direct naar inhoud van 4.8 Water
Plan: Dorp-West 2011
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0638.BP00001-VAS2

4.8 Water

Watertoets en waterbeheer

In het Besluit ruimtelijke ordening is de 'watertoets' opgenomen. Deze heeft tot doel om ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen aan het vigerend waterbeleid en de wateraspecten volwaardig mee te laten wegen bij de besluitvorming omtrent een goede ruimtelijke ordening. Dit proces komt in samenwerking tussen de gemeente en waterbeheerder tot stand.

In het plangebied wordt het waterbeheer gevoerd door het Hoogheemraadschap van Rijnland. In het kader van de verplichte watertoets is over deze ruimtelijke ontwikkeling overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn verwerkt in deze waterparagraaf.

Nationaal beleid

Het Nationaal Bestuursakkoord Water is een overeenkomst tussen het Rijk, de provincies, het InterProvinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. Het beleid van Waterbeheer 21e eeuw (WB21) en de kaderrichtlijn water (KRW) zijn belangrijke pijlers van het akkoord. Partijen verplichten zich hiermee om gezamenlijk te werken aan een Nederland dat kan leven met water. Het akkoord benadrukt de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen en houden van het totale watersysteem. De opgave voor de langere en korte termijn is in beeld gebracht, instrumenten zijn benoemd en het tijdpad is uitgestippeld. Daarmee is niet zozeer een fase afgesloten, maar wordt het vervolg van een inhoudelijk, procedureel en financieel omvangrijke operatie mogelijk gemaakt, concreet:

  • het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden anticiperend op veranderende omstandigheden, zoals onder andere de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak;
  • het NBW bevat taakstellende afspraken ten aanzien van veiligheid en wateroverlast (te veel) en procesafspraken ten aanzien van watertekorten, verdroging, verzilting (te weinig), water(bodem)kwaliteit, sanering waterbodems (in lijn met het Tienjaren scenario) (te vies) en ecologie (ecologisch te arm water);
  • de aanpak en uitvoering van maatregelen vindt gefaseerd plaats; uitwerking van veiligheid en het voorkomen van wateroverlast vindt waar nodig en mogelijk, ook gelet op de financiële middelen, plaats in een integrale werkwijze waarbij de aanpak van watertekorten, tegengaan van verdroging en verdere verbetering van de waterkwaliteit worden betrokken.

Het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel (NBW-actueel, 2008) is een actualisatie van het oorspronkelijke NBW uit 2003. Het betreft een overeenkomst tussen het Rijk, de provincies, het InterProvinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. Het beleid van WB21 en KRW zijn belangrijke peilers van het akkoord. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden anticiperend op veranderende omstandigheden zoals onder meer de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. In de actualisatie uit 2008 is meer nadruk gelegd op klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave, ontwikkelingen in de woningbouw en infrastructuur en de implementatie van de Kaderrichtlijn Water.

De Kaderrichtlijn Water is sinds 2000 van kracht en schrijft voor dat in 2015 alle waterlichamen een 'goede ecologische toestand' (GET), en voor sterk veranderde/kunstmatige wateren een 'goed ecologisch potentieel' (GEP) moeten hebben bereikt. De chemische toestand moet voor alle waterlichamen (natuurlijk en kunstmatig) in 2015 goed zijn. In april 2005 is het 'Werkprogramma WB21-KRW 2005/2009' vastgesteld. Omdat zowel het beleid van Waterbeheer 21e eeuw (WB21) als de KRW zich richten op 2015 worden beide sporen gecombineerd.

De Kaderrichtlijn Water wil gezond water dat ruimte biedt aan een gevarieerde planten- en dierenwereld met een natuurlijke inrichting. De precieze ecologische doelstelling bepalen de lidstaten zelf. De EU bepaalt de normen voor de chemische stoffen, zoals de hoeveelheid lood, cadmium en kwik, die in het water mogen zitten.

Rijnland werkt samen met belangenorganisaties en gemeenten aan het realiseren van een voorgenomen maatregelenpakket voor schoner water en veiligheid. In 2008 is het nieuwe beleid in werking getreden en in 2015 (met eventueel tweemaal een verlengingstermijn van zes jaar) moeten de gestelde doelen zijn gehaald in de zogenaamde prioritaire waterlichamen. Deze zullen dan ook als eerste worden aangepakt. Voor de overige waterlichamen geldt een realisatietermijn van 2021 mét de uitdaging om via Synergie (werk met werk maken) KRW-maatregelen eerder uit te gaan voeren.

De voorgenomen KRW-maatregelen zijn voor het beheersgebied van Rijnland opgenomen in het rapport 'Nota Schoon Water Rijnland'. Hieruit blijkt dat in het plangebied de volgende KRW-waterlichamen zijn gelegen: de Meerburger Watering, de Stompwijkse Vaart en de Zuidbuurtse Watering. Voor deze wateren is de aanleg van natuurvriendelijke oevers voorzien.

Het kabinetsstandpunt Anders omgaan met Water, Waterbeleid in de 21e eeuw, beschrijft het advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw (WB21). Men deelt de zorg dat het huidige watersysteem niet in staat is om klimaatverandering, bevolkingsgroei en economische groei goed op te vangen. Het waterbeheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Belangrijk in de nieuwe aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en de ruimte die nodig is voor de wateropgave te reserveren.

Het Nationaal Waterplan 2010 is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van het wetsvoorstel Waterwet. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de KRW. Tevens bevat het Nationaal Waterplan een eerste beleidsmatige uitwerking van de kabinetsreactie op het advies van de Deltacommissie.

De Waterwet is op 22 december 2009 in werking getreden. Deze wet heeft negen waterrelevante wetten samengevoegd (de Wet Verontreiniging Oppervlaktewater, Wet Verontreiniging Zeewater, Grondwaterwet, Wet Droogmakerijen en Indijkingen, Wet op de Waterkering, Wet Beheer Rijkswaterstaatwerken, Wrakkenwet en Waterstaatswet). Daarnaast wordt de regeling waterbodems uit de Wet Bodembescherming opgenomen in de nieuwe Waterwet. Het wetsvoorstel regelt niet alles. Bepaalde onderwerpen zijn nader uitgewerkt in onderliggende regelgeving: het Waterbesluit (algemene maatregel van bestuur), de Waterregeling (een ministeriële regeling) of in de verordeningen van waterschappen en provincies.

Provinciaal beleid

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor die periode. Het vervangt het provinciaal waterbeleid zoals dat is vastgelegd in het Beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006) en vervangt het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dan ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. Verder voldoet het plan aan de eisen van de nieuwe Waterwet. De provincie vertaalt in dit plan het beleid uit het nationaal waterplan en het huidige Europese beleid naar provinciale kaders en doelstellingen voor de periode 2010-2015. Conform de herziene sturingsvisie water gaat het met name om de 'wat' vraag. De waterschappen beantwoorden in hun waterbeheerplannen vervolgens vooral de 'hoe' vraag.

Als nadere uitwerking van het beleid Waterbeheer 21e eeuw is ook voor dit stroomgebied een watervisie opgesteld: het Ontwerp-Deelstroomgebiedsvisie Midden-Holland. Het plangebied ligt op de overgang van rivierzone en veenweidegebied. Er zijn geen specifieke gebiedsknelpunten aangeduid. Het omliggende stedelijke gebied heeft wel de gebruikelijke knelpunten van bestaand stedelijk gebied (tekort aan waterberging, grondwateroverlast, onvoldoende waterkwaliteit, etc.). In het Waterstreefbeeld 2050 heeft de Meerburgerwatering de aanduiding 'vergroten aanvoercapaciteit via zoete as Midden-Holland'. De achtergrond voor het vergroten van de aanvoercapaciteit is dat ook in de toekomst voor Midden-Holland voldoende zoetwateraanvoer moet worden gerealiseerd, met het Amsterdam-Rijnkanaal als aanvoerader. In het gebied zelf wordt gestreefd naar een 'duurzaam stedelijk waterbeheer', waarbij de wateropgave wordt opgelost. Het wateradvies geeft aan dat het gebied overwegend geschikt is voor droge functies en kapitaalsintensieve functies met een grote drooglegging.

Waterschapsbeleid

Voor de planperiode 2010-2015 is het Waterbeheerplan 2010-2015 (WBP) van toepassing. In dit plan maakt Rijnland duidelijk welke ambities zij voor de komende periode in gedachten heeft en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen het accent op de uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijke toekomstige dijkverbredingen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en hevigere buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het WBP sorteert voor op deze ontwikkelingen.

De Nota Waterneutraal Bouwen is een uitwerking van het beleid dat in het Waterbeheersplan is geformuleerd. Concreet houdt waterneutraal bouwen in dat bij ruimtelijke ontwikkelingen waarbij het verhard oppervlak toeneemt- en/of waarbij het waterbergend vermogen afneemt er maatregelen worden getroffen om de negatieve effecten (grotere aan- en afvoer) te voorkomen. Uitgangspunt is dat deze maatregelen plaatsvinden in het plangebied.

De Nota Waterparagraaf in Bestemmingsplannen zet uiteen dat de waterparagraaf de uitwerking van de watertoets is, en beschrijft daarnaast welke onderwerpen in de waterparagraaf aan de orde dienen te komen. Essentie van de waterparagraaf is dat het wateradvies en de gemaakte afwegingen expliciet en toetsbaar een plaats krijgen. Daarnaast dient beschreven te worden wat de uitwerking van een plan op het watersysteem is en welke eisen het watersysteem aan het besluit of plan oplegt.

Op 22 december 2009 zijn de Keur en Beleidsregels 2009 in werking getreden. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem.

De Keur en beleidsregels maken het mogelijk dat het Hoogheemraadshap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebods- en verbodsbepalingen) voor:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken, kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten en beken);
  • andere waterstaatwerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren, bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van water naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Waterschap gebouwd en opgeslagen mag worden. De toestemming voor het uitvoeren van deze werkzaamheden is geregeld in de watervergunning.

Hiermee is de Keur een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen.

Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Huidige situatie

Bodem en grondwater

Het plangebied beslaat de kern Zoeterwoude-Dorp, uitgezonderd het centrum en het gebied Dorp-Zuid. De bodem is ontstaan als gevolg van langdurige veenontwikkeling op kleigronden. Het gebied stond onder invloed van de Oude Rijn die ten noordoosten van het plangebied loopt. De Oude Rijn zorgde voor afzettingen van oeverwallen en rivierklei en voor de aanvoer van zoet water. Vanuit de Oude Rijn liepen kreken het plangebied in, deze zorgden voor ontwatering van het gebied. De bodem bestaat ter plaatse uit klei op een ondergrond van veen en de maaiveldhoogte varieert van circa NAP -1 m tot NAP -1,5 m. Het plangebied wordt aangeduid met grondwatertrap II. Hierbij ligt de gemiddeld hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 m onder het maaiveld, terwijl de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 m en 0,8 m onder het maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00001-VAS2_0020.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00001-VAS2_0021.png"

Figuur 4.1 Peilgebieden

Oppervlaktewatersysteem

Ten westen van de Noordbuurtseweg maakt het plangebied onderdeel uit van de Groote Westeindsche Polder (WW-04). Ten oosten van de Noordbuurtseweg/Zuidbuurtseweg ligt het plangebied in de Grote Polder (WW-07). De verschillende peilgebieden zijn weergegeven in figuur 4.1. De verschillende wijken in het plangebied worden gescheiden door groene zones en water, de waterstructuur is daarmee een belangrijk ruimtelijk element.

De aftakking van de Meerburgerwatering, in het noorden van het plangebied, wordt aangemerkt als boezemwater. De boezem ligt opvallend hoger in het landschap, het boezempeil wordt gehandhaafd op NAP -0,6 m. In het plangebied bevinden zich verder ook een aantal polder hoofdwatergangen, ook deze zijn weergegeven in figuur 4.1.

In het plangebied worden de aftakking van de Meerburgerwatering, de Stompwijksche Vaart, het Watertje, de Noordbuurtsche Vaart en de Zuidbuurtsche Watering aangemerkt als boezemwateren. Deze boezemwateren zijn voorzien van boezemwaterkeringen, het boezemwater wordt via de Meerburger Watering afgevoerd naar de Oude Rijn.

Riolering

Ten oosten van de Noordbuurtseweg, het Watertje en de Zuidbuurtseweg ligt een drukrioolstelsel. In de wijken Westwout, Vogelweide en Bloemenweide is de bebouwing aangesloten op een gemengd stelsel. De percelen tussen de Dr. Kortmanstraat en de Verlaatweg zijn aangesloten op een gescheiden stelsel. Het hoofdgemaal is in 2007 gerenoveerd, waarbij eveneens de capaciteit is verhoogd. In het plangebied bevinden zich 3 riooloverstorten.

Toekomstige situatie

Consoliderend plan

Het bestemmingsplan maakt een geringe uitbreiding van een woning aan de Noordbuurtsehof mogelijk. Het betreft een uitbreiding van circa 20 m². Ook wordt de tijdelijke ontheffing voor het oprichten van stallen ten behoeve van een hobbymatige dierenhouderij positief in het plan bestemd. Dit betreft een oppervlak van ten hoogste 230 m². Conform beleid van het Hoogheemraadschap is compensatie niet aan de orde.

In het plangebied vinden verder geen nieuwe ontwikkelingen plaats die relevant zijn voor het aspect water. Het biedt daarom weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren. Mochten er in de toekomst ontwikkelingen plaatsvinden, dan is het van belang om de uitgangspunten van duurzaam stedelijk waterbeheer, zoals geformuleerd door het Hoogheemraadschap van Rijnland, daar waar mogelijk toe te passen.

Concreet is het belangrijk om bij eventuele ontwikkelingen duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toe te passen (dus geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Het geniet de voorkeur om afstromend hemelwater van schone oppervlakken te scheiden van afvalwater en af te voeren naar het oppervlaktewater. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater afgevoerd wordt naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie.

Autonome ontwikkelingen

Als gevolg van het oxiderende en inklinkende veen daalt het maaiveld, dit zal gevolgen hebben voor de concurrentiepositie van de landbouw in het gebied. Naar verwachting krijgt de landbouw in de toekomst te maken met hogere waterpeilen, periodieke tekorten, verzilting en hogere kosten. Landbouw in zijn huidige vorm zal daarom op termijn niet langer rendabel zijn, gezocht dient te worden naar meer duurzame vormen van landgebruik. Het stijgen van de zeespiegel vergroot het belang van het consolideren van de waterpeilen op het huidige niveau.

De kleiruggen in het gebied zullen relatief hoger komen te liggen bij voortgaande bodemdaling. Dit kan leiden tot aanpassing van de verkaveling en zelfs tot aanpassing van de geteelde gewassen. Ook kan hierdoor de wens ontstaan om de kreekruggen af te vlakken, vanuit landschappelijk oogpunt is afvlakken van het reliëf echter ongewenst.

Daarnaast is het van belang om in de toekomst een overwogen keuze te maken ten aanzien van het peilbeheer. Vanuit waterhuishoudkundig oogpunt is het aan te raden geen verdere peilverlagingen door te voeren, hiermee wordt verdere bodemdaling voorkomen en ontstaat een meer duurzame situatie. Het peilbeheer heeft directe gevolgen voor de gebruikswijze van het plangebied.

Beheer en onderhoud

In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de 'Keur' (ex artikel 77 en 80 van de Waterschapswet). Dit geldt dus bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten van de hemelwaterafvoer (HWA) op het oppervlaktewater en het graven van nieuwe watergangen etc. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of veiligheid wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd.

Water en waterstaatsdoeleinden in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan worden de watergangen als zodanig bestemd. Voor de waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones (de Meerburger Watering, de Stompwijkse Vaart en de Zuidbuurtse Watering) geldt een zogenaamde dubbelbestemming, 'Waterstaat - Waterkering'. De bijbehorende regeling biedt bescherming aan de waterkering door voorafgaande aan bouwwerkzaamheden verplicht het waterkeringsbelang af te wegen.