Plan:
Reeshof Midden 2008
Status:
onherroepelijk
Plantype:
ex art. 10 WRO beheer/ontwikkeling
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Functie

De op de plankaart voor "Bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven die zijn genoemd in de bijlage 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' onder de categorieën 1 tot en met 2, met uitzondering van inrichtingen als bedoeld in art. 41 Wet Geluidhinder juncto artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer van de Wet Milieubeheer en met uitzondering van risicovolle inrichtingen;
  2. de op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan bestaande bedrijven die vallen in een hogere dan de in het bestemmingsvlak maximaal toelaatbaar geachte milieucategorie, voor zover deze in werking zijn met de vereiste (milieu)vergunningen;
  3. opslagen en installaties uit het onderdeel "Opslagen en Installaties" van de bijlage 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' zijn toegestaan, voorzover de feitelijke afstand van de opslagen voor geur, stof, geluid en gevaar overeenkomt met die in de tabel ten opzichte van woningen van derden;
  4. bouwwerken van algemeen nut.
3.1.2 Aanduidingen

Ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding kwekerij (kw) met dienstwoning (dw), zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor de daarbij aangegeven functie(s).

3.1.3 Bijbehorende voorzieningen

De op de plankaart voor "Bedrijf" aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor:

  1. detailhandel, te weten ter plaatse gekweekte producten, alsmede detailhandel die ondergeschikt en ondersteunend van aard is, en beperkt blijft tot 20% van het toegelaten bedrijfsvloeroppervlak, dat wil zeggen het maximaal bebouwbaar oppervlak minus de gerealiseerde bedrijfswoning tot een maximum van 600 m²
  2. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  3. parkeer-, en stallingsvoorzieningen;
  4. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  5. tuinen en erven;
  6. objecten voor beeldende kunst;
  7. bouwwerken, geen gebouw zijnde,

voor zover deze behoren bij en ondergeschikt zijn aan de onder 3.1.1 en 3.1.2 genoemde functies.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Bestaande bebouwing welke krachtens een bouwvergunning is opgericht en in overeenstemming is met de bestemming volgens dit plan, maar afwijkend van één of meer bebouwingsregels, wordt geacht aan het plan te voldoen. Hieronder wordt tevens vergunde bebouwing verstaan, die nog moet worden opgericht.

3.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende algemene bepalingen:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de plankaart aangegeven hoofdbebouwingsvlak worden gebouwd, waarbij ondergeschikte delen van een bouwwerk, voor zover gelegen binnen het bestemmingsvlak, het hoofdbebouwingsvlak mogen overschrijden;
  2. het bebouwingspercentage binnen het hoofdbebouwingsvlak mag per bouwperceel niet meer bedragen dan het op de plankaart aangegeven maximum;
  3. de bouw- en/of goothoogte mag niet meer bedragen dan het op de plankaart aangegeven maximum;
  4. het bouwen van ondergrondse bouwwerken is toegestaan.
3.2.3 Bouwwerken van algemeen nut

Voor het bouwen van bouwwerken van algemeen nut gelden de volgende bepalingen:

  1. bouwwerken van algemeen nut mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden opgericht;
  2. de maximale hoogte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 3.5 meter;
  3. de maximale oppervlakte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 50 m².
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 3 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen op het onbebouwd erf niet meer dan 2 meter mag bedragen;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag in het hoofdbebouwingsvlak niet meer dan 15 meter en op het onbebouwd erf niet meer dan 2 meter bedragen.
3.2.5 Dienstwoningen

Voor het bouwen van dienstwoningen gelden de volgende bepalingen:

  1. een dienstwoning mag uitsluitend worden gebouwd, indien en voor zover de gronden op de plankaart zijn voorzien van de aanduiding "dienstwoning toegestaan";
  2. het aantal dienstwoningen mag niet meer dan één per bedrijf bedragen;
  3. voor niet inpandige dienstwoningen geldt het volgende:
    1. dienstwoningen mogen uitsluitend binnen het op de plankaart aangegeven hoofdbebouwingsvlak met de aanduiding "dienstwoning toegestaan" worden gebouwd;
    2. het bebouwingspercentage binnen het hoofdbebouwingsvlak mag 100 bedragen, tenzij anders op de plankaart is aangegeven;
    3. de maximale bouwhoogte bedraagt 10 meter, tenzij op de plankaart een andere bouwhoogte is aangegeven.
3.2.6 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij dienstwoningen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het hoofdbebouwingsvlak en op het bebouwd erf worden gebouwd met dien verstande dat wanneer deze bouwwerken binnen het hoofdbebouwingsvlak worden gebouwd, de afstand tot de (verlengde) voorgevel van het hoofdgebouw minimaal 3 meter moet bedragen;
  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uit maximaal 1 bouwlaag bestaan;
  3. tenzij anders op de plankaart is aangegeven mag de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen op het bebouwd erf mag niet meer dan bedragen dan 40% van het oppervlak van het bebouwd erf met een maximum van 60 m2;
  4. ten aanzien van de hoogte:
    1. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen met een platte afdekking mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de hoofdbebouwing vermeerderd met een dakconstructie van maximaal 0,50 meter, met een maximale hoogte van 4,5 meter;
    2. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen met een platte afdekking mag ten hoogste 3 meter bedragen, tenzij anders op de plankaart is aangegeven;
    3. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een schuine kap mag ten hoogste 3 meter bedragen en de bouwhoogte ten hoogste 4,5 meter waarbij de afschuiningshoek maximaal 45° mag bedragen, tenzij anders op de plankaart is aangegeven. Deze afschuining geldt niet in die gevallen waarbij op het naastgelegen perceel in de perceelscheiding al een gebouw met een zelfde of hogere hoogte aanwezig is dan wel gelijktijdig wordt opgericht.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 24.3nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
    1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de verkeersveiligheid;
    3. de sociale veiligheid;
    4. de brandveiligheid;
    5. de milieusituatie;
    6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  2. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
3.4 Ontheffing van de bouwregels
3.4.1 Ontheffingsmogelijkheden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met inachtneming van de procedureregels in artikel 24.1 en de ontheffingsvoorwaarden in 3.4.2 ontheffing te verlenen van:

  1. het bepaalde in artikel 3.2.2 onder a voor bouwen buiten het hoofdbebouwingsvlak ten behoeve van entrees, overstekende daken, draagconstructies van de gebouwen, luifels, (draagconstructies van) reclame en hieraan gelijk te stellen voorzieningen;
  2. het bepaalde in 3.2.4 onder a voor de hoogte van erfafscheidingen in het onbebouwd erf tot een hoogte van maximaal 3 meter.
  3. het bepaalde in 3.2.4 onder b voor de hoogte en situering van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van maximaal 30 meter binnen het hoofdbebouwingsvlak en tot een hoogte van maximaal 10 meter in het onbebouwd erf voor bouwwerken, geen gebouw zijnde die naar hun aard en bestemming op een onbebouwd erf toelaatbaar zijn.
3.4.2 Ontheffingsvoorwaarden

De in artikel 3.4.1 genoemde ontheffingen kunnen slechts worden verleend, mits:

  1. dit vanuit het oogpunt van de bedrijfsvoering, de bedrijfspresentatie, de constructie of verschijning van het gebouw of de aard van het bedrijf noodzakelijk is;
  2. de bebouwingskarakteristiek van de straat niet onevenredig wordt geschaad;
  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt;
  4. de brandveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  5. de milieusituatie niet onevenredig wordt aangetast;
  6. de sociale veiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  7. de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  8. de ruimtelijke inpasbaarheid is aangetoond.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Gebruiksverbod

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming, behoudens ontheffingen die op grond van deze regels zijn verleend.

3.5.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in 3.5.1, strijdig met de bestemming "Bedrijf", wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bewoning, met uitzondering van de op de plankaart aangegeven aanduiding 'dienstwoning toegestaan';
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken anders dan genoemd in artikel 3.1;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken voor zelfstandige kantoren of zelfstandige kantoorruimten, anders dan bedoeld in 3.1.3 sub b;
  4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan bedoeld in artikel 3.1.3 sub c;
  5. het splitsen van een dienstwoning in twee of meer zelfstandige woonruimten;
  6. het storten van puin en afvalstoffen, tenzij deze ter realisering en/of handhaving van de bestemming is;
  7. opslag van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten bouwmaterialen, werktuigen, machines en onderdelen hiervan, tenzij deze ter realisering en/of handhaving van de bestemming dient;
  8. opslag van gebruiksklare of onklare voer- en vaartuigen of onderdelen daarvan, tenzij deze ter handhaving van de bestemming dient;
  9. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.
3.5.3 Ontheffing voor meest doelmatig gebruik

Burgemeester en wethouders verlenen met inachtneming van de procedureregels in artikel 24.1ontheffing van het bepaalde in artikel 3.5.1 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.