Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
De geldende bestemmingsregels uit de onderliggende van kracht zijnde bestemmingsplannen, zoals opgenomen in Bijlage 1, blijven onverminderd van toepassing, met dien verstande dat:
- Artikel 5 (Agrarisch - 3), 7 (Agrarisch - 5), 9 (Agrarisch - 7), 10 (Agrarisch - 8), 11 (Agrarisch - 9), 12 (Agrarisch - 10) en 13 (Agrarisch - 11) van het bestemmingsplan "Buitengebied 2007" worden aangevuld met de volgende afwijkingsbepaling:
Artikel 5.6 lid 4:
Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5, lid 5 onder c, en toestaan dat een bedrijfswoning behorende bij een agrarisch bedrijf door een derde bewoond mag worden (plattelandswoning) mits:
-
a. er sprake is van een legaal bestaande agrarische bedrijfswoning binnen de agrarische bestemming;
-
b. eigenaar en bewoner bekend zijn met het voornemen tot aanwijzing van de agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning blijkens een door deze partijen ondertekende verklaring;
-
c. er wordt aangetoond dat er sprake is van een functionerend en volwaardig agrarisch bedrijf binnen hetzelfde agrarische bouwvlak. Dit kan zijn als een zelfstandig agrarisch bedrijf of als onderdeel van een ander agrarisch bedrijf;
-
d. er wordt aangetoond dat het gebruik van de agrarische bedrijfswoning ten behoeve van de bedrijfsvoering van het bijbehorende agrarische bedrijf niet meer nodig is;
-
e. de aanwijzing als plattelandswoning niet kan leiden tot een nieuwe bedrijfswoning binnen hetzelfde agrarische bouwvlak;
-
f. de plattelandswoning onderdeel blijft van het agrarische bouwvlak en het zijn agrarische bestemming behoudt;
-
g. de tuin en erf van de agrarische bedrijfswoning de tuin en erf van de plattelandswoning wordt;
-
h. er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
-
i. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
j. er bij voorkeur gebruik wordt gemaakt van de bestaande inritten, tenzij er een noodzaak bestaat om de plattelandswoning apart te ontsluiten;
-
k. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
1. het bebouwingsbeeld, waarbij de eenheid van het erf gehandhaafd blijft;
-
2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
3. de milieusituatie en;
-
4. de verkeersveiligheid.
Artikel 5.6 lid 4 wordt artikel 5.6 lid 5.
Artikel 7.6 lid 5:
Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7, lid 5 onder c, en toestaan dat een bedrijfswoning behorende bij een agrarisch bedrijf door een derde bewoond mag worden (plattelandswoning) mits:
-
a. er sprake is van een legaal bestaande agrarische bedrijfswoning binnen de agrarische bestemming;
-
b. eigenaar en bewoner bekend zijn met het voornemen tot aanwijzing van de agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning blijkens een door deze partijen ondertekende verklaring;
-
c. er wordt aangetoond dat er sprake is van een functionerend en volwaardig agrarisch bedrijf binnen hetzelfde agrarische bouwvlak. Dit kan zijn als een zelfstandig agrarisch bedrijf of als onderdeel van een ander agrarisch bedrijf;
-
d. er wordt aangetoond dat het gebruik van de agrarische bedrijfswoning ten behoeve van de bedrijfsvoering van het bijbehorende agrarische bedrijf niet meer nodig is;
-
e. de aanwijzing als plattelandswoning niet kan leiden tot een nieuwe bedrijfswoning binnen hetzelfde agrarische bouwvlak;
-
f. de plattelandswoning onderdeel blijft van het agrarische bouwvlak en het zijn agrarische bestemming behoudt;
-
g. de tuin en erf van de agrarische bedrijfswoning de tuin en erf van de plattelandswoning wordt;
-
h. er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
-
i. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
j. er bij voorkeur gebruik wordt gemaakt van de bestaande inritten, tenzij er een noodzaak bestaat om de plattelandswoning apart te ontsluiten;
-
k. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
1. het bebouwingsbeeld, waarbij de eenheid van het erf gehandhaafd blijft;
-
2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
3. de milieusituatie en;
-
4. de verkeersveiligheid.
Artikel 7.6. lid 5 wordt artikel 7.6 lid 6.
Artikel 9.6 lid 5:
Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9, lid 5 onder c, en toestaan dat een bedrijfswoning behorende bij een agrarisch bedrijf door een derde bewoond mag worden (plattelandswoning) mits:
-
a. er sprake is van een legaal bestaande agrarische bedrijfswoning binnen de agrarische bestemming;
-
b. eigenaar en bewoner bekend zijn met het voornemen tot aanwijzing van de agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning blijkens een door deze partijen ondertekende verklaring;
-
c. er wordt aangetoond dat er sprake is van een functionerend en volwaardig agrarisch bedrijf binnen hetzelfde agrarische bouwvlak. Dit kan zijn als een zelfstandig agrarisch bedrijf of als onderdeel van een ander agrarisch bedrijf;
-
d. er wordt aangetoond dat het gebruik van de agrarische bedrijfswoning ten behoeve van de bedrijfsvoering van het bijbehorende agrarische bedrijf niet meer nodig is;
-
e. de aanwijzing als plattelandswoning niet kan leiden tot een nieuwe bedrijfswoning binnen hetzelfde agrarische bouwvlak;
-
f. de plattelandswoning onderdeel blijft van het agrarische bouwvlak en het zijn agrarische bestemming behoudt;
-
g. de tuin en erf van de agrarische bedrijfswoning de tuin en erf van de plattelandswoning wordt;
-
h. er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
-
i. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
j. er bij voorkeur gebruik wordt gemaakt van de bestaande inritten, tenzij er een noodzaak bestaat om de plattelandswoning apart te ontsluiten;
-
k. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
1. het bebouwingsbeeld, waarbij de eenheid van het erf gehandhaafd blijft;
-
2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
3. de milieusituatie en;
-
4. de verkeersveiligheid.
Artikel 9.6. lid 5 wordt artikel 9.6 lid 6.
Artikel 10.6 lid 5
Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10, lid 5 onder c, en toestaan dat een bedrijfswoning behorende bij een agrarisch bedrijf door een derde bewoond mag worden (plattelandswoning) mits:
-
a. er sprake is van een legaal bestaande agrarische bedrijfswoning binnen de agrarische bestemming;
-
b. eigenaar en bewoner bekend zijn met het voornemen tot aanwijzing van de agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning blijkens een door deze partijen ondertekende verklaring;
-
c. er wordt aangetoond dat er sprake is van een functionerend en volwaardig agrarisch bedrijf binnen hetzelfde agrarische bouwvlak. Dit kan zijn als een zelfstandig agrarisch bedrijf of als onderdeel van een ander agrarisch bedrijf;
-
d. er wordt aangetoond dat het gebruik van de agrarische bedrijfswoning ten behoeve van de bedrijfsvoering van het bijbehorende agrarische bedrijf niet meer nodig is;
-
e. de aanwijzing als plattelandswoning niet kan leiden tot een nieuwe bedrijfswoning binnen hetzelfde agrarische bouwvlak;
-
f. de plattelandswoning onderdeel blijft van het agrarische bouwvlak en het zijn agrarische bestemming behoudt;
-
g. de tuin en erf van de agrarische bedrijfswoning de tuin en erf van de plattelandswoning wordt;
-
h. er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
-
i. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
j. er bij voorkeur gebruik wordt gemaakt van de bestaande inritten, tenzij er een noodzaak bestaat om de plattelandswoning apart te ontsluiten;
-
k. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
1. het bebouwingsbeeld, waarbij de eenheid van het erf gehandhaafd blijft;
-
2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
3. de milieusituatie en;
-
4. de verkeersveiligheid.
Artikel 10.6. lid 5 wordt artikel 10.6 lid 6.
Artikel 11.6 lid 5
Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11, lid 5 onder c, en toestaan dat een bedrijfswoning behorende bij een agrarisch bedrijf door een derde bewoond mag worden (plattelandswoning) mits:
-
a. er sprake is van een legaal bestaande agrarische bedrijfswoning binnen de agrarische bestemming;
-
b. eigenaar en bewoner bekend zijn met het voornemen tot aanwijzing van de agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning blijkens een door deze partijen ondertekende verklaring;
-
c. er wordt aangetoond dat er sprake is van een functionerend en volwaardig agrarisch bedrijf binnen hetzelfde agrarische bouwvlak. Dit kan zijn als een zelfstandig agrarisch bedrijf of als onderdeel van een ander agrarisch bedrijf;
-
d. er wordt aangetoond dat het gebruik van de agrarische bedrijfswoning ten behoeve van de bedrijfsvoering van het bijbehorende agrarische bedrijf niet meer nodig is;
-
e. de aanwijzing als plattelandswoning niet kan leiden tot een nieuwe bedrijfswoning binnen hetzelfde agrarische bouwvlak;
-
f. de plattelandswoning onderdeel blijft van het agrarische bouwvlak en het zijn agrarische bestemming behoudt;
-
g. de tuin en erf van de agrarische bedrijfswoning de tuin en erf van de plattelandswoning wordt;
-
h. er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
-
i. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
j. er bij voorkeur gebruik wordt gemaakt van de bestaande inritten, tenzij er een noodzaak bestaat om de plattelandswoning apart te ontsluiten;
-
k. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
1. het bebouwingsbeeld, waarbij de eenheid van het erf gehandhaafd blijft;
-
2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
3. de milieusituatie en;
-
4. de verkeersveiligheid.
Artikel 11.6. lid 5 wordt artikel 11.6 lid 6.
Artikel 12.6 lid 3
Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12, lid 5 onder d, en toestaan dat een bedrijfswoning behorende bij een agrarisch bedrijf door een derde bewoond mag worden (plattelandswoning) mits:
-
a. er sprake is van een legaal bestaande agrarische bedrijfswoning binnen de agrarische bestemming;
-
b. eigenaar en bewoner bekend zijn met het voornemen tot aanwijzing van de agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning blijkens een door deze partijen ondertekende verklaring;
-
c. er wordt aangetoond dat er sprake is van een functionerend en volwaardig agrarisch bedrijf binnen hetzelfde agrarische bouwvlak. Dit kan zijn als een zelfstandig agrarisch bedrijf of als onderdeel van een ander agrarisch bedrijf;
-
d. er wordt aangetoond dat het gebruik van de agrarische bedrijfswoning ten behoeve van de bedrijfsvoering van het bijbehorende agrarische bedrijf niet meer nodig is;
-
e. de aanwijzing als plattelandswoning niet kan leiden tot een nieuwe bedrijfswoning binnen hetzelfde agrarische bouwvlak;
-
f. de plattelandswoning onderdeel blijft van het agrarische bouwvlak en het zijn agrarische bestemming behoudt;
-
g. de tuin en erf van de agrarische bedrijfswoning de tuin en erf van de plattelandswoning wordt;
-
h. er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
-
i. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
j. er bij voorkeur gebruik wordt gemaakt van de bestaande inritten, tenzij er een noodzaak bestaat om de plattelandswoning apart te ontsluiten;
-
k. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
1. het bebouwingsbeeld, waarbij de eenheid van het erf gehandhaafd blijft;
-
2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
3. de milieusituatie en;
-
4. de verkeersveiligheid.
Artikel 12.6. lid 3 wordt artikel 12.6 lid 4.
Artikel 13.6 lid 3
Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13, lid 5 onder d, en toestaan dat een bedrijfswoning behorende bij een agrarisch bedrijf door een derde bewoond mag worden (plattelandswoning) mits:
-
a. er sprake is van een legaal bestaande agrarische bedrijfswoning binnen de agrarische bestemming;
-
b. eigenaar en bewoner bekend zijn met het voornemen tot aanwijzing van de agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning blijkens een door deze partijen ondertekende verklaring;
-
c. er wordt aangetoond dat er sprake is van een functionerend en volwaardig agrarisch bedrijf binnen hetzelfde agrarische bouwvlak. Dit kan zijn als een zelfstandig agrarisch bedrijf of als onderdeel van een ander agrarisch bedrijf;
-
d. er wordt aangetoond dat het gebruik van de agrarische bedrijfswoning ten behoeve van de bedrijfsvoering van het bijbehorende agrarische bedrijf niet meer nodig is;
-
e. de aanwijzing als plattelandswoning niet kan leiden tot een nieuwe bedrijfswoning binnen hetzelfde agrarische bouwvlak;
-
f. de plattelandswoning onderdeel blijft van het agrarische bouwvlak en het zijn agrarische bestemming behoudt:
-
g. de tuin en erf van de agrarische bedrijfswoning de tuin en erf van de plattelandswoning wordt;
-
h. er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
-
i. het parkeren op eigen erf plaatsvindt:
-
j. er bij voorkeur gebruik wordt gemaakt van de bestaande inritten, tenzij er een noodzaak bestaat om de plattelandswoning apart te ontsluiten;
-
k. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
1. het bebouwingsbeeld, waarbij de eenheid van het erf gehandhaafd blijft;
-
2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
3. de milieusituatie en;
-
4. de verkeersveiligheid.
Artikel 13.6. lid 4 wordt artikel 13.6 lid 5.
- Artikel 43 (Wonen - 2), artikel 46 (Wonen - 5) en artikel 47 (Wonen - 6) van het bestemmingsplan "Buitengebied 2007" worden aangepast zoals hierna opgenomen:
Artikel 43.2 lid 1 onder f van het bestemmingsplan "Buitengebied 2007"
f. de maatvoering van het hoofdgebouw dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
woningtype
|
maximale goothoogte
|
maximale bouwhoogte
|
maximale inhoud
|
Vrijstaand
|
3,50 meter
|
8,00 meter
|
600 m3
|
Halfvrijstaand
|
3,50 meter
|
8,00 meter
|
500 m3
|
Artikel 46.2 lid 1 onder e van het bestemmingsplan "Buitengebied 2007"
e. de maatvoering van het hoofdgebouw dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
maximale goothoogte
|
maximale bouwhoogte
|
maximale inhoud
|
3,50 meter
|
8,00 meter
|
500 m3
|
Artikel 47.2 lid 1 onder e van het bestemmingsplan "Buitengebied 2007"
e. de maatvoering van het hoofdgebouw dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Goothoogte (in meters) Min. Max.
|
Bouwhoogte (in meters) Min. Max.
|
maximale inhoud
|
4,00 6,00
|
7,00 10,00
|
500 m3
|
- Artikel 52 (Leiding - gas) van het bestemmingsplan "Buitengebied 2007" wordt aangepast zoals hierna opgenomen:
Artikel 50.1 bestemmingsomschrijving wordt artikel 52.1 bestemmingsomschrijving
- Artikel 55 (Waarde – Archeologie 1) en artikel 56 (Waarde – Archeologie 2) van het bestemmingsplan “Buitengebied 2007” komen te vervallen.
- Een nieuw artikel 'Waarde - Archeologie', zoals onderstaand, wordt opgenomen.
Artikel 3 Waarde - Archeologie
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde – Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de te verwachten archeologische waarden.
3.2 Bouwregels
Op de tot 'Waarde – Archeologie' bestemde gronden gelden voor het bouwen van bebouwing de volgende regels:
-
1. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk groter en dieper dan de op de in Bijlage 2 opgenomen Archeologische beleidskaart aangegeven oppervlakte en diepte, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate zijn vastgesteld.
-
2. In afwijking van het gestelde onder 1 hoeft de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen geen rapport als bedoeld onder 1 voor te leggen, indien één van de volgende situaties van toepassing is:
-
a. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing (waaronder een bestaande ondergrondse kelder), waarbij de oppervlakte van de te slopen bebouwing niet wordt meegerekend met de oppervlakte zoals bedoeld onder lid 1, de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut (met uitzondering van nieuwe kelders);
-
b. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 meter uit de bestaande fundering, met behoud van bestaande funderingen;
-
c. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,5 m onder het bestaande maaiveld;
-
d. naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
-
3. Indien het onder 1 genoemde rapport of de beschikbare informatie als bedoeld in 2 onder d daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties zonodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.
-
4. Indien uit het onder 1 genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in 2 onder d of uit het vervolgonderzoek bedoeld in 3 blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen:
-
a. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
-
b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
-
c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
-
d. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
-
5. Het bepaalde onder 1 tot en met 4 geldt niet voor het bouwen van een bouwwerk op gronden met een op basis van de Archeologische beleidskaart aangegeven lage archeologische verwachtingswaarde.
3.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, teneinde:
-
a. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief onderzoek is aangetoond dat op de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
-
b. De dubbelbestemming 'Waarde – Archeologische monumenten' op te nemen, indien uit nader onderzoek blijkt, dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
1. Behoudens het bepaalde in lid 3.2 is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de hierna aangewezen gronden de daarbij aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en de werkzaamheden uit te voeren:
-
a. Aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
-
b. Aanleggen en dempen van watergangen en poelen;
-
c. Aanbrengen van ondergrondse transport-, energie en telecommunicatieleidingen (nutsvoorzieningen) breder dan 80 cm en de daarmee verband houdende constructies, installatie en apparatuur;
-
d. Diepploegen, zijnde het extra diep – meer dan 0,5 m onder het maaiveld – omploegen, het (chemisch) scheuren van grasland, anders dan voor graslandverbetering;
-
e. Bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters.
-
2. Het in lid 1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:
-
a. Werken en werkzaamheden in het kader van het normale (agrarische) beheer, onderhoud en exploitatie, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
-
b. Werken en werkzaamheden waarmee rechtens is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
-
c. Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 1 bij c, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning is vereist voor bouwen;
-
d. Voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
-
e. In het kader van archeologisch onderzoek en archeologische opgravingen, mits deze worden verricht door een ter zake deskundige als bedoeld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
-
f. Voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 0,5 m onder het omliggende bestaande maaiveld met een maximale oppervlakte van:
- 120 m2 in een gebied met een Waarde – Hoge archeologische verwachting;
- 500 m2 in een gebied met een Waarde – Middelhoge archeologische verwachting;
- 2.500 m2 in een gebied met een Waarde – Lage archeologische verwachting;
- 50 m2 in een gebied met een Waarde – Archeologische monumenten
-
a. Werken en werkzaamheden op gronden waar naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
-
3. De onder lid 1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
-
4. Indien het onder 3 genoemde rapport of de beschikbare informatie daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd te stellen kwalificaties zonodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.
- Artikel 53 (Leiding - Hoogspanningsverbinding) van het bestemmingsplan "Buitengebied 2007" komt te vervallen.
- Een gewijzigd artikel 'Leiding - Hoogspanningsverbinding', zoals onderstaand, wordt opgenomen.
Artikel 4 Leiding - Hoogspanningsverbinding
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' bestemde gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor aanpassing, het beheer en instandhouding van een hoogspanningsverbinding; met de daarbij behorende
-
a. Masten en (veiligheids-)voorzieningen
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
-
a. op of in de in dit artikel bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken van 60 meter hoog ten behoeve van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd;
-
b. op of in de in dit artikel bedoelde gronden zijn geen gebouwen en bouwwerken toegestaan, met uitzondering van bestaande (vergunde) gebouwen en bouwwerken;
-
c. indien bestaande gebouwen en/of bouwwerken worden vervangen, vernieuwd of veranderd is dit toegestaan indien de oppervlakte en hoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Tot het verlenen van een omgevingsvergunning wordt eerst overgegaan, indien uit het verkregen positief schriftelijk advies van de netbeheerder is gebleken dat hierdoor de veiligheid en leveringszekerheid niet blijvend onevenredig worden geschaad. Aan de hand daarvan kan het bevoegd gezag desgewenst voorwaarden verbinden aan de vergunning, ter bescherming van bedoelde verbinding.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1
Het is verboden om zonder, op of in de 4.1 benoemde gronden, een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
-
a. het aanbrengen en/of rooien van opgaande beplanting en bomen;
-
b. het wijzigen van maaiveld- of weghoogte;
-
c. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van (reeds bestaande) watergangen;
-
d. het opslaan van goederen, (brandbare)stoffen en/of materialen;
-
e. het aanbrengen en/of slopen van bovengrondse constructies, installaties, opstallen of apparatuur anders dan ten dienste van deze in lid 4.1 omschreven bestemming;
-
f. het aanleggen van wegen en parkeergelegenheden;
-
g. het aanleggen van zonneparken.
4.4.2
Het verbod in lid 4.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden die:
-
a. reeds in uitvoering zijn bij het van kracht worden van het plan;
-
b. werkzaamheden die worden uitgevoerd door (of in opdracht van) de netbeheerder t.b.v. aanpassing, onderhoud en instandhouding van de verbinding;
4.4.3 Voorwaarden vergunningverlening
Tot het verlenen van een omgevingsvergunning wordt eerst overgegaan, indien uit het verkregen positief schriftelijk advies van de netbeheerder is gebleken dat hierdoor de veiligheid en leveringszekerheid niet blijvend onevenredig worden geschaad.
Aan de hand daarvan kan het bevoegd gezag desgewenst voorwaarden verbinden aan de vergunning, ter bescherming van bedoelde verbinding.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
De geldende algemene regels uit de onderliggende van kracht zijnde bestemmingsplannen, zoals opgenomen in Bijlage 1, blijven onverminderd van toepassing, behoudens:
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene bouwregels
De geldende algemene bouwregels uit de onderliggende van kracht zijnde bestemmingsplannen, zoals opgenomen in Bijlage 1, blijven onverminderd van toepassing.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
Aan de van kracht zijnde bestemmingsplannen wordt (aan) het artikel 'Algemene gebruiksregels' (met) het volgende toegevoegd:
7.1 Verbod op geitenhouderijen
7.1.1 Verbod
Tot een vorm van strijdig gebruik wordt gerekend:
-
a. het vestigen van een nieuwe geitenhouderij;
-
b. het geheel of gedeeltelijk wijzigen van een bestaand veehouderijbedrijf of een veehouderijtak met andere landbouwhuisdieren in een geitenhouderij;
-
c. het vergroten van het aantal geiten op een bestaande geitenhouderij;
-
d. het vergroten van de oppervlakte van een dierenverblijf voor geiten, tenzij het vergunde, dan wel gemelde aantal geiten, aantoonbaar niet groeit;
-
e. het oprichten van een dierenverblijf voor een geitenhouderij en het in gebruik nemen van gebouwen of gronden voor het houden van geiten;
-
f. het tijdelijk gebruiken van bouwwerken of gronden voor een geitenhouderij.
7.1.2 Uitzonderingen op verbod
Dit verbod is niet van toepassing voor zover voor die activiteit op 30 augustus 2017:
-
a. een ontvankelijke melding als bedoeld in artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit bij het bevoegd gezag is ingediend; of
-
b. een ontvankelijke aanvraag om een omgevingsvergunning bij het bevoegd gezag is ingediend, tenzij de aanvraag ziet op een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Voor het overige blijven de algemene gebruiksregels uit de onderliggende van kracht zijnde bestemmingsplannen, zoals opgenomen in Bijlage 1, onverminderd van toepassing.
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
De geldende algemene aanduidingsregels, uit de onderliggende van kracht zijnde bestemmingsplannen, zoals opgenomen in Bijlage 1, blijven onverminderd van toepassing.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
De geldende algemene afwijkingsregels, uit de onderliggende van kracht zijnde bestemmingsplannen, zoals opgenomen in Bijlage 1, blijven onverminderd van toepassing.
Artikel 10 Overige regels
10.1 Parkeren en laden en lossen
10.1.1 Parkeernormen
-
a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen en / of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik kan pas worden verleend als is verzekerd dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. De parkeerbehoefte wordt berekend op basis van de parkeernormen en berekeningsmethode, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende Bijlage 3 (Nota parkeernormen);
-
b. indien gedurende de planperiode een nieuwe versie van de onder a bedoelde Nota parkeernormen wordt vastgesteld, wordt deze nieuwe versie in acht genomen.
Het aanleggen en / of instandhouden van voornoemde parkeergelegenheid geldt als een voorwaardelijke verplichting in de zin van de Wet ruimtelijke ordening.
10.1.2 Laden en lossen
Indien de bestemming van een bouwwerk of een terrein aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen met bijbehorende voorzieningen, moet, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik, zijn verzekerd dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte voor het laden en lossen met bijbehorende voorzieningen.
Het aanleggen en / of instandhouden van voornoemde ruimte, met bijhorende voorzieningen, geldt als een voorwaardelijke verplichting in de zin van de Wet ruimtelijke ordening.
10.1.3 Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.1.1 en artikel 10.1.2 indien:
-
a. het voldoen aan die bepalingen gezien het gebruik en/of het bouwplan van het betreffende plangebied, mede gezien de omgeving, niet noodzakelijk is en/of op overwegende bezwaren stuit, en / of;
-
b. op andere wijze of op een andere locatie wordt voorzien in de parkeerbehoefte.
10.1.4 Nadere eis
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aanvullend aan het bepaalde in artikel 10.1.1 en 10.1.2 ten behoeve van het verhogen van de parkeernormen en / of het aanleggen van voorzieningen voor het laden en lossen indien dat nodig is gelet op het gebruik en / of het bouwplan waarbij het (functioneren van) de omgeving mede betrokken wordt. Het besluit tot het stellen van de nadere eis moet worden voorzien van een motivering waaruit in ieder blijkt dat de eis noodzakelijk is om de ruimtelijke kwaliteit te borgen.
Een nadere eis kan tevens gesteld worden bij die (bouw)plannen waarvan de functie niet genoemd wordt in de tabel met parkeernormen zoals opgenomen in het geldende gemeentelijke parkeerbeleid.
10.2 Kleinschalige opstelling van zonnepanelen op de grond
10.2.1 Toegestaan gebruik
Tot een vorm van toegestaan gebruik wordt gerekend:
-
a. het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten behoeve van het gebruik van voor energieopwekking met zonnepanelen;
-
b. onder bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zoals bedoeld onder 10.2.1 lid a, wordt tevens zonnepanelen met bijbehorende constructies verstaan.
10.2.2 Bouwregels
Voor het bepaalde in 10.2.1 gelden de bouwregels zoals onderstaand aangegeven:
-
a. bouwperceelopstelling worden binnen het bouwperceel geplaatst, met dien verstande dat:
-
1. bouwperceelopstellingen uitsluitend mogelijk zijn wanneer in voldoende mate is aangetoond dat er op het beschikbare dakoppervlakte geen mogelijkheid voor het plaatsen van zonnepanelen bestaat;
-
b. veldopstellingen worden deels op het bouwperceel geplaatst, of sluiten direct aan op het bouwperceel, in het achtererfgebied, met dien verstande dat:
-
1. veldopstellingen uitsluitend mogelijk zijn wanneer in voldoende mate is aangetoond dat er binnen het bouwperceel geen mogelijkheid bestaat om een bouwperceelopstelling te plaatsen.
-
c. de maximale hoogte van de bouwperceel- of veldopstelling van zonnepanelen, met inbegrip van de constructie, mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
d. de maximale oppervlakte van de zonnepanelen op een bouwperceel- of veldopstelling mag niet meer bedragen dan 75 m2;
-
e. de bouwperceel- en veldopstellingen van zonnepanelen zijn niet toegestaan binnen de verschillende bestemmingen "Natuur", zoals deze zijn opgenomen in de op dit moment vigerende bestemmingsplannen, die zijn opgenomen in Bijlage 1;
-
f. de landschappelijke inpassing dient voldoende verzekerd te zijn.
10.2.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisten stellen ten aanzien van de maximale hoogte van bouwperceel- of veldopstellingen van zonnepanelen, met inbegrip van de constructie, ten behoeve van:
-
a. een goede woonsituatie;
-
b. de landschappelijke waarden;
-
c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.