direct naar inhoud van Artikel 26 Tuin - 1
Plan: Zuidelijke binnenstad
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.A1006BPSTD-OH01

Artikel 26 Tuin - 1

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor

  • a. tuinen en erven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 26.5.1;
  • b. keurtuinen en daarop aanwezige tuinhuizen, ter plaatse waar de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - keurtuin' op de verbeelding voorkomt
  • c. buitenruimte ten behoeve van kinderopvang en/of schoolplein, uitsluitend daar waar bebouwing op hetzelfde perceel als kinderopvang en/of school in gebruik is;
  • d. parkeren, uitsluitend ter plaatse waar de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - parkeren toegestaan' op de verbeelding voorkomt;
  • e. ondergrondse parkeergaragevoorziening, uitsluitend ter plaatse waar de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - ondergrondse parkeervoorziening toegestaan' op de verbeelding voorkomt;
  • f. ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en waarvoor tevens een onherroepelijke garagevergunning is verleend en met inachtneming van het bepaalde in artikel 26.6.1;
  • g. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.
26.2 Bouwregels

Op de tot 'Tuin - 1' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht indien en voorzover voorkomend in de volgende bouwregels, met inachtneming van deze bouwregels.

26.2.1 Bestaande tuinhuizen
  • a. Tuinhuizen die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan op gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - keurtuin' mogen geheel of gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd met dien verstande dat de bijzondere cultuurhistorische waarden van de keurtuin niet in onevenredige mate worden aangetast.
  • b. De bouw- en goothoogten van deze tuinhuizen bedragen ten hoogste de bouw- en goothoogte, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
26.2.2 Geen dakterrassen

Dakterrassen zijn niet toegestaan.

26.2.3 Ondergeschikte delen van van gebouwen

Voorzover balkons, erkers, galerijen, luifels, buitentrappen of andere ondergeschikte delen van gebouwen aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mogen deze geheel worden vernieuwd, maar niet worden vergroot.

26.2.4 Maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.

26.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen van de in de artikel 26.2.1 en 26.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing, dan wel vanwege de kwaliteit van het leefmilieu.

26.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 26.2, met inachtneming van de volgende regels.

26.4.1 Dakterrassen

Bij omgevingsvergunning afwijken is mogelijk voor nieuwe dakterrassen met bijbehorende afrastering, waarvan de hoogte ten hoogste 1,20 meter bedraagt ten opzichte van het desbetreffende dak. De afwijking kan alleen worden verleend voor dakterrassen ten behoeve van de woonfunctie.

26.4.2 Schuurtjes

Bij omgevingsvergunning afwijken is mogelijk voor de bouw van schuurtjes, met dien verstande dat bij omgevingsvergunning afwijken niet mogelijk is voor gronden die met de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - keurtuin' op de verbeelding zijn aangegeven en met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte niet meer dan 2,50 meter bedraagt ten opzichte van het gemiddelde maaiveldniveau van het omringende binnenterrein;
  • b. de oppervlakte niet meer dan 6 m2 bedraagt.
26.4.3 Nieuwe tuinhuizen

Bij omgevingsvergunning afwijken is mogelijk voor het oprichten van nieuwe tuinhuizen, met dien verstande dat dit alleen mogelijk is voor gronden die met de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - keurtuin' op de verbeelding zijn aangegeven en met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de bijzondere cultuurhistorische waarden van de keurtuin niet in onevenredige mate worden aangetast.
  • b. de diepte van een tuinhuis ten hoogste 4,25 meter bedraagt;
  • c. de bouwhoogte ten hoogste 3,40 meter bedraagt ten opzichte van het gemiddelde maaiveldniveau van het omringende binnenterrein;
  • d. het tuinhuis mag de gehele breedte van het perceel beslaan en dient tegen de achterste perceelsgrens te worden gesitueerd.
26.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Tuin - 1' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

26.5.1 Geen bedrijfsmatig gebruik of opslag

Bedrijfsmatig gebruik, waaronder gebruik voor horecadoeleinden, alsmede gebruik voor opslag is niet toegestaan.

26.5.2 Tuinhuizen

Tuinhuizen mogen niet worden gebruikt als permanent woonverblijf en voor de uitoefening van enig bedrijf, waaronder horeca mede is begrepen.

26.5.3 Verharding

Het aanbrengen van verharding ten behoeve van een ander gebruik dan tuinen is niet toegestaan, met uitzondering van gronden ter plaatse waar op de verbeelding de aanduiding 'specifieke vorm van tuin- parkeren' voorkomt.

26.6 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

26.6.1 Ondergrondse parkeervoorzieningen

Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Tuin - 1' te wijzigen, teneinde onder tuinen en erven parkeervoorzieningen te realiseren, met dien verstande dat deze wijzigingsbevoegdheid niet van toepassing is voor gronden die met de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - keurtuin' op de verbeelding zijn aangegeven en met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de parkeervoorziening geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  • b. de parkeervoorziening voldoet aan het algemene verkeers- en parkeerbeleid van het stadsdeel en de hogere overheden;
  • c. de bovenkant van het dak van de parkeervoorziening ten minste een meter onder het maaiveld is geprojecteerd;
  • d. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse parkeervoorziening geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.
26.6.2 Ondergrondse fietsenstallingen

Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Tuin-1' te wijzigen teneinde onder tuinen en erven fietsenstallingen te realiseren, met dien verstande dat deze wijzigingsbevoegdheid niet van toepassing is voor gronden die met de aanduiding 'specifieke vorm van tuin-keurtuin' op de verbeelding zijn aangegeven en met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de fietsenstalling geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  • b. de bovenkant van het dak van de fietsenstalling tenminste een meter onder het maaiveld is geprojecteerd;
  • c. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse fietsenstalling geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.