Plan: | Sportcampus Rotterdam |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0599.BP1060Sportcampus-va01 |
Ambitie Masterplan Sportcampus en Park de Twee Heuvels:
Rond 2030 is Stadionpark een embleem van Rotterdam, met een stadion en internationale bekendheid door de evenementen die er plaatsvinden. Een gebied met een brede sportcultuur, met aandacht voor diversiteit, multifunctionaliteit, meer bewegen en een actieve leefstijl.
In het huidige bestemmingsplan (2007) heeft het gebied een sportbestemming en is bestemd volgens het huidige gebruik. De sportvoorzieningen op Varkenooord zijn echter voor het grootste gedeelte verouderd en de velden voldoen qua maatvoering niet allemaal aan de KNVB-normen. Tevens ligt er een verouderde gravel atletiekbaan en zijn de vindbaarheid, toegankelijkheid en sociale veiligheid niet optimaal.
Het nieuwe bestemmingsplan dient de vernieuwing van het sportpark qua gebruik en bouwmogelijkheden mogelijk te maken. De in dit bestemmingsplan voorgestelde nieuwe ontwikkelingen zijn afgeleid van het Masterplan Sportcampus Rotterdam en Park de Twee Heuvels. De ontwikkeling van het gebied wordt in twee fasen uitgevoerd. In juni 2013 is het Masterplan Sportcampus en Park de Twee Heuvels vastgesteld. In november 2013 heeft de raad krediet verstrekt voor de Sportcampus en Park de Twee Heuvels fase 1, het Top- en Breedtesportcluster. Met als doel diversificatie van het sportaanbod, aansluiten bij veranderingen in vrijetijds- en sportgedrag, de mix van breedte- en topsport, tussen georganiseerd en ongeorganiseerd sporten, zorgen voor een verhoging van de sportparticipatie op Zuid en een meer gezonde, actieve bevolking.
Besluitvorming over de realisatie van fase 2 van het Masterplan heeft nog niet plaatsgevonden.
Afbeelding: Addendum Masterplan Sportcampus en Park de Twee Heuvels
Het Masterplan is een uitwerking van de Structuurvisie Stadionpark (2010) en is destijds gecommuniceerd met de direct betrokkenen. De Structuurvisie kende een heel uitgebreid communicatietraject met de diverse stakeholders, vertegenwoordigers van gemeentelijke diensten en bewoners organisaties.
Het plangebied is gelegen in het gebied IJsselmonde. Het plangebied omvat ruwweg het oostelijk deel van sportpark Varkenoord en is gelegen tussen de Coen Moulijnweg, de Stadionlaan, de Buitendijk en het noord-zuidpad op het complex Varkenoord.
Afbeelding: Bestemmingsplangebied
Het plangebied gaat over een deel van het bestemmingsplan 572 Zomerland-Sportdorp, vastgesteld 11-10-2007, gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 15-01-2008, en onherroepelijk per 14-03-2008.
Algemeen
Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig te stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden. Het Rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die
uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene
regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzigingen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is in werking getreden en geeft de rijksbelangen weer die door werken in gemeentelijke bestemmingsplannen.
Vastgesteld op 13 maart 2012
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:
1) Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
2) Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
3) Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is. Voor het plangebied zijn de volgende punten van belang:
1) Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
2) Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
3) Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op de kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.
De structuurvisie infrastructuur en ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.
Algemeen
Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van de provincie gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid aangeven en de provinciale belangen die met dat beleid worden behartigd veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft de provincie de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden, te weten het provinciale bestemmingsplan ofwel inpassingsplan, de verordening en het opleggen van aanwijzingen. Met de inwerkingtreding van de Wro is de goedkeuringstaak van Gedeputeerde Staten ten aanzien van ruimtelijke plannen komen te vervallen. Dit betekent dat de provincie dient te handelen vanuit het provinciaal belang. Enkel op die basis kan de provincie gebruik maken van het instrumentarium dat op grond van de Wro beschikbaar is.
Vastgesteld door Provinciale Staten op 2 juli 2010
In een provincie met 3,5 miljoen mensen en belangrijke economische clusters is de ruimte schaars.
Zuid-Holland is een intensief gebruikt gebied met een strategische ligging op het natuurlijke kruispunt
van internationale verbindingen. De lage ligging van Zuid-Holland en de ligging aan zee hebben
invloed op de mogelijkheden om de beschikbare ruimte te benutten. Een gevarieerd landschap van
delta, kust, rivieren en veenweiden in directe nabijheid van steden vormt een uniek decor. Dit biedt de
provincie kansen om haar internationale concurrentiepositie uit te bouwen. De mens is daarin de
bepalende factor. Zuid-Holland wil de inwoners nu en in de toekomst een goede en veilige woon, -
werk- en leefomgeving bieden. Leefbaarheid, vitaliteit en diversiteit staan centraal om de dynamiek,
creativiteit en innovatiekracht van de mensen in Zuid-Holland verder te laten bloeien.
De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil de provincie bereiken door het realiseren van een samenhangend stedelijk netwerk en groenstructuur. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.
De provincie werkt daarvoor samen met gemeenten en andere partijen, Ze doet dit vanuit een proactieve houding. De provincie stuurt op kwaliteit en functies. Dat kan zijn door te ordenen, programma's en projecten te ontwikkelen, onderzoek uit te voeren of te agenderen. Kaarten zijn een ruimtelijke weergave van doelstellingen en ambities. Meer dan voorheen stuurt de provincie op hoofdlijnen en zet zij in op vroegtijdige samenwerking. Deze aanpak sluit aan bij de nieuwe stijl van besturen: 'Lokaal wat kan, provinciaal wat moet'. De provincie geeft het lokale bestuur ruimte bij de ruimtelijke inrichting en stelt daarvoor kaders. Hierbij zijn sturen op efficiënt ruimtegebruik, verbeteren van de verbindingen en samenhang tussen de gebieden naast versterken van de ruimtelijke kwaliteiten de uitgangspunten. Vandaar de titel "Ontwikkelen met schaarse ruimte". Dit vraagt om duidelijke keuzes. Deze zijn in de structuurvisie gemaakt op basis van de provinciale belangen. Het beleid geformuleerd in de structuurvisie is grotendeels consistent met het eerder geformuleerd beleid. Wel zijn nieuwe accenten gelegd of is de koers iets gewijzigd op basis van trends, ontwikkelingen en de sturingsfilosofie van de provincie.
De structuurvisie vervangt het interim-beleid voor de provinciale ruimtelijke ordening. Het interimbeleid
was gebaseerd op de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie Zuid-Holland 2020 (2004), de streekplannen Zuid-Holland - Zuid (2000), -West (2003), -Oost (2003) en Rijnmond (2005), alle herzieningen en uitwerkingen daarvan, evenals de Nota Regels voor Ruimte (2006). De structuurvisie implementeert de beleidslijnen uit de Voorloper Groene Hart. Ook de gemaakte afspraken over de Zuidvleugel zijn nu in het ruimtelijk beleid verankerd.
Vastgesteld door Provinciale Staten op 30 januari 2013
De verordening Ruimte is een van de ruimtelijke instrumenten die de provincie Zuid-Holland heeft om het ruimtelijk beleid geformuleerd in de provinciale structuurvisie te realiseren. In de verordening is ook het deel van het ruimtelijk beleid opgenomen van het Rijk, dat middels de provinciale verordening doorwerkt op het gemeentelijk niveau.
Algemeen
Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden het zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door het cluster Stadsontwikkeling naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden of een omgevingsvergunningprocedure voor doorlopen worden, door een initiatiefnemer.
Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad
De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.
Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.
Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIP-gebieden. Deze dertien grote gebiedsontwikkelingen krijgen prioriteit in de nabije toekomst (de komende 10 jaar).
Sportcampus maakt een onderdeel van het Sporthart van Rotterdam, een van de speerpunten uit de Stadsvisie. De omgeving van het stadion wordt dan ook als een van de ontwikkellocaties gezien gericht op (top)sport waarbij ook stedlijke sportaccommodaties en daaraan gerelateerde voorzieningen een plek krijgen.
Vastgesteld in februari 2010 door de Rotterdamse gemeenteraad
De Sportcampus is het boegbeeld van Rotterdam Sportstad: dé uitvoeringslocatie van de Sportnota 2016. De diverse onderdelen van het Rotterdamse sportbeleid komen daar fysiek en in onderlinge samenhang bij elkaar. De partners op de Sportcampus creëren door intensieve samenwerkingsverbanden maatschappelijke en economische spin off voor Zuid
Vastgesteld op 11 februari 2010 door de Rotterdamse gemeenteraad
Hierin staat hoe het gemeentebestuur vindt dat het plangebied zich de komende 20 – 25 jaar gaat ontwikkelen. Stadionpark wordt hét boegbeeld van Rotterdam Sportstad. Het stadion is de trots van Zuid, op steenworp afstand van het stadion ligt de Sportcampus Rotterdam. De sportwereld, het onderwijs en het bedrijfsleven komen hier samen en versterken elkaar. Het gebied heeft een brede sportcultuur met aandacht voor diversiteit, meer bewegen en een actieve leefstijl. Daarnaast ontwikkelt zich geleidelijk een vervoersknooppunt en wordt er gewoond en gewerkt in Stadionpark.
Vastgesteld op 6 juni 2013 door B&W; het Addendum op 5 november 2013 door B&W
De doelstelling van de Sportcampus Rotterdam is ambitieus. Deze ambitie heeft betrekking op de volgende punten:
Een dergelijke gebiedsontwikkeling wordt stapsgewijs ontwikkeld en gerealiseerd.
De Sportcampus wordt een multifunctioneel gebied waar alles draait om sport. Het wordt dé plek waar topsport en amateursport elkaar ontmoeten. De topsportwereld, het (sport)onderwijs en sportende Rotterdammers komen daar samen en versterken elkaar.
Sportcampus Rotterdam ligt op de huidige plek van sportcomplex Varkenoord, een complex dat dringend aan een opknapbeurt toe is. De gemeente wil starten met het vernieuwen en multifunctioneel maken van faciliteiten voor zowel voetbal als andere sporten, zoals cricket, korfbal en hockey. In de plannen wordt rekening gehouden met meer amateurvoetballers.
Ook gaat de gemeente in deze fase nieuwe sportvoorzieningen aanleggen, namelijk een 8-baans atletiekbaan en een multifunctionele accommodatie voor indoor sport, waaronder atletiek, dans en verdedigingssport. In deze eerste fase (2015-2020) begint ook de opknapbeurt van Park de Twee Heuvels.
Het Top- en Breedtesportcluster zal andere partijen verleiden om te investeren in de volgende fase, het Sport- en Onderwijscluster (2020-2035). Daarin moeten onderwijsvoorzieningen, een dubbele sporthal, (studenten)huisvesting, commerciële sportvoorzieningen, op sport gerichte kantoren en horeca een plaats krijgen, en volgt de tweede fase van de opknapbeurt van Park de Twee Heuvels.
Op 11 juli 2013 heeft de gemeenteraad besloten tot de realisatie van Sportcampus en Park de Twee Heuvels fase 1.
Vastgesteld op 16 mei 2002 door de Rotterdamse gemeenteraad
In de beleidsnota uit 2002 zijn wensen en oplossingsrichtingen opgenomen ten aanzien van de plaatsing van antennes, masten en apparatuurkasten. De nota sluit aan op nationaal antennebeleid waarin ook onderscheid gemaakt wordt in vergunningsvrije en vergunningsplichtige bouwwerken.
Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse Gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad
In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:
- het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
- het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;
- het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening;
- het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
- het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.
De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In een bestemmingsplan moet een gemeente aangeven welke archeologische waarden mogelijkerwijs aan de orde zijn.
Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Vastgesteld op 3 februari 2005 en vastgesteld op 30 oktober 2010 door de Rotterdamse
gemeenteraad.
In de beleidsnota Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008 en de Monumentenverordening worden de bakens voor de toekomst van het Rotterdamse erfgoed uitgezet. Rode draad is de opvatting dat cultuurhistorie onlosmakelijk verbonden is met ruimtelijke kwaliteit en identiteit. De monumenten en beschermde stadsgezichten zijn de bewezen kwaliteiten van de stad en vertellen het verhaal van Rotterdam. Het monumentenbeleid van de gemeente Rotterdam is erop gericht de historische gelaagdheid van de stad te behouden voor toekomstige generaties en de kennis over de historische bebouwde omgeving te vergroten.
Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Uit het bestemmingsplangebied zijn momenteel geen vindplaatsen bekend uit de prehistorie, Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen, maar er is voor het gebied wel een verwachting voor vindplaatsen uit deze perioden.
In de aangrenzende gebieden ten noordwesten en ten zuidoosten van het plangebied bevinden zich in de ondergrond rivierduinen of donken. Donken werden in het Mesolithicum (8000-5300 voor Christus) en het Neolithicum (5300-2000 voor Christus) in dit gebied veelvuldig als verblijfplaats benut. Vanaf de Bronstijd werden de donkgebieden definitief afgedekt door veen en klei. Sporen uit de IJzertijd (800 voor Christus-begin jaartelling) kunnen voorkomen op het veen, dat in het gehele bestemmingsplangebied aanwezig is en dat afgedekt wordt door een laatmiddeleeuwse kleilaag. Langs de Maas bevinden zich kleiafzettingen, die voor het begin van de jaartelling zijn afgezet en waarop bewoningssporen uit de Romeinse tijd kunnen voorkomen.
In de 10e-12e eeuw zijn het veen en het klei-op-veengebied ontgonnen en voor bewoning en landbouw geschikt gemaakt. Vóór 1300 is men met de bedijking gestart. Bij de overstroming van de door de bedijking gevormde Riederwaard in 1373 ging het gebied ten onder. Het plangebied kwam na de herbedijking van het gebied te liggen in de polders Varkenoord (1576) en De Laagjes of 68 Morgen (gebied ten zuiden van de Buitendijk, 1495).
In het gehele bestemmingsplangebied kunnen bewoningssporen en vondsten uit de prehistorie, de Romeinse tijd en de Middeleeuwen voorkomen. Op het donkzand dat in de ondergrond van het plangebied aanwezig kan zijn, worden met name bewoningssporen en vondsten uit het Mesolithicum en het Neolithicum verwacht. In de dijktracés worden met name bewoningssporen vanaf de late Middeleeuwen verwacht.
In het bestemmingsplangebied zijn zowel grote landschappelijke fenomenen (slootstructuren, akkercomplexen) te verwachten als kleinere structuren die in een booronderzoek traceerbaar zijn, zoals huisplaatsen uit de prehistorie of de Romeinse tijd. Dergelijke structuren hebben een gemiddelde oppervlakte van 100-200 m2. Archeologische indicatoren aangetroffen in een klein plangebied (kleiner dan 200 m2) leveren doorgaans een beperkte wetenschappelijke waarde op en de archeologische informatie is sterk gefragmenteerd. Het verlies aan archeologische informatie als in dergelijke gevallen geen onderzoek wordt uitgevoerd is relatief gering.
Het registreren van een enkel spoor of een enkele vondst die bij dergelijke bodemingrepen wordt aangetroffen kan wel zinvol zijn. Daarom wijst de gemeente, wanneer (nader) archeologisch onderzoek niet verplicht is, altijd op de meldingsplicht in geval van 'toevalsvondsten', zoals verwoord in artikel 53 van de Monumentenwet 1988.
De borging van de archeologische waarde is geregeld in Artikel 9 van de regels.
De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruik gemaakt van bestaand instrumentarium. In het bestemmingsplan zijn geen nadere planologische regelingen opgenomen - behoudens (indien aan de orde) de planologische bescherming die overeenkomstig de Monumentenwet (1988) die dient te rusten op een beschermd dorps- of stadsgezicht. Gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen de volgende gebieden en gebouwen: beschermde stadsgezichten, wederopbouwaandachtsgebieden, rjksmonumenten en gemeentelijke monumenten, beeldbepalende objecten en beeldbepalende gevelwanden.
Binnen het bestemmingsplangebied zijn geen beschermde monumenten en beeldbepalende objecten gelegen. Wel ligt er een gemeentelijk monument net buiten het plangebied (Buitendijk 111). De Buitendijk is een waardevolle historische dijk. Precies in en nabij het plangebied is deze dijk nog aanwezig; de dijk is het nog zichtbare deel van een dijk die door heeft gelopen maar buiten het plangebied niet meer aanwezig is. Kortom, het gaat hier om een te behouden historische dijk. De dijk is ook van belang in relatie tot het gemeentelijk monument aan de Buitendijk 111.
De eerste fase in de ontwikkeling van de Sportcampus staat in het teken van het accommoderen van de huidige gebruikers van Varkenoord, het moderniseren van de sportvoorzieningen en het aantrekken van nieuwe gebruikers door het diversificeren van het sportaanbod en het scheppen van ontwikkelruimte op de Sportcampus. De bestaande sportgebouwen worden in deze bestemmingsplanperiode gesloopt en vervangen door nieuwe sportaccommodaties.
Het doel van het Top- en Breedtesportcluster is diversificatie van het sportaanbod, aansluiten bij veranderingen in vrijetijds- en sportgedrag, de mix van breedte-, school- en en topsport, tussen georganiseerd en ongeorganiseerd sporten, waardoor een verhoging van de sportparticipatie op Zuid bereikt wordt en een meer gezonde, actieve bevolking. Intensief gebruik is te realiseren door multifunctionaliteit van de sportvoorzieningen, door het gebruik van kunstgrasvelden, het huisvesten van sporten die in verschillende seizoenen beoefend worden, door faciliteiten voor meer gebruikers open te stellen en door het aanspreken van meerdere doelgroepen. Tevens wordt fysiek ruimte gecreëerd voor het toevoegen van andere functies in latere fases.
De bedoeling van de Sportcampus is om met zijn sport- en onderwijsvoorzieningen heel veel jongeren naar het gebied te trekken. Met onderwijs en sport worden veel jongeren bereikt en kan een bijdrage geleverd worden aan hun ontwikkeling in brede zin. Gebruik maken van openbaar vervoer, fietsen en wandelen in combinatie met sporten – gezonde levensstijl en het groen en duurzaam inrichten van de openbare ruimte en voorzieningen kunnen helpen, aangevuld met gerichte informatie, een omslag in meer duurzaam denken en doen bewerkstelligen. Regelmatig sporten kan ook bij volwassenen een stress verminderend effect hebben, voor een hogere weerstand en een hogere productiviteit in hun werk zorgen.
Dit bij elkaar kan een positief effect op de gezondheid, de leefbaarheid, de veiligheid van buurten en wijken (meer sociale binding) en op bestedingen in de stad hebben.
Ruimtelijke indeling Sportcampus fase 1
Het Top- en Breedtesportcluster bestaat uit een aantal groene en flexibele “sportkamers”. De sportkamers zijn clusters van een aantal velden omzoomd door bomen. De bestaande bomenstructuur en het slotenpatroon zijn hierbij leidend geweest. Centraal op de Sportcampus en op het Top- en Breedtesportcluster ligt de centrale route. Deze is voor alle soorten verkeer toegankelijk, met uitzondering van het meest noordelijke gedeelte, dat alleen voor langzaam verkeer toegankelijk is. De route wordt begeleid door bomen en water. Bomen worden waar mogelijk gehandhaafd en aangevuld om de structuur te verstevigen. De centrale route takt aan op de Buitendijk. De zuidelijke entree van de Sportcampus vanaf de Olympiaweg is via de Buitendijk. Vanaf de centrale route zijn de verschillende sportkamers te bereiken. Vanuit zuidelijke richting gezien vinden we daar het veldencomplex met het clubverzamelgebouw. Verder naar het noorden bevindt zich de multifunctionele accommodatie voor indoor sport. Rondom het noordelijke veld en het atletiekcomplex is ruimte voor ontwikkeling van verschillende functies in de volgende fase. Ten zuiden van het atletiekcomplex ligt de toegangsweg voor de Sportcampus. Hierlangs is een parkeerterrein voor de atletiekbaan gesitueerd. De toegangweg is verbonden met de centrale route en via de Buitendijk met de Olympiaweg.
In het noordoostelijk deel van het plangebied ligt een planologisch relevante aardgastransportleiding die om beoogd gebruik mogelijk te maken verlegd moet worden.
Sporten in de openbare ruimte
De openbare ruimte zal zodanig worden ingericht dat mensen gefaciliteerd en uitgenodigd worden om daar ongeorganiseerde sporten te beoefenen. Hierdoor kan de openbare ruimte zo breed mogelijk gebruikt worden voor recreatieve sporters.
Voor alle ontwikkelingen geldt dat deze geschikt zullen zijn voor breedte- top- en schoolsport en zowel voor georganiseerde als ongeorganiseerde gebruikers(groepen) bruikbaar zullen zijn.
Clubverzamelgebouw en multifunctioneel gebruik velden
De bestaande voetbalverenigingen worden gehuisvest in een nieuw te bouwen clubverzamelgebouw, dat zij gezamenlijk zullen gebruiken met andere sporters, schoolsport en verenigingen. De velden worden geschikt gemaakt voor multifunctioneel gebruik, zoals bijvoorbeeld voetbal, hockey, cricket, korfbal. Dit betekent dat één veld voor meerdere sporten geschikt is. De velden bestaan uit kunstgras, waardoor de bespeelbaarheid in uren sterk toeneemt. In totaal zijn er 6 kunstgrasvelden nodig.
Atletiekbaan en multifunctionele accommodatie voor indoor sport
Er wordt een 8-baans atletiekbaan aangelegd, het middengebied wordt gebruikt voor atletiekonderdelen. Ook wordt een multifunctionele accommodatie voor indoor sport toegevoegd, die onder ander geschikt is voor indoor atletiek, verdedigingssport, dans en yoga. Dit vraagt om een centrum met diverse sportvloeren. Mogelijk wordt er een Regionaal Talentcentrum gevestigd voor atletiek en/of verdedigingssporten.In het complex wordt een ruimte gerealiseerd ten behoeve van sportondersteunende voorzieningen met een maximum van 1.000 m2 b.v.o., zoals fysiotherapie, wellness, etc. waarvan 200 m2 b.v.o. van de 1.000 m2 b.v.o. voor sportgerelateerde detailhandel is voorzien.
Programma Top- en breedtesportcluster (2015-2020)
totaal gebouwde sportvoorzieningen 8.600 m2 b.v.o.
waarvan sportondersteunende voorzieningen 1.000 m2 b.v.o.
velden 6 sportvelden.
Ontsluiting en parkeren bij ruimtelijke ontwikkelingen
Het Rotterdamse parkeerbeleid houdt in dat er bij het realiseren van nieuwe ontwikkelingen een parkeereis wordt gesteld. Op basis van de gemeentelijke parkeernormen wordt vervolgens berekend hoeveel parkeerplaatsen er minimaal moeten worden gerealiseerd ‘op eigen terrein’. In een bestemmingsplan is parkeren binnen de bestemmingen Sport-1, Sport-2 en Verkeer-Verblijfsgebied toegestaan.
Lange termijn ontwikkelingen (fase 2)
Na de afronding van Top- en Breedtesportcluster en daarmee aanwezigheid van van de basisvoorzieningen wordt ruimte gecreëerd om in de volgende periode nieuwe functies toe te voegen. Gedacht wordt aan programma tussen 60.000 m2 b.v.o en 115.000 m2 b.v.o. Om de nieuwe functies te faciliteren zal een nieuw bestemmingplan gemaakt moeten worden. In het Sport- en Onderwijscluster moet de gewenste synergie tussen sport en onderwijs, wonen en werken gestalte gaan krijgen.
Besluitvorming over de realisatie van fase 2 moet nog plaatsvinden.
Afbeelding: Addendum Masterplan Sportcampus en Park de Twee Heuvels, uitwerking Sportcampus fase 1
Structurele groengebieden zijn bestemd als "Groen". Binnen deze bestemming zijn ook voet- en fietspaden, auto-ontsluitingen en speeltoestellen toegestaan. Ten aanzien van water geldt hetzelfde als voor de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied".
In deze bestemming komt een dubbelbestemming Leiding - Gas voor. Deze dubbelbestemming laat de (deels te verleggen) aardgastransportleiding toe.
In het plangebied is geen sprake van zelfstandige horecavestiging. De straks aanwezige horeca zal gekoppeld zijn aan de sportfunctie en is van ondergeschikte aard. Terrassen zijn toegestaan.
Bij de bestemmingen Sport - 1, Groen, Water, Verkeer - Verblijfsgebied ligt een aardgastransportleiding en deze krijgt in het bestemmingsplan de dubbelbestemming "Leiding - Gas". Op die bestemmingen mag pas verhard en gebouwd worden, indien de huidige aardgastransportleiding zich daar niet meer bevindt. Indien het gebruik van de huidige gasleiding is beëindigd, dan is het aanleggen van een nieuwe gasleiding op die plek (bij de beëindigde gasleiding in Sport - 1) niet toegestaan.
Algemeen
Aanleiding voor het opnemen van deze parkeerregeling is gelegen in het feit dat de stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de parkeernormen) uit de Bouwverordening Rotterdam 2010 met de nieuwe Wro (1 juli 2008) en de daarop gebaseerde overgangswet (29 november 2014) hun werkingskracht hebben verloren. Dit betekent dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening geen aanvullende werking meer hebben op bestemmingsplannen die vanaf 29 november 2014 worden vastgesteld. Het betreft met name de bepalingen over het parkeren (en laden en lossen). Immers, bij elke bouwaanvraag kwam via de toetsing aan de Bouwverordening de vraag aan de orde of bij het bouwplan wel voldoende parkeergelegenheid wordt of kan worden gerealiseerd. Nu de grondslag aan deze bepalingen is komen te vervallen, kan hier ook niet meer aan worden getoetst.
Het overgangsrecht zorgt ervoor dat de parkeernormen uit de Bouwverordening wel van toepassing blijven, voor vijf jaar, voor alle plannen vastgesteld vóór 29 november 2014.Het opleggen van de parkeernormen moet geregeld worden door het opnemen van een zogenoemde voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan. Als grondslag hiervoor geldt het tweede lid van artikel 3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waarin is opgenomen dat een bestemmingsplan regels kan bevatten waarvan de uitleg bij het gebruik van een bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hierdoor is het mogelijk om in de bestemmingsplanregel te verwijzen naar gemeentelijke beleidsregels over parkeernormen. Omdat nu nog geen beleid is vastgesteld, is er voor gekozen de normen uit de Bouwverordening Rotterdam 2010 op te nemen in het bestemmingsplan. Tevens is in de regels een bepaling opgenomen waarmee geregeld is dat nieuw beleid ten aanzien van parkeernormen de nu vastgelegde parkeernormen kan vervangen.
Regeling
In de regels van het bestemmingsplan is nu de regel 'Voorwaardelijke verplichting over parkeren' opgenomen. In deze regeling wordt voor de parkeernormen verwezen naar de bijlage Parkeernormen. Deze normen zijn gelijk aan de normen zoals opgenomen in de Bouwverordening Rotterdam 2010. Er is geen materiele wijziging van de toetsingsnormen beoogd. Slechts de wettelijke grondslag is gewijzigd.
Uitvoering
Bij het bouwen van woningen en voorzieningen worden in het bestemmingsplan eisen gesteld aan de aanwezige parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden. In het centrum geldt dat er alleen maximumnormen zijn, in de andere gebieden zijn er ook minimumnormen. Wat betreft de parkeergelegenheid wordt er een parkeereis gesteld. Deze parkeereis wordt berekend aan de hand van de parkeernormen die zijn opgenomen in bijlage Parkeernormen van de regels van dit bestemmingsplan. De minimumparkeernormen zijn er om te zorgen dat de behoefte aan parkeerruimte bij nieuwe ontwikkelingen geaccommodeerd wordt. De maximumnormen zijn bedoeld om de bereikbaarheid en leefbaarheid van de binnenstad te verbeteren. Om overlast in het openbaar gebied tegen te gaan moet de parkeereis door de ontwikkelaar op eigen terrein gerealiseerd worden.
Afwijkingsbepaling
In situaties waarin dit tot onoverkomelijke problemen leidt kan een beroep worden gedaan op de afwijkingsbepaling.
Onder a, wordt met dubbelgebruik bedoeld dat bij het ontwikkelen van meerdere functies, zoals wonen, bedrijfsfuncties, winkelfuncties e.a. die op verschillende tijdstippen gebruik maken van parkeerplaatsen, een deel van de parkeerplaatsen dubbel gebruikt kan worden. De totale parkeereis voor het geheel wordt hierdoor lager dan de parkeereisen per functie afzonderlijk.
Onder b, wordt met parkeereisovereenkomst bedoeld een overeenkomst, tussen de ontwikkelaar en de gemeente, waarbij de gemeente de verplichting op zich neemt om (een deel van) de parkeerplaatsen in de omgeving beschikbaar te stellen of te realiseren. De ontwikkelaar betaalt hiervoor een compensatiesom. De hoogte van de afkoopsom is afhankelijk van het aantal te compenseren parkeerplaatsen en het gebied waarin de ontwikkeling wordt geïnitieerd.
Onder b en c, wordt gesproken over een gemeentelijk belang. Dit houdt in dat de ontwikkeling zodanig gewenst is vanuit de gemeente dat de gemeente toestaat dat een deel van de parkeereis wordt opgelost in het openbare gebied. De ontwikkelaar moet hierbij kunnen aangeven met gegronde redenen dat het niet mogelijk is om de parkeereis op eigen terrein te realiseren.
Onder d, wordt gesproken over een bijzonder gemeentelijk belang. Het gaat hierbij om zeer uitzonderlijke situaties, waarbij met gegronde redenen aangetoond is, dat het niet mogelijk is om aan (een deel van) de parkeereis op eigen terrein te voldoen én er ook geen mogelijkheden bestaan om (een deel van) de parkeereis in de openbare ruimte op te lossen. Het verschil met het gemeentelijk belang, zoals genoemd in onderdeel b en c, zit in het feit dat de gemeente de ontwikkeling zodanig gewenst vindt, uit economisch oogpunt of uit het oogpunt van milieu, hinder of woonomgeving, dat er volledige vrijstelling van de parkeereis wordt toegestaan. Deze afwijking zal slechts worden verleend na een bestuurlijk besluit waarin de motivering van het verlenen van deze afwijking is opgenomen.
Sportvoorzieningen worden mogelijk gemaakt in de bestemmingen Sport - 1 en Sport - 2. Het verschil in beide bestemmingen betreft de verschillende bouwhoogtes en maxima aan bouwvolume en in Sport - 1 is een atletiekbaan voorzien.
Er ligt een dubbelbestemming Leiding - Gas bij Sport - 1. Bebouwing en verharding zijn pas toegestaan indien de gasleiding zich daaronder niet bevindt. Indien het gebruik van de gasleiding is beëindigd, dan is het aanleggen van een nieuwe aardgastransportleiding daar niet toegestaan.
Voor de invulling van de sportvoorzieningen zie paragraaf 4.3 Ontwikkelingen.
Over het plangebied ligt een straalpad ten behoeve van de telecommunicatie. De aanwezige bebouwing staat een onbelemmerde doorgang van signalen niet in de weg. Een nadere aanduiding op de verbeelding is niet nodig.
De bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen mogelijk, indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).
Het huidige water en het water dat binnen de planperiode zal worden gerealiseerd is op de verbeelding van het bestemmingsplan met de bestemming "Water" aangegeven. De hoofdwatergangen langs de zuid- en oostkant van het plangebied hebben een beschermingszone van 5 meter vanaf de waterbestemming. Deze beschermingszone is bestemd met de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterstaatkundige functie". Bebouwing ten behoeve van de onderliggende bestemming (Sport, Groen, Verblijfsgebied) is binnen de beschermingszone niet toegestaan. Het college kan van dit bouwverbod afwijken na advies aan het waterschap te hebben gevraagd.
Het Rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, zie paragraaf 2.1.1.
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de bijbehorende maatregelen genoemd. Het kabinet kiest in het Nationaal Waterplan voor een strategie die bestaat uit "meebewegen, weerstand bieden, kansen pakken".
Het Nationale Waterplan bevat tevens de stroomgebiedbeheerplannen die op basis van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. De Europese Kaderrichtlijn is sinds 2000 van kracht. Die richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Sinds 1 november 2003 is de watertoets wettelijk verplicht voor bestemmingsplannen. De wijziging op het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (Bro) per 1 november 2003 regelt vooral een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het vooroverleg van artikel 10 Bro.
Het beleid van de Provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010 - 2015. Dit waterplan is 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld. Het vervangt voor water het Beleidsplan Groen, Water en Milieu.
In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Provinciaal Waterplan beschrijft op hoofdlijnen wat de provincie in de periode tot 2015 samen met haar waterpartners wil bereiken. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
Het plan werkt de strategische wateropgaven voor drie gebieden verder uit, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.
De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:
In juni 2013 is de herijking van het waterplan vastgesteld met een uitvoeringsstrategie tot 2018.
In het deelgemeentelijk Waterplan IJsselmonde is een doorvertaling gemaakt van het Waterplan 2 van Rotterdam. Hierin zijn locatiespecifieke streefbeelden vastgesteld en is voor de watergangen in het gebied IJsselmonde de ambitie weergegeven voor de waterkwaliteit en de waterkwantiteit. Tevens zijn concrete maatregelen geformuleerd om te komen tot de gewenste streefbeelden.
De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.
Met betrekking tot het gebied Stadionpark en de daaronder vallende projecten wordt vanaf 2007 overleg gevoerd met het waterschap Hollandse Delta.
De beheerder van het oppervlaktewater in Sportcampus Rotterdam is het waterschap Hollandse Delta. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.
In de huidige situatie is langs de Sportsingel en de Buitendijk een hoofdwatergang aanwezig. Ook zijn er watergangen aanwezig ten noorden van de sportvelden en in het midden van het plangebied. Het plangebied ligt nagenoeg geheel in peilgebied 50-15 met een streefpeil van 2,40 meter beneden NAP. Het zuidelijke puntje van het plangebied, tussen de Buitendijk en de Olympiaweg, ligt in peilgebied 50-11 met een streefpeil van 2,20 meter beneden NAP. Uit de herijking van het Waterplan 2 blijkt dat er binnen deze peilgebieden geen waterbergingsopgave is.
De peilgebieden 50-15 en 50-11 maken deel uit van het bemalingsgebied Kreeksekade. Het oppervlaktewater in dit bemalingsgebied wordt met name gevoed door inlaat vanuit het oosten van IJsselmonde. Via het gemaal Kraaijeveldsingel wordt water geleverd aan park De Twee Heuvels. Vanuit het park stroomt het water via peilgebied 50-11 noordelijk naar peilgebied 50-15 en zuidelijk naar peilgebied 50-19. Via het gemaal Sportdorp wordt het water naar de Kreekse Boezem gepompt waarna het via de Kreekse haven naar de Nieuwe Maas wordt afgevoerd.
Via grondwaterpeilbuizen worden de grondwaterstanden in Rotterdam regelmatig gemeten. Uit de metingen in/nabij het plagebied blijkt dat de grondwaterstand voldoet aan de gewenste minimale ontwateringsdiepte van 0,80 meter beneden het maaiveld. De nieuwe ontwikkelingen zullen naar verwachting een gering effect op de grondwaterstand hebben.
Direct ten noorden van het plangebied ligt langs de Stadionweg een primaire waterkering. Het plangebied ligt geheel binnendijks en buiten de beschermingszone van de waterkering. De Buitendijk aan de zuidkant van het plangebied is een historische dijk zonder waterkerende functie.
De primaire waterkering is versterkt met als uitgangspunt een overschrijdingskans van 1 op 10.000 per jaar. Dit betekent dat de waterkering bescherming moet bieden tegen zeer hoge waterstanden die zich gemiddeld eens in de 10.000 jaar voordoen. De provincie Zuid-Holland heeft voor de hele provincie berekend welke gebieden bij een doorbraak van de primaire waterkering onder water lopen. Het plangebied zal (behalven langs de Stadionlaan) niet onder water komen te staan. Gezien de nabijheid van de waterkering kunnen bij een dijkdoorbraak wel hoge stroomsnelheden in het plangebied optreden. Aangezien in het plangebied alleen overdag mensen aanwezig zijn, met een hoge zelfredzaamheid, zal bij een dijkdoorbraak naar verwachting alleen economische schade optreden.
Het plangebied valt grotendeels binnen het rioleringsdistrict 28. Het rioolstelsel in het plangebied is een gemengd stelsel. Dit betekent dat het afvalwater gezamenlijk met het hemelwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuivering (AWZI Dokhaven). Via drie riooloverstorten wordt bij hevige neerslag het teveel aan hemelwater (vermengd met afvalwater) op het oppervlaktewater binnen het plangebied geloosd. Hierdoor wordt wateroverlast vanuit het riool zoveel mogelijk beperkt.
In het plangebied is ter plaatse van de bestemming Sport-1 een rioolwaterpersleiding aanwezig. Deze zal ten behoeve van de ontwikkeling van de atletiekbaan en het sportcentrum moeten worden verlegd.
Bij het ontwikkelen van het plangebied zal een rioleringsplan moeten worden opgesteld.
Het huidige oppervlak van het plangebied is overwegend onverhard. Door de ontwikkeling neemt het verhard oppervlak toe. Ook de hoeveelheid oppervlaktewater neemt toe, ter compensatie van de toename van het verhard oppervlak. Uitgangspunt voor het bestemmingsplan zijn de volgende wijzigingen in verhard oppervlak en oppervlaktewater:
Waterschap Hollandse Delta hanteert hierbij als vuistregel dat de netto toename aan verharding gecompenseerd moet worden met 10% van die hoeveelheid aan wateroppervlak. Voor de kunstgrasvelden is daarbij als uitgangspunt genomen dat deze gecompenseerd moeten worden met 5% oppervlaktewater in plaats van 10%, aangezien neerslag dat op de kunstgrasvelden valt minder snel afstroomt naar het watersysteem dan neerslag die valt op verhard oppervlak zoals gebouwen of bestrating. Het te dempen oppervlaktewater moet voor 100% worden gecompenseerd.
Uitgaande van de toename aan verharding en het oppervlak van het te dempen water moet er dus ter compensatie 4.361 m2 aan oppervlaktewater worden gegraven. Het hierboven genoemde oppervlak van 5.319 m2 aan water dat binnen het plangebied zal worden gegraven is dus meer dan nodig is voor de compensatie van de toename van het verhard oppervlak door realisatie van de ontwikkelingen die het bestemmingsplan Sportcampus Rotterdam mogelijk maakt. Het verschil tussen wat nodig is voor compensatie en wat aan oppervlaktewater zal worden gerealiseerd bedraagt 985 m2. Dit 'extra' oppervlaktewater is bedoeld voor compensatie van de toekomstige bebouwing van de tweede fase van Sportcampus Rotterdam. Deze ontwikkeling zal te zijner tijd met een ander bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
Naast de opgave om de kwantiteit van het oppervlaktewater te vergroten is er eveneens een opgave om de waterkwaliteit te verbeteren. Door in samenhang met het park de Twee Heuvels bestaande watergangen en waterpartijen te vergroten en nieuwe aan te leggen verbeterd ook de waterkwaliteit. Door het oppervlaktewater met elkaar te verbinden (waarbij lange duikerverbindingen zoveel mogelijk worden vermeden) zal een robuust watersysteem met een goede doorstroming ontstaan.
Het huidige water en het water dat binnen de planperiode zal worden gerealiseerd is op de verbeelding van het bestemmingsplan met de bestemming "Water" aangegeven. De hoofdwatergangen langs de zuid- en oostkant van het plangebied hebben een beschermingszone van 5 meter vanaf de waterbestemming. Deze beschermingszone is bestemd met de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterstaatkundige functie". Bebouwing ten behoeve van de onderliggende bestemming (sport, groen, verblijfsgebied) is binnen de beschermingszone niet toegestaan. Het college kan van dit bouwverbod afwijken na advies aan het waterschap te hebben gevraagd.
Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren.
In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.
Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r.. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijnop natuurgebieden.
In juni 2009 is ten behoeve van de structuurvisie Stadionpark een plan-MER opgesteld. Deze MER is opgesteld omdat de structuurvisie het kader vormt voor ontwikkelingen waarvoor in de toekomst m.e.r.(beoordelings)plichtige besluiten genomen kunnen worden. Het bestemmingsplan Sportcampus
Rotterdam maakt als gebied deel uit van het gebied waarop de plan-MER betrekking heeft, maar dit onderdeel van de gebiedsontwikkeling Stadionpark, namelijk het mogelijk maken van sportfaciliteiten, komt als activiteit niet voor in het Besluit m.e.r. Het bestemmingsplan Sportcampus Rotterdam is daarom niet (vormvrij) m.e.r.-beoordelingsplichtig en daarmee ook niet m.e.r.-plichtig.
Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. De gemeente Rotterdam gebruikt al sinds de jaren '50 instrumenten om bedrijven in te passen in de omgeving. Dit gebeurde eerst door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren '70 werkt de gemeente met de Rotterdamse 'Staat van Inrichtingen'. Deze is afgeleid van de inrichtingen die zijn opgenomen in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Begin jaren '90 heeft Rotterdam beleid vastgesteld waarbij voor de milieuzonering gebruik wordt gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).
De (huidige) VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.
Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.
De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.
Het bestemmingsplan betreft een bestaand sportcomplex dat wordt herontwikkeld. Voor een veldsportcomplex met verlichting (zodat ook gebruik in de avond mogelijk is) geldt een indicatieve afstand tot woningen van 50 meter. Voor sportgebouwen geldt eveneens een afstand van 50 meter tot woningen. Bij deze afstanden is het aspect geluid bepalend, voor geurhinder, stofhinder en gevaar gelden geen afstanden van veldsport/sportgebouwen tot woningen. De afstand van de sportbestemming tot de dichtsbijzijnde woningen is circa 45 meter. Het sportcomplex wordt echter omsloten door water, en een strook van ten minste 5 meter tussen het water de de sportvelden zal een groene inrichting krijgen. Daarom wordt voldaan aan de indicatieve afstand van 50 meter van sport tot woningen.
Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.
Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht.
In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn.
Plangebied
Het bestemmingsplan Sportcampus Rotterdam maakt geen (nieuwe) geluidsgevoelige functies mogelijk. Ook (nieuwe) wettelijke bronnen van geluidshinder zoals wegen en industrie zijn niet aan de orde. Het bestemmingsplan zorgt na realisatie voor een toename van 982 (auto)verkeersbewegingen per etmaal, via twee ontsluitingswegen. Deze beperkte toename zorgt niet voor een reconstructie zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. De normen uit de Wet geluidhinder spelen daarom geen rol bij dit bestemmingsplan, het enige relevante geluidsaspect is hierboven in paragraaf 6.3 besproken.
Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen.
Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden.
De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:
Rotterdams beleid
Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.
Plangebied
Als een bestemmingsplan (dat wil zeggen de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen) niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van schadelijke stoffen in de buitenlucht hoeft niet te worden getoetst aan de normen uit de Wet luchtkwaliteit. In de Regeling NIBM zijn categorieën van gevallen aangewezen die worden aangemerkt als NIBM projecten. Een van deze categorieën is de ontwikkeling van kantoren. Een ontwikkeling met (uitsluitend) maximaal 100.000 m2 b.v.o. kantoren en één ontsluitingsweg, danwel een ontwikkeling met maximaal 200.000 m2 kantoren en minimaal twee ontsluitingswegen, draagt niet in betekenende mate bij. Bij ontwikkelingen die niet uit (uitsluitend) kantoren (of woningen) bestaan kan met een omrekening naar kantoren worden aangetoond dat niet in betekenende mate wordt bijgedragen aan de luchtverontreiniging. De sportfaciliteiten en bijbehorende voorzieningen die het bestemmingsplan mogelijk maakt zorgen voor een toename van het autoverkeer met 982 ritten per etmaal. Bij kantoren die wel in de stad maar niet in het centrum zijn gelegen wordt uitgegaan van 4 ritten per 100 m2 b.v.o. per etmaal. De ontwikkelingen in het bestemmingsplan staan dus wat verkeersaantrekkende werking betreft gelijk aan 24.550 m2 kantoren, ruim onder de grens van maximaal 200.000 m2 kantoren bij twee ontsluitingswegen.
Conclusie
Het bestemmingsplan Sportcampus Rotterdam draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van schadelijke stoffen in de buitenlucht en hoeft niet te worden getoetst aan de normen van de Wet luchtkwaliteit. Luchtkwaliteit vormt geen knelpunt voor dit bestemmingsplan.
De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal.
Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.
Plangebied
De bodemkwaliteitskaart 2010 van de gemeente Rotterdam geeft een indicatie van de bodemkwaliteit in een bepaald gebied. In het plangebied is het algemene beeld dat zowel de contactzone (0 tot 1 meter vanaf het maaiveld) als de antropogene laag daaronder licht verontreinigd is. In oktober 2013 heeft gericht bodemonderzoek plaatsgevonden naar de beoogde nieuwbouwlocaties (de atletiekbaan en de sportgebouwen). Hieruit blijkt dat de contactzone ten hoogste licht verontreinigd is, dieper zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Omdat geen ernstige bodemverontreiniging is aangetroffen vormt de milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmering voor de haalbaarheid van de beoogde bestemming. Wel dient in de realisatiefase nader onderzoek te worden gedaan naar de twee ondergrondse brandstoftanks die aanwezig zijn.
Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.
Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs) beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie heeft in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. De zone is 40 meter bij zeeschepen en 25 meter voor binnenvaartschepen. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.
Rotterdams beleid
De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).
Over de spoorlijn Rotterdam-Dordrecht, die ten westen van het plangebied is gelegen, worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. Het plangebied van Sportcampus Rotterdam is tenminste 285 meter vanaf het spoor gelegen, maar ligt nog steeds binnen het invloedsgebied groepsrisico van het spoor.
De 10-6-plaatsgebonden risicocontour blijft binnen de begrenzing van het spoor en levert daarom geen ruimtelijke beperkingen op. Het plasbrand-aandachtsgebied van 30 meter vanaf de buitenste spoorrails is eveneens ver van het plangebied gelegen.
Uit de berekening van het groepsrisico binnen het invloedsgebied langs het spoor blijkt dat het groepsrisico zowel in de huidige situatie als na planrealisatie maximaal 1,27 maal de oriëntatiewaarde bedraagt. De overschrijding van de oriëntatiewaarde wordt grotendeels veroorzaakt door de combinatie van het vervoer van toxische stoffen en de ligging van het voetbalstadion De Kuip langs het spoor. De ontwikkelingen in het plangebied hebben door de grote afstand t.o.v. het spoor geen invloed op de hoogte van het groepsrisico.
Het groepsrisico van het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor behoeft alleen te worden verantwoord indien het ruimtelijk relevante besluit (het bestemmingsplan) geheel of gedeeltelijk binnen 200 meter vanaf de rand van het spoor is gelegen. Aangezien het plangebied buiten deze afstand is gelegen hoeft voor dit bestemmingsplan geen verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.
Wel dient binnen het invloedsgebied aandacht te worden besteed aan de bestrijdbaarheid van een calamiteit en de zelfredzaamheid van de aanwezige personen. De binnen het bestemmingsplan aanwezige personen zijn sporters, hun begeleiders en bezoekers. De meerderheid van de aanwezigen bevindt zich in de buitenlucht en binnen het invloedsgebied. De zelfredzaamheid van de aanwezigen is groot. Het plangebied is aan drie zijden van toegangen voorzien. Gezien de zelfredzaamheid van de aanwezige personen en de goede bereikbaarheid voor hulpdiensten is de gemeente Rotterdam van mening dat bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid met betrekking tot het bestemmingsplan Sportcampus Rotterdam voldoende verantwoord is.
In het bestemmingsplan zijn meerdere leidingen gelegen, waaronder een aardgastransportleiding van GasUnie. De aardgastransportleiding (nummer W-530-02) is een relevante risicobron met betrekking tot externe veiligheid. De aardgastransportleiding ligt thans in het noorden van het plangebied ter plaatse van de sportbestemming. Realisatie van de atletiekbaan en het sportcentrum die binnen de bestemming Sport-1 zijn voorzien is alleen mogelijk nadat de aardgastransportleiding is verlegd naar een locatie buiten de sportbestemming. Daarom is voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico zowel onderzoek gedaan naar de huidige situatie als naar de situatie na planrealisatie en verlegging van de leiding. Over het verleggen van de leiding en de ligging van het tracé van de leiding bij verlegging bevinden de gesprekken tussen GasUnie en de gemeente zich momenteel in de fase van de contractvorming.
De 10-6-plaatsgebonden risicocontour is, zowel in de huidige situatie als in 2024 na verlegging van de leiding, berekend op het hart van de leiding. De norm voor het plaatsgebonden risico levert daarom (na verlegging van de leiding) geen beperking op voor de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt.
De hoogte van het groepsrisico wordt met name bepaald door de afstand van personen tot de risicobron (de aardgastransportleiding) en de (lage) persoonsdichtheid in het gebied aan weerszijde van de risicobron.
Uit de berekeningen blijkt dat het groepsrisico in de huidige situatie 0,2 maal de oriëntatiewaarde bedraagt. Na planrealisatie en verlegging van de leiding bedraagt het groepsrisico eveneens 0,2 maal de oriëntatiewaarde. In de huidige situatie kunnen er personen aanwezig zijn op en direct aan weerszijden van de leiding en in de nieuwe situatie bedraagt de afstand van de sportvelden tot de leiding ten minste 20 meter. Dit positieve effect op het groepsrisico wordt echter teniet gedaan doordat de leiding na verlegging dichter bij in de omgeving verblijvende personen (in de woningen aan de Atletiekstraat en het Topsportcentrum ten noorden van de Coen Moulijnweg) komt te liggen. Omdat de verblijfstijd van deze personen (met name in de woningen) hoger is tellen ze zwaarder mee in de berekening. Het groepsrisico blijft daarom na verlegging van de leiding per saldo gelijk. De afstand van de woningen aan de Atletiekstraat tot de aardgastransportleiding blijft echter aanzienlijk groter dan de huidige afstand van de woningen aan de Stadionlaan tot de leiding. Er is daarom bij verlegging van de leiding geen sprake van een significante toename van het risico op de woningen aan de Atletiekstraat. Bij de woningen aan de Stadionlaan verandert het risico niet omdat de leiding hier niet wordt verlegd.
Volgens het Beleidskader Groepsrisico van de gemeente Rotterdam geldt voor een groepsrisico lager dan 0,3 maal de oriëntatiewaarde een lichte verantwoording. Aangezien het groepsrisico na plan- ontwikkeling gelijk blijft aan het huidige groepsrisico vindt de gemeente Rotterdam zowel de hoogte van het groepsrisico als het effect van het bestemmingsplan op het groepsrisico verantwoord.
Ten noordoosten van het plangebied is het LPG-tankstation Noorderhelling gelegen. Vanwege de aanwezigheid van een opslagtank voor LPG en het vulpunt van deze opslagtank is het tankstation een relevante risicobron voor het bestemmingsplan Sportcampus Rotterdam.
De 10-6-plaatsgebonden risicocontouren rond het vulpunt (45 meter), de ondergrondse opslagtank (25 meter) en de afleverzuil (15 meter) van het tankstations zijn buiten het plangebied gelegen, zodat deze geen rol spelen bij het bestemmingsplan.
De invloedsgebieden groepsrisico van 150 meter rondom het vulpunt en de opslagtank liggen over de noordoosthoek van het plangebied. Het groepsrisico binnen dit invloedsgebied is zowel berekend voor een situatie waarin de tankwagens een hittewerende coating hebben als voor een situatie zonder hittewerende coating bij de tankwagens. Zonder hittewerende coating is het groepsrisico zowel in de huidige situatie als na planrealisatie 3,26 maal de oriëntatiewaarde, met hittewerende coating is het groepsrisico in de huidige situatie en na planrealisatie 0,85 maal de oriëntatiewaarde. De oorzaak van het hoge groepsrisico is dat een deel van de woonwijk Sportdorp en het kantoorpand Stadionweg 41-43 binnen het invloedsgebied liggen. Het bestemmingsplan Sportcampus Rotterdam heeft zowel in de huidige situatie als na planrealisatie een te verwaarlozen bijdrage aan de hoogte van het groepsrisico.
Het groepsrisico van het LPG-tankstation ligt, afhankelijk van de specificaties van de toeleverende tankwagens, ruim boven de oriëntatiewaarde of net onder de oriëntatiewaarde. De binnen het bestemmingsplan aanwezige personen dragen echter nauwelijks bij aan de hoogte van het groepsrisico en planrealisatie zorgt niet voor een toename van het groepsrisico. Daarom beschouwt de gemeente Rotterdam het groepsrisico van het LPG-tankstation voor wat betreft de bijdrage en het effect van het bestemmingsplan Sportcampus Rotterdam als verantwoord.
Het LPG-tankstation wordt vanaf de A16 via de Stadionweg bevoorraad door tankauto's. Ook de Stadionweg is daardoor een relevante risicobron. Aan de hand van de Handleiding Risicoanalyse Transport is onderzocht of er voor deze risicobron berekeningen moeten worden uitgevoerd. Volgens de Handleiding zorgt binnenstedelijk transport van gevaarlijke stoffen nergens in Nederland voor een overschrijding van de norm voor plaatsgebonden risico (een kans van 1 op 1 miljoen per jaar). Met behulp van de Handleiding is getoets of het in deze situatie nodig is een berekening van het groepsrisico uit te voeren. Hieruit blijkt dat het groepsrisico (gezien de hoeveelheid transport en de lage persoonsdichtheid) lager is dan 10% van de oriëntatiewaarde. Een berekening en verantwoording van het groepsrisico van het binnenstedelijk transport hoeft daarom niet plaats te vinden.
Zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico van de relevante risicobronnen vormen geen beperking voor het bestemmingsplan Sportcampus Rotterdam. Bij de definitieve inrichting van het plangebied dient ten aanzien van de bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid door hulpdiensten advies te worden gevraagd bij de Regionale Brandweer Rotterdam-Rijnmond.
De Europese Unie heeft richtlijnen opgesteld om de biodiversiteit te behouden. Nederland heeft hieraan uitwerking gegeven in de Natuurbeschermingswet, die vooral gericht is op het beschermen van gebieden en de Flora- en faunawet die vooral gericht is op de bescherming van soorten.
De Natuurbeschermingswet beschermt specifieke gebieden (Natura 2000) op basis van Europese richtlijnen: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetlands en Beschermde Natuurmonumenten. Voor deze juridisch beschermde gebieden gelden per gebied specifieke instandhoudingsdoelen voor de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Daarnaast kan hier ook het beschermen van soorten op basis van de Flora- en faunawet van toepassing zijn.
De Flora- en faunawet regelt de soortbescherming en geldt voor heel Nederland. Voor alle in het wild levende planten en dieren geldt een algemene zorgplicht. Tevens is een lijst van kracht met beschermde soorten. De bescherming van deze soorten is nader uitgewerkt in verbodsbepalingen.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient rekening te worden houden met de gevolgen van het plan voor de natuur. Gekeken dient te worden of ten gevolge van het plan, of bij de uitvoering van het plan geen blijvende schadelijke effecten zullen optreden aan gebieden en soorten. Dit moet 'op voorhand in redelijkheid' worden ingeschat via een deskundigenrapport (zgn. natuurtoets, of ecologische toets).
Als er mogelijk effecten zijn, moet aannemelijk worden gemaakt dat daarvoor een ontheffing Flora- en faunawet kan worden verkregen en/of dat met zorgvuldig handelen schade kan worden voorkomen. Op grond van de Natuurbeschermingswet geldt een vergunningplicht. Als een vergunning nodig is, dan moet, om de uitvoerbaarheid voor het bestemmingsplan aan te tonen, aannemelijk worden gemaakt dat een vergunning kan worden verleend, zo nodig met mitigerende maatregelen, of door middel van compensatie.
In 2009 is voor de ontwikkelingen in Stadionpark een milieueffectrapport opgesteld. Daarbij was het plangebied van Sportcampus Rotterdam een van de bekeken gebieden. In 2010 zijn twee flora- en fauna inventarisaties gedaan voor het gebied Stadionpark, waaronder de Sportcampus. Deze inventarisaties zijn gebruikt om een beeld te geven van de beschermde soorten die in het plangebied voorkomen, en van de mogelijke effecten van de planontwikkeling op deze soorten.
Vleermuizen
In het plangebied zijn verschillende waarnemingen gedaan van de Gewone dwergvleermuis. Verblijfplaatsen van deze vleermuizensoort zijn uitsluitend te vinden in gebouwen. De Gewone dwergvleermuis foerageert in tuinen, langs watergangen en in bosgebied. Als vliegroutes worden meestal bomenlanen en watergangen gebruikt. De Gewone dwergvleermuis verblijft in Sportdorp en foerageert in het plangebied. Via vliegroutes langs lijnvormige elementen zoals bomenlanen, watergangen en huizenrijen migreren vleermuizen tussen deze gebieden heen en weer. Deze combinatie van gebruiksmogelijkheden is voor vleermuizen van essentieel belang om zich in een gebied te kunnen handhaven. De van belang zijnde bomen-/waterstructuren in het plangebied zijn met name die ten westen van de Stadionlaan en bij de toegangsweg naar de Sportcampus.
Afbeelding: Groenstructuur na herinrichting Sportcampus Rotterdam
Vogels
Binnen het plangebied zijn nestholten van de Groene specht gevonden in grotere oude bomen langs de sportvelden. De grasvelden worden benut als foerageergebied.
Vissen
In de watergangen in het plangebied zijn exemplaren van de Tiendoornige stekelbaars waargenomen. Dit is een algemeen voorkomende vissoort zonder bijzondere bescherming.
Het bestemmingsplan voorziet in de herindeling van sportvelden waarbij ook groenstructuren worden veranderd en wellicht extra lichtbronnen worden geplaatst. Door uitvoering van de inrichtingsplannen zal de hoofdstructuur van de boombeplanting worden versterkt Ook na planrealisatie is er daarom sprake van een grotendeels onbebouwd gebied met bomenlanen en watergangen en daardoor geschikt als leefgebied voor vleermuizen en vogels. De Flora- en faunawet staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg. Wel dient bij planuitwerking en uitvoering de instandhouding van de foerageerroutes van vleermuizen te worden bewaakt.
Rotterdam ambieert een duurzame ruimtelijke ontwikkeling van de stad, de regio en de haven. In 2011 is het programma Duurzaam: Investeren in duurzame groei vastgesteld. De leidende principes uit dit programma zijn:
In het masterplan 'Sportcampus Rotterdam en Park de Twee Heuvels' worden voor de ontwikkeling van de Sportcampus (ook na de planperiode van dit bestemmingsplan) de uitgangspunten en ambities ten aanzien van duurzaamheid aangegeven. Hieronder een samenvattig van deze uitgangspunten.
Duurzaamheid heeft te maken met de elementen people (sociaal), profit (economie) en planet (milieu). Deze worden binnen de Sportcampus in onderlinge samenhang aangepakt waardoor ambities op het gebied van sport, duurzaamheid, gezondheid en milieu elkaar kunnen versterken.
Dit zijn doelstellingen die inzetten op een duurzame gedragsverandering van Rotterdammers van Zuid. De Sportcampus Rotterdam levert ook een positieve bijdrage aan het milieu. Zo worden water- en groenstructuren op de Sportcampus zowel kwantitatief als kwalitatief verbeterd. Een groene, waterrijke omgeving verhoogt de omgevingskwaliteit, is prettig en gezond voor de sporter, fietser en wandelaar maar is ook gunstig voor de aanwezige flora en fauna. De fietsverbindingen naar het plangebied worden eveneens verbeterd. Hierdoor krijgt het gebied een hogere belevingswaarde.
Bij duurzaam bouwen is de insteek om er zorg voor te dragen dat tijdens de hele kringloop van bouwen, renoveren en beheren van bouwwerken, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden. Het Bouwbesluit geeft aan welk kwaliteitsniveau ten minste is vereist. In Rotterdam geldt daarnaast 'De Rotterdamse Woningkwaliteit' (RWK). Het RWK is een eenvoudig systeem van aanvullende kwaliteiten op het Bouwbesluit en bestaat uit zes thema's: oppervlakte, veiligheid, toegankelijkheid, duurzaamheid, flexibiliteit en comfort. Een aantal van de duurzaam bouwen maatregelen kunnen worden toegepast bij nieuwe ontwikkelingen in het plangebied:
Voor de nieuw te realiseren sportgebouwen op de Sportcampus Rotterdam heeft de gemeente als minimum-eis gesteld dat deze moeten voldoen aan score "good" van het duurzaamheids keurmerk BREAAM. Als ambitie geldt voor de sportgebouwen de BREAAM-score "excellent".
Eén van de meest ambitieuze doelstellingen is om de CO2-uitstoot in 2025 met 50% te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990. Ook wordt in 2025 gestreefd naar een energieneutrale gebouwde omgeving.
Om een substantiële bijdrage aan deze doelstelling te leveren en energie te besparen, is het beleid van de gemeente Rotterdam er op gericht zoveel mogelijk woningen, bedrijven en voorzieningen aan te sluiten op een collectief warmtenet. Dit warmtenet omvat een stelsel van leidingen waardoor warm water wordt gepompt voor verwarming en warm tapwater. Daarbij wordt als warmtebron gebruik gemaakt van industriële restwarmte. Bij grootschalige toepassing, op gemeentelijk niveau, wordt een grote milieuwinst behaald op het gebied van het broeikaseffect (CO2) en de lokale luchtkwaliteit (NOx).
Dankzij de in 2007 doorgevoerde aanpassing van de bouwverordening wordt aansluiting op het warmtedistributienet bevorderd. Indien ter plaatse een warmtedistributienet aanwezig is, dan dient een te bouwen bouwwerk te worden aangesloten op dat net. Dit is aan de orde als het bouwwerk minder dan 40 meter van de dichtstbijzijnde leiding ligt, of als de kosten van de aansluiting niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 meter.
De gemeente bevordert het opwekken van duurzame energie in de gebouwde omgeving. Momenteel kunnen photovoltaïsche zonnepanelen (PV), afhankelijk van de situatie, al concurrerend zijn met netstroom. Kleine windmolens ('urban wind') zijn nu nog niet concurrerend met netstroom, maar dat wordt in de nabije toekomst wel verwacht. Naast bovengenoemde maatregelen moeten nieuw op te richten gebouwen of gebouwen die gerenoveerd worden daarom wat betreft daklast ook geschikt zijn voor het (na)plaatsen van zonnepanelen, zonneboiler of een groen dak. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het klimaatprogramma van Rotterdam dient bij het ontwerp van gebouwen rekening te worden gehouden met duurzaam bouwen principes en de energieprestatie eisen. Zo is het reeds langer het verplicht om een EPC-berekening (EnergiePrestatieCoëfficiënt) in de dienen in het kader van het aanvragen van een omgevingsvergunning.
De gemeente Rotterdam stimuleert de aanleg van groene daken in Rotterdam. Zo heeft de stad inmiddels een aantal gemeentelijke gebouwen voorzien van een groen dak.
Wanneer groene daken op grote schaal worden toegepast dragen ze bij aan een duurzame en gezonde stad. Groene daken vangen regenwater op en voeren het vertraagd af. Hierdoor wordt het riool minder belast als het hard regent. Groene daken nemen stofdeeltjes op uit de atmosfeer en vormen zo een buffer tegen luchtvervuiling. Daarmee leveren groene daken een bijdrage aan de vermindering van CO2-uitstoot. Een beplant dak isoleert het pand eronder. Daardoor blijft het vooral in de zomer koeler in huis. Bovendien stralen groene daken bij hogere temperaturen minder warmte uit waardoor het ook een gunstige invloed heeft op de omgevingstemperatuur. En natuurlijk wordt de stad groener, waardoor er meer kansen komen voor flora en fauna en de leefbaarheid wordt verbeterd.
Op 16 april 2002 hebben burgemeester en wethouders de "Kadernota handhaving dS+V" vastgesteld, waarin de beleidsuitgangspunten voor de handhaving op het gebied van de SO zijn vastgelegd. Deze nota wordt door de dagelijks besturen van de meeste Rotterdamse deelgemeenten formeel onderschreven. In de nota wordt de wijze waarop het handhavingsbeleid wordt georganiseerd vastgelegd. Zo is onder andere een Handhavingscommissie ingesteld, die advies uitbrengt. Voorts heeft het college een beleid ingezet dat is gericht op programmatisch handhaven (bijvoorbeeld horeca, kinderdagverblijven, verblijfsinrichtingen). Hierbij ligt de prioriteit bij veiligheid.
Het zou te ver voeren om uit de jurisprudentie, die leert dat er in beginsel een handhavingsplicht bestaat, af te leiden dat er ook in alle gevallen een opsporingsplicht bestaat. Uiteraard zal altijd worden gereageerd op klachten van omwonenden. Doordat illegale situaties, die reeds in strijd waren met het voorgaande bestemmingsplan, worden uitgezonderd van het overgangsrecht, bestaat, op grond van de jurisprudentie, ook na langere tijd in beginsel nog de mogelijkheid om handhavend op te treden, indien een situatie aan het licht komt die redelijkerwijze niet eerder bekend kon zijn. Juridisch zijn deze situaties immers wegbestemd. Per geval zal door het bevoegde bestuursorgaan een zorgvuldige belangenafweging worden gemaakt.
In 2013 is de ruimtelijke en programmatische invulling en financiële haalbaarheid van de plannen beoordeeld. Dit is gedaan op basis van onderzoek naar behoefte en vraag, ruimtelijke schetsplannen en ramingen. De sportvoorzieningen zullen worden ontwikkeld door de gemeente zelf. Het gebied is in eigendom bij de gemeente.
Bij de toets van de haalbaarheid is gekeken naar:
Uit deze toets is de conclusie getrokken dat het voorgestelde plan in het bestemmingsplan financieel een tekort heeft. In de raadsvergadering van 28 november 2013 heeft de raad een investeringsbesluit genomen van € 51,9 miljoen voor de ontwikkeling van de Sportcampus en Park de twee Heuvels fase 1 en dit te dekken uit het Investeringsfonds Rotterdam (IFR). Met dit bedrag is het plan uitvoerbaar.
Dit bestemmingsplan behoeft geen exploitatieplan vastgesteld te worden, omdat middels een (toekomstige) gronduitgifte, het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden is verzekerd, het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.12, lid 2, onder b, van de Wro, niet noodzakelijk is en er geen aanvullende eisen, regels of uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.12, lid 2, onder c van de Wro noodzakelijk zijn.
Via de gemeentelijke site www.rotterdam.nl/Stadionpark, via het RD-AD en via informatie- en klankbord bijeenkomsten wordt regelmatig aandacht geschonken aan ontwikkelingen in het plangebied Stadionpark. Daarnaast wordt op regelmatige basis over de plannen voor de Sportcampus overlegd met de in het gebied sportende verenigingen.
Binnen het bestemmingsplantraject zal een informatiebijeenkomst worden gehouden. De aan het bestemmingsplan voorafgaande structuurvisie en het masterplan hebben een eigen informatie- en communicatietraject doorlopen.
Bewoners en geïnteresseerden worden in de bestemmingsplanprocedure geïnformeerd via huis-aan-huisblad en de website van de gemeente Rotterdam. Zij kunnen zienswijzen geven wanneer het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan gestuurd naar:
Van de volgende instanties zijn op het concept ontwerpbestemmingsplan reacties ontvangen.
De GS geeft een bevestiging van ontvangst van het concept ontwerpbestemmingsplan.
De DCMR geeft geen formele reactie in het vooroverleg.
De afdeling Risicobeheersing van de VRR brengt in het kader van externe veiligheid advies uit over de verantwoording van het groepsrisico en de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid. Zij doet dit middels een analyse van de omgeving, waarbij risicobronnen, mogelijke scenario's en hun effecten worden beschouwd. In het bestemmingsplan dient een gemotiveerde afweging te worden gemaakt tussen de overwegingen met betrekking tot externe veiligheid en de toegevoegde waarde van de ruimtelijke ontwikkeling. Graag verneemt de VRR het besluit van de gemeente met betrekking tot de onderstaande adviespunten:
Reactie:
De adviespunten 1 en 3 hebben betrekking op voorlichting over de risico's van een incident, en hoe in dat geval te handelen. Dit wordt gezien als generiek advies dat los staat van de ruimtelijke keuzes die in het bestemmingplan zijn gemaakt. Door middel van de landelijke actie 'als de sirene gaat' wordt de bevolking voorgelicht en geïnstrueerd over hoe te handelen bij een calamiteit.
Adviespunt 2 heeft betrekking op een toxische wolk die vrij kan komen bij een calamiteit op het spoor. De gemeente moet overwegen of het gegeven dat zich een toxisch scenario kan voldoen reden is om te stellen dat er zonder de geadviseerde maatregelen geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De gemeente overweegt het volgende: De kans op een toxische wolk is zeer klein. Met 285 meter tot de grens van het bestemmingsplan is de afstand tot het spoor redelijk groot. De op de Sportcampus aanwezige mensen hebben in het algemeen een grote zelfredzaamheid en zijn niet 's nachts aanwezig (gevaarlijk transport vindt meestal 's nachts plaats). Daarom stelt de gemeente zich op het standpunt dat, ook zonder de geadviseerde gebouweisen als voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan op te nemen, het plan voldoet aan de vereisten van een goede ruimtelijke ordening.
BOOR verzoekt om een redactionele aanpassing van de toelichting, zodat beleidskader, bewoningsgeschiedenis en archeologische verwachtingen bij elkaar in een hoofdstuk staan. In het concept-ontwerpbestemmingsplan zijn deze onderdelen nu in twee hoofdstukken terecht gekomen.
Reactie:
Aan dit verzoek kan tegemoet worden gekomen. De tekst is alsnog compleet in paragraaf 3.1 Archeologie opgenomen.
WSHD geeft aan dat het concept ontwerpbestemmingsplan met betrekking tot de taken van WSHD geen reden geeft tot het maken van opmerkingen.
De Gasunie geeft aan op de hoogte te zijn van de ontwikkelingen die in het gebied zijn voorzien. Gasunie wijst erop dat deze ontwikkelingen niet zijn afgestemd met N.V. Nederlandse Gasunie. Op de verbeelding is een "nieuw tracé" geprojecteerd. Het is op voorhand niet inzichtelijk of dit nieuwe tracé voor de leiding technisch mogelijk is.
Om in te spelen op de ontwikkelingen doet Gasunie de suggestie om een wijzigingsbevoegdheid op te nemen voor het gehele of een gedeelte van het plangebied.
Reactie:
Sinds 2009 vindt er door de gemeente Rotterdam afstemming plaats met de N.V. Nederlandse Gasunie over Stadionpark, waarvan de Sportcampus onderdeel vormt. Over de Structuurvisie Stadionpark is vanaf 2009 mondeling en schriftelijk contact met de Gasunie en de heer C. van Leeuwen. Over het onderdeel Masterplan Sportcampus en Park de Twee Heuvels vindt sinds 2013 afstemming plaats met de N.V. Nederlandse Gasunie, de heer C. van Leeuwen. Daarbij is het alternatief tracé onderdeel van bespreking en studie. De besprekingen bevinden zich momenteel in de fase van de contractvorming. Aangegeven is nu het meest waarschijnlijke tracé conform het huidige inzicht bij gemeente Rotterdam. Mocht uit het overleg met de Nederlandse Gasunie en het Rotterdamse leidingenbureau en de lopende studie blijken, dat hierop nog een aanpassing noodzakelijk is, dan wordt deze in de fase naar het definitief bestemmingsplan verwerkt.
Het voorstel om een wijzigingsbevoegdheid op te nemen is voor de gemeente geen alternatief. Een wijzigingsbevoegdheid is niet aan de orde omdat de ontwikkeling zeker is en de financiële haalbaarheid verzekerd is. Ook zijn de milieuaspecten onderzocht, zodat de gasleiding direct bestemd kan worden. Daarnaast zou dit een extra procedure opleveren, terwijl hiertoe geen aanleiding is en daarmee bovendien de planning van de uitvoering onder druk kan komen te staan. Zowel het huidige als het nieuwe tracé staan op de verbeelding aangegeven, zodat het huidige tracé bestemd blijft totdat het buiten gebruik is genomen.