorende dierenvoer, alsmede voor het schuilen van mensen;
 
1.31 landschaps- of landschappelijke waarden:
gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten;
 
1.32 landschapselementen:
de verzameling van landschappelijke beplantingen en natuurlijke elementen, waaronder het navolgende verstaan wordt: - landschappelijke beplantingen: begroeiingselementen in het agrarische gebied of langs wegen en paden, bestaande uit opgaande beplanting (bosschages, houtwallen, houtsingels, hagen, boomgroepen, bomenrijen, solitaire bomen), zonder een hoofdfunctie bosbouw of houtteelt; - natuurlijke elementen: een
begroeiings- of abiotisch element in het agrarisch gebied of langs wegen en paden, overwegend bestaande uit niet-opgaande beplanting, zoals moerasjes, poelen, overhoeken, steilrand, e.d.;
 
1.33 mantelzorg:
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
 
1.34 natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;
 
1.35 nevenfunctie:
activiteiten die in ruimtelijke en bedrijfseconomische zin een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale bedrijfsactiviteiten zoals waartoe bestemd op een bouwperceel;
 
1.36 nieuw groen
inpassingsgroen welke is geplant na 23 juni 1999;
 
1.37 nutsvoorzieningen:
voorzieningen t.b.v. het algemeen nut in ruime zin, zoals voorzieningen, installaties t.b.v. gas, water, electriciteit en (tele-)communicatie;
 
1.38 ondergeschikte horeca:
horeca-voorzieningen die in ruimtelijk en functioneel opzicht duidelijk ondergeschikt zijn aan een bedrijf, en welke in een directe relatie staan tot het bedrijf;
 
1.39 overkapping:
een bouwwerk dat bestaat uit een dakconstructie met maximaal 1 eigen wand;
 
1.40 peil:
  1. bij nieuw te bouwen hoofdgebouwen en daarbij behorende bouwwerken: het straatpeil ter plaatse van de perceelgrens vermeerderd met 3 centimeter per meter afstand tussen de hoofdtoegang van het gebouw en die perceelgrens met een maximum van 30 centimeter;
  2. bij bestaande gebouwen: de gemiddelde maaiveldhoogte van het aansluitend afgewerkte terrein;
1.41 teeltondersteunende voorzieningen:
ondersteunende voorzieningen, die een onderdeel zijn van de totale agrarische bedrijfsvoering van een vollegronds tuinbouwbedrijf of boomkwekerij, die gebruikt worden om de bedrijfsvoering en/of de agrarische bodemexploitatie te optimaliseren. Hierdoor vindt de productie onder gecontroleerde omstandigheden plaats, zodat gezorgd kan worden voor een verbetering van de productkwaliteit en/of arbeidsomstandigheden, teeltvervroeging of -verlating en het terugdringen van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffengebruik; te onderscheiden zijn de volgende categorieën:
  1. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist, met een maximum van 8 maanden, bijvoorbeeld insectengaas, afdekfolies en acryldoek, vlakveldsfolie, vraatnetten, tunnels, wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten;
  2. permanente teeltondersteunende voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen die voor onbepaalde tijd worden gebruikt, bijvoorbeeld containervelden, bakken op stellingen, regenkappen;
  3. overige teeltondersteunende voorzieningen: boomteelthekken;
1.42 tuincentrum:
bedrijf, geheel of in overwegende mate gericht op detailhandel van en het leveren van (boom-)kwekerijproducten, planten, bloembollen, bloemen, kamerplanten; dieren en dierproducten zoals vissen, visvoer en konijnen; artikelen voor de aanleg en het onderhoud van tuinen en vijvers alsmede (tuin-)inrichtingsartikelen en aanverwante artikelen zoals bloempotten, vazen, plantenbakken, vijverinrichting en dergelijke;
 
1.43 veehouderij:
agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren;
 
1.44 voorgevelrooilijn:
de naar het openbaar gebied toegekeerde bouwgrens en het verlengde van die grens;
 
1.45 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten en andere daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
 
1.46 werk:
een constructie geen bouwwerk zijnde;
 
1.47 zijperceel:
gedeelte van het perceel dat aan de zijkant van het bouwvlak is gelegen, en welke gronden dezelfde bestemming hebben als die van het bouwvlak.
  
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 Meetwijzen
 
2.1.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de zijdelingse grens van het bouwperceel;
 
2.1.2 bebouwde oppervlakte van een bouwperceel
de gezamenlijke oppervlakten van de gebouwen, die op hetzelfde perceel zijn of mogen worden opgericht, daaronder de oppervlakten van kelderruimten onder maaiveld mede begrepen met uitzondering van parkeerkelders;
 
2.1.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.1.4 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.1.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.1.6 hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde
van het hoogste punt van het bouwwerk tot aan het gemiddelde maaiveldpeil van het aansluitende afgewerkte terrein; hierbij worden niet meegerekend schoorstenen, antennes, balkonafscheidingen en vergelijkbare afschermingen op niveau, alsmede andere ondergeschikte bouwelementen, voor zover geplaatst op of aan gebouwen;
 
2.1.7 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.1.8 lengte, breedte en diepte van een gebouw
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van scheidsmuren;
 
2.1.9 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
  
2 Bestemmingsregels
  
Artikel 3 Agrarisch met waarden
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het behoud en/of herstel van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden;
  2. agrarisch gebruik, in de vorm van agrarische bodemexploitatie;
  3. hobbymatig agrarisch gebruik;
  4. agrarisch natuurbeheer;
  5. extensieve dagrecreatie;
met de daarbij behorende
  1. groenvoorzieningen;
  2. (onverharde) paden;
  3. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen;
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Op de gronden zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan ten behoeve van de in artikel 3.1 omschreven bestemming, waarbij tevens wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,5 meter;
  2. erfafscheidingen hebben een transparantie van minimaal 75%.
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
3.3.1 Verboden werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden buiten een bouwvlak uit te voeren:
  1. aanleggen en/of verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. afgraven, ophogen of egaliseren, dan wel ontginnen van gronden;
  3. kappen en rooien van houtwallen en/of -singels of bosjes;
  4. door nieuwe aanplant realiseren van houtwallen en/of -singels of bosjes;
  5. winnen, infiltreren of stuwen van water en andere werken of werkzaamheden die een wezenlijke wijziging van de grondwaterstand of de waterhuishouding beogen of ten gevolge hebben, anders dan ten behoeve van natuurontwikkeling;
  6. aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen.
3.3.2 Toegestane werkzaamheden
Het in artikel 3.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op:
  1. werken en werkzaamheden welke het normale onderhoud betreffen;
  2. werken en werkzaamheden welke noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
  3. werken en werkzaamheden welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werkingtreding van dit plan;
  4. werken en werkzaamheden aan nieuw groen.
3.3.3 Voorwaarden voor verlenen omgevingsvergunning
De in artikel 3.3.1 vermelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de ecologische en/of landschappelijke, cultuurhistorische en waterhuishoudkundige waarden van de gronden.
 
Artikel 4 Detailhandel - Tuincentrum
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Detailhandel - Tuincentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. detailhandel in de vorm van één tuincentrum;
  2. bedrijfswoning;
  3. ondergeschikte horeca, waaronder tevens wordt verstaan één standplaats voor de verkoop van etenswaren.
met de daarbij behorende:
  1. gebouwen;
  2. overkappingen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. tuinen, erven en terreinen;
  5. goederenstallingen en opslag, zulks mede voor functies op de verdieping(en);
  6. groenvoorzieningen;
  7. openbare verkeersruimten;
  8. parkeervoorzieningen inclusief lichtmasten met faunavriendelijke ledverlichting;
  9. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen.
4.1.1 Tuincentrum
Ter uitwerking van hetgeen in artikel 1.42 uiteen is gezet, wordt hier onder een tuincentrum het volgende begrepen:
  1. in overwegende mate detailhandel in en het leveren van boom, plant, bloem en struik alsmede producten voor aanleg, onderhoud en beleving van tuin en tuininrichting;
  2. hieronder wordt tevens begrepen vijver, vijverinrichting en -benodigdheden;
  3. dierbenodigdheden en - voeders, huis- en hobbydieren (maximaal 250m2);
  4. ondergeschikt aan bovenstaande wordt ruimte geboden aan (seizoensgebonden) artikelen voor (tuin-)inrichting (maximaal 900m2);
  5. en, in relatie tot de horeca (maximaal 200m2), streekgebonden producten (maximaal 100m2).
Aan hetgeen onder punten 3, 4 en 5 wordt vervat, komt maximaal 15% van de oppervlakte van het hoofdgebouw toe, opdat het ondergeschikte karakter wordt gegarandeerd.
 
4.2 Bouwregels
 
Op de gronden zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan ten behoeve van de in artikel 4.1 omschreven bestemming, waarbij tevens wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
 
4.2.1 Algemeen
gebouwen en overkappingen zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan waarbij tevens aan de volgende bepalingen moet worden voldaan:
  • de verstoringsdiepte is maximaal 0,3 meter onder de gemiddelde maaiveldhoogte van het aansluitend afgewerkt terrein.
 
4.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen, excl. bedrijfswoning, gelden de volgende bepalingen:
  1. het maximum oppervlak aan gebouwen mag niet meer bedragen dan 8.800 m2;
  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 meter;
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 meter.
4.2.3 Bedrijfswoning
Voor het bouwen van de bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
  1. maximaal één bedrijfswoning per bestemmingsvlak;
  2. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3;
  3. de goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 5,5 meter;
  4. de bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 meter.
4.2.4 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning gelden de volgende voorwaarden:
  1. de gezamenlijke bebouwingsoppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m² per bedrijfswoning;
  2. deze mogen (deels) worden opgericht buiten een bouwvlak;
  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  4. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 meter;
  5. vrijstaande bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 2,5 meter achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
  6. de afstand van vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 20 meter.
4.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd vóór de voorgevel van de bedrijfswoning mag niet meer dan 1 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd achter de voorgevel van de bedrijfswoning mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  3. de bouwhoogte van vlaggen- en lichtmasten mogen niet meer dan 6 meter bedragen;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 3 meter bedragen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
4.3.1 Afwijken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.2.1 en is een grotere diepte toegestaan indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
 
4.3.2 Voorwaarden
Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.3.1 in ieder geval de volgende regels worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
4.3.3 Bouwverbod
Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in artikel 4.3.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
 
4.3.4 Advies
Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.3.1 kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een afwijking geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
 
4.4 Specifieke gebruiksregels
 
Gedurende de periode van 15 december tot en met 10 januari mag maximaal 5.000 m2 van de gebouwen gebruikt worden voor de opslag en verkoop van consumenten-vuurwerk.
 
4.4.1 Voorwaardelijke verplichting
Tot een gebruik in strijd met dit plan wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van de gronden en bouwwerken ter plaatse van de bestemming
‘Detailhandel-Tuincentrum’ zonder inachtneming van de volgende voorwaardelijke verplichtingen:
  1. Binnen twee jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan dienen de gronden met de bestemming ‘Groen-Landschapselement’ te zijn ingericht en in stand te worden gehouden overeenkomstig de regels en richtlijnen van het Landschappelijk Inrichtingsplan tuincentrum Coppelmans, zoals opgenomen in bijlage 2 Landschappelijk Inrichtingsplan tuincentrum Coppelmans, bij deze regels;
  2. Binnen twee jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan dient binnen het plangebied voldoende regenwaterberging te zijn aangelegd en in stand te worden gehouden in de vorm van een infiltratievoorziening van 120 m3. De infiltratievoorziening wordt geïntegreerd in de aan te leggen landschapszone conform het Landschappelijk Inrichtingsplan tuincentrum Coppelmans, zoals opgenomen in bijlage 2 Landschappelijk Inrichtingsplan tuincentrum Coppelmans, bij deze regels. Initiatiefnemer dient over de nadere invulling van de waterberging voorafgaand aan de aanlegwerkzaamheden, de instemming te verkrijgen van waterschap De Dommel.
Artikel 5 Groen - Landschapselement
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Groen - Landschapselement' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. aanleg, onderhoud en instandhouding van (ter plaatse voorkomende) waardevolle beplanting, groenvoorzieningen en natuur- en landschapswaarden;
  2. water;
  3. extensieve dagrecreatie;
met de daarbij behorende:
  1. (onverharde) paden;
  2. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Op de gronden zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan ten behoeve van de in artikel 5.1 omschreven bestemming, waarbij tevens wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,5 meter;
  2. erfafscheidingen hebben een transparantie van minimaal 75%.
5.3 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.1 ten einde één observatietoren toe te staan, onder voorwaarden dat:
  1. de maximale oppervlakte niet meer bedraagt dan 25 m2
  2. de maximale bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3,5 meter.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 4
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Waarde – Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.
 
6.2 Bouwregels
 
6.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
  1. uitsluitend mogen bouwwerken worden opgericht ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien en voor zover het een bouwplan betreft met een oppervlakte van maximaal 500 m² en een verstoringsdiepte van 0,3 meter en 0,5 m bij esdekken ten opzichte van het maaiveld;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a geldt voor gronden met een agrarische bestemming (artikel 3) een verstoringsdiepte van 0,5 meter ten opzichte van het maaiveld;
  3. bouwplannen met een grotere oppervlakte dan genoemd onder a kunnen uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 m en 0,5 m bij esdekken ten opzichte van het maaiveld;
    2. in afwijking van het bepaalde onder 1 geldt voor gronden met een agrarische bestemming (artikel 3) een verstoringsdiepte van 0,5 meter ten opzichte van het maaiveld;
    3. gebouwen tot maximaal 2,5 meter uit bestaande fundering worden opgericht.
6.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afmetingen en de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.
 
6.4 Afwijken van de bouwregels
 
6.4.1 Afwijken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 6.2.1 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
 
6.4.2 Voorwaarden
Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.4.1 in ieder geval de volgende regels worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
6.4.3 Bouwverbod
Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in artikel 6.4.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
 
6.4.4 Advies
Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.4.1 kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een ontheffing geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld
 
6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
6.5.1 Werken en werkzaamheden
In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in artikel 6.2, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de in artikel artikel 6.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 500 m² of meer:
  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,3 m en 0,5 m bij esdekken onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a geldt voor gronden met een agrarische bestemming (artikel 3) een maatvoering van 0,5 meter onder maaiveld;
  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben/boomstronken worden verwijderd;
  4. het egaliseren van gronden;
  5. het verlagen van het waterpeil;
  6. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  7. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  8. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
  9. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedragen;
  10. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 meter en 0,5 meter bij esdekken onder maaiveld;
  11. in afwijking van het bepaalde onder j geldt voor gronden met een agrarische bestemming (artikel 3) een maatvoering van 0,5 meter onder maaiveld.
6.5.2 Uitzonderingen
Het onder artikel 6.5.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
  1. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  2. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend.
  3. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud en beheer betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  4. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  5. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in artikel 6.4.1.
  6. Indien de werken en/of werkzaamheden uitgevoerd worden op een perceel welke aantoonbaar dieper is geroerd dan 0,3 meter en 0,5 meter bij esdekken.
6.5.3 Vergunningverlening
  1. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in artikel 6.5.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld:
    1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    3. de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat een rapport zoals genoemd in artikel 6.5.3 sub a achterwege kan blijven, als door de aanvrager aantoonbaar
    kan worden gemaakt dat de archeologische waarden reeds verstoord zijn (bijv. door zandwinning of diepe grondbewerkingen).
  3. Voor zover de in artikel 6.5.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen,
    3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
6.5.4 Advies
Alvorens een vergunning als bedoeld in artikel 6.5.3 kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
 
6.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
 
6.6.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden binnen de voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 500 m² en de diepte meer dan 0,5 meter bedraagt.
 
6.6.2 Nadere eisen
  1. Aan de omgevingsvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een erkende archeologische partij;
  2. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning;
6.6.3 Sloopverbod
De omgevingsvergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
 
6.7 Wijzigingsbevoegdheid
 
6.7.1 Wijziging
Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat het bestemmingsvlak:
  1. naar ligging wordt verschoven, dan wel
  2. naar omvang wordt vergroot of verkleind, dan wel
  3. van de plankaart wordt verwijderd, dan wel
  4. van bestemming wijzigt in “Waarde – Archeologie 2”, “Waarde – Archeologie 3”, “Waarde – Archeologie 5” of “Waarde – Archeologie 6”, zoals opgenomen in Bijlage 1 Waarde-Archeologie, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
6.7.2 Advies
Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder artikel 6.7.1 worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
 
Artikel 7 Waarde - Cultuurhistorie
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde - Cultuurhistorie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van ter plaatse bestaande cultuurhistorisch en oudheidkundige waardevolle landschappen en vlakken.
 
7.2 Bouwregels
 
7.2.1 Bouwen ten behoeve van de bestemming
Op en in de gronden als bedoeld in artikel 7.1, mogen geen bouwwerken ten behoeve van de medebestemming worden gebouwd.
 
7.2.2 Bouwen ten behoeve van andere bestemmingen
Op de voor Waarde - Cultuurhistorie aangewezen gronden mag slechts worden gebouwd indien:
  1. bebouwing mogelijk is krachtens de onderliggende bestemming;
  2. rekening wordt gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden zoals bedoeld in artikel 7.1;
  3. vooraf advies is gevraagd aan een onafhankelijke deskundige.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
7.3.1 Werken en werkzaamheden
In het belang van de cultuurhistorie en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige cultuurhistorische waarden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, met uitzondering van de activiteiten die nodig zijn voor de realisatie van het landschappelijke inpassingsplan, zoals opgenomen in bijlage 2 van deze planregels (Landschappelijk Inrichtingsplan tuincentrum Coppelmans):
  1. aanleggen en/of verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. afgraven, ophogen of egaliseren, dan wel ontginnen van gronden;
  3. kappen en rooien van houtwallen en/of -singels of bosjes;
  4. door nieuwe aanplant realiseren van houtwallen en/of -singels of bosjes;
  5. winnen, infiltreren of stuwen van water en andere werken of werkzaamheden die een wezenlijke wijziging van de grondwaterstand of de waterhuishouding beogen of ten gevolge hebben, anders dan ten behoeve van natuurontwikkeling;
  6. aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen.
7.3.2 Uitzonderingen
Het in artikel 7.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op:
  1. werken en werkzaamheden welke het normale onderhoud betreffen;
  2. werken en werkzaamheden welke noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
  3. werken en werkzaamheden welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
7.3.3 Voorwaarden voor verlenen omgevingsvergunning
De in artikel 7.3.1 vermelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de gronden.
 
7.3.4 Advies
Alvorens een vergunning als bedoeld in artikel 7.3.3 kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij een onafhankelijke deskundige.
 
Artikel 8 Waarde - Hydrologie
 
8.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde - Hydrologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van bestaande watersystemen.
 
8.2 Bouwregels
 
8.2.1 Bouwen ten behoeve van de bestemming
Op en in de gronden als bedoeld in artikel 8.1, mogen geen bouwwerken ten behoeve van de medebestemming worden gebouwd.
 
8.2.2 Bouwen ten behoeve van andere bestemmingen
Op de voor Waarde - Hydrologie aangewezen gronden mag slechts worden gebouwd indien:
  1. bebouwing mogelijk is krachtens de onderliggende bestemming;
  2. rekening wordt gehouden met de aanwezige waarden zoals bedoeld in artikel 8.1;
  3. vooraf advies is gevraagd aan een onafhankelijke deskundige.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
8.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het verzetten van grond van meer dan 100 m3 of op een diepte van meer dan 0,6 meter beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist op grond van de Ontgrondingenwet;
  2. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers of het aanleggen van ondergrondse drainage;
  3. het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
  4. het buiten een bouwvlak aanbrengen van verhardingen van meer dan 100 m2.
8.3.2 Uitzonderingen
Het in artikel 8.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op:
  1. werken en werkzaamheden welke het normale onderhoud betreffen;
  2. werken en werkzaamheden welke noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
  3. werken en werkzaamheden welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
8.3.3 Voorwaarden voor verlenen omgevingsvergunning
De in artikel 8.3.1 vermelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het waterbergend vermogen.
 
8.3.4 Advies
Alvorens een vergunning als bedoeld in artikel 8.3.3 kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij het betrokken waterschap.
  
3 Algemene regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
  
Artikel 10 Algemene bouwregels
 
10.1 Afwijkende maten
  1. In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand tot enige aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of latere wetgeving tot stand zijn gekomen, afwijkt van hetgeen in de bouwregels in hoofdstuk 2/2a van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
  2. In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of latere wetgeving tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2/2a van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
10.2 Ondergeschikte bouwdelen
 
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, trappenhuizen, gevel- en kroonlijsten, overstekende daken, luifels, erkers, balkons, en balustrades met een transparantie van ten minste 75%, buiten beschouwing gelaten, mits:
  1. De overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt met uitzondering van schoorstenen;
  2. Bij overschrijding van bouwgrenzen van meer dan 1 meter dient de afstand van het ondergeschikte bouwdeel tot de dakrand ten minste gelijk te zijn aan de hoogte van het ondergeschikte bouwdeel met uitzondering van schoorstenen;
  3. Ondergeschikte bouwdelen boven openbare ruimten niet lager gebouwd worden dan:
    1. 4,20 boven peil ter hoogte van de rijbaan en een strook van 0,50 meter breedte aan weerszijden;
    2. 2,20 meter boven peil ter hoogte van andere wegdelen.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
 
11.1 Gebruiksregels
 
11.1.1 Meest doelmatig gebruik
Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening omgevingsvergunning verlenen, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
 
11.2 Strijdig gebruik
 
Tot een strijdig gebruik wordt gerekend:
  1. het gebruik van gronden ten behoeve van de winning van schaliegas;
  2. het gebruik van gronden ten behoeve van de ondergrondse opslag van gassen.
Artikel 12 Algemene aanduidingsregels
 
12.1 Beperkingen veehouderij
 
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘Beperkingen veehouderij’ geldt dat uitbreiding van, vestiging van en omschakeling naar een veehouderij niet zijn toegestaan.
  
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
 
13.1 Algemeen
 
In afwijking van de desbetreffende bepalingen van het plan kan het bevoegd gezag omgevingsvergunning verlenen voor:
  1. geringe afwijkingen van alle in het plan voorgeschreven maten o.a. ten aanzien van afstand tot zijdelingse perceelsgrenzen, van bebouwde oppervlakten, alsmede van de goot- en bouwhoogte van gebouwen met ten hoogste 10%;
  2. het oprichten van niet voor bewoning bestemde gebouwen en kunstwerken ten behoeve van het (weg-, spoorweg-, of water-) verkeer en de waterhuishouding of ten dienste van het openbaar nut -met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen-, mits deze bouwwerken geen grotere oppervlakte dan 15 m2 en geen grotere goothoogte dan 3 meter hebben;
  3. het oprichten van liftschachten en trappenhuizen als onderdeel van het hoofdgebouw tot maximaal 3 meter boven de toegelaten goothoogte voor het hoofdgebouw;
  4. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het telecommunicatieverkeer -waaronder begrepen antennes en zendmasten-, al dan niet van openbare aard, mits de bouwhoogte maximaal 40 meter bedraagt;
  5. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter wering van geluidhinder en/of luchtverontreiniging, brand- en explosiegevaar, mits de bouwhoogte maximaal 5 meter bedraagt;
  6. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor reclamedoeleinden direct nabij de openbare weg, mits de bouwhoogte maximaal 2,5 meter bedraagt;
  7. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op de openbare weg die niet behoren tot de specifieke uitrusting van een weg, alsmede op openbare groenvoorzieningen, mits de bouwhoogte maximaal 10 meter bedraagt;
  8. het toestaan dat een bouwhoogte overschreden wordt door ondergeschikte bouwdelen met meer dan 1,5 meter tot een maximum van 5 meter, mits dit landschappelijk inpasbaar is;
In de omgevingsvergunning kunnen nadere eisen worden gesteld ten behoeve van een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld, een goede woonsituatie, een goede milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
 
Artikel 14 Algemene wijzigingsregels
 
14.1 Ten behoeve van geringe overschrijdingen van bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van geringe afwijkingen van de in het plan aangegeven bestemmingsgrens, van het beloop of het profiel van een weg, alsmede van de vorm van bouwvlakken voor zover zulks bij de definitieve uitmeting, bij de verkaveling of bij de nadere detaillering noodzakelijk en/of wenselijk is, mits de genoemde afwijkingen niet meer van 10% bedragen.
  
Artikel 15 Overige regels
 
15.1 Parkeren
  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeernormering zoals die is opgenomen in de Beleidsnota Parkeernormering, zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
  2. In het geval van een functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeernormering zoals die is opgenomen in de Beleidsnota Parkeernormering, zoals geldend ten tijde van het moment van functiewijziging.
15.2 Laden/lossen
 
Indien bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen het gebruik van een gebouw of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen op eigen terrein. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeernormering zoals die is opgenomen in de Beleidsnota Parkeernormering, zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
 
15.3 Algemeen
  1. De parkeervoorzieningen als bedoeld in artikel 15.1 en de ruimte voor laad- en losvoorzieningen als bedoeld in artikel 15.2 moeten afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeernormering zoals die is opgenomen in de Beleidsnota Parkeernormering, zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
  2. De parkeervoorzieningen als bedoeld in artikel 15.1 en de ruimte voor laad- en losvoorzieningen als bedoeld in artikel 15.2 dienen in stand te worden gehouden.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
 
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.  
 
Artikel 17 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan ‘Nieuwe Waalreseweg 199’.