direct naar inhoud van 4.2 Provinciaal en regionaal beleid
Plan: Buitengebied De Voorste Stroom
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0855.BSP2008029-e001

4.2 Provinciaal en regionaal beleid

4.2.1 Interimstructuurvisie en Paraplunota

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening zijn per 1 juli 2008 de Interimstructuurvisie Noord-Brabant 'Brabant in ontwikkeling' en de 'Paraplunota ruimtelijke ordening' in werking getreden. De Interimstructuurvisie, vastgesteld door Provinciale Staten, geeft een overzicht van de ruimtelijke belangen en doelen van de provincie Noord-Brabant en de hoofdlijnen van het te voeren ruimtelijk beleid. Dit ruimtelijk beleid is uitgewerkt in de 'Paraplunota'. De 'Paraplunota', vastgesteld door Gedeputeerde Staten, vormt de basis voor het dagelijks handelen van Gedeputeerde Staten en de inzet van de instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening.

De Interimstructuurvisie komt inhoudelijk grotendeels overeen met de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Noord-Brabant, zoals uiteengezet in het Streekplan Noord-Brabant 2002 'Brabant in balans'. Actualiseringen van beleid zijn meegenomen. Het hoofdbelang, zorgvuldig ruimtegebruik, is thematisch uitgewerkt in provinciale belangen en doelen.

Dit plan omvat het provinciaal ruimtelijk beleid. In dit plan worden vijf leidende principes gehanteerd:

  • 1. meer aandacht voor de onderste lagen;
  • 2. zuinig ruimtegebruik;
  • 3. concentratie van verstedelijking;
  • 4. zonering van het buitengebied;
  • 5. grensoverschrijdend denken en handelen.


Ad 1: Lagenbenadering

De Lagenbenadering gaat uit van drie lagen. De eerste en onderste laag wordt enerzijds gevormd door 'Water en bodem' en anderzijds door 'Natuur, landschap en cultuurhistorie'. De onderste lagen moeten meer sturend worden voor de ruimtelijke ontwikkeling in Noord Brabant. De tweede laag wordt gevormd door de infrastructuur en de derde door de occupatiepatronen.

Ad 2: Zuinig ruimtegebruik

Zuinig ruimtegebruik wordt voornamelijk uitgelegd in de zin van minder ruimtebeslag van de bebouwde ruimte. De bestaand ruimte (opnieuw) en betere benutten, efficiënte benutting van de bouwblokken en het voorkomen van verstening van het buitengebied.

Ad 3: Concentratie van verstedelijking

In de Interimstructuurvisie worden 5 stedelijke en 11 landelijke regio's aangegeven. Het plangebied maakt deel uit van de stedelijke regio Breda-Tilburg.

Ad 4: Zonering van het buitengebied

Het buitengebied is in hoofdzaak bestemd voor landbouw, natuur en recreatie. Het buitengebied is in twee hoofdzones verdeeld, namelijk de Groene en de Agrarische Hoofdstructuur. In de Groene Hoofdstructuur is in beginsel alleen plaats voor natuur, extensieve landbouw, extensieve recreatie en andere laagdynamische functies, zoals bosbouw en waterbeheer.

De interimstructuurvisie omvat extra mogelijkheden voor woningbouw, landbouw met een neventak en verbrede landbouw, paardenhouderij, alsmede vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen. In de interimstructuurvisie is aanvullend beleid geformuleerd ten behoeve van de implementatie van de Nota Buitengebied in Ontwikkeling.

Er zijn in de interimstructuurvise 4 hoofdzones, met verschillende subzones. In de onderstaande tabel is weergegeven welke zones er zijn.

Hoofdzone   Subzone  
GHS Natuur   1 Natuurparel  
  2 Overig bos– en natuurgebied  
  3 Ecologische verbindingszone  
GHS Landbouw   4 Leefgebied kwetsbare soorten  
  5 Leefgebied struweelvogels  
  6 Natuurontwikkelingsgebied  
AHS Landschap   7 RNLE-landschapsdeel  
  8 Leefgebied Dassen  
  9 Waterpotentiegebied  
AHS Landbouw   10 Zoekgebied veeverdichtingsgebieden  
  11 Vestigingsgebied glastuinbouw  
  12 Doorgroeigebied glastuinbouw  
  13 Glasboomteeltgebied  
  14 AHS-overig  


Concreet komen in het plangebied de volgende subzones voor en worden in het bestemmingsplan nader begrensd:

1. Natuurparel

Natuurparels bestaan uit begeleid natuurlijke eenheden en de daarbuiten gelegen bos- en natuurgebieden die bijzondere natuurwaarden hebben vanwege specifieke omstandigheden van de bodem of het (grond)water.

2. Overig bos- en natuurgebied

De overige bos- en natuurgebieden bevatten minder hoge natuurwaarden dan de natuurparels. Het betreft in het plangebied diverse gebieden.

3. Ecologische verbindingszone

Ecologische verbindingszones zijn veelal langgerekte landschapselementen die ervoor moeten zorgen dat planten- of diersoorten zich van het ene naar het andere natuurgebied kunnen verplaatsen. Deze verbindingszones zijn veelal langgerekte landschapselementen langs waterlopen of langs dijken, wegen, spoor- en waterwegen, respectievelijk natte of droge verbindingszones. Binnen het plangebied bevinden zich diverse zones, zowel van noord naar zuid als van west naar oost. De verbindingszone die loopt van noord naar zuid en met name in het noorden van het plangebied, moet nog worden gerealiseerd. Binnen het plan is hiervoor een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

4. Leefgebied kwetsbare soorten

Het leefgebied kwetsbare soorten omvat onder andere landbouwgronden waarop zeldzame planten of dieren voorkomen, die hoge eisen stellen aan de inrichting en het gebruik van hun omgeving. Het gaat hier onder meer om weidevogels, ganzen en zwanen, amfibieën, reptielen en bijzondere planten. In het leefgebied kwetsbare soorten moeten landbouw, recreatie en andere activiteiten worden uitgeoefend met respect voor deze voorwaarden.

6. Natuurontwikkelingsgebied

Het natuurontwikkelingsgebied bestaat uit landbouwgronden die bijzonder geschikt zijn voor het ontwikkelen van nieuwe natuur.

7. RNLE-landschapsdeel

Onder RNLE-landschapsdeel vallen landbouwgronden die op zichzelf genomen geen bijzondere (potentiële) natuurwaarden bezitten, maar tot een regionale natuur- en landschapseenheid worden gerekend vanwege hun ligging ten opzichte van belangrijke bos- en natuurgebieden en landbouwgronden met bijzondere natuurwaarden binnen een RNLE. Binnen het plangebied zijn dit alle landbouwgronden ten zuiden van de rijksweg A- 58 die niet zijn begrensd als GHS.

14. AHS-overig

In deze gedeelten van de AHS krijgt de landbouw in beginsel de ruimte om zich in de door haar gewenste richting te ontwikkelen.

4.2.2 Uitwerkingsplan Stedelijke Regio Breda-Tilburg

In december 2004 heeft Gedeputeerde Staten het 'Uitwerkingsplan Stedelijke Regio Breda-Tilburg' vastgesteld. Dit Uitwerkingsplan is aangekondigd in het Streekplan 2002 en is een combinatie van een duurzaam ruimtelijk structuurbeeld en een verstedelijkingsprogramma.

Voor het bestemmingsplangebied is geen verstedelijkingsprogramma opgenomen. In het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld is het gehele gebied beschreven als landelijk gebied waar landschapsbeheer moet plaatsvinden. Dit betekent dat het beleid voor dit gebied vorm krijgt via het project revitalisering landelijk gebied (zie Reconstructieplan de Meierij).

4.2.3 Nota Buitengebied in Ontwikkeling (2005)

Het provinciaal beleid ten aanzien van vrijkomende agrarische bedrijven, zoals geformuleerd in het Streekplan 2002 is in 2005 verruimd in de nota 'Buitengebied in Ontwikkeling':

  • Alleen functies die geen nadelige gevolgen hebben voor de omringende agrarische bedrijvigheid worden toegelaten. Als voorwaarde voor herbestemming geldt sloop van een substantieel deel van de overtollig geworden agrarische bedrijfsbebouwing. Indien tenminste 1000 m2 aan bedrijfsruimte wordt gesloopt, bestaat de mogelijkheid tot financiële compensatie in het kader van de Ruimte-voor-Ruimte regeling waarbij elders de bouw van een nieuwe woning wordt toegestaan. Daarbij is het niet noodzakelijk dat te slopen gebouwen alle op één erf staan. De provincie is bereid om saldering toe te passen, mits de bijdrage per erf een substantiële bijdrage vormt.
  • Ook kan medewerking worden verleend aan herbestemming tot burgerwoning (de inhoud van de woning mag niet meer dan 750 m3 bedragen. Het erf behorende bij de woning is gesteld op ten hoogste 1.500 m² bij een woning. Bij de woning mogen aangebouwde of vrijstaande bijgebouwen worden gebouwd met een maximale maat van 75 m². Slechts in geval van sloop van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing is uitbreiding mogelijk tot 20% van de oppervlakte van de gesloopte bebouwing via vrijstelling tot een maximum totaal van 200 m²).
  • Indien er sprake is van een karakteristieke of beeldbepalende boerderij kan het splitsen van het hoofdgebouw ten behoeve van een extra woning worden toegestaan.
4.2.4 Reconstructieplan de Meierij 2005

Het Reconstructieplan de Meierij 2005 is als uitvloeisel van de Reconstructiewet concentratiegebieden op 29 juli 2005 in werking getreden. Het Reconstructieplan heeft als doel de verbetering van de ruimtelijke structuur in gebieden met veel intensieve veehouderij. De gemeente Tilburg en dus ook het bestemmingsplangebied vallen binnen het reconstructiegebied de Meierij. Het Reconstructieplan is naast de Interimstructuurvisie het toetsingskader van de provincie voor bestemmingsplannen. Op 9 september 2008 is de Correctieve herziening van het Reconstructieplan in werking getreden. In deze herziening is de directe planologische doorwerking van diverse onderdelen van het Reconstructieplan komen te vervallen. Op grond van de voor de gemeente Tilburg geldende bestuursovereenkomst zijn de bedoelde onderdelen van het Reconstructieplan echter wel vertaald naar dit bestemmingsplan. Waar hieronder over 'directe doorwerking' wordt gesproken, wordt daar mede onder verstaan doorwerking op grond van de bestuursovereenkomst in kwestie. Onder 'Reconstructieplan' wordt in het vervolg ook de Correctieve herziening begrepen.

Het Reconstructieplan doet beleidsmatige uitspraken over het bestemmingsplangebied. Het gaat hier om een gebied waar de hoofdfunctie landbouw blijft bestaan binnen een aantrekkelijk landschap. Voor De Voorste Stroom worden maatregelen aangekondigd om de waterkwaliteit te verbeteren en een natuurlijkere inrichting te krijgen. Ten behoeve van de uitloopfunctie voor recreanten vanuit Tilburg worden ten zuidoosten van de stad routes aangelegd, in combinatie met maatregelen ter versterking van het landschap. Het gebied Moerenburg is benoemd als stedelijk uitloopgebied (zie figuur 4a). De planontwikkeling en uitvoering voor Moerenburg is door de gemeente aangemeld als project in het uitvoeringsprogramma van het Reconstructieplan. Tenslotte wordt ingegaan op de wijzigingen op de rioolwaterzuivering Tilburg-Oost. De rioolwaterzuivering zelf kan een recreatieve herbestemming krijgen. Vermindering van het effluent zorgt voor een verbetering van de waterkwaliteit van de Voorste Stroom. Het biedt tevens kansen voor de natuur. De Voorste Stroom is aangeduid als een ecologische verbindingszone. Een strook ten noorden en ten zuiden van deze beek is aangewezen als ruimte voor beekherstel.

Naast beleidsmatige uitspraken geeft het Reconstructieplan ook onderwerpen aan die direct doorwerken in bestemmingsplannen qua ligging en/of beleid. Deze onderwerpen dienen dus in het bestemmingsplan terug te komen. Voor het bestemmingsplangebied geldt voor de volgende punten een directe doorwerking:

Integrale zonering

Het gehele landelijke gebied is gezoneerd met betrekking tot de intensieve veehouderij in drie zones: landbouwontwikkelingsgebieden, extensiveringsgebieden en verwevingsgebieden (zie figuur 4a). Enkel de extensiverings- en de verwevingsgebieden komen voor in het bestemmingsplangebied. Deze gebieden zijn op perceelsniveau begrensd. In extensiveringsgebieden hebben intensieve veehouderijbedrijven geen duurzaam perspectief. In verwevingsgebieden kunnen individuele bedrijven zich duurzaam ontwikkelen, mits de omgeving dit toelaat. Het bouwblok mag door toepassing van een wijzigingsbevoegdheid van Burgemeester en Wethouders worden vergroot tot maximaal 1,5 ha. Bij vergroting tot 2,5 ha via een buitenplanse procedure geldt een goedkeuringsvereiste van Gedeputeerde Staten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008029-e001_0011.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008029-e001_0012.jpg" Figuur 4a: Reconstructieplan de Meierij 2005 - Plankaart 2 Sociale en economische vitaliteit

Regionale Natuur- en Landschapseenheid (RNLE)

Het bestemmingsplangebied valt gedeeltelijk binnen de Regionale natuur- en landschapseenheid het Groene Woud (zie figuur 4b). De RNLE is bedoeld om bescherming te bieden tegen verstedelijking en aanverwante grootschalige versteningen zoals kassencomplexen, ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij, nieuwe grootschalige vormen van verblijfsrecreatie en andere grootschalige functieveranderingen. In de RNLE staat bescherming en ontwikkeling van natuur-, landschap- en cultuurhistorische waarden centraal, waarbij schone, extensieve en grondgebonden vormen van landbouw en recreatie passen. De begrenzing van de RNLE is in het Reconstructieplan aangepast ten opzichte van het Streekplan. Grenzen zijn, indien nodig, aangepast en op perceelsniveau begrensd. De begrenzing op perceelsniveau wordt vastgelegd in het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008029-e001_0013.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008029-e001_0014.jpg"

Figuur 4b: Reconstructieplan de Meierij - Plankaart 1 Omgevingskwaliteit

Waterberging

In het Reconstructieplan zijn de aanduidingen 'bestaande inundatiegebieden', 'in te richten waterbergingsgebieden' en 'voorlopige reserveringsgebieden 2050/2016' opgenomen. Binnen het plangebied komen bestaande inundatiegebieden en zoekgebieden (reserveringsgebieden) voor. Deze gebieden bevinden zich aan weerszijden van de Voorste Stroom. De gemeente is op grond van het Reconstructieplan en de bestuursovereenkomst gehouden de bestaande inundatiegebieden op de plankaarten weer te geven en de in het Reconstructieplan genoemde regels over te nemen (waaronder een aanlegvergunningenstelsel). Aldus is geschied.

Bescherming natte natuurparels

De Oisterwijkse vennen zijn aangewezen als natte natuurparels. Om verdere verdroging te voorkomen wordt er een beschermingsbeleid gevoerd. Dit beschermingsbeleid geldt voor de natte natuurparels en een zone van gemiddeld 500 meter daaromheen. Deze beschermingszone valt over het oostelijke gedeelte van het bestemmingsplangebied. In deel B van het Reconstructieplan (p. 237) is een aanlegvergunningstelsel opgenomen. Dit aanlegvergunningstelsel is overgenomen in het bestemmingsplan.

4.2.5 Cultuurhistorische/Archeologische Waardenkaart (2006)

Deze provinciale kaart biedt inzicht in cultuurhistorische waarden en archeologische verwachtingswaarden binnen gemeenten. De kaart heeft tot doel de beschikbare informatie op een publieksvriendelijke manier te presenteren. Kenmerkend voor het plangebied zijn de volgende actuele waarden, die in het gebied voorkomen: zones met indicatieve archeologische waarden, een drietal archeologische monumenten, historisch groen, waardevolle historisch-geografische lijnen en monumenten in de vorm van bouwwerken. Zie verder hoofdstuk 7.

4.2.6 Provinciaal Waterhuishoudingsplan

Het provinciaal waterbeleid staat weergegeven in de partiële herziening provinciaal Waterhuishoudingsplan (2003-2006).

De provincie streeft naar een duurzame watervoorziening, waarbij voldoende water beschikbaar is voor normaal huishoudelijk gebruik en voor de ontwikkeling van onze economie. Bovendien mag de watervoorziening een gezonde ecologische ontwikkeling niet in de weg staan en geen onevenredige schade toebrengen aan bestaande belangen. Hiervoor voert de provincie een meersporenbeleid: 1) efficiënter watergebruik door waterbesparing; 2) vergroting van inzet van oppervlaktewater en andere bronnen als alternatief voor grondwater; 3) afstemming van de inzet van grondwater op de draagkracht van de watersystemen; 4) herverdeling van het beschikbare water; 5) bescherming van de grondwaterkwaliteit. In dat kader wordt gestreefd naar een besparing op laagwaardig industrieel en bedrijfsmatig gebruik van koelwater en retourbemaling. Het totaal aan grondwateronttrekkingen mag niet toenemen en het vergunningenbeleid wordt hierop afgestemd.

Momenteel heeft provincie Noord-Brabant het voornemen om een vernieuwd provinciaal Waterhuishoudingsplan (WHP) op te stellen. Dit leidt naar verwachting eind 2009 tot een vastgesteld plan.

4.2.7 Waterbeheerplan II, 'Door water gedreven'

Het waterbeleid van het waterschap de Dommel is vastgelegd in het Waterbeheerplan (2001).

Het Waterbeheerplan II is een concretisering van het Provinciaal Waterhuishoudingsplan II. Voor het gehele beheersgebied van Waterschap De Dommel wordt gestreefd naar de realisatie van een bepaald basisniveau van de waterhuishoudkundige situatie.

De algemene milieukwaliteit (AMK) vormt het beheersuitgangspunt voor in principe al het oppervlaktewater en de bijbehorende waterbodem. Daarnaast zijn er specifieke waterkwaliteitsdoelstellingen voor waterhuishoudkundige systemen met de functie waternatuur en viswater. Daartoe geschikte wateren moeten voldoen aan de wettelijke kwaliteitsdoelstellingen voor zwemwater.

Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het realiseren van een duurzame watervoorziening, het verbeteren van waterhuishoudkundige voorwaarden, verbetering van de waterkwaliteit, inrichting, het beheer en onderhoud van watergangen en het omgaan met water in bebouwd gebied.

Op dit moment is het waterschap bezig met het opstellen van het Waterbeheerplan III. Naar verwachting wordt dit plan nog in 2009 vastgesteld.

4.2.8 Kadernota Stedelijk Water, 'Water om op te bouwen'

De Kadernota Stedelijk Water (april 2006) geeft de visie weer van het Waterschap. De ambitie is om stedelijk water zoveel als realistisch haalbaar is integraal onderdeel uit te laten maken van een duurzaam en veerkrachtig regionaal watersysteem. Om dit te realiseren worden maatregelen opgesteld die bijdragen aan natuurlijk, voldoende en schoon water, aan een schone waterbodem, droge voeten en aan mooi water. Een duurzaam afvalwatersysteem wordt gerealiseerd door het sluiten van een afvalwaterakkoord, het leveren van een basisinspanning, het beschikbaar stellen van een afkoppelbijdrage in bestaand stedelijk of nieuw stedelijk gebied.

Het gaat hierbij om de principes:

  • gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater;
  • doorlopen afwegingstappen hergebruik, infiltratie, buffering en afvoer;
  • hydrologisch neutraal bouwen;
  • water als kans;
  • meervoudig ruimtegebruik;
  • materiaalgebruik.
4.2.9 Keur oppervlaktewateren

In het plangebied is Waterschap De Dommel de waterbeheerder. Dit betekent dat het waterschap verantwoordelijk is voor de waterhuishoudkundige verzorging (waterkwaliteit en waterkwantiteit) binnen het plangebied.

Een van de instrumenten van het waterschap om deze taak uit te oefenen is de Keur (zie figuur 4c en 4d). De Keur kent gebods– en verbodsbepalingen die erop gericht zijn watergangen te beschermen. Zo is het in bepaalde gevallen verboden om zonder vergunning water te lozen op of te onttrekken aan oppervlaktewater. Ook legt de Keur in sommige gevallen aan burgers een onderhoudsplicht op. Daarnaast mag men zonder Keurontheffing geen activiteiten ontplooien of bouwwerken plaatsen die het onderhoud aan watergangen kunnen belemmeren. Dit betekent dat voor bepaalde activiteiten nabij leggerwatergangen (tot 5 meter uit de insteek) of met mogelijke invloed op watergangen een ontheffing bij Waterschap De Dommel moet worden aangevraagd. Ook is het verboden binnen meanderzones (tot 25 meter uit de insteek van leggerwateren met de functie waternatuur) te bouwen, te graven of kabels en dergelijke aan te leggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008029-e001_0015.jpg"

Figuur 4c: Keur stroomgebied De Dommel

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008029-e001_0016.jpg" Figuur 4d: Stroomgebied De Beerze

4.2.10 Programma van Eisen voor herinrichting van de Voorste Stroom

Op 27 juni 2005 is visie en het Programma van Eisen voor de herinrichting van de Voorste Stroom vastgesteld (Waterschap De Dommel). Aangegeven is dat langs de Voorste Stroom een ecologische verbindingszone gerealiseerd moet worden. Deze dient gemiddeld 25 meter breed vanaf de insteek van het talud te zijn.