Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Kluizerdijk 92 te Valkenswaard
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0858.BPkluizerdijk92-VA01

Toelichting

1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Op de locatie Kluizerdijk 92 te Valkenswaard was voorheen een agrarisch bedrijf gevestigd in de vorm van een intensieve veehouderij. Het bedrijf is recent beëindigd en gesaneerd via een specifieke beëindigingsovereenkomst met de provincie. In deze overeenkomst is vastgelegd dat de locatie een passende herbestemming dient te krijgen, die de uitoefening van een intensieve veehouderij niet langer mogelijk maakt. Hiertoe is reeds een voorbereidingsbesluit getroffen voor het plangebied. Middels onderhavig bestemmingsplan krijgt de locatie de passende herbestemming. Dit in de vorm van een kleiner bouwvlak met dezelfde bestemming, maar dan zonder de nadere aanduiding ‘intensieve veehouderij’. Ook wordt vastgelegd in de regels dat een uitbreiding van bedrijfsbebouwing niet mogelijk is.
 
De gewenste herbestemming is niet mogelijk in het vigerende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken moet het vigerende bestemmingsplan worden herzien. Voorliggende toelichting is bedoeld ter onderbouwing en motivering van de beoogde ontwikkeling.

1.2 Plankarakter

Voorliggend bestemmingsplan draagt het karakter van een conserverend plan. Dit houdt in, dat er in het plangebied stedenbouwkundige/ruimtelijke geen veranderingen worden voorzien. In hoofdstuk 6 is een beschrijving opgenomen van de gewenste ontwikkeling.

1.3 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
 
  • in hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de situering van het plangebied en een overzicht van de bestaande juridische regeling;
  • hoofdstuk 3 beschrijft, voor zover relevant, in hoofdlijnen de beleidsdocumenten die door de te onderscheiden overheden ten aanzien van het plangebied zijn gepubliceerd;
  • in hoofdstuk 4 wordt een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied gegeven. Hierbij gaat het zowel om de ruimtelijke structuur als de aanwezige functies. Dit geeft een impressie van het beleidskader voor het bestemmingsplan;
  • in hoofdstuk 5 komen de milieutechnische randvoorwaarden en de historische kwaliteiten naar voren;
  • hoofdstuk 6 bevat een beschrijving van de uitgangspunten van het plan.
  • In hoofdstuk 7 wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels;
  • Hoofdstuk 8 gaat in op de handhaving en de economische uitvoerbaarheid van het plan.
  • als laatste komen in hoofdstuk 9 de inspraakreacties en het wettelijk vooroverleg aan bod.
 

2 Plangebied

2.1 Situering

De planlocatie is gelegen op het perceel plaatselijk bekend als Kluizerdijk 92 te Valkenswaard en kadastraal bekend onder: gemeente Valkenswaard, sectie K, perceelnummers 802 en 803. De locatie is nader aangeduid op de volgende kaart en de situatieschets in bijlage 1.
 
1
  

2.2 Bestaande juridische regeling

Voorliggend plan is een herziening van het bestemmingsplan “Buitengebied’, vastgesteld door de raad van de gemeente Valkenswaard op 27 juni 2013.
 
In het bestemmingsplan “Buitengebied” van de gemeente Valkenswaard, heeft de locatie aan de Kluizerdijk 92 te Valkenswaard de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ met de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie - 6’ en ‘Waarde – Hydrologie’, de aanduiding ‘bouwvlak’, de functieaanduiding ‘intensieve veehouderij’ en de gebiedsaanduiding ‘reconstructiewetzone – extensiveringsgebied’.
 
2
 
3

3 Planologisch beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In deze structuurvisie wordt een samenhangende visie gegeven op het Nederlands Rijk tot 2040. Kernwoorden in het SVIR zijn concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig.
 
De belangrijkste verandering is het terugtreden van de rijksoverheid op het gebied van ruimtelijke ordening. Lagere overheden, waaronder provincies en gemeenten krijgen een grotere rol volgens het principe ‘decentraal, tenzij…’. De gebruiker moet weer centraal komen te staan. Het Rijksbeleid richt zich daarom op het vereenvoudigen van de regelgeving en heeft dertien rijksbelangen benoemd waar het Rijk de verantwoordelijkheid houdt. Het Rijk verwacht dat medeoverheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. Hierdoor zal de bestuurlijke druk afnemen en ontstaat ruimte voor regionaal maatwerk.
 
De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies. Het Rijk versterkt de samenhang tussen de verschillende modaliteiten en tussen ruimtelijke ontwikkelingen en mobiliteit.
 
Het Rijk heeft drie doelen geformuleerd en per doel een aantal nationale belangen. Voor deze nationale belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil zij resultaten boeken op de middellange termijn (2028).
 
De provinciën dienen deze nationale belangen te verankeren in hun eigen structuurvisies. Via de provinciale belangen en de provinciale Verordening wordt het beleid vastgelegd voor het gemeentelijk ruimtelijk beleid. De gemeenten zijn vervolgens gehouden om het provinciale kader te vertalen in hun eigen beleid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) vormt het sluitstuk van rijkszijde van het nieuwe stelsel van ruimtelijke ordening, zoals dat in 2008 met de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking is getreden.
De eerste tranche, dat in januari 2010 voor advies naar de Raad van State gezonden is, bevat een beleidsneutrale omzetting van bestaand beleid. De kaders zijn afkomstig uit PKB’s, Nota Ruimte, Derde Nota Waddenzee, Structuurschema Militaire Terreinen en Project Mainportontwikkeling Rotterdam. De tweede tranche zou het meer recente rijksbeleid bevatten dat moet doorwerken tot in de ruimtelijke plannen van andere overheden. Op 30 juni 2011 zijn alle ontwerpstukken van de Barro als bijlage bij de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) gepubliceerd. Op 30 december 2011 is de Barro in werking getreden. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Op 1 oktober 2012 is de Barro uitgebreid met nieuwe projecten, zoals reserveringen voor infrastructuur.
 
De onderwerpen geregeld in het Barro moeten op provinciaal niveau vertaald worden. Doen de provinciën dat niet dan schaden zij de nationale belangen. De Barro werkt in deze hetzelfde als de provinciale verordeningen ruimte voor gemeenten.
 
Afweging Rijksbeleid
Het plangebied is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het rijk een nationaal belang heeft aangewezen, derhalve heeft de AMvB Ruimte geen consequenties voor het voorliggend plan.

3.1.3 Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. 
 
In het kader van de 'watertoets' moet het bestemmingsplan rekening houden met het waterbeleid. Het bestemmingsplan dient, met in acht name van de reikwijdte ervan, aan te sluiten op de principes van een duurzaam waterbeheer

3.1.4 Conclusie

Het rijksbeleid heeft geen specifieke gevolgen voor het plangebied.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening, Noord-Brabant

Op 7 februari 2014 hebben Provinciale Staten van de Provincie Noord-Brabant de Structuurvisie RO 2010 - partiële herziening 2014 vastgesteld. Met dit document legt de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 vast. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt.
 
De autonome ontwikkelingen in het landelijk gebied (agrarische bedrijven die stoppen versus schaalvergroting en intensivering) vragen om ontwikkelingsruimte in het landelijk gebied. De provincie wil daar meer dan voorheen ruimte aan bieden, maar wel met aandacht voor een versterking van de landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van Brabant.
 
Daarnaast gaat de provincie in op de intrinsieke ruimtelijke kwaliteiten die Noord-Brabant heeft. Ook hieruit komen opgaven voort die om een ruimtelijke keuze op provinciaal niveau vragen. De opgaven zijn de volgende:
 
•          ruimtelijke kwaliteit staat onder druk;
•          veranderend klimaat;
•          achteruitgang biodiversiteit;
•          veranderend landelijk gebied;
•          toenemende behoefte aan duurzame energie;
•          toenemende concurrentie tussen economische regio’s;
•          afnemende bevolkingsgroei;
•          toenemende mobiliteit.
 
4
 
Onderhavig plangebied ligt binnen de structurenkaart van de structuurvisie in de Groenblauwe mantel. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit gemengd landelijk gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Het zijn meestal gebieden grenzend aan het kerngebied natuur en water die bijdragen aan de bescherming van de waarden in het kerngebied.
 
Een (verdere) ontwikkeling van kapitaalintensieve functies, zoals stedelijke ontwikkelingen, (bezoekers)intensieve recreatie en concentratiegebieden voor intensieve landbouwfuncties zijn strijdig met de doelen die in de groenblauwe mantel worden nagestreefd. De ontwikkelingsmogelijkheden voor deze intensievere functies zijn dan ook beperkt.
 
In onderhavige situatie is er sprake van het beëindigen van een intensieve veehouderij. Daarmee wordt beantwoord aan de gewenste ontwikkeling in deze gebieden. In het plan is daarbij rekening gehouden met (de ontwikkelingsmogelijkheden van) omliggende bestaande functies, zoals andere volwaardige agrarische bedrijven en woonfuncties. In de toelichting van dit plan wordt verder aangetoond dat tijdens de planvorming zorgvuldig rekening is gehouden met de aanwezige waarden in de omgeving.
 
Het plan past in de visie van de provinciale Structuurvisie ruimtelijke ordening. Het ruimtelijke beleid van de provincie Noord-Brabant is nader uitgewerkt in de Verordening ruimte 2014.

3.2.2 Verordening ruimte 2014

Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. Op 19 maart 2014 is de Verordening in werking getreden. Behalve dat de Verordening ruimte eisen stelt aan door de gemeenten in Noord-Brabant op te stellen bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen, vormt het tevens een toetsingskader voor bouwaanvragen die betrekking hebben op de intensieve veehouderij.
 
In de Verordening ruimte 2014 is de gehele locatie gelegen in de ‘Groenblauwe mantel’ met de aanduiding ‘Attentiegebied ecologische hoofdstructuur’ en 'Sanerings- en verplaatsingslocatie'. In artikel 12.1, lid 1 van de Verordening is bepaald dat in aanvulling op hoofdstuk 3 'Structuren' een bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'Attentiegebied ecologische hoofdstructuur' geen bestemmingen aanwijst of regels vaststelt die fysieke ingrepen mogelijk maken met een negatief effect op de waterhuishouding van de hierbinnen gelegen ecologische hoofdstructuur. Dit zal niet het geval zijn daar het gaat om bestaande bebouwing waarvan het merendeel inmiddels is gesloopt. Slechts twee kleine bedrijfsgebouwen naast en achter de bedrijfswoning blijven staan.
 
5

3.2.3 Bevordering ruimtelijke kwaliteit

In de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant zijn regels vastgelegd die de belangen van de provincie bij ruimtelijke ontwikkelingen moet beschermen. Met deze regels moet bij de opstelling van bestemmingsplannen door alle gemeenten rekening worden gehouden. In artikel 3.2 van de Verordening ruimte wordt verplicht gesteld dat ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied bij moeten dragen aan de verbetering van de kwaliteit van het landschap. Deze zogenaamde landschapsinvesteringsregeling (LIR) is van toepassing op alle ontwikkelingen in het buitengebied die in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan, maar waaraan vanuit ruimtelijke overwegingen toch medewerking kan worden verleend.
 
De Verordening ruimte schrijft niet voor hoe en in welke mate ontwikkelingen aan de kwaliteit van het landschap moeten bijdragen. Nadrukkelijk heeft de provincie zich daarbij op het standpunt gesteld dat de gemeenten dit zelf mogen bepalen, zij het dat de provincie wel minimale eisen stelt. Deze eisen zijn opgenomen in de handreiking kwaliteitsverbetering landschap. Deze handreiking biedt kaders voor gemeenten om eigen beleid op te stellen. Vanuit provinciale optiek is het wenselijk dat er binnen Brabant zoveel mogelijk een uniforme toepassing wordt gegeven aan de rood-met-groen koppeling. Op hoofdlijnen zijn er drie methodes (met varianten) opgenomen die invulling geven aan de kwantitatieve invulling van de rood-met-groen koppeling:
  • door maatwerk te leveren per ontwikkeling met menselijke expertise;
  • door het ‘rood’ om te rekenen naar euro’s en die euro’s in te zetten voor ‘groen’;
  • door de oppervlakte ‘rood’ om te rekenen naar een oppervlakte ‘groen’.
In de huidige situatie heeft het agrarisch bouwvlak een oppervlakte van 26.890 m2. In de nieuwe situatie wordt het agrarisch bouwvlak verkleind naar 6.740 m2, waarbij alle te behouden voorzieningen ten behoeve van het agrarisch bedrijf binnen het bouwvlak gelegen blijven. Daarnaast wordt de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ eraf gehaald.
In het schrijven van de provincie ‘Stand van zaken Kwaliteitsverbetering landschap’ van 9 juli 2012 en ‘Afspraken voor uitwerking en toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap (10-01-2013)’ is vastgelegd dat “wijzigen bestemming naar Bos/Natuur en treffen bestemmingsregeling/aanleg voorzieningen die een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden tot gevolg hebben” tot categorie 1 behoord waarvoor geen inpassing of tegenprestatie benodigd is.
 
Conform artikel 3.1 Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit en 3.2 Kwaliteitsverbetering van het landschap draagt de ontwikkeling zelf al bij aan het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. De ontwikkeling vindt plaats op een bestaand agrarisch bouwvlak dat in het kader van de ontwikkeling wordt verkleind, en waarbij het voeren van een intensieve veehouderij onmogelijk wordt gemaakt. Alle stalgebouwen zijn hierbij gesloopt.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 A2-samenwerking

Hierin werken Cranendonck, Heeze-Leende en Valkenswaard samen op het gebied van bedrijfsvoering en werk en inkomen. We zien echter ook dat op dit sub regionaal niveau wordt samengewerkt op het gebied van bedrijvigheid. Ook het onderdeel wonen komt hiervoor in beeld, nu Valkenswaard definitief niet aanhaakt bij het Stedelijk Gebied. 
 
Deze samenwerking ziet niet toe op onderhavige ontwikkeling.

3.3.2 Groote heide

De A2-gemeenten hebben samen met de Belgische gemeenten Hamont-Achel en Neerpelt een grensoverschrijdende samenwerking afgesproken in het project Groote Heide, een gebied met kansen op het vlak van gebiedsontwikkeling, natuur, landschap, toerisme en recreatie. De gemeenten Eindhoven, Veldhoven en Waalre willen aanhaken in dit project, waarmee een fysieke eenheid ontstaat die coöperatie Boven-Dommel verbindt met de twee Belgische gemeenten.
 
Voor zover onderhavige locatie is gelegen in het project Groote Heide, draagt het met de beëindiging van een intensieve veehouderij en de sloop van de stallen daar aan bij.

3.4 Gemeentelijke beleid

3.4.1 Structuurvisie Valkenswaard

De Structuurvisie Valkenswaard is opgebouwd uit twee delen: deel A (vastgesteld d.d. 02-07-2012) en deel B (vastgesteld d.d. 28-11-2013). Deel A bevat een ruimtelijk toetsingskader en visie op hoofdlijnen voor de lange termijn (tot 2030). Dit deel formuleert de ontwikkelingskoers voor de lange termijn en biedt het casco voor concrete projecten en plannen. Het is een toetsingskader, maar tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkeling.
 
In deel A van de structuurvisie is ook een visie beschreven voor het buitengebied van Valkenswaard. De mogelijkheden voor ontwikkeling zijn afhankelijk van het gebied waarin de ontwikkeling gewenst is. In natuur- en bosgebieden zijn er in de regel minder ontwikkelingen mogelijk dan in de agrarische gebieden.
 
Basisbeleid voor het buitengebied is als volgt geformuleerd:
  • versterken van de aanwezige waarden in de verschillende landschapstypen;
  • een oplossing voor de recreatieve parkeerdruk;
  • realiseren van ecologische verbindingszones. De ecologische verbindingen liggen onder andere aan de Maastrichterweg, namelijk tussen de natura-2000 gebieden ‘de Groote Heide’ en ‘de Malpie’. Hier is een robuuste verbinding gewenst. Indien mogelijk, eventueel gecombineerd met recreatieve verbindingen.
 
De Structuurvisie Valkenswaard biedt maximale mogelijkheden voor een breed georiënteerde plattelandseconomie en voor hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing Er liggen veel kansen voor plattelandsverbreding. De gemeente wil in dat kader maximale ruimte bieden voor nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven en hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (verblijfsrecreatie, dagrecreatie, kleinschalige bedrijvigheid, zorg, kunst en cultuur). Hierdoor ontstaat er ruimte om te komen tot een breed georiënteerde plattelandseconomie.
 
Met de structuurvisie maakt de gemeente Valkenswaard kenbaar dat zij ten behoeve van de uitvoering van het beleid 'bijdragen aan bovenwijkse voorzieningen', 'bijdragen aan bovenplanse kosten' en 'bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen' gaat verplichten c.q. vragen. Ook maakt de gemeente met de structuurvisie kenbaar dat zij een bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het landschap verplicht zal stellen voor een ruimtelijk initiatief in het buitengebied. In de structuurvisie is vastgelegd dat bij ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied die leiden tot een wijziging van het planologisch regime 20% van de waardevermeerdering van de grond geïnvesteerd moet worden in de kwaliteitsverbetering van het landschap. In paragraaf 3.2.3 is hier reeds op ingegaan. Verder is er op de locatie ook geen sprake van een waardevermeerdering, maar een waardevermindering van de grond. Een (geldelijke) investering in kwaliteitsverbetering is ook om deze reden niet aan de orde.
  
In onderhavig plan is sprake van hergebruik van een klein deel van de vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen voor een grondgebonden agrarisch bedrijf met aanverwante bedrijvigheid. Daarmee is de ontwikkeling passend in de structuurvisie.

3.4.2 Landschapsontwikkelingsplan Valkenswaard (2011)

In het Landschapsontwikkelingsplan Valkenswaard is een analyse gemaakt van de sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen in het gebied. In het Landschapsontwikkelingsplan is de gemeente onderverdeeld in 14 deelgebieden waarbinnen ruimtelijke opbouw, functioneren én dynamiek vergelijkbaar zijn. Onderhavig plangebied is gelegen in deelgebied 7 ‘Brugse heide & Opperheide’.
 
Onderhavige ontwikkeling heeft betrekking op het herbestemmen van een reeds beëindigde intensieve veehouderij. Het beëindigen van de intensieve veehouderijactiviteiten en de sloop van de bebouwing ten behoeve van de intensieve veehouderij heeft geleid tot een aanzienlijke kwaliteitsverbetering van het landschap ter plaatse. De resterende activiteiten vinden plaats binnen (bestaande) bebouwing aansluitend op de woning. Deze bebouwing blijft omsloten met bestaand groen. De verdere gronden worden omgezet in akkerland en weide passend in het landschap.
 
6

4 Bestaande situatie

4.1 Ruimtelijke en functionale kwaliteit

4.1.1 Ruimtelijke structuur

Het plangebied is gelegen in een jong ontginningenlandschap. Deze jonge ontginningen kenmerken zich nu door de rationele opbouw met een regelmatige blokverkaveling, rechte wegen en grote agrarische bedrijven.
 
Op de locatie was een grote intensieve veehouderij in de vorm van een kippenhouderij gevestigd. Zie voor een indruk onderstaande figuur.
 
7

4.1.2 Functionale structuur

In de omgeving komen naast agrarische bedrijven diverse woonbestemmingen voor. In de nabijheid is verder een ecologische verbindingszone gelegen en natuurgebied.

4.2 Fysieke milieuwaarden

4.2.1 Water

Water verdient een belangrijke plek in de ruimtelijke planvorming. Vanwege dit belang moeten bij de locatiekeuze, de (her)inrichting en het beheer van nieuwe ruimtelijke functies de relevante waterhuishoudkundige aspecten worden meegenomen.
 
De waterbeheerder voor de planlocatie is het waterschap De Dommel.
In de handreiking watertoets staan de onderdelen van de watertoets die in ruimtelijke plannen terug moeten komen. Zo is het principe van “hydrologisch neutraal ontwikkelen” een belangrijk uitgangspunt voor het Waterschap. Onderhavige locatie is gelegen in grondwaterdeelgebied II: Centrale slenk. Verder is het gelegen in een Attentiegebied. Voor het bepalen van de compensatie-opgave voor hemelwaterafvoeren naar oppervlaktewater gelden de bepalingen uit de Keur 2015; art. 15 van de Algemene regels resp. art. 13 van de Beleidsregels.
 
In artikel 15 is gesteld dat vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.6 van de Keur, voor het afvoeren van hemelwater via toename verhard oppervlak of door afkoppelen van verhard oppervlak naar een oppervlaktewaterlichaam, voor zover het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m2 is. Hier is sprake van en verder is er geen sprake van een toename aan verharding.
 
In onderhavige situatie is sprake van het herbestemmen van een voormalige intensieve veehouderij locatie. De sloop van de voormalige stalgebouwen en het verwijderen van erfverharding heeft geleid tot een afname in het verhard oppervlak. Omdat er sprake is van een afname van verhard oppervlak is er in het kader van hydrologisch neutraal ontwikkelen geen formele compensatie nodig.
 
In de bestaande situatie zorgt de afvoer van hemelwater naar het omliggende land niet voor problemen. Het huishoudelijk afvalwater wordt afgevoerd via een drukriool. Verder vinden er geen waterhuishoudkundige ingrepen plaats, zoals het dempen of graven van sloten en bergingsvoorzieningen.
 
Met de verwijdering van de verharding zijn de voor Waarde - Hydrologie aangewezen gronden niet in het geding. Dit draagt bij aan het behoud, herstel en ontwikkeling van bestaande watersystemen.

4.2.2 Bodem

In het kader van de Wro dient aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie en hoe eventuele bodemverontreiniging kan worden voorkomen.
 
De mate waarin beoordeling van de bodemkwaliteit aan de orde is, is met name afhankelijk van aard en omvang van de functiewijzing. Beoordeling van het aspect bodemkwaliteit kan achterwege blijven in een aantal situaties. Bij het wijzigen van de bestemming van een al bebouwd perceel, waarbij de nieuwe gebruiksvormen een voor de beoordeling van het aspect bodemkwaliteit vergelijkbaar gebruik kennen, is beoordeling van het aspect bodemkwaliteit niet aan de orde. Dit is in onderhavige situatie grotendeels het geval. Het plan leidt niet tot de oprichting van nieuwe gevoelige objecten. Het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht daar er geen bodem verontreiniging (niet meer) aanwezig is die strijdig is met een goede ruimtelijke ontwikkeling.
 
Met betrekking tot het aspect bodemverontreiniging zijn er geen bezwaren voor het huidige en/of toekomstige gebruik van de locatie.

4.2.3 Flora en fauna

De voorgenomen ontwikkelingen mogen geen negatieve effecten hebben op de aanwezige beschermde soorten zoals aangewezen in de Flora- en faunawet. Indien hiervan sprake is moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd. Tevens mogen de ontwikkelingen geen negatieve effecten hebben op aangewezen gebieden zoals Vogel- en/of Habitatrichtlijngebieden. Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming.
                     
Gebiedsbescherming
In Nederland is gebiedsbescherming geregeld middels de Natuurbeschermingswet 1998, waarin alle gebied beschermende internationale afspraken en richtlijnen zijn geïmplementeerd. Met betrekking tot gebiedsbescherming is de situering ten opzichte van beschermde gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en Natura2000 gebieden) van belang.
 
Bij negatieve effecten kan onder andere gedacht worden aan: optische verstoring door het toevoegen van bebouwing, verlies van oppervlakte, verdroging of vernatting, vermesting en verzuring, verstoring door licht, geluid, trilling, en dergelijke.
 
Voor activiteiten die mogelijk negatieve effecten hebben op Natura2000-gebieden en/of beschermde natuurmonumenten is een vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet benodigd.
 
Locatie
Onderhavig plangebied is gelegen op korte afstand van het Natura2000-gebied ‘Leenderbos, Groote Heide & Plateaux’. Door de voorgenomen ontwikkeling – de beëindiging van een intensieve veehouderij - is er sprake van een afname van de ammoniakdepositie op de omliggende Natura2000-gebieden.
 
Concluderend kan gesteld worden dat de herbestemming van onderhavige intensieve veehouderij niet zal leiden tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura2000-gebieden en Beschermde natuurmonumenten in de omgeving.
 
Ecologische verbindingszones
De ecologische hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met natuurwaarden van (inter)nationaal belang. Het doel van het EHS beleid is het veiligstellen van ecosystemen en het realiseren van leefgebieden met goede condities voor de biodiversiteit. Voor de ecologische hoofdstructuur geldt op basis van het Rijksbeleid (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening) de verplichting tot instandhouding van de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied. Dit betekent dat (nieuwe) plannen, projecten of handelingen niet zijn toegestaan indien zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten.
 
8
 
Locatie
In onderhavige situatie is er sprake van een bestaande agrarische bedrijfslocatie ten behoeve van een intensieve veehouderij. Op grond van de specifieke beëindigingsovereenkomst met de provincie heeft initiatiefnemer de voormalige bedrijfsbebouwing die in gebruik waren voor de intensieve veehouderij gesloopt. Daarnaast dient in het kader van de beëindigingsovereenkomst aan de locatie een passende bestemming te worden toegekend waarbij de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ wordt geschrapt en het bouwvlak voor de intensieve veehouderij wordt verwijderd. Dit wordt met onderhavig plan gewaarborgd. Het plan heeft een positief effect op de EHS in de omgeving.
 
Soortenbescherming
De soortenbescherming is in Nederland geregeld via de Flora en Faunawet. De Flora en Faunawet regelt de bescherming en instandhouding van planten- en diersoorten die in het wild voorkomen. Daarnaast dienen alle in het wild levende planten en dieren in principe met rust te worden gelaten.
 
Eventuele schade aan in het wild levende planten en dieren dient beperkt te worden middels het nemen van mitigerende maatregelen. Als mitigatie niet voldoende is om schade te voorkomen is het verplicht de resterende schade te compenseren.
 
De Flora en Faunawet beschermt de inheemse planten en dieren op soortniveau. In een AMvB is een indeling gemaakt voor het niveau van bescherming:
 
Tabel 1:              soorten die wel beschermd zijn, maar waarvoor geen ontheffing van de wet noodzakelijk is als er zorgvuldig wordt gehandeld.
Tabel 2:              soorten waarvoor geen ontheffing nodig is voor structurele werkzaamheden mits men beschikt over een goedgekeurde gedragscode.
Tabel 3:              soorten waarvoor altijd een ontheffing ex. artikel 75 van de Flora- en Faunawet noodzakelijk is.
 

Rode lijsten
Naast bovenstaande wetgeving worden in Nederland de Rode Lijsten gehanteerd. Rode lijsten geven een overzicht van soorten die (in een bepaald gebied) verdwenen zijn en soorten die (in een bepaald gebied) sterk zijn achteruitgegaan of zeldzaam zijn. De Rode Lijsten vormen een indicatie van de toestand van de zeldzame(re) soorten in Nederland: ze worden regelmatig bijgesteld op basis van de meest actuele gegevens. De lijsten kennen vijf verschillende categorieën waarin een soort zich kan bevinden, naar gelang de toestand van de soort in Nederland:
 
  • VN: de soort is in het wild uit Nederland verdwenen;
  • EB: status ‘ernstig bedreigt’;
  • BE: status ‘bedreigt’;
  • KW: status ‘kwetsbaar’;
  • GE: status ‘gevoelig’.
 
Rode lijsten hebben geen juridische status. Plaatsing op de Rode Lijst betekent daardoor niet automatisch dat de soort beschermd is, conform het wettelijk kader van de Flora- en faunawet.
 
Locatie
De aanwezigheid van beschermde planten en dieren is sterk gerelateerd aan de aanwezigheid van bepaalde kleine landschapselementen (bosjes, wielen/poelen, heggen/hagen e.d.). In onderhavige situatie is sprake van een bestaande agrarische bedrijfslocatie. Gezien het intensieve gebruik is het niet aannemelijk dat beschermde soorten zich permanent op de locatie hebben gevestigd. Een ecologisch onderzoek kan dan ook achterwegen blijven. De voormalige agrarische bedrijfsgebouwen ten behoeve van de intensieve veehouderij is verder reeds gesloopt na verlening van een sloopvergunning. Er is destijds geen quickscan uitgevoerd.
 
Gesteld kan worden dat de beoogde herbestemming van de locatie geen onevenredige nadelige gevolgen zal hebben voor natuurwaarden. Wanneer als gevolg van de ruimtelijke ontwikkeling bomen of struiken gerooid worden, dient dit in principe buiten het broedseizoen plaats te vinden. Het broedseizoen loopt globaal van half april tot half juli. Hier zal invulling aan worden gegeven.

4.2.4 Wegverkeerslawaai

Het beëindigen van de intensieve veehouderij heeft geleid tot een aanzienlijke afname van het aantal verkeersbewegingen van en naar de locatie. Het project heeft geen directe invloed op de lokale infrastructuur.

4.2.5 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regeling rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer. Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
  1. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  2. een plan leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  3. een plan draagt ‘niet in betekende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  4. een plan past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
 
Het Besluit NIBM
Deze AMvB legt vast, wanneer een plan niet in betekende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een plan is NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2).
 
Onderhavig plan betreft het laten vervallen van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’. Hierdoor is het niet langer mogelijk om een intensieve veehouderij op het perceel te voeren. Met het beëindigen van de intensieve veehouderij is ook de fijn stof emissie welke met deze veehouderij samenhangt komen te vervallen. Dit betreft de fijn stof emissie afkomstig uit de stallen en van de vervoersbewegingen gerelateerd aan de veehouderij (aanvoer van voer, aan- en afvoer van dieren).
 
Het beëindigen van de intensieve veehouderij heeft geleid tot een aanzienlijke verbetering op de luchtkwaliteit en het woon- en leefklimaat ter plaatse. Het plan leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Het uitvoeren van een luchtkwaliteitsonderzoek is daarom niet aan de orde.

4.2.6 Milieuhygiënische aspecten bedrijven

Milieuzonering beoogt een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven en anderzijds milieugevoelige functies aan te brengen. In het algemeen wordt door het aanbrengen van een zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden. Bedrijven zijn in de VNG- publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering 2009’ ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste afstand tot milieugevoelige functies. De afstanden zijn bepaald voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar.
 
Geur
Doordat de intensieve veehouderij bestemming komt te vervallen is het niet langer mogelijk om een intensieve veehouderij op dit perceel te voeren. Dit maakt dat de geuremissie van de veehouderij komt te vervallen. Voor geurgevoelige objecten in de omgeving betekent dit een aanzienlijke verbetering van de geurbelasting.
 
Voor de nog aanwezige paarden en de toegestane grondgebonden veehouderij, stelt artikel 3 lid 2 van de Wet geurhinder en veehouderij dat de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij ten minste 50 meter bedraagt indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen. Aan deze vaste afstand wordt voldaan.
 
Ten aanzien van het aspect geur wordt de voormalige bedrijfswoning uitgezonderd van toetsing als geurgevoelig object aangezien deze toebehoorde aan een veehouderij. De bedrijfswoning zal bij de toetsing van toekomstige aanvragen om een omgevingsvergunning van omliggende veehouderijen dezelfde bescherming krijgen als voorheen en daardoor geen belemmering vormen voor de eventuele bedrijfsontwikkeling van anderen.
Stof
Ten aanzien van het aspect fijn stof is het toetsingskader voor burgerwoningen en bedrijfswoningen gelijk. Hierbij blijft op de locatie verder sprake van een bedrijfswoning horende bij een agrarisch bedrijf.
 
Geluid
Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen nieuwe gevoelige objecten opgericht. Hiermee is geen sprake van een onevenredige toename van de geluidbelasting vanuit de omgeving op gevoelige objecten ter plaatse van de planlocatie.
 
Daarnaast wordt bij de voorgenomen ontwikkeling geen geluidoverlast veroorzakende inrichting opgericht. Er is sprake van het omschakelen van een intensieve veehouderijlocatie naar een locatie voor akkerbouw, het houden van enkele paarden, een werkplaats, een atelier en de stalling van machines en werktuigen mede ten behoeve van de verder in bezit zijnde agrarische bedrijven/gronden. De aan- en afvoerbewegingen van voer- en mestvrachtwagens, die de eerdere agrarische bedrijfsvoering met zich meebracht, behoren tot het verleden. Het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied is in de nieuwe situatie beperkt.
 
Gevaar
Hiervoor wordt verwezen naar de volgende paragraaf 4.2.7 externe veiligheid.
 
Met het beëindigen van de intensieve veehouderij is het woon- en leefmilieu van de omgeving blijvend verbeterd. De diverse emissies en mogelijk hiermee samenhangende overlast zijn immers nagenoeg verdwenen. De herbestemming waarbij sprake blijft van een grondgebonden agrarisch bedrijf met enkele paarden leidt verder niet tot belemmeringen voor de ontwikkeling van omliggende agrarische bedrijven

4.2.7 Externe veiligheid

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het van belang te kijken naar gevaar leverende functies in of in de nabijheid van het plangebied. Daartoe moeten de risico’s voor de bevolking, die verbonden zijn aan gevaar veroorzakende activiteiten in beeld worden gebracht.
 
Het aspect externe veiligheid beschrijft risico’s die ontstaan als gevolg van opslag van, of handelingen met, gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen of op transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing.
 
Voor bedrijven is het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi) van toepassing. In het kader van het Bevi komen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten bescherming toe ten aanzien van ongelukken met gevaarlijke stoffen.
 
Risicocontouren
Gemeente en provincie kunnen veiligheidsafstanden (plaatsgebonden risicocontour) en
invloedsgebieden (groepsrisico) rond risicovolle inrichtingen of activiteiten (BEVI) bepalen op grond van berekende risico’s. Binnen de veiligheidsafstanden (PR-contour) mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten liggen of komen te liggen. Binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit dient het groepsrisico nader te worden bepaald.
 
Een risicocontour (ofwel plaatsgebonden risico) geeft aan hoe groot in de omgeving de
overlijdenskans is door een ongeval met een risicobron: binnen de contour is het risico groter, buiten de contour is het risico kleiner.
 
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtsreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het plaatsgebonden risico wordt gebruikt bij de toetsing of een risicovolle activiteit op een bepaalde plek mag plaatsvinden en wat in de directe omgeving ervan gebouwd mag worden. Uit de provinciale risicokaart blijkt dat het plangebied in geen enkele plaatsgebonden risicocontour is gelegen. Er worden derhalve geen grenswaarden overschreden.
 
Groepsrisico
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi wordt verder een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
 
9
 
Volgens de risicokaart externe veiligheid is het projectgebied niet gelegen binnen de risicocontour 10-6 per jaar van in de omgeving aanwezige inrichtingen en/of wegen. Op de locatie zelf is een propaantank van 3.000 m3 aanwezig. Deze heeft geen risicocontour. Ten aanzien van het plaatsgebonden risico zijn er geen belemmeringen.
Ten aanzien van het groepsrisico kan gesteld worden dat met het project het aantal personen dat binnen het projectgebied verblijft niet toe neemt, maar eerder afneemt.
 
Concluderend kan gesteld worden dat er geen belemmeringen zijn op het gebied van de externe veiligheid voor de voortgang van het plan, omdat er zowel op het gebied van het plaatsgebonden risico als het groepsrisico geen belemmeringen zijn.
 

4.2.8 Kabels en leidingen

Voorafgaand aan eventueel grondverzet wat niet is voorzien zal een zogenaamde Klic-melding plaatsvinden om duidelijkheid te verkrijgen over de eventueel aanwezige kabels en leidingen. Bij de realisering van het project zal hiermee rekening worden gehouden. Vooralsnog zijn geen problemen voorzien.

4.3 Historische kwaliteit

4.3.1 Archeologie

Op grond van het Verdrag van Malta en de daaruit vloeiende Wet op de archeologische monumentenzorg, dient bij de opstelling en de uitvoering van ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met bekende archeologische waarden en de te verwachten archeologische waarden. Het uitgangspunt hierbij is dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen.
 
Het archeologisch beleid is in het bestemmingsplan Buitengebied opgenomen, door middel van een omgevingsvergunningplicht voor werken en werkzaamheden. Dit beleid is gekoppeld aan een dubbelbestemming op de Verbeelding. Op de verbeelding van het bestemmingsplan Buitengebied is het plangebied gelegen binnen de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 6’. Deze gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.
 
In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 25.000 m² of meer:
  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,3 meter onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a geldt voor gronden met een agrarische bestemming (artikelen 3 t/m 6) een maatvoering van 0,5 meter onder maaiveld;
  3. het ophogen en egaliseren van gronden;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  6. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies.
 
De voormalige bedrijfsgebouwen ten behoeve van de intensieve veehouderij zijn reeds gesloopt na verlening van een sloopvergunning. Dit betrof een oppervlak kleiner dan genoemde 25.000 m2. De verdere herbestemming gaat niet met een bodemverstoring gepaard.
 
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig plan.

4.3.2 Cultuurhistorie

Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Cultuurhistorisch erfgoed moet worden beschermd. Het gaat dan om erfgoed in brede zin; in cultuurlandschappelijke, stedenbouwkundige en bouwhistorische betekenis.
 
Onderhavig plangebied is gelegen in het cultuurhistorisch landschap ‘Dommeldal’, zie figuur 5. Dit landschap is niet in het geding. Voorliggend plan heeft betrekking op het herbestemmen van een intensieve veehouderijlocatie. Er wordt geen bebouwing gerealiseerd.
 
Concluderend kan gesteld worden dat de cultuurhistorische waarden niet aangestast worden met onderhavig plan. 
 
10

4.3.3 Monumenten

Het perceel behoort verder niet tot een beschermd stads- of dorpsgezicht ex artikel 35 van de Monumentenwet 1988 en geen van de tot de inrichting behorende gebouwen valt onder de wettelijke monumentale bescherming van de Monumentenwet.

5 Planbeschrijving

5.1 Ruimelijke structuur

Verdere ontwikkeling van de intensieve veehouderij op onderhavige locatie wordt niet wenselijk geacht. Daarnaast zijn de mogelijkheden hiertoe beperkt. De initiatiefnemer heeft er om deze reden voor gekozen om de intensieve veehouderij te saneren via een specifieke beëindigingsovereenkomst met de provincie Noord-Brabant.
Op 23 juli 2010 is met de provincie Noord-Brabant een overeenkomst gesloten inzake de beëindiging van de intensieve veehouderij.
Een voorwaarde van de beëindigingsovereenkomst is dat het perceel een passende herbestemming krijgt ter voorkoming van ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen.
 
Inmiddels is de intensieve veehouderij gestaakt, zijn de vergunningen hiertoe ingetrokken en is de voormalige bedrijfsbebouwing ten behoeve van de intensieve veehouderij gesloopt.
Nog aanwezig is de bedrijfswoning, een gesloten schuur daar direct naast en een schuur achterop het perceel voor de stalling van landbouwmachines en werktuigen.
 
Het beëindigen van de intensieve veehouderijactiviteiten en de sloop van bebouwing heeft geleid tot een aanzienlijke kwaliteitsverbetering van het landschap ter plaatse. De aanwezige beplanting rondom de te behouden bebouwing blijft behouden, zie bijlage 1. De locatie blijft hiermee in voldoende mate ingepast in het landschap.

5.2 Functionele structuur

Op de locatie blijft een agrarisch bedrijf gevestigd met gebruikmaking van de resterende bebouwing welke niet uitgebreid mag worden. Dit wordt vastgelegd in de regels.
 
De gesloten schuur wordt gebruikt als paardenstal, werkplaats en atelier. De landbouwmachines en werktuigen worden gebruikt ten behoeve van de in bezit zijnde agrarische bedrijven en de bewerking van de eigen gronden. Beschikt wordt over circa 10 hectare gronden op onderhavige locatie en elders, waarop akkerbouw zal worden gepleegd. Verder worden er op onderhavige locatie 5 paarden gehouden. De resterende activiteiten zijn daarmee het best passend binnen de vigerende agrarische bestemming.
 
Als aangegeven in onderstaande tabel is sprake van een agrarisch bedrijf met een omvang van ruim 20 Nge. In het vigerende bestemmingsplan wordt een grens van 10 Nge gehanteerd voor het behoud van een agrarisch bouwvlak. Deze norm wordt met de agrarische bedrijfsvoering op onderhavige locatie ruimschoots behaald. Er vinden vanuit onderhavige locatie als gesteld verder ook agrarische (loon)werkzaamheden plaats op de andere in bezit zijnde agrarische bedrijven.
 
Tabel 1: Nge-berekening onderhavig agrarisch bedrijf
 
Akkerbouwgewassen
Nge-norm voor 2010
Totaal
Totaal Nge
Blijvend grasland
0,992957746
Circa 6 hectare
5,96
Overige akkerbouwgewassen
1,788732394
Circa 4 hectare
7,15
Landbouwdieren
   
Paarden 3 jaar of ouder
1,464788732
Maximaal 5
7,32
   
20,43
 
Met dit bestemmingsplan wordt de mogelijkheid om een intensieve veehouderij te voeren doorgehaald en wordt het huidige bouwvlak van circa 2,7 hectare verkleind tot circa 0,5 hectare. Zie de situatieschets in bijlage 1 voor een beeld van de toekomstige situatie. De te behouden erfverharding en bedrijfsgebouwen blijven gelegen binnen het toekomstig agrarisch bouwvlak zonder de aanduiding ‘intensieve veehouderij’. De vrijkomende gronden buiten het bouwvlak zullen worden ingericht als akkerland ten behoeve van het agrarisch bedrijf.

6 Uitvoeringsaspecten

6.1 Handhaving

Een van de uitgangspunten bij het ontwikkelen van een bestemmingsplan is dat het plan handhaafbaar dient te zijn.
 
Handhaving van het ruimtelijke beleid is een voorwaarde voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Artikel 7.1 Wro bepaalt dat burgemeester en wethouders zorg dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens de Wro. Uitvoering van de bestuursrechtelijke handhaving geschiedt conform de gemeentelijke handhavingsstrategie, die opgenomen is in het handhavingsbeleidsplan.
 
Daarnaast vallen overtredingen van het bestemmingsplan onder de Wet op de economische delicten. Het betreft hier de activiteiten die in de planregels worden genoemd onder gebruiksverbod en bouwverbod. Deze strafrechtelijke handhaving is in het leven geroepen om ernstige onomkeerbare gevolgen, zoals het afbreken van monumentale panden, te voorkomen.
 
Als een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld en op termijn een ander ruimtelijk rechtsregiem gaat gelden, dient de gemeente op een bepaald ijkmoment inzicht te hebben, wat er feitelijk aan bouwwerken in een gebied aanwezig is, hoe deze en de onbebouwde omgeving worden gebruikt. Dit wordt bij het opstellen van het bestemmingsplan geïnventariseerd.
 
Reeds bij de totstandkoming van een bestemmingsplan dient terdege aandacht te worden besteed aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Om een goed handhavingsbeleid mogelijk te maken moeten doelstellingen duidelijk aangegeven worden. Op basis van een risico-analyse en aandachtspunten worden prioriteiten gesteld en wordt de handhavingsorganisatie zodanig ingericht dat gestelde doelen bereikt kunnen worden.
 
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.
  1. Voldoende kenbaarheid van het plan. Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. Met het oog hierop heeft de wet in de bestemmingsplanprocedure in ieder geval een aantal verplichte inspraakmomenten ingebouwd.
  2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Uiteraard kan niet een ieder zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.
  3. Inzichtelijke en realistische regeling. Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dit houdt in: helder van opzet, niet onnodig beperkend of inflexibel en goed controleerbaar. De regels behoren dan ook niet meer dan noodzakelijk is te regelen.
  4. Actief handhavingsbeleid. Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien deze maatregelen achterwege blijven, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid. De rechtssituatie gaat specifiek een rol spelen als in het kader van toezicht en handhaving teruggegrepen moet worden op het overgangsrecht, zoals dat in het geldend bestemmingsplan is beschreven. Op grond van het overgangsrecht is met objectieve feiten vast te stellen hoe de rechtssituatie is en of er bouw- en of gebruiksregels worden overtreden.
Door een inzichtelijk plan te maken is zoveel mogelijk evenwicht gezocht tussen de zeer diverse waarden die beschermd moeten worden, de verschillende ontwikkelingen die mogelijk zouden moeten zijn, de voorwaarden die daarbij dan gesteld moeten worden, en de afstemming met de beleidslijnen van bijvoorbeeld waterschap, provincie, et cetera. 
Handhaving van gebruiks- en aanlegregels wordt algemeen als knelpunt ervaren. Teneinde de handhaafbaarheid te bevorderen worden de aanwezige kwaliteiten zo specifiek mogelijk op de verbeelding weergegeven.

6.2 Ecologische uitvoerbaarheid

In deze situatie is er sprake van een particulier initiatief, waarbij de gemeente alleen medewerking verleent doormiddel van het volgen van de benodigde procedure. De kosten die verbonden zijn aan deze procedure en eventuele planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten worden verhaald conform de legestabel behorende bij de legesverordening 2015 Valkenswaard, hoofdstuk 6 artikel 2.6.2. Verder is met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst gesloten.

7 Juridische regeling

7.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een (digitale) verbeelding, regels en toelichting. De verbeelding en regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van dit plan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
 
Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding (bijvoorbeeld topografische gegevens).
 
De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, aangezien zij in juridisch opzicht geen onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan. Zij heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en de uitleg van bepaalde regels. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.
 
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridisch bindende regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten bebouwing. 
 
De regels zijn verdeeld in vier hoofdstukken. 
  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bestaat uit twee artikelen. Artikel 1 geeft een omschrijving van de in de regels gehanteerde begrippen. Artikel 2 geeft aan hoe bepaalde afstanden, maten, oppervlakte en inhoud gemeten moeten worden.
  • In hoofdstuk 2 zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Per bestemming wordt aangegeven welke functies en doeleinden op de gronden toelaatbaar zijn en wat en hoe er mag worden gebouwd. Ook dubbelbestemmingen zijn in dit hoofdstuk opgenomen.
  • In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld, waarbij onder andere gedacht moet worden aan de anti-dubbeltelbepaling en de algemene afwijkingsregels.
  • Hoofdstuk 4 bevat regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel.

7.2 Artikelgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 van de planregels bevat de begripsbepalingen. Deze geven aan wat onder een bepaald begrip wordt verstaan, in die gevallen dat er interpretatieverschillen kunnen ontstaan. Daarnaast worden er regels gegeven over hoe met maatvoering moet worden omgegaan. 
  
Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. Hierin worden per bestemming regels gegeven voor het gebruik en de bebouwing van de onderliggende gronden. De regels kennen allen eenzelfde opbouw met de volgende leden: 
  • lid 1 bestemmingsomschrijving;
  • lid 2 bouwregels;
  • lid 3 nadere eisen (indien aanwezig);
  • lid 4 afwijking (indien aanwezig);
  • lid 5 omgevingsvergunning (voormalige aanlegvergunning, indien aanwezig);
  • lid 6 wijziging (indien aanwezig).
De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving worden de binnen een bestemming toegestane functies genoemd. De bouwregels zijn gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving.
 
Er wordt in het bestemmingsplan onderscheid gemaakt tussen gebouwen, (bijbehorende) bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden.
 
Ook zijn er dubbelbestemmingen opgenomen. Een dubbelbestemming is een bestemming die ook aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd een enkelbestemming en soms geldt er ook een dubbelbestemming, soms zelfs meerdere. In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
 
In dit bestemmingsplan zijn de volgende (dubbel)bestemmingen van toepassing:
  • Agrarisch met waarden;
  • Waarde – Archeologie;
  • Waarde – Hydrologie.
 
Binnen een bestemming kan ook een aanduiding zijn opgenomen. Een aanduiding is een teken op de verbeelding (een lijn, figuur, lettercode, etc.). Via een aanduiding wordt in de regels iets specifieks geregeld. Dit kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken.
 
In de algemene regels is een aantal algemene bouwvoorschriften, gebruiks- en afwijkingsregels opgenomen, onder andere met betrekking tot de bescherming van landschapswaarden en monumentale bomen.
 
Tenslotte bevat het bestemmingsplan in hoofdstuk 4 regels voor het overgangsrecht en de naamgeving van het bestemmingsplan.

8 Overleg en inspraak

8.1 Overleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
 
Door de provincie Noord-Brabant en het waterschap De Dommel zijn reacties toegezonden in het kader van het vooroverleg. Beide reacties hebben geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
 
Het vooroverlegverslag is bijgevoegd als bijlage.

8.2 Inspraak

Gelet op de aard en omvang van het plan kiest de gemeente ervoor om dit ontwerpbestemmingplan ter inzage te leggen in het kader van de zienswijzeprocedure, zonder daarvoor eerst een inspraakprocedure te doorlopen.
 
Het ontwerp bestemmingsplan ‘Kluizerdijk 92’ heeft van 25 februari 2016 tot en met 6 april 2016 ter visie gelegen. Binnen deze periode had een ieder de gelegenheid tot het indienen van zienswijzen. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan is ongewijzigd vastgesteld. Zie het vaststellingsbesluit.