direct naar inhoud van Artikel 4 Bedrijventerrein
Plan: Hessenpoort
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0193.BP11015-0004

Artikel 4 Bedrijventerrein

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen ten behoeve:
    • 1. van bedrijven die in de staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen, welke als een bijlage bij deze regels is opgenomen, zijn aangeduid als toelaatbaar binnen de met een nummer in de staat aangegeven zones, waarbij deze zones in een bestemmingsvlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - zone' zijn aangeduid met een nummer achter het woord 'zone';
    • 2. ondersteunende bedrijfsactiviteiten in de vorm van centrale voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - zone 5, die naast de bedrijven die in de staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen, welke als een bijlage bij deze regels is opgenomen, zijn aangeduid als toelaatbaar binnen de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - zone 3' , uitsluitend mogen bestaan uit:

a. horecavoorzieningen, sportfaciliteiten, een diensten – en informatiecentrum al dan niet in de vorm van bedrijfsverzamelgebouw, waarin diensten kunnen worden aangeboden in de vorm van portiersdiensten, bewakingsdiensten, koeriersdiensten, schoonmaakdiensten, telecommunicatiediensten, douanefaciliteiten, bankfaciliteiten, showroomfaciliteiten, kantoorfaciliteiten (met en zonder baliefuncties), repro- en postfaciliteiten en een postagentschap, met dien verstande dat deze voorzieningen/faciliteiten een brutovloeroppervlak mogen hebben van maximaal 10.000 m²;

b.een centraal parkeerterrein voor auto's en vrachtwagens;

c.een motorbrandstofverkooppunt, met uitzondering van een LPG vulpunt, een wasstraat en een winkel met een brutovloeroppervlak van maximaal 100 m².

d een motorbrandstofverkooppunt voor een LNG vulpunt;

met uitzondering van:

  • b. zelfstandige kantoren, waarbij de bruto vloeroppervlakte van onzelfstandige kantoren niet meer dan 2000 m² per bedrijf mag bedragen, met uitzondering van het gebied gelegen tussen de Holsteinstraat en de Bohemenstraat, waarbij de bruto vloeroppervlakte van onzelfstandige kantoren niet meer dan 500 m² per bedrijf mag bedragen;
  • c. bedrijfswoningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. wegen en paden met een inrichting hoofdzakelijk gericht op gemengd verkeer in een 50 kilometer gebied, waarbij kruisingen en T-aansluitingen van wegen niet minder dan 50 meter uit elkaar mogen liggen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. voetpaden, fietspaden en fiets/bromfietspaden;
  • g. geluidwerende voorzieningen;
  • h. openbare nutsvoorzieningen;
  • i. infrastructurele voorzieningen;
  • j. groenvoorzieningen;
  • k. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • l. voorzieningen ten behoeve van de waterzuivering; met de daarbij behorende:
  • m. terreinen;
  • n. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m), maximum bebouwingspercentage (%) ' mag de goot-, en bouwhoogte in meters van een gebouw niet meer dan de aangegeven goot- en bouwhoogte bedragen en mag het bebouwingspercentage per perceel niet meer dan het aangegeven percentage bedragen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maatvoering' mag de afstand van een gebouw in meters tot de naar de weg toegekeerde perceelsgrens niet minder dan de aangegeven afstand bedragen;
  • d. de afstand van een gebouw tot de zijdelingse of de van een weg afgekeerde perceelsgrens mag niet minder dan 3 metermeter bedragen;
  • e. de onderlinge afstand tussen vrijstaande gebouwen mag niet minder dan 3 meter bedragen.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen, maar de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, indien:
    • 1. op het erf of perceel al een gebouw staat, waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;
    • 2. gebouwd wordt achter de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
    • 3. gebouwd wordt op een afstand van meer dan 1 meter van openbaar toegankelijk gebied;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 meter bedragen.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. een goede milieusituatie;
  • f. de bescherming van de groenstructuur;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Bevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in artikel 4.2.1 onder a om toe te staan dat een gebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    • 1. dit gedeelte niet breder is dan 1/3 deel van de betreffende gevel van het gebouw;
    • 2. de bouwhoogte niet hoger is dan 6 meter;
    • 3. de afstand tot de perceelsgrens niet minder dan 3 meter bedraagt;
  • b. het bepaalde in artikel 4.2.1 onder b om toe te staan dat de bouwhoogte van een gebouw wordt vergroot met niet meer dan 5 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van een gebouw ten behoeve van plaatselijke verhogingen van bouwdelen die noodzakelijk zijn voor het productieproces van een bedrijf, zoals torens, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter met uitzondering voor een gebouw, waarvan ter plaatse van de aanduiding "maximale goot-, bouwhoogte (m) maximum bebouwingspercentage (%) de bouwhoogte niet mag mag bedragen dan 15 meter;
  • c. het bepaalde in artikel 4.2.1 onder c om toe te staan dat gebouwen op twee aan elkaar grenzende percelen aaneen worden gebouwd;
  • d. het bepaalde in artikel 4.2.2 onder b om toe te staan dat de bouwhoogte van een daar genoemd bouwwerk, geen gebouw zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 18 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van een windturbine mag worden vergroot tot niet meer dan 25 meter.
4.4.2 Voorwaarden

De in artikel 4.4.1 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de parkeergelegenheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de groenstructuur;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van andere bedrijven dan de bedrijven die zijn aangeduid als toelaatbaar binnen de betreffende zone in de staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen, welke als een bijlage bij deze regels is opgenomen;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel of horeca;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken voor onzelfstandige kantoren met een grotere bruto vloeroppervlakte dan 2000 m² per bedrijf, met uitzondering voor het gebied gelegen tussen de Holsteinstraat en de Bohemstraat, waarvoor een grotere bruto vloeroppervlakte dan 500 m² per bedrijf geldt;
  • e. het gebruik van bouwwerken als bedrijfswoning;
  • f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
  • g. ter plaatse van de aanduiding "Veiligheidszone-LNG" het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van kwetsbare objecten in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen .
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Bevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 4.5 onder a om bedrijven toe te staan die in de staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen niet zijn vermeld dan wel op het betreffende perceel of gedeelte van het betreffende perceel niet als toelaatbaar zijn aangeduid, mits deze bedrijven wat betreft milieuhinder kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven die op het betreffende perceel wel als toelaatbaar zijn aangeduid;
  • b. het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 4.5 onder b ten behoeve van detailhandel in:
    • 1. caravans, kampeerauto's, tenten, motorboten, zeilboten, roeiboten en kano's op een vloeroppervlakte van ten minste 1.000 m², waarbij de verkoop van aanverwante droge en natte recreatiegoederen is toegestaan op een vloeroppervlakte van niet meer dan 100 m²;
    • 2. motorvoertuigen alsmede autobanden, uitlaten, schokbrekers en accu's in garage- en montagebedrijven;
    • 3. landbouwwerktuigen, landbouwmachines alsmede meststoffen in groothandelsverpakking;
    • 4. goederen die wegens brand-, explosie- of milieugevaar niet in woon- of winkelconcentraties thuishoren;
    • 5. goederen voor zover het productiegebonden en/of groothandelgebonden detailhandel betreft in of vanuit een verkoopruimte met een vloeroppervlakte van ten hoogste 10 % van de bedrijfsvloeroppervlakte met een maximum van 100 m², waarbij als uitgangspunt geldt dat:
      • de bedrijfsvoering zodanig dient te zijn opgezet dat aannemelijk kan worden gemaakt dat het bedrijf zich uitsluitend richt op zakelijke cliënten, waarbij met name zal worden gelet op het assortiment, de promotiestrategie en het toegangsbeleid;
      • het feitelijk aandeel van de detailhandelsverkopen in de totale omzet van het bedrijf zo beperkt dient te zijn dat dit kan worden aangemerkt als een onvermijdelijk neveneffect van de bedrijfsactiviteiten.
  • c. het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 4.5 onder d om voor onzelfstandige kantoren een grotere bruto vloeroppervlakte per bedrijf toe te staan, mits de noodzaak voor het betreffende bedrijf voldoende aannemelijk kan worden gemaakt

met uitzondering voor bedrijven:

  • 1. gelegen in het gebied tussen de Holsteinstraat, de Bohemenstraat en het oostelijke deel van het verlengde van de Mindenstraat;
  • 2. die toelaatbaar zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - zone 3' 'specifieke vorm van bedrijventerrein - zone 4' en 'specifieke vorm van bedrijventerrein - zone 5'.
4.6.2 Voorwaarden

De in artikel 4.6.1 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de parkeergelegenheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de groenstructuur;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.