Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Carolusdreef 100
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0858.BPcarolusdreef100-VA01

Toelichting

 
1 Inleiding
1.1 Aanleiding en doel
Woningcorporatie Woonbedrijf uit Eindhoven is voornemens om het voormalige terrein van basisschool De Windroos aan de Carolusdreef (inclusief fietsenberging) en de bijbehorende gymzaal aan de Sint Antoniusstraat in Valkenswaard te herontwikkelen.
 
Alle bebouwing van de voormalige school en gymzaal is enkele jaren terug gesloopt en het plangebied ligt nu braak. Ter plaatse is voorzien in de bouw van 14 grondgebonden woningen en een appartementencomplex met 23 wooneenheden.
 
Onderhavige ontwikkeling is echter niet passend binnen het thans geldende bestemmingsplan. Om de juridische basis te verlenen voor de ontwikkeling van onderhavig plan is de gemeente Valkenswaard bereid mee te werken aan een herziening van het geldende bestemmingsplan.
 
Voorafgaand aan de herziening van dit bestemmingsplan heeft het college van de gemeente Valkenswaard een stedenbouwkundige visie vastgesteld voor de betreffende ontwikkeling. Het doel van de stedenbouwkundige visie voor de locatie is om de mogelijke toekomstige ruimtelijke en functionele situatie kwaliteitsvol, helder en overtuigend in beeld te brengen.
1.2 Plankarakter
Onderhavig bestemmingsplan is gericht op de herontwikkeling van het voormalige terrein van basisschool De Windroos aan de Carolusdreef en de bijbehorende gymzaal aan de Sint Antoniusstraat in Valkenswaard. Hierdoor draagt het bestemmingsplan het karakter van een ontwikkelingsgericht plan. Dit houdt in, dat er in het plangebied stedenbouwkundige/ ruimtelijke veranderingen worden voorzien.
1.3 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de situering van het plangebied en een overzicht van de bestaande juridische regeling. Hoofdstuk 3 beschrijft, voor zover relevant, in hoofdlijnen de beleidsdocumenten die door de te onderscheiden overheden ten aanzien van het plangebied zijn gepubliceerd. In hoofdstuk 4 wordt een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Hierbij gaat het zowel om de ruimtelijke structuur als de aanwezige functies. Dit geeft een impressie van het beleidskader voor het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk komen ook de milieutechnische randvoorwaarden naar voren. Hoofdstuk 5 geeft een beschrijving van de uitgangspunten van het plan. De uitvoeringsaspecten handhaving en de economische uitvoerbaarheid worden besproken in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Als laatste komen in hoofdstuk 8 het vooroverleg en de inspraakreacties aan bod.
2 Plangebied
2.1 Situering
Het plangebied is gelegen even ten noorden van het centrum van Valkenswaard op een perceel omgeven door de Sint Antoniusstraat, Die Haghe en de Carolusdreef.
 
Globale ligging en begrenzing plangebied binnen Valkenswaard (wit vlak)
2.2 Bestaande juridische regeling
Voor de gronden in het plangebied geldt op dit moment het bestemmingsplan 'Valkenswaard Noord - deel 6' en hebben hierin de bestemming 'Maatschappelijk (artikel 10)'. Binnen deze bestemming zijn gebouwen ten behoeve van openbaar bestuur, openbare en maatschappelijke dienstverlening, religie, educatie, sport, verenigingsleven, (para-) medische, sociale en culturele doeleinden en hiermee gelijk te stellen voorzieningen, alsook ondergeschikte detailhandel en horecabedrijven ten dienste van deze voorzieningen toegestaan. Het maximum bebouwingspercentage binnen het bouwvlak bedraagt 75 %, de maximum goothoogte 7,5 m en het maximum aantal bouwlagen '3'. Binnen deze bestemming is het bouwen van woningen echter niet toegestaan.
 
Uitsnede plankaart geldend bestemmingsplan met globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
3 Planologisch kader
Het beleid van de gemeente Valkenswaard vormt het kader waarbinnen de functionele en ruimtelijke ontwikkelingen van de kom van Valkenswaard worden vastgesteld. De ruimtelijke ontwikkelingsplannen van rijk, provincie en regio vormen randvoorwaarden voor het gemeentelijke beleid. Voor zover relevant voor dit bestemmingsplan worden in de volgende paragrafen het nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid toegelicht.
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. De aanleiding voor het opstellen van deze structuurvisie is gelegen in het feit dat er nieuwe politieke accenten zijn gelegd door veranderende omstandigheden, zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Dit laatste onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de visie worden ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden.
 
De hoofdlijn van de SVIR is dat het Rijk op het gebied van de ruimtelijke ordening terugtreedt en dat gemeenten en provincies op dit taakveld een meer prominente rol krijgen. In het SVIR staat centraal dat alleen nog een taak voor het Rijk is weggelegd wanneer sprake is van:
  • Een onderwerp dat nationale baten en / of lasten heeft en de doorzettingsmacht van gemeenten overstijgt (bv. mainports);
  • Een onderwerp waarvoor internationale verplichtingen zijn aangegaan (bv. werelderfgoederen);
  • Een onderwerp dat (provincie-) of landsgrens overschrijdend is, of een hoog afwentelingsrisico kent of reeds in beheer bij het rijk is (bijvoorbeeld infrastructuur).
Het Rijk heeft 13 onderwerpen benoemd waar het, aan de hand van de bovenstaande criteria, een taak voor zichzelf ziet weggelegd. Door het nemen van verantwoordelijkheid ten aanzien van deze onderwerpen stelt het Rijk zich voor de middellange termijn (2028) en lange termijn (2040) tot doel Nederland concurrerend, veilig en leefbaar te houden. De onderwerpen die een nationaal belang betreffen, zijn het creëren van een internationaal bereikbaar vestigingsklimaat, ruimte bieden voor het hoofdnetwerk van (duurzame) energievoorziening en het vervoer van stoffen via buisleidingen en een efficiënt gebruik van de ondergrond. Daarnaast zijn ook het creëren van een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen, het beter benutten en in stand houden van het bestaande mobiliteitssysteem met bijbehorende hoofdinfrastructuur, het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid en klimaatbestendige ontwikkeling, ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationaal unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten en ruimte voor militaire terreinen en activiteiten van nationaal belang. Tenslotte vindt het Rijk zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij ruimtelijke plannen belangrijk.
 
Onderhavige ontwikkeling raakt geen van deze onderwerpen. Het beleid van het Rijk wordt geëffectueerd door het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de bijbehorende ministeriële Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
 
De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Rarro) geeft uitwerking aan enkele bepalingen in het Barro.
 
Planspecifiek
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding. Ook is er geen relevante aanvullende regelgeving opgenomen in het Rarro.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de onderliggende vraag in de regio, de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en een multimodale ontsluiting.
 
Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder van duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro. Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking werkt volgens drie stappen:
  1. beoordeling door betrokken overheden of beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en gemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
  2. indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
  3. indien herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.
Onderhavig plan betreft de realisatie van circa 37 woningen. Ten aanzien van de realisatie van deze woningen wordt in toelichting paragraaf 3.4 ingegaan op het woningbouwprogramma in relatie tot de regionale behoefte. Daarmee wordt stap 1 van de ladder beantwoord.
De herontwikkeling vindt plaats binnen het bestaand stedelijk gebied. De voormalig schoollocatie wordt getransformeerd naar een woningbouwlocatie. Hiermee wordt voldaan aan de 2e trede van de ladder (zie ook toelichting paragraaf 3.2.1.).
  
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening - partiële herziening 2014
Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de 'Structuurvisie ruimtelijk ordening, partiële herziening 2014' vastgesteld. De structuurvisie ruimtelijke ordening van de provincie hanteert een sturingssysteem uit twee lagen: robuuste structuren en een gebiedsgerichte benadering in zogenaamde gebiedspaspoorten. Deze twee lagen zijn beiden gebiedsdekkend. De sturing is verschillend.
 
De provincie kent 4 structuren: 
  1. De groenblauwe structuur: gebieden waar natuur- en waterfuncties behouden en ontwikkeld worden;
  2. De agrarische structuur: een breed georiënteerde plattelandseconomie, waar landbouw een belangrijke drager is en waar de landbouwfunctie goed is afgestemd op de omgeving.
  3. De stedelijke structuur: alle grote locaties voor wonen, werken en voorzieningen zoals steden, dorpen en bedrijventerreinen, waar de nadruk ligt op concentratie, zorgvuldig ruimtegebruik, ruimtelijke kwaliteit, verknoping aan infrastructuur en versterking van kennisinnovatie economie.
  4. Infrastructuur: samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen waarbij de nadruk ligt op betere verknoping, bevorderen bereikbaarheid, aandacht voor landschap en goede verdeling over verschillende netwerken.
Onderhavig plangebied ligt in de stedelijke structuur. De provincie wil in deze gebieden het volgende bereiken:
 
Concentratie van verstedelijking
De provincie wil dat er verschillende kwaliteiten worden ontwikkeld voor wonen en werken rond de steden en in het landelijk gebied. Om zo bij te dragen aan een onderscheidend leef- en vestigingsklimaat ter versterking van de kenniseconomie in Brabant. Bij de opgave voor wonen en werken wordt het accent sterker verlegd naar de te ontwikkelen kwaliteiten, de inzet op herstructurering en het beheer van het bestaand stedelijk gebied.
 
De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. Hierdoor is minder ruimte nodig voor stedelijke uitbreidingen.
 
Meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit
De provincie wil dat nieuwe ontwikkelingen meer inspelen op het karakter en de kwaliteit van de plek. Door bij stedelijke ontwikkelingen uit te gaan van het verschil in omvang en karakter van de verschillende kernen, wordt het contrast tussen stad en dorp behouden. Dit versterkt de identiteit en aantrekkelijkheid van kernen en hun relatie met het omliggende landschap. Daarnaast is het van belang dat er meer regie komt op stedelijke functies en de inrichting langs grote infrastructuren van weg, spoor en water.
 
Betere verknoping van stedelijke ontwikkeling aan de infrastructuur 
Een betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan infrastructuur draagt bij aan een goede bereikbaarheid en daarmee aan het (inter)nationale vestigingsklimaat van Noord-Brabant.
 
Versterking van de economische kennisclusters
Voor de regio Valkenswaard ligt het accent op Brainport met high tech, lifesciences & medische technologie, food & nutrition. Door een vestigingsklimaat te bieden dat de uitwisseling van kennis tussen bedrijven, overheden en onderwijsinstellingen stimuleert, wordt de positie van de kennisclusters versterkt. Dit zorgt voor een sterkere positie in (inter)nationaal verband.
 
Het onderhavige plan zorgt niet voor nieuw ruimtebeslag omdat het plangebied in het bestaande stedelijk gebied gelegen is. Door gebruik te maken van vrijkomende gronden in dit bestaande stedelijk gebied wordt ingespeeld op de begrippen herstructurering, zorgvuldig ruimtegebruik en intensivering.
 
3.2.2 Verordening ruimte 2014 (versie 15 juli 2015)
In de Structuurvisie ruimtelijke ordening zijn de hoofdlijnen van het provinciale beleid voor de komende periode aangegeven. Daarin is voor de doelen en ambities die bereikt moeten worden per onderwerp aangegeven welke instrumenten de provincie wil inzetten. In een aantal gevallen is gekozen voor het instrument 'planologische verordening', bekend als Verordening ruimte.
 
Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 10 juli 2015 de Verordening ruimte 2014 opnieuw vastgesteld. In deze verordening zijn alle vastgestelde wijzigingen van het afgelopen jaar van regels en kaarten verwerkt. De gewijzigde Verordening ruimte 2014 is met ingang van 15 juli 2015 in werking getreden.
 
De door Provinciale Staten vastgestelde Verordening ruimte 2014 stelt regels aan onder meer de bundeling van stedelijke ontwikkeling, natuurontwikkeling, de ontwikkeling van intensieve veehouderijen (reconstructie van het buitengebied), waterberging, cultuurhistorie en het agrarisch gebied.
 
Om duidelijk te kunnen bepalen waar de bundelingsregels voor stedelijke ontwikkeling en de daarvan afgeleide regels van het beleid gelden is in de Verordening ruimte het bestaand stedelijke gebied van alle Brabantse kernen vastgesteld. Het plangebied is, voortvloeiend uit het beleid van de Structuurvisie gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied. Onder ‘bestaand stedelijk gebied’ wordt verstaan volgens de definitie uit de verordening verstaan: 'een gebied dat het bestaande ruimtebeslag van een kern bevat ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies'. Binnen het als zodanig aangewezen stedelijk gebied is de gemeente in het algemeen vrij – binnen de grenzen van andere wetgeving – om te voorzien in stedelijke ontwikkeling. Wel bevat de Verordening ruimte specifieke regels voor nieuwbouw van woningen (artikel 4.3).
 
In artikel 4.3 worden algemene regels gegeven waaraan de toelichting bij een gemeentelijk planologisch besluit dat nieuwbouw van woningen mogelijk maakt, moet voldoen. Er dient gekeken te worden naar de bestaande harde plancapaciteit en tevens moet een relatie gelegd worden met de afspraken die in het regionaal planningsoverleg zijn gemaakt over de nieuwbouw van woningen.
 
Meer specifiek is het plangebied gelegen in stedelijk concentratiegebied. De provincie ziet de stedelijke concentratiegebieden de daarbij behorende zoekgebieden voor verstedelijking als ruimtelijk samenhangende, verstedelijkte gebieden. Daarbinnen liggen mogelijkheden voor verdere verstedelijking. Stedelijke concentratiegebieden ontwikkelen zich tot complete stedelijke gebieden. Dit betekent dat ze een aantrekkelijk, in verschillende dichtheden vormgegeven woonmilieu, werkmilieu en leefmilieu bieden. Bijzondere aandacht is er voor bereikbaarheid, groen, milieu, recreatiemogelijkheden dicht bij huis, en een verbrede landbouw die inspeelt op de vraag vanuit de steden. Er wordt gestreefd naar verscheidenheid van woonmilieus, met een menging van woningtypen, bevolkingsgroepen en functies. Er liggen tal van mogelijkheden het bestaand stedelijk gebied beter te benutten door inbreiden en herstructureren en intensief en meervoudig ruimtegebruik.
 
Planspecifiek
Zoals reeds gesteld bij de toetsing aan de structuurvisie kan onderhavig plan voldoen aan de diverse ontwikkelingsbegrippen die de provincie hanteert binnen haar beleid. Onderhavig plan maakt gebruik van vrijkomende gronden in de kern van Valkenswaard en zorgt middels een verdere intensivering en meervoudig ruimtegebruik voor een doorontwikkeling van de betreffende locatie. De realisatie van de woningen uit onderhavig plan past binnen de regionale woningbouwafspraken. In toelichting paragraaf 3.3 en toelichting paragraaf 3.4 wordt hier nader op ingegaan.
3.3 Regionaal beleid
3.3.1 Woonvisie regio Eindhoven
In de 'Woonvisie Regio Eindhoven - Samen werken aan drie uitdagingen voor de regionale woningmarkt' (vastgesteld op 28 juni 2012) zijn verschillende woonthema's uitgewerkt. Juist de specifieke kwaliteiten en identiteiten van de verschillende gemeenten dienen verder te worden versterkt. Dit is vooral een lokale verantwoordelijkheid. Mensen identificeren zich met hun straat, dorp of stad. Niet zozeer met een regio. Maar het is onvoldoende om uitsluitend op lokaal niveau naar oplossingen te zoeken. Zeker in de huidige woningmarkt. Het is daarom wenselijk om bepaalde vraagstukken regionaal te ‘tackelen’. De regio kiest daarom drie belangrijke regionale woonthema’s:
  • Oog voor kenniswerkers en lage-lonen-arbeidsmigranten;
  • Naar een nieuw evenwicht van sterke steden en een vitaal landelijk gebied;
  • Duurzaam vernieuwen en transformeren van de bestaande voorraad.
3.4 Gemeentelijk beleid
 
3.4.1 Structuurvisie Valkenswaard
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening is de gemeente Valkenswaard gestart met het opstellen van een nieuwe Structuurvisie. Een update van de StructuurvisiePlus uit 2003 is benodigd omdat een aantal zaken al ontwikkeld of uitgevoerd zijn en er nieuwe aandachtspunten op de agenda zijn gekomen. Ook heeft de gemeente op diverse punten nieuw beleid geformuleerd en beleidslijnen herzien. Tenslotte ontbreekt een uitvoeringsprogramma. Daarom is een nieuwe structuurvisie opgesteld. De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen, deel A en deel B. Deel A bevat een ruimtelijke toetsingskader en visie op hoofdlijnen voor de lange termijn (tot 2030). Dit deel formuleert de ontwikkelingskoers voor de lange termijn en biedt het casco voor concrete projecten en plannen. Het is een toetsingskader, maar tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkeling.
 
Deel B van de structuurvisie is een ruimtelijk- functioneel programma en uitvoeringsplan voor de (middellange en) korte termijn. In dit deel van de structuurvisie staat beschreven welke concrete projecten en plannen op korte termijn richting uitvoering worden gebracht en hoe deze gerealiseerd gaan worden. Het projectenplan zal periodiek worden geactualiseerd en geeft daarmee steeds voor een bepaalde periode weer op welke wijze de ontwikkelingskoers tot uitvoering wordt gebracht. Deze actualisatie is nodig om kostenverhaal van bovenplanse kosten zeker te stellen en locatie-eisen te kunnen stellen. Bovendien biedt dit deel mogelijkheden om accenten in de ruimtelijke ontwikkeling te verschuiven, zonder daarbij de totale visie (deel A) aan te passen.
 
In deel A van de structuurvisie is ook een visie beschreven voor de bebouwde kom van Valkenswaard. Valkenswaard is ten opzichte van Dommelen en Borkel en Schaft de meest stedelijke kern. Dit betekent dat er meer mogelijkheden zijn voor nieuwe ontwikkelingen, vooral in het centrum en aan de randen van het centrum. De verbetering van de leefkwaliteit aan de doorgaande wegen heeft prioriteit. Deze linten, waaronder de Leenderweg, heeft te lijden onder de grote verkeersdruk. Als deze druk verminderd wordt, kan de inrichting van deze linten worden aangepast en meer worden gericht op de verblijfskwaliteit. Daarnaast staat in de structuurvisie aangegeven wat de mogelijkheden zijn voor inbreidingsplannen.
 
Planspecifiek
Onderhavig plangebied betreft een voormalige schoollocatie. De voorgenomen ontwikkeling zorgt ervoor dat er een open zicht blijft op het binnenterrein. Er is geen sprake van een hofje, maar er wordt gebouwd in de rooilijnen van de omliggende bebouwing en het perceel heeft een voldoende groot oppervlak. Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling in de visie voor het stedelijk gebied uit de structuurvisie.
 
3.4.2 Gemeentelijk woningbouwbeleid
In 2009 is een Woningmarktonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek had tot doel de ontwikkeling van de woningbehoefte tot 2020 in zowel kwantitatieve als kwalitatieve zin in kaart te brengen. Aan de hand van de onderzoeksresultaten is een woningbouwprogramma opgesteld. Naar aanleiding van de vastgestelde provinciale prognose naar de bevolkings- en huishoudensontwikkeling van oktober 2014 en de reeds in 2014 gebouwde/ gesloopte aantallen woningen geldt voor de gemeente Valkenswaard een woningbouwbehoefte van 877 woningen in de periode 2015 tot en met 2024. De in het Woningmarktonderzoek opgenomen conclusies zijn derhalve niet meer actueel. De gemeente conformeert zich bij raadsbesluit van 24 september 2015 aan de prognoses en prioriteert haar woningbouwplannen. Wel zal de gemeente, conform het Woningmarktonderzoek, in blijven zetten op woningbouwplannen voor starters, jongeren, jonge gezinnen en senioren.
 
De beoogde herontwikkeling door in het plangebied te voorzien in 37 woningen (grondgebonden woningen en appartementen), speelt in op de actuele woningbehoefte in Valkenswaard. De grondgebonden woningen zijn starterswoningen en de appartementen zijn geschikt voor meerdere doelgroepen waaronder starters en ouderen, en vormen daarmee een belangrijke doelgroep van het beleid.
3.4.3 Welstandsnota
Voor de gemeente Valkenswaard is een welstandsnota opgesteld die als wettelijke basis dient voor het welstandsbeleid binnen de gemeente. De welstandsnota Valkenswaard is vastgesteld in juni 2004. In de welstandsnota is Valkenswaard ingedeeld in een aantal clusters van gebieden, te weten centra, historische gegroeide gebieden, planmatig ontworpen woongebieden, bedrijfs- en voorzieningenlocaties en groengebieden.
 
De locatie is opgenomen als ‘H 3.1 Gemengde bebouwing Valkenswaard'. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid is in deze gebieden gericht op het handhaven van de basiskwaliteit waarbij de kwaliteit van de woonomgeving centraal dient te staan. Voor de gebieden met gemengde bebouwing is het derde welstandsniveau, neutrale betekenis, van toepassing.
 
Bij vervangende nieuwbouw is de positie en oriëntatie van de oorspronkelijke bebouwing richtinggevend. Daar waar de omgeving (belending) het toelaat zijn verspringingen in de rooilijn wenselijk.
 
Bij renovatie of (vervangende) nieuwbouw is het van belang te streven naar zorgvuldige inpassing tussen de bestaande bebouwing en dient het bouwwerk zich te conformeren aan de bouwstijl en materialisering van de bebouwing in de omgeving; Maximaal twee bouwlagen en een kap, waarbij de kaprichting ondergeschikt is. Incidenteel op markante punten drie bouwlagen met kap.
 
Bakstenen in lichte of donkere kleuren. Deuren en kozijnen worden uitgevoerd in hout of goedgelijkende andere materialen en de dakbedekking bestaat uit donkere of rode dakpannen.
 
In de verdere planuitwerking zal met deze richtlijnen rekening gehouden worden.
4 Bestaande situatie
4.1 Bestaande ruimtelijke en functionele kwaliteit
Het plangebied ligt op dit moment braak en is begroeid met gras met rondom enkele kleinere bomen. Hieronder een impressie van het plangebied en de omringende bebouwing:
 
Het plangebied gezien vanuit de Carolusdreef in noordoostelijke richting
 
Langs de zuidzijde van het plangebied loopt de Carolusdreef, een vrij drukke tweebaansweg. Deze weg komt uit op de Eindhovenseweg (N69), één van de centrale ontsluitingsroutes van Valkenswaard. Aan de andere zijden wordt het plangebied omringd door rustige woonstraten. Op onderstaande afbeelding is dit schematisch weergegeven met in wit de globale plangrens:
 
 
 En op onderstaande afbeelding de bouwhoogten van de omliggende bebouwing:
 
In geel: 1 laag (met kap), in oranje: 2 lagen (met kap), in licht rood: 3 lagen en in donkerrood: 4 lagen of meer
 
Het plangebied gezien vanaf de hoek Sint Antoniusstraat - Die Haghe in westelijke richting
 
Het plangebied gezien vanaf de hoek Carolusdreef - Die Haghe in westelijke richting
 
Aan de noord- en westkant van het plangebied bevindt zich een rustige woonwijk met veel vrij-staande en twee-onder-een-kapwoningen. Bij veel van deze woningen zijn garages en schuren aanwezig. De meeste grondgebonden woningen hebben een kap in de richting langs de weg. De Sint Antoniusstraat wijkt hiervan af door een vrije verdeling van de kaprichting. Hieronder een impressie van de woning aan de Carolusdreef 108 bestaande uit 1,5 à 2 bouwlagen met kap direct ten westen van het plangebied:
 
 
Aan de zuid- en oostkant bevinden zich enkele grote appartementencomplexen, met overwegend platte daken. De appartementencomplexen aan de zuidzijde van de Carolusdreef hebben een maatschappelijke functie in de vorm van een seniorencomplex en een zorgcentrum. Aan de kruising van de Carolusdreef en de Eindhovenseweg, direct naast het zorgcentrum, bevindt zich de Heilige Antoniuskerk. Het plangebied vormt als het ware een overgang tussen deze appartementencomplexen en de grondgebonden woningen.
 Onderstaand een impressie van het appartementencomplex direct ten oosten van het plangebied, aan de overzijde van Die Haghe, bestaande uit 3 à 4 bouwlagen:
 
 
Rond de kerk en het appartementencomplex aan de zuidzijde van de Carolusdreef bevinden zich veel grote bomen. In de achterliggende woonwijk is veel, kleinere begroeiing te zien die duidelijk het stratenpatroon volgt.
 
4.2 Fysieke milieuwaarden
4.2.1 Waterhuishouding
Mede ten gevolge van de waterproblemen die in een aantal winters aan het eind van de 20e eeuw in Nederland optraden ten gevolge van hevige regenval, is het besef gegroeid dat water een belangrijke plaats verdient in toekomstige ruimtelijke plannen. Om het hoofd te kunnen bieden aan zeespiegelstijging, toenemende neerslag en rivierwaterafvoer en verdergaande bodemdaling, nu en in de toekomst, is het van essentieel belang dat het waterbeheer een belangrijke plaats inneemt in de ruimtelijke ordening. Sleutelbegrippen hierbij zijn: meer ruimte voor water en waterbewust bouwen en inrichten.
 
Directe aanleiding voor het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water, waterbeleid in de 21e eeuw' (WB21)', is de zorg over het toenemende hoogwater in de rivieren, wateroverlast en de versnelde stijging van de zeespiegel. Het kabinet is van mening dat er een aanscherping in het denken over water dient plaats te vinden. Nadrukkelijker zal rekening moeten worden gehouden met de (ruimtelijke) eisen die het water aan de inrichting van Nederland stelt.
 
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In de Waterwet zijn alle vergunningen betreffende 'water' opgenomen. Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.
 
Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap De Dommel. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in het Waterbeheerplan 2016 – 2021. Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' is een strategisch document. Hierin wordt aangegeven wat de doelen zijn voor de periode 2016 - 2021 en hoe het waterschap dit wil bereiken. Het plan is afgestemd op het Stroomgebiedsbeheerplan Maas, het Nationaal Waterplan en het Provinciaal Waterplan.
 
Met betrekking tot hydrologisch neutraal ontwikkelen hebben de 3 Brabantse waterschappen Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hun beleid sinds 1 maart 2015 geharmoniseerd. In de Keur 2015 zijn nieuwe beleidsuitgangspunten opgenomen voor hydrologisch neutraal bouwen. De nieuwe beleidsregels zijn opgenomen in de regeling ‘Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen’. De keur is een verordening met de regels die het waterschap hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen (sloten, beken en rivieren) en bijbehorende kunstwerken (gemalen, stuwen). De nieuwe keur is eenvoudiger en er is minder vaak een vergunning nodig dan voorheen. Activiteiten rondom kleine watergangen zijn in veel gevallen zelfs vrijgesteld van regels.
 
Watertoets
Onderdeel van het rijksbeleid is de invoering van de watertoets. De watertoets dient te worden toegepast op nieuwe ruimtelijke plannen. Als een gemeente een ruimtelijk plan wil opstellen, stelt zij de waterbeheerder vroegtijdig op de hoogte van dit voornemen. De waterbeheerders stellen dan een zogenaamd wateradvies op. Het ruimtelijk plan geeft in de waterparagraaf aan hoe is omgegaan met dit wateradvies.
 
Bodem
Het maaiveld is gelegen op een gemiddelde hoogte van 24,7 +NAP. De bodem bestaat in het plangebied uit een deklaag (0 - 5 m - mv) bestaande uit fijn slibhoudend zand. Daaronder (5 - 20 m - mv) bevindt zich een laag met grindhoudend grof zand.
 
Grondwater
De grondwaterspiegel bevindt zich op een diepte van circa 3,2 m – mv. Het grondwater in het ondiepe (freatische) grondwater stroomt regionaal gezien in overwegend noordwestelijke richting. Het plangebied ligt niet in een intrekgebied voor grondwaterwinning of een grondwaterbeschermingsgebied. Er zijn in het grondwateronderzoek uit 2009 geen verhogingen aangetroffen ten opzichte van de streef- en interventiewaarden.
 
Oppervlaktewater
Er is geen oppervlaktewater in het plangebied aanwezig.
 
Afvalwater
Voorheen was de bebouwing in het plangebied aangesloten op het gemengde stelsel in de Carolusdreef, Die Haghe en de Sint Antoniusstraat. In de nieuwe situatie worden het afvalwater en het hemelwater gescheiden aangeboden op de perceelsgrens.
 
Hemelwater
 
Verhard oppervlak
Om te kunnen bepalen of er compensatie moet plaatsvinden wordt gekeken naar het verhard oppervlak in zowel de oude situatie (waarbij de school en het bijbehorende schoolplein nog aanwezig waren) als de nieuwe situatie:
 
Oppervlaktes
Huidig (m²)
Toekomstig (m²)
daken
1.319
1.220
terreinverharding
1.100
2.006
onverhard terrein
1.453
646
Totaal
3.872
3.872
 
Berekening bergingscapaciteit
De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. De grenswaarden waaraan getoetst wordt zijn: minder dan 2.000 m², tussen de 2.000 m² en 10.000 m², en meer dan 10.000 m².
 
Met een verhardingstoename van 1.453 - 646 = 807 m² vanuit het nieuwe stedenbouwkundige ontwerp valt de planontwikkeling ruimschoots onder de grenswaarde van 2.000 m². Hierbij is ervan uitgegaan dat 3/4 van de achtertuinen van de grondgebonden woningen verhard zal worden. In de beleidsregels wordt voor deze categorie geen compensatie geëist.
 
Echter, op basis van het gemeentelijk beleid dient bij de voorgenomen planontwikkeling 100 % van het verhard oppervlak afgekoppeld te worden. In dat geval is er sprake van een verhardingsoppervlak van 3.226 m² (zie voorgaande tabel voor de berekening hiervan). Op basis van de rekenregel uit de Algemene Regel dient binnen het plangebied voorzien te worden in een retentiecapaciteit van 193,6 m³. De technische uitwerking van de toe te passen voorziening zal in overleg met de gemeente worden vormgegeven en als onderdeel van de 'omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen' worden ingediend. Het vuilwater vanuit het plangebied dient te worden aangesloten op het gemengd riool. De verdere uitwerking hiervan dient eveneens in samenspraak met de gemeente Valkenswaard te worden uitgevoerd. Om te voldoen aan de watertoets is de waterparagraaf formeel ter beoordeling voorgelegd aan het waterschap voor een wateradvies. Het waterschap heeft ingestemd met deze watertoets en een positief wateradvies afgegeven.
 
Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.2.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
 
Planspecifiek
Er zijn in het plangebied in de loop van de tijd verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd:
  • Verkennend bodemonderzoek (Bureau BOOT, 2000) bij een locatie van een ondergrondse tank gelegen naast de oude sporthal aan de Sint Antoniusstraat 21. Hierbij werden geen bijzonderheden geconstateerd;
  • Verkennend bodemonderzoek (Lankelma Geotechniek Zuid bv, nr. 62600, d.d. 4 maart 2009) conform NEN 5740. Dit onderzoek vond plaats over in het hele plangebied en vervangt dus het bodemonderzoek uit 2000. Hierbij werden opnieuw geen bijzonderheden geconstateerd;
  • Historisch bodemonderzoek (SRE Milieudienst, nr. 483773, d.d. 2 maart 2010). In dit historisch bodemonderzoek is geconcludeerd dat het plangebied niet (meer) verdacht is voor bodemverontreiniging;
Na de sloop van de bebouwing werd op de locatie asbest aangetroffen. Om deze reden is er opnieuw een onderzoek uitgevoerd:
  • Verkennend asbestonderzoek (Lankelma Geotechniek Zuid bv, nr. 65490, d.d. 20 december 2011) conform NEN 5707. Dit onderzoek vond plaats in het hele plangebied. Conclusie was dat al het asbest op het hele terrein verwijderd moest worden; Om het onderzoek nader af te bakenen is vervolgens in 2012 een nader onderzoek uitgevoerd, gevolgd door een BUS melding (d.d. 4 april 2012) voor de te saneren asbest.
In 2013 is vervolgens van de hele locatie de bovengrond gesaneerd van asbest door deze grond door een trommel zeef te zeven. Hierna is de gezeefde grond weer verdeeld over de locatie.
 
Het aspect bodem staat, op basis van bovenstaande onderzoeken, een goede ruimtelijke ordening niet in de weg en vormt geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.2.3 Flora en fauna
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
 
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
  • Natura2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • Beschermde Natuurmonumenten;
  • Wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Aangezien het plangebied op dit moment braak ligt en slechts bestaat uit kortgemaaid gras kan gesteld worden dat in het plangebied geen ecologische waarden voorkomen. Ook ligt het plangebied midden in de kern Valkenswaard, zodat de voorgenomen ontwikkeling niet van invloed is op enig natuurgebied in de omgeving van Valkenswaard.
 
4.2.4 Wegverkeerslawaai
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurd aan de hand van vastgestelde zoneringen. Door deze zoneringen is er sprake van een sterke link met de Wro. Anders dan de naam van de Wgh misschien doet vermoeden worden niet alle milieugerichte geluidsaspecten in deze wet geregeld. De belangrijkste onderdelen zijn:
  • toestellen en geluidwerende voorzieningen;
  • industrielawaai;
  • wegverkeerslawaai;
  • spoorweglawaai;
  • geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Voor onderhavig bestemmingsplan is alleen de geluidhinder die wordt veroorzaakt door het wegverkeer van belang. Met betrekking tot dit punt is in artikel 82 van de Wgh bepaald dat in principe de geluidsbelasting op woningen binnen een zone, de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen, met uitzondering van 30 km wegen, op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s). Indien na akoestisch onderzoek blijkt dat de grenswaarden van de gevelbelasting worden overschreden dient er een ontheffing te worden verkregen via een hogere voorkeursgrenswaarde procedure. De Wet geluidhinder bepaald dat de afstand van een weg met een of twee rijstroken, in een binnenstedelijk gebied, 200 m aan weerszijde (gemeten vanuit de as van de weg) als geluidszone kent. Voor gevoelige bestemmingen betekent dit dat wanneer deze in de geluidszone vallen, een akoestisch onderzoek noodzakelijk is.
 
Planspecifiek
 
Wegverkeerslawaai
Er is een onderzoek (Adviesburo Van der Boom bv, nr. 15-118, d.d. 16 juli 2015) uitgevoerd naar de geluidbelasting door wegverkeer op de locatie Carolusdreef 100 te Valkenswaard. De ontwikkeling ligt binnen de bebouwde kom van Valkenswaard op circa 9,0 m uit de as van de Carolusdreef binnen de geluidzone van de weg. De ontwikkeling ligt eveneens op korte afstand van Die Haghe, de Sint Antoniusstraat, de Unastraat en de Eindhovenseweg. Dit zijn in 2025 alle 30 km wegen zonder geluidzone.
 
De geluidbelasting door wegverkeer op de Carolusdreef bedraagt op de voorgevels van de woningen ten hoogste 60 dB na aftrek van 5 dB ex artikel 110-gWgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden. De maximale hogere waarde van 65 dB voor nieuwbouw binnen de bebouwde kom wordt op de gevel niet overschreden.
 
Het verlagen van de geluidbelasting door het treffen van maatregelen aan de bron ligt niet voor de hand uit oogpunt van doeltreffendheid en extra onderhoud van de weg. Afscherming van de woningen is op deze locatie eveneens niet haalbaar. Voor de gevels van de woningen grenzend aan de Carolusdreef dient daarom een hogere waarde te worden aangevraagd van 60 dB voor wegverkeer op de Carolusdreef, conform de tabel II.3 uit het onderzoek (zie bijlage). De aan te vragen hogere waarden voldoen aan de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting van 65 dB voor stedelijke situaties. Het woongebouw en de woningen vullen een open plaats op tussen de bestaande bebouwing.
 
Bij het toetsen of sprake is van een ‘goede ruimtelijke ordening’ is aangesloten bij het toetsingskader van de Wgh. De geluidbelasting door alle wegen samen bedraagt op de voorgevels ten hoogte 65 dB en op de zijgevels ten hoogste 62 dB. Deze geluidbelasting wordt geheel bepaald door wegverkeer op de Carolusdreef. De geluidbelasting op de woningen die niet langs de Carolusdreef zijn gelegen bedraagt ten hoogste 53 dB. De geluidbelasting door alle wegen samen ligt op deze woningen beneden de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh (zijnde 53 dB zonder aftrek van 5 dB).
 
Er zal voor het aspect geluid sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor de woningen langs de Carolusdreef wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit. De hoogste geluidbelasting bedraagt zonder aftrek 65 dB. De benodigde karakteristieke geluidwering voor deze gevels bedraagt GA;k 32 dB.
  
Burgemeester en wethouders hebben inmiddels de hogere waarden voor het plan vastgesteld. Daarmee vormt het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering voor de realisatie van het initiatief.
 
Geluidbelasting door parkeren
Er is een akoestisch onderzoek (Adviesburo Van der Boom bv, nr. 15-118, d.d. 25 oktober 2016) verricht naar de geluidbelasting door parkeren op het parkeerterrein van het woningbouwproject aan de Carolusdreef 100 te Valkenswaard. Het gaat hierbij om de parkeerbewegingen op het parkeerterrein als ook om de verkeersaantrekkende werking op de openbare weg.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is bepaald of ten gevolge van het parkeren op het parkeerterrein en de verkeersaantrekkende werking sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De conclusies van het onderzoek zijn als volgt:
 
Conclusies ten aanzien van parkeren (langtijdgemiddelde niveaus)
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau door parkeerbewegingen bedraagt ten hoogste 41 dB(A) overdag en 37 dB(A) in de avond en 33 dB(A) in de nacht. De grenswaarden voor een rustige woonwijk worden daarmee niet overschreden. De geluidbelasting door parkeren blijft daarmee binnen de normen. Er is daardoor sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
 
Conclusie ten aanzien van verkeersaantrekkende werking
De 50-dB(A)-contour ligt - bij 30 km/uur - op 2,5 m van de wegas, binnen de rand van de weg. De geluidbelasting op de woningen langs de weg ligt daarmee beneden de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A).
 
Er is daarnaast op verzoek van de omgevingsdienst ook onderzoek (Adviesburo Van der Boom bv, nr. 15-118, d.d. 8 november 2016) uitgevoerd naar de piekniveaus op enkele omliggende woningen (St. Antoniusstraat 13 en Carolusdreef 2 t/m 90) ten gevolge van parkeerbewegingen, dichtslaan portieren, optrekken e.d. op het parkeerterrein. Het optrekken aan het begin van de parkeerplaats is daarbij maatgevend. Hierbij moet aangetekend worden dat parkeerbewegingen, het dichtslaan van portieren en het optrekken op de openbare weg tot het normale gebruik horen in een woonwijk en in de huidige situatie ook al plaatsvinden langs Die Haghe en in de St. Antoniusstraat.
 
Conclusie ten aanzien van parkeren (piekniveaus)
Hoewel de buitengeluidbelastingen (pieken) op de woningen in de avond en nacht hoger liggen dan de standaardwaarden die hiervoor worden aangehouden (65 respectievelijk 60 dB(A)) kan een goed leefklimaat worden gewaarborgd door aan de wettelijke binnenniveaus voor de piekniveaus te voldoen (avond 50 dB(A), nacht 45 dB(A)). Dat is immers voor het slaapcomfort relevant.
 
Dat betekent dat voor de gevel bij punt 2 een geluidwering van minimaal 21 dB(A) noodzakelijk is en voor de gevel bij punt 3 (avond/nacht) een waarde van 17 dB(A). Een dergelijke geluidwering kan in de regel zonder zware voorzieningen worden gehaald. Gezien de aard van de gebouwen kan zonder nadere maatregelen aan de eisen worden voldaan. Wanneer dat onverhoopt (toch) niet het geval is kan met relatief eenvoudige voorzieningen (kierdichting, dubbele beglazing, eventueel gedempte ventilatie) alsnog aan de eisen worden voldaan.
 
Het aspect 'geluidbelasting door parkeren' vormt geen belemmering voor de realisatie van het initiatief.
 
4.2.5 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, zoals in onderhavig geval, kunnen doorgaan zonder toetsing. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Planspecifiek
De voorgenomen wijziging (toevoeging van 37 woningen) is van dien aard dat voorliggende planherziening vrijwel geen extra verkeer zal trekken ten opzichte van de huidige situatie waarin ter plaatse een school gevestigd mag worden. Desondanks is gerekend met een worst-case scenario waarbij alle woningen nieuw zijn en er op een braakliggend terrein gebouwd wordt.
 
Uitgaande van een worst-case situatie dat de volledige verkeersintensiteit uit het bouwplan voor 100 % extra op alle aangrenzende wegen erbij komen, is het aantal voertuigbewegingen voor de nieuwe woningen volgens publicatie 317 van het CROW als volgt:
  • 14 tussenwoningen x 6,9 = 96,6
  • 23 appartementen x 5,4 = 124,2
  • Totaal: 220,8
Om te bepalen wat in het worst-case scenario de bijdrage van het extra verkeer is als gevolg van het plan op de luchtkwaliteit is, is er met behulp van de NIBM-tool (versie d.d. 14 juli 2016) een berekening uitgevoerd, waarbij uitgegaan wordt van realisatie van het plan in 2017 (hoe later het jaar van realisatie, hoe schoner de lucht).
 
 
Uit de berekening blijkt dat de luchtkwaliteit in de directe omgeving van het plangebied de ontwikkeling toelaat. Het plangebied ligt immers niet in de nabijheid van autosnelwegen of wegen met een zeer hoge intensiteit. De Eindhovenseweg (N69) wordt bovendien binnen enkele jaren afgewaardeerd vanwege de nieuwe N69 die ten westen van de kern zal worden aangelegd. Daarom kan worden aangenomen dat de fijnstofconcentratie voldoende laag is om in een gezond leefklimaat te voorzien. Hiermee vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.2.6 Milieuhygiënische aspecten
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied'" en 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. De omgeving van het plangebied wordt gezien als een rustige woonwijk. Er zijn geen bedrijven waarvan de richtafstand een overlap kent met het plangebied. Bovendien komen op de aangrenzende percelen uitsluitend woningen voor. Dit betekent dat het aspect milieuzonering geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.2.7 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd.
 
De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen (inclusief buisleidingen) aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
 
Uitsnede risicokaart met globale begrenzing plangebied (zwarte omkadering)
 
Uit de risicokaart blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes in het plangebied of in de directe nabijheid daarvan aanwezig zijn. Hiermee vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.2.8 Leidingen
In het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen. Ook liggen er geen leidingen buiten het plangebied waarvan de beschermingszone een overlap kent met het plangebied.
4.3 Historische kwaliteit
4.3.1 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin overgegaan.
 
Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn, zodat waar nodig die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
 
Planspecifiek
In het kader van de in het plangebied aangetroffen bodemvervuiling is in 2013 een sanering uitgevoerd. Bij deze sanering is de zwarte bovengrond in vrijwel het hele gebied ontgraven en gezeefd. Daarbij is ook een stuk van het onderliggende gele dekzand meegenomen. Juist in het onderliggende gele dekzand kunnen archeologische sporen voorkomen, maar die zijn over het algemeen niet zo diep (bijvoorbeeld huisplattegronden). Er is dus grote kans dat hiervan niets meer aanwezig is, op een enkele diepere kuil en waterput na.
 
Samengevat betekent dit dat de regionaal archeoloog heeft gesteld dat de archeologische waarde van het terrein dermate is aangetast dat archeologisch onderzoek geen zin heeft, omdat het geen kennismeerwaarde zal hebben. Wel kunnen er dus nog losse sporen als putten en kuilen aanwezig zijn. Zodra de fundering uitgegraven gaat worden, zullen de bouwputten op deze mogelijk aanwezige sporen gecontroleerd worden. In het kader van dit bestemmingsplan vormt het aspect archeologie geen belemmering meer voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.3.2 Cultuurhistorie
Aangezien het hele plangebied braak ligt komen in het plangebied geen gebouwde monumenten voor. Ook blijkt uit de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie dat er geen andere cultuurhistorische waarden aanwezig zijn in de directe omgeving van het plangebied.
5 Planbeschrijving
5.1 Stedenbouwkundig plan
Er is een stedenbouwkundige visie opgesteld (Buro SRO, d.d. 23 november 2015). In deze visie is een analyse gemaakt van het plangebied en de directe omgeving en heeft tevens een herbeoordeling plaatsgevonden van een eerdere verkaveling. Uiteindelijk zijn, op basis van een schetsverkaveling, randvoorwaarden opgesteld voor het plangebied:
 
 
Schetsverkaveling: voorkeursvariant
Op basis van deze uitgangspunten zijn vervolgens twee schetsverkavelingen gemaakt, waarna uiteindelijk onderstaande 'definitieve schetsverkaveling' is vastgesteld:
 
 
Het plan telt 14 grondgebonden starterswoningen, zowel aan de Carolusdreef (8 woningen) als aan de Sint Antoniusstraat (6 woningen). De woningen hebben een beukmaat van 4,8 m, een tuin variërend in diepte van circa 7,0 m tot zelfs 24,0 m diep en vormen een verlenging van de bestaande bebouwingsstructuur aan de Carolusdreef en de Sint Antoniusstraat.
 
Op de hoek van Die Haghe en de Carolusdreef is een appartementencomplex geprojecteerd (23 wooneenheden) van deels 3 bouwlagen en deels 4 bouwlagen hoog op de hoek. Op deze wijze wordt een hoogteaccent gecreëerd dat aansluit bij de andere appartementencomplexen in de omgeving. De parkeerruimte bevindt zich achter de woningen en is toegankelijk via Die Haghe.
 
De parkeernorm voor 14 grondgebonden woningen bedraagt 1,4 parkeerplaats per woning; dit komt neer op 19,6 parkeerplaatsen. Voor de 23 appartementen bedraagt de parkeernorm 1,6 parkeerplaats per woning (uitgaande van reguliere appartementen, met een oppervlakte tussen 60 m² en 125 m² bvo); dit komt neer op 36,8 parkeerplaatsen. In totaal bedraagt de parkeerbehoefte daarmee afgerond 57 parkeerplaatsen. De parkeerbehoefte van de voormalige basisschool, afgerond 7 parkeerplaatsen (6,75 parkeerplaatsen, die gefaciliteerd werden in de openbare ruimte), wordt hierop in mindering gebracht. Dit betekent dat in totaal 50 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd dienen te worden. Deze zijn geprojecteerd op het binnenterrein.
 
Qua groene inrichting zijn er verspreid over het binnengebied enkele bomen opgenomen en wat kleine stroken met gras.
 
Stedenbouwkundige randvoorwaarden
Op basis van bovenstaande voorkeursvariant zijn vervolgens stedenbouwkundige randvoorwaarden opgesteld, die dienen als toetsingskader voor de verdere uitwerking van de locatie:
 
Massa-opbouw
  • De bebouwing sluit aan bij de bestaande massa-opbouw van de rest van het woonveld ingesloten door de Sint Antoniusstraat, Die Haghe, de Carolusdreef en de Unastraat;
  • De grondgebonden rijwoningen bestaan uit twee bouwlagen met kap;
  • De grondgebonden rijwoningen vormen twee ononderbroken massa's van maximaal 6 en 8 woningen;
  • Het appartementencomplex vormt een losse massa op de hoek van de Carolusdreef en Die Haghe;
  • Het appartementencomplex heeft op de hoek een hoogte van maximaal 4 bouwlagen en loopt verder van de hoek af naar 3 bouwlagen;
Rooilijnen
  • De bestaande rooilijnen handhaven zodat het profiel van de Carolusdreef en Sint Antoniusstraat wordt gecompleteerd. De rooilijnen volgen de richting van deze straten; 
Kapvorm en hellingshoek
  • De grondgebonden rijwoningen hebben een zadelkap evenwijdig aan de straat (langskap);
  • De grondgebonden rijwoningen worden zo mogelijk afgesloten met een kap dwars op de straat;
  • De hellingshoek van de kap sluit aan bij de hellingshoeken van de bestaande (aangrenzende) woningen aan de Carolusdreef en de Sint Antoniusstraat;
  • Het appartementencomplex heeft een plat dak.
Oriëntatie
  • De grondgebonden rijwoningen zijn georiënteerd op de straat;
  • Aan de straatzijde van de Sint Antoniusstraat zijn voordeuren en voortuinen aanwezig. Aan de zijde van de Carolusdreef zijn voordeuren en geveltuinen aanwezig;
  • Het appartementencomplex wordt ontsloten vanaf een centrale entree aan de achterzijde vanaf de Die Haghe.
Parkeren en ontsluiting
  • Qua parkeernormen wordt aangesloten bij de 'Beleidsnota Parkeernormering Gemeente Valkenswaard (2008)';
  • Parkeren vindt plaats op het terrein achter de woningen en wordt ontsloten via Die Haghe;
  • Tussen het appartementencomplex en de grondgebondenrijwoningen aan de Carolusdreef bevindt zich een doorgang voor voetgangers richting het parkeerterrein;
  • Er zijn geen parkeerplaatsen op het voorerf toegestaan. Alleen de woning op de hoek van Die Haghe en de Sint Antoniusstraat heeft eventueel een parkeerplek op eigen terrein.
Groen
  • Het parkeerterrein achter de woningen dient zo groen mogelijk te worden ingericht;
  • De erfafscheidingen dienen mee ontworpen te worden met de woningen.
5.2 Beeldkwaliteit
Qua beeldkwaliteit zijn de volgende randvoorwaarden in de stedenbouwkundige visie opgenomen:
  • De grondgebonden rijwoningen sluiten aan bij de bestaande bebouwing in de achterliggende wijk zoals aan de Sint Antoniusstraat en de Unastraat. Kenmerken hiervan zijn:
    • Een eenvoudig hoofdvolume met ritmiek in de gevel en het dak;
    • De overstek en/ of de dakrand benadrukken;
    • Een sobere maar zorgvuldige detaillering en bij voorkeur witte kozijnen;
    • Baksteen als hoofdmateriaal gebruiken in combinatie met keramische dakpannen.
  • Het appartementencomplex heeft een gevarieerd gevelbeeld door middel van verschillende materialen en gelaagdheid in de vorm.
5.3 Volkshuisvesting
In toelichting paragraaf 3.4.2 is nader ingegaan op het gemeentelijke woningbouwbeleid en de volkshuisvestelijke consequenties daarvan voor het plangebied.
6 Uitvoeringsaspecten
6.1 Handhaving
Een van de uitgangspunten bij het ontwikkelen van een bestemmingsplan is dat het plan handhaafbaar dient te zijn. De begrippen toezicht en handhaving definiëren wij als 'elke handeling van de gemeente die er op is gericht de naleving van rechtsregels te bevorderen of een overtreding daarvan te beëindigen'.
 
Handhaving van het ruimtelijke beleid is een voorwaarde voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Artikel 7.1 Wro bepaalt dat burgemeester en wethouders zorg dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens de Wro. Uitvoering van de bestuursrechtelijke handhaving geschiedt conform de gemeentelijke handhavingsstrategie, die opgenomen is in het handhavingsbeleidsplan. Daarnaast vallen overtredingen van het bestemmingsplan onder de Wet op de economische delicten. Het betreft hier de activiteiten die in de planregels worden genoemd onder gebruiksverbod en bouwverbod. Deze strafrechtelijke handhaving is in het leven geroepen om ernstige onomkeerbare gevolgen, zoals het afbreken van monumentale panden, te voorkomen.
 
Als een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld en op termijn een ander ruimtelijk rechtsregiem gaat gelden, dient de gemeente op een bepaald ijkmoment inzicht te hebben, wat er feitelijk aan bouwwerken in een gebied aanwezig is, hoe deze en de onbebouwde omgeving worden gebruikt. Dit wordt bij het opstellen van het bestemmingsplan geïnventariseerd.
 
Reeds bij de totstandkoming van een bestemmingsplan dient terdege aandacht te worden besteed aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Om een goed handhavingsbeleid mogelijk te maken moeten doelstellingen duidelijk aangegeven worden. Op basis van een risicoanalyse en aandachtspunten worden prioriteiten gesteld en wordt de handhavingsorganisatie zodanig ingericht dat gestelde doelen bereikt kunnen worden. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:
  1. Voldoende kenbaarheid van het plan. Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. Met het oog hierop heeft de wet in de bestemmingsplanprocedure in ieder geval een aantal verplichte inspraakmomenten ingebouwd.
  2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het bestemmingsplan. Uiteraard kan niet een ieder zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.
  3. Inzichtelijke en realistische regeling. Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dit houdt in: helder van opzet, niet onnodig beperkend of inflexibel en goed controleerbaar. De regels behoren dan ook niet meer dan noodzakelijk is te regelen.
  4. Actief handhavingsbeleid. Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien deze maatregelen achterwege blijven, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid. De rechtssituatie gaat specifiek een rol spelen als in het kader van toezicht en handhaving teruggegrepen moet worden op het overgangsrecht, zoals dat in het geldend bestemmingsplan is beschreven. Op grond van het overgangsrecht is met objectieve feiten vast te stellen hoe de rechtssituatie is en of er bouw- en of gebruiksregels worden overtreden.
Door een inzichtelijk plan te maken is zoveel mogelijk evenwicht gezocht tussen de zeer diverse waarden die beschermd moeten worden, de verschillende ontwikkelingen die mogelijk zouden moeten zijn, de voorwaarden die daarbij dan gesteld moeten worden, en de afstemming met de beleidslijnen van bijvoorbeeld waterschap, provincie, etcetera.
 
Handhaving van gebruiks- en aanlegregels wordt in het algemeen als knelpunt ervaren. Teneinde de handhaafbaarheid te bevorderen worden de aanwezige kwaliteiten zo specifiek mogelijk op de verbeelding weergegeven.
6.2 Economische uitvoerbaarheid
Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt een koopovereenkomst opgesteld tussen partijen voor de aan- en verkoop van de voor de beoogde ontwikkeling benodigde grond. Uitgangspunt van de koopovereenkomst is dat het gehele perceel van de voormalige basisschool wordt verkocht aan de initiatiefnemer. Met het sluiten van de koopovereenkomst voor bouwrijpe grond is het kostenverhaal verzekerd.
7 Juridische regeling
 
7.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridisch bindende regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten bebouwing. De verbeelding is samen met de regels het juridisch bindend kader van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. De regels zijn verdeeld in vier hoofdstukken.
  1. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bestaat uit twee artikelen. Artikel 1 geeft een omschrijving van de in de regels gehanteerde begrippen. Artikel 2 geeft aan hoe bepaalde afstanden, maten, oppervlakte en inhoud gemeten moeten worden.
  2. In hoofdstuk 2 zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Per bestemming wordt aangegeven welke functies en doeleinden op de gronden toelaatbaar zijn en wat er hoe er mag worden gebouwd. Ook dubbelbestemmingen zijn in dit hoofdstuk opgenomen.
  3. In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld, waarbij onder andere gedacht moet worden aan de anti-dubbeltelregel en de algemene afwijkingsregels.
  4. Hoofdstuk 4 bevat regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel.
7.2 Artikelsgewijze toelichting
In de volgende paragrafen is een toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen:
7.2.1 Inleidende regels
 
Artikel 1: Begrippen
In dit artikel worden de begrippen nader omschreven die gebruikt worden in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
 
Bouwperceel
In feite is het bouwperceel het stuk grond, dat bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning moet worden aangemerkt als behorende bij de aangevraagde bebouwing. Let op: indien bij een woning een deel van een aangrenzende bestemming 'Groen' bij de aanvraag is opgegeven als bouwperceel, dan dient deze aanvraag toch beoordeeld te worden zonder dit gedeelte. Meten dient beperkt te zijn tot de bestemming waarvoor de regeling geldt.
 
Het begrip 'bouwperceel' kan nodig zijn om het toelaatbare bebouwingsareaal rechtvaardig per vestiging, per bedrijf, per beheerseenheid of per wooneenheid etc. te verdelen. Een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming kan in bepaalde gevallen meerdere bouwpercelen omvatten. Deze situatie doet zich bijvoorbeeld voor bij huurcomplexen die als eengezinswoningen in een rij gerealiseerd zijn. In dit geval moet aan het begrip perceel en andere betekenis worden toegekend dan normaal in het eigendomsrecht geldt.
 
Voorgevelrooilijn
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die op 1 oktober 2010 in werking is getreden, regelt een groot aantal omgevingsvergunningsvrije bouwwerken. Om te bepalen of een bepaald bouwwerk vergunningsvrij is, wordt in een aantal gevallen gebruik gemaakt van het begrip voorgevelrooilijn. De wet voorziet echter niet in een begripsbepaling, maar verwijst hierbij onder andere naar het bestemmingsplan. Daarom is het begrip voorgevelrooilijn opgenomen in onderhavig bestemmingsplan.
 
Het bestemmingsplan maakt gebruik van bouwvlakken, waarbinnen de hoofdbebouwing met aan- en bijgebouwen gerealiseerd mag worden. De voorgevelrooilijn wordt gevormd door de grens van het bouwvlak die is gericht naar het openbaar gebied (bijvoorbeeld een weg of groenvoorziening) en het verlengde van die grens. Bij een hoekperceel wordt ook de zijdelingse bouwgrens die naar het openbaar gebied is gericht en het verlengde daarvan gezien als voorgevelrooilijn.
 
Artikel 2: Wijze van meten
In dit artikel wordt beschreven op welke wijze de in de regels voorgeschreven maatvoeringen gemeten moeten worden.
 
Goothoogte en bouwhoogte van een bouwwerk
Het reguleren van bouwvolumes kan op verschillende manieren plaatsvinden. In het verleden werd hierbij in Valkenswaard het begrip goothoogte als belangrijkste factor gehanteerd. In de nieuwe bestemmingsplansystematiek wordt naast de goothoogte ook een maximum bouwhoogte opgenomen. Met name het begrip goothoogte behoeft enige toelichting.
 
De achterliggende gedachte bij het begrip goothoogte is een stapeling van bouwmassa's in een hoofdvolume (basismassa) met daarop mogelijk een secundair volume in de vorm van een kapconstructie of daarmee vergelijkbare dakafdekking. Vaak is het onderscheid tussen beide bouwmassa's niet voor 100 % eenduidig.
 
Met de goothoogte wordt beoogd de maximale hoogte van de basismassa te reguleren. De te toetsen hoogte moet dan ook plaatsvinden aan de hand van de goothoogte die representatief kan worden geacht voor de basismassa. Ter illustratie zijn in onderstaande afbeelding enkele voorbeelden geschetst.
 
Bij bijbehorende bouwwerken geldt in principe dezelfde filosofie. Verder wordt daarbij aanvullend een maximum dakhelling voorgeschreven om het éénlaagse karakter te benadrukken, mede om de belendende (woon-)percelen een bescherming in hun woon- en/of gebruiksgenot te bieden.
 
Uitgangspunt is te voorkomen, dat belendingen worden geconfronteerd met relatief lange wanden die hoger zijn dan 3,0 m. Beperkte topgevels zijn acceptabel. De dakhelling heeft bovendien de functie van regulerende factor in de zon-/lichtbelemmering. In onderstaande afbeelding zijn enkele illustraties van deze situaties gegeven. Daarbij zijn ook bouwwerken geschetst, waarvan de ontwikkeling niet moet plaatsvinden.
 
7.2.2 Bestemmingsregels
De regels in verband met de bestemmingen kennen een min of meer gelijke opbouw en bestaan in ieder geval uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels. Voor een aantal bestemmingen zijn daarbij specifieke gebruiksregels opgenomen en/of een afwijkingsbevoegdheid.
 
De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin de functies worden benoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan (het gebruik). In een aantal gevallen is een specificering opgenomen van de toegestane functie, die correspondeert met een functieaanduiding op de verbeelding.
 
De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen. Uitbreiding van hoofdgebouwen over twee bouwlagen mag uitsluitend plaatsvinden binnen de bouwvlakken. Uitbreiding van hoofdgebouwen over twee bouwlagen mag uitsluitend plaatsvinden binnen de bouwvlakken.
 
In dit bestemmingsplan worden de volgende bestemmingen gebruikt:
 
Artikel 3: Wonen
De bestemming ' Wonen' geldt voor het hele plangebied.
 
Hoofdgebouwen
De hoofdbebouwing dient te worden gerealiseerd in de opgenomen bouwvlakken. Zo wordt de maatvoering, de situering en de vorm van de hoofdgebouwen vastgelegd. Ook het maximum aantal woningen dat binnen het bouwvlak is toegestaan wordt op de verbeelding aangegeven. Uitbreiding van hoofdgebouwen over twee bouwlagen mag uitsluitend plaatsvinden binnen de bouwvlakken.
 
Goothoogte en bouwhoogte
Het reguleren van bouwvolumes kan op verschillende manieren plaats vinden. In het verleden werd hierbij in Valkenswaard het begrip goothoogte als belangrijkste factor gehanteerd. De achterliggende gedachte was een mogelijke opbouw van bouwmassa's in een hoofdvolume met daarop mogelijk een secundair volume in de vorm van een kapconstructie of een daarmee vergelijkbare dakafdekking.
 
In deze systematiek werd de bouwhoogte of de dakhelling niet geregeld, waardoor er veel vrijheid was in het vormgeven van de kapconstructie. Deze vrijheid had voordelen, met name op ontwerptechnisch gebied, maar heeft ook geleid tot excessen. Vandaar dat de gemeenteraad op 2 november 2010 heeft besloten in de nieuwe bestemmingsplansystematiek naast een goothoogte ook een maximum bouwhoogte op te nemen.
 
De maximum goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw wordt in het bouwvlak aangegeven met behulp van een maatvoeringsaanduiding. De maximum goot- en bouwhoogte geldt voor het (deel van het) bouwvlak, waaraan het op de verbeelding gekoppeld is. Boven de maximaal toegestane goothoogte is op grond van de bouwregels nog maximaal één bouwlaag toegestaan, waarmee voorkomen wordt dat in de kap twee of meer woonlagen gerealiseerd kunnen worden. De maximum goot- en bouwhoogte voor bijbehorende bouwwerken is opgenomen in de regels.
 
In het kader van onderhavig plan is het bouwvlak opgedeeld in verschillende delen waar diverse (oplopende) bouwhoogtes gelden. Op deze manier wordt de trapsgewijze bebouwingsopzet van de te realiseren nieuwbouw vastgelegd.
 
Bijbehorende bouwwerken, erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bijbehorende bouwwerken, erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak van het hoofdgebouw gerealiseerd worden.
 
De hoeveelheid te realiseren bijbehorende bouwwerken gelegen buiten het bouwvlak is in de regels opgenomen. Afhankelijk van de oppervlakte van het zij- en achterperceel mag 50 %, 40 % of 25 % bebouwd worden tot een maximum oppervlakte van respectievelijk 75 m², 100 m² of 150 m².
 
Tevens is in de bouwregels voor bijbehorende bouwwerken een maximum goothoogte van 3,5 m en een maximum dakhelling van 45 graden opgenomen. Gezien de maximum oppervlakte van 150 m², is het in theorie mogelijk om een bijbehorend bouwwerk te realiseren met een zeer hoge nok. Om excessen in bouwhoogte te voorkomen, is deze gemaximaliseerd op 5,5 m. Hiermee wordt tevens voorkomen dat boven de goothoogte van 3,5 m nog een volwaardige bouwlaag gerealiseerd kan worden.
 
Aan-huis-verbonden beroepen
Binnen de bestemming 'Wonen' zijn aan-huis-verbonden beroepen rechtstreeks toegestaan tot een oppervlakte van 35 m², mits voldaan wordt aan de eisen zoals opgenomen in de specifieke gebruiksregels van de bestemming 'Wonen'. Het bevoegd gezag kan in afwijking hiervan een omgevingsvergunning verlenen tot een oppervlakte van maximaal 75 m². Belangrijke voorwaarden daarbij zijn onder andere dat er geen ernstige of onevenredige hinder van het woonmilieu mag optreden en dat de afwikkeling van het verkeer niet nadelig wordt beïnvloed. Ook de parkeerdruk mag niet onaanvaardbaar toenemen door het aan-huis-verbonden beroep.
 
Het gebruiken van bijgebouwen als zelfstandige woning of onafhankelijke woonruimte is in beginsel niet toegestaan.
 
7.2.3 Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn de aanvullende, algemene regels opgenomen.
 
Artikel 4: Anti-dubbeltelregel
Dit artikel bevat de bepaling om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. Het artikel is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en is daaruit overgenomen.
 
Artikel 5: Algemene bouwregels
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Zo is bijvoorbeeld geregeld dat bestaande, afwijkende maten, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of latere wetgeving tot stand zijn gekomen, als maximaal toelaatbaar worden geacht. Hiermee wordt voorkomen dat afwijkende doch legaal tot stand gekomen situaties in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan.
 
In artikel 5.2 is opgenomen, dat ondergeschikte bouwdelen bij het meten buiten beschouwing worden gelaten, mits aan twee voorwaarden wordt voldaan. Er is een niet-limitatieve opsomming gegeven van ondergeschikte bouwdelen. De reden van 'buiten beschouwing laten' zit hem in het feit dat om de contouren van de stedenbouwkundige massa te toetsen, ondergeschikte bouwdelen die niet representatief zijn voor de massa en verschijningsvorm van een gebouw, van mindere betekenis zijn. In deze context is het niet gerechtvaardigd om in de gegeven situatie van een maatoverschrijding te spreken die niet tolerabel is.
 
Tot openbare ruimten worden de openbare weg en openbaar groen gerekend. Voor het garanderen van veiligheid dienen maatafwijkingen hier apart in beschouwing te worden genomen; een directe toelaatbaarheid is in deze gevallen minder gewenst.
 
Artikel 6: Algemene gebruiksregels
Prostitutiebedrijven en seksinrichtingen worden middels een algemene gebruiksregel uitgesloten, zodat bijvoorbeeld bordelen en erotische massagesalons niet mogen voorkomen. Voor de begrippen prostitutiebedrijf en seksinrichting wordt verwezen naar de omschrijving onder artikel 1.
 
Artikel 7: Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het bevoegd gezag kan hierbij tevens nadere eisen stellen. De belangen van waaruit die eisen worden gesteld, zijn ook nader opgesomd in dit artikel.
 
Artikel 8: Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is opgenomen dat in afwijking van de desbetreffende bepalingen van het plan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning kan verlenen voor geringe afwijkingen van de in het plan aangegeven bestemmingsgrens, van het beloop of het profiel van een weg, alsmede van de vorm van bouwvlakken voor zover zulks bij de definitieve uitmeting, bij de verkaveling of bij de nadere detaillering noodzakelijk en/of wenselijk is, mits de genoemde afwijkingen niet meer van 10 % bedragen.
 
Artikel 9: Algemene procedureregels
In dit artikel is de procedure opgenomen die gevolgd moeten worden bij het stellen van nadere eisen.
 
Artikel 10: Overige regels
In dit artikel is een regeling voor parkeren opgenomen, waarbij verwezen wordt naar de parkeernormering zoals dit is opgenomen in de Beleidsnota Parkeernormering.
 
7.2.4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11: Overgangsrecht
De tekst uit dit artikel is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen. Het betreft een regeling voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het bestemmingsplan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
 
Artikel 12: Slotregel
In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
8 Overleg en inspraak
8.1 Overleg
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de daartoe in aanmerking komende instanties. Van de gevoerde inspraakprocedure is een eindverslag opgesteld dat als bijlage bij deze toelichting is opgenomen.
8.2 Inspraak
Ingevolge de inspraakverordening is het voorontwerpbestemmingsplan voor de inwoners van de gemeente Valkenswaard en voor de in de gemeente belanghebbende natuurlijke- en rechtspersonen ter inzage gelegd. Gedurende deze periode konden zowel mondeling als schriftelijk inspraakreacties ten aanzien van het voorontwerpbestemmingsplan naar voren worden gebracht. Tevens is het voorontwerpbestemmingsplan tijdens een inloopavond toegelicht. In de bijlage is een verslag opgenomen waarin de inspraakreacties en de reacties uit het vooroverleg worden besproken.
8.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan ‘Carolusdreef 100’ heeft gedurende een periode van zes weken, van donderdag 14 juli 2016 tot en met woensdag 24 augustus 2016, ter visie gelegen. Het plan is te raadplegen op www.ruimtelijkeplannenvalkenswaard.nl en www.ruimtelijkeplannen.nl. Daarnaast konden de plannen gedurende openstellingstijden worden ingezien:
  • op de digitale schermen in de hal van het gemeentehuis van Valkenswaard aan De Hofnar 15;
  • via de computers bij de bibliotheek aan De Hofnar 12 in Valkenswaard en bij ontmoetingscentrum De Belleman aan Het Bruninckxdal 2 in Dommelen;
  • op de digitale informatiezuil in het Dorpshuis aan de Dorpsstraat 55 in Borkel en Schaft.
Daarvan is openbare kennisgeving gedaan in het Valkenswaards Weekblad en op internet.
 
Gedurende de tervisielegging zijn er twee zienswijzen binnengekomen. Een derde zienswijze is ‘pro forma’ ingediend op 22 augustus 2016, met het verzoek om twee weken uitstel te verlenen. Dit uitstel (t/m 9 september 2016) is per brief d.d. 25 augustus 2016 verleend. Op 7 september 2016 is gevraagd om vanwege onvoorziene omstandigheden voor nog eens twee weken uitstel te verlenen (t/m 23 september 2016). Per e-mail van 13 september 2016 is ook dit uitstel verleend. De derde zienswijze is vervolgens op 23 september 2016 ingediend. Daarmee zijn alle zienswijzen ontvankelijk.
 
Het plan is daarnaast in ontwerp toegezonden aan de daartoe in aanmerking komende instanties. Waterschap De Dommel heeft per brief van 29 juli 2016 aangegeven dat ze kunnen instemmen met het plan. Zij maken wel een opmerking over een onjuiste verwijzing naar het gemeentelijk beleid in de regels (artikel 3.4.3). Dit wordt aangepast. De provincie Noord-Brabant heeft geen zienswijze ingediend.
 
In de bijlage is een verslag opgenomen waarin de zienswijzen worden besproken.