direct naar inhoud van 8.1 Archeologie
Plan: Noordwest 1 (Hof van Delft)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0503.BP0023-2001

8.1 Archeologie

8.1.1 Wettelijk kader

In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valetta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 1988 alsmede een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Deze wijzigingswet is beter bekend als de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die op 1 september 2007 van kracht werd.

De belangrijkste artikelen uit het Verdrag van Malta die in de Nederlandse wetgeving zijn overgenomen zijn dat het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in situ) dient te worden behouden (artikel 4), dat het archeologisch erfgoed deel uitmaakt van de belangenafweging in het kader van ruimtelijke ordening (artikel 5) en het 'veroorzakersprincipe' (artikel 6). Het veroorzakersprincipe betekent dat de verstoorder verantwoordelijk is voor het vroegtijdig (laten) uitvoeren van noodzakelijk archeologisch (voor)onderzoek en de financiering daarvan.

Het bestemmingsplan

In de Nederlandse wetgeving wordt aan artikel 5 uit het Verdrag van Malta invulling gegeven door middel van artikelen 38, 39 en 40 uit de Monumentenwet. In deze artikelen is bepaald dat het archeologisch erfgoed beschermd dient te worden middels het bestemmingsplan. Gemeentes moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden. Hieronder vallen zowel reeds bekende archeologisch waardevolle gebieden als gebieden waarvoor een (verhoogde) archeologische verwachting geldt. Deze waarden krijgen een archeologische (mede)bestemming, die wordt vermeld in de toelichting van het bestemmingsplan, wordt begrensd in de verbeelding en wordt voorzien van regels die gekoppeld zijn aan een vergunningstelsel.

In artikel 41a van de Monumentwet is bepaald dat artikelen 39, 40 en 41, 1e lid, niet van toepassing zijn op plangebieden met een oppervlakte kleiner dan 100 m2. Bij projecten die deze oppervlakte overschrijden dient het archeologisch belang altijd te worden meegewogen in de belangenafweging. Gemeenten kunnen van deze grens afwijken, mits de redenen hiervoor goed onderbouwd kunnen worden. De gemeente Delft maakt van deze mogelijkheid gebruik middels de archeologische beleidskaart (2012) die door Archeologie Delft wordt gebruikt als onderlegger voor de gemeentelijke bestemmingsplannen. Op basis van lokale expertise wordt op deze kaart zowel naar boven als beneden afgeweken van de gestelde grens van 100 m2.

Archeologiebeleid Delft

Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeentes in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeenten bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk. Dergelijk beleid is in Delft nog niet vastgesteld. De gemeente beschikt echter al sinds 1991 over een eigen gemeentelijk archeologische dienst. Hier is uitgebreide lokale kennis aanwezig, waardoor een correcte omgang met de archeologische waarden binnen de gemeente wordt gewaarborgd.

Archeologie Delft hanteert sinds 2012 een archeologische beleidskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart is gebaseerd op gedetailleerde kennis van de lokale landschapsontwikkeling, cultuurhistorie en het bodemarchief. Op de beleidskaart worden de verschillende archeologische verwachtingsgebieden binnen de gemeente gekoppeld aan vrijstellingsgrenzen. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek.

Door middel van het hanteren van een gedifferentieerd vrijstellingenbeleid wordt binnen de gehele gemeente gezocht naar een goede balans tussen de verwachte aanwezigheid van archeologische resten en de voorwaarden die worden verbonden aan bodemverstorende activiteiten.

8.1.2 Bestaande situatie plangebied

Aanvankelijk bestond de ondergrond van het plangebied uit veen (Hollandveen Laagpakket). Rond 300 v.Chr. werden er in dit veengebied geulen uitgeschuurd, waarin zandige sedimenten werden afgezet: de geulafzettingen van de Gantel Laag (Laagpakket van Walcheren). Dergelijke afzettingen bevinden zich op verschillende locaties in het plangebied (figuur 8.1). Naast deze geulen werd een dik kleipakket afgezet: de dekafzettingen van de Gantel Laag. Volgens de geologische kaart van Delft bevindt zich in het plangebied een minstens 2 meter dikke laag van deze dekafzettingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0023-2001_0022.jpg"

Figuur 8.1: Het plangebied geprojecteerd op de geologische kaart van Delft

Als gevolg van oxidatie en klink is er in het verleden inversie opgetreden in het landschap. Hierdoor zijn de geulafzettingen als hogere ruggen in het landschap komen te liggen. Deze geulafzettingen vormden daardoor ideale vestigingsplaatsen in zowel de Romeinse tijd als de Late Middeleeuwen. Tijdens de Romeinse tijd werden de afzettingen intensief bewoond. In de gebieden tussen de nederzettingen werden uitgebreide verkavelingssystemen uitgezet. In de ondergrond van Delft worden sporen uit de Romeinse tijd bij diepe grondwerkzaamheden regelmatig aangetroffen.

In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich twee terreinen die zijn aangemerkt als gebied met een zeer hoge archeologische verwachting (figuur 8.2). Direct ten noorden van het gebied bevinden zich de resten van het voormalige kasteel Altena (monumentnummer 10694) uit de Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd. Ten westen van het plangebied bevinden zich de resten van het Karthuizerklooster (monumentnummer 10711), dat eveneens uit de Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd dateert. Met deze terreinen hangen ook verschillende archeologische waarnemingen samen.

Binnen het plangebied zijn twee archeologische waarnemingen geregistreerd. De meest zuidelijke van de twee betreft enkele fragmenten inheems-Romeinse aardewerk die zijn aangetroffen tijdens grondwerkzaamheden in de jaren '70. De context van deze fragmenten is onbekend. Het noordelijke waarnemingspunt betreft een zogenaamde administratieve waarneming, die in Archis is aangebracht om de locatie van het voormalige kasteel Overdevest aan te duiden, waarnaar nooit onderzoek is verricht.

In de wijdere omgeving van het plangebied zijn verschillende archeologische waarnemingen gedaan. Het betreft voornamelijk archeologische waarnemingen in de historische binnenstad van Delft, die betrekking hebben op nederzettingsresten uit de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe tijd. Direct ten westen en oosten van het zuidelijkste punt van het plangebied zijn scherfconcentraties uit de Romeinse tijd gevonden op de geulafzettingen van de Gantel Laag. Evenals de Romeinse vindplaats in het plangebied is ook hier de context onbekend.

Uit historisch kaartmateriaal kan worden opgemaakt dat zich in het plangebied tijdens de Nieuwe tijd met name bewoning bevond aan de Buitenwatersloot. Het grootste deel van het plangebied was in deze periode in gebruik als weiland of akker.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0023-2001_0023.jpg"

Figuur 8.2: De bekende archeologische waarnemingen in (de omgeving van) het plangebied, geprojecteerd op de archeologische beleidskaart van Delft

8.1.3 Gewenste ontwikkeling

De schaal van de aanwezige bebouwing in het huidige plangebied maakt het vrijwel onmogelijk en bovendien onwenselijk om eventueel aanwezige archeologische waarden vooruitlopend op de vaststelling van het bestemmingsplan in kaart te brengen. Binnen het plangebied heeft geen archeologisch onderzoek plaatsgevonden. De waardering van het bodemarchief is dan ook gebaseerd op bureauonderzoek. Daarbij speelt de archeologische beleidskaart van Delft een belangrijke rol.

Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Delft heeft het merendeel van het plangebied een middelhoge verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten toegekend gekregen (zie figuur 8.2). Deze verwachting wordt bevestigd door de bekende archeologische waarnemingen in (de omgeving van) het plangebied.

De verwachtingszone is echter geen één-op-één overname van de begrenzing van de geulafzettingen op de geologische kaart (zie Figuur 8.1). De geologische kaart is een afgeleide van de werkelijkheid en alleen door middel van veldonderzoek kan de precieze begrenzing van een bepaalde afzetting worden aangegeven. Zolang deze onbekend is wordt er gebruik gemaakt van een bufferzone rondom de archeologisch verwachtingsvolle afzetting.

Voor een klein deel van het plangebied geldt een lage archeologische verwachting. Het betreft hier de dekafzettingen van de Gantel Laag, waar een lage archeologische verwachting geldt voor met name off-site structuren (zoals greppels, sloten, duikers en grafvelden) uit de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen. Dat op deze dekafzettingen vindplaatsen kunnen voorkomen wordt eveneens bevestigd door enkele waarnemingen in de omgeving van het plangebied.

Binnen het plangebied is dus sprake van een gedifferentieerde archeologische verwachting, die relevant is voor het bestemmingsplan. Op de archeologische beleidskaart van Delft worden aan deze verwachtingen grenzen gekoppeld tot waar voorgenomen bodemingrepen vrijgesteld zijn van de verplichting tot archeologisch onderzoek. Omdat er sprake is van een gedifferentieerde archeologische verwachting, is er ook sprake van gedifferentieerde vrijstellingszones. Binnen het plangebied is geen sprake van nieuwe inzichten sinds het opstellen van de beleidskaart. Het kaartbeeld kan voor het onderhavige bestemmingsplan dan ook één op één worden overgenomen en vertaald naar archeologische bestemmingen.

Onderscheid dient te worden gemaakt in twee verschillende waarden. De hoogste waarde heeft betrekking op de hierboven beschreven middelhoge verwachtingszone die gerelateerd is aan de geulafzettingen van de Gantel Laag (figuur 8.3). In deze zone worden bodemverstorende ingrepen tot 100 m2 en 40 cm –maaiveld bij voorbaat vrijgesteld van archeologisch onderzoek. De wettelijk gestelde grens van 100 m2 wordt aangehouden, omdat deze hier als passend wordt beschouwd, gelet op de aard van en dichtheid aan archeologische resten die hier verwacht worden.

In de lage archeologische verwachtingszone wordt de wettelijk gestelde grens van 100 m2 verhoogd naar 200 m2. Hier wordt een dichtheid aan archeologische resten verwacht. Kleine bodemontsluitingen zullen hier vermoedelijk weinig schade aan het bodemarchief toebrengen. Bovendien zal het onderzoeken van kleine oppervlakten in deze zone in de meeste gevallen niet leiden tot kenniswinst.

Binnen de betreffende gebieden dient het uitvoeren van bodemverstorende werkzaamheden die de vrijstellingsgrenzen overschrijden te alle tijden zoveel mogelijk voorkomen te worden. Omdat er sprake is van een gevarieerde archeologische verwachting, is er ook sprake van een gedifferentieerd vrijstellingsbeleid, gebonden aan een vergunningstelsel. In de afweging die ten grondslag ligt aan het verlenen van een omgevingsvergunning wordt het belang van het archeologisch erfgoed meegewogen conform het doel van het Verdrag van Malta en de Monumentenwet.

Deze belangenafweging kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van werkzaamheden, of dat de voorgenomen ingreep alleen na een archeologisch onderzoek wordt toegestaan. Op deze manier wordt documentatie en berging van eventueel aanwezige archeologische resten gewaarborgd. Wanneer vindplaatsen geheel of gedeeltelijk kunnen worden gespaard en worden behouden in situ, zal het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk worden ingepakt en afgedekt.

Ondanks dat bepaalde (beperkte) bodemingrepen bij voorbaat worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek blijft hier wel de algemene meldingsplicht bij het aantreffen van oudheden van toepassing. Op basis van de Monumentenwet 1988 (artikel 53) moet een persoon die, anders dan bij het doen van archeologisch onderzoek, iets vindt waarvan hij/zij weet of moet vermoeden dat het een (on)roerend monument betreft dit binnen drie dagen melden bij de minister van OCW. In de praktijk betekent dit dat toevalsvondsten zo snel mogelijk gemeld moeten worden aan de gemeentelijk archeoloog van Delft. De gemeente (het bevoegd gezag) zal vervolgens bepalen of nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Indien dit het geval is dient de ontwikkelaar hiervoor tijd en ruimte te bieden. Indien er geen melding wordt gedaan van het aantreffen van oudheden is er sprake van een strafbaar feit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0023-2001_0024.jpg"

Figuur 8.3: Binnen het gehele plangebied is sprake van een medebestemming 'Waarde – Archeologie'. Er is sprake van twee verschillende zones ('Waarde – Archeologie' I en II). Hierbinnen dient archeologisch onderzoek plaats te vinden voorafgaand aan bodemingrepen die de gestelde vrijstellingsgrenzen overschrijden

8.1.4 Conclusie

Gelet op de schaal van het onderhavige bestemmingsplan en de in het gebied aanwezige bebouwing is het niet wenselijk en mogelijk om vooruitlopend op de vaststelling van het plan de in het gebied aanwezige archeologische resten te karteren en waarderen. De resten dienen wel te worden beschermd. Binnen de betreffende gebieden dient het uitvoeren van bodemverstorende werkzaamheden die de vrijstellingsgrenzen overschrijden te alle tijden zoveel mogelijk voorkomen te worden. Omdat er sprake is van een gevarieerde archeologische verwachting, is er ook sprake van een gedifferentieerd vrijstellingsbeleid, gebonden aan een vergunningstelsel. In de afweging die ten grondslag ligt aan het verlenen van een omgevingsvergunning wordt het belang van het archeologisch erfgoed meegewogen conform het doel van het Verdrag van Malta en de Monumentenwet.