Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied, derde herziening
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0214.BUIBP20120000-va01

Artikel 5 Agrarisch met waarden - Komgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor "Agrarisch met waarden - Komgebied " aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. grondgebonden agrarische productie;
  2. het weiden van dieren;
  3. bijbehorende voorzieningen, huiserven, gaarden en opslag;
  4. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan een agrarisch komgebied;
  5. watergangen en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterberging daaronder mede begrepen;
  6. extensief dagrecreatief medegebruik;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'windturbine' voor één windturbine per aanduiding met de daarbij behorende onderhoudsweg en voorzieningen;
voor zover de gronden op de verbeelding zijn aangeduid als "bouwvlak", zijn deze gronden tevens bestemd voor:
  1. niet-grondgebonden agrarische productie met bijbehorende voorzieningen en opslag, voor zover deze productie plaatsvindt als neventak van een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de grondgebonden agrarische productie;
  2. bijbehorende verwerking van agrarische producten, productiegebonden detailhandel en detailhandel in streekeigen agrarische producten;
  3. bijbehorende bewoning;
  4. recreatief nachtverblijf in de vorm van kleinschalig kamperen.
5.1.1 Waarden
Tot de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de in artikel 5 lid 1 bedoelde gronden worden gerekend:
  1. landschappelijke openheid;
  2. reliëf: een vlakke ligging met plaatselijk dijken en kaden;
  3. waterhuishouding: een relatief hoog grond- en oppervlaktewaterpeil;
  4. grondgebruik: een agrarisch gebruik, overwegend als grasland;
  5. verkaveling: een grootschalige, regelmatige en rechthoekige bIokverkaveling;
  6. opgaande beplanting: plaatselijk erf-, kavelgrens- en wegbeplantingen en bosjes, met als meest kenmerkende boomsoorten (knot)wilgen en populieren;
  7. bebouwing: plaatselijk verspreid liggende bebouwing;
  8. flora: natte, halfnatuurlijke, kruidenrijke graslanden, met plaatselijk, in waterlopen, water-, moeras- en rietvegetaties en met plaatselijk opgaande beplantingen met bijbehorende onderbegroeiing;
  9. fauna: weidevogels, waaronder met name weidevogels met een specifieke voorkeur voor natte weidegebieden (zoals grutto en tureluur), watervogels (waaronder eenden, ganzen en zwanen), en diverse soorten amfibieën.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Bouwregels binnen de bouwvlakken
Op de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Komgebied ", voor zover dit betreft de agrarische bouwvlakken, mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. bedrijfsgebouwen ten behoeve van de bestemming, met uitzondering van nog niet bestaande bedrijfsgebouwen ten dienste van recreatief nachtverblijf; 
  2. ter plaatse van de aanduiding ' bedrijfswoning 'het bestaande aantal woningen;
  3. bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de woning;
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming;
  5. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "windturbine", een windturbine;  
  6. voor gebouwen geldt dat de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m;
  7. indien op de verbeelding een bebouwingspercentage is opgenomen mag het oppervlak aan bouwwerken niet meer bedragen dan aangeduid. 
5.2.1.1 Gebouwen
Bij de bouw van de in artikel 5 lid 2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:
  1. kassen en permanente kunststoftunnels zijn uitsluitend toegestaan indien het gebruik daarvan in het verlengde van de hoofdteelt ligt en het gezamenlijke oppervlak niet meer bedraagt dan 1.500 m2;
  2. van de gezamenlijke bedrijfsgebouwen ten behoeve van de niet-grondgebonden agrarische productie mag het totale oppervlak niet meer bedragen dan 750 m2;
  3. van de gezamenlijke bedrijfsgebouwen ten behoeve van de volgens artikel 5 lid 1 sub h tot en met artikel 5 lid 1 sub k toegestane nevenactiviteiten mag het totale oppervlak niet meer bedragen dan 25% van het oppervlak van de bedrijfsgebouwen, tot een maximum van 350 m2;
  4. de hoogte mag niet meer bedragen dan 9 m, met dien verstande dat de hoogte van kassen en kunststoftunnels niet meer mag bedragen dan 7 m;
  5. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.
5.2.1.2 Bedrijfswoningen
Bij de bouw van de in artikel 5 lid 2.1 sub b bedoelde bedrijfswoningen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:
  1. indien nog geen woning aanwezig is of indien sprake is van de vervanging van een bestaande woning, mag de woning uitsluitend in- of aanpandig met, dan wel op ten hoogste 5 m van een bedrijfsgebouw worden gebouwd;
  2. de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3;
  3. de hoogte mag niet meer bedragen dan 12 m;
  4. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
met dien verstande dat, indien de bestaande inhoud, hoogte of goothoogte groter respectievelijk hoger is, deze grotere of hogere maat maatgevend is.
5.2.1.3 Bijbehorende bouwwerken
Bij de bouw van de in artikel 5 lid 2.1 sub c bedoelde bijbehorende bouwwerken  dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:
  1. per woning mogen niet meer dan 2 vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden gebouwd en mag het totale oppervlak van de bijbehorende bouwwerken niet meer bedragen dan 75 m2;
  2. de hoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;
  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
5.2.1.4 Windturbines
Bij de bouw van de in artikel 5 lid 2.1 sub e bedoelde windturbines dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:
  1. het aantal windturbines per aanduiding mag niet meer bedragen dan 1;
  2. de ashoogte mag niet meer bedragen dan 90 m.
5.2.1.5 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Bij de bouw van de in artikel 5 lid 2.1 sub f bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:
  1. de hoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
  2. de hoogte van mest- en voedersilo's en bio-installaties mag niet meer bedragen dan 9 m;
  3. de wandhoogte van mestbassins mag niet meer bedragen dan 4 m;
  4. de hoogte van vrijstaande antennemasten mag niet meer bedragen dan 15 m;
  5. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 9 m.
5.2.2 Bouwregels buiten de bouwvlakken
Op de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Komgebied", voor zover gelegen buiten de bouwvlakken, mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. molens ten behoeve van de waterhuishouding;
  2. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.
5.2.2.1 Molens
Bij de bouw van de in artikel 5 lid 2.2 sub a bedoelde molens mag de hoogte niet meer bedragen dan 6 m.
5.2.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Bij de bouw van de in artikel 5 lid 2.2 sub b bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:
  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m2;
  2. de hoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Overschrijding van het bouwvlak
Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor de bouw van een in artikel 5 lid 2.1 sub a of artikel 5 lid 2.1 sub d bedoeld bouwwerk dat de grenzen van een bouwvlak overschrijdt, indien en voor zover:
  1. het bouwwerk niet of niet doelmatig in zijn geheel op het bouwvlak kan worden opgericht;
  2. het bouwvlak niet reeds is vergroot door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid;
  3. de overschrijding van de grens van het bouwvlak niet meer bedraagt dan 15 m;
  4. indien het een bedrijfsgebouw betreft de oppervlakte van het gedeelte dat de grenzen van het bouwvlak overschrijdt niet meer bedraagt dan 300 m2;
5.3.2 Oprichten van een agrarisch hulpgebouw
Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het de regels voor de bouw van een agrarisch hulpgebouw buiten een bouwvlak, indien en voor zover:
  1. het hulpgebouw niet of niet doelmatig op een bouwvlak kan worden opgericht;
  2. de oppervlakte van het perceel waarop het gebouw wordt opgericht meer bedraagt dan 1 ha;
  3. de oppervlakte van het gebouw niet meer bedraagt dan 0,25% van het perceel waarop het gebouw wordt opgericht en niet meer bedraagt dan 100 m2,
  4. de hoogte niet meer bedraagt dan 7 m;
  5. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Als gebruik in strijd met de bestemming "Agrarisch met waarden - Komgebied" wordt in ieder geval begrepen:
  1. een gebruik als volkstuin;
  2. een gebruik voor niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van teelt in kassen of kunststoftunnels, teelt op tray-velden of op stellingen, teelt op folie of worteldoek en/of containerteelt op lavas of beton;
  3. een gebruik voor de verwerking van agrarische producten, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 250 m2 en een gebruik voor productiegebonden detailhandel en detailhandel in streekeigen agrarische producten, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 50 m2;
  4. de opslag van mest buiten de agrarische bouwvlakken;
  5. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en buiten de agrarische bouwvlakken;
  6. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en op de agrarische bouwvlakken, voor zover de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 4 m;
  7. de plaatsing van kampeermiddelen waarvan de oppervlakte meer bedraagt dan 25 m2.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het toegestane gebruik volgens het bepaalde in artikel 5 lid 1 voor het verlenen van huisvesting van seizoenarbeiders, met dien verstande dat:
  1. de huisvesting uitsluitend bedoeld is voor seizoenarbeiders die tijdelijk werkzaam zijn voor het betreffende agrarische bedrijf;
  2. het betreft wisselend gebruik, afhankelijk van de bedrijfsmatige noodzaak in de productiegebonden seizoenen;
  3. de aanwezige bedrijfsgebouwen voor dit doel mogen worden ingericht voor een overnachtingsaccommodatie, die niet geschikt is voor zelfstandige bewoning, en/of daarbij behorende voorzieningen;
  4. indien aangetoond wordt dat onvoldoende ruimte aanwezig is binnen de aanwezige bedrijfsgebouwen deze voor dit doel ook mogen worden uitgebreid, waarbij de regels voor bedrijfsgebouwen overeenkomstig deze regel van toepassing zijn;
  5. indien mogelijkheden voor de in artikel 5 lid 5 sub c genoemde overnachtingsaccommodatie redelijkerwijs ontbreken, in plaats daarvan en maximaal gedurende 4 aaneengesloten maanden, binnen het bouwvlak tijdelijke mobiele woonunits mogen worden geplaatst, met geen groter gezamenlijk oppervlak dan 100 m2, geen hogere hoogte dan 3 m en mits wordt voorzien in een doeltreffende landschappelijke inpassing;
  6. aangetoond wordt dat de omvang van de overnachtingsaccommodatie en/of het aantal te realiseren woonunits is afgestemd op de behoefte aan tijdelijke arbeidskrachten;
  7. van de in artikel 5 lid 5 sub e genoemde periode kan worden afgeweken indien aangetoond wordt dat de aard van de agrarische bedrijfsvoering noodzaakt tot de huisvesting van seizoenarbeiders buiten de genoemde periode;
  8. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad;
  9. voor zover het betreft gronden gelegen buiten de bouwvlakken, uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad en, in geval het bouwwerken betreft, van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat wordt voorzien in de aanleg van een landschappelijke beplanting ter inpassing van de bouwwerken die door het verlenen van de omgevingsvergunning mogelijk worden gemaakt.
5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.6.1 Uitvoeren van werkzaamheden
Het is verboden binnen de bestemming "Agrarisch met waarden - Komgebied", voor zover dit niet betreft de bouwvlakken, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. werken en werkzaamheden die direct zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van grond, puin of afvalmaterialen, voor zover deze van elders zijn aangevoerd;
  2. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, geen agrarisch productiebos, productieboomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel zijnde, voor zover dit niet betreft de verzorging van de aanwezige houtopstanden;
  3. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  4. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, voor zover het niet betreft wegen en paden ten behoeve van het normale agrarische gebruik;
  5. het graven, verbreden, verdiepen of dempen van waterpartijen, watergangen, of het aanbrengen van drainagevoorzieningen.
5.6.2 Uitzonderingen
Het in artikel 5 lid 6.1 vervatte verbod geldt niet voor:
  1. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;
  2. werken en werkzaamheden voor zover het betreft de herplant van een houtopstand, waaronder begrepen een productieboomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel;
  3. werken en werkzaamheden, voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een vergunning is verleend ingevolge de Ontgrondingenwet;
  4. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
  5. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;
  6. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door Burgemeester en wethouders is medegedeeld dat deze, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.
5.6.3 Onderzoek
Burgemeester en Wethouders gaan pas over tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, als bedoeld in artikel 5 lid 6.1, indien uit een nader onderzoek is gebleken dat door de beoogde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan te verwachten directe of indirecte gevolgen, de landschappelijke waarden en de natuurwaarden, die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.