Plan: | Herkulosche Esch |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0193.BP12017-0004 |
Ten zuiden van de bebouwde kom van Zwolle, langs de verbindingsweg met Deventer, ligt een open agrarisch landschap. Tussen de bebouwing en dit open gebied bevindt zich een klein bosje, het Bikkenrader bos. In de negentiende eeuw bevond zich hier een gelijknamige buitenplaats. Meteen ten zuiden van het Bikkenrader bos wordt een nieuw landgoed met een oppervlakte van ruim tien hectare opgericht. Dit landgoed krijgt de naam Herkulosche Esch, een historische naam voor dit gebied.
Een nieuw landgoed op deze locatie sluit aan op een lange traditie van landgoederen die in deze omgeving aanwezig is. Voorliggend bestemmingsplan Herkulosche Esch maakt de ontwikkeling van een nieuw landgoed mogelijk, in combinatie met een golftuin en bijbehorende voorzieningen. Daar deze ontwikkeling beleidsmatig mogelijk en wenselijk is, maar niet past binnen het vigerende bestemmingsplan, is hiervoor een separaat plan opgesteld.
Het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Zwolle is in 1979 vastgesteld. Momenteel wordt het plan geactualiseerd. Voor het buitengebied is op 30 maart 2009 de beleidsnota Visie Buitengebied vastgesteld door de raad. Als schakel tussen deze visie en het bestemmingsplan heeft de raad op 25 januari 2010 de Nota van uitgangspunten bestemmingsplan Buitengebied vastgesteld. Belangrijk onderdeel is dat er voor verschillende deelgebieden bestemmingsplannen worden gemaakt, zo ook voor de omgeving van het plangebied Herkulosche Esch. Voorliggend bestemmingsplan sluit zo veel als mogelijk aan bij de opzet en systematiek van dat bestemmingsplan. Omdat Herkulosche Esch een ontwikkelingsplan betreft, is hiervoor een separaat maatwerkplan gemaakt.
In voorliggend bestemmingsplan is de inhoudelijke onderbouwing van het landgoedinitiatief uitgewerkt. De basis hiervoor zijn de Startnotitie Herkulosche Esch (Bijlage 1) en het Visiedocument (Bijlage 2), met de bijbehorende deelrapporten en onderzoeksrapportages. De voor het bestemmingsplan wezenlijke onderdelen uit deze rapportages zijn overgenomen in de toelichting. Daar de rapportages en onderzoeken veel uitvoeriger zijn en ook veelal rijk geillustreerd, zijn deze als achtergrondinformatie gevoegd bij het bestemmingsplan in de vorm van bijlagen. De realisatie en instandhouding van het landgoed zijn vastgelegd in een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en initiatiefnemers.
Het terrein waarop het ruim tien hectare grote, nieuwe landgoed wordt ontwikkeld heeft de naam Herkulosche Esch gekregen, de naam waarmee dit gebied op historisch kaartmateriaal wordt aangeduid. Het projectgebied bevindt zich ten zuiden van Zwolle, gelegen langs de historische verbindingsroute tussen de Overijsselse hoofdstad en Deventer. Ten westen ligt de IJssel.
De huidige bestemming van het projectgebied is agrarisch. Ten noorden van het plangebied ligt een klein bosgebied bestaande uit twee delen: Bikkenrade-oud en Bikkenrade-nieuw.
Het projectgebied bestaat uit de percelen L 642, 1492, 1493, 2344, 2487, 2513, 2516, 2519, 2522, 2524, 2525, 2526 en 2548 in eigendom van de initiatiefnemers. Het totaal is 11,538 ha, waarvan ruim 10 hectare gebruikt gaat worden voor het nieuwe landgoed.
Voorliggend bestemmingsplan dient ertoe de door de gemeente en initiatiefnemers gewenste ontwikkeling van een landgoed met golftuin conform de door Res nova uitgewerkte inrichting (Bijlage 3) mogelijk te maken en gelijktijdig passende bestemmingen toe te kennen voor het beheer na realisatie.
Na afronding van het project zullen (aanvaardbare) aanvragen voor bouwvergunning en voornemens voor gebruik doelmatig en snel kunnen worden beoordeeld aan de hand van hedendaagse inzichten.
In het plangebied geldt het volgende bestemmingsplan:
702
Bestemmingsplan Buitengebied Zwolle, vastgesteld bij raadsbesluit van 7 juni 1979, nr. 217, gedeeltelijk goedgekeurd door gedeputeerde staten op 21 oktober 1980, afd. 2, nr.79565, gedeeltelijk goedgekeurd en gedeeltelijk onherroepelijk geworden bij Koninklijk Besluit van 27 juni 1986, nr. 112;
In deze paragraaf wordt achtereenvolgens de bestaande situatie beschreven met betrekking tot de archeologische, de ruimtelijke en de functionele structuur.
Inleiding
In 2002 is door de gemeente Zwolle een Archeologische Waarderingskaart Zwolle vervaardigd. Voor de waarderingskaart is gebruik gemaakt van informatie uit het Centraal Archeologisch Archief (CAA) bij de Rijksdienst voor het cultureel erfgoed in Amersfoort (RCE), informatie van amateur-archeologen, gegevens van de archeologische sectie van de gemeente Zwolle, het kadastrale minuutplan uit 1832, de geomorfologische kaart en waarnemingen in het veld. Dit heeft geresulteerd in een analoge en digitale waarderingskaart. De digitale versie is door de gemeente verwerkt en toegankelijk gemaakt binnen het geografische informatiesysteem Geopoort. In 2002 is vastgelegd dat de kaart dynamisch is. Dit betekent dat de waarde van de gebieden kan veranderen.
Bestemmingsplannen en archeologische waarden
In de Wet voor de archeologische monumentenzorg en het daarop gebaseerde archeologiebeleid binnen de gemeente Zwolle is vastgelegd dat de archeologische waarden in de bestemmingsplannen vastgelegd moeten worden met de erbij horende consequenties. Bij de vernieuwing van alle bestemmingsplannen wordt per bestemmingsplangebied de archeologische waarderingskaart opgewaardeerd. De jongste inzichten worden er in verwerkt.
Aan de verschillende waarden worden consequenties verbonden. Er zijn 5 waarden: 0%, 10%, 50%, 90% en 100%, waarvan de laatste 2 categorieën in het plangebied voorkomen.
Voor onderhavig gebied geldt dat er een volwaardige opgraving verricht zal moeten worden volgens de wettelijk voorgeschreven regels conform het Kwaliteitshandboek voor de Nederlandse Archeologie. De hiermee gepaard gaande kosten komen ten laste van de 'verstoorder'.
De gebiedsbeschrijvingen
Kenmerkend zijn twee dekzandruggen die beide een noord-zuidelijke oriëntatie hebben. De oudste stamt uit de bronstijd en ligt aan de westzijde van het projectgebied (mogelijk deels in het projectgebied). De jongste stamt uit de middeleeuwen (14e/15e eeuw) . Tussen de dekzandruggen ligt een laagte (midden projectgebied). Het verwachtingspatroon is in het middengedeelte, als het een lage dekzandlaag (natter) is, nihil omdat nederzettingen uiteraard op de drogere gedeelten zijn geprojecteerd.
Evenwel zal naar aanleiding van deze gebiedsgegevens en de reeds uitgevoerde bureaustudie (Bijlage 4) nader veldonderzoek plaatsvinden in de vorm van sleuvenonderzoek ter plaatse van de bouwlocaties. Dit onderzoek dient voor vaststelling van het bestemmingsplan te zijn afgerond. Parallel daaraan is in voorliggend plan een beschermende dubbelbestemming opgenomen.
In ons gecultiveerde landschap verwijzen nog vele structuren en objecten naar de historische ontwikkeling van een gebied. Door deze elementen herkenbaar te behouden, blijven de identiteit en belevingswaarde van de fysieke leefomgeving in stand. Cultuurhistorie is daarom nauw verbonden met ruimtelijke kwaliteit.
In 2009 is een cultuurhistorische analyse van het buitengebied van de gemeente Zwolle opgesteld. Het onderzoek geeft inzicht in de historisch-geografische cultuurhistorische waarden zodat deze waarden beter in stand kunnen worden gehouden en kunnen dienen als randvoorwaarde en inspiratie bij ruimtelijke opgaven. De cultuurhistorische analyse heeft de functie van een attentiedocument. In voorkomende gevallen is daarom een verdiepende analyse nodig om de cultuurhistorische waarden nader te bepalen en de betekenis toe te kennen over de wijze van omgaan met de waarden.
Binnen het plangebied zijn op grond van de cultuurhistorische analyse diverse cultuurhistorische waardevolle elementen en structuren te benoemen. Deze zijn nader uitgewerkt in het rapport van Res nova, Herkulosche Esch Visiedocument nieuw landgoed Jan van Arkelweg te Zwolle (Bijlage 2). Uit het cartografisch onderzoek, aangevuld door andere bronnen is een duidelijk beeld geschetst van de ontwikkelingsgeschiedenis van de locatie. Alleen de oudste kaart, de Hottingerkaart uit 1781 toont aan dat over het projectgebied een tweetal wegen in oostwestelijke richting heeft gelopen. Alle overige logistiek liep buiten het projectgebied.
Een interessante bevinding is de aanwezigheid van een perceel hakhout op het terrein. Dit was eerst eigendom van havezate Zuthem en later van buitenplaats Bikkenrade. Het bos vormt, als onderdeel van historische landgoederen een bijzonder uitgangspunt voor het nieuw te ontwikkelen landgoed.
Bij de keuze voor de aanleg van nieuwe natuur/bos, speelt de historische situatie dan ook een grote rol. Temeer omdat zo ook weer aansluiting wordt gezocht op het Bikkenrader bos.
In deze paragraaf wordt de bestaande ruimtelijke structuur van het plangebied omschreven op het gebied van het verkeer, het groen, het water en de bebouwing.
De planlocatie wordt ontsloten via de Jan van Arkelweg (uitsluitend bestemmingsverkeer), welke aansluit op het regionale wegenstelsel. Tevens raakt aan de zuidwestzijde van het plangebied een nog af te ronden fietsnetwerk "Rondje Zwolle".
Categorisering van wegen
Om de gewenste afstemming tussen vormgeving en functie van de weg te kunnen bereiken, is het Zwolse wegennet gecategoriseerd naar een aantal te onderscheiden verkeersfuncties. Aan de oostzijde van het plangebied loopt de N377. De N377 is aangewezen als een regionale stroomweg met een snelheidsregime van maximaal 100 km/uur. De overige wegen in en rond het plangebied zijn aangewezen als erftoegangsweg met een maximale snelheid van 60 km/uur.
Het plangebied
Vanaf circa 1780 kan de ontwikkeling van het projectgebied aan de hand van historische kaarten op de voet worden gevolgd. Het gebied ten zuiden van Zwolle heeft eeuwenlang een agrarische functie gehad en ook vandaag de dag speelt de landbouw hier een primaire rol. Op de historische, laat-achttiende-eeuwse, negentiende-eeuwse en vroeg-twintigste-eeuwse kaarten is dit duidelijk zichtbaar. Ook het terrein waar het nieuwe landgoed wordt ontwikkeld, wordt op de kaarten als zodanig weergegeven.
De opdrachtgevers willen zich bij de ontwikkeling van hun landgoed laten inspireren door de geschiedenis van de locatie en de typologie van de historische landgoederen. In het 'Verhaal van de plek' (bijlage 5) wordt aandacht besteed aan de genius loci. Met behulp van een ruime hoeveelheid historische kaarten en andere bronnen is inzichtelijk gemaakt welke ontwikkelingen het terrein van de Herkulosche Esch in de loop der eeuwen heeft ondergaan. De resultaten van dit Verhaal van de plek spelen een belangrijke rol bij de totstandkoming voor een terreinontwerp van de Herkulosche Esch.
In een tweede document, het 'Gezicht van de plek' (bijlage 6) wordt aandacht besteed aan de typologie van de historische Overijsselse landgoederen, in het bijzonder de havezaten en buitenplaatsen rondom Zwolle. De bevindingen van dit document vormen de basis voor de verdere uitwerking van zowel tuinaanleg en bebouwing van hoofdhuis en bijgebouwen.
Zwolle ligt op een geologisch interessante plek aan rivieren (IJssel, Vecht). Door de lage ligging van Zwolle tussen de hogere gebieden Veluwe en plateau komen plaatselijk diepe grondwaterstromen uit die hogere gebieden aan de oppervlakte. Dit verschijnsel heet 'kwel'. De Visie op de ondergrond (gemeente Zwolle, 2007) bevat een uitvoerige beschrijving van het grondwatersysteem van Zwolle.
Zwolle is door ontwateringen en dijken inmiddels niet moerassig meer te noemen maar het is nog steeds een laag gebied waar belangrijke watergangen doorheen stromen, op weg naar het IJsselmeer: IJssel, Vecht, Zwarte Water, en de weteringen. Dit betekent dat in Zwolle bijzondere aandacht nodig is voor de risico's tijdens hoogwaterpieken, zoals in de jaren 90. In de waterparagraaf van deze toelichting wordt nader ingegaan op de lokale structuur van grond- en oppervlaktewater.
In deze paragraaf wordt de bestaande functionele structuur van het plangebied omschreven op het gebied van het wonen, en de economische structuur.
De woonfunctie is steeds meer aanwezig in het buitengebied. Naast de bedrijfswoningen bij landbouwbedrijven liggen in het buitengebied woningen van of in vrijgekomen landbouwbedrijven, in buurtschappen, in lintbebouwingen en woningen die vroeger in het buitengebied gebouwd zijn (los van landbouwbedrijven) toen dat nog mocht. In het gemengd landelijk gebied is wonen erg in trek, niet in het minst om de kwaliteit van het landschap.
Voor het overige bestaat het plangebied uit agrarische productiegronden. De eigenaren zijn voornemens om de gronden om te zetten naar een bospark en naar golftuin met bijbehorende voorzieningen, e.e.a. binnen een landgoedstructuur.
In dit hoofdstuk zijn de voor het bestemmingsplan meest van belang zijnde beleidsstukken en regels (verordeningen) toegelicht van rijk en lagere overheden.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en vervangt enkele ruimtelijke doelen en uitspraken uit andere documenten. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' ontwerp AMvB Ruimte die in 2009 al aan inspraak is onderworpen, en deels uit nieuwe onderwerpen.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het betreft de volgende nationale belangen uit de SVIR: 1) Rijksvaarwegen, 2) Project Mainportontwikkeling Rotterdam, 3) Kustfundament, 4) Grote Rivieren, 5) Waddenzee en waddengebied, 6) Defensie, 7) Hoofdwegen en landelijke spoorwegen, 8) Elektriciteitsvoorziening, 10) Ecologische hoofdstructuur, 11) Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, 12) IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte) en 13) Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
De opname van het nationale belang 9) 'Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen' in het Barro is uitgesteld in afwachting van de behandeling van de Structuurvisie Buisleidingen.
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
Natura 2000 is een netwerk van beschermde natuurgebieden, dat door de lidstaten van de Europese Unie wordt opgezet. Het Natura 2000-netwerk dient ter bescherming van zowel de gebieden (natuurlijke habitats) als wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten. Natura 2000 wordt op zijn beurt weer gevormd door de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992). Deze richtlijnen richten zich op de (directe) bescherming van soorten en op de instandhouding van hun leefgebieden en andere natuurlijke habitats. Sinds 1 oktober 2005 vallen de Natura 2000-gebieden samen met de beschermde natuurmonumenten (voorheen (staats)natuurmonumenten) onder de Natuurbeschermingswet 1998. Daarnaast is het soortenbeleid uit de Vogel- en Habitatrichtlijn vertaald in de Flora- en faunawet. Het plangebied ligt buiten Natura 2000 gebied.
Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 van kracht geworden. Deze wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden. Hierin zijn de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Onder deze wet worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, staatsnatuurmonumenten en beschermde natuurmonumenten en wetlands. Het plangebied ligt buiten deze gebieden.
De Natuurbeschermingswet 1998 is de basis voor het nationale Natuurbeleidsplan waarin de Ecologische Hoofdstructuur is geregeld. Delen van het landelijk gebied buiten het plangebied zijn aangewezen als behorende tot de Ecologische Hoofdstructuur. De Ecologische Hoofdstructuur zal een samenhangend netwerk gaan vormen van in (inter)nationaal opzicht belangrijke, duurzaam te behouden ecosystemen. De Ecologische Hoofdstructuur is op provinciaal niveau nader uitgewerkt en begrensd.
Met ingang van 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Het soortenbeleid uit de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992 van de Europese Unie is hiermee in de nationale wetgeving verwerkt. Achter de Flora- en faunawet staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Flora- en faunawet van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten (licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd). In het kader van deze wet heeft in het plangebied een inventarisatie plaatsgevonden (zie paragraaf met samenvatting quickscan flora en fauna).
In de Wet geurhinder en veehouderij zijn regels opgenomen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). In de bijbehorende regeling zijn geuremissiefactoren opgenomen voor een groot aantal diercategorieën. De planontwikkeling is daarom voorafgaand getoetst aan de geurregelgeving (zie quickscan geur).
De Vierde Nota Waterhuishouding is op 22 december 2009 vervangen door het Nationaal Waterplan. Dit is de nieuwe planvorm op Rijksniveau op basis van de nieuwe Waterwet. Het Nationaal Waterplan vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding, waarbij veel van het ingezette beleid uit deze nota's wordt voortgezet. Het Nationaal Waterplan heeft de status van een structuurvisie voor de ruimtelijke aspecten op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Er komen nieuwe normen op basis van overstromingskansen die per dijkringgebied zullen worden vastgesteld.
Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd, te weten de tritsen:
De trits vasthouden, bergen en afvoeren houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aanbod. In de waterparagraaf zijn al deze aspecten voor het plangebied uitgewerkt.
De Monumentenwet is opgesteld door het Rijk en heeft als doel het bieden van bescherming aan karakteristieke monumenten (gebouwen zijnde), archeologische monumenten en stads- en dorpsgezichten. In het gebied is geen monument aanwezig.
De uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn opgenomen in de Monumentenwet. Een van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat er bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen rekening dient te worden gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek. Deze plantoelichting gaat hier nader op in.
In de Omgevingsvisie Overijssel (2009) schetst de provincie haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie. De provincie geeft aan wat de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn. De Omgevingsvisie bestaat uit: de ontwikkelingsvisie op fysieke leefomgeving en uitvoeringsparagraaf bestaande uit beleidskeuzes, instrumentinzet en actie, algemene bijlagen, catalogus gebiedskenmerken, waterbijlage, plan milieu-effectrapportage / duurzaamheidsbeoordeling en de visie op de ondergrond.
De provincie Overijssel heeft een uitvoeringsmodel ontwikkeld. Alle uitvoeringsacties zijn te plaatsen in de samenhang van generieke beleidskeuzes (vloeien voort uit keuzes EU, Rijk of provincie), ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken. Ruimtelijke kwaliteit zit in de eigenschappen van de omgeving, die tot de verbeelding spreken, waar mensen zich mee identificeren en waar ze betekenis aan geven. De ruimtelijke kwaliteit omvat zo een heel spectrum van bestaande gebiedskenmerken. De provincie Overijssel heeft de bestaande gebiedskenmerken uiteengezet en verdeeld in vier lagen die elk hun eigen logica hebben: de natuurlijke ondergrond, het agrarische cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag.
Om de ambities en ontwikkelingsperspectieven daadwerkelijk te kunnen realiseren, is door de provincie een uitvoeringsmodel ontwikkeld. Dit uitvoeringsmodel is gebaseerd op drie stappen die gemakkelijk zijn te vertalen naar of, waar en hoe.
In de eerste stap worden de generieke beleidskeuzen afgewogen. Dit zijn keuzes die op een hoger bestuursniveau worden gemaakt, bijvoorbeeld door de EU, het rijk of de provincie. Deze keuzes doen uitspraken over bijvoorbeeld woningbouw en nieuwe bedrijventerreinen, reserveringen voor waterveiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden en de ontwikkeling van de EHS. Op dit niveau wordt beoordeeld of een bepaalde ontwikkeling mogelijk is of nodig is. In de tweede stap wordt getoetst aan de ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven geven richting aan de plek waar een initiatief het beste ontwikkeld kan worden. Tot slot stellen de gebiedskenmerken eisen en voorwaarden aan de wijze waarop een ontwikkeling vorm kan krijgen en kan worden ingepast in de omgeving.
Voor de provincie is een plan acceptabel als een bijdrage wordt geleverd op het vlak van duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. De provincie doet geen harde uitspraken en verbindt geen strikte voorwaarden aan ontwikkelingen in de Groene omgeving. De inzet van de provincie is er op gericht om ruimte te bieden aan economische dynamiek en ruimtelijke kwaliteit te bevorderen. Daarvoor streeft de provincie naar en-en oplossingen en meervoudig ruimtegebruik. De gemeente heeft daarbinnen haar eigen handelingsvrijheid, mits ze de gekozen benadering van de provincie door vertaalt in haar eigen beleid. De provincie kiest ervoor om ontwikkelingen in de Groene omgeving gepaard te laten gaan met een impuls voor de ruimtelijke kwaliteit. Om daar meer concreet handen en voeten aan te geven, heeft de provincie Overijssel de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving opgesteld. Vanwege het grote belang dat de provincie aan Ruimtelijke Kwaliteit hecht, zijn voorliggende plannen inhoudelijk voorbesproken met provincie, nog voor de start van de bestemmingsplanprocedure.
Om de doelen daadwerkelijk te concretiseren, heeft de provincie voor haar grondgebied ontwikkelingsperspectieven geschetst. Vanwege de verschillen in dynamiek en in ruimtelijke opgaven maakt de provincie Overijssel onderscheid tussen ontwikkelingsperspectieven voor de Groene omgeving en ontwikkelingsperspectieven voor de Stedelijke omgeving. In het plangebied komt het ontwikkelingsperspectief Stadsrandgebied voor.
Stads- en dorpsranden vormen de entrees tot de Groene omgeving en vice versa. Hier is aandacht voor het wandel- en fietsroutes. In deze stadsrandgebieden zijn ook mogelijkheden voor diverse recreatiemogelijkheden en bijzondere voorzieningen.
De bijlage behorende bij de Omgevingsvisie Catalogus Gebiedskenmerken geeft meer in detail inzicht in de kenmerken van verschillende gebieden en wat in die gebiedskenmerken van provinciaal belang is voor hoe een ontwikkeling invulling krijgt. Waar nodig zijn in dit bestemmingsplan regels opgenomen teneinde de karakteristieken te beschermen. De voor het plangebied relevante lagen worden achtereenvolgens besproken.
a. Natuurlijke laag
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp. Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'oeverwallen'.
De ambitie is de oeverwallen weer als ruimtelijk herkenbare structuren langs de rivieren te ontwikkelen. Het is voornamelijk een cultuurlandschap, de natuurlijke kwaliteiten kunnen hier met name in de keuze van de beplanting sterker ontwikkeld worden. Op een aantal plekken kan de natuurlijke overgang van de hoge oeverwal naar de dynamische uiterwaarden hersteld worden. In het winterbed kunnen alle - nu vaak losse en op zich zelf staande – wateren natuur projecten samenhangende, ruimtelijke continue structuren worden. De beleefbaarheid en zichtbaarheid van het water, de natuurlijke dynamiek in relatie tot de cultuurhistorie zijn daarbij een belangrijk uitgangspunt
b. Laag van het agrarische cultuurlandschap
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door versterking of behoud of ontwikkeling of een combinatie hiervan. Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype 'Oeverwallen'.
De ambitie is de contrasten tussen het dynamische natuurlijke winterbed, de kleinschalige oeverwallen met dorpen, boomgaarden en beplantingen en lage grote open komgronden met verspreide erven op duintjes te vergroten en meer beleefbaar te maken. Eventuele nieuwe bebouwing bouwt voort op de bestaande structuur van gehuchten, landgoederen, linten en erven. Ervaarbaar en vergroot de recreatieve mogelijkheden. Op de oeverwallen wordt gestreefd naar mix van functies (wonen, werken, landbouw).
c. 'Stedelijke laag'
Het plangebied ligt niet in het stedelijk gebied van Zwolle, zodat dit gebiedkenmerk niet van toepassing is op deze ontwikkeling.
d. De lust- en leisurelaag - Stadsrandgebied
Ambitie is het verbinden van ontwikkeling van woon-, werk en recreatiemilieus in de stads- en dorpsranden aan hun omgeving met landschappelijke structuren en routes. Daarnaast is het tegengaan van verrommeling in de randzones en het bijdragen aan aantrekkelijke mix woon-, werk en recreatiemilieus van belang.
De Omgevingsverordening is een instrument om het beleid uit de Omgevingsvisie door te laten werken. De verordening geeft aan dat er ruimte is voor sociaal-economische ontwikkelingen als er aangetoond is dat het verlies aan landschappelijke en/of ecologische waarden wordt gecompenseerd door versterking van de ruimtelijke kwaliteit.
Het basisprincipe voor de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving is: 'bestemmingsplannen voor de groene omgeving kunnen voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving'. Vanuit deze grondgedachte kunnen de volgende uitgangspunten worden gedestilleerd:
De Kwaliteitsimpuls is van toepassing op diverse categorieën van ontwikkelingen, waaronder nieuwe landgoederen.
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. Naar aanleiding van het onderhandelingsakkoord ‘Decentralisatie Natuur' tussen de provincies en de rijksoverheid, en het Hoofdlijnenakkoord ‘De Kracht van Overijssel' heeft de provincie de begrenzing van de EHS aangepast. De ontwerp-begrenzing van de EHS is opgenomen in de ontwerp actualisatie Omgevingsvisie Overijssel (ligt buiten het plangebied).
Het natuurbeheerplan geeft de begrenzing van de gebieden waar gesubsidieerd beheer van agrarische natuur en landschapselementen kan plaatsvinden. Het natuurbeheerplan beschrijft welke natuur- en landschapsdoelen van toepassing zijn. Het vormt een belangrijk instrument voor realisatie van de EHS. Het plangebied ligt buiten de EHS.
Zwolle is de centrumstad in de regio en vormt het scharnierpunt tussen de Randstad en Noord-Oost Nederland. Hoe dient die functie te worden versterkt, in ruimtelijk, economisch en sociaal opzicht, mét behoud van groen, leefbaarheid, bereikbaarheid en duurzaamheid? Deze vraag roept om een integrale visie op wat de gemeente met haar stad wil, om te zorgen dat plannen in haar ambities past. Die visie ligt vastgelegd in het Structuurplan. Met het Structuurplan ligt er een toekomstvisie voor Zwolle en de uitvoering ervan is een dynamisch proces. Een toekomstvisie met praktische handvatten. Het stelt kaders om houvast te geven; zo zijn de nieuwe ontwikkelingsgebieden benoemd met uitbreidingscriteria die richtlijnen geven voor de dagelijkse praktijk. Daarmee is het te gebruiken in het proces van gebiedsontwikkeling en bij nieuwe bouwplannen. Om de verwachte groei en veranderingen goed af te stemmen, geeft dit Structuurplan een visie op de gewenste sociale, economische en ruimtelijke structuur in 2020. Hiermee verwoordt het Structuurplan niet alleen een kwantitatieve opgave, maar heel nadrukkelijk ook een kwalitatieve opgave. De visie wordt vervolgens uiteengerafeld in programma´s voor de verschillende beleidsterreinen. Daarna geeft het Structuurplan de nieuwe ontwikkelingsgebieden aan. Het Structuurplan geeft de aanzet voor een nieuwe manier van omgaan met het buitengebied rondom Zwolle.
Het Structuurplan geeft de aanzet voor een nieuwe manier van omgaan met het buitengebied rondom Zwolle. Het buitengebied is verdeeld in Natuurlandschap, Agrarisch Landschap en Gemengd Landelijk Gebied. Dit onderscheid is gebaseerd op een functietoekenning en geeft aan hoe om te gaan met natuur, landschap, agrarische en overige functies. Het deel van het buitengebied waar de natuur de hoofdrol speelt is het Natuurlandschap. In Zwolle is dit grotendeels geconcentreerd in de uiterwaarden van de IJssel, het Zwarte Water en de Vecht.
Het deel van het buitengebied waar de marktgerichte landbouw de hoofdrol speelt is het Agrarisch Landschap. De agrarische functie ondervindt hier weinig belemmeringen van andere functies. Het Gemengd Landelijk Gebied wordt gevormd door de delen van het buitengebied vlak rond de stad. Het gaat hier om aantrekkelijk landschap met een sterke menging van functies landbouw, wonen, natuur en recreatie. Deze delen hebben een belangrijke functie voor de stadsbewoners. De agrarische functie staat onder druk. Er wordt gezocht naar passende functies. Het Gemengd Landelijk Gebied is onderverdeeld in een aantal buurtschappen. Een buitengebied dat ingedeeld wordt in landschappelijke zones met ieder een eigen karakteristiek en dynamiek, waarbij in het omringende landschap diverse kleinschalige woonmilieus in het omliggende landschap ingepast worden. Daarnaast zijn er specifieke beleidsdoelstellingen opgenomen voor bosaanleg en nieuwe landgoederen. Onderhavige ontwikkeling past binnen de doelstelling van sterke functiemenging.
College en raad hebben er voor gekozen om vooruitlopend op een nieuw bestemmingsplan een visie op hoofdlijnen te maken voor het buitengebied. Deze Visie buitengebied Zwolle geeft aan wat Zwolle belangrijk vindt en welke ontwikkelingen en ruimteclaims een plek mogen krijgen. De visie geeft een beeld van de gewenste ontwikkeling van het buitengebied met uitgangspunten voor de deelgebieden, die zijn onderscheiden. Het is een visie op hoofdlijnen die richting geeft voor (nadere uitwerkingen in) het bestemmingsplan buitengebied.
Naast aandacht voor behoud en versterken van bestaande kwaliteiten, biedt de visie een kader voor nieuwe ontwikkelingen in het gebied. Particulieren en bedrijven die plannen in het buitengebied willen realiseren, kunnen deze visie benutten om een eerste beeld te krijgen van de haalbaarheid van hun wensen. De gemeente benut de visie en de daaruit volgende instrumenten om nieuwe ontwikkelingen te toetsen en te faciliteren.
Uit de thematische doelstellingen en keuzen komen de volgende thema-overstijgende en thema-verbindende doelstellingen en keuzen naar voren:
Het behouden en versterken van een mooi landschap met de juiste functies op de juiste plek met als resultaat een hoogwaardige woon-, werk- en recreatieomgeving. Anders gezegd, een buitengebied met een hoogwaardige ruimtelijke kwaliteit.
Het betrekken van de waarden en kwaliteiten van water, bodem, milieu, natuur, landschap en verkeer bij het beoordelen en toetsen van nieuwe initiatieven en ontwikkelingen.
Het in combinatie ontwikkelen en verbeteren van natuurwaarden, watersysteem en recreatiemogelijkheden passend bij de draagkracht van de omgeving.
Het bieden van perspectief aan landbouw(bedrijven) samen met behouden en verbeteren van de kwaliteit van het landschap en van de milieukwaliteit van het landelijk gebied.
Het verbeteren van verkeersveiligheid en bereikbaarheid van het buitengebied.
Gemengd landschap
Het gemengd landelijk gebied heeft een rol als uitloopgebied voor de inwoners van Zwolle en als gebied waar de band tussen burger en landbouw is te versterken. Daarom biedt de gemeente in het gemengd landelijk gebied mogelijkheden voor biologische landbouw, groene diensten en verbreding van landbouwbedrijven. De nabijheid van de stad is met name voelbaar in de stadsrand. Dit is de zone direct grenzend aan de bebouwde kom. Om de relatie tussen burger en landbouw te kunnen versterken zal de recreatieve infrastructuur hier op moeten inspelen. Dit betekent dat er wandelpaden in het uitloopgebied gerealiseerd moeten worden. Waar mogelijk dient het bestemmingsplan hierin te voorzien.
Door de nabijheid van de stad en de aanwezigheid van lintbebouwing, buurtschappen en kleinschalige landschappen leent het gemengd landelijk gebied zich voor het toestaan van (clusters) van Rood voor rood woningen (woningen die gebouwd mogen worden in ruil voor de sloop van vrijkomende agrarische bebouwing in het agrarische landschap).
Om die redenen zijn er in het gemengd landelijk gebied meer mogelijkheden voor het toelaten van passende vormen van werken in vrijkomende agrarische bebouwing. Op de dekzandruggen is bebouwing mogelijk onder de voorwaarde dat de ruimtelijke kwaliteit verbetert en aansluit bij de bestaande structuren. In de dekzandlaagten geldt het uitgangspunt dat het contrast in reliëf en openheid bewaard moet blijven. Hier zal zorgvuldig omgegaan worden met verdichting.
De gemeenteraad heeft op 25 januari 2010 de Nota van uitgangspunten (Nva) voor het bestemmingsplan buitengebied vastgesteld. Hierin is onder andere bepaald dat het buitengebied van Zwolle in 5 deelgebieden wordt verdeeld. Voor elk deelgebied wordt een bestemmingsplan opgesteld. Verder bevat de Nva inhoudelijke aanwijzingen voor het opstellen van het bestemmingsplan. Voorliggend plan is hier aan geconformeerd.
De gemeenten Kampen, Zwartewaterland en Zwolle hebben gezamenlijk een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld waarbij de bescherming van het landschap en het ontstaan van nieuwe ontwikkelingen in het landschap hand in hand gaan. Het Landschapsontwikkelingsplan is bedoeld om een handreiking te geven bij nieuwe ontwikkelingen en om deze nieuwe plannen te toetsen.
Ook bij het maken van nieuwe bestemmingsplannen vormt het LOP de basis van wat wel en wat niet gewenst is. Het plan bevat kaarten waarop per landschapstype goede en slechte voorbeelden van ruimtelijke ontwikkelingen staan.
Het plangebied en ook de aansluitende zone Herfte/Wijthmen is in het kader van het project Zwolle Beter met Bos en recreatie op diverse plaatsen getransformeerd. Direct aansluitend op het plangebied is het bos Nieuw Bikkenrade gerealiseerd. Op grotere afstand zijn eveneens bossen,buitenplaaten en recratievoorzieningen aangelegd.
De Nota Belvedere uit 1999 was het kader voor een verdergaande integratie van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Hoofddoelstelling van de Nota is de cultuurhistorische identiteit als volwaardig uitgangspunt richtinggevend te maken voor de inrichting van de ruimte. Het credo daarbij is 'behoud door ontwikkeling'. Daarmee wordt bedoeld dat de aanwezige cultuurhistorische waarden een bron vormen van inspiratie voor vernieuwing en verandering. Het behoud en het benutten van het cultureel erfgoed voegt kwaliteit toe aan de ruimtelijke inrichting.
In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief modernisering monumentenzorg (MoMo). Het behoud en de bescherming van monumenten blijft een belangrijk doel, maar er vindt een verbreding plaats naar de omgeving. Overal in steden, dorpen en landschappen zijn plaatsen van herinnering, plaatsen met een bijzondere cultuurhistorische betekenis. Goede ruimtelijke ordening betekent dat alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte in de besluitvorming worden betrokken. Daarom is de eerste pijler van MoMo gericht op cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. In de beleidsbrief MoMo in het kader van het opnemen van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is het PER van Res nova vermeld als goed voorbeeld (MPE Maastricht: Caberg-Malberg). Om meer vorm en inhoud te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening zullen gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in een bestemmingsplan worden verankerd.
Het Zwolse beleid zoals verwoord in de vastgestelde beleidsnota voor het Zwols monumenten- en archeologiebeleid (Dynamiek van Oud & Nieuw, 2000) is gericht op de instandhouding van historisch waardevolle objecten, complexen, openbare ruimte en stedenbouwkundige en landschappelijke structuren.
De bescherming van planten en dieren door deze richtlijnen is sinds 1 april 2002 in de Nederlandse wetgeving verwerkt, namelijk in de Flora- en faunawet.
Flora- en faunawet
De bescherming van planten en dieren in Nederland vindt op het niveau van het individu en de soort plaats door middel van de Flora- en faunawet. Alle vogels, reptielen en amfibieën, de meeste zoogdieren (waaronder alle vleermuizen), enkele vissen, enkele ongewervelde dieren en enkele planten zijn beschermd in de zin van de Flora- en faunawet.
Bijzondere omstandigheden daargelaten, zal voor ruimtelijke ingrepen in het algemeen een ontheffing worden verleend op de relevante verbodsbepalingen in de wet, mits men zich houdt aan de in zo´n ontheffing opgenomen bepalingen die de schade aan de wilde flora en fauna binnen redelijke grenzen houdt (mitigerende maatregelen). Soms worden compenserende maatregelen verplicht gesteld. Naar aanleiding van deze wetgeving is uitvoerig natuuronderzoek gedaan in het plangebied.
Natuurbeschermingswet
De bescherming van natuurgebieden van bijzondere waarde vindt plaats in de Natuurbeschermingswet. Ook de bescherming van vegetaties en populaties van soorten door middel van speciale beschermingszones zal in de toekomst in deze wet worden geïmplementeerd. Dat is nu nog niet het geval, waardoor deze wet alleen geldt voor de zg. NB-wet gebieden, buiten onderhavig plangebied.
Stedelijk Waterplan Zwolle
Deel 1 van het Stedelijk Waterplan Zwolle is de Watervisie, het strategisch kader voor het gemeentelijk waterbeleid. De Watervisie geeft door de gebiedgerichte benadering in hoofdlijnen antwoord op de vraag wat de gemeente waar belangrijk vindt in Zwolle als het gaat om water. De gebiedsgerichte benadering is tegelijkertijd een afwegingskader voor het formuleren van integraal waterbeleid.
Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheerplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.
Recreatievisie (2009)
De stad Zwolle heeft een aantrekkelijke omgeving met veel afwisseling. De rivieren, uiterwaarden, polders, bossen en waterplassen bieden veel belevingsmogelijkheden voor uiteenlopende recreanten. Deze mogelijkheden moeten in de komende jaren verder versterkt, uitgebreid en gedifferentieerd worden. De kenmerkende 'groene vingers' van Zwolle zorgen reeds voor recreatiemogelijkheden in de stad en een aantrekkelijke bereikbaarheid van het buitengebied. Maar de binnen- en buitenstedelijke recreatie zal voortdurend afgestemd moeten worden op de veranderende behoeften en wensen van bewoners en recreanten.
Ook kan het recreatieve routenetwerk in en om de stad verder geoptimaliseerd worden. In grote lijnen is het recreatieve aanbod van Zwolle op dit moment kwantitatief van voldoende orde. Maar op langere termijn (tot 2016) zal de kwantiteit van het aanbod gelijke tred moeten houden met de verwachte bevolkingstoename binnen de gemeente.
Voor eventuele noodzakelijke voorzieningen dient te zijner tijd nader bekeken te worden hoe daar mee dient te worden omgegaan en waar binnen de gemeentegrenzen daar eventueel ruimte voor is.
De Recreatievisie formuleert voor het buitengebied 3 belevingszones, waarin verschillende recreatieve doelstellingen worden nagestreefd. Verder staat in de recreatievisie dat wandelpaden als het kan gescheiden moeten worden van fietsroutes. Wandelpaden behoeven eigenlijk een fijnere maaswijdte. Voorliggend plan geeft invulling aan genoemde doelstellingen.
Nota Toeristisch Offensief (2007)
Zwolle ziet Toerisme als een belangrijk onderdeel van de complete stad. Vanuit deze optiek levert toerisme niet alleen een bijdrage aan de versterking van de economie en werkgelegenheid; een geïntegreerd toeristisch beleid kan ook bijdragen aan de leefbaarheid, vitaliteit, veiligheid en toegankelijkheid van de stad voor de eigen inwoners.
Bovendien kan toerisme de identiteit en het imago van de stad of regio versterken. Zwolle streeft daarom naar meer ruimte voor verblijfsaccommodaties. Bij de uitwerking van mogelijke locaties wordt rekening gehouden met de landschapskwaliteit.
Milieuvisie
De gemeenteraad van Zwolle heeft in 2005 de milieuvisie "Milieu op scherp" vastgesteld. De milieuvisie geeft de richting aan van het Zwolse milieubeleid. In de milieuvisie worden ambities en doelstellingen geformuleerd en worden prioriteiten gesteld in de ontwikkeling en uitvoering van het Zwolse milieubeleid.
In de milieuvisie is de strategie geformuleerd die Zwolle wil hanteren om te komen tot een effectief en efficiënt milieubeleid. Er worden parallelle sporen gevolgd.
Het beleid voor de aspecten geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, bodem, energie en duurzaam bouwen wordt in de volgende subparagrafen kort beschreven.
Geluid
In de milieuvisie “Milieu op scherp” wordt de ambitie voor geluid als volgt omschreven. Zwolle is een dynamische stad met geluidniveaus die passen binnen de wettelijke grenswaarden. Er zijn alleen geluiden die passen bij de functie van een gebied. Een belangrijke doelstelling is het verminderen van geluidshinder in bestaande woningen en voorkomen van geluidshinder bij renovatie en nieuwbouw. Een belangrijke maatregel om deze doelstelling te bereiken is het toepassen van stillere wegdeksoorten. Een andere maatregel is het meenemen van de geluidsdoelstellingen bij de ruimtelijke planontwikkeling.
In de door de gemeenteraad vastgestelde “Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle (juli 2007) en in de beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder (9 februari 2007) worden de ambities en de grenswaarden per gebiedstype genoemd. In onderhavig plangebied is het akoestisch niveau onder de grenswaarde (zie milieuparagraaf).
Luchtkwaliteit
Het luchtkwaliteitsplan gemeente Zwolle 2007-2011 beschrijft de luchtkwaliteitsituatie in Zwolle, de opgave, de ambitie en de aanpak om de vastgestelde doelen te bereiken.
Zwolle wil, binnen de beïnvloedingssfeer van de gemeente, een significante bijdrage leveren aan de verbetering van de luchtkwaliteit. Om dat te bereiken zijn de volgende doelen geformuleerd:
De gemeente streeft ernaar dat het aspect door gaat werken in het verkeers- en vervoersbeleid, het ruimtelijke ordeningsbeleid en het beleid van vergunningen en handhaving.
Geur
Met ingang van 1 januari 2007 geldt voor heel Nederland de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). De Wet Geurhinder en Veehouderij (Wgv) schrijft voor hoe de gemeente de geurbelasting op gebouwen moet beoordelen bij een vergunningaanvraag voor een nieuwe veehouderij of vergroting van een veehouderij. Een vergunning wordt geweigerd als de geurbelasting op zogenaamde geurgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen) groter wordt dan de voor het gebied vastgestelde waarde.
In Zwolle gelden de geurnormen van 2 ou/m3 98 percentiel (verder ou) voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en van 8 ou voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom. Voor bepaalde veehouderijbedrijven (met bijvoorbeeld koeien of paarden) geldt een vaste afstand die in acht genomen dient te worden tussen een woning en een veehouderij. De gemeente kan op grond van de Wgv binnen een bepaalde bandbreedte variëren met de maximaal toegestane geurbelasting van gebouwen. De bandbreedte voor verspreide woningen in het buitengebied is tussen de 2 en 20 ou en voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom tussen de 0,1 en 8 ou. Voorliggend plan is middels een quickscan geur getoetst aan het beleid en de regelgeving (zie milieuparagraaf), wat niet leidt tot belemmeringen.
Externe veiligheid
De beleidsvisie externe veiligheid is op 6 maart 2007 vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente streeft ernaar voor haar gehele grondgebied te voldoen aan de basisveiligheid.
Dit betekent dat:
Op 20 januari 2009 heeft het college van B en W het gebiedsgericht beleidskader externe veiligheid vastgesteld. Het gaat om een ruimtelijke uitwerking van het externe veiligheidsbeleid dat aansluit op het gebiedsgerichte milieubeleid. Op basis van kenmerken (fysieke omgeving, hulpverleningsniveau en zelfredzaamheid) die bij een bepaald gebiedstype horen is een beleidsstandpunt bepaald ten aanzien van een mogelijke toename van het groepsrisico. Tevens is op basis van dezelfde kenmerken van een gebiedstype bepaald of er plaats is voor nieuwe risicobronnen.
Een afwijkend gebiedstype vormen de stroomzones. Stroomzones zijn gebieden rondom infrastructuur (spoorlijnen, wegen en waterwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Voor stroomzones is een apart beleidskader geformuleerd, dat evenwel voor onderhavig plangebied niet relevant is (afstand tot stroomzones is voldoende groot).
Het bestemmingsplan omvat het gebiedstype gemengd landelijk. Hiervoor geldt in het algemeen dat vanwege de overwegend lage personendichtheid, de risicoruimte vrij groot is. Omdat deze gebiedstypen een verscheidenheid aan functies kennen wordt de werkelijke risicoruimte bepaald door locatiespecifieke omstandigheden. Een beperkte toename van het groepsrisico is mogelijk afhankelijk van het huidige niveau en de locatiespecifieke kenmerken en maatregelen. Een overschrijding van de oriëntatiewaarde is echter niet toegestaan tenzij dit vanuit locatiespecifieke kenmerken en maatregelen te verantwoorden is.
Er is geen plek voor risicovolle activiteiten. Een uitzondering wordt gemaakt voor kleine risicovolle activiteiten waarvan de PR 10-6 contour binnen de inrichtingsgrens blijft en die geen invloed op het groepsrisico hebben. Een uitzondering hierop vormen de propaantanks waarvan de 10-6 contour de perceelgrens mag overschrijden mits er geen nadelige effecten zijn op de fysieke veiligheid.
Voor voorliggend plan is, vanwege de nabijheid van enkele leidingen, een risico-analyse uitgevoerd.
Bodem
In januari 2010 heeft de gemeente een nieuw bodembeleidsplan vastgesteld. Dit bodembeleidsplan kent in overeenstemming met het gemeentelijk milieubeleid een gebiedsgerichte benadering.
In het plan wordt onderscheid gemaakt tussen de bovengrond en de ondergrond.
Bovengrond
Op 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit in werking getreden. In dat kader heeft de gemeente Zwolle op 9 december 2008 een bodemfunctieklassenkaart vastgesteld, waarop voor de hele gemeente wordt aangegeven welke functie de bodem heeft of welke functie in de toekomst wordt nagestreefd. De functieklassenindeling is gebaseerd op het gebiedsgericht milieubeleid van de gemeente. De volgende functies worden onderscheiden: wonen, industrie, water, buitendijksgebied, AW2000 en hoofdwegen. Het plangebied heeft de functie AW2000.
Op grond van de locatiekenmerken en beoogde ontwikkelingen, is een bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de te bebouwen locaties (zie milieuparagraaf in deze toelichting).
Ondergrond
In juni 2007 heeft de gemeenteraad van Zwolle ingestemd met de Visie op de Ondergrond en besloten de volgende vijf basisprincipes vast te stellen en te gaan toepassen in projecten:
Deze vijf basisprincipes vormen ook het vertrekpunt voor de beleidsmatige invulling voor het omgaan met de ondergrond. Het bodembeleidsplan levert een bijdrage aan de implementatie van de vijf basisprincipes door:
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op aspecten die beperkingen met zich meebrengen bij het toekennen van bestemmingen. Het betreft zowel de diverse milieuaspecten als de ligging van kabels, leidingen en straalpaden.
Wanneer bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt geldt op grond van de Wet geluidhinder in principe de verplichting tot een akoestisch onderzoek. Dit geldt zowel voor bouwen in zones langs (spoor)wegen, als voor zones langs industrieterreinen.
De toets aan de Wet geluidhinder c.q. de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder vindt plaats in het kader van de procedure partiële herziening.
Op basis van de Geluidskaart actieplan geluid prognosejaar 2030, constateert de gemeente dat de geluidsbelasting van de locatie Herkulosche Esch onder de 49 dB blijft (zie groen weergegeven gebied in onderstaande kaartuitsnede). Er is dus geen akoestisch onderzoek nodig.
De locatie ligt buiten de onderzoekszone van de spoorlijn, waardoor ook voor spoorweglawaai geen onderzoek benodigd is.
Er is geïnventariseerd welke bedrijvigheid voorkomt nabij het plangebied. Alle bedrijven in de gemeente Zwolle beschikken over een milieuvergunning op grond van de Wet milieubeheer of over een melding ingediend op grond van een Algemene Maatregel van Bestuur. De gemeente heeft geconstateerd dat de afstanden van het plangebied tot omliggende bedrijven dusdanig groot is, dat omliggende bedrijven de planontwikkeling niet belemmeren. Andersom worden de bedrijven in hun bedrijfsvoering niet beperkt door de ontwikkeling van plan Herkulosche Esch.
Van toepassing is de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5 Milieukwaliteitseisen, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel de Wet Luchtkwaliteit genoemd. Hangend aan deze wet is de regeling "Niet in betekenende mate'. In de Regeling Nibm wordt aangeven op welke manier kan worden vastgesteld of de bijdrage van een nieuwbouwproject op de luchtkwaliteit valt onder de term 'niet in betekenende mate'. De regeling geeft een harde omschrijving van het aantal gevallen. Voor woningbouw geldt bij 1 ontsluitingsweg een aantal van 1.500 nieuwe woningen netto, voor kantoren geldt een bruto vloeroppervlak van 100.000 m2, en verder landbouwinrichtingen zoals akkerbouw- of tuinbouwbedrijven met open grondteelt en kinderboerderijen.
Het plan voorziet in de realisatie van een golftuin met negen holes, de bijbehorende accommodatie en horecagelegenheid en de bouw van een landgoed met twee woningen. Hieruit blijkt al dat onderdelen van het plan niet vallen onder de regeling Nibm. Dit programma is daarom aan de hand van een CAR-II berekening getoetst mbt het luchtkwaliteitseffect. Uit het overzicht (zie rekenbladen bijlage 7) blijkt dat luchtkwaliteitsnormen niet worden overscherden en dat het initiatief op basis van dit aspect doorgang kan hebben.
BOOT organiserend ingenieursburo B.V. heeft voor het plangebied het bodemonderzoek verricht. In het rapport "Zwolle, Herkulosche Esch (Bijlage 8), documentnummer P13-0091-003, revisiedatum 6 mei 2013 is de volgende conclusie opgenomen:
Er kan worden geconcludeerd dat de resultaten van het verkennend bodemonderzoek
wijzen op een lichte bodemverontreiniging. De kwaliteit van de onderzochte bodem vormt geen belemmering voor het beoogde gebruik (wonen met tuin / landbouw en natuur). Omdat de bodemopbouw en verontreinigingsituatie ter plekke van voormalige tankval niet afwijkt van die in de directe omgeving, wordt aanvullend onderzoek hiernaar evenmin zinvol geacht. Indien het niet mogelijk is om bij de ontwikkeling van de locatie met een gesloten grondbalans te werken, dient grond van de locatie afgevoerd te worden. Alvorens dit materiaal elders toegepast kan worden, dient een partijkeuring conform het Besluit bodemkwaliteit uitgevoerd te worden. Mogelijk kan in overleg met de gemeente een toepassing worden gezocht in het kader van actief bodembeheer.
Pouderoyen Compagnons heeft een quickscan geur uitgevoerd voor voorliggend initiatief. Uit de rapportage (zie bijlage 9, gedateerd februari 2013) blijkt het volgende. Om het plangebied heen ligt een aantal veehouderijen. Op het landgoed wordt een aantal geurgevoelige objecten opgericht, zoals twee woningen en een golftuin met bijbehorende bebouwing.
De gemeente Zwolle heeft geen geurverordening vastgesteld. De gemeente Zwolle ligt niet in concentratiegebieden. Voor het plangebied geldt de maximaal toegestane geurbelasting van 8 ouE/m3. Daarnaast geldt voor veehouderijen waar dieren gehouden worden waarvoor geen geuremissiefactoren zijn vastgesteld, zogenaamde 'afstandsdieren' afstandseisen (artikel 3 lid 2 Wgv), te weten, buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 m. Verder geldt in alle gevallen, zowel voor dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren, een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object, voor een locatie buiten de bebouwde kom een afstand van 25 m.
De gemeente Zwolle heeft de milieu-informatie van de agrarische bedrijven verstrekt. Uit de verstrekte informatie blijkt dat er geen bedrijven binnen 200 meter van nieuwe geurgevoelige objecten zijn gelegen. Daarnaast is geconstateerd dat bedrijven met een eventuele vastgestelde geuremissie op aanzienlijk grotere afstand van het plangebied gelegen zijn. Tussen de betreffende veehouderijen en het plangebied bevinden zich reeds bestaande geurgevoelige objecten.
Uit bovenstaande blijkt dat er geen belemmeringen zijn te verwachten voor het aspect geur. Enerzijds is de geurbelasting op nieuwe geurgevoelige objecten in het kader van een goede ruimtelijke ordening ruimschoots acceptabel en anderzijds worden omliggende agrarische bedrijven door de planontwikkeling Herkulosche Esch niet meer beperkt in hun bedrijfsvoering dan nu reeds het geval is.
In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gelegen die in het kader van externe veiligheid gevolgen hebben voor het plangebied. Wel zijn 2 nabijgelegen leidingen onderzocht. Pouderoyen Compagnons heeft een QRA Bestemmingsplan Landgoed Herkulosche Esch uitgevoerd voor voorliggend initiatief. Uit de rapportage (zie bijlage 10, gedateerd februari 2013) blijkt het volgende.
Omdat ten zuiden en ten oosten van de planlocatie een tweetal hogedruk aardgastransportleidingen ligt, waarvan het invloedsgebied over de planlocatie valt, dienen de risico's (plaatsgebonden risico en groepsrisico) van deze buisleidingen in relatie tot de planontwikkeling beoordeeld te worden.
Voor het leidingdeel A-595 geldt dat er een relevante 10-6/jr prcontour aanwezig is. Er is geen overlap met de 10-6/jr prcontour met het plangebied. Voor de leiding N-551-20 geldt dat deze ook een relevante 10-6/jr prcontour heeft, maar niet in de nabijheid van het plan ligt. Voor de andere leidingen en leidingdelen geldt dat er geen relevante 10-6/jr prcontour aanwezig is of dat deze ruim buiten het plangebied ligt.
Voor het groepsrisico is de meest maatgevende leiding(deel) de leiding A-510. Zowel in de huidige als in de toekomstige situatie ligt het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde (minder dan 1% t.o.v. de OW). Er is een zeer beperkte toename van het groepsrisico. Conform het Bevb en het Revb kan een nadere verantwoording van het groepsrisico achterwege blijven wanneer het groepsrisico minder dan 10% van de oriëntatiewaarde bedraagt. Voor de andere leidingen blijkt dat de oriënterende waarde 0 is en blijft. Een nadere verantwoording kan dan ook achterwege blijven.
Wel wordt geadviseerd het plan ter advies voor te leggen aan de regionale brandweer.
Een bestemmingsplan is m.e.r.-plichtig indien:
Geen van deze situaties doet zich voor, ook niet bij benadering. Er is dus ook geen vormvrije m.e.r.beoordeling noodzakelijk.
Binnen het plangebied zijn geen kabels of leidingen gelegen die in het kader van het bestemmingsplan om een specifieke bescherming vragen.
In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de doelstelling en de uitgangspunten die gehanteerd zijn bij het maken van dit bestemmingsplan.
Kwaliteitsimpuls groene omgeving
Een nieuw landgoed valt onder de Kwaliteitsimpuls groene omgeving (KGO). Als uitgangspunt geldt het oude streekplanbeleid: 10 ha landbouwgrond wordt ontwikkeld tot een samenhangend landgoed met minimaal 3 ha natuur en/of bos en één landhuis met bijgebouw(en) voor enkelvoudige bewoning (eventueel met bepaalde vorm van inwoning). Een landgoed met een 2e woning moet in beginsel 15 ha landbouwgrond inbrengen waarvan eenderde natuur en/of bos wordt.
Door het stellen van voorwaarde aan het gebruik van onder andere gronden voor sportieve recreatie (ondergeschikt aan natuur, maximaal 40%) komt de effectieve oppervlakte van de bestemmingen Bos en Natuur op ruim 5,5 hectare. Daarmee wordt de eis van 5 hectare natuur op het landgoed ruimschoots gehaald.
De balans rood-groen die de KGO vraagt kan ook met andere onderdelen ingevuld worden.
Maatschappelijke meerwaarde
In Herkulosche Esch is de programmatische en ruimtelijke invulling dusdanig gecombineerd, dat de maatschappelijke meerwaarde groter is dan een 'enkelvoudig' landgoed met natuur en woningen. De maatschappelijke meerwaarde zal als volgt tot stand komen:
Vandaar dat programmatisch wordt ingezet op een ruim 10 ha groot landgoed dat ruimschoots voldoet aan de oppervlaktevereiste voor natuurwaarden en aanvullend dagrecreatieve voorzieningen biedt. Dit maakt het acceptabel dat binnen het landgoed 2 woningen worden gerealiseerd, die overigens voor een landgoedregeling relatief beperkt in omvang zullen zijn en die geclusterd worden op een centrale plek in het landgoed. Hierdoor ontstaan aaneengesloten gebieden rond de bebouwing met natuur- en recreatiewaarden. Verwezen wordt naar de Bijlagen van het Visiedocument (Bijlage 2) waarin de maatschappelijke meerwaarde voor de thema's Ontwerp landgoed, natuur, toegankelijkheid, potentie TOP en oranjerie zijn uitgewerkt.
Het bestemmingsplan is zodanig opgesteld dat de karakteristiek en functies van het nieuwe landgoed in samenhang worden mogelijk gemaakt. Het schetsontwerp (Bijlage 3) dat aan het bestemmingsplan ten grondslag ligt, wordt in de volgende paragrafen per thema toegelicht. De behandelde thema’s zijn:
· Hoofdopzet: geometrische vlakken in landschappelijk geheel
· Historische verkaveling
· Infrastructuur: historisch, typologisch een aansluiting met omgeving
· Hoofdopzet: één landhuis als spil
· Historisch bos en vegetatietypen
· Landschappelijke aanleg met open weide als spil: de weide als basis voor de ‘golftuin’
· Lobvormen van de landschapsstijl als basis voor de holes.
Daarnbaast worden de volgende elementen kort toegelicht:
· Heuvel als uitkijkpunt
· Waterelementen
· Boomgaard als parkeerplaats
· Houtwallen en hagen als omheining of omzoming
· Slangenmuur als basis voor afscheiding
· Berceau
· Zichtlijnen en vista’s.
Voor een meer uitvoerige planbeschrijving wordt verwezen naar het Visiedocument (Bijlage 2).
"Geometerische vlakken in een landschappeliijjk geheel".
Het nieuwe landgoed is ruim 10 hectare in omvang. Op dit landgoed moet een aantal elementen worden ondergebracht. Naast de huisvesting van twee gezinnen en onderkomens die noodzakelijk zijn voor de nevenfuncties, zal de meeste plaats worden ingenomen door het landschappelijke park en de tuinen. Zoals is gebleken in het Gezicht van de plek (bijlage 6), kenmerken de locale grote parktuinen zich door een combinatie van de oudere, achttiende-eeuwse classicistische omsloten tuinen en de erbuiten gelegen landschappelijk aangelegde parktuinen.
In het ontwerp is het hoofdhuis gelegen binnen een met hagen omzoomd vierkant. Ten westen van het vlak met bebouwing is, op een soortgelijke wijze als bijvoorbeeld bij Den Berg, een in vier kwadranten opgedeelde rechthoek geplaatst. Hiermee wordt de uitleg in de breedte, die zo kenmerkend is voor de Sallandse landgoederen, als uitgangspunt genomen.
In het ontwerp voor Herkulosche Esch is de combinatie van grote open grasvelden met daaromheen wandelbossen als uitgangspunt genomen voor de opzet van de parkaanleg. Binnen deze aanleg zal het geplande golfparcours zich op natuurlijke wijze moeten invlechten: het parcours zal zich aanpassen aan het landschappelijke parkontwerp en de holes zich voegen naar de 'aanwezige natuur' van het landgoed. Ook enkele kwadranten van de deeltuin worden, met behoud van de rechtlijnige structuur, hierbij betrokken.
De plattegrond van de Herkulosche Esch is in grote lijnen geënt op de verkaveling zoals deze verschijnt op de historische plattegronden en zoals deze tot de dag van vandaag in hoofdlijnen behouden is: de noordelijke grens van de toekomstige deeltuinen is de noordelijke grens van perceel nr. 2492. De zuidelijke grens van de deeltuinen wordt gevormd door de zuidelijke grens van perceel nr. 2493. Deze twee kavels vormden tezamen het opvallende langgerekte perceel dat deel uitmaakte van de havezate Zuthem en verschijnt op de plattegrond van 1815. Dit karakteristieke aspect van het Verhaal van de plek (Bijlage 5) is hier dus als uitgangspunt genomen en bepaalt in hoofdlijnen de opzet van het landgoed als geheel.
De al bestaande rechtlijnige toegang vanaf de Jan van Arkelweg zal ook in het nieuwe landgoed als hoofdlaan dienen. Dit is de primaire weg op het landgoed, via welke alle bebouwing en activiteiten kunnen worden bereikt. Bovendien zal men vanaf het begin van de laan al een fraai zicht op het nieuwe landhuis hebben, dat aan het eind van de weg zal worden gebouwd.
Links van het hoofdhuis worden vier deeltuinen gescheiden en omkaderd door rechte lanen. Door deze met bomen te omzomen, ontstaat een statig karakter dat passend is bij landhuizen, maar dat ook nog eens aansluit bij de historische situatie ter plekke: zoals op de achttiende- en negentiende-eeuwse kaarten bleek, was hier sprake van kavels die met houtwallen werden afgescheiden. Aangezien op de Herkulosche Esch ook een golftuin wordt aangelegd en enkele holes ook in de deeltuinen zijn geprojecteerd, zullen de rechte lanen op verschillende punten worden doorsneden. Hierdoor ontstaat het beeld van een historisch landgoed.
De exacte invulling van secundaire paden op het landgoed is nog niet overal vormgegeven. Deze zal in grote mate afhankelijk zijn van de routing van de ’golftuin’. De typologie van een golfparcours en een landschappelijk park sluiten goed op elkaar aan. Het uitgangspunt zal dan ook het landschappelijke parkontwerp zijn waarin het golfparcours als het ware vanzelfsprekend haar plek zal vinden. Wel is duidelijk dat aan de zuidzijde van het landgoed de fietsroute Rondje Zwolle wordt gerealiseerd door de gemeente. Deze aanleg is bij recht mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan. De horecavoorziening en parkeerplaats binnen het landgoed vormen essentiële aanvullende faciliteiten, die het landgoed geschikt maken als toeristische opstapplaats, halteplaats en dagrecreatief reisdoel.
De invulling van de deeltuinen zal afhankelijk van de functie of rol zijn die het kwadrant heeft in het geheel. Zo zal een classicistisch geometrische invulling worden gebruikt bij de tuin van de oranjerie. Een landschappelijk schilderachtige invulling zal bijvoorbeeld worden ingezet bij de twee kwadranten waarin de speciale ‘Tom Simpsonbaan’ haar plek zal krijgen. Deze gevarieerde inrichting van de deeltuinen is karakteristiek voor de historische tuinarchitectuur en herkenbaar bij verschillende nabijgelegen landgoederen.
De infrastructuur is dus zowel gebaseerd op de specifieke historie van de locatie Verhaal van de plek als de typologie van de aanleg van de Sallandse landgoederen.
De infrastructuur van het landgoed Herkulosche Esch sluit aan bij de bestaande infrastructuur van de omgeving. Hierbij is met name aandacht besteed aan de aansluiting met de toekomstige uitbreiding van de fietsroute ‘Rondje Zwolle’ van de gemeente en het bestaande openbare wandelgebied van het Bikkenraderbos.
Op het landgoed komen één landhuis met allure en enkele bijgebouwen te liggen. Dit landhuis zal de visuele spil worden van de Herkulosche Esch. Het huis bevindt zich binnen een met hagen omzoomd vierkant aan het eind van de laan die het goed zal ontsluiten (de huidige weg naar Jan van Arkelweg 2a). Eenieder die het landgoed benadert, zal worden verwelkomd door het aanzien van het statige huis. De andere bebouwing wordt in de nabije omgeving van het hoofdhuis geplaatst. Bij Herkulosche Esch wordt de tuinmanswoning met veldschuur (voor terreinonderhoud) ten westen van het omhaagde terrein van het statige landhuis geprojecteerd. Vlakbij, in het kwadrant direct ten zuiden van de tuinmanswoning, wordt een oranjerie geplaatst. De oranjerie, het onderkomen voor de horeca en clubhuis, zal worden opgetrokken in de typologie van een achttiende-eeuwse oranjerie inclusief geometrische tuin. Tuinmanswoning, oranjerie en onderhoudsschuurtje zullen op korte afstand van elkaar hun plek krijgen en bovendien op en nabij de deeltuinen.
Zoals is gebleken uit het Verhaal van de plek (Bijlage 5) is het oostelijke deel van het terrein van de Herkulosche Esch tot het begin van de twintigste eeuw in gebruik geweest als hakhoutbos. Het bos heeft historisch gezien dus enige significantie binnen het oostelijke landgoeddeel. Op de locatie van het historische perceel hakhout bevindt zich momenteel het huis Jan van Arkelweg 2a. Aangezien het beleid is om 30% bos / natuur aan te leggen op een nieuw landgoed en omdat het bos hier historisch gezien heeft gelegen, is dit de meest voor de hand liggende locatie om een bos te herintroduceren. Jan van Arkelweg 2a wordt hierbij behouden. Bebouwing en omliggende tuin zullen als een kleine open ruimte aan de rand van de bebossing worden opgenomen.
Omdat langs de noordelijke grens van het projectgebied al sprake is van een bos (het oude Bikkenrader bos en de in de jaren negentig aangelegde uitbreiding), is het wenselijk om juist hier te zorgen voor de hoogste bebossingsdichtheid (naast de herintroductie van het bosje hakhout). Vanaf de Jan van Arkelweg bezien is er dan sprake van een geleidelijk opgaande begroeiing: jonge aanplant van Herkulosche Esch, de vijftien jaar oude aanplant van het nieuwe Bikkenrader bos en de historische aanplant van het oude Bikkenrader bos.
Op een tweetal plaatsen wordt een aansluiting gemaakt tussen de nieuwe paden van het landgoed en de bestaande paden in het Bikkenrader bos. Deze aansluiting wordt in overleg met de gemeente Zwolle gerealiseerd. Hierdoor wordt niet alleen de relatie met Bikkenrade beleefbaar gemaakt, maar wordt ook voldaan aan de richtlijnen van de provincie dat een landgoed openbaar toegankelijk moet zijn. Op dezelfde manier wordt aansluiting gezocht met het gemeentelijke fietspad ‘Rondje Zwolle’.
De historische relatie tussen de Herkulosche Esch en de buitenplaats Bikkenrade wordt door het herintroduceren van het bos en het aansluiten van de fiets- en wandelpaden in ere hersteld.
In het landschappelijke park zal het concept van grote open terreinen binnen een voor het overige grotendeels besloten geheel, een goede basis vormen voor de aanleg van het 9holes par-3 golfparcours. De weide wordt hierbij vervangen door de holes.
In de kwadranten zal meer op kleinere schaal worden gewerkt waardoor dit beter in de typologie van de deeltuinen past.
Nieuwe landgoederen horen in beleid 30% bos /natuur te bevatten. Een 'golftuin' van circa 6 hectare beslaat al ongeveer de helft van het ruim tien hectare grote landgoed. Niet alle holes zullen daarom op de open 'weide' worden ondergebracht. Om het in het ontwerp geprojecteerde bos zoveel mogelijk buiten schot te houden, worden enkele kwadranten betrokken bij het par 3 golfparcours.
Op plaatsen waar het vanwege de plaatsing van holes noodzakelijk is deze rechtlijnigheid te doorsnijden, wordt de laanbeplanting plaatselijk onderbroken.
De plattegrond van een landschappelijke parktuin wordt gekenmerkt door meanderende paden. Tussen deze paden vormen zich lobvormige perken of open weiden. De lobvorm leent zich ook goed voor de contour van de holes: landschapsstijl en golftuin sluiten wat betreft vormgeving aan op eenzelfde typologie plattegrond. De lobvorm zal dan ook ten volste benut worden.
Het aanbrengen van kleinschalige niveauverschillen in het ontwerp past niet alleen binnen de typologie van de landschappelijke parkaanleg, maar grijpt ook terug naar het oorspronkelijke landschap op deze locatie. Naast de specifieke natuurinrichting met bos op het oostelijke landgoeddeel, zal in het westelijke deel met golftuinen veelvuldig gebiedseigen beplating worden toegepast en zal het gebied rijk zijn aan talloze gradienten van open naar gesloten beplanting, hoge en lage beplanting, natte en droge milieus, bezonde en beschaduwde taluddelen. Daarmee heeft het volledige landgoed belangrijke natuurwaarden en -potenties in zich.
In het bos dat op de Herkulosche Esch wordt geherintroduceerd, wordt een grote serpentineheuvel opgeworpen. Uit het cartografisch materiaal is gebleken dat ten tijde van de buitenplaats Bikkenrade een heuvel werd aangelegd ten zuiden van het hakhoutbosje. Dit was vrijwel zeker een onderdeel van de toenmalige parktuinaanleg.
De top van de heuvel kan via een pad dat rond de heuvel oploopt, worden bereikt. De heuvel in het ontwerp van Herkulosche Esch maakt deel uit van de wandeling die door het bos wordt aangelegd. Op de top kan een bankje of prieeltje worden geplaatst vanwaar men via één of meerdere zichtlijnen over het landgoed kan uitkijken.
Reeds is met de gemeentelijk archeoloog afgestemd dat deze ophoging niet zal kunnen leiden tot verstoring van mogelijk aanwezige archeologische resten.
Water speelt bij de Sallandse havezaten een belangrijke rol. In eerste instantie in de vorm van rechtlijnige elementen als grand canals en grachten en later in de vorm van grote vijvers en meanderende waterlopen. Een ander karakteristiek aspect bij met name de oudere havezaten is de plaatsing van het hoofdhuis in het water. Deze oude grachten zijn in de loop der eeuwen vaak vergraven tot vijvers.
Typologisch gezien vormt water dus een belangrijk aspect van de Sallandse landgoederen. Ook bij de historische voorbeelden is het water een kunstmatige ingreep in het landschap. In het ontwerp is dan ook ruimte geschapen voor een grote waterpartij.
Het hoofdhuis is, op een zelfde wijze als bijvoorbeeld Den Bergh in het water geplaatst. Deze omgrachting is aan de achterzijde uitgebreid tot een brede meanderende waterpartij. Hierdoor ontstaat de impressie van een organisch gegroeide situatie.
Water verhoogt de ecologische dynamiek in het gebied in bijzondere mate. Het draagt substantieel bij aan de biotoopkwaliteit voor beschermde faunasoorten die zich in het aangrenzende Bikkenrader bos bevinden. Ook heeft het een grote ecologische meerwaarde voor de te ontwikkelen flora- en faunasoorten in het plangebied zelf. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld de soortgroepen vaatplanten, insecten, amfibieën en vogels. De afwisseling tussen het hoge en droge (relatief warme) deel in het oostelijk gedeelte van het plangebied en de waterpartij in het noordwestelijk gedeelte maakt het plangebied tevens een geschikte biotoop voor reptielen.
In het schetsontwerp zijn de grote waterpartijen in het noordwestelijke deel geprojecteerd. Vanuit een geomorfologisch oogpunt is de keuze om juist op deze locatie waterpartijen aan te leggen het meest voor de hand liggend. Dit is het laagste en natste gedeelte van het terrein, waar sprake is van een PNV van Elzen-Essen-Iepenbos.
Het golfparcours dat in dit gedeelte van het landgoed een plek zal vinden, zal zich voegen naar de waterpartij. Waterelementen als vijvers en meanderende beken passen niet alleen binnen de typologie van het Sallandse landgoed, maar ook goed binnen het concept van de ‘golftuin’.
Gelet op de aanwezigheid van een TOP (toeristisch overstappunt) en een ‘golftuin’ met horeca, is het noodzakelijk om voldoende parkeerruimte te scheppen. Het is van belang om gemotoriseerd verkeer op het terrein tot een minimum te beperken. Dit betekent dat de parkeergelegenheden zo dicht mogelijk bij de entree moeten liggen, zonder dat de afstand tussen parkeerplaats en clubhuis / horeca te groot wordt. Er is voor gekozen om de parkeerplaats onder te brengen langs de hoofdlaan, meteen ten zuiden van de rechtlijnige deeltuinen. Zo wordt verkeer uit het park (en uit de buurt van het hoofdhuis, de tuinmanswoning en Jan van Arkelweg 2a) geweerd en is men toch op korte afstand van de ‘golftuin’ en de horeca van het goed. De parkeergelegenheid heeft door de locatiekeuze wel een prominente ligging. Om de visuele invloed van de auto’s te beperken/verzachten, is ervoor gekozen het parkeerterrein in te richten als een hoogstamboomgaard.
Men parkeert tussen en onder de bomen. Bovendien kan deze door middel van meidoorn- en sleedoornhagen gecompartimenteerd en omzoomd worden. Vandaag de dag zijn alle boomgaarden in de omgeving verdwenen (in ieder geval de gaarden die binnen zichtbereik van de Herkulosche Esch liggen). Met het herintroduceren van de gaard wordt dus teruggegrepen naar een historisch agrarische functie.
Het landgoed Herkulosche Esch huisvest een aantal aspecten die om diverse redenen visueel (en fysiek) van elkaar gescheiden dienen te worden. Met name de erven voor de twee woonhuizen zullen een meer besloten karakter krijgen. Als afscheiding voor deze private delen, maar ook als omzoming van het goed zullen dichte en minder dichte begrenzingen worden aangelegd. Inspiratie voor het type omheining kan worden gevonden in het Verhaal van de plek (Bijlage 5) en in het Gezicht van de plek (Bijlage 6) en zal bij de verschillende begrenzingen anders van opzet zijn.
Bij het hoofdhuis zal de omheining worden uitgevoerd als hoge haag. Door de omhaging op specifieke plaatsen open te houden, ontstaan er zichtrelaties tussen hoofdhuis met erf en de omgeving.
Ook de boomgaard (parkeerplaats), het onderhoudsgedeelte en het goed als geheel zullen begrensd worden. Inspiratie voor deze begrenzingen is veel meer gezocht in de typologie van de houtwal: een opgehoogde aarden wal die is beplant met bomen en struiken of een geschoren of ongeschoren meidoorn- of sleedoornhaag.
Zoals reeds besproken, worden langs de rechte lanen op het goed bomenrijen aangelegd.
Inspiratie voor een afscheiding kan ook gezocht worden in de slangenmuur. Dergelijke muren verschijnen regelmatig bij zeventiende- en achttiende-eeuwse landgoederen. Een slangenmuur is een tuinmuur, gebouwd in een slingerende lijn van gelijke dikte. Door de slingerende vorm zijn steunberen overbodig. Slangenmuren werden meestal gebruikt als fruitmuur. De concaven van de muur vormen beschutte plaatsen waarin windgevoelige planten of struiken gepoot kunnen worden. Als de muur op het zuiden wordt georiënteerd, is het mogelijk in een microklimaat (sub)tropische struiken te planten. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld druiven en vijgen.
Een bijzonder element dat bij verschillende Sallandse havezaten verschijnt is de beukenberceau. Deze maakte vaak deel uit van de wandelingen die vanaf het huis door de tuin liepen. Ook in de parkaanleg van Herkulosche Esch wordt een berceau geïntroduceerd. Deze bevindt zich in het noorden van het landgoed en zal dienen ter overdekking van het wandelpad alhier. Aangezien de wandelroute en de ‘golftuin’ dicht bij elkaar zullen liggen, is het wenselijk om de wandelaar te beschermen tegen golfballen die uit koers zijn gevlogen. De berceau zal dan ook niet alleen als aangenaam worden ervaren om onderdoor te wandelen, maar heeft ook een beschermende functie.
Bij Herkulosche Esch zal de belangrijkste zichtlijn vanaf de Jan van Arkelweg tot de gevel van het nieuwe hoofdhuis lopen. Dergelijke zichtassen zijn karakteristiek voor historische landgoederen. Binnen het landgoed zal het aantal zichtassen tussen de gebouwen vanwege de private sfeer van het hoofdhuis, de tuinmanswoning en Jan van Arkelweg 2a beperkt zijn. Wel zullen er vista’s worden gecreëerd vanwaar men de tuinen en het parkbos kan overzien. De belangrijkste uitkijkpunten zullen op de top van de serpentineheuvel, het bankje op de uiterst noordwestelijke hoek en het middelste bruggetje van de waterpartij liggen.
Andere zichtlijnen binnen het goed zijn bijvoorbeeld vanuit de berceau in de noordoosthoek en vanuit de oranjerie op diverse onderdelen van de deeltuinen en op een deel van het landschappelijke park. Naar buiten toe is het mogelijk om de omliggende boerderijen visueel met het landgoed te verbinden. Historisch bezien was een landgoed niet compleet zonder boerderijen. Rondom de projectlocatie liggen vier boerderijen die zichtbaar zijn. Deze zullen door middel van vista’s vanaf open plekken aan de randen van het landgoed visueel bij de Herkulosche Esch worden betrokken.
Het hoofdhuis vormt de ruimtelijke spil van het goed. Het huis wordt opgetrokken in een architectuur die sterk is beïnvloed door huis Den Berg: een classicistische opbouw met twee bouwlagen, geplaatst onder een zadeldak waarbij de centrale risaliet drie assen telt en door middel van een halfrond timpaan wordt bekroond. Aan de hof vóór het huis zal een eenlaags bouwhuis worden opgetrokken die wat betreft architectuur is geïnspireerd op de hoofdbouw. Het privéterrein waarop het hoofdhuis en het bouwhuis zijn gelegen, wordt omzoomd door een hoge haag. Aan de voorzijde is deze grotendeels open gehouden zodat men vanaf de lange met bomen omzoomde hoofdlaan zicht heeft op het huis.
Het hoofdhuis zal in het water zijn geplaatst. De omgrachting van het hoofdhuis is aan de achterzijde en westelijke zijde als meanderende vijverpartij uitgewerkt. De westelijke tak blijft binnen de contouren van het privéterrein liggen, de noordelijke tak loopt verder over het landschappelijke deel met ‘golftuin’. Ook bij de waterpartijen is de haag open gehouden, waardoor zichtassen (over het water) ontstaan.
Ten westen en ten zuidwesten van het vierkante terrein met hoofdhuis liggen deeltuinen. In een van de kwadranten van de deeltuin wordt een oranjerie gebouwd, met aan de voorzijde (westzijde) geometrische tuinen. De oranjerie zal dienst doen als bescheiden horecagelegenheid en clubhuis bij de ‘golftuin’. De oranjerie wordt opgetrokken in een architectuur met sobere vormgeving, bestaande uit een eenlaags bakstenen gebouw onder schilddak, waarbij de gevels zijn voorzien van grote raampartijen en openslaande deuren. De architectuur is in opzet en vormgeving sterk gelieerd aan de architectuur van de bouwhuizen. Om meer ruimte te scheppen voor de horeca en het clubhuis kan in de toekomst inspiratie worden gezocht in de negentiende-eeuwse vrijstaande kas, die wordt gekenmerkt door een ranke gietijzeren constructie.
Naast het bouwhuis en de oranjerie als bijgebouwen van het landhuis zal er ook een 'tuinmanswoning' worden opgetrokken, dicht in de buurt van de oranjerie en haar geometrische tuin. De tuinmanswoning is opgetrokken in een karakteristieke vormgeving waar kenmerken uit de chaletstijl en cottagestijl bepalend zijn. Het terrein wordt omringd door een haag en is eenvoudig van opzet. Op het terrein van de tuinmanswoning zal de onderhoudsschuur worden geplaatst.
Het park heeft voornamelijk een openbaar karakter en dient primair de ecologische waarden en extensief recreatief medegebruik. De insteek is het landgoed toegankelijk te laten zijn voor het publiek en geschikt te maken voor fietsers, wandelaars en ruiters. Een goede aansluiting met de fietsroute ‘Rondje Zwolle’ is een vereiste, evenals een optische aansluiting met het Bikkenraderbos ten noorden van het projectgebied.
Binnen voornoemd ruimtelijk kader zullen de volgende functies worden ontwikkeld. Beide initiatiefnemende families zullen op het nieuwe landgoed gaan wonen waarbij de basis van de ruimtelijke structuur bestaat uit een landhuis (ruimtelijke hoofdwoning) met allure met diverse bijgebouwen (waaronder de ruimtelijk ondergeschikte tweede woning), geplaatst in een parkaanleg. De voor het landgoedonderhoud benodigde gebouwen alsmede bijgebouwen bij de woningen worden opgenomen in het geintegreerde ontwerp voor het landgoed. Bijgebouwen worden binnen het erf van de woningen gesitueerd.
Het is de bedoeling op het nieuwe landgoed een ‘golftuin’ in te bedden in het landschappelijke tuinontwerp. De ‘golftuin’ is bedoeld als bescheiden recreatieve gelegenheid en zal een steentje bijdragen aan de instandhouding van het landgoed. Er zal een bijgebouw komen waarin een clubhuis wordt ondergebracht met wat kleinschalige horeca. Deze aanvullende activiteiten zullen vooral zijn gericht op wandelaars, fietsers (en ruiters) van het ‘Rondje Zwolle’, dat langs het landgoed zal lopen.
Het bestemmingsplangebied is gelegen ten zuidoosten van Zwolle. Ten oosten van het plangebied ligt de Wijheseweg, provincialeweg N337 tussen Zwolle via Wijhe naar Deventer. Het plangebied wordt aan de zuidkant ontsloten via de Jan van Arkelweg. De Jan van Arkelweg is een buiten de bebouwde kom gelegen erftoegangsweg, de maximumsnelheid bedraagt 60 km/uur.
Aan de hand van de CROW-publicatie 317, Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, is de verkeersgeneratie berekend voor het landgoed. De berekening is onderstaande tabel weergegeven.
Functie | aan- tal | eenheid |
kencijfer min max |
per |
verkeersgeneratie min max gem. |
|||
Restaurant (clubgebouw) | 300 | m2 | 56 | 64 | 100 m2 bvo | 168 | 192 | 180 |
Golftuin | 9 | Holes | 178,5 | 211,5 | 18 holes | 89 | 106 | 98 |
Woningen | 2 | Woningen | 7,8 | 8,6 | Woning | 16 | 17 | 16 |
totaal | 273 | 315 | 294 |
Uit de berekening blijkt dat er bij een maximale bezetting van met name het clubgebouw (geschikt voor zo'n 80 bezoekers) en de golfholes gemiddeld 294 nieuwe verkeersbewegingen per dag worden gegenereerd. Dit gemiddelde betreft een theoretisch maximum, dat in de praktijk lager zal liggen, omdat een aanzienlijk deel van het bezoek aan het clubgebouw zal bestaan uit gebruikers van de golftuin. Deze zijn nu appart weergegeven, waardoor er gedeeltelijk een dubbeltelling is opgenomen in de verkeerscijfers. Hiermee wordt evenwel aangetoond dat zelfs bij maximale benutting van alle onderdelen door volledig verschillende bezoekersgroepen er nog steeds geen verkeersknelpunt ontstaat.
Zoals aangegeven, wordt verkeer afgewikkeld op de Jan van Arkelweg, die vervolgens aansluit op de Wijheseweg. De verkeersintensiteit is dusdanig laag dat dit niet leidt tot knelpunten.
Het parkeren wordt volledig op eigen terrein, nabij de betreffende voorziening, afgewikkeld. De gemeente heeft in haar Bouwverordening 2010 parkeernormen opgenomen. Deze normen zijn gehanteerd om de parkeerbehoefte te bepalen. In onderstaande tabel is dit weergegeven. Het gebied kan worden gekenmerkt als zijnde niet stedelijk en is in het 'overig' deel van Zwolle gesitueerd.
Functie | aantal | eenheid |
kencijfer min max |
per |
parkeergeneratie min max gem. |
|||
Restaurant (clubgebouw) | 300 | m2 | 14 | 16 | 100 m2 bvo | 42 | 48 | 45 |
Golftuin | 9 | Holes | 6 | 8 | Per hole | 54 | 72 | 63 |
totaal | 96 | 120 | 108 |
Bij het clubgebouw en de golfholes zullen 108 parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
Ook bij de op te richten woningen worden bij elke woning tenminste twee parkeerplaatsen gerealiseerd. Deze parkeerplaatsen zijn niet verder aangeduid.
Het fietspad Rondje Zwolle zal dusdanig worden geprojecteerd dat het aansluit bij de gemeentelijke route. Het pad loopt ter hoogte van het landgoed aan de zuidzijde van het plangebied en sluit hier aan op de openbare weg. Bovendien zal Landgoed Herkulosche Esch een opstappunt worden waar mensen niet alleen hun auto kunnen parkeren maar ook in de bescheiden horeca van het landgoed iets kunnen nuttigen en kunnen rusten. De oranjerie van het landgoed heeft daarom haar plek gekregen vlak bij de parkeerplaats en het fietspad. Ook de wandelpaden langs en door het landgoed sluiten aan bij het openbare netwerk en leiden de wandelaar tevens langs de oranjerie met haar tuinen als rustpunt en bijzondere plek om te verpozen.
Door BOOT is het rapport Waterhuishouding uitgewerkt (Bijlage 11). Het "Plan Herkulosche Esch te Zwolle", documentnummer P13-0091-007, revisiedatum 16 mei 2013 bevat voor wat betreft de waterhuishouding de volgende conclusies en oplossingen.
Gezien de beperkte infiltratiecapaciteit van de ondergrond, wordt het infiltreren van hemelwater naar de ondergrond minder wenselijk geacht. Het voornemen is om binnen het plangebied een vijverpartij te realiseren. De benodigde ruimte om het afstromende hemelwater binnen het plangebied te kunnen bergen kan daarmee gevonden worden in de vorm van oppervlaktewater. In de vijverpartij wordt het hemelwater, afkomstig van verharde oppervlakken, tijdelijk geborgen en infiltreert het vervolgens naar de ondergrond.
De vijverpartij zal niet gekoppeld worden aan het watersysteem van het waterschap, maar in contact komen te staan met het grondwater. Voor nadere toelichting zie §4.4 van Bijlage 11.
Afstromend hemelwater van de bebouwing zal middels een ondergrondse HWA verzamelleiding afgevoerd worden naar de vijverpartij. De afstand van de twee zuidelijk gelegen gebouwen tot de vijverpartij is relatief groot. Voor het afvoeren van hemelwater van de zuidelijk gelegen gebouwen naar de vijverpartij zijn relatief lange afvoerleidingen benodigd.
Om verversing van het water in de vijverpartij enigszins te bevorderen wordt, ondanks de afstand, geadviseerd het afstromend hemelwater van de zuidelijk gelegen bebouwing af te voeren naar de vijverpartij. Gezien de grondwaterstand (GHG 1,20 m – 1,90 m –mv) binnen het plangebied, zal bij het handhaven van de bestaande maaiveldhoogtes, gerelateerd aan de ontwateringsnormen, voldoende ontwatering gewaarborgd zijn.
Met bovenstaande omgang van het hemelwater is de trits vasthouden-bergen-afvoeren op doelmatige wijze ingevuld.
De nieuwbouw leidt tot een toename aan verhard oppervlak van ca. 1.445 m2. Hierdoor is geen sprake van toename aan verhard oppervlak van >1.500 m2 en is, conform beleid Waterschap, geen compensatie benodigd. Om afstromend hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak in de toekomstige situatie te kunnen bergen c.q. infiltreren dienen, conform eisen van de gemeente, bergings- c.q. infiltratievoorzieningen te worden gerealiseerd. De aan te leggen vijver voldoet hiervoor ruimschoots.
Ter plaatse van de Jan van Arkelweg nr. 2a is een gemeentelijk drukrioleringspompput aanwezig. Deze pompput voert het vuilwater af middels persriolering naar de bestaande persleiding langs de Wijheseweg. Binnen het plangebied zullen de woningen en horecagelegenheid behorend bij het golfterrein worden voorzien van een DWA huisaansluitleiding, welke middels een verzamelleiding dient te worden aangesloten op de pompput. In Bijlage 11 is de capaciteitsberekening van deze aansluiting uitgewerkt.
Inleiding
In 2002 is door de gemeente Zwolle een Archeologische Waarderingskaart Zwolle vervaardigd. Voor de waarderingskaart is gebruik gemaakt van informatie uit het Archeologisch Archief (CAA) bij de Rijksdienst voor het cultureel erfgoed in Amersfoort (RCE), informatie van amateur-archeologen, gegevens van de archeologische sectie van de gemeente Zwolle, het kadastrale minuutplan uit 1832, de geomorfologische kaart en waarnemingen in het veld. Dit heeft geresulteerd in een analoge en digitale waarderingskaart. De digitale versie is door de gemeente verwerkt en toegankelijk gemaakt binnen het geografische informatiesysteem Geopoort. In 2002 is vastgelegd dat de kaart dynamisch is. Dit betekent dat de waarde van de gebieden kan veranderen.
Bestemmingsplannen en archeologische waarden
In de Wet voor de archeologische monumentenzorg en het daarop gebaseerde archeologiebeleid binnen de gemeente Zwolle is vastgelegd dat de archeologische waarden in de bestemmingsplannen vastgelegd moeten worden met de erbij horende consequenties. Bij de vernieuwing van alle bestemmingsplannen wordt per bestemmingsplangebied de archeologische waarderingskaart opgewaardeerd. De jongste inzichten worden er in verwerkt.Aan de verschillende waarden worden consequenties verbonden. Er zijn 5 waarden: 0%,10%, 50%, 90% en 100%.
Voor onderhavig gebied gelden twee waarden: 90 en 100 %. Beide waarden gaan uit van een archeologisch gezien zeer waardevol gebied of een archeologische toplokatie. Dit betekent dat in alle gevalleen bij een ingreep van meer dan 100 vierkante meter en 0.5 meter diep een opgraving noodzakelijk is. Deze opgraving zal moeten voldoen aan de wettelijk voorgeschreven regels conform het Kwaliteitshandboek voor de Nederlandse Archeologie (KNA). De hiermee gepaard gaande kosten komen ten laste van de 'verstoorder'.
De gebiedsbeschrijvingen
Het plangebied wordt op de Archeologische Waarderingskaart Zwolle opgesplitst in twee deelgebieden: gebied 28 met een waarde van 90 % en gebied 32 met een waarde van 100%. Voor beide gebieden geldt dat de ondergrond wordt gevormd door dekzand en dat het mogelijk gaat om twee dekzandruggen die beide een noord-zuid oriëntatie hebben.
In de beschrijving van gebied 28 wordt verwezen naar de in 1990 ontdekte nederzetting uit de bronstijd in Ittersummerbroek. Hier zijn tijdens opgraving meerdere boerenerven aangetroffen. De verwachting is dat de nederzetting zich in zuidelijke richting voortzet en dat de kans op grondsporen daar hoog is.
De beschrijving van gebied 32 is gebaseerd op de in 2002 aangetroffen sporen van een zeer omvangrijke nederzetting uit de derde eeuw na Christus. Het vondstmateriaal uit deze nederzetting wijst erop dat bewoners handel dreven met het Romeinse Rijk. Ruilmiddel was waarschijnlijk ijzer. Dit ijzer werd vervaardigd uit in het Vechtdal gewonnen ijzererts dat in de nederzetting in ovens werd uitgesmolten. Tijdens het onderzoek zijn meerdere ijzersmeltovens aangetroffen. De verwachting is nagenoeg 100 % dat in de direct aangrenzende weilanden van het terrein waar de opgravingen hebben plaatsgevonden sporen van de nederzetting aanwezig zijn.
Naar aanleiding van deze gebiedsgegevens en de reeds uitgevoe rde bureaustudie (Bijlage 4) zal vanwege de hoge archeologische waarde nader veldonderzoek moeten plaatsvinden. Parallel daaraan is in voorliggend plan een beschermende dubbelbestemming opgenomen.
Uitgangspunt is dat de cultuurhistorische waarden in stand worden gehouden en waar mogelijk worden versterkt. Cultuurhistorie geldt verder als inspiratiebron bij ruimtelijke ontwikkelingen. In paragraaf 5.2 van deze toeklichting is reeds uitvoerig uiteengezet hoe cultuurhistorische waarden en priniepes ten grondslag liggen aan het landgoedontwerp.
Wat betreft het plan en de onderzoeken die zijn uitgevoerd stelt de provincie het volgende aangaande de NB wet:
“de aanleg en het gebruik van het nieuwe landgoed Herkulosche Esch te Zwolle zal geen negatieve gevolgen hebben voor de instandhoudingsdoelen van het op circa 780 m afstand gelegen Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden IJssel’. Gezien de afstand worden er geen effecten verwacht op gebied van geluid, licht en/of trillingen op soorten in het N2000-gebied. Ook zijn er geen directe effecten te verwachten op de in het N2000-gebied aanwezige habitattypen. De toename in verkeersbewegingen zal, gezien de afstand en de te verwachten intensiteit, ook niet leiden tot een toename van stikstofdepositie in het N2000-gebied.
Effecten op herbivore wintervogels kunnen worden uitgesloten. De doelstellingen ten aanzien van foerageergebied voor deze soorten zijn gericht op de ruimte binnen het N2000-gebied Uiterwaarden IJssel zelf en niet zozeer op foerageergebied hierbuiten. Afname aan foerageergebied buiten N2000-gebied heeft als zodanig geen effecten op de instandhoudingsdoelen van deze soorten.
Daarnaast is er in de omgeving voldoende alternatief foerageergebied voor deze soorten voorhanden. Op basis hiervan vindt de provincie een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet voor dit project niet noodzakelijk”.
In een overleg (in december 2010) tussen de ecoloog (R. Engbers) en de gemeente is praktisch en inhoudelijk gezocht naar een aanpak waarbij de samenhang van aanwezige waarden met de mogelijkheden van de nieuwe ontwikkelingen optimaal kunnen worden benut.
De volgende uitgangspunten zijn van belang geweest bij dit overleg:
Het resultaat van dit overleg was de afspraak dat:
In de rapportage "Toetsing Flora- en faunawet in verband met de voorgenomen herinrichting van een terrein aan de Jan van Arkelweg te Zwolle"(rapport 1000603, Revisie Concept 2, 5 mei 2011, zie bijlage 13) zijn de volgende conclusies en bevindingen opgenomen.
In het plangebied werden drie beschermde soorten waargenomen: de Grote kaardenbol, de Mol en de Veldmuis. Dit betreft echter soorten van tabel 1 AMvB artikel 75 van de Flora- en faunawet waarvoor sinds 23 februari 2005 een algemene vrijstelling in het kader van de Flora- en faunawet wordt verleend bij, onder andere, ruimtelijke ontwikkelingen.
Voor de waargenomen vogelsoorten in het plangebied geldt dat de nesten niet jaarrond zijn beschermd. Negatieve effecten van de ingreep op de aangetroffen beschermde vogelsoorten, in de vorm van verstoring en vernietiging van enkele nesten, worden verwacht wanneer het aanwezige broedbiotoop wordt vernietigd gedurende de periode dat broedende vogels aanwezig zijn. Om deze effecten te mitigeren wordt aanbevolen de werkzaamheden niet plaats te laten vinden in de broedperiode (voor de meeste vogels 15 maart – 15 juli) en het gebied te inspecteren op broedgevallen vlak voor aanvang van de werkzaamheden. In de Flora- en faunawet wordt geen vast begrensde broedperiode gehanteerd. Indien een broedgeval zich voordoet, wordt dit gekwalificeerd als broedperiode, ongeacht de datum.
Het bosgebied direct ten noorden van het plangebied biedt potentie aan verschillende soorten broedvogels, maar zeker ook aan de soortgroep vleermuizen. Voor deze soortgroep is het van belang om de uitstraling van geluid en licht zoveel mogelijk te beperken. Uitvoering van de werkzaamheden in de periode maart tot oktober kan een verstorend effect hebben op vleermuizen die het plangebied gebruiken als migratieroute of foerageergebied. Hiermee samenhangend wordt aangeraden om de werkzaamheden in het plangebied niet in deze periode op te starten in verband met de uitstralende effecten naar het bosgebied.
Hoewel de Weidegeelster geen bescherming geniet onder de Flora- en faunawet, wordt aanbevolen met deze zeldzame soort rekening te houden bij de herinrichting. De Weidegeelster is een soort die in Nederland zeer lokaal voorkomt, waarbij de meeste vindplaatsen zich bevinden in het (oorspronkelijke) stroomgebied van de IJssel. Deze soort is derhalve karakteristiek voor de omgeving.
Er bestaat geen noodzaak tot het aanvragen van ontheffingen in het kader van de Flora- en faunawet. Wel blijft voor alle soorten de algemene zorgplicht gelden. Bij verstoring van dieren tijdens de werkzaamheden moeten deze daarom de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.
Voor de vogels die zijn aangetroffen in het plangebied geldt dat de nesten buiten het broedseizoen niet van belang zijn voor de instandhouding van de soort. Indien de werkzaamheden buiten de broedperiode worden uitgevoerd, met voorkeur in het winterhalfjaar, is het derhalve niet nodig ontheffing aan te vragen.
Tevens is uitvoering in het winterhalfjaar aan te bevelen om verstoring van de aanwezige vleermuizen te voorkomen. Uitvoering van de werkzaamheden in de periode maart tot oktober kan een verstorend effect hebben op vleermuizen die het plangebied gebruiken als migratieroute of foerageergebied.
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen Speciale Beschermingszones in het kader van de EU-Habitatrichtlijn of de EU-Vogelrichtlijn waarop de ingreep een negatief effect zal sorteren. Als bij de herinrichting van het gebied rekening wordt gehouden met de potenties van het gebied, zou dit mogelijk wel een positief effect kunnen hebben op het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel.
Het verdient sterk aanbeveling om bij de herinrichting er naar te streven de resterende ecologisch waardevolle elementen in het plangebied te behouden en de nieuwe inrichting goed af te stemmen op de historische inrichting en het nabijgelegen Natura 2000 gebied Uiterwaarden IJssel (noord). In dat geval zal de beoogde herinrichting van het plangebied een substantiële ecologische winst voor niet alleen het plangebied maar ook het ten noorden aangrenzende gebied Bikkenrade-oud en Bikkenrade-nieuw en het vorengenoemde Natura 2000 gebied genereren.
Uit de ecologische onderbouwing van Engbers Bosbeheer is gebleken dat het terrein van de Herkulosche Esch kan worden aangeduid als een overgangstype Milio Fagetum - Stellario Carpenitum met een mogelijk accent, gezien de voedselrijkdom, naar Fraxino-Ulmetum.
Op basis van de inventarisatie ter plekke kan een drietal PNV varianten worden vastgesteld. Deze samenstelling is het gevolg van de karakteristieke geomorfologie waarbij grofweg van west naar oost sprake is van een nat naar droog landschap en van zuidwest naar noordoost sprake is van een geleidelijke helling. Ruwweg op het punt waar alle drie PNV varianten samenkomen is het met een haag omkaderde hoofdhuis in het schetsontwerp geprojecteerd.
De drie typen zijn: Gierstgras-Beukenbos, Essen-Iepenbos en Elzenrijk-Essen-Iepenbos. Het beheersmatig sturen richting deze PNV varianten heeft een, vanuit ecologisch oogpunt bezien, grote potentie in zich voor de ontwikkeling van het plangebied alsmede de directe omgeving daarvan (Bikkenrade-oud en Bikkenrade-nieuw en het Natura 2000 gebied Uiterwaarden IJssel (noord). Hoewel in sommige gedeelten van het landgoed geen bos is gepland, kan hier wel bij de invulling van diverse perken of parkdelen rekening mee worden gehouden.
Het noordwestelijke deel is verreweg het natste. De PNV betreft hier een Elzen-Essen-Iepenbos. Dit gedeelte zal onderdeel zijn van het landschappelijke park waarin water en open weiden een rol zullen hebben. Hierbij zal ook wat bos worden aangeplant als afsluiting van het park aan de westzijde en als overgang naar het jonge Bikkenraderbos aan de noordzijde. Op natuurlijke wijze zal een deel van het golfparcours hier haar plek vinden. De PNV zal bij de aanleg als uitgangspunt dienen.
In het oostelijke gedeelte van Herkulosche Esch zal een wandelbos worden aangelegd. Dit gedeelte van het landgoed is zowel het hoogste als droogste gelegen. Hoewel de oorspronkelijke helling in de loop der jaren is verdwenen, is het nog wel herkenbaar aan de hogere ligging van het oude Bikkenrader bos (dat oorspronkelijk een naaldbos was). Bij dit bos zal de PNV, Gierstgras-Beukenbos, de basis vormen voor de aanplant.
Bij het meest zuidelijke gedeelte zal het Essen-Iepenbos het uitgangspunt zijn bij de inrichting. Bij de overgang tussen de verschillende PNV’s zal de aanplant wat betreft soortengebruik geleidelijk in elkaar overgaan. Dit samenkomen van drie PNV’s wordt binnen het omhaagde terrein van het hoofdhuis op geabstraheerde wijze nog eens benadrukt, waarbij drie delen van de tuin elk een eigen florasamenstelling krijgen.
Dit bestemmingsplan is gemaakt conform het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle'. Dit handboek is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
De inleidende regels zijn van algemene aard en bestaan uit de volgende regels:
Toelichting op de regels voor de enkelbestemmingen:
Het gehele plangebied is onderverdeeld in enkelbestemmingen. Dit in tegenstelling tot een bestemming die andere bestemmingen als dubbelbestemming overlapt. De dubbelbestemmingen behoeven niet in het gehele plangebied voor te komen.
Een enkelbestemming kan in het plangebied op één plaats, maar ook op meerdere plaatsen voorkomen. De bij deze bestemmingen behorende regels zijn per bestemming in een apart artikel ondergebracht.
Alle regels die op een bepaalde bestemming van toepassing zijn, worden zoveel mogelijk in de bestemmingsregels zelf geregeld. Op deze wijze wordt bij de digitale versie van het plan bij het aanklikken op adres of bestemmingsvlak zo veel mogelijk informatie gegeven zonder dat er verder doorgeklikt behoeft te worden.
De opbouw van een bestemmingsregel is als volgt:
Per bestemmingsonderdeel wordt hierna een korte toelichting wordt gegeven.
In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie wordt als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid wordt aangegeven door de zin 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie in de bestemming. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar bevat ook inrichtingsaspecten.
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld.
Bij woningen wordt een onderscheid gemaakt tussen 'hoofdgebouwen', 'bijbehorende bouwwerken' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak'. Een 'bijbehorend bouwwerk' is een 'uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op het zelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk met een dak'. Deze definitie is gelijk aan de definitie in het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Voor de andere functies geldt dat er meestal geen sprake is van 'bijbehorende bouwwerken'. Bij deze functies wordt dan alleen gebruik gemaakt van de begrippen 'gebouwen' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde'.
De maatvoering waaraan een (hoofd)gebouw, bijbehorend bouwwerk c.q. bouwwerk, geen gebouw zijnde, dient te voldoen wordt in deze regel opgenomen. De maximale goothoogte en maximale bouwhoogte worden in meters weergegeven, de dakhelling in graden.
De hoogte van de gebouwen wordt op de plankaart aangegeven, indien er geen uniforme hoogteregels voor de gehele bestemming van toepassing zijn. Dit wordt gedaan door middel van een symbool in de vorm van een rondje verdeeld in een matrix met 2 vlakken. Boven staat de maximale goothoogte in meters vermeld, daaronder de maximale bouwhoogte in meters. Het symbool is gekoppeld aan het bouwvlak, of indien er geen bouwvlak aanwezig is, aan (een deel van) het bestemmingsvlak.
Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder d, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat door burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen worden gesteld. Het betreft hier nadere eisen ten behoeve van bepaalde doorgaans kwalitatief omschreven criteria, zoals stedenbouwkundig beeld, woonsituatie, en verkeersveiligheid. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een bouwvergunning sturend op te treden door het stellen van nadere eisen. De criteria zijn in de bepaling van nadere eisen zelf opgenomen.
De procedure voor het stellen van nadere eisen is in deze bestemmingsregels omschreven in hoofdstuk 3.
Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat bij een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. In deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de bouwregels waarvan kan worden afgeweken. Een afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels wordt alleen opgenomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht in verband met het gewenste beleid en het een afwijking of verduidelijking betreft van de algemene afwijkingsregels. De criteria zijn in de afwijkingsregel zelf opgenomen.
De procedure voor het afwijken van de bouwregels is omschreven in de Wabo.
Door het opnemen van de eis voor een omgevingsvergunning overeenkomstig artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo, kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een omgevingsvergunning worden verbonden. Het betreft het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden. Het bouwen wordt niet aangemerkt als zo'n inrichtingsactiviteit. De eis voor een dergelijke omgevingsvergunning wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals de landschappelijke of cultuurhistorische waarde. De eis voor deze omgevingsvergunning wordt met de criteria voor vergunningverlening in de bestemmingsregel opgenomen.
In artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo wordt aangegeven dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Ter verduidelijking worden in een aantal bestemmingen in de specifieke gebruiksregels specifieke vormen van gebruik met name uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.
Bij specifieke gebruiksregels wordt in een aantal bestemmingen een daarop gerichte afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Bij zo'n specifieke afwijkingsbevoegdheid zijn ook hier de criteria opgenomen. Ook deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro
De procedure voor het afwijken van de gebruiksregels is omschreven in de Wabo.
Toelichting op de regels voor dubbelbestemmingen:
Een dubbelbestemming wordt opgenomen in een bestemmingsplan wanneer er sprake is van twee functies die onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. Het opnemen van een dubbelbestemming zorgt met het oog op een specifiek belang voor bescherming van het betreffende gebied.
Deze bestemmingen liggen als het ware over de reguliere (enkel)bestemmingen heen. De bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming geeft aan dat de gronden, naast de andere aan die gronden gegeven (enkel)bestemmingen, mede voor deze dubbelbestemming zijn bestemd.
De opbouw van een dubbelbestemmingregel is dezelfde als die van een (enkel)bestemmingsregel, maar alleen die regels worden ter aanvulling opgenomen die noodzakelijk zijn. De regels in de dubbelbestemming geven de verhouding van de enkelbestemming ten opzicht van de dubbelbestemming aan.
In de algemene regels zijn de volgende regels in onderstaande volgorde opgenomen:
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel;
Artikel 12 Algemene bouwregels;
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
Artikel 14 Algemene wijzigingsregels;
Artikel 15 Algemene procedureregels.
In dit laatste hoofdstuk komen de overgangsregels en de slotbepaling aan de orde.
Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd. Ze zijn alfabetisch gerangschikt met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingplan die als eerste zijn genoemd.
Het doel van deze regels is om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen. Dit als aanvulling op de gevallen waarbij het woordenboek van Van Dale geen uitsluitsel geeft.
Dit is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.
Hierna wordt - voor zover nog nodig - een toelichting op een aantal artikelen van de bestemmingsregels gegeven:
De locatie waar bos gaat worden aangelegd in de noord- en oostzijde van het plangebied is bestemd als 'Bos'.
De bestemming 'Natuur' is opgenomen voor de natuurontwikkeling en de daaraan ondergeschikte sportieve dagrecreatie. Teneinde deze ondergeschiktheid te waarborgen, is een norm van maximaal 40% sportieve dagrecreatie in de bestemmingsomschrijving opgenomen.
Artikel 5 Recreatie - Dagrecreatie
De bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' is opgenomen voor de geplande golftuin, met alle bijbehorende voorzieningen.
In de bestemming is een bouwvlak opgenomen waar een (club)gebouw kan worden gerealiseerd. Binnen dit gebouw is ook horeca toegestaan uit de horecacategorieen 1 t/m 4.
Op de verbeelding is de specifieke locatie opgenomen waar het parkeerterrein gerealiseerd dient te worden.
De (voor-)tuinen bij de woningen zijn bestemd als 'Tuin'.
Artikel 7 Verkeer - Erftoegangsweg
Deze bestemming is opgenomen voor het verkeers- en verblijfsgebied. ook de bijbehorende bermen, voetpaden, fietspaden en parkeerplaatsen in de bestemming opgenomen. Ook groenvoorzieningen en speelvoorzieningen zijn als onderdeel van de verblijfsfunctie mogelijk in deze bestemming. Binnen deze bestemming mogen ook gebouwtjes voor openbare nutsvoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen tot 50 m² worden gebouwd.
Deze bestemming is bedoeld voor het te realiseren eengezinshuis. Dit zijn gebouwen, welke één woning omvatten.
Uitgangspunten:
In de voortuinen en delen van de achtertuinen komt de bestemming 'Tuin', waar in principe geen gebouwen en carports zijn toegestaan.
Beroep aan huis:
Volgens vaste jurisprudentie moet binnen een woonbestemming ook een aan huis verbonden beroep worden toegelaten. Uit de jurisprudentie kan als enige ruimtelijk relevant criterium worden afgeleid het hebben van 'een ruimtelijke uitwerking of uitstraling, die in overeenstemming is met de woonfunctie van het betrokken perceel'.
Er is in dit plan een regeling opgenomen voor het gebruik van een deel van een woning voor een aan huis verbonden beroep, zoals in de gemeente Zwolle bij deze bestemming gebruikelijk is. De beperking van het ruimtebeslag van de woning met inbegrip van de bijgebouwen tot 30% van het vloeroppervlak van de woning (met een absoluut maximum van 50 m²) dient om het verlies of de bovenmatige aantasting van de woonfunctie of van het woonkarakter tegen te gaan. Op deze wijze wordt tevens voorkomen dat de verkeersaantrekkende werking te groot zal worden.
Het verhuren of anderszins beschikbaar stellen van woonruimte aan derden voor de uitoefening van een beroep of bedrijf, hoe gering ook van omvang, is zonder meer als strijdig met de woonbestemming aan te merken.
In de begrippen is een definitie opgenomen over wat onder een aan huis verbonden beroep moet worden verstaan. Het gaat om een dienstverlenend beroep. De definitie is gelijk aan de landelijk gehanteerde standaarddefinitie. Indien er personeel in dienst wordt genomen kan er eerder sprake zijn van een ruimtelijke uitwerking of uitstraling die niet met de woonfunctie in overeenstemming is.
Bouwwerken die geen gebouwen zijn, zonder dak:
Bij de regeling van deze bouwwerken is geen verschil gemaakt tussen verschillende soorten bouwwerken. Elk bouwwerk dat functioneel past in de bestemming kan worden toegelaten. Volstaan is met algemene bepalingen omtrent de maximale hoogte. Daarbij is voor erf- of perceelafscheidingen aansluiting gezocht bij het criterium voor vergunningvrij bouwen van het Bor en voor de ontheffing bij het criterium van de Bouwverordening.
Voor deze bestemming gelden grotendeels dezelfde regels als voor de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat deze bestemming voorziet in woningen met een aanzienlijk groter volume (maximaal 2.300 m³), en een groter oppervlak aan bijbehorende bouwwerken (maximaal 300 m³). Tevens is de oppervlakte voor het beroep aan huis uitgebreid.
Artikel 10 Waarde - Archeologie
Uitgangspunten voor deze dubbelbestemming zijn:
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 12 Algemene bouwregels
In dit artikel wordt geregeld dat een bouwplan moet voorzien in voldoende ruimte voor parkeren, laden en lossen.
Wat voldoende is, wordt op basis van het algemene parkeerbeleid van de gemeente Zwolle bepaald tijdens de beoordeling van een bouwplan.
Bij een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, indien anderszins in voldoende ruimte kan worden voorzien. Hierbij kan gedacht worden aan het betalen van een compenserende bijdrage aan de gemeente Zwolle. Ten slotte kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken in bijzondere omstandigheden, onder andere op basis van criteria van het algemene parkeerbeleid.
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
In deze regels de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn.
Artikel 14 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de situering en de vorm van de in het plan aangegeven bouwvlakken met bijbehorende tuinen, erven, wegen en groenvoorzieningen te wijzigen.
Artikel 15 Algemene procedureregels
Hierin wordt de standaardprocedure bij Zwolse bestemmingsplannen voor de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis beschreven.
Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Bro is voorgeschreven.
Tevens is een hardheidsclausule opgenomen in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht op de wijze zoals door de regering bij de totstandkoming van het Bro werd aanbevolen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingregel van het plan.
Dit bestemmingsplan is vervaardigd conform de richtlijnen van het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 19.
Het bestemmingsplan is ontwikkelingsgericht van karakter. In verband met het feit dat de gemeente binnen het plangebied geen ontwikkelingen met financiële consequenties initieert, is het niet nodig om bij dit plan een exploitatieplan voegen. Wel wordt er een anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente en initiatiefnemende partijen, waarin afspraken omtrent realisatie en beheer worden vastgelegd.
Daarnaast zal binnen het plangebied een deel van een nieuwe fietsroute worden gerealiseerd, waarvan de financiering reeds vaststaat. Dit maakt het plan uitvoerbaar.
Het voorontwerpbestemmingsplan Herkulosche Esch is in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening verzonden naar de provincie Overijssel en het waterschap Groot Salland met het verzoek schriftelijk te reageren.
De opmerkingen zijn samengevat en vervolgens van commentaar voorzien.
Opmerkingen provincie Overijssel
1.
In de toelichting wordt gesproken over de norm van 3 ha natuur per 10 ha landgoed. Dat is echter de norm om gerangschikt te worden onder de Natuurschoonwet. Voor nieuwe landgoederen hebben wij als uitgangspunt voor een landgoed met landhuis èn tweede huis een landgoed van 15 ha met 1/3 deel natuur. Omdat het hier om de stadsrand gaat met grote recreatieve belangen voor de stedelijke bevolking, willen we hier wel afstappen van 15 ha landgoed, maar vinden we 5 ha natuur wel de richtlijn.
Het plan lijkt aan die norm te voldoen, maar we vinden dat wel erg veel onder natuur geschaard wordt. Wij vinden het onterecht dat het hele gebied met golfbaan de bestemming 'natuur' krijgt. Dit kan niet waargemaakt worden op de meest intensief gebruikte en beheerde onderdelen van de golfbaan. 'sportieve dagrecreatie' hoort niet thuis in de doeleindenomschrijving van een natuurbestemming, eventueel wel als aanduiding of dubbelbestemming.
Reactie gemeente
Het ontwerp van de inrichting is nog niet zodanig uitgewerkt dat op de plankaart kan worden aangegeven op welke locaties het meest intensieve gebruik zal plaatsvinden. Het is daarom helaas niet mogelijk om de werken met een aanduiding of een dubbelbestemming op de plankaart.
Wel zal het begrip sportieve dagrecreatie uit de doeleindenomschrijving van de bestemming Natuur worden gehaald en worden verplaatst naar de functies die ondergeschikt moeten zijn aan de bestemming Natuur, met dien verstande dat geregeld zal worden dat maximaal 40% van de bestemming Natuur gebruikt mag worden ten behoeve van sportieve dagrecreatie.
De effectieve oppervlakte van de bestemmingen Bos en Natuur komt daarmee op ruim 5,5 hectare. Daarmee wordt de eis van 5 hectare natuur op het landgoed ruimschoots gehaald.
2.
Wij vinden het een goede keuze om een deel van de golfbaan uit het plan weg te laten. We missen wel een nieuwe invulling voor deze 'weilanden'. Ze krijgen in het plan de bestemming 'natuur' maar er wordt niet gesproken over het natuurdoeltype met bijbehorend beheer dat daaraan gekoppeld wordt.
Reactie gemeente
Het is in een bestemmingsplan helaas niet mogelijk om binnen de bestemming Natuur verschillende natuurdoeltypen apart te bestemmen.
Wel wordt in opdracht van de initiatiefnemers momenteel een beplantingsplan opgesteld. De gemeente zal dit plan beoordelen, waarbij gedacht wordt aan het volgende lijstje van natuurdoeltypen:
- droog bos met productie
- vochtig bos met productie
- kruiden- en faunarijk grasland (eventueel glanshaverhooiland)
- zoete plas
- wellicht een kruiden- of faunarijke akker.
Ook het beheer van gronden kan helaas niet geregeld worden in een bestemmingsplan. Naast het beplantingsplan wordt in opdracht van de initiatiefnemers ook gewerkt aan een beheersplan. Dit document beschrijft de beheermaatregelen die op termijn leiden naar een gewenst resultaat of eindbeeld. De werkzaamheden zijn vertaald naar een algemene maatregelbeschrijving op grond waarvan groenbeheerders planmatig en gericht te werk kunnen gaan. Zoals de naam al zegt gaat het om een beheerplan, dit betekent:
1. het in goede staat brengen van het aangelegde groen,
2. deze in goede staat houden.
3.
We gaan ervan uit dat de padendichtheid in het bos in de praktijk niet zo hoog zal zijn als op de tekening, anders blijft er weinig ruimte voor bos over.
Reactie gemeente
De gemeente gaat daar ook van uit. Het is echter niet mogelijk om de padendichtheid van een bos te regelen in het bestemmingsplan. Wel zal dit aspect meegenomen worden bij de beoordeling van het beplantingsplan.
4.
We vinden de regels nogal ruim ten aanzien van het toestaan van meerdere woningen. Zie ook het plan voor landgoed Vreugderijk, volgens mij is daar alleen inwoning door een tweede huishouding toegestaan.
Reactie gemeente
Het is niet de bedoeling dat er meerdere woningen toegestaan worden.
De afwijkingsbevoegdheid die daar betrekking op heeft zal daarom uit de regels worden verwijderd.
Opmerkingen Waterschap
Het waterhuishoudingsplan van het voorontwerp-bestemmingsplan Herkulosche Esch is voor het Waterschap Groot Salland aanleiding tot het maken van de volgende opmerking. Bij de berekening van het DWA-stelsel is in par. 5.3 geen rekening gehouden met de bezoekers (80) die bij de uitgangspunten wel staan genoemd. Voor de dimensionering van het DWA-stelsel maakt dit nogal een verschil.
De overige adviezen in het waterhuishoudingsplan zijn voor Waterschap Groot Salland aanleiding tot het geven van een positief wateradvies voor dit plan.
Reactie Gemeente
Als hulpmiddel voor het bepalen van hoeveelheid vuilwater dat vrij komt, is de leidraad Riolering gehanteerd. Hierin zijn voor diverse soorten activiteiten normhoeveelheden opgenomen. De leidraad onderscheid daarbij een beperkt aantal soorten activiteiten. De activiteit zoals voorgenomen bij de Herkulosche Esch met tot 80 bezoekers (op het buitenterrein) is niet concreet benoemt in de leidraad.
Vuilwater wordt hier met name geproduceerd op het moment dat bezoekers gebruik gaan maken van de beperkte horecafaciliteit. Om deze reden is met de berekening aangesloten bij de norm voor Restaurant. De afvoer van een restaurant wordt niet gedimensioneerd op het aantal bezoekers maar op het aantal werknemers. Per werknemer is het verbruik dan ook relatief hoog (5x zoveel) wanneer dit wordt vergeleken met een normale woning.
Voor de afvoer wordt dan ook gerekend met alleen het aantal werknemers maal het verbruik zoals vermeld in de leidraad.
Bij de berekening van het DWA is uitgegaan van 5 werknemers (zie par. 5.3 van het waterhuishoudingsplan, 2e bullet: 5 x 50 liter). Op basis hiervan is dus ook de hoeveelheid vuilwater van de bezoekers bepaald.
Het plan heeft geen ingrijpende gevolgen voor (de eigendommen van) derden. Om deze reden is ervoor gekozen om geen inspraak te verlenen van het plan. Derden worden niet in hun belangen geschaad, omdat wel de mogelijkheid bestaat om een zienswijze kenbaar te maken, zodra het ontwerpbestemmingsplan ter inzage ligt. Inspraak is bovendien niet wettelijk verplicht.