direct naar inhoud van 3.6 Groenbeleid
Plan: Bedrijventerrein Loven, Bosscheweg e.o. 2008
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0855.BSP2008015-e001

3.6 Groenbeleid

3.6.1 Groenstructuurplan en Groenstructuurplan Plus

Het Groenstructuurplan (GSP) dateert uit 1992 en geeft een lange termijnvisie op de inrichting en het beheer van de openbare ruimte met speciale aandacht voor groen. Enerzijds gaat het om het scheppen van kwaliteit, anderzijds om het instandhouden van deze kwaliteit door een effectief beheer. In het Groenstructuurplan Plus (GSP+) vastgesteld in 1998, wordt het Groenstructuurplan geëvalueerd en geactualiseerd (voor de periode 1997 - 2013). Gronden die in deze stukken zijn aangemerkt als structureel groen, zijn in het bestemmingsplan als groen bestemd. Gronden die daarnaast een natuur- of ecologische waarde kennen, zijn alszodanig bestemd.

Het Groenstructuurplan en het Groenstructuurplan plus geven aan dat kwaliteit wordt gerealiseerd door de volgende elementen te realiseren en te versterken:

  • a. De natuurkernwaarden in Tilburg worden versterkt door een duurzaam ecologisch raamwerk te realiseren. Dit netwerk bestaat uit:
    • 1. Vennen, poelen en moerassen rondom Tilburg
    • 2. Bos in het buitengebied
    • 3. Beken en beekdalen; Dommel, Ley en Zandley
  • b. Een samenhangend netwerk van lange lijnen geeft structuur aan de stad. De lange lijnen worden gevormd door:
    • 1. Ringbanen
    • 2. Wilhelminakanaal
    • 3. Beeldbepalende linten in de Oude Stad
    • 4. Lanen die stad en landschap verbinden. Het patroon van lange lijnen kan worden geactualiseerd en aangevuld o.a. de genoemde noord-zuidas en oost-weststrip.
  • c. Hiernaast zijn strategische plekken van belang zoals Frankische driehoeken, parken en pleinen.

Het groen in de stad dient aan verschillende eisen te voldoen. Het groen moet bruikbaar en herkenbaar zijn en dient een bepaalde mate van representativiteit hebben, de inrichting moet helder zijn, de sociale veiligheid dient te zijn gewaarborgd en er moet geïnvesteerd worden in de ecologische duurzaamheid.

3.6.2 Ecologische Hoofdstructuur en Groene Hoofdstructuur

De term 'Ecologische Hoofd Structuur' (EHS) werd in 1990 geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan (NBP) van het ministerie van LNV. Destijds was voorzien in "een samenhangend geheel van nationaal belang", met daarin 440.000 hectare bestaand natuurgebied, 200.000 hectare agrarisch gebied en 50.000 hectare natuurontwikkelingsgebied. In 1995 werden de doelsoorten en de natuurdoeltypen gedefinieerd, die pas in 2000 waren doorgevoerd in alle provinciale plannen. Er is toen besloten om een extra beleidsinspanning te leveren in de nota Natuur voor Mensen, Mensen voor Natuur. Het bijbehorende Meerjarenprogramma Ontsnippering is in 2005 door het parlement goedgekeurd.

De EHS betreft een netwerk van zowel grote als kleine gebieden in Nederland waar de natuur (flora en fauna) in feite voorrang heeft. De EHS is bedoeld om natuurgebieden te vergroten en met elkaar te verbinden. Door verbindingen tussen natuurgebieden te maken, kunnen planten en dieren zich makkelijker verspreiden over meer gebieden. Hierdoor zijn deze gebieden beter bestand tegen negatieve milieu-invloeden. Grotere natuurgebieden zijn gevarieerder en er kunnen meer soorten planten en dieren leven.

Elk EHS-gebied heeft een zogenoemd natuurdoel. Een natuurdoel beschrijft een bepaalde natuurkwaliteit en wordt gebruikt als een toetsbare doelstelling voor een natuurgebied. De provincies wijzen de natuurdoelen aan. Als de natuurdoelen zijn gehaald en de natuurgebieden een samenhangend geheel vormen, zal de EHS klaar zijn. De EHS moet in 2018 gereed zijn en zal dan een totale oppervlakte van 728.500 hectare omvatten. Dat is gelijk aan ongeveer 17,5% van de totale oppervlakte van Nederland.

Het streven is om in Nederland in 2020 meer dan 750.000 hectare aan EHS-gebieden te hebben. Het grootste deel daarvan zijn bestaande bossen en natuurgebieden. Daarbij komt nog ruim zes miljoen hectare natte natuur: meren, rivieren en de Nederlandse delen van de Noordzee en de Waddenzee. Voor de totstandkoming van de EHS zal volgens de doelstelling tot 2018 ongeveer 150.000 hectare grond aan de landbouw worden onttrokken.

Om te voorkomen dat natuurgebieden geïsoleerd raken, zijn tussen deze gebieden verbindingen nodig. Deze zorgen ervoor dat soorten in een gebied kunnen terugkeren als ze dreigen te verdwijnen (bijvoorbeeld door ziekte). Verbindingen zijn ook gunstig voor de uitwisseling tussen verschillende groepen dieren en bevordert hun gezondheid. Vaak zijn zogenoemde faunapassages (bijvoorbeeld wildtunnels) nodig om natuurgebieden te verbinden. Via deze Robuuste verbindingszones wordt circa 27.000 hectare nieuwe natuur aan de EHS toegevoegd.

Daarnaast is het voor het goed kunnen functioneren van de EHS van belang dat barrières, zoals snelwegen en kanalen, worden overwonnen. Hiervoor heeft de overheid een plan gemaakt: het Meerjarenprogramma Ontsnippering (MJPO). In dit plan zijn de belangrijkste barrières en manieren om ze te overwinnen in kaart gebracht. In de periode tot 2018 moeten deze barrières die rijksinfrastructuur in de EHS veroorzaakt worden opgeruimd. Hiervoor is meer dan 400 miljoen euro beschikbaar. Aan de provincies is gevraagd om zo nodig ook provinciale wegen te 'ontsnipperen'. Voor edelherten worden bijvoorbeeld ecoducten over snelwegen gebouwd. Voor dassen en andere kleine dieren worden tunnels onder wegen aangelegd.

Deze Ecologische Hoofdstructuur is doorvertaald in het Streekplan en de Natuurgebiedsplannen van de Provincie Noord-Brabant.

3.6.3 Kadernota Groene Mal

Ondanks het bestaande groen- en natuurbeleid, zoals vastgelegd in het Groenstructuurplan en Groenstructuurplan Plus, wees de praktijk uit dat natuur in deze nota's te weinig werd beschermd en te onduidelijk werd begrensd. Dit leverde bij verschillende nieuwe stedelijke ontwikkelingen discussies op tussen natuur- en milieuorganisaties, de landbouw en de gemeente Tilburg. Hierdoor ontstonden onder andere vertragingen in de besluitvorming van plannen. Verder was er sprake van onvoldoende duidelijkheid en begrip over wederzijdse standpunten en bestond er onzekerheid over het compenseren van aangetaste groene gebieden.

Om hieraan een einde te maken is in 1997 een start gemaakt met het opstellen van de Kadernota Groene Mal. Deze nota is in gezamenlijkheid met de gemeente Tilburg, de Stichting Brabantse Milieufederatie, de Stichting Het Noordbrabants Landschap, de Vereniging Natuurmonumenten, de Milieuwerkgroep WNM Tilburg, de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie, de provincie Noord-Brabant en de waterschappen De Dongestroom en De Dommel. De kadernota heeft als doel een ruimtelijk kader vast te leggen: een robuuste en duurzame samenhangende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout, die sturing geeft aan (stedelijke) ruimtelijke ontwikkelingen, kortom een 'Groene Mal'. In de nota zijn afspraken over het behoud en de ontwikkeling van deze Groene Mal tot 2015 vastgelegd. De Groene Mal maakt verstedelijking mogelijk in balans met de groene omgeving waarbij zij voldoende robuust is om de indirecte gevolgen van verstedelijking, zoals recreatief medegebruik, op te kunnen vangen. Water speelt als ordenend principe een belangrijke rol binnen de Groene Mal.

Belangrijke delen van de Groene Mal behoren tot de provinciale Groene Hoofdstructuur (GHS), zoals die is vastgelegd in het Streekplan en vallen onder het beschermingsregiem van de GHS. De delen die buiten de GHS vallen genieten een andere bescherming. Daarvoor is afgesproken dat zij niet zullen verstedelijken, maar benut zullen worden voor de uitvoering van natuurontwikkeling en compensatie. Daarbij is aangegeven dat deze bescherming niet mag leiden tot extra beperkingen voor de landbouw. Naast bescherming op provinciaal niveau vindt op gemeentelijk niveau bescherming plaats door de Groene Mal op te nemen in bestemmingsplannen. Daarin worden de exacte grenzen aangegeven. In de voorschriften worden de (on)gewenste ontwikkelingen beschreven. Het handhaven van niet-groene vigerende bestemmingen binnen de Groene Mal worden zo geïnterpreteerd dat ook andere bestemmingen die uit oogpunt van natuur en milieu kwalitatief vergelijkbaar zijn met deze vigerende bestemmingen mogelijk zijn.

De kadernota Groene Mal is vastgesteld door de Raad. Onderdeel van de nota is een intentieovereenkomst, die is ondertekend door de gezamenlijke partners. Hiermee verklaren zij zich te houden aan afspraken over het behoud en de ontwikkeling van de Groene Mal tot 2015. Ondertekening leidt niet tot verlies van enige wettelijke bevoegdheid die de partners hebben.

3.6.4 Bomennota Tilburg boomT

In het Tilburgse bomenbeleid worden verschillende waarden aan openbare bomen toegekend. Het gaat hier om bomen met een hoofd-, neven- of basiswaarde. Tevens kunnen bomen vallen onder de waarde stadsecologie. Elke waarde vertegenwoordigt een bepaalde bescherming, onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.. Bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad dienen deze waarden in acht te worden genomen.

Alle bomen met een hoofdwaarde, monumentale bomen, en bomen van de 1e categorie, beeldbepalende bomen, (bij volgroeidheid 15 meter of hoger) zijn in de bijlage bomenkaart van het bestemmingsplan opgenomen.

Tevens wordt in de bijbehorende bomenverordening aangegeven dat bomen vanaf 65 cm kapvergunningsplichtig zijn. Hierop zijn enkele uitzonderingen. Hiervoor wordt verwezen naar de bomenverordening 2007.

In het plangebied Loven hebben de Jules Verneweg, de Zuiderkruisweg, het spoor, de Bosscheweg en Kapitein Hatterasstraat (ten oosten van de Jules Verneweg) een hoofdwaarde meegekregen. De Siriusstraat, de Centaurusweg, Gelrebaan, Paganalstraat, Nautilusstraat, Kapitein Nemostraat en de groenstrook langs het spoor hebben een nevenwaarde. De zone langs het kanaal wordt gekenmerkt als stadsecologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008015-e001_0011.jpg"

boomwaarde zoneringskaart