direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dr. Schaepmanstraat 37-99
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0858.BPdrschaepmanstr37-VA01

Toelichting

behorende bij het bestemmingsplan "Dr. Schaepmanstraat 37-99"

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Woningbelang is voornemens de locatie aan de Dr. Schaepmanstraat waar in de huidige situatie 4 gestapelde woonblokken van in totaal 32 woningen zijn gesitueerd te gebruiken voor sloop-nieuwbouw. Op dit perceel, kadastraal bekend onder sectie E nummer 1401, worden in de toekomstige situatie 30 grondgebonden (rij)woningen gerealiseerd, verdeeld over drie woonblokken. Bij de bouw van de woningen wordt nadrukkelijk rekening gehouden met het inpassen van duurzame maatregelen.

In het vigerend bestemmingsplan 'Valkenswaard Noord', vastgesteld op 20 april 2017, heeft dit perceel reeds de bestemming 'Wonen'. Echter, de bouwregels zijn toegespitst op de bestaande situatie. De beoogde nieuwbouw is niet mogelijk op basis van de vigerende regeling. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om de herbouw aan de Dr. Schaepmanstraat mogelijk te maken in een passend juridisch-planologisch kader.

1.2 Plankarakter

Voorliggend bestemmingsplan heeft als doel een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk te maken, namelijk de bouw van maximaal 30 grondgebonden woningen op een locatie waar in de huidige situatie gestapelde woonblokken zijn gesitueerd. Het bestemmingsplan heeft dus een ontwikkelgericht karakter.

Voor de opzet van de verbeelding en regels is aangesloten bij het gemeentelijke handboek voor bestemmingsplannen. Inhoudelijk is aangesloten bij het vigerende bestemmingsplan.

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de situering van het plangebied en een overzicht van de bestaande juridische regeling. Hoofdstuk 3 beschrijft, voor zover relevant, in hoofdlijnen de beleidsdocumenten die door de te onderscheiden overheden ten aanzien van het plangebied zijn gepubliceerd. In hoofdstuk 4 wordt een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied gegeven. Hierbij gaat het zowel om de ruimtelijke structuur als de aanwezige functies. Dit geeft een impressie van het beleidskader voor het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk komen ook de milieutechnische randvoorwaarden en de historische kwaliteiten naar voren. Hoofdstuk 5 geeft een beschrijving van de uitgangspunten van het plan. De uitvoeringsaspecten handhaving en de economische uitvoerbaarheid worden besproken in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Als laatste komt in hoofdstuk 8 de inspraakreacties en het wettelijk vooroverleg aanbod.

Hoofdstuk 2 Plangebied

2.1 Situering

Het plangebied betreft het perceel kadastraal bekend onder sectie E nummer 1401, aan de Dr. Schaepmanstraat in Valkenswaard. Deze locatie is gelegen in het noordwesten van Valkenswaard in de wijk Kerkakkers. Kerkakkers is een groene en rustige wijk, met een ruime opzet van woningen, brede straten, plantsoenen met bomen, speeltuintjes en trapveldjes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPdrschaepmanstr37-VA01_0001.png"

Afbeelding 1: Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPdrschaepmanstr37-VA01_0002.jpg"

Afbeelding 2: Begrenzing plangebied

2.2 Bestaande juridische regeling

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Valkenswaard Noord'. Dit bestemmingsplan, vastgesteld d.d. 20 april 2017, heeft een conserverend karakter. Hierin is overwegend de bestaande situatie vastgelegd in de toegestane bebouwingsmogelijkheden, waardoor de ruimte voor nieuwe ontwikkelingen beperkt is. Hoewel het plangebied reeds de bestemming 'Wonen' heeft, kan voorliggend initiatief niet worden gerealiseerd volgens de vigerende regeling. Om dit wel mogelijk te maken is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.

Hoofdstuk 3 Planologisch kader

Het beleid van de gemeente Valkenswaard vormt het kader waarbinnen de functionele en ruimtelijke ontwikkelingen van de kom van Valkenswaard worden vastgesteld. De ruimtelijke ontwikkelingsplannen van rijk, provincie en regio vormen randvoorwaarden voor het gemeentelijke beleid. Voor dit bestemmingsplan worden in de volgende paragrafen het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid toegelicht.

3.1 Rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de nieuwe, overkoepelende Rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. De SVIR 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig' heeft een groot aantal beleidsstukken vervangen, waaronder de Nota Ruimte en diverse planologische kernbeslissingen.

Het rijksbeleid zoals opgenomen in de SVIR richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', over aan provincies en gemeenten. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports Amsterdam en Rotterdam maakt het Rijk afspraken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Er is enkel nog sprake van een 'ladder' voor duurzame verstedelijking (gebaseerd op de 'SER-ladder'), die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, doormiddel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Op het plangebied is geen van de onderwerpen die door het Rijk zijn aangemerkt als nationaal belang, van toepassing. Het beleid van het Rijk wordt geëffectueerd door het Barro en het Rarro.

3.1.1 Besluit en ministriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de bijbehorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) vormen de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken die in de SVIR zijn geformuleerd. Het Besluit en de Regeling bevatten regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming.In voorliggend bestemmingsplan is geen sprake van invloed op de opgenomen nationale belangen. Aanvullende maatregelen hoeven dus niet te worden getroffen.

3.1.2 Ladder duurzame verstedelijking

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening een 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Sinds 1 juli 2017 is de 'nieuwe' ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. De traditionele drie opeenvolgende treden van 'de ladder' zijn hierbij komen te vervallen. De belangrijkste wijzigingen van de voorgaande regeling betreffen:

  • De begrippen 'actuele' en 'regionale' zijn geschrapt.
  • De nieuwe Ladder bevat geen treden meer. De treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt.
  • Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht.
  • Er is een nieuw artikellid toegevoegd voor de Laddertoets bij uitwerkings- en wijzigingsplannen. De Laddertoets kan dan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.
  • De huidige definities worden niet gewijzigd. De uitgezette lijn in de jurisprudentie blijft hiermee in stand.

Deze wijziging heeft als doel de regeling te vereenvoudigen, waarbij de effectiviteit van het instrument behouden moet blijven. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien vereist. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

De gemeente Valkenswaard heeft ontwikkelingen op basis van de ladder voor duurzame verstedelijking verdeeld in de volgende vier categorieën:

  • Categorie 1: binnenstedelijke plannen die niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling en daarmee de toets aan de ladder duurzame verstedelijking niet hoeven te doorlopen.
  • Categorie 2: plannen die niet binnenstedelijk zijn en niet worden gezien als een stedelijke ontwikkeling. Ook deze plannen hoeven de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet te doorlopen.
  • Categorie 3: plannen die die gezien worden als een stedelijke ontwikkeling en die binnenstedelijk zijn. Deze categorie moet en kan de toets aan de ladder duurzame verstedelijking doorlopen.
  • Categorie 4: plannen die gezien worden als een stedelijke ontwikkeling en die niet binnenstedelijk zijn. Deze categorie moet getoetst worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking, maar kan deze toets niet doorstaan.

Van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is ingevolge jurisprudentie sprake vanaf de toevoeging van nieuwe 13 woningen. Per saldo neemt bij onderhavig plan het aantal woningen juist af. Voorliggend bestemmingsplan maakt dus geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet aan de orde.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening

In 2010 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (Svro) vastgesteld door Provinciale Staten. De Svro bevat de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025, met een doorkijk naar 2040. De Svro is in 2014 partieel herzien, waarbij onder andere het gewijzigde beleid op het gebied van natuur (realisering van het natuurnetwerk) en veehouderij (transitie naar een zorgvuldige veehouderij) zijn verwerkt. De Svro 2014 is in werking getreden op 19 maart 2014. De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie Noord-Brabant en vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. Eén van deze instrumenten is de Verordening ruimte, waarin de kaderstellende elementen uit de Svro zijn vertaald in concrete regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen.

De Svro gaat in op de ruimtelijke kwaliteiten van de provincie Noord-Brabant. Mens, markt en milieu zijn binnen de provincie in evenwicht. Daarom kiest de provincie in haar ruimtelijk beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en voor een kennisinnovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in de structuurvisie de 'rode' draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt. De provincie wil het contrastrijke Brabantse landschap herkenbaar houden en verder versterken. Daarom wordt ingezet op de ontwikkeling van robuuste landschappen, een beleefbaar landschap vanaf het hoofdwegennet en behoud en versterking van aanwezige landschapskwaliteiten. De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Binnen deze structuren worden de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen opgevangen. Binnen de stedelijke structuur worden twee ontwikkelingsperspectieven onderscheiden:

Binnen de stedelijke structuur worden 2 ontwikkelingsperspectieven onderscheiden:

  • Stedelijk concentratiegebied (stedelijke regio's): in het stedelijk concentratiegebied, inclusief de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, wordt de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte opgevangen. Enerzijds om de steden voldoende draagvlak te geven voor hun functie als economische en culturele motor, anderzijds om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan.
  • Overig stedelijk gebied (landelijke regio's): het overig stedelijk gebied, met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, voorziet in de opvang van de lokale verstedelijkingsbehoefte. Ontwikkelingen voor wonen, werken en voorzieningen zijn in dit gebied gericht op de eigen behoefte.


Bij de opvang van de verstedelijkingsbehoefte wordt het accent sterker verlegd van nieuwe uitleg naar het bestaand stedelijk gebied, door in te zetten op herstructurering en onderhoud. Beheer en (her)ontwikkeling van de bestaande voorraad vragen specifieke aandacht. Er wordt ingezet op zorgvuldig ruimtegebruik door de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten van de omgeving. Gemeenten en de provincie voeren in regionaal verband overleg om te komen tot een goede afstemming van de stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) binnen de regio.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het stedelijk concentratiegebied. De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt betreft de herbouw binnen het stedelijk gebied. Het initiatief sluit hiermee aan op de doelstellingen uit de SVRO

3.2.2 Verordening ruimte 2014 (versie 15 juli 2015)

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is vastgelegd hoe de bevoegdheden op het gebied van ruimtelijke ordening zijn verdeeld tussen rijk, provincies en gemeenten. De provincie kan door middel van een planologische verordening regels formuleren waarmee gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening moeten houden. De provincie Noord-Brabant heeft hiertoe de Verordening ruimte opgesteld. De Verordening ruimte is in 2010/2011 gefaseerd in werking getreden en wordt jaarlijks geactualiseerd. Op 18 maart 2014 is de Verordening ruimte 2014 in werking getreden. Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 10 juli 2015 de Verordening ruimte 2014 opnieuw vastgesteld. In deze verordening zijn alle vastgestelde wijzigingen van het afgelopen jaar van regels en kaarten verwerkt. De gewijzigde Verordening ruimte 2014 is met ingang van 15 juli 2015 in werking getreden en in juli 2017 voor het laatst geconsolideerd.

De regels in de Verordening ruimte 2014 zijn een doorvertaling van het provinciaal beleid zoals dat is opgenomen in de Structuurvisie ruimtelijke ordening. De regels zijn er - in lijn met het beleid van de Svro - op gericht om het leeuwendeel van de stedelijke ontwikkelingen te laten plaatsvinden in de stedelijke regio's en in het bestaand stedelijk gebied. De begrenzingen van de stedelijke en landelijke regio's zijn vastgelegd in de kaarten behorende bij de Verordening ruimte. In de verordening zijn ook het bestaand stedelijk gebied, de zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling en de ecologische hoofdstructuur begrensd.

Op de kaartbeelden van de Verordening ruimte 2014 wordt onderscheid gemaakt in vier structuren en diverse aanduidingen. De vier structuren zijn het 'bestaand stedelijk gebied', de 'ecologische hoofdstructuur', de 'groenblauwe mantel' en het 'gemengd landelijk gebied'. Iedere structuur kenmerkt zich met onderscheidende regels die gelden bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Structuur – Bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied

Het plangebied ligt binnen de structuur ‘bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied'. Het beleid van de provincie is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden.

Hoofdregel van het provinciaal beleid is dat stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied dient plaats te vinden om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen. Binnen het 'bestaand stedelijk gebied' zijn gemeenten vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkelingen, met inachtneming van de aanvullende regels die de verordening stelt. Door inbreiding, verdichting en herstructurering binnen het bestaand stedelijk gebied kan nieuw ruimtebeslag in het buitengebied zoveel mogelijk worden voorkomen. Zorgvuldig ruimtegebruik is hierbij het streven.

Voorliggend bestemmingsplan maakt de herbouw van woningen mogelijk binnen de bestaande stedelijke strucuur. De ontwikkeling is daarmee in lijn met de Verordening ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPdrschaepmanstr37-VA01_0003.png"

Afbeelding 3: Uitsnede kaart Stedelijke ontwikkeling Verordening ruimte 2014 (geconsolideerde versie juli 2017)

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Woonvisie regio Eindhoven - Samen werken aan drie uitdagingen

In de 'Woonvisie Regio Eindhoven - Samen werken aan drie uitdagingen voor de regionale woningmarkt' (vastgesteld op 28 juni 2012) zijn verschillende woonthema's uitgewerkt. Juist de specifieke kwaliteiten en identiteiten van de verschillende gemeenten dienen verder te worden versterkt. Dit is vooral een lokale verantwoordelijkheid. Mensen identificeren zich met hun straat, dorp of stad. Niet zozeer met een regio. Maar het is onvoldoende om uitsluitend op lokaal niveau naar oplossingen te zoeken. Zeker in de huidige woningmarkt. Het is daarom wenselijk om bepaalde vraagstukken regionaal te ‘tackelen’. De regio kiest daarom drie belangrijke regionale woonthema’s:

  • oog voor kenniswerkers en lage-lonen-arbeidsmigranten;
  • naar een nieuw evenwicht van sterke steden en een vitaal landelijk gebied;
  • duurzaam vernieuwen en transformeren van de bestaande voorraad.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Valkenswaard

De gemeenteraad van Valkenswaard heeft op 2 juli 2012 de Structuurvisie Valkenswaard, deel A nieuwe stijl vastgesteld. Dit deel van de structuurvisie dient als ruimtelijk toetsingskader en als visie op hoofdlijnen gericht op de lange termijn. Deel A van de structuurvisie formuleert niet alleen de ontwikkelingskoers voor de lange termijn, maar biedt tevens het casco voor concrete projecten en plannen. Het is dus een toetsingskader, maar tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het ruimtelijk-functioneel programma van deel A is (financieel) uitgewerkt in deel B van de structuurvisie: de uitvoeringsparagraaf. Dit deel van de structuurvisie is op 28 november 2013 vastgesteld.

In deel A is de toekomstvisie opgesteld. Hiermee wordt richting gegeven aan de toekomst van Valkenswaard naar 2030. De wijze hoe daar ruimtelijk invulling aan wordt gegeven is in verschillende thema's beschreven. De thema's zijn: bestuur, wonen, werken, vrije tijd en welzijn. Deze thema's kunnen echter niet los van elkaar worden gezien. Immers, de ruimte is schaars en het is van belang rekening te houden met de verschillen tussen de verschillende gebieden. Daarom is ook voor het stedelijk gebied, de uitbreidingslocaties en voor het buitengebied aangegeven wat de ambities zijn.

Het plangebied ligt binnen het stedelijk gebied. De ambities binnen het stedelijk gebied zijn uitgesplitst over de deelgebieden woonwijken, linten, het centrum en bedrijventerreinen. Het plangebied betreft een woonwijk. Het algemene uitgangspunt voor woonwijken is dat bij eventuele nieuwe inbreidingsmogelijkheden de ontwikkeling dient aan te sluiten bij de bestaande omgeving. De leefomgeving en de leefbaarheid dient van goede kwaliteit te blijven. Bij inbreiding ligt de nadruik daarom steeds meer op ontwikkelingen die bijdragen aan de sociale kwaliteit, de fysieke kwaliteit en de veiligheid van de woonomgeving. Groenstructuren spelen daarbij een belangrijke rol in de uitstraling van woongebieden. Ontwikkelingen dragen bij voorkeur bij aan het in standhouden van bestaande groenstructuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPdrschaepmanstr37-VA01_0004.jpg"

Afbeelding 4: Kaart Stedelijk gebied Structuurvisie deel A

Dit bestemmingsplan maakt de herbouw van woningen mogelijk op een locatie gelegen binnen het stedelijk gebied. Met deze ontwikkelingen worden nieuwe woningen gebouwd die qua fysieke uitstraling, duurzaamheid en woonwensen een verbetering betekenen ten opzichte van de bestaande situatie. Hiermee is deze ontwikkeling overeenkomstig met de beleidsdoelstellingen zoals benoemd in de structuurvisie.

3.4.2 Gemeentelijk woningbouwbeleid

In 2009 is een Woningmarktonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek had tot doel de ontwikkeling van de woningbehoefte tot 2020 in zowel kwantitatieve als kwalitatieve zin in kaart te brengen. Aan de hand van de onderzoeksresultaten is een woningbouwprogramma opgesteld. Naar aanleiding van de vastgestelde provinciale prognose naar de bevolkings- en huishoudensontwikkeling van oktober 2014 en de reeds in 2014 gebouwde/ gesloopte aantallen woningen geldt voor de gemeente Valkenswaard een woningbouwbehoefte van 877 woningen in de periode 2015 tot en met 2024. De in het Woningmarktonderzoek opgenomen conclusies zijn derhalve niet meer actueel. De gemeente conformeert zich bij raadsbesluit van 24 september 2015 aan de provinciale prognoses en prioriteert haar woningbouwplannen. Wel zal de gemeente, conform het Woningmarktonderzoek, in blijven zetten op woningbouwplannen voor starters, jongeren, jonge gezinnen en senioren.

Dit bestemmingsplan maakt door middel van herbouw mogelijk dat een deel van de bestaande woningvoorraad een kwaliteitsverbetering ondergaat. Deze woningen sluiten beter aan op de actuele behoefte. Toevoeging van extra woningen is in dit bestemmingsplan niet aan de orde, per saldo neemt namelijk het aantal woningen af.

3.4.3 Nota ruimtelijke kwaliteit

De gemeente heeft de gewenste kwalteit van omgevingsaspecten vastgelegd in de Nota ruimtelijke kwaliteit. De Nota ruimtelijke kwaliteit is bedoeld als integraal toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen en zal onder andere gebruikt worden bij de advisering door de welstandscommissie bij omgevingsvergunningaanvragen en ruimtelijke ontwikkelingen. Hiermee is het de opvolger van de Welstandsnota.

In de Nota ruimtelijke kwaliteit is onderscheid gemaakt in drie verschillende welstandsniveaus, te weten:

  • Bijzonder
  • Zorgvuldig
  • Regulier

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPdrschaepmanstr37-VA01_0005.png"

Afbeelding 5: Gebiedsindeling Nota ruimtelijke kwaliteit, blauw omlijnd het plangebied

Het plangebied is gelegen in een gebied met een regulier welstandsniveau. Een gebied dat een regulier toetsingsniveau is toegekend, betreft een gebied dat beperkte afwijkingen van de bestaande ruimtelijke structuur of ingrepen in de architectuur zonder al te veel problemen kan verdragen. Er zal onder meer worden beoordeeld op het behoud van de samenhang binnen de rijen en clusters. Toetsing betreft dan ook de basiskwaliteit van de gebouwen en vraagt een normale inspanning. Het ontwikkelingsplan wordt qua fysieke kenmerken, bouwmassa's en rooilijnen ingepast in de omgeving.

De verschillende te onderscheiden deelgebieden in Valkenswaard zijn onderverdeeld in themagebieden. Deze themagebieden verschillen in hun ruimtelijke verschijningsvorm door de ontstaansgeschiedenis, planningsmethode, bouwperiode of functie. Kerkakkers, het deelgebied waarbinnen het plangebied is gelegen, is opgenomen als 'het nieuwe bouwen'. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid is in dit gebied gericht op het behouden van de ruimtelijke identiteit en kwaliteit van de oorspronkelijke ruimtelijke opbouw en karakteristiek in zijn geheel. In de verdere planuitwerking zal hier rekening mee gehouden worden.

3.4.4 Agenda 22

Sinds de ratificatie van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap zijn gemeenten verplicht om invulling te geven aan dit verdrag. De bedoeling van het verdrag is dat de samenleving er voor zorgt dat er zo weinig mogelijk obstakels zijn voor mensen met een handicap. Dit is samengevat in een 22-tal regels, de zogenaamde Agenda 22.

De gemeente Valkenswaard wil voldoen aan het wettelijk kader en geeft daar zoveel als mogelijk uitvoering aan. Daartoe is op 19 april 2018 het beleidskader “Kadernota toegankelijk Valkenswaard 2018-2021” vastgesteld door de gemeenteraad. Dit beleidskader moet nog leiden tot een uitvoeringsplan. Vooruitlopend daarop is toch gekeken naar raakvlakken die het wettelijk kader heeft met voorliggend bestemmingsplan “Dr. Schaepmanstraat 37-99”.

Voor onderhavig bestemmingsplan komen de relevante aspecten uit het genoemde VN-verdrag vooral neer op het openbaar gebied.Tijdens de behandeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning zal de beoordeling plaatsvinden of hieran wordt voldaan.

Twee aspecten ingevolge de wettelijke bepaling zijn in elk geval direct toepasbaar op het plangebied:

  • Veilige verlagingen van trottoirs op de hoeken van de straat zodat oversteken voor mensen met een fysieke beperking wordt vergemakkelijkt;
  • Makkelijke 'achterom' voor gebruikers van een scootmobiel om hun perceel via de achterzijde te kunnen bereiken.

Door toepassing van de beide uitgangspunten wordt nu al invulling gegeven aan twee aspecten van de beleidsdoelstellingen, zoals genoemd in het beleidskader “Kadernota toegankelijk Valkenswaard 2018-2021”.

Hoofdstuk 4 Bestaande situatie

Voor nader onderzoek naar de bestaande situatie is nagegaan welke ruimtelijke en functionele kwaliteit in het plangebied aanwezig is. Daarnaast is gekeken naar de aspecten die met de fysieke milieuwaarden samenhangen. Verder wordt in dit hoofdstuk de historische kwaliteit beschreven, waarbij archeologie, cultuurhistorie en eventueel aanwezige monumenten aan bod komen. De uitkomsten van verrichte onderzoeken zijn in dit hoofdstuk vermeld.

4.1 Bestaande ruimtelijke en fysieke kwaliteit

Het plangebied is gelegen in de wijk Kerkakkers. De wijk Kerkakkers is in de jaren zestig van de vorige eeuw gerealiseerd. De wijk wordt begrensd door het groene Dommeldal en het centrumpark. De omgeving heeft overwegend een woonfunctie. Verspreid over de wijk komen enkele detailhandelsvestigingen en bedrijfjes voor.Vanwege de brede straten is het een overzichtelijke en ruim opgezette woonwijk met relatief veel ruimte voor groen en laanbeplanting. Vrijstaande woningen komen er weinig voor. De wijk bestaat vooral uit aaneengebouwde en gestapelde woonblokken van overwegend 9 á 10 meter hoog, voorzien van kap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPdrschaepmanstr37-VA01_0006.jpg"

Afbeelding 6: Dr. Schaepmanstraat

De Dr. Schaepmanstraat is wat dat betreft kenmerkend voor de omgeving. Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit 4 gestapelde woonblokken. De woningen zijn verouderd en toe aan vernieuwing. Aan de voorzijde is een relatief groot plantsoen gesitueerd bestaande uit enkele bomen, haagjes en graszoden. In deze parkachtige omgeving is ook een speelvoorziening aangebracht. De overzijde van de weg bestaat uit rijwoningen van ca. 10 meter hoog. Parkeren vindt in de omgeving van plangebied plaats op de openbare weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPdrschaepmanstr37-VA01_0007.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPdrschaepmanstr37-VA01_0008.jpg"

Afbeelding 7: Groenstructuren en openbare ruimte omgeving plangebied

4.2 Fysieke milieuwaarden

4.2.1 Water

Algemeen

Onderdeel van het rijksbeleid is de invoering van de watertoets. De watertoets dient te worden toegepast op nieuwe ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en buitentoepassingsverklaringen. Als een gemeente een ruimtelijk plan wil opstellen, stelt zij de waterbeheerder vroegtijdig op de hoogte van dit voornemen. De waterbeheerders stellen dan een zogenaamd wateradvies op. Het ruimtelijk plan geeft in de waterparagraaf aan hoe is omgegaan met dit wateradvies.

Beleid

Directe aanleiding voor het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water, waterbeleid in de 21e eeuw' (WB21)', is de zorg over het toenemende hoogwater in de rivieren, wateroverlast en de versnelde stijging van de zeespiegel. Het kabinet is van mening dat er een aanscherping in het denken over water dient plaats te vinden. Nadrukkelijker zal rekening moeten worden gehouden met de (ruimtelijke) eisen die het water aan de inrichting van Nederland stelt.

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In de Waterwet zijn alle vergunningen betreffende 'water' opgenomen. Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.

Waterbeheerder in het plangebied is waterschap De Dommel. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in het Waterbeheerplan 2016 – 2021. Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' is een strategisch document waarin de doelen van het waterschap in de periode 2016-2021 staan beschreven. Het plan is afgestemd op het Stroomgebiedsbeheerplan Maas, het Nationaal Waterplan en het Provinciaal Waterplan. De belangrijkste waterthema's zijn:

  • 1. Droge voeten
  • 2. Natuurlijk water
  • 3. Schoon water
  • 4. Voldoende water
  • 5. Mooi water

De uitwerking van dit beleid heeft tot doel dat waterproblemen zoals wateroverlast en verdroging worden voorkomen. Met betrekking tot hydrologisch neutraal ontwikkelen hebben de 3 Brabantse waterschappen Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hun beleid sinds 1 maart 2015 geharmoniseerd. In de Keur 2015 zijn nieuwe beleidsuitgangspunten opgenomen voor hydrologisch neutraal bouwen. De beleidsregels zijn opgenomen in de regeling ‘Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen’. De Keur is een verordening met de regels die het waterschap hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen (sloten, beken en rivieren) en bijbehorende kunstwerken (gemalen, stuwen). De nieuwe keur is eenvoudiger en er is minder vaak een vergunning nodig dan voorheen. Activiteiten rondom kleine watergangen zijn in veel gevallen zelfs vrijgesteld van regels.Voor hemelwater vraagt het waterschap om onderstaande voorkeursvolgorde toe te passen, waarbij optie 1 het meest wenselijk en optie 5 het minst wenselijk is:

  • 1. hergebruik;
  • 2. vasthouden / infiltreren;
  • 3. bergen;
  • 4. afvoeren naar oppervlaktewater (direct of indirect);
  • 5. afvoeren naar de riolering.

Een initiatiefnemer dient deze voorkeursvolgorde te doorlopen en te beargumenteren voor welke optie wordt gekozen.Gemeenten stellen op hun beurt eisen aan de afvoer van hemelwater. Uit de watertoets dient te blijken welke maatregelen noodzakelijk zijn en hoe deze in de praktijk worden toegepast.

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Valkenswaard 2013-2017

Sinds mei 2012 is elke gemeente verplicht een gemeentelijk rioleeringsplan op te stellen waarin de zorgplicht voor stedelijk afvalwater, overtollig hemelwater en overtollig grondwater is uitgewerkt. In mei 2012 is het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) Valkenswaard voor de periode 2013-2017 vastgesteld. Een GRP met een ‘verbrede’ component houdt in dat naast de traditionele zorgplichten de gemeente ook zorgplichten krijgt voor grondwater en de verwerking van afstromend hemelwater. Het thans opgestelde vGRP is zo’n GRP met een verbrede component. Het vGRP heeft de status van een beleidsplan en betreft een lokale doorvertaling van het Rijks- , Waterschap- en provinciale beleid en wetgeving. Het vGRP kent geen directe planologische doorwerking, maar de beleidsuitgangspunten dienen wel door te werken in ruimtelijke afwegingen.

Om het functioneren van alle voorzieningen te waarborgen zijn doelen voor de rioleringszorg geformuleerd. De doelen voor de gemeente Valkenswaard zijn de volgende:

  • Zorgen voor inzameling van stedelijk afvalwater.
  • Zorgen voor transport van stedelijk afvalwater.
  • Zorgen voor inzameling van hemelwater (voor zover niet door particulier).
  • Zorgen voor verwerking van ingezameld hemelwater.
  • Zorgen dat (voor zover mogelijk) de grondwaterstand het gebruik van een gebied, volgens de bestemming, niet structureel belemmert. In de huidige planperiode van het vGRP ligt de nadruk voornamelijk op het vergaren van kennis, om in het volgende vGRP invulling te geven aan het gestelde doel.

Voor het behalen van deze doelen zijn in het vGRP een aantal uitgangspunten vastgelegd voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij nieuwbouw in te ontwikkelen in- of uitbreidingsplannen wordt te allen tijde riolering aangelegd. Bij de realisatie van inbreidings- en nieuwbouwplannen dient tevens het stedelijk afvalwater gescheiden ingezameld te worden van andere waterstromen door middel van een gemeentelijk vuilwaterriool. Daarbij dient waterneutraal te worden gebouwd. Voor ruimtelijke ontwikkelingen betekent dit concreet dat per m2 toename van het verhard oppervlak voor het afvoeren van regenwater een voorziening dient te worden gemaakt om 60 mm voor het extra verhard oppervlak lokaal te bergen en infiltreren.

Onderzoek

Bodem

Het maaiveld is gelegen op een gemiddelde hoogte van 24,7 +NAP. De bodem bestaat in het plangebied uit een deklaag (0 - 4,5 m - mv) bestaande uit matig fijn zand. Dieper in de ondergrond (5 - 20 m - mv) komen leemlagen voor.

Grondwater

De grondwaterspiegel bevindt zich op een diepte van circa 2,8 m – mv. Het grondwater in het ondiepe (freatische) grondwater stroomt regionaal gezien in overwegend noordwestelijke richting. Het plangebied ligt niet in een intrekgebied voor grondwaterwinning of een grondwaterbeschermingsgebied. Er zijn in het grondwateronderzoek (Antea Group d.d 28 juli 2017) geen verhogingen aangetroffen ten opzichte van de streef- en interventiewaarden.

Oppervlakte water

Er is geen oppervlaktewater in het plangebied aanwezig.

Afvalwater

De bestaande bebouwing in het plangebied aangesloten op het gemengde stelsel. In de nieuwe situatie worden het afvalwater en het hemelwater gescheiden aangeboden op de perceelsgrens.

Hemelwater

Het plangebied betreft een perceel dat in de huidige situatie reeds bebouwd is met vier gestapelde woonblokken. Door middel van sloop/nieuwbouw wordt het plangebied heringericht. De mate van verharding neemt gelet op de huidige situatie naar verwachting niet of nauwelijks toe. Het plangebied is niet gelegen binnen een door het Waterschap aangeduid (beschermd) attentiegebied. Binnen het plangebied komen tevens geen oppervlakte wateren, watergangen, waterkeringen en waterbergingsvoorzieningen voor. Hierdoor zijn uitsluitend de 'Algemene regels verhard oppervlak' uit de Keur van toepassing.

Bij een toename en afkoppelen van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Het doel van dit uitgangspunt is om te voorkomen dat hemelwater als gevolg van uitbreiding van het verhard oppervlak versneld op het watersysteem wordt geloosd.Wanneer er sprake is van een toename van verhard oppervlak vanaf 2.000 m2 tot en met 10.000 m2 wordt de rekenregel toegepast. Verhard oppervlak is al het oppervlak dat er voor zorgt dat hemelwater sneller tot afvoer komt dan in de huidige situatie zonder verharding. In vergelijking met de bestaande situatie maakt onderhavig bestemmingsplan geen toename van het verhard oppervlak mogelijk. Hiermee wordt voldaan aan de algemene regels van de Keur.

Tabel: Waterhuishoudkundige situatie huidig en toekomstig

Huidige situatie   Omvang   Verharding  
Woonblok 1   1.210 m2   765 m2  
Woonblok 2   1.200 m2   840 m2  
Woonblok 3   1.200 m2   885 m2  
Woonblok 4   1.280 m2   815 m2  
Totaal   4.890 m2   3.305 m2  
     
Toekomstige situatie   Omvang   Verharding  
Bouwvlak (volledig verhard)   1.646 m2   1.646 m2  
Restant bestemming 'Wonen'
(70% verhard)  
2.288 m2   1.602 m2  
Bestemming 'Tuin'
(50% verhard)  
956 m2   478 m2  
Totaal   4.890 m2   3.726 m2  
     
Toename verharding     421 m2  
Compensatie
(60 mm3 per m2 verharding)  
25 m3    

Conform het vGPR dient de toename van verharding echter volledig gecompenseerd te worden. In de toekomstige situatie bedraagt de verharding binnen het plangebied ongeveer 3.726 m2, een toename van 421 m2. Volgens de richtlijnen van de vGPR dient derhalve een compenserende maatregel van ten minste 25 m3 te worden getroffen binnen het plangebied. Deze berging kan worden gerealiseerd tussen de hemelwaterafvoer en het gemeentelijk riool. In onderhavige ontwikkelingsplan wordt ter plaatse van de bergingen een grindkoffer aangelegd zodat hemelwater vertraagd kan infiltreren. De woningen worden aangesloten op infiltratiekratten. Hiermee worden voldoende compenserende maatregelen getroffen.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die in strijd zijn met waterbeleid. Het aspect water vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid het onderhavige bestemmingsplan. Deze waterparagraaf wordt voorgelegd aan het waterschap.

4.2.2 Bodem

Algemeen

De tijd dat elke vervuiling moest worden aangepakt ligt achter ons. Belangrijkste criterium hierbij is of de vervuiling zodanig is dat er sprake is van risico's voor gezondheid of milieu. In de praktijk blijken er vrijwel nooit risico's te zijn voor de gezondheid van mensen. Milieurisico's (verspreiding en ecologie) komen wel voor, maar meestal gaat het erom dat eventuele vervuilingen afstemming vereisen met bepaalde ontwikkelingen.

Op dit moment is er sprake van een omslag van saneren naar beheren en behoeven alleen de zogeheten "ernstige vervuilingen" in meer of mindere mate aangepakt te worden. De maatregelen worden daarbij afgestemd op de functie.

Regelgeving

Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen.

Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Voor locaties waar nieuwe (woning)bouwmogelijkheden worden mogelijk gemaakt, is een bodemonderzoek (conform NEN 5740) nodig om eventuele bodem- en/of grondwaterverontreinigingen in kaart te brengen. Wanneer een ontwikkeling geen bestemmingswijziging tot gevolg heeft, is geen bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan nodig; de bodem wordt in dat geval geschikt geacht voor de toegestane functie. Het bodemonderzoek wordt in die gevallen uitgevoerd in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen. Om de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling die aan de hand van voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt te garanderen, is door Antea Group d.d. 28 juli 2017 een onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van de bodem in het plangebied. Hierna worden de conclusies beknopt besproken, de volledige rapportage is opgenomen in de bijlage van dit bestemmingsplan.

Onderzoek

In het onderzoek zijn meerdere aspecten ondezocht: kwaliteit van het grondwater, aanwezigheid van asbest in de grond en in puin en de mate van verontreiniging in de bodem. Uit de resultaten is gebleken dat in de baksteenhoudende grond een matig verhoogd gehalte PAK aanwezig is. De gemeten concentraties zijn echter kleiner dan de interventiewaarde. De resultaten vormen geen milieuhygiënische belemmering voor onderhavig initiatief.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.2.3 Flora en fauna

Algemeen

Natuur en groen wordt over het algemeen positief gewaardeerd. Zowel in als buiten de stad vertoeven veel mensen in hun vrije tijd graag in de bossen en de parken in en rond de stad. De aanwezigheid van voldoende groen op een bereikbare afstand bepaalt voor een belangrijk deel de leefbaarheid van een woongebied. Ook de aanwezigheid van dieren, bijvoorbeeld vogels, in de stad wordt over het algemeen als positief ervaren. De aanwezigheid van voedsel-, nest- en rustgebied is voor deze dieren van essentieel belang.

Regelgeving

Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming(Wnb) van kracht geworden. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Provincies bepalen voor hun grondgebied wat wel en niet mag in de natuur. Zij zijn verantwoordelijk voor de vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid is dan alleen nog verantwoordelijk voor de ontheffingsaanvragen en de gedragscodes. De wet kent twee sporen, namelijk een gebiedsgericht en een soortgericht spoor.

De Wnb richt zich op de bescherming van:

  • a. Natura 2000-gebieden;
  • b. soorten van de Vogelrichtlijn;
  • c. soorten van de Habitatrichtlijn;
  • d. 'andere soorten' (onderdeel A 'fauna' en onderdeel B 'flora').

Gebiedsgericht spoor

Natura 2000-gebieden

Voor de Natura 2000-gebieden zijn vanuit het Rijk instandhoudingsdoelstelling opgenomen voor:

  • a. de leefgebieden van vogels;
  • b. de natuurlijke habitats of habitats van soorten.

De provincie dient voor deze Natura 2000-gebieden een Natuurbeheerplan op te stellen. De provincie Noord-Brabant heeft dit gedaan in het Natuurbeheerplan Noord-Brabant 2016. Dit plan beschrijft de beleidsdoelen en de subsidiemogelijkheden voor ontwikkeling en beheer van natuurgebieden, agrarische natuur en landschapselementen in de provincie. Daarnaast staan in het beheerplan maatregelen die ervoor moeten zorgen dat de instandhoudingsdoelstellingen worden bereikt. Naast de maatregelen in het beheerplan kunnen provincies:

  • a. eisen stellen aan handelingen met gevolgen voor Natura 2000-gebieden;
  • b. de toegang tot Natura 2000-gebieden beperken;
  • c. handelingen verrichten die nodig zijn met het oog op de instandhoudingsdoelstellingen.

Natuurnetwerk Nederland

Natuurnetwerk Nederland (voorheen ecologische hoofdstructuur) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden. Het netwerk laat natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk Nederland bestaat uit:

  • a. bestaande natuurgebieden, waaronder de 20 Nationale Parken;
  • b. gebieden waar nieuwe natuur wordt aangelegd;
  • c. landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer;
  • d. grotere wateren: meren, rivieren, de kustlijn van de Noordzee en de Waddenzee;
  • e. alle Natura 2000-gebieden.

De verantwoordelijkheid van het natuurnetwerk ligt bij de provincies. Het Natuurnetwerk Nederland moet uiteindelijk samen met de natuurgebieden in andere Europese landen het aangeengesloten pan-Europese Ecologische Netwerk (Peen) vormen.

Soortgericht spoor

Bescherming planten en dieren

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van dier- en plantsoorten en bevat onder andere regels over:

  • a. de bescherming van vogels op grond van de Europese Vogelrichtlijn;
  • b. de bescherming van soorten dieren en planten op grond van de Europese Habitatrichtlijn;
  • c. de bescherming van soorten planten en dieren die niet voorkomen in de Habitatrichtlijn.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten ofde betreffende minister).

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Wet natuurbescherming zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Door CroonenBuro5 is een quickscan uitgevoerd naar de aanwezige flora en fauna en is de ontwikkeling getoetst ten opzichte van de vigerende wetgeving. Dit onderzoek is als bijlage opgenomen bij voorliggend bestemmingsplan. De conclusies worden hieronder beknopt besproken.

Gebiedsgericht spoor

Binnen het plangebied is geen NNN-gebied of Natura 2000-gebied aanwezig. Het dichtsbijzijnde Natura 2000-gebied ligt circa 390 meter ten westen en 2,5 kilmoter ten oosten van Valkenswaard en betreft het Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt buiten de grenzen van het Natura 2000-gebied. Bovendien neemt het aantal woningen in het plangebied af en worden oude woningen vervangen door beter geïsoleerde nieuwbouwwoningen. De uitstoof van stikstof als gevolg van verkeersbewegingen of verwarmingsinstallaties neemt in de toekomstige situatie af. Daarmee maakt onderhavig bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk die van invloed zouden kunnen zijn op dit gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPdrschaepmanstr37-VA01_0009.png"

Afbeelding 8: Natura 2000 ( bron: AERIUS Calculator, 2017)

Het dichtsbijzijnde NNN-gebied is gelegen op circa 370 meter van het plangebied Het betreft een 'Vochtig bos met productie'. De ontwikkeling vindt echter plaats buiten het invloedsgebied op deze natuurwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPdrschaepmanstr37-VA01_0010.png"

Afbeelding 9: Natuurnetwerk Nederland ( bron: Kaartbank Provincie Noord-Brabant)

Het bestemmingsplan is uitvoerbaar in het kader van de gebiedsbescherming.

Soortgericht spoor

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten zoals opgenomen in de bijlage, behorende bij artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming, de soorten van de Habitatrichtlijn en soorten van de Vogelrichtlijn.Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat de volgende beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in of in de invloedssfeer van het plangebied:

  • Gierzwaluw (mogelijke broedplaatsen in woonhuizen)
  • Vleermuizen (mogelijke verblijfplaatsen in woonhuizen)
  • Algemene broedvogels (broedplaatsen in woonhuizen en beplanting)

Door de (mogelijke) aanwezigheid van deze beschermde soorten is mogelijk een ontheffing noodzakelijk. De verwachting is dat een eventuele ontheffing wordt verleend indien passende aanvullende maatregelen worden genomen. Om deze maatregelen te bepalen is aanvullend onderzoek noodzakelijk naar de aanwezigheid van vleermuizen en gierzwaluwen.

Onderzoek Vleermuizen

Onderzoek wordt uitgevoerd. Indien noodzakelijk worden mitigerende maatregelen getroffen. Het aspect vleermuizen vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

Onderzoek Gierzwaluw

Onderzoek wordt uitgevoerd. Indien noodzakelijk worden mitigerende maatregelen getroffen. Het aspect gierzwaluwen vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de aanwezige flora en fauna. Indien aan de orde worden mitigerende maatregelen voor beschermde soorten getroffen.

4.2.4 Wegverkeerslawaai

Algemeen

Geluid is één van de factoren die de beleving van de leefomgeving in belangrijke mate bepalen. Door de toename van het verkeer en de bedrijvigheid wordt de omgeving in steeds sterkere mate belast met geluid. Dit leidt tot steeds meer klachten. In een aantal gevallen wordt de gezondheid beïnvloed door geluid. Hoge geluidsniveaus kunnen het gehoor beschadigen en ook de verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. Door de toename van het geluid in de omgeving, wordt de behoefte aan stilte steeds meer als een noodzaak gevoeld.

Regelgeving

De Wet geluidhinder, de Luchtvaartwet en de Wet milieubeheer zijn in het kader van geluidhinder van belang.

Bij nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht te worden. De geluidsniveaus op de gevels van de nieuwe gebouwen worden getoetst aan de geluidsnormen. Er dient gekeken te worden naar vier bronnen van geluid, namelijk:

  • wegverkeerslawaai;
  • spoorlawaai;
  • industrielawaai;
  • vliegtuiglawaai.

Het juridisch kader voor wegverkeerslawaai, spoorlawaai en industrielawaai wordt gevormd door de Wet geluidhinder. Vliegtuiglawaai wordt geregeld in de Luchtvaartwet. Er liggen geen geluidszones van het spoorlawaai, industrielawaai en vliegtuiglawaai over het plangebied, waardoor deze niet nader beschouwd worden. Op het aspect wegverkeerslawaai wordt hier nader ingegaan.

Onderzoek

Voor het wegverkeerlawaai is de Wet geluidhinder (Wgh) het wettelijke kader. In deze wet is onder ander vastgelegd welke geluidniveaus op de gevel van nieuwe woningen, ten gevolge van wegverkeer, maximaal toelaatbaar zijn. In beginsel geldt dat de geluidsbelasting op nieuwe woningen niet meer mag bedragen dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB). Op grond van artikel 76, lid 1 van de Wet geluidhinder dienen bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan de grenswaarden van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen.

Met voorliggend bestemmingsplan wordt de herbouw van woningen mogelijk gemaakt binnen het plangebied. Conform de Wet geluidhinder heeft iedere weg een zone. Uitzonderingen daarop zijn wegen die in een 30 km-zone zijn opgenomen en wegen die als woonerf zijn bestemd. Van deze uitzondering is bij voorliggend ontwikkelingsplan geen sprake vanwege de Nieuwe Waalreseweg (50 km/uur). Deze weg heeft aan weerszijde een zone van 200 meter. De toekomstige woningen zijn binnen deze zone geprojecteerd. Bovendien dient in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond te worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. 30 km wegen waarvan wordt verwacht dat zij een substantiële bijdrage leveren aan de geluidbelasting dienen in dat kader ook te worden onderzocht. Derhalve is door CroonenBuro5 d.d. 17 november 2017 een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de te projecteren woningen als gevolg van wegverkeer op de Nieuwe Waalreseweg, de Dr. Schaepmanstraat, de Jan Vlekkestraat en de Monseigneur Poelsstraat. Het onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. De resultaten uit het onderzoek zijn hierna weergegeven.

Uit de resultaten van de berekeningen blijkt dat, conform de Wet geluidhinder, de woningen vanwege de Nieuw Waalreseweg voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Er zijn derhalve geen akoestische belemmeringen voor de bouw van de woningen.

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening zijn de 30 km wegen, ter toetsing aan het woon- en leefklimaat, beschouwd. Als beoordelingscriterium worden daarbij de waarden uit de Wet geluidhinder gehanteerd. Uit de resultaten van de berekeningen blijkt dat de woningen vanwege de Dr. Schaepmanstraat en Jan Vlekkestraat voldoen aan de grenswaarde van 48 dB. Uit de resultaten vanwege de Monseigneur Poelsstraat blijkt dat één woning op de hoek van de Dr. Schaepmanstraat en de Monseigneur Poelsstraat niet voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en daarmede ook niet aan grens van de geluidwering gevels. Voor deze woning kan worden gesteld dat de naar de Monseigneur Poelsstraat gekeerde gevel een dusdanig geluidniveau heeft dat er geen sprake is van een goed woon- en leefklimaat volgens de Wet geluidhinder. Deze woning heeft echter aan de achterzijde wel een geluidluwe gevel waaraan geluidgevoelige ruimten kunnen worden gesitueerd en een geluidluwe buitenruimte. Daarmee kan worden gesteld dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat en derhalve van en goede ruimtelijke ordening.

Conclusie

Op basis van het onderzoek naar wegverkeer lawaai kan worden geconcludeerd dat de Wet geluidhinder de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Er is bovendien sprake van een goed woon- en leefklimaat en derhalve van een goede ruimtelijke ordening.

4.2.5 Luchtkwaliteit

Algemeen

Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.

Regelgeving

De belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Titel 5.2 Wet milieubeheer handelt over luchtkwaliteit, daarom staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Met de 'Wet luchtkwaliteit' en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties die ingeval van één ontsluitingsweg niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen omvatten. Bij twee ontsluitingswegen mogen uitbreidingslocaties niet meer dan 3.000 woningen bevatten. Voor kantoorlocaties gelegen aan één ontsluitingsweg geldt een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m².

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden, waarbij getoetst wordt aan de normen.

Onderzoek

Bestemmingsplan 'Dr. Schaepmanstraat 37-99' maakt de herbouw van 30 woningen mogelijk. Dit beperkte aantal is ruimschoots onder de norm van 1.500 woningen die is vastgelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate'. Ten opzichte van de huidige situatie betekent deze ontwikkeling bovendien een afname van het aantal woningen. Op grond van deze overwegingen kan zonder luchtonderzoek worden vastgesteld dat het bestemmingsplan voldoet aan de in de Wet milieubeheer vastgelegde luchtkwaliteitseisen. De wetgeving op het gebied van luchtkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.2.6 Milieuhygiënische aspecten bedrijven

Algemeen

De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen geur, stof, geluid en gevaar ten gevolg hebben. Voorkomen moet worden dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreft. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit te bereiken is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering.

Regelgeving

Ten behoeve van milieuzonering is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een bedrijvenlijst opgesteld, waarin bedrijven op hun milieueffecten zijn gecategoriseerd. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot woongebieden.

In de uitgave "Bedrijven en milieuzonering" is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld:

  • Categorie 1 grootste afstanden 0 en 10 meter;
  • Categorie 2 grootste afstand 30 meter;
  • Categorie 3 grootste afstanden 50 en 100 meter;
  • Categorie 4 grootste afstanden 200 en 300 meter;
  • Categorie 5 grootste afstanden 500, 700 en 1000 meter.

De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning.

De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.

Onderzoek

Voor de in het plangebied aanwezige bedrijfsactiviteiten wordt gebruik gemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Deze lijst is gebaseerd op de uitgave van VNG 'bedrijven en milieuzonering'. Aanwezige bedrijfsactiviteiten worden in voorliggend bestemmingsplan ingeschaald volgens deze staat. Om milieuhinder als gevolg van de bedrijfsactiviteiten al in het ruimtelijk spoor te voorkomen, worden grenzen gesteld aan de toelaatbaarheid van de bedrijfsactiviteiten.

Bedrijvigheid

Het plangebied is gelegen in de woonwijk Kerkakkers. Als direct gevolg van het overwegende woonkarakter zijn in de omgeving weinig bedrijven gevestigd met milieubelastende activiteiten. De vigerende bestemmingsplannen bieden bovendien geen mogelijkheid voor nieuwvestiging van een dergelijk bedrijf. In het vigerende bestemmingsplan 'Valkenswaard Noord' zijn enkel bestaande bedrijven positief bestemd. De milieubelastende activiteiten zijn hierbij beperkt tot milieucategorie 2, hetgeen aanvaardbaar is binnen een woongebied.

De dichtsbijzijnde milieubelastende activiteit in de omgeving van het plangebied betreft het perceel Ch. Ruijs de Beerenbrouckstraat 39 waar 'Kindercreche St. Jan ' gesitueerd. De afstand tussen het plangebied en deze instelling bedraagt circa 120 meter. In de VNG-brochure is een kinderopvang aangeduid als categorie 2. Gezien de ligging in een rustige woonwijk geldt een minimale richtafstand van 30 meter ten opzichte van gevoelige functies zoals woningen. Aan deze richtafstand wordt dus ruimschoots voldaan.

Conclusie

Onderhavig bestemmingsplan maakt geen nieuwvestiging van milieubelastende activiteiten mogelijk. Daarnaast worden bestaande bedrijven en instellingen niet beperkt in hun (planologische) mogelijkheden. Er zijn daarmee geen belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan vanwege het aspect milieuzonering.

4.2.7 Externe veiligheid

Algemeen

In het kader van een ruimtelijke ontwikkeling moet het aspect externe veiligheid onderzocht worden. Hierbij dienen de risico's in beeld gebracht te worden die het gevolg zijn van opslag, vervoer of verwerking van gevaarlijke stoffen. Risicobronnen zijn bijvoorbeeld vervoersassen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, buisleidingen en risicovolle inrichtingen.

Regelgeving

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de Regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Beoordeling

Conform de professionele risicokaart(https://nederlandprof.risicokaart.nl) is in de directe omgeving een risicobron aanwezig. Op circa 1209 meter ten noord/oosten van het plangebied is een LPG tankstation van Esso gelegen. De PR10-6 contouren van 15, 25 en 45 meter vallen niet binnen het plangebied. Het effectgebied van 150 valt niet binnen het plangebied. En daardoor ruim buiten de geplande ontwikkelingen zodat er geen toename plaatsvindt van het aantal personen in het effectgebied.

Ten noorden van het plangebied op circa 1202 meter is een hoge druk aardgastransport leiding gelegen. Het invloedsgebied van 71 meter valt niet binnen het plangebied. Ook valt de effectafstand valt niet binnen het plangebied. De leiding vormt dan ook geen belemmering.

Verder vindt er in de directe omgeving van het plangebied geen vervoer plaats van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of het water. De route gevaarlijke stoffen is gelegen op 1646 meter.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid belemmert de voorgenomen ontwikkeling niet.

4.2.8 Kabels en leidingen

In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen. Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Voor het bestemmingsplan is met name de ligging van de hoofdtransportleidingen van belang aangezien deze gekoppeld zijn aan een bepaalde afstand die aangehouden dient te worden waarbinnen geen bebouwing mag plaatsvinden. Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn dergelijke belemmeringen niet aan de orde, zodat er in dit opzicht geen gevolgen zijn voor dit plan.

4.2.9 Besluit milieueffectrapportage


Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, waardoor het opstellen van een milieueffectrapportage (m.e.r.) of het verrichten van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activitei-ten m.e.r-plichtig zijn en voor welke activiteiten een m.e.r-beoordeling moet worden verricht. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is. In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten op-genomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Als een activiteit op grond van onderdeel D m.e.r.-beoordelingsplichtig is, geldt voor een kaderstellend (bestemmings)plan dat die activiteit mogelijk maakt, een plan-m.e.r-plicht.

Voor alle activiteiten zijn drempelwaarden opgenomen. Als een activiteit voorkomt in kolom 1 van de C- of D-lijst en de drempelwaarden uit kolom 2 worden overschreden, is een m.e.r. (onderdeel C) of een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) verplicht. Voor activiteiten die genoemd worden in onderdeel D, maar waarbij de drempelwaarde niet wordt overschreden, geldt de verplichting om na te gaan of tóch een m.e.r.-beoordeling (of een m.e.r.) moet worden uitgevoerd. Het bevoegd gezag moet in zo'n geval nagaan of er sprake is van omstandigheden die - ondanks dat de drempelwaarden niet worden overschreden - aanleiding geven voor het ver-richten van een m.e.r.(beoordeling). De motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor de toets gelden echter geen vorm-vereisten, daarom wordt de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' gehanteerd.

Activiteit en drempelwaarden

In artikel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is een categorie 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D11.2) opgenomen. Op grond van het Besluit milieueffectrapportage dient voor de 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' een m.e.r.-beoordeling te worden uitge-voerd in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.


Het plan voorziet in maximaal 30 woningen. Het plangebied heeft een grootte van circa 0,5 hectare. De voorgenomen activiteit blijft dus ruimschoots onder de drempel van 2.000 woningen en/of 100 hectare zoals opgenomen in het Besluit milieueffectrapportage. De activiteit is dus niet m.e.r.-beoordelingsplichting. Omdat de activiteit voorkomt in kolom 1 van de D-lijst, dient wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden verricht.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In een vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt getoetst of een activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling kan leiden tot twee conclusies:

  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r..


De criteria waaraan moet worden getoetst zijn opgenomen in bijlage III van de Europese richt-lijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. De criteria vallen uiteen in criteria betreffende de:

  • kenmerken van het project: omvang van het project, cumulatie met andere projecten, gebruik van natuurlijke hulpbronnen, productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder en risico op ongevallen;
  • plaats van het project: bestaand gebruik van de locatie, natuurlijke hulpbronnen en opnamevermogen/gevoeligheid van het milieu;
  • kenmerken van het potentiële effect: bereik, grensoverschrijdend karakter, orde van grootte en complexiteit, waarschijnlijkheid en duur, frequentie en omkeerbaarheid van het effect.


Toetsing

Kenmerken van het project

Het plan aan de Dr. Schaepmanstraat voorziet in een herontwikkeling van vier bestaande gestapelde woningbouwblokken met in totaal 32 woningen tot drie woningbouwblokken met in totaal maximaal 30 rijwoningen en waarin ruimte is voor tuinen en (achter)paden. De initiatiefnemer is voornemens de woningen te ontwikkelen volgens het '0 op de meter' duurzaamheidsprincipe. Dit houdt in dat de woningen zelfvoorzienend zijn wat betreft de energievoorziening. Er is geen sprake van cumulatie met andere projecten en de ontwikkeling heeft geen gevolgen voor natuurlijke hulpbronnen. Er wordt bijvoorbeeld geen grondwater onttrokken of grondstoffen in de omgeving gedolven. Er is geen sprake van de productie van afvalstoffen, anders dan regulier huishoudelijk afval.

Plaats van het project

Het project wordt uitgevoerd op een locatie die in de huidige situatie bebouwd is ten behoeve van woningbouw. De locatie ligt in het bestaand bebouwd gebied van Valkenswaard. De omge-ving bestaat voornamelijk uit (gestapelde) woningbouw, enkele maatschappelijke functies, openbaar groen en woonstraten/buurtontsluitingwegen. De openbare groenstructuur en verkeerstructuur maakt geen onderdeel uit van het plangebied. Binnen het plangebied is geen sprake van bijzondere landschappelijke, natuurlijke of cultuurhistorische waarden die de ontwikkeling van het woningbouwproject in de weg staan. Op basis van het bureau onderzoek en inventariserend veldonderzoek kan de aanwezigheid van archeologische waarden in dit stadium niet worden uitgesloten. Vanwege de bestaande bebouwing is nog geen uitsluitsel te geven omtrent de archeologische waarden. Door middel van sloop onder archeologische begeleiding, conform een op te stellen Programma van Eisen, waarna eventueel proefsleuvenonderzoek plaatsvindt, worden eventueel aanwezige archeologische waarden beschermd. Zodoende worden belangrijke negatieve gevolgen uitgesloten.

In de omgeving is Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux aanwezig. Dit betreft een gevoelig gebied zoals bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage. Dit Natura 2000-gebied ligt circa 390 meter ten westen en 2,5 kilometer ten oosten van Valkenswaard. In het onderzoek wordt ingegaan op beschermde gebieden en soorten. Een effect als gevolg van stikstofdepositie (verzuring en vermesting vanuit de lucht) wordt niet aannemelijk geacht, aangezien het aantal woningen in het plangebied afneemt. Tevens liggen de Natura 2000-gebieden buiten het invloedsgebied van het plan wat betreft de storingsfactoren versnippering, verdroging, geluid-, optische en lichtverstoring. Negatieve gevolgen voor de instandhoudings-doelstellingen van de Natura 2000-gebieden (of andere gevoelige gebieden in de omgeving) zijn daarmee niet te verwachten.

Kenmerken van het potentiële effect

De effecten van het project blijven, zoals ook blijkt uit de voorgaande, beperkt tot het plangebied en de directe omgeving daarvan. Het plangebied zelf wordt herontwikkeld van 32 gestapeld woningen naar 30 rijwoningen. De effecten zijn beperkt en de ontwikkeling van het woningbouwproject aan de Dr. Schaepmanstraat stuit niet op bezwaren (zie de voorgaande aspecten). Er is zeker geen sprake van 'belangrijke nadelige' milieueffecten.

Conclusie

In het kader van het bestemmingsplan is in voldoende mate inzicht gekregen in de milieugevolgen van de ontwikkelingen. Gelet op de kenmerken van het project, de locatie van het pro-ject en de kenmerken van de effecten van het project, moet worden geconcludeerd dat het project niet leidt tot milieueffecten van dusdanige omvang dat sprake kan zijn van 'belangrijke nadelige milieugevolgen'. Er is daarom geen aanleiding of noodzaak voor het doorlopen van een formele m.e.r.-beoordelingsprocedure of m.e.r.-procedure.

4.3 Historische kwaliteit

4.3.1 Archeologie

Het verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Nederland heeft dit verdrag in 1992 ondertekend en in 1998 geratificeerd. Het Verdrag van Malta (ook wel Verdrag van Valletta genoemd) was geïmplementeerd in de Monumentenwet, tot deze wet op 1 juli 2016 vervangen werd door de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden. blijven gehandhaafd. Een belangrijk doel is de bescherming van het archeologische materiaal in de bodem (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Het is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologisch waarden. Dit was in de voorgaande periode reeds een gebruikelijke praktijk.

Door SRE is voor de Kempen en A2-gemeenten, waaronder Valkenswaard, een archeologische beleidskaart opgesteld zodat er een actueel overzicht bestaat van de aanwezige en te verwachten archeologische en cultuurhistorische waarden. Voor de gebieden met waarde is om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen een bestemming 'Waarde - Archeologie' passend bij de aanwezige waarden opgenomen in de vigerende bestemmingsplannen.

Onderstaand zijn per categorie de uitgangspunten van de bestemming 'Waarde Archeologie' opgenomen:

  • A. Categorie 2: Gebied van archeologische waarde. In deze gebieden is bij eerdere onderzoeken reeds aangetoond dat er concentraties archeologische resten voorkomen die als behoudenswaardig gekarakteriseerd kunnen worden. In deze gebieden is dus sprake van vastgestelde archeologische waarden. De archeologische resten op deze terreinen zijn echter minder geconcentreerd dan bij de vorige categorie en bovendien is vaak niet exact bekend waar de resten zich bevinden. Bodemingrepen zijn in principe niet toegestaan. Vanwege de aanwezige archeologische waarden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van projectgebieden die groter zijn dan 100 m² en dieper gaan dan 0,3 m onder maaiveld.
  • B. Categorie 3: Gebied met een hoge archeologische verwachting, historische kern. Het gaat hier om de oude en de vermoedelijk nog oudere verschoven woonkernen en gehuchten, waar op basis van historische bronnen, oude kaarten en nog aanwezige bebouwing een hoge archeologische verwachting geldt. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot. Om die reden is een vergunning vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van projectgebieden die groter zijn dan 250 m² en dieper gaan dan 0,3 m –mv.
  • C. Categorie 4: Gebied met een hoge archeologische verwachting. In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een hoge archeologische verwachting. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot. Om die reden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 500 m² en dieper gaan dan 0,3 m of 0,5 m bij esdek onder maaiveld. Indien nog geen oppervlakte van een totale vergraving bekend is, bijvoorbeeld bij bestemmingsplanwijzigingen, geldt de onderzoeksverplichting voor plangebieden groter dan 1.000 m2.
  • D. Categorie 5: Gebied met een middelhoge archeologische verwachting. In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw, en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een middelhoge archeologische verwachting. Deze zones en gebieden waren net als de gebieden met een hoge verwachting in principe geschikt voor bewoning. De kans op het aantreffen van vondsten is hier echter kleiner, doordat de dichtheid aan vindplaatsen beduidend lager is dan in de gebieden met een hoge verwachting. Om die reden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 2.500 m² en dieper gaan dan 0,3 m of 0,5 m bij esdek onder maaiveld. Indien nog geen oppervlakte van een totale vergraving bekend is, bijvoorbeeld bij bestemmingsplanwijzigingen, geldt de onderzoeksverplichting voor plangebieden groter dan 5.000 m2.
  • E. Categorie 6: Gebied met een lage archeologische verwachting. Het gaat hierbij om gebieden waar op archeologische en landschappelijke gronden de kans op behoudenswaardige archeologische relicten klein wordt geacht. Om die reden is een archeologisch onderzoek alleen vereist bij bestemmingsplanwijzigingen en omgevingsvergunningen t.b.v. de activiteit ruimtelijke ordening van projectgebieden die groter zijn dan 25.000 m² en dieper gaan dan 0,4 m onder maaiveld. Ook zal bij m.e.r. plicht nader onderzoek worden verlangd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPdrschaepmanstr37-VA01_0011.png" Afbeelding 12: Uitsnede archeologische beleidskaart, met blauw omlijnd het plangebied

Het plangebied is gelegen in een gebied dat is aangeduid als categorie 4, een gebied met een hoge archeologische verwachting. In het vigerende bestemmingsplan 'Valkenswaard Noord' is derhalve de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen. Bij bodemingrepen die groter zijn dan 500 m² en dieper gaan dan 0,3 is archeologisch onderzoek vereist. De verwachting is dat bouwwerkzaamheden leiden tot een overschrijding van deze voorschriften. Bovendien zal met de sloop van de bestaande woningen het archeologisch vlak dieper dan 0,3 m worden verstoord. Derhalve is door Antea Group d.d. 21 september 2017 een bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd. Het complete onderzoek is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan. De resultaten worden hieronder besproken.

Onderzoek

Op basis van het bureauonderzoek is geconstateerd dat het gehele plangebied een brede archeologische verwachting kent. Uit het verleden zijn in de directe omgeving waarnemingen bekend uit de ijzertijd en de middeleeuwen. Ook het voorkomen van resten uit andere periodes kan niet worden uitgesloten.

Tijdens het veldonderzoek is een plaggendek gecontsateerd tot 1 meter diep. Onder het plaggendek is sprake van het uigangsmateriaal, matig fijn, zwak siltig zand. In een boring is op een diepte van 1,6 meter een dun laagje leem aangetroffen en in een andere boring een sterk geroerde A-horizont met veel puin. Op 0,8 meter diepte is sprake van een scherpe overgang naar de top van het uitgangsmateriaal.

De resultaten van het veldonderzoek geven aanleiding om de brede archeologische verwachting te handhaven. Het valt niet uit te sluiten dat onder het plaggendek nog archeologische sporen aanwezig zijn, mede doordat de locatie in de huidige situatie nog grotendeels bebouwd is. Bovendien is er geen informatie bekend over de funderingen van de bestaande bebouwing. Op basis van de bodemopbouw luidt het advies om een proefsleuvenonderzoek uit te voeren. Indien tijdens dit onderzoek een behoudenswaardige vindplaats wordt aangetroffen, dient de sloop van de ondergrondse funderingen archeologisch begeleid te worden.

Vanwege de bestaande bebouwing en het feit dat ten tijden van de vaststelling van dit bestemmingplan de huidige bewoners nog niet zijn verplaatst, is besloten een Programma van Eisen (PvE) op te stellen voor archeologische begeleiding bij de sloop. Het PvE dient te worden bekrachtigd door het bevoegd gezag, in deze de gemeente Valkenswaard. Voor vaststelling van onderhavig bestemmingsplan is het PvE voor archeologische begeleiding, opgesteld door Antea Group d.d. 21 maart 2018, voorgelegd en akkoord bevonden. De rapportage is als bijlage toegevoegd aan onderhavig bestemmingsplan. In voorliggend bestemmingsplan wordt bovendien de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' gehandhaafd. Hiermee wordt het aspect archeologie voldoende gewaarborgd in onderhavig bestemmingsplan.

4.3.2 Cultuurhistorie

Op 1 januari 2012 is de wet Modernisering monumentenzorg (Momo) in werking getreden. Een belangrijke doelstelling van de Modernisering van de Monumentenzorg is het versterken van de koppeling tussen erfgoed en ruimte. In het kader van de Momo dient in de toelichting van elk bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing beschreven te worden op welke wijze met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumentenrekening is gehouden.

Door SRE is derhalve tevens een cultuurhistorische beleidskaart opgesteld. Binnen het plangebied zijn op de beleidskaart geen cultuurhistorische waarden of monumenten aangeduid. Voorliggend initiatief heeft daarnaast ook geen negatieve invloed op cultuurhistorisch waardevolle elementen in de omgeving.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

Uit de analyse van de bestaande situatie (hoofdstuk 2), het beleidskader (hoofdstuk 3) en de milieuvoorwaarden (hoofdstuk 4) is een aantal wensbeelden en/of uitgangspunten afgeleid vanuit de verschillende (sectorale) aspecten. In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe in de toekomstige situatie rekening wordt gehouden met deze aspecten en hoe het ontwikkelingsplan wordt ingepast in de omgeving.

5.1 Stedenbouwkundig plan

Het planvoornemen bestaat uit de herbouw van maximaal 30 grondgebonden (rij)woningen. Hiertoe worden de vier bestaande gestapelde woningbouwblokken (in totaal 32 woningen) aan de Dr. Schaepmanstraat gesloopt en vervangen door 3 woonblokken, elk bestaande uit 10 woningen. De woonblokken worden evenwijdig aan de Dr. Schaepmanstraat gerealiseerd. Dit leidt tot een licht verspringende voorgevelrooilijn vanwege het schuine verloop van deze straat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPdrschaepmanstr37-VA01_0012.png"

Afbeelding 13: huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPdrschaepmanstr37-VA01_0013.png"

Afbeelding 14: toekomstige situatie

In de toekomstige situatie bedraagt het aantal woningen in het plangebied maximaal 30. De woningen worden gelijkmatig verdeeld over 3 blokken van 10 rijwoningen. De maximale goothoogte is 7 meter en een maximale bouwhoogte is 11 meter. Deze hoogtemaat maakt het mogelijk om de zonopvang voor zonnepanelen te optimaliseren. De hoekwoningen hebben een breedte van ongeveer 5,65 meter, de (tussen)wonigen zijn circa 4,8 meter breed. De woningen worden voorzien van twee bouwlagen en een kap.

Verkeer en parkeren

In 2008 heeft de gemeente Valkenswaard de beleidsnota parkeernormering vastgesteld. Het doel van deze nota is om parkeerproblemen te voorkomen of op te lossen aan de voorkant van de planvorming. Door het hanteren van parkeernormen ontstaat inzicht in de parkeerbehoefte en kan op voorhand een ruimtelijk,economisch en verkeerskundig kader worden geschetst. In deze nota is de richtlijn van de ASVV vertaald naar de plaatselijke situatie van de gemeente Valkenswaard. Hierdoor ontstaat een duidelijker inzicht in de parkeernormen voor de verschillende type gebieden in de gemeente.

Voor de te hanteren parkeernormen bij ruimtelijke ontwikkelingen is onderscheid gemaakt in drie gebieden: centrum, schil/overloopgebied en de rest van de bebouwde kom. Voor ieder gebiedstype is een separate parkeernormering opgesteld voor de te specificeren voorzieningen binnen de gemeente Valkenswaard. Het plangebied is gelegen in een zone die volgens de gebiedsindeling behoort tot de rest van de bebouwde kom. De onderstaande parkeernormering is relevant voor het bepalen van de parkeerbehoefte in onderhavig bestemmingsplan:

Woningtype   Verklaringen
 
Parkeernorm  
Woningen type II   - 2 of 3 aan elkaar gebouwde woningen;
- appartementen met een oppervlakte tussen de 60 m2 en 125 m2 bvo
 

1,8 per woning
 
Woningen type III
 
- 4 of meer aan elkaar gebouwde woningen;
- appartementen met een oppervlakte kleinder dan 60 m2 bvo
 

1,55 per woning  

Parkeren vindt in de toekomstige situatie, evenals in de huidige situatie, plaats in de openbare ruimte van de Dr. Schaepmanstraat. Voorliggend bestemmingsplan heeft een afname van de parkeerdruk tot gevolg. De bestaande 32 appartementen in het plangebied zijn circa 100 m2 groot (bvo), waardoor de normering voor 'Woningtype II' van toepassing is voor het bepalen van de parkeerdruk c.q. benodigde capaciteit. In totaal zijn 58 parkeerplaatsen nodig om in de huidige behoefte te kunnen voorzien volgens de gemeentelijke parkeernorm.

In de toekomstige situatie worden 30 woningen gerealiseerd, verdeeld over 3 woonblokken van elk 10 aaneengebouwde woningen. Hierdoor is in de toekomstige situatie de parkeernorm voor 'Woningtype III' het toetsingscriterium, waardoor volgens de gemeentelijke normering 47 parkeerplaatsen benodigd zijn. Er is dus sprake van een afname van de parkeerdruk van 11 parkeerplaatsen. Voorliggend bestemmingsplan heeft dus een positief effect op de parkeersituatie rondom het plangebied.

5.2 Beeldkwaliteit

Het gebied Kerkakkers bevat geen bijzondere architectonische uitstraling. De stedenbouwkundige opzet bestaat uit brede loodrecht op elkaar staande straten, waardoor een goede oriëntatie mogelijk is. Voor nieuw- of herbouw gelden de volgende richtlijnen:

  • Volg de bestaande rooilijn of de rooilijn van de naastgelegen panden.
  • Nieuwbouw van hoofdgebouwen en bijbehorende bebouwing in eigen stijl met inachtneming van de bestaande kenmerken in de directe omgeving. Kenmerken hiervan zijn:
  • I. eenvoudig hoofdvolume met ritmiek in de gevel van het dak;
  • II. baksteen als hoofdmateriaal in aardetinten met accenten van licht metselwerk en wit pleisterwerk;
  • III. gebruik van dakpannen;
  • IV. sobere maar zorgvuldige detaillering en bij voorkeur witte kozijnen.

Zoek per cluster (rij, blok of buurtje) naar eenheid in de massaopbouw van het hoofdgebouw, geen gestapelde woningbouw.

  • De woningen zijn voorzien van een verbijzondering in de architectuur, om eentonigheid te voorkomen.
  • Streef naar eenduidigheid, zodat een veelheid van verschillende aan-, op- en uitbouwen wordt voorkomen.
  • De rijbebouwing heeft een zadelkap evenwijdig aan de straat (langskap);
  • Stem kleurgebruik zoveel mogelijk af per rij of cluster, voorkom een breed palet of felle kleuren.
  • De erfafscheidingen, grenzend aan of zichtbaar vanaf het openbaar gebied, dienen mee ontworpen te worden met de woningen of als 'groene' erfafscheiding uitgevoerd te worden.  

5.3 Duurzaamheid

De initiatiefnemer is voornemens de woningen te ontwikkelen volgens het '0 op de meter' duurzaamheidsprincipe. Dit houdt in dat de woningen zelfvoorzienend zijn wat betreft de energievoorziening. Concreet betekent dit dat bouwvlakken iets ruimer zijn zodat dikkere gevels kunnen worden gerealiseerd en dat de bouwvoorschriften voor de maximum goot- en bouwhoogte de ruimte bieden om architectonisch optimale voorwaarden te scheppen voor het benutten van bijvoorbeeld zonnepanelen.

Hoofdstuk 6 Uitvoeringsaspecten

6.1 Handhaving

Een van de uitgangspunten bij het ontwikkelen van een bestemmingsplan is dat het plan handhaafbaar dient te zijn. De begrippen toezicht en handhaving definiëren wij als "elke handeling van de gemeente die er op is gericht de naleving van rechtsregels te bevorderen of een overtreding daarvan te beëindigen".

Handhaving van het ruimtelijke beleid is een voorwaarde voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Artikel 7.1 Wro bepaalt dat burgemeester en wethouders zorg dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens de Wro. Uitvoering van de bestuursrechtelijke handhaving geschiedt conform de gemeentelijke handhavingsstrategie, die opgenomen is in het handhavingsbeleidsplan.

Daarnaast vallen overtredingen van het bestemmingsplan onder de Wet op de economische delicten. Het betreft hier de activiteiten die in de planregels worden genoemd onder gebruiksverbod en bouwverbod. Deze strafrechtelijke handhaving is in het leven geroepen om ernstige onomkeerbare gevolgen, zoals het afbreken van monumentale panden, te voorkomen.

Als een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld en op termijn een ander ruimtelijk rechtsregiem gaat gelden, dient de gemeente op een bepaald ijkmoment inzicht te hebben, wat er feitelijk aan bouwwerken in een gebied aanwezig is, hoe deze en de onbebouwde omgeving worden gebruikt. Dit wordt bij het opstellen van het bestemmingsplan geïnventariseerd.

Reeds bij de totstandkoming van een bestemmingsplan dient terdege aandacht te worden besteed aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Om een goed handhavingsbeleid mogelijk te maken moeten doelstellingen duidelijk aangegeven worden. Op basis van een risico-analyse en aandachtspunten worden prioriteiten gesteld en wordt de handhavingsorganisatie zodanig ingericht dat gestelde doelen bereikt kunnen worden.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan. Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. Met het oog hierop heeft de wet in de bestemmingsplanprocedure in ieder geval een aantal verplichte inspraakmomenten ingebouwd.
  • 2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Uiteraard kan niet een ieder zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.
  • 3. Inzichtelijke en realistische regeling. Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dit houdt in: helder van opzet, niet onnodig beperkend of inflexibel en goed controleerbaar. De regels behoren dan ook niet meer dan noodzakelijk is te regelen.
  • 4. Actief handhavingsbeleid. Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien deze maatregelen achterwege blijven, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid. De rechtssituatie gaat specifiek een rol spelen als in het kader van toezicht en handhaving teruggegrepen moet worden op het overgangsrecht, zoals dat in het geldend bestemmingsplan is beschreven. Op grond van het overgangsrecht is met objectieve feiten vast te stellen hoe de rechtssituatie is en of er bouw- en of gebruiksregels worden overtreden.

Door een inzichtelijk plan te maken is zoveel mogelijk evenwicht gezocht tussen de zeer diverse waarden die beschermd moeten worden, de verschillende ontwikkelingen die mogelijk zouden moeten zijn, de voorwaarden die daarbij dan gesteld moeten worden, en de afstemming met de beleidslijnen van bijvoorbeeld waterschap, provincie, etc..

Handhaving van gebruiks- en aanlegregels wordt algemeen als knelpunt ervaren. Teneinde de handhaafbaarheid te bevorderen worden de aanwezige kwaliteiten zo specifiek mogelijk op de verbeelding weergegeven.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

In artikel 3.1.6 onder sub f van het Bro is vastgelegd dat inzicht moet worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Hiertoe behoort ook de economische uitvoerbaarheid.

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening moet bij nieuwe ontwikkelingen een exploitatieplan worden vastgesteld. Een exploitatieplan hoeft niet te worden opgesteld als het kostenverhaal van de grondexploitatie anderszins verzekerd is.

De ontwikkelaar heeft met de gemeente een anterieure overeenkomst, inclusief planschadeverhaalsovereenkomst, afgesloten. Hiermee wordt voldaan aan de verantwoording van de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Juridische regeling

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridisch bindende regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten bebouwing. De verbeelding is samen met de regels het juridisch bindend kader van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

De regels zijn verdeeld in vier hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bestaat uit twee artikelen. Artikel 1 geeft een omschrijving van de in de regels gehanteerde begrippen. Artikel 2 geeft aan hoe bepaalde afstanden, maten, oppervlakte en inhoud gemeten moeten worden.

In hoofdstuk 2 zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Per bestemming wordt aangegeven welke functies en doeleinden op de gronden toelaatbaar zijn en wat er hoe er mag worden gebouwd. Ook dubbelbestemmingen zijn in dit hoofdstuk opgenomen.

In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld, waarbij onder andere gedacht moet worden aan de anti-dubbeltelbepaling en de algemene afwijkingsregels.

Hoofdstuk 4 bevat regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel.

7.2 Artikelsgewijze toelichting

In de volgende paragrafen is een toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.

7.2.1 Inleidende regels

Begrippen
In dit artikel worden de begrippen nader omschreven die gebruikt worden in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Bouwperceel
In feite is het bouwperceel het stuk grond, dat bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning moet worden aangemerkt als behorende bij de aangevraagde bebouwing. Let op: indien bij een woning een deel van een aangrenzende bestemming 'Groen' bij de aanvraag is opgegeven als bouwperceel, dan dient deze aanvraag toch beoordeeld te worden zonder dit gedeelte. Meten dient beperkt te zijn tot de bestemming waarvoor de regeling geldt.

Het begrip 'bouwperceel' kan nodig zijn om het toelaatbare bebouwingsareaal rechtvaardig per vestiging, per bedrijf, per beheerseenheid of per wooneenheid etc. te verdelen. Een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming kan in bepaalde gevallen meerdere bouwpercelen omvatten. Deze situatie doet zich bijvoorbeeld voor bij huurcomplexen die als eengezinswoningen in een rij gerealiseerd zijn. In dit geval moet aan het begrip perceel en andere betekenis worden toegekend dan normaal in het eigendomsrecht geldt.

Voorgevelrooilijn
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die op 1 oktober 2010 in werking is getreden, regelt een groot aantal omgevingsvergunningsvrije bouwwerken. Om te bepalen of een bepaald bouwwerk vergunningsvrij is, wordt in een aantal gevallen gebruik gemaakt van het begrip voorgevelrooilijn. De wet voorziet echter niet in een begripsbepaling, maar verwijst hierbij onder andere naar het bestemmingsplan. Daarom is het begrip voorgevelrooilijn opgenomen in onderhavig bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan maakt gebruik van bouwvlakken, waarbinnen de hoofdbebouwing met bijbehorende bouwwerken gerealiseerd mag worden. De voorgevelrooilijn wordt gevormd door de grens van het bouwvlak die is gericht naar het openbaar gebied (bijvoorbeeld een weg of groenvoorziening) en het verlengde van die grens. Bij een hoekperceel wordt ook de zijdelingse bouwgrens die naar het openbaar gebied is gericht en het verlengde daarvan gezien als voorgevelrooilijn.

Wijze van meten

In dit artikel wordt beschreven op welke wijze de in de regels voorgeschreven maatvoeringen gemeten moeten worden.

Goothoogte en bouwhoogte van een bouwwerk
Het reguleren van bouwvolumes kan op verschillende manieren plaatsvinden. In het verleden werd hierbij in Valkenswaard het begrip goothoogte als belangrijkste factor gehanteerd. In de nieuwe bestemmingsplansystematiek wordt naast de goothoogte ook een maximale bouwhoogte opgenomen. Met name het begrip goothoogte behoeft enige toelichting.

De onderliggende gedachte bij het begrip goothoogte is een stapeling van bouwmassa's in een hoofdvolume (basismassa) met daarop mogelijk een secundair volume in de vorm van een kapconstructie of daarmee vergelijkbare dakafdekking. Vaak is het onderscheid tussen beide bouwmassa's niet voor de volle honderd procent eenduidig.
Met de goothoogte wordt beoogd de maximale hoogte van de basismassa te reguleren. De te toetsen hoogte moet dan ook plaatsvinden aan de hand van de goothoogte die representatief kan worden geacht voor de basismassa. Ter illustratie zijn in afbeelding 15 enkele voorbeelden geschetst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPdrschaepmanstr37-VA01_0014.jpg"

Afbeelding 15: Goot- en bouwhoogte van een bouwwerk

 

Bij bijbehorende bouwwerken geldt in principe dezelfde filosofie. Verder wordt daarbij aanvullend een maximale dakhelling voorgeschreven om het éénlaagse karakter te benadrukken, mede om de belendende (woon-)percelen een bescherming in hun woon-en/of gebruiksgenot te bieden. Uitgangspunt is te voorkomen, dat belendingen worden geconfronteerd met relatief lange wanden die hoger zijn dan drie meter. Beperkte topgevels zijn acceptabel. De dakhelling heeft bovendien de functie van regulerende factor in de zon-/lichtbelemmering. In afbeelding 16 zijn enkele illustraties van deze situaties gegeven. Daarbij zijn ook bouwwerken geschetst, waarvan de ontwikkeling niet moet plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPdrschaepmanstr37-VA01_0015.png"

Afbeelding 16: Goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken

7.2.2 Bestemmingen

De regels in verband met de bestemmingen kennen een min of meer gelijke opbouw en bestaan in ieder geval uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels. Voor een aantal bestemmingen zijn daarbij specifieke gebruiksregels opgenomen en/of een afwijkingsbevoegdheid.

De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin de functies worden benoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan (het gebruik). In een aantal gevallen is een specificering opgenomen van de toegestane functie, die correspondeert met een functieaanduiding op de verbeelding.

De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen.

In dit bestemmingsplan worden de volgende bestemmingen gebruikt:

Tuin
De bestemming 'Tuin' is bedoeld voor voor- en zijtuinen alsmede voor in- en uitritten voor woningen. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de gronden als tuin.

Situaties met tuinen op de hoek van een straat leveren vrijwel altijd discussie op met betrekking tot verkeersveiligheid en stedenbouwkundige aspecten. Hoe moet hiermee worden omgegaan? De algemene wijze van bestemmen gaat uit van het principe dat de voortuinen en gedeelten van zijtuinen de bestemming 'Tuin' krijgen en de resterende gronden de betreffende hoofdbestemming ('Wonen').

De grens tussen de bestemming 'Tuin' en de aangrenzende bestemming wordt conform een vaste standaard getekend. Deze standaard is vastgelegd in het 'Handboek digitale bestemmingsplannen Gemeente Valkenswaard'. Vergunningvrij bouwen is echter op 1 meter achter de voorgevel toegestaan. De bestemming 'Tuin' is daarom op zijpercelen getekend tot op 1 meter achter de voorzijde van het bouwvlak van de aangrenzende bestemming.

Binnen deze bestemming bedraagt de bouwhoogte van een erfafscheiding maximaal 1 meter. Indien de bestemming 'Tuin' op een zijperceel verder doorloopt dan bovenstaande 1 meter én deze zijtuin niet grenst aan de openbare weg, dan geldt voor een erfafscheiding een maximale bouwhoogte van 2 meter.
Grenst de als 'Tuin' bestemde zijtuin aan de openbare weg, dan kan een hoge erfafscheiding verkeersonveilige situaties opleveren. Een dergelijke erfafscheiding mag daarom maximaal 1 meter hoog zijn. In afwijking hiervan is een erfafscheiding van maximaal 2 meter hoog toegestaan, onder voorwaarden in het kader van verkeersveiligheid en stedenbouw.

De bestemming voorziet in een regeling voor het bouwen van aanbouwen aan de voorgevel van het hoofdgebouw (erkers). De diepte van de aanbouwen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 1,5 meter.

Daarnaast kan in afwijking van het bestemmingsplan naast het pand ook een zijaanbouw worden toegestaan tot 1 meter naast de rooilijn van de zijgevel. In de afwijkingsregels zijn voorwaarden opgenomen die rekening houden met de situering van het belendende perceel 'om de hoek' (dus achter het hoekperceel) en/of aan de overkant van de zijstraat (dus in het verlengde van het hoekperceel). In het eerste geval wordt de afwijkingsregeling bepaald door de voorgevelrooilijn van het belendende pand om de hoek. Aan de overzijde kan het veel uitmaken of daar voorgevels zijn, zijgevels of een groen- of parkeerstrook, waardoor het bevoegd gezag wel of niet overgaat tot verlening van de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan.

Wonen
Deze bestemming geldt voor alle woningen in het plangebied met bijbehorende zij- en achtertuinen.

Hoofdgebouwen
De hoofdbebouwing is vastgelegd in bouwvlakken. Zo is de maatvoering, situering en de vorm van de hoofdgebouwen vastgelegd. Ook het maximum aantal woningen dat binnen het bouwvlak is toegestaan is op de verbeelding aangegeven. Uitbreiding van hoofdgebouwen over twee bouwlagen mag uitsluitend plaatsvinden binnen de bouwvlakken. De diepte van het bouwvlak is afhankelijk van het aantal woningen. Volgens de standaard bestemmingsplan systematiek in Valkenswaard is de onderstaande maatvoering van toepasing:

Aantal woningen   Diepte bouwvlak  
drie of meer woningen   maximaal 10 meter  
twee woningen   maximaal 12 meter  
één woning en een perceelsbreedte kleiner dan 21 meter   maximaal 12 meter  
één woning en een perceelsbreedte groter of gelijk aan 21 meter   maximaal 15 meter  


Hier wordt in onderhavig bestemmingsplan echter deels van afgeweken. De diepte van het bouwvlak ter plaatse van het oostelijke woonblok is namelijk 11 meter, terwijl 10 meter doorgaans gebruikelijk is bij drie of meer aaneengebouwde woningen. De verruiming van deze diepte biedt namelijk de noodzakelijke flexibiliteit om tevens de bouw van levensloopbestendige woningen mogelijk te maken.

In die gevallen dat de bestaande diepte van het hoofdgebouw, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of latere wetgeving tot stand is gekomen, meer bedraagt dan bovenstaande standaard maatvoering, geldt die diepte in afwijking van de standaard als maximaal toegestaan.

Bijbehorende bouwwerken
Bijbehorende bouwwerken, erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak van het hoofdgebouw gerealiseerd worden.
De hoeveelheid te realiseren bijbehorende bouwwerken gelegen buiten het bouwvlak is in de regels opgenomen. Afhankelijk van de oppervlakte van het zij- en achterperceel mag 50%, 40% of 25% bebouwd worden tot een maximum oppervlakte van respectievelijk 75 m2, 100m2 of 150 m2.
Tevens is in de bouwregels voor bijbehorende bouwwerken een maximale goothoogte van 3,5 meter en een maximale dakhelling van 45 graden opgenomen. Gezien de maximaal mogelijk oppervlakte van 150 m2, is het in theorie mogelijk om een bijbehorend bouwwerk te realiseren met een zeer hoge nok. Om excessen in bouwhoogte te voorkomen, is deze gemaximaliseerd op 5,5 meter. Hiermee wordt tevens voorkomen dat boven de goothoogte van 3,5 meter nog een volwaardige bouwlaag gerealiseerd kan worden.

Begrenzing Woon- en Tuinbestemming
De algemene wijze van bestemmen gaat uit van het principe dat de voortuinen en gedeelten van zijtuinen de bestemming 'Tuin' krijgen en de resterende gronden de bestemming 'Wonen'.

De tuinbestemming is in beginsel tot op een afstand van 1 meter achter de voorzijde van het bouwvlak van de woonbestemming gelegd. Bij hoekpercelen is, daar waar het perceel grenst aan de doorgaande openbare weg, een strook met een breedte van minimaal 3 meter bestemd als 'Tuin'. Hier mag niet worden gebouwd. Is de zijtuin breder dan 3 meter, dan is de restmaat bestemd als 'Wonen' tot de maximale breedte van 4 meter.

Goothoogte en bouwhoogte

Het reguleren van bouwvolumes kan op verschillende manieren plaats vinden. In het verleden werd hierbij in Valkenswaard het begrip goothoogte als belangrijkste factor gehanteerd. De achterliggende gedachte was een mogelijke opbouw van bouwmassa's in een hoofdvolume met daarop mogelijk een secundair volume in de vorm van een kapconstructie of daarmee vergelijkbare dakafdekking.

In deze systematiek werd de bouwhoogte of dakhelling niet geregeld, waardoor er veel vrijheid was in het vormgeven van de kapconstructie. Deze vrijheid had voordelen, met name op ontwerptechnisch gebied, maar heeft ook geleid tot excessen. Vandaar dat de raad op 2 november 2010 heeft besloten in de nieuwe bestemmingsplansystematiek naast een goothoogte ook een maximale bouwhoogte op te nemen.

De maximale goot-en bouwhoogte van het hoofdgebouw is in het bouwvlak aangegeven met behulp van een maatvoeringsaanduiding. De goot-en bouwhoogte geldt voor het (deel van het) bouwvlak, waaraan het op de verbeelding gekoppeld is. Boven de maximaal toegestane goothoogte is op grond van de bouwregels nog maximaal één bouwlaag toegestaan, waarmee voorkomen wordt dat in de kap twee of meer woonlagen gerealiseerd kunnen worden.

De maximale goot-en bouwhoogte voor bijbehorende bouwwerken is opgenomen in de regels.

Aan-huis-verbonden beroepen

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn aan-huis-verbonden beroepen rechtstreeks toegestaan tot een oppervlakte van 35 m2, mits voldaan wordt aan de eisen zoals opgenomen in de specifieke gebruiksregels van de bestemming 'Wonen'. Het bevoegd gezag kan in afwijking hiervan een omgevingsvergunning verlenen tot een oppervlakte van maximaal 75 m2. Belangrijke voorwaarden daarbij zijn onder andere dat er geen ernstige of onevenredige hinder van het woonmilieu mag optreden en dat de afwikkeling van het verkeer niet nadelig wordt beïnvloed. Ook de parkeerdruk mag niet onaanvaardbaar toenemen door het aan-huis-verbonden beroep.
Het gebruiken van bijgebouwen als zelfstandige woning of onafhankelijke woonruimte is in beginsel niet toegestaan.

Waarde - Archeologie 4

Categorie 4: Gebied met een hoge archeologische verwachting. In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een hoge archeologische verwachting. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot. Om die reden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 500 m² en dieper gaan dan 0,3 meter of 0,5 meter bij esdek onder maaiveld. Indien nog geen oppervlakte van een totale vergraving bekend is, bijvoorbeeld bij bestemmingsplanwijzigingen, geldt de onderzoeksverplichting voor plangebieden groter dan 1000 m2.

7.2.3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn de aanvullende, algemene regels opgenomen.

Anti-dubbeltelregel
Dit artikel bevat de bepaling om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. Het artikel is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en is daaruit overgenomen.

Algemene bouwregels
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Zo is bijvoorbeeld geregeld dat bestaande, afwijkende maten, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of latere wetgeving tot stand zijn gekomen, als maximaal toelaatbaar worden geacht. Hiermee wordt voorkomen dat afwijkende doch legaal tot stand gekomen situaties in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan.

Ondergeschikte bouwdelen
In artikel Ondergeschikte bouwdelen is opgenomen, dat ondergeschikte bouwdelen bij het meten buiten beschouwing worden gelaten, mits aan een tweetal voorwaarden wordt voldaan. Er is een niet-limitatieve opsomming gegeven van ondergeschikte bouwdelen. De reden van "buiten beschouwing laten" is gebaseerd op de volgende feiten. Om de contouren van de stedenbouwkundige massa te toetsen, zijn ondergeschikte bouwdelen die niet representatief zijn voor de massa en verschijningsvorm van een gebouw, van mindere betekenis. In deze context is het niet gerechtvaardigd om in de gegeven situatie van een maatoverschrijding te spreken die niet tolerabel is.

Tot openbare ruimten worden de openbare weg en openbaar groen gerekend. Voor het garanderen van veiligheid dienen maatafwijkingen hier apart in beschouwing te worden genomen; een directe toelaatbaarheid is in deze gevallen minder gewenst.

Algemene gebruiksregels
Seksinrichtingen worden middels een algemene gebruiksregel uitgesloten, zodat bijvoorbeeld een seksbioscoop of prostitutiebedrijf niet mogen voorkomen. Voor het begrip seksinrichting en wordt verwezen naar de omschrijving onder artikel Begrippen.

Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het bevoegd gezag kan hierbij tevens nadere eisen stellen. De belangen van waaruit die eisen worden gesteld, zijn ook nader opgesomd in dit artikel.

Op deze algemene afwijkingsregels kan een beroep gedaan worden, waar het gaat om bijvoorbeeld bepaalde overschrijdingen met 10%, voor het oprichten van bouwwerken ter wering van geluidhinder, voor gebouwtjes ten dienste van het verkeer of openbaar nut, voor antennes en zendmasten en voor bepaalde bouwwerken op of direct nabij de openbare weg.

Algemene wijzigingsregels
Op deze algemene wijzigingsregels kan een beroep gedaan worden, waar het gaat om bijvoorbeeld bepaalde overschrijdingen met 10%, voor de in het plan aangegeven bestemmingsplangrens, van het beloop of het profiel van een weg, alsmede van de vorm van bouwvlakken voor zover zulks bij de definitieve uitmeting, bij de verkaveling of bij de nadere detaillering noodzakelijk en/of wenselijk is.

Algemene procedureregels
In dit artikel zijn de procedures opgenomen die gevolgd moeten worden bij het stellen van nadere eisen.

7.2.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht
De tekst uit dit artikel is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen. Het betreft een regeling voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het bestemmingsplan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

Slotregel
In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

 

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

8.1 Vooroverleg en inspraak

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) is het concept-Ontwerpbestemmingsplan "Dr. Schaepmanstraat 37-99'' voorgelegd aan de de daartoe in aanmerking komende instanties. Er is een vooroverlegreactie ontvangen. Hierin is door het Waterschap De Dommel ingestemd met het bestemmingsplan in het kader van de watertoetsprocedure (d.d. 23 oktober 2017).

8.2 Zienswijzen

Het bestemmingsplan 'Dr. Schaepmanstraat 37-99' heeft de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening doorlopen. Het ontwerpbestemmingsplan heeft 6 weken ter inzage gelegen in de periode 18 januari 2018 tot en met 28 februari 2018.Gedurende deze periode is eenieder de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen. Er zijn geen zienswijzen doorgevoerd. Ambtshalve is een wijziging doorgevoerd in de regels van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4', zodat deze regeling overeenkomstig de gemeentelijke standaard is.

8.3 Vaststelling

De raad van de gemeente Valkenswaard heeft op 7 juni 2018 het bestemmingsplan 'Dr. Schaepmanstraat 37-99' vastgesteld. Tegen dit besluit kan gedurende 6 weken beroep aan worden getekend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld dan wordt het bestemmingsplan direct na deze termijn onherroepelijk. Door de gemeenteraad is in het vaststellingsbesluit opgenomen dat de toelichting van het bestemmingsplan een verwijzing naar 'Agenda 22' dient te bevatten.