direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Veldkamp 2014
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpDV2013-vg02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het begin van deze Eeuw hebben de gemeenten Hengelo en Borne besloten om gezamenlijk het bedrijventerrein De Veldkamp te ontwikkelen. De Veldkamp ligt ten zuidwesten van Borne en ten noordwesten van Hengelo. Het gebied heeft een oppervlakte van ongeveer 70 hectare.

Het bedrijventerrein De Veldkamp ligt in twee gemeenten, maar is opgenomen in één bestemmingsplan. Destijds is het bestemmingsplan De Veldkamp door de gemeenteraden van Hengelo en Borne vastgesteld op respectievelijk 28 februari 2006 en 16 februari 2006. Het bestemmingsplan is op 17 oktober 2006 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Overijssel. In de loop van de jaren hebben zich enkele ontwikkelingen voorgedaan die van invloed zijn op het bestemmingsplan. Zo is bijvoorbeeld de vraag vanuit het bedrijfsleven veranderd. Ook zijn enkele onderdelen van het plangebied inmiddels uitgewerkt die in het bestemmingsplan De Veldkamp nog de bestemming “uit te werken gebied” hadden. De uitgewerkte plannen worden in onderhavig bestemmingsplan opgenomen. Gelet op de omvang en aard van de wijzigingen kan niet worden gesproken van een herstructurering van het bedrijventerrein. Het gaat om een actualisatie van het bestemmingsplan met een aantal nieuwe ontwikkelingen. In hoofdstuk 4 worden deze nieuwe ontwikkelingen beschreven.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt ten zuidwesten van Borne en ten noordwesten van Hengelo. Het vormt het eerste deelgebied van bedrijventerrein Buren. De westelijke en noordelijke kant van het plangebied sluit aan op het bestaande bedrijventerrein aan de Tichelkampweg/Burenweg.

Het plangebied wordt ruwweg begrensd door de autosnelweg A1 aan de zuidzijde, de Steenbakkersweg aan de westzijde, de Tichelweg/Burenweg aan de noordzijde en de spoorlijn Almelo-Enschede aan de oostzijde. Aan de oostzijde van het spoor is tevens de verlenging van de Amerikalaan (vanaf de Bornsebeek tot aan het spoor) meegenomen.

Ongeveer driekwart van het plangebied De Veldkamp ligt op het grondgebied van de gemeente Borne, het overige deel is grondgebied van de gemeente Hengelo. De herziening van het bestemmingsplan moet daarom door de gemeenteraden van zowel Hengelo als Borne worden vastgesteld. Elk uiteraard voor het eigen deel van het plangebied.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het grondgebied van dit bestemmingsplan is het bestemmingsplan De Veldkamp van kracht. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 16 februari 2006 door de gemeenteraad van Borne. Op 17 oktober 2006 is het bestemmingsplan grotendeels goedgekeurd door gedeputeerde staten van Overijssel. Goedkeuring is onthouden aan het perceel van Van Engelen aan de Kleiweg voor zover dit betrekking heeft op het minimale bebouwingspercentage en minimale bouwhoogte. Hier geldt dus voor een deel nog het bestemmingsplan Steenbakkersweg - Autosloopterrein (vastgesteld 28 januari 1982).

Daarnaast gelden de volgende uitwerkings- en wijzigingsplannen op De Veldkamp:

  • Uitwerkingsplan Burenweg 6 (vastgesteld 20 januari 2009)
  • Uitwerkingsplan Zuidwestelijk deel (vastgesteld 1 juni 2010)
  • Wijzigingsplan Burenweg Kotteman (vastgesteld 13 januari 2009)

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie betreft een beschrijving en analyse van de bestaande situatie. In hoofdstuk 3 Beleidskader wordt het relevante beleid dat als basis dient voor dit bestemmingsplan besproken. Hoofdstuk 4 Planbeschrijving betreft een planbeschrijving. De verschillende milieuaspecten die van belang zijn voor elk bestemmingsplan worden besproken in hoofdstuk 5 Onderzoek/verantwoording. In hoofdstuk 6 Juridische planopzet wordt aandacht besteed aan de juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Algemeen

Het plangebied van bestemmingsplan De Veldkamp maakt deel uit van de kern Borne. Het terrein De Veldkamp is een bedrijventerrein dat voorziet in de Hengelose en Bornse behoefte. Beide gemeenten dragen bij in de exploitatie van het terrein. Ongeveer 75 % van het plangebied ligt in de gemeente Borne, het overige gedeelte van het plangebied ligt in de gemeente Hengelo. De Veldkamp ligt ten zuidoosten van de dorpskern van Borne. Het plangebied wordt ruwweg begrensd door de autosnelweg A1 aan de zuidzijde, de Steenbakkersweg aan de westzijde, de Tichelkampweg/Burenweg aan de noordzijde en de spoorlijn Almelo-Enschede aan de oostzijde.

Bedrijventerrein De Veldkamp ligt ten noordwesten van bedrijventerrein Westermaat, dat als een schil om de A1 en de Bornsestraat ligt. De Veldkamp sluit aan op bedrijventerrein Westermaat, deelgebied Plein, waar een Ikea en andere grootschalige detailhandel is gevestigd.

2.2 Ruimtelijke structuur

2.2.1 Ontstaansgeschiedenis

Het grootste deel van De Veldkamp bestond tot in het midden van de 19e eeuw vrijwel geheel uit woeste grond (heide) en matenlanden en was grotendeels onbewoond. Omstreeks 1860 is er in De Veldkamp een steenbakkerij gesticht. Het zuidelijke deel van het plangebied behoort tot het Wooldse buurtschap Buren. Het hier gelegen erf ’t Schild of Schildman (Lemerijweg 10) wordt reeds in bronnen uit de Late Middeleeuwen vermeld.

De overige boerderijen in het plangebied dateren in oorsprong uit de 17e, 18e en 19e eeuw. Er zijn aanwijzingen dat zich in de Late Middeleeuwen op of parallel aan de grens tussen de gemeente Borne en Hengelo een landweer (een laat-middeleeuwse verdedigingswal) bevond.

In een deel van De Veldkamp is vroeger leem gewonnen (waar de topografische naam De Lemerij en de straatnaam Lemerijweg naar verwijst).

2.2.2 Landschapsstructuur

In de omgeving van het plangebied komen verschillende landschapstypen voor: het kampenlandschap, het essenlandschap en het ontginningslandschap. Het gebied De Veldkamp is onderdeel van een ontginningslandschap, dat zich kenmerkt door het stelsel van rechte wegen en kavels. Dit ontginningslandschap is minder kwetsbaar dan het kampen en essenlandschap. Het is namelijk een jong gevormd gebied en wordt sterk beïnvloed door infrastructuur en stedelijke uitbreiding. Door deze kenmerken zijn de natuurwaarden gering. In een deel van De Veldkamp is vroeger leem gewonnen (waar de topografische naam De Lemerij en de straatnaam Lemerijweg naar verwijst). Vervolgens zijn de afgegraven delen gebruikt als afvalstortplaats die daarna is afgedekt met grond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpDV2013-vg02_0001.jpg"

Figuur 2.1) Topografische kaart 1955-1965

2.2.3 Bebouwingsstructuren en -typologieën

De opzet van De Veldkamp wordt gekenmerkt door een tweedeling van het bedrijventerrein:

* het westelijke deel: dit deel is bestemd voor reguliere bedrijven, waarin opgenomen enkele bestaande bedrijven en de voormalige vuilstort;

* het oostelijke deel: dit deel is bestemd voor hoogwaardige reguliere bedrijvigheid en publieksintensieve voorzieningen.

2.2.4 Wegenstructuur

Borne en Hengelo liggen grotendeels op belangrijke knooppunten van infrastructuur. Deze infrastructuur bestaat uit de Rijkswegen A1/A35, de spoorlijn Enschede-Almelo en de provinciale weg van Hengelo naar Borne. Aan de zuidkant van Borne splitst de Rijksweg zich zuidelijk naar Enschede en uiteindelijk naar Duitsland (A35) en oostelijk naar Oldenzaal en Duitsland (A1).

2.2.4.1 Autoverkeer

De bestaande bedrijven in De Veldkamp worden ontsloten via de Burenweg, de Lemerijweg, de Veldovenweg en de Steenbakkersweg en het eerste deel van de Amerikalaan. In de nabije toekomst wordt het bedrijventerrein voorzien van een tweede ontsluiting in de vorm van de zuidelijke randweg. De randweg verbindt het kruispunt tussen de Amerikalaan en de Steenbakkersweg met de Kluft (toe- en afrit 29 van de A35/A1).

2.2.4.2 Langzaam verkeer

Het langzaam verkeer maakt evenals het autoverkeer gebruik van de Burenweg, de Lemerijweg, de Veldovenweg en de Steenbakkersweg. Het langzaam verkeer kruist op twee plaatsen de A1.Via de tunnel onder de A1 is er vanuit het plangebied een directe verbinding met het landgoed Twickel dat een grote recreatieve waarde heeft.

2.2.5 Groen

De groen-blauwe geledingszone tussen de twee deelgebieden verbindt de groenzones ten oosten van de spoorlijn met het landschap ten zuiden van de A1 en vormt daarmee een belangrijke ruimtelijke en landschapsecologische drager. De zone is ingericht voor droge en natte groenvoorzieningen en recreatief medegebruik. De bestaande beplantingen en de Lemerij worden zo veel mogelijk behouden. In het laagste deel van het gebied is een retentievijver opgenomen voor de opvang van stedelijk water.

De Woolderbinnenbeek in gelegen in de zuidwesthoek van het gebied. De beek is jaren geleden ten behoeve van een efficiëntere indeling van het bedrijventerrein iets dichter naar de A1 verlegd.

2.2.6 Waterstructuur en -systeem

Binnen De Veldkamp komen verschillende watergangen van het waterschap Regge en Dinkel voor (15-5-0-15, 15-5-0-3, 15-5-0-7 en 15-5) die zorg dragen voor de afvoer van hemelwater. Tevens zorgen de watergangen voor de ontwatering van het gebied. Watergang 15-5-0-3 draagt zorg voor de afvoer van drainagewater, overstortwater en hemelwater van afgekoppelde gebieden uit de kern van Borne. Midden in het plangebied staat een gemaal van het waterschap die het water van deze watergang verpompt naar de Woolderbinnenbeek (15-5). De Woolderbinnenbeek loopt voor een klein deel door het gebied van De Veldkamp.

In de toelichting van het geldende bestemmingsplan is een uitgebreide beschrijving van de waterhuishouding weergegeven. Sindsdien is de waterhuishouding in het plangebied niet veranderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpDV2013-vg02_0002.jpg"

2.2.7 Archeologie en cultuurhistorie

Door het archeologisch bureau RAAP is het rapport ‘plangebieden Bornsche Maten en Velkamp, een archeologische verwachtingskaart en veldinspectie’ opgesteld. Het grootste deel van De Veldkamp ligt op de lage stuwwal van Borne en bestond tot in het midden van de 19e eeuw vrijwel geheel uit woeste grond (heide) en matenlanden. Omstreeks 1860 zijn in de buurt van De Veldkamp drie steenbakkerijen gesticht, waarvan er één binnen de plangrenzen lag.

Het zuidelijke deel van het plangebied behoort tot het Wooldse buurtschap Buren. Het hier gelegen erf ’t Schild of Schildman (Lemerijweg 10) wordt reeds in bronnen uit de Late Middeleeuwen vermeld. De overige boerderijen in het plangebied dateren in oorsprong uit de 17e, 18e en 19e eeuw. Er zijn aanwijzingen dat zich in de Late Middeleeuwen op of parallel aan de grens tussen de gemeente Borne en Hengelo een landweer (een laat-middeleeuwse verdedigingswal) bevond.

In het plangebied zijn de volgende landschappelijke eenheden te onderscheiden: dekzandruggen en koppen met een esdek > 50 cm, dekzand- en grondmorenewelvingen en lage stuwwal en beekdalen.

Bij de planvorming en ontwikkeling van De Veldkamp is in 2003 het rapport "een archeologische verwachtingskaart en veldinspectie" opgesteld door bureau RAAP. Hieruit bleek dat archeologie geen belemmering meer vormt in het kader van deze bestemmingsplanherziening.

Cultuurhistorische waarden in Overijssel worden weergegeven op de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Overijssel. Binnen het plangebied zijn geen waardevolle cultuurhistorische elementen aanwezig.

2.3 Functionele structuur

2.3.1 Maatschappelijke voorzieningen

Aan de Burenweg is het clubgebouw van het Stedelijk Orkest Borne gevestigd. Het Stedelijk Orkest Borne heeft hier haar oefenruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpDV2013-vg02_0003.png"

Daarnaast is in het gebied van de voormalige vuilstort nog een tweetal gebouwen aanwezig waarin de Postduivenvereniging en de Carnavalsvereniging gevestigd zijn.

2.3.2 Bedrijven

De Veldkamp omvat ruim dertig hectare (netto) bedrijfsgrond. De locatiekeuze voor de uitbreiding van bedrijvigheid in Borne / Hengelo is deels gebaseerd op de Intergemeentelijke Structuurschets Enschede-Hengelo (1998) en het milieueffectrapport (MER) Stadsgewest Twente dat hieraan ten grondslag ligt. Tussen Borne en Hengelo is een samenwerkingsovereenkomst gesloten om dit bedrijventerrein te ontwikkelen. Op De Veldkamp kunnen zich kleine tot middelgrote bedrijven vestigen (van circa 1.500 - 20.000 m²). Kleine, middelgrote en grote bedrijven uit de sectoren industie, bouw, transport en distributie en groothandel uit milieucategorie 1 tot en met 4 kunnen hier een plek vinden.

In het noordelijke gedeelte van De Veldkamp, aan de Tichelkampweg, bestaat al langere tijd de mogelijkheid voor de ontwikkeling van kavels met de combinatie van wonen en werken. In de afgelopen jaren zijn ongeveer een 10-tal woonwerkkavels ontwikkeld.

Perifere detailhandelvestigingen.

De vestiging van perifere detailhandel is op dit moment uitsluitend, via een afwijking van het bestemmingsplan, toegestaan in de zone langs de hoofdontsluitingsweg (de Randweg).

De afgelopen jaren is er vanuit de markt behoefte getoond aan nieuwe locaties in Borne en Hengelo in de ABC- en sanitairbranche. Uit onderzoek is gebleken dat door de vestiging van bedrijven op De Veldkamp en de mogelijke uitbreiding van Westermaat Plein het gebied zich in totaliteit verder kan ontwikkelen tot een op de consument gericht cluster voor runshopping en woonwinkelen. De Veldkamp kan hierbij een vestigingsmilieu bieden voor bedrijven die qua aard, omvang en vestigingseisen minder goed terecht kunnen op Westermaat Plein. De ABC- en sanitairbranche valt hieronder (zie verder 4.2.1).

2.3.3 Kabels, leidingen en straalpaden

Door het plangebied loopt de 380 kV-hoogspanningsverbinding Zwolle-Hengelo. Deze is gecombineerd met de 110 kV-hoogspanningsverbinding Almelo Tusveld-Hengelo Weideweg. Deze "belemmerende" strook wordt begrensd op 36 meter ter weerszijden van de hartlijn van de hoogspanningsverbinding (totale breedte 72 meter). De in de "belemmerende" bouwstrook toegestane bouwhoogtes zijn op de verbeelding vermeld. Hierover is vooraf overleg gevoerd met TenneT. De resultaten van dit overleg zijn opgenomen in Brief TenneT bouwen onder hoogspanningsverbinding De Veldkamp en vertaald op de kaart en in de regels.

Net buiten het plangebied is bovendien een hogedruk aardgasleiding aanwezig langs het spoor en een hoofdwaterleiding langs de Steenbakkersweg.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

In de SVIR wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

3.1.3 Regeling Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Rarro)

Op 1 oktober 2012 is een wijziging van het Barro en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. Deze wijziging betreft onder andere het aanwijzen van reserveringsgebieden voor de uitbreiding van bestaande hoofdwegen. In artikel 2.7.2 van het Barro zijn hoofdwegen (of delen daarvan) aangewezen waarvoor een reserveringsgebied geldt aan één of beide zijden van de hoofdweg ten behoeve van een mogelijke uitbreiding daarvan. Conform artikel 2.7.4 van het Barro mag het bestemmingsplan binnen het aangewezen reserveringsgebied geen wijzigingen bevatten die de in dit artikel genoemde activiteiten of bestemmingen mogelijk maken ten opzichte van het op 1 oktober 2012 vigerende bestemmingsplan. Ter plaatse van de Rijksweg A35 ter hoogte van de Borne zijn geen reserveringsgebieden. Zodoende zijn er geen beperkingen ten aanzien van de snelweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpDV2013-vg02_0004.jpg"

Afbeelding: Uitsnede kaart Reserveringsgebieden uitbreiding hoofdwegen; bijlage 16 bij het Rarro

3.1.4 Convenant bedrijventerreinen

Eind 2009 hebben het Rijk, de VNG en het IPO het "Convenant Bedrijventerreinen" afgesloten. Doel hiervan is het streven naar zorgvuldig ruimtegebruik, behoud van openheid van het landschap en kwalitatief en kwantitatief voldoende bedrijventerreinen. Een tweede doel van dit convenant is om gezamenlijk een succesvol, duurzaam en economisch verantwoord bedrijventerreinenbeleid af te spreken dat bijdraagt aan de economische en ruimtelijke kwaliteit van Nederland.

3.1.5 Nationaal Waterplan 2009-2015

Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.

3.1.6 Waterbeleid 21e eeuw

In Nederland verscheen in het najaar van 2000 het rapport “Waterbeleid voor de 21e eeuw”, een advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw (Commissie WB21). Deze door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen ingestelde commissie doet aanbevelingen over hoe in de komende eeuw met water moet worden omgegaan. De Commissie WB21 stelt dat de 21e eeuw om een andere aanpak van het waterbeleid vraagt dan de 20e eeuw. Er moet minder accent op het technische beheer komen te liggen. Het water moet niet langer als vijand, maar veel meer als bondgenoot worden gezien. Het waterbeheer dient te worden gebaseerd op:

  • stroomgebiedsbenadering;
  • ruimte geven aan water;
  • vasthouden en tijdelijk bergen van water, alvorens af te voeren;
  • kansen benutten voor meervoudig ruimtegebruik;
  • geen afwenteling van problemen in het watersysteem zelf, noch van bestuurlijke verantwoordelijkheden of kosten;
  • te ontwikkelen normenstelsel per stroomgebied.

Bij grootschalige en/of ingrijpende locatiebesluiten dienen de kwantitatieve en kwalitatieve gevolgen voor het watersysteem te worden onderzocht aan de hand van een zogenaamde watertoets. Zonodig moeten compensatiemaatregelen worden getroffen. Het huidige regime van schadevergoeding door de Rijksoverheid moet worden vervangen door een verzekeringsstelsel voor schade door regenval en, eventueel, overstroming van boezems. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat en de provincie dienen op respectievelijk nationaal en regionaal niveau een sterkere regierol te vervullen. Naar verwachting zal de door de Commissie WB21 voorgestane aanpak belangrijke voordelen opleveren, zoals een toegenomen veiligheid van mens en dier en een betere bescherming van materiële goederen. Een snelle implementatie van de maatregelen voorkomt bovendien dat op termijn duurdere oplossingen voor de steeds nijpender problemen moeten worden gezocht. Ruimte voor water heeft tevens een positieve invloed op de natuurontwikkeling, de landbouw en de ruimtelijke kwaliteit in zowel stedelijk als landelijk gebied.

3.1.7 Monumentenwet 1988

In de Monumentenwet 1988 worden ‘Groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden’ omschreven.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister van Infrastructuur en Milieu kunnen een waardevol gebied aanwijzen als rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht. Om zodoende het historisch karakter nu en in de toekomst veilig te stellen. Dit gebeurt met het bestemmingsplan dat de gemeente opstelt in vervolg op de aanwijzing.

De bescherming van een gezicht betreft de historische structuren. Dat betekent dat nieuwe gebouwen kunnen worden toegevoegd in een beschermd gezicht. Ook kan het gebruik van een gebouw veranderen, mits dit past in het historisch gegroeide karakter.

Bescherming van gezichten en bescherming van objecten kunnen elkaar aanvullen, maar niet vervangen. De gezichtsbescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en wil het toekomstig functioneren daarvan veiligstellen. De objectbescherming wil het architectonisch beeld veiligstellen en de authenticiteit van het materiaal behouden.

3.1.8 Wet op de Archeologische Monumentenzorg

In de Wet op de archeologische monumentenzorg, aangenomen in 2006, is het doel van het in 1992 gesloten Verdrag van Valletta (Malta) verwerkt: bescherming van het archeologische erfgoed als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Om dat doel te bereiken moet de wetgever het archeologisch erfgoed betrekken bij de ruimtelijke ordening. Met de wet wordt het Verdrag van Valletta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De kern van de wet is dat gemeenten verantwoordelijk worden voor de archeologische monumentenzorg binnen de gemeentegrenzen.

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient de gemeente rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

3.1.9 Natuurwetgeving

Natuurbeschermingswet

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Hiermee is de gebiedsbescherming uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet biedt een beschermingskader voor natuurwaarden (leefgebieden en soorten) in Natura 2000-gebieden en bepaalt dat projecten en andere handelingen in en nabij beschermde gebieden dienen te worden getoetst op (mogelijke) negatieve effecten op deze waarden. Het plangebied is geen Natura 2000 gebied en heeft ook geen externe werking op de Natura 2000 gebieden.

Flora- en faunawet

Naast de gebiedsgerichte natuurwetgeving is ook soortgerichte natuurwetgeving van belang. Sinds 1 april 2002 is in dit kader de Flora- en Faunawet van kracht. In deze wet is de bescherming van inheemse wilde planten en dieren geregeld binnen en buiten natuurgebieden en vormt daarmee de vervanging van een aantal eerdere wetten, alsmede de implementatie van de soortbescherming uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn.

3.1.10 Conclusie

Het betreft een actualisatie van een bestemmingsplan. Er worden geen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt die in strijd zijn met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel (2009)

Op 1 juli 2009 is de Omgevingsvisie vastgesteld door Provinciale Staten van Overijssel. In dit beleidsplan zijn het provinciale streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie. Hierin geeft de provincie haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel tot 2030.

De Twentse zandgebieden (zuidoost Overijssel) is één van de zogenaamde windstreken die in de visie in detail is uitgelicht. Benoemd wordt dat Twente behoort tot de economische kerngebieden van Nederland en beschikt over internationale verbindingen over weg en spoor (A1-corridor) en over water wordt ontsloten via het Twentekanaal. De netwerkstad Twente (Enschede, Hengelo, Oldenzaal, Borne en Almelo) wordt dan ook als stedelijk netwerk beschouwd van nationale betekenis. Dit gebied grenst direct aan een uitzonderlijk mooi historisch landschappelijk gebied waardoor het wonen in het stedelijk gebied sterk verhoogd wordt. Er worden kansen gezien voor de verrijking in de diversiteit aan woonmilieus rondom het stedelijk netwerk.

De hoofdambitie is om de positie van Twente als hoogwaardige internationale kennisregio verder uit te bouwen door kwalitatieve economische groei en het benutten van de bestaande gebiedskenmerken. Voor stedelijke gebieden binnen de provincie is een reconstructiezonering opgenomen dat inzichtelijk maakt tot waar het stedelijk gebied maximaal mag uitbreiden. Dit geldt ook voor de gemeente Borne.

Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee Provinciale staten hun ambities willen realiseren:

  • Een continu en beleefbaar watersysteem als dragende structuur van Overijssel: de wateropgave wordt meer met natuuropgaven verbonden. Gestreefd wordt naar realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur in 2018.
  • Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door de zogenaamde 'SER-ladder' als regel voor Overijssel in te voeren. Deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden wordt bekeken.
  • Ruimtelijke plannen dienen te worden ontwikkeld aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
  • Ontwikkelingsmogelijkheden voor landbouw zullen worden zekergesteld, maar wel met behoud en versterking van ruimtelijke kwaliteit.

Ontwikkelingsperspectief

Op de Ontwikkelingsperspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie is het plangebied De Veldkamp aangeduid als "bedrijventerrein". Dit bestemmingsplan heeft hoofdzakelijk tot doel om het bestaande bestemmingsplan De Veldkamp te actualiseren, maar voorziet tevens in diverse nieuwe ontwikkelingen. Daarnaast worden de wijzigingen die tussentijds hebben plaatsgevonden meegenomen in dit bestemmingsplan. De nieuwe ontwikkelingen hebben vooral betrekking op bouwregels. Derhalve kan worden gesteld dat voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met de te per plekke geldende ontwikkelingsperspectieven.

Figuur 3.1) Uitsnede Ontwikkelingsperspectievenkaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpDV2013-vg02_0005.jpg"

Gebiedskenmerken

Bij de toetsing van het ruimtelijk initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) wordt opgemerkt dat er sprake is van een hoofdzakelijk conserverend bestemmingsplan. Er wordt een aantal nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt die niet zozeer invloed hebben op de structuren in het gebied, maar meer op de functies en bouwregels. De ontwikkelingen zijn niet zodanig ingrijpend dat invloed op de gebiedskenmerken aanwezig is.

3.2.2 Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel (2013)

In de actualisatie Omgevingsvisie Overijssel is het bedrijventerrein Buren - De Veldkamp opgenomen als bestaand bedrijventerrein (zogenaamd 'hard plan'). Ten aanzien van kantoren is vastgelegd dat een ruimtelijk-economische onderbouwing in de vorm van een kantorenvisie aanwezig moet zijn, wanneer nieuwe kantoorruimte wordt gerealiseerd. Deze kantorenvisie is in 2012 door de Netwerkstad Twente opgesteld (zie 3.3.1). In het bestemmingsplan is geen mogelijkheid opgenomen om zelfstandige kantoren te vestigen

3.2.3 Omgevingsverordening Overijssel (2009)

Op 1 juli 2009 is de Omgevingsverordening door Provinciale Staten van Overijssel vastgesteld. De Verordening bevat regels als bedoeld in artikel 4.1 eerste lid Wet ruimtelijke ordening en stelt regels aan de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

3.2.4 Regionaal waterplan Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 bevat het provinciale waterbeleid en is daarmee ook het Regionaal Waterplan op basis van de nieuwe Waterwet (nu nog ‘plan voor de waterhuishouding’ op basis van de Wet op de Waterhuishouding). In de omgevingsvisie wordt het provinciale beleid geschetst voor de hele fysieke leefomgeving. Door deze integrale aanpak is een optimale afstemming van beleid gerealiseerd tussen water en ruimtelijke ordening. Water is een dragende factor in het beleid in de Omgevingsvisie, doordat de laag van bodem, natuur en watersysteem de basis vormt van het ontwikkelingsperspectief. Binnen het waterbeheer kunnen verschillende functies worden onderscheiden voor oppervlaktewater en grondwater. Op basis van het provinciaal belang worden de functies benoemd, onderscheiden naar gebruiksfuncties en gebiedsfuncties.Daarbij wordt ook aangegeven welk gewicht deze functie heeft in de afweging met andere ruimtelijke gebiedsfuncties, zoals verstedelijking, infrastructuur, natuurontwikkeling, recreatie en dergelijke. Met het hanteren van een gedifferentieerde gewichtenset wordt op een genuanceerde wijze invulling gegeven aan het principe dat water een meer sturende rol moet vervullen in de ruimtelijke ontwikkeling.

3.2.5 Conclusie

Het bestemmingsplan is niet in strijd met provinciaal beleid en voldoet aan de Omgevingsverordening Overijssel.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Bouwstenen voor een kantorenvisie Netwerkstad Twente

Op 24 april 2012 heeft de gemeenteraad van Borne de Kantorenvisie voor de Netwerkstad Twente vastgesteld. In de kantorenvisie wordt aangegeven dat in Borne opvang van de lokale vraag mogelijk dient te zijn.

3.3.2 Bedrijventerreinenvisie

De gemeenten Almelo, Borne, Hengelo, Enschede en Oldenzaal, die samen netwerkstad Twente vormen, hebben een gezamenlijke bedrijventerreinvisie opgesteld. Dit mede om recht te doen aan aan de gezamenlijke regionaal economische agenda, verwoord in de Ruimtelijk Economische Ontwikkelingsagenda van de Netwerkstad. Deze visie is in 2011 door de gemeenteraden binnen de Netwerkstad vastgesteld. De visie geeft, op basis van de daarin opgenomen uitvoerige analyse, onderzoek en programmering, aan dat het bestaande aanbod van direct uitgeefbaar bedrijfsterrein, de ruimtewinst door herstructurering en uitgifte op basis van harde plannen (vastgestelde bestemmingsplannen) toereikend zijn voor het accommoderen van de kwalitatieve en kwantitatieve (geprognotiseerde) ruimtebehoefte tot 2020.

3.3.3 Waterbeheerplan 2010 - 2015

Het waterschap Regge en Dinkel heeft het waterbeleid uitgewerkt in het waterbeheerplan. Daarnaast zijn de nota's 'aankoppelen / niet afkoppelen' en 'actualisatie rioleringsbeleid' opgesteld, die richtlijnen geven voor de omgang met water in bebouwd gebied.

Uitgangspunten van deze nota's zijn:

  • het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale oppervlakte- of grondwatersysteem;
  • er moet naar gestreefd worden om zo weinig mogelijk, licht verontreinigd regenwater naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie af te voeren;
  • gedoseerd afvoeren op oppervlaktewater;
  • geen toename van de piekafvoer in de bekensystemen als gevolg van (her)inrichting;
  • bij aanleg van nieuwe verharding ruimte realiseren voor 40 mm berging van hemelwater.

Diverse aspecten van het waterbeleid zijn verder uitgediept in afzonderlijke beleidsnota's. Voor het ruimtelijk relevante aandachtsgebied vasthouden en bergen van water is de “Beleidsnota Retentie” opgesteld. De uitgangspunten en wensen voor de inrichting en het beheer van beken en overige waterlopen zijn verwoord in de “Stroomgebied Actie Plannen (STAP)”. Daarnaast is de Keur van het waterschap Regge en Dinkel een belangrijk kaderstellend instrument, waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

3.3.4 Regionaal Mobiliteitsplan Twente

Regio Twente heeft haar mobiliteitsbeleid geactualiseerd in haar Regionaal Mobiliteitsplan (RMP) Twente met als motto 'Verder met mobiliteit'. De regioraad heeft dit document 3 juli 2013 vastgesteld.

Dit is een actualisatie van het vorige RMP, dat liep tot en met 2011. Dit plan geeft weer wat in de periode 2012-2020 gaat gebeuren op het gebied van bereikbaarheid, verkeersveiligheid en leefbaarheid in Twente.

3.3.5 Netwerkstad

De steden Hengelo, Enschede, Almelo en Borne, de Regio Twente en de provincie Overijssel zijn de partners van het stedelijk netwerk. Zij hebben voor het stedelijk netwerk Twente een plan van aanpak opgesteld en een gezamenlijke bestuursopdracht geformuleerd met de volgende inhoudelijke doelstellingen:

  • verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en centrumontwikkeling van de grote steden;
  • grensoverschrijdende samenwerking met Gronau, Münster en Osnabrück;
  • economische ontwikkeling rond de universiteit;
  • (multimodale) bedrijventerreinontwikkeling;
  • hoogwaardig openbaar vervoer binnen de ‘bandstad’;
  • de realisering van een regionale blauw-groene parkstructuur.

De aanpak voorziet ook in het gezamenlijk opstellen van inhoudelijke producten, zoals een gezamenlijke, samenhangende strategische visie met deelvisies op sociaal, fysiek, economisch en ruimtelijk gebied en met concrete projecten voor de realisering van die visies.

Speciale aandacht gaat uit naar de relatie tussen deze ruimtelijke hoofdstructuur en zijn omgeving, ofwel naar de relatie tussen stad en platteland: hoe moet het stedelijk netwerk vanuit de omgeving worden gezien; en wat wordt de rol van de plattelandsgemeenten in het netwerk? Waar de landbouw plaatselijk onder druk staat en mogelijk zelfs verdwijnt, verdwijnen ook de huidige dragers van het landschap. Daarom wordt gezocht naar nieuwe landschappelijke dragers. De kwaliteit van het landelijk gebied in Twente is belangrijk voor het hele stedelijke netwerk. Voor de kleine gemeenten zijn ook de gevolgen van de dynamische ontwikkelingen in het landelijk gebied op de lokale economie en leefbaarheid van belang. Groene contouren mogen er bijvoorbeeld niet toe leiden dat het landelijk gebied op slot gaat voor wonen en werken.

3.3.5.1 Visie bedrijventerreinen Netwerkstad Twente

De Netwerkstad gemeenten hebben gezamenlijk een bedrijventerreinvisie opgesteld. In 2011 is de visie door de verschillende gemeenteraden vastgesteld. In de visie wordt onderkend dat voor wat betreft het bedrijventerrein De Veldkamp vooral in de ontwerp- en planfase in belangrijke mate aandacht is besteed aan duurzaamheid. Het stedenbouwkundig ontwerp onderscheidt zich van andere ontwerpen door veel groen, veel water, fiets- en wandelpaden en wadi's in het plangebied te situeren. Met al deze ingrediënten is een hoge kwaliteit bedrijventerrein ontstaan, waarbij in het parkmanagement en het onderhoud door de gemeenten zekerheden zijn gezocht om deze kwaliteit te handhaven. Eventuele revitalisering in de toekomst kan daarmee worden voorkomen.

3.4 Beleid gemeente Borne

3.4.1 Structuurvisie Borne (ontwerp)

De gemeente Borne is bezig met het opstellen van een structuurvisie voor het totale grondgebied van de gemeente. Het ontwerp van de structuurvisie heeft in 2011 ter inzage gelegen. Deze structuurvisie heeft betrekking op de periode 2010-2030. In het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, die per 1 juli 2008 in werking is getreden, is elke gemeente verplicht één of meerdere structuurvisies op te stellen voor het gehele grondgebied. Naast deze wettelijke verplichting maken nieuwe inzichten, diverse grootschalige plannen en ontwikkelingen in en rond Borne een actueel ruimtelijk sturingsmiddel noodzakelijk. In de structuurvisie zijn ondermeer keuzes gemaakt over de wijze waarop Borne zich binnen de Netwerkstad wil profileren én via welke strategie zij deze keuze concreet wil verwerkelijken. Hiertoe is ingegaan op het imago dat de gemeente Borne wil uitstralen, het profiel dat de gemeente nastreeft en de vraag hoe aan het stedelijk gebied, de bedrijventerreinen en het landelijk gebied ontwikkelen en een 'Borns' karakter kan worden gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpDV2013-vg02_0006.jpg"

Figuur 3.2) Uitsnede Structuurvisiekaart Borne

Het plangebied is opgenomen als "bedrijventerrein, aanleg in uitvoering". Het gedeelte aan de Kleiweg is opgenomen als "Revitalisering bestaand terrein".

Op basis van de regionale bedrijventerreinvisie betekent dat, rekening houdend met de behoefte aan bedrijfsterrein vanuit buurgemeente Hengelo, het bedriifsterrein Buren-De Veldkamp (30 hectare netto uitgeefbaar) de vraag vanuit Borne het komende decennium kan voldoen,

Ten behoeve van bedrijvigheid is het volgende opgenomen:

  • behoefte blijft beperkt ten opzichte van Structuurplan Uitbreiding Borne;
  • ontwikkelingen bedrijventerrein De Veldkamp noodzakelijk;
  • aanleg zuidelijke en westelijke randweg.
3.4.2 Integraal Verkeersplan

Door de vele ruimtelijke ontwikkelingen in de afgelopen jaren, de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen en de gemeentelijke herindeling is het Verkeersbeleidsplan van Borne, dat is opgesteld in 1998, herzien, hetgeen heeft geresulteerd in het Integraal VerkeersPlan (IVP). In het IVP voor de gemeente Borne (vastgesteld op 11 juni 2008) is het verkeersbeleid voor de periode tot 2020 beschreven. Op basis van de Structuurvisie uitbreiding Borne (2004) beschrijft het IVP enkele ingrijpende maatregelen omtrent de infrastructuur in en rond de gemeente (van maatregelen zoals de regionale randwegenstructuur tot maatregelen op kruispuntniveau). Het integraal Verkeersplan is vervangen door de mobiliteitsvisie.

3.4.3 Mobiliteitsvisie 2011-2020

Borne wil nu en in de toekomst kunnen voorzien in de mobiliteitsbehoefte van haar eigen inwoners en van de productie-, distributie- en (landbouw)bedrijven in haar gemeente. Om dit te bereiken is het Integraal VerkeersPlan (IVP) opgesteld. De Mobiliteitsvisie 2011-2020 (vastgesteld op 18 december 2012) is een verdieping van het IVP en vindt met name zijn beslag in de recente onderzoeken die zijn uitgevoerd naar een aantal grotere infrastructuurprojecten waarvoor de gemeente Borne zich de komende jaren gesteld ziet. Dit zijn de volgende onderzoeken.

  • Scenariostudie Borne – gezamenlijk met de provincie Overijssel – naar een alternatieve Westelijke Randweg die het mogelijk moet maken de huidige N743 te knippen ter hoogte van de Bornsche Maten.
  • Verdiepingsslag onderzoek Westelijke Randweg;
  • Tracéstudie van de Zuidelijke Randweg waarbij de provincie Overijssel, Regio Twente, Rijkswaterstaat en de gemeente Hengelo vertegenwoordigd zijn.
  • Value Engineering studie Borne – onderzoek gezamenlijk met ProRail – waarbij verschillende scenario’s zijn onderzocht om de barrièrewerking van het spoor op te lossen.

Het doel van de Mobiliteitsvisie is drieledig:

  • 1. verbeteren van de regionale en de lokale bereikbaarheid;
  • 2. verhogen van de verkeersveiligheid;
  • 3. creëren van een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
3.4.4 Toetsingskader commerciële voorzieningen

In het toetsingskader commerciële voorzieningen (vastgesteld door het het college van Burgemeester en wethouders op 26 april 2011) zijn ruimtelijke keuzes met betrekking tot het voorzieningenniveau in Borne vast gelegd. Concreet zijn hierin de volgende uitgangspunten opgenomen:

  • Buiten het centrum wordt terughoudend omgegaan met ontwikkelingen. Er worden geen nieuwe voorzieningenclusters ontwikkeld;
  • Uitbreiding van de woninginrichtingsbranche is niet haalbaar en niet gewenst.
  • Enige schaalvergroting van bouwmarkten is mogelijk. Voor nieuwe vestigingen ontbreekt ruimte;
  • Modernisering van het tuincentrum is, indien gewenst, mogelijk (groter bebouwd en overdekt gedeelte, maar geen uitbreiding van het winkeloppervlak en beperkt nevenassortiment;
  • PDV-branches zijn toegestaan op De Veldkamp indien deze een lokaal verzorgende functie vervullen. Bovenlokale initiatieven in PDV-branches dienen op regionaal niveau te worden afgestemd.
3.4.5 Economische beleidsnotitie Borne Werkt

In de economische beleidsnotitie Borne Werkt is De Veldkamp benoemd als regionaal verzorgend bedrijventerrein langs de internationale transportas A1, waar tot 2020 grond wordt uitgegeven. Het is daarbij van economisch belang dat de bestemmingsplanregeling voldoende flexibel is.

3.4.6 Groenbeleidsplan

De gemeente Borne heeft haar groenbeleid voor de bebouwde kommen in de gemeente uitgewerkt in het groenbeleidsplan 2008-2018. De gemeente wil nadrukkelijk streven naar behoud en verbetering van haar groenstructuren en de kwaliteit van de groene ruimte. Ze wil deze zo goed mogelijk verankeren in de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. De verbeterpunten zijn middels streefbeelden vastgelegd. In het beleidsplan is met name de kwaliteit van afwikkeling van de dorpsranden en de opwaardering van de groenvoorzieningen op buurtniveau genoemd.

De meeste oude wegen naar Borne worden geflankeerd door monumentale bomenrijen. Deze lanen geven een duidelijke structuur aan het stedelijk gebied en worden geflankeerd door monumentale bomenrijen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpDV2013-vg02_0007.jpg"

Figuur 3.3) Uitsnede groenstructuurkaart

Binnen het plangebied is een groengebied met retentiefunctie aanwezig (de vijvers langs de Burenweg). Daarnaast is de rand van De Veldkamp, aan de zijde van de snelweg als overgangszone stad-land opgenomen. Tenslotte is er op wijkniveau nog groen/openbaar gebied aanwezig aan de Tichelweg, achter het gebouw van de muziekvereniging.

3.4.7 Landschapsbeleidsplan

In het landschapsbeleidsplan van de gemeente Borne (vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 19 december 2002) wordt een nadere invulling gegeven aan het beleid met betrekking tot natuur en landschap.

Daarbij wordt uitgegaan van behoud en verdere ontwikkeling van waardevolle gebieden en kenmerken. De nadruk wordt daarbij gelegd op samenhang tussen terreinen en versterken van de afzonderlijke landschapstypen. De belangrijkste landschapstypen zijn het kampenlandschap en het essenlandschap. Op kleine schaal komen jongere ontginningsgebieden voor. Er wordt nadere invulling gegeven aan het beleid op drie ambitieniveaus: behouden, versterken, vernieuwen. Het gekozen ambitieniveau bepaalt de inspanningen (financieel en uitvoerend) die moeten worden verricht.

3.4.8 Beleidsvisie externe veiligheid

Op 25 juni 2013 is de Beleidsvisie Externe Veiligheid door de raad vastgesteld. De ambitie ten aanzien van externe veiligheid bij ruimtelijke planvorming in de gemeente Borne bestaat uit de volgende drie punten:

  • Geen toename van het groepsrisico als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Borne. Afwijken is slechts mogelijk als dit goed gemotiveerd wordt;
  • Geen nieuwe inrichtingen in de gemeente Borne die externe veiligheidsrisico's opleveren, met uitzondering van vuurwerkopslag;
  • Geen andere/extra routering dan de al vastgestelde routering voor gevaarlijke stoffen in Borne over de A1/A35 (ook geen routering in geval van calamiteiten op de de A1/A35).

Externe veiligheid dient te worden geborgd in de bestemmingsplannen. Elke plantoelichting bevat een paragraaf over externe veiligheid, ook als er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.

Het bestemmingsplan De Veldkamp voorziet in de vestiging van bedrijven in de milieucategorieën 1 tot en met 4 waarbij risicovolle activiteiten zijn uitgesloten.

3.4.9 Archeologiebeleid gemeente Borne

Ten behoeve van het gemeentelijke archeologiebeleid zijn in 2008 een archeologische verwachtings- en advieskaart en een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld (RAAP-rapport 1713). De archeologische beleids- en waardenkaart is door de gemeenteraad vastgesteld op 30 juni 2009. In deze beleidsnota worden de kaders voor het archeologiebeleid van de gemeente Borne vorm gegeven. In het buitengebied van Borne bevindt zich een groot aantal elementen die archeologisch van belang zijn. Het betreft hier zowel bestaande waarden als te verwachten waarden. Deze dienen beschermd te worden zoals in de uitgangspunten genoemd staan in het archeologiebeleid van de gemeente Borne. De archeologische verwachtings- en advieskaart maakt voor het hele grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten kunnen worden aangetroffen. Deze kaart is gebaseerd op de opbouw van het landschap, waarbij de landschappelijke eenheden met archeologische betekenis op de kaart zijn weergegeven. De gemeente heeft verder het hele grondgebied geïnventariseerd voor bekende vindplaatsen om inzicht te krijgen in de landschappelijke ligging van terreinen met archeologische resten. Op de kaart zijn, naast de landschappelijke eenheden, de volgende elementen opgenomen:

  • bekende vindplaatsen en locaties met archeologische resten;
  • de negen terreinen van archeologische waarde die zijn opgenomen op de Archeologische Monumenten Kaart van de provincie Overijssel;
  • locaties van boerderijen met een oorsprong in de Late Middeleeuwen;
  • verdwenen watermolens.

De beleidsadvieskaart is gebaseerd op de verwachtingskaart en laat zien waar welke archeologische verwachtingswaarde geldt, onderverdeeld in hoog voor archeologische resten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd, hoog, middelmatig, laag en geen verwachting of verstoord. Tevens zijn op deze kaart de terreinen opgenomen waarvan de (zeer) hoge archeologische waarde is aangetoond of vrijwel zeker is. In paragraaf 5.5 wordt nader ingegaan op de archeologische waarden van het plangebied.

3.4.10 Geluidbeleid gemeente Borne

De nieuwe Wet geluidhinder is op 1 januari 2007 van kracht geworden. Deze wet zorgt ervoor dat gemeenten grotere beleidsvrijheid hebben dan voorheen. Dit gaat echter wel gepaard met een verhoogde motiveringsplicht. Om een duidelijk beoordelingskader voor geluid te hebben is de Nota geluidsbeleid opgesteld.

Deze nota is niet alleen bedoeld als werkbaar instrument voor de beleidsmaker, maar bijvoorbeeld ook voor de handhaver, de vergunningverlener of een bedrijf dat in de gemeente wil vestigen.

3.4.11 Gemeentelijk rioleringsplan 2011 t/m 2016 (2008)

Zoals beschreven in de Wet Milieubeheer dient iedere gemeente te beschikken over een actueel en vastgesteld Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). De gemeente Borne heeft daarom het 'Gemeentelijk Rioleringsplan 2011 t/m 2016' opgesteld. Hierin wordt aangegeven dat de gemeente een drietal zorgplichten heeft, te weten de zorgplicht voor het afvalwater, de zorgplicht voor het hemelwater en de zorgplicht voor het grondwater.

Zorgplicht afvalwater

Het beleid voor het afvalwater kent twee pijlers: het verminderen van de vervuiling uit de overstorten en een goed beheer van alle voorzieningen.

Zorgplicht Hemelwater

Het beleid van de gemeente Borne is er op gericht dat hemelwater dat in het stedelijk gebied valt, niet tot wateroverlast mag leiden. Het streven naar afkoppeling van hemelwater van de riolering is hierbij een belangrijk uitgangspunt.

Zorgplicht Grondwater

Particulieren, gemeenten, waterschappen en provincies hebben ieder hun verantwoordelijkheid bij het
voorkómen en oplossen van problemen met grondwater. Gemeenten zijn hét aanspreekpunt / loket voor problemen met grondwater. Ook het waterschap en de provincie hebben verantwoordelijkheden ten aanzien van grondwater. De provincie is in principe verantwoordelijk voor het diepere grondwater, het waterschap voor een goed peilbeheer en daardoor voor de grondwaterstand in de buitengebieden.

Duurzaam waterbeheer

Bij de her- of inrichting van een stedelijk gebied zal vanaf het begin gewerkt worden aan het inrichten van een goed watersysteem. Water, natuur en groen bepalen in belangrijke mate hoe mensen de leefomgeving ervaren. Om dit ook in de toekomst veilig te stellen dienen watervoorzieningen duurzaam te worden aangelegd en beheerd en daarnaast verdroging en vervuiling te worden tegengegaan.

Water neemt ruimte in en voor een duurzame oplossing is het noodzakelijk dat we water die ruimte geven. Ruimte voor water gaat niet alleen over kwantiteitsbeheer (vasthouden-bergen-afvoeren), maar vooral over leefkwaliteit, het op een duurzame wijze ruimtelijk inpassen van het watersysteem.

Door klimaatveranderingen neemt de neerslag gestaag toe en zullen er intensievere buien voorkomen. Hierop zullen we moeten anticiperen en na gaan denken over de maatregelen die we toepassen. Hierbij staat de veiligheid en gezondheid van de burger voorop.

Ter bevordering van de integratie van water in ruimtelijke plannen heeft de gemeente in 2003 in samenwerking met waterschap Regge en Dinkel en Vitens het Waterplan Borne opgesteld en vastgesteld. Doel is een duurzaam en integraal waterbeheer, waarbij de volgende belangrijke uitgangspunten worden gehanteerd:

  • het scheiden van hemelwater en afvalwater;
  • inzameling en transport van hemelwater in volgorde van de volgende stappen benaderen: vasthouden, bergen en afvoeren;
  • aandacht voor de kwaliteit en kwantiteit van het grondwater en oppervlaktewater;
  • voorkomen en tegengaan van wateroverlast.
3.4.12 Conclusie

De actualisatie van het bestemmingsplan De Veldkamp is in overeenstemming met het beleid van de gemeente Borne.

3.5 Beleid gemeente Hengelo

3.5.1 Structuurvisie Hengelo 2030

Op 3 juli 2007 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Hengelo 2030 vastgesteld. Het bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Hengelo voor de lange termijn. In de structuurvisie Hengelo 2030 wordt op basis van een beschrijving van de kernkwaliteiten, de historie, de maatschappelijke tendensen en de ambities een samenhangende en integrale uitwerking van een nieuwe koers voor Hengelo naar 2030 neergezet. De keuzes die daarbij zijn gemaakt zijn het inzetten op de sterke punten van de stad en te gaan van groei naar kwaliteit. Dat betekent nauwelijks meer uitbreiding, maar inbreiding en functiemenging in bestaand stedelijk gebied en het investeren in het omringende landschap. Deze koers brengt een vijftal kernopgaven met zich mee:

  • Versterking van de economische structuur;
  • Een binnenstad voor ontmoetingen;
  • De sociale opgave;
  • Het landschap de stad in;
  • Ruimtelijke kwaliteit;

Om deze opgaven uit te voeren is een viertal kernprojecten geformuleerd. Eén ervan is stadsranden, waarin het Gezondheidspark valt. Het Gezondheidspark moet een ruimtelijke, ecologische en recreatieve overgang vormen tussen stad en landschap, waarbij een goede verhouding tussen groen,
water en verstedelijking het uitgangspunt is.

3.5.2 Beleidsvisie detailhandel Hengelo 2006 - 2016

In de Beleidsvisie detailhandel staat aangegeven dat de laatste fase van Westermaat-Plein zich moet ontwikkelen als centrum voor gerichte non-food aankopen. Vooralsnog betekent dit dat uitbreiding met de traditionele perifere detailhandelsbranches mogelijk is. Er zal geen verdere uitbreiding van recreatieve detailhandel plaats vinden.

3.5.3 Nota Economisch beleid

November 2003 is de nota Economisch beleid vastgesteld. Hierin worden strategische keuzen gemaakt inzake de rol die de gemeente en ook de regio kan spelen met betrekking tot het creëren van zo optimaal mogelijke randvoorwaarden en condities voor het locale en regionale bedrijfsleven. Hengelo kiest daarin voor een krachtige economische ontwikkeling en werkgelegenheidsgroei. Ook voor de toekomst koestert Hengelo de industrie als belangrijke pijler van de economie. Naast een gezonde, technologische hoogwaardige industrie wenst Hengelo haar economische basis te verbreden door versterking van de sectoren zakelijke dienstverlening, (detail)handel, gezondheidszorg en toerisme. Daarbij streeft Hengelo naar een gevarieerd aanbod van bestaande en nieuwe bedrijvenlocaties, vanuit het vertrekpunt dat bestaande ruimte voor bedrijvigheid behouden blijft en indien nodig wordt vernieuwd voordat nieuwe terreinen worden ontwikkeld. Waar mogelijk wordt intensief ruimtegebruik gestimuleerd. Ook de wijkeconomie is van wezenlijk belang.

3.5.4 Nota Geluid

De doelstellingen van het gemeentelijke geluidbeleid uit de nota zijn:

  • Bijdragen aan het realiseren van een goed woon- en leefklimaat in Hengelo.
  • Handvat voor milieuvergunningen, maatwerkvoorschriften, evenementen en
    APV-afwijkingen.
  • Handvat voor geluidambities bij ruimtelijke planvorming en het zonodig vaststellen van hogere geluidgrenswaarden.
  • Verantwoording van de inzet van middelen om de geluidsituatie positief te beïnvloeden.

De nota geluid geeft aan hoe de gemeente Hengelo dit gestructureerd, volgens een vaste systematiek, wil aanpakken:

  • Een zo integraal mogelijke gebiedsgerichte benadering. Hiertoe zijn in Hengelo vijf gebiedstypen onderscheiden: Wonen, Binnenstad en winkelgebieden, Industrie en bedrijven, Buitengebied en stadsparken en. Verkeerszones
  • Ambities per gebiedstype (ambitiewaarden) en maximaal toegestane waarden (plafondwaarden)
  • Geluidsaspecten worden zoveel mogelijk in de initiatieffase van de ruimtelijke planontwikkeling betrokken
  • Zoveel mogelijk aanhouden van de volgorde: eerst bronmaatregelen, dan overdrachtmaatregelen en dan pas maatregelen bij de ontvanger. Dit betekent o.a. dat waar nodig en mogelijk stillere wegdektypen worden toegepast. Als bronmaatregelen en/of overdrachtmaatregelen onvoldoende resultaat hebben kan geluidbelasting tot maximaal de plafondwaarde voor het betreffende gebiedstype worden toegestaan als er sprake is van voldoende (akoestische) compensatie.
  • Bij verkeersplannen wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met effecten van geluid.
  • Een eenduidige normstelling voor bedrijven.
3.5.5 Nota Archeologie 2010

Met het zogeheten Verdrag van Malta, dat Nederland 15 jaar geleden ondertekende, beloofden de lidstaten van de Raad van Europa zich in te spannen om het archeologisch erfgoed in Europa beter te beschermen. Reden voor deze zorg: het archeologisch erfgoed in heel Europa dreigde te worden vernietigd door een steeds grotere economische welvaart. Na ondertekening begon voor Nederland een lange mars naar de vertaling in wetgeving, die uiteindelijk in 2007 werd afgegrond met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Met de vaststelling van de Wamz is formeel het moment aangebroken dat we in ons land niet meer vrijblijvend kunnen omgaan met het archeologisch erfgoed.

De Wamz introduceert in de archeologie het beginsel van 'de verstoorder betaalt'. De kwaliteit van uitvoerende archeologische werkzaamheden is geregeld door een vergunningenstelsel. Uitgangspunt van de Wamz is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten. Archeologen spreken dan over 'behoud in situ'. De wet verbiedt het verrichten van opgravingen, tenzij een partij over een opgravingvergunning beschikt. In de Wamz staat verder precies beschreven wie de eigenaar is van de opgegraven archeologische vondsten, waar vondstmateriaal moet worden opgeslagen en aan wie welke opgravinginformatie moet worden gemeld. Verder kent de wet bepalingen over wanneer er als gevolg van opgravingen schadevergoeding mogelijk is etc.

Door de Wamz heeft de gemeente extra taken. Zij moet laten zien hoe zij rekening houdt met mogelijke archeologische waarden wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld of een bestaand bestemmingsplan wordt aangepast dan wel daarvan vrijstelling wordt verleend.

Dit geeft de gemeente de mogelijkheid om bij het afgeven van bouw-, aanleg- en sloopvergunningen archeologische eisen te stellen. Dat is overigens alleen mogelijk als daarvoor een juridische basis aanwezig is in het bewuste bestemmingsplan. Met de invoering van de Wamz zal op veel momenten van de gemeente een oordeel worden verwacht over de omgang met archeologische waarden of vondsten.

Een gemeentelijk beleidsplan biedt de mogelijkheid om al die beslissingen over archeologie in een integraal kader te plaatsen en daar vervolgens op een samenhangende manier een invulling aan te geven. Het voorkomt een reeks dure ad hoc beslissingen en vervelende verrassingen tijdens geplande bodemingrepen.

Verantwoord beheer van het cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Hengelo begint met het inzichtelijk maken waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. De behoudsdoelstelling staat daarbij in principe voorop. Zijn behoud en bescherming van archeologische relicten niet realiseerbaar dan dienen deze op deskundige wijze onderzocht en gedocumenteerd te worden. Deze uitgangspunten betekenen dat het noodzakelijk is een aantal beleidsregels te formuleren om archeologiegevoelige gebieden in alle ruimtelijke plannen en projecten op te nemen en waar mogelijk te ontzien.

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Hengelo een archeologische verwachtingen en advieskaart vervaardigd. Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten zich (kunnen) bevinden. De kaart biedt inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Hengelo. Dit inzicht is nodig om in de beleidsuitvoering een weloverwogen omgang met archeologie te bereiken.

Aan de op de kaart vlakdekkend weergegeven verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. Uitgangspunten voor de adviezen zijn de beleidskaders zoals deze op de verschillende overheidsniveaus zijn geformuleerd en het besluitvorming- en archeologisch onderzoekstraject zoals beschreven in het Handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. In deze beleidsnota zijn de aan de verwachtingenkaart gekoppelde beleidsadviezen onverkort overgenomen. De kaart gaat vergezeld van een rapportage, met een methodische en inhoudelijke toelichting op de archeologische verwachtingen en advieskaart van de gemeente Hengelo. Het rapport bevat als bijlage een catalogus van de in de gemeente voorkomende archeologische monumenten alsmede een vindplaatsencatalogus waarmee een zo volledig mogelijk overzicht wordt geboden van archeologische waarnemingen die in het verleden binnen de gemeente zijn gedaan.

Over de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 5.5.

3.5.6 Gemeentelijk verkeers- en vervoersbeleid

In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) zijn de hoofdnetwerken voor de fiets, openbaar vervoer en auto vastgelegd. Het doel is een situatie te creëren waarbij de drie vervoerswijzen op een volwaardige wijze met elkaar functioneren en elkaar aanvullen, om zo ook in de toekomst de bereikbaarheid en veiligheid te waarborgen en zelfs te verbeteren. Voor de verkeersstructuur voor het autoverkeer zijn in het GVVP de volgende onderdelen vastgelegd:

  • Doseren van de verkeersstromen die van buiten de stad naar binnen de wijkring gaan; niet meer verkeer toelaten dan in het gebied binnen de wijkring verwerkt kan worden. Dit is mede noodzakelijk voor een vlotte doorstroom van de bussen, zodat er van HOV (hoogwaardig openbaar vervoer) gesproken kan worden;
  • Invoering van een tangentensysteem waardoor onder andere de centrumring oost en de Breemarsweg worden ontlast. De Oosttangent wordt gerealiseerd met de Verlengde Laan van Driene (in de periode 2010-2015), een tunnel in de Kuipersdijk onder het spoor en een eventuele doortrekking van de Kuipersdijk via het tracé van de huidige Akzo-spoorlijn naar de Diamantstraat. De Westtangent is de huidige route Europalaan, Bornsestraat, Weideweg, Geerdinksweg, Oelerweg en Haaksbergerstraat;
  • Categorisering van wegen volgens het Duurzaam Veilig principe, zie ook het Verkeersveiligheidsplan Duurzaam Veilig (2001).

De gemeente Hengelo wil het gebruik van het openbaar vervoer stimuleren, met name op de doorstroomassen. Zo wordt op regionaal niveau een reëel alternatief voor de auto geboden. De doorstroomassen voor het Hoogwaardig Openbaar Vervoer naar Westermaat en Vossenbelt/Hasseler Es zijn gereed. Aan andere HOV-assen (naar Enschede en door Hart van Zuid) wordt nog gewerkt. Op alle kruispunten met het overige verkeer krijgt het openbaar vervoer prioriteit in de verkeersafwikkeling ten opzichte van de overige verkeersdeelnemers.

Het dagelijks bestuur van Regio Twente is verantwoordelijk voor het openbaar vervoer per bus en de treinverbinding Zutphen - Hengelo - Oldenzaal in de regio. Regio Twente maakt het beleid en stelt concessie/contractvoorwaarden op die de vervoerders (nu Connexxion en Syntus) moeten prikkelen om een zo goed mogelijk vervoersproduct te leveren. De vervoerder zorgt voor de uitvoering, de gemeente Hengelo is alleen verantwoordelijk voor de infrastructuur en probeert zo optimaal mogelijke voorwaarden te scheppen voor goed functionerend openbaar vervoer.

Centrumontwikkelingen vinden plaats bij bestaande en mogelijk nieuwe knooppunten van openbaar vervoer onderling en met de hoofdwegen. Binnen de invloedsgebieden van de vervoersknooppunten is sprake van een verdere verdichting door intensivering, herstructurering en stedelijke vernieuwing. In het GVVP zijn vijf knooppunten van openbaar vervoer genoemd waarvan momenteel twee in ontwikkeling zijn:

  • Centraal station Hengelo: opstellen Nota van Uitgangspunten;
  • Regionale openbaar vervoerhalte Gezondheidspark (spoorlijn Zutphen-Hengelo-Oldenzaal):concreet project voor realisatie.
3.5.7 Gemeentelijk waterplan Hengelo

Het Waterplan Hengelo "Kleurrijk waterbeheer" is in 2006 door de gemeenteraad vastgesteld. Het waterplan beschrijft hoe de gemeente in de komende 25 jaar haar verantwoordelijkheid neemt in het regionale watersysteem en geeft richting aan de ontwikkeling van stedelijk water in Hengelo. Het waterplan onderscheidt 3 sporen waarlangs de gemeente en het waterschap Regge en Dinkel invulling gaan geven aan deze verantwoordelijkheid;

  • Het herstel van de Hengelose beken;
  • Het gescheiden houden van schone en vuile waterstromen ( afkoppelen van hemelwater);
  • Het oplossen van grondwateroverlast.

Ad. 1 Grote delen van de Hengelose beken zijn niet meer zichtbaar omdat ze verduikerd zijn. Met name herstructureringsprojecten bieden kansen deze beken weer zichtbaar te maken en weer integraal onderdeel te laten uitmaken van de openbare ruimte.

Ad. 2 Schoon hemelwater wordt niet meer op de gemengde riolering geloosd maar wordt zichtbaar afgevoerd naar oppervlaktewater. In het gebied wordt voldoende waterberging aangelegd, het liefst in de vorm van wadi's omdat deze tevens een zuiverende werking hebben.

Ad. 3 In het kader van de Wet Gemeentelijke Watertaken (per 1/1/2008) heeft de gemeente een verbrede zorgplicht t.a.v. het oplossen van structurele grondwateroverlast.

Naast deze drie manieren is een belangrijke rol weggelegd voor communicatie en educatie. De nadruk ligt hierbij op kijken en doen. Te denken valt aan het uitzetten van fiets- en wandelroutes langs de beken en het aanleggen van een waterspeelplaats of waterkunstwerk. Ook is een lespakket over water aan de basisscholen aangeboden.

Het waterplan is door de besturen van het waterschap Regge en Dinkel en de gemeente Hengelo vastgesteld.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Stedenbouwkundig plan De Veldkamp

In 2006 heeft de gemeenteraad een separaat stedenbouwkundig plan en een beeldkwaliteitsplan voor De Veldkamp vastgesteld (06int00069).

De opzet van De Veldkamp wordt gekenmerkt door een tweedeling van het bedrijventerrein:

* het westelijk deel: te bestemmen voor reguliere bedrijven, waarin opgenomen enkele bestaande bedrijven en de voormalige vuilstort;

* het oostelijk deel: bestemd voor hoogwaardige reguliere bedrijvigheid en publieksintensieve voorzieningen.

Tussen deze twee delen is langs de Burenweg een brede geledingszone geprojecteerd met een waterpartij (retentievijver) en een groenzone die in zuidelijke richting aansluit op de A1 zone. Daarin is opgenomen de oude buurtschap De Lemerij en de fietsverbinding onder de A1 richting landgoed Twickel.

De Veldkamp wordt ontsloten door de Randweg die in het verlengde van de Amerikalaan via een tunnel onder de spoorlijn in westelijke richting wordt aangelegd. De Veldkamp heeft daarmee ook een directe verbinding met respectievelijk het bedrijventerrein Westermaat en de Bornsestraat

4.2 Detailhandel

Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan De Veldkamp zijn diverse wijzigingen opgenomen. In dit hoofdstuk worden alle wijzigingen genoemd en voorzien van visie/motivatie.

4.2.1 Perifere detailhandel

Artikel 19, 4e lid, van het vigerende bestemmingsplan De Veldkamp maakt het, na het verlenen van vrijstelling, mogelijk medewerking te verlenen aan de vestiging van perifere detailhandel (detailhandel in de volumineuze goederen auto's, boten, caravans, keukens, sanitair). Oorspronkelijk gaf artikel 4 (Beschrijving in hoofdlijnen) regels over de situering van deze detailhandel. Aangezien Gedeputeerde Staten goedkeuring heeft onthouden aan artikel 4 heeft het college van burgemeester en wethouders van Borne op 30 januari 2007 nadere beleidsregels vastgesteld om toepassing te kunnen geven aan de vrijstellingsbevoegdheid in artikel 19, 4e lid van de regels van het bestemmingsplan De Veldkamp. In deze beleidsregel is vastgesteld dat de vestiging van perifere detailhandel uitsluitend is toegestaan in de zone langs de hoofdontsluitingsweg (de Randweg) voor zover deze is gelegen binnen de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" van het bestemmingsplan De Veldkamp. Deze beleidsregel is opgenomen in Bijlage 1 BenW besluit perifere detailhandel De Veldkamp en vertaald in het bestemmingsplan.

De gemeente acht nieuwe vestigingen van perifere detailhandel - na afweging - toelaatbaar op bedrijventerrein De Veldkamp. Om echter per vestiging een goede ruimtelijke afweging te kunnen maken, is ervoor gekozen om nergens op De Veldkamp rechtstreeks perifere detailhandel toe te staan. Vestiging van perifere detailhandel is uitsluitend mogelijk na toepassing van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid door het college van burgemeester en wethouders. Dit is overeenkomstig de regeling zoals die ook voor bedrijventerrein Molenkamp geldt. Voor het toepassen van deze bevoegdheid zijn diverse uitgangspunten van belang:

  • geldend distributieplanologisch beleid (toetsingskader commerciële voorzieningen);
  • afwegingen ten aanzien van verkeer en parkeren;
  • afwegingen ten aanzien van onevenredige afbreuk van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Tevens is besloten om het begrip perifere detailhandel uit te breiden met de volgende volumineuze artikelen scooters, fitnessapparaten, jacuzzies, zwembaden en speeltoestellen. Ook deze artikelen kunnen vanwege de omvang en aard van de te verkopen goederen niet binnen het kernwinkelgebied gevestigd worden.

4.2.2 Opslag en distributie voor internetverkoop

Algemeen

De algemene beleidslijn is dat detailhandel niet is toegestaan op bedrijventerreinen. In de gemeente Borne regelt het Masterplan Centrum (vastgesteld 2 februari 2010) dat (nieuwvestiging van) detailhandel uitsluitend in het kernwinkelgebied is toegestaan. Dit uitgangspunt is vertaald in dit bestemmingsplan. Opslag en distributie voor internetverkoop, in de spreektaal 'een webshop' is echter een bijzondere vorm van detailhandel. Deze vorm van detailhandel verloopt voornamelijk via internet of andere media. De ruimtelijke presentatie en effecten zijn van een andere aard dan reguliere detailhandel. Dat wordt tot uiting gebracht in de definities van dit bestemmingsplan (lid 1.31 detailhandel en lid 1.52 opslag en distributie internethandel).

Een belangrijk onderdeel van een webshop (opslag en distributie voor internetverkoop) vormt de opslag- en distributiefunctie. Opslag en distributie is een vorm van bedrijvigheid die op een bedrijventerrein zonder meer is toegestaan. Echter, door de daaraan verbonden detailhandelsfunctie onderscheidt een webshop zich van opslag- en distributiebedrijven.

Kenmerkend bij een webshop is het (grotendeels) ontbreken van het fysiek uitstallen van artikelen ten verkoop. Producten worden digitaal (virtueel) gepresenteerd. Klantcontacten vinden vrijwel uitsluitend per e-mailbericht of telefonisch plaats. Van belang bij de toelaatbaarheid van webshops is in hoeverre aanvullende functies of combinaties daarvan worden toegevoegd aan de bedrijfsvoering. Te denken valt aan:

  • afhaalmogelijkheden van goederen;
  • afrekenmogelijkheden door consumenten;
  • showrooms en uitstalling van producten.

Wanneer de gecombineerde functies van afhalen, afrekenen en tonen van producten in een fysieke ruimte de overhand neemt, is feitelijk sprake van een reguliere detailhandelsfunctie. Voor een webshop is de bedrijfsmatige verkoop van goederen hoofdzakelijk via het internet maatgevend. Anders is valt de functie, afhankelijk van de schaal van de goederen of winkel, aan te merken als:

  • een reguliere winkel (detailhandel);
  • detailhandel in volumineuze goederen (perifere detailhandel) of;
  • grootschalige detailhandel.

Vraag vanuit de markt

Het afgelopen decennium heeft de verkoop van goederen via internet een grote vlucht genomen. Online winkelen biedt gemak, producten kunnen worden vergeleken en besteld, zonder de woning te verlaten. Het aanbod is sterk gegroeid evenals de betrouwbaarheid en betalingsmogelijkheden. Naar verwachting zet de groei van het aantal detailhandelsverkopen per internet de komende jaren verder door.

Verkoop via internet kent verschillende vormen:

  • a. groothandel en productie (business to business);
  • b. verkoop van (gebruikte) artikelen tussen consumenten;
  • c. internetdetailhandel en postordering (business to consumer).

ad a. Groothandel en productie

Juridisch-planologisch is deze vorm van detailhandel via internet ruimtelijk niet relevant ofwel het wijkt niet af van een regulier groothandelsbedrijf. Het betreft geen detailhandel en is daarmee niet gebonden aan de bestemming Detailhandel. Aandachtspunt is eventuele verbreding van een groothandelsbedrijf naar de consumentenmarkt. Zolang particuliere verkopen een ondergeschikt karakter blijven houden, is geen sprake van detailhandel.

Onder ondergeschikte detailhandel wordt verstaan detailhandel als activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. De detailhandelsactiviteit is van zo'n beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang dat de (niet-detailhandel) functie waaraan zij wordt toegevoegd (productie, ambachtelijke en/of groothandelactiviteit) qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft. In het algemeen is een grootte van 15% van de totale bedrijfsomvang nog te beschouwen als ondergeschikt.

ad b. Verkoop van (gebruikte) artikelen tussen consumenten

In de praktijk vindt de verkoop van artikelen tussen consumenten niet plaats op bedrijventerreinen. Derhalve wordt hieraan verder geen aandacht geschonken.

ad c. Internetdetailhandel en postordering

Verkoop via internet in de vorm van internetdetailhandel en postordering kan vanuit het perspectief van de ruimtelijke ordening globaal in de volgende 3 soorten worden onderscheiden.

  • Bedrijfsmatige internetverkoop aan consumenten vanaf een locatie met de bestemming Wonen. Er zijn inmiddels vele initiatiefnemers die een webshop (opslag en distributie voor internetverkoop) hebben opgezet en deze parttime, maar inmiddels ook vaak fulltime exploiteren. In dit plan is dit aspect niet relevant.
  • Bedrijfsmatige internetverkoop aan consumenten vanaf een locatie met detailhandelsbestemming, zoals een winkel die naast reguliere detailhandelsverkoop ook e-commerce activiteiten ontplooit. Dit vindt regelmatig plaats bij ketens maar ook bij individuele ondernemers. In deze vorm kan ook sprake zijn van detailhandel in volumineuze goederen of grootschalige detailhandel met neventak e-commerce.
  • Bedrijfsmatige opslag en distributie voor internetverkoop vanuit een bedrijfslocatie. Onder deze categorie vallen de professionele e-tailers, die zelf voorraadhoudend zijn en ook over een logistieke functie beschikken, zoals postorderbedrijven, maar ook importeurs van merkproducten. Dit is een 'webshop' (opslag en distributie voor internetverkoop) in de meest zuivere vorm. Dergelijke vestigingen zijn vergelijkbaar met opslag- en distributiebedrijven en zijn dus zonder meer toelaatbaar op een bedrijventerrein.

Relevant voor dit bestemmingsplan zijn de soorten b en c.

Gemeentelijke visie

De gemeente acht de realisering van opslag en distributie voor internetverkoop binnen een bedrijfsbestemming mogelijk, voor zover afhaalmogelijkheden van goederen door consumenten van ondergeschikte aard en omvang zijn. Van ene ondergeschikte omvang is sprake indien de oppervlakte voor afhalen van goederen niet meer bedraagt dan 10% van de vloeroppervlakte van een bedrijfsgebouw, met een maximum van 150 m².

Indien een webshop (opslag en distributie voor internetverkoop) meer ruimte benut voor afhalen van goederen is geen sprake van verkoop via internet. Dan is vestiging nodig in het kernwinkelgebied. Bij perifere detailhandel (volumineuze goederen) gelden de algemene afwegingscriteria voor de toelaatbaarheid van dergelijke detailhandel zoals opgenomen in paragraaf 4.2.1.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Ten aanzien van het bestemmingsplan wordt de gemeentelijke visie in de volgende uitgangspunten vertaald.

  • opslag en distributie voor internetverkoop zijn rechtstreeks toegelaten binnen de bestemming Bedrijf;
  • Bij opslag en distributie voor internetverkoop is de vloeroppervlakte ten behoeve van het afhalen van goederen beperkt tot niet meer dan 10% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, met een maximum van 150 m². l
  • (Vestiging van) niet-digitale detailhandel buiten de vorengenoemde criteria is in de gebruiksregels uitgesloten.

4.3 Inrichtingsplan voormalig stortgat Steenbakkersweg

In de raadsvergadering van 7 juni 2012 is in een motie opgeroepen tot de sanering van stortgat 2 aan de Steenbakkersweg. In deze motie is gesteld dat het gebied voorlopig niet in exploitatie wordt genomen en, indien mogelijk, voor duurzaam recreatief gebruik open wordt gesteld.

Sanering en inrichting

Stortgat 2 aan de Steenbakkersweg is voornamelijk vervuild met asbest. Om de vervuiling af te schermen is in het verleden een afdeklaag bovenop de vervuiling geplaatst. Deze afdeklaag voldoet niet meer aan de huidige milieueisen. Adviesbureau Envita heeft hiervoor een saneringsplan opgesteld waarbij ervan wordt uitgegaan dat de grond op het stortgat wordt geëgaliseerd. Vervolgens wordt er een spreidingsdoek geplaatst en wordt het terrein opgehoogd met ongeveer 80 centimeter schone grond. In het opgestelde inrichtingsplan wordt een inrichting uitgewerkt, die passend binnen het saneringsplan, bovenop deze grond kan worden gerealiseerd. Hierbij wordt 'duurzaam recreatief' als uitgangspunt gebruikt. Ook wordt rekening gehouden met de sanering en de inpassing van de bebouwing en beplanting die op deze sanering kan worden gerealiseerd.

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 21 mei 2013 besloten de raad voor te stellen kennis te nemen van het saneringsplan, krediet beschikbaar te stellen voor de sanering en in te stemmen met de start van de sanering zo spoedig mogelijk nadat het Bevoegd Gezag (provincie Overijssel) de beschikking op grond van de Wet bodembescherming heeft gegeven en de subsidieovereenkomst heeft getekend. Dit voorstel is op 1 oktober 2013 behandeld in de gemeenteraad.

Inrichtingsplan

Het inrichtingsplan met de bijbehorende tekening is opgesteld op basis van de consensus die tussen omwonenden, gemeente en gebruikers werd bereikt tijdens het planvormingstraject dat hiervoor gevolgd is. Op de tekening is te zien hoe deze inrichting er op hoofdlijnen uit moet gaan zien. In de inrichtingstekening is een aantal onderdelen opgenomen die extra uitleg behoeven. Het gehele inrichtingsplan is opgenomen in bijlage Inrichtingsplan Vuilstortplaats Steenbakkersweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpDV2013-vg02_0008.jpg"

Op 21 mei 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd (13int01253) met dit inrichtingsplan en besloten dit inrichtingsplan op te nemen in het bestemmingsplan De Veldkamp. Tevens wordt de raad voorgesteld in te stemmen met het inrichtingsplan en krediet beschikbaar te stellen voor de realisatie van het inrichtingsplan Op 12 november 2013 heeft de gemeenteraad ingestemd met dit voorstel.

4.4 Uitwerkingen, wijzigingen en ontheffingen

Om een fasering in de ontwikkeling van De Veldkamp aan te brengen was in het bestemmingsplan De Veldkamp een aantal deelgebieden bestemd als "uit te werken bedrijfsdoeleinden". Eén van deze gedeelten, namelijk het zuidwestelijk deel, is inmiddels nader uitgewerkt bij besluit van het college van burgemeester en wethouders d.d. 1 juni 2010. Deze uitwerking is op 23 juli 2010 in werking getreden. Het terrein is inmiddels bouwrijp gemaakt en is direct uitgeefbaar. De uitwerking wordt in dit bestemmingsplan overgenomen.

Ook het perceel Burenweg 6 (sociale werkplaats SWB) is inmiddels nader uitgewerkt. Doel hiervan was om een uitbreiding van het gebouw mogelijk te maken. Op 20 januari 2009 heeft het college het uitwerkingsplan vastgesteld. De uitwerking wordt in het bestemmingsplan opgenomen.

Het wijzigingsplan Burenweg Kotteman is op 13 januari 2009 vastgesteld en inmiddels onherroepelijk geworden. De bestemming "verkeersdoeleinden op het betreffende perceel is gewijzigd in de bestemming "Bedrijfsdoeleinden". Deze wijziging wordt opgenomen in onderhavig bestemmingsplan. De ontsluitingsweg die daar geprojecteerd was, is daardoor komen te vervallen.

Specifieke ontheffingen die afgelopen periode zijn verleend via een omgevingsvergunning (aannemersbedrijf aan de Burenweg en magazijn aan de Morseltoven) zijn eveneens in de regels en op de verbeelding opgenomen.

4.5 Zuidelijke randweg

Begin 2010 is het project Zuidelijke Randweg Borne gestart. De zuidelijke randweg moet een nieuwe wegverbinding vormen tussen de N743 (Bornsestraat, het onderhavige bedrijventerrein en toe- en afrit 29 van de A1/A35 (Borne-West).

Het realiseren van de randweg in dit deel van Borne vindt zijn oorsprong in het structuurplan uitbreiding Borne uit 2004 en het Integraal Verkeersplan Borne uit 2008. De weg vervult als nieuwe verbinding meerdere functies:

  • het zorgt voor doorstroming van verkeer om Borne in plaats van door Borne;
  • het zorgt voor ontlasting van bestaande wegen en kruispunten;
  • het ontsluit Westermaat Plein en De Veldkamp beter richting Almelo/Zwolle en Enschede;
  • het fungeert als noodweg in geval van calamiteiten bij het Knooppunt Buren.

Voor het verkrijgen van een goede aansluiting wordt de Amerikalaan aan de westkant van het plangebied in noordelijke richting verlegd. Het nieuwe tracé is, voor zover gelegen binnen het bedrijventerrein De Veldkamp, buiten dit bestemmingsplan gelaten en opgenomen in het bestemmingsplan (inclusief MER) voor de Zuidelijke Randweg.

4.6 Verenigingsgebouw Stedelijk Orkest

Het Stedelijk Orkest Borne heeft in maart 2010 een perceel grond van de gemeente in erfpacht gekregen aan de Burenweg 5. Op deze gronden is een parkeerterrein aangelegd. De bestemming van de betreffende gronden is Groenvoorzieningen. Op gronden met deze bestemming is de aanleg van een parkeerterrein formeel niet toegestaan. Omdat ten tijde van de aanleg van het parkeerterrein al bekend was dat het bestemmingsplan De Veldkamp zou worden herzien, is de aanleg tijdelijk gedoogd. In onderhavig bestemmingsplan wordt het parkeerterrein gelegaliseerd.

4.7 Aanpassingen bouwregels

In artikel 5, lid 3, sub c van het bestemmingsplan De Veldkamp is opgenomen dat het maximale bebouwingspercentage per bouwperceel maximaal 50% mag bedragen. Op bedrijventerreinen is het veelal gebruikelijk een maximaal bebouwingspercentage te hanteren van 70%. Om de aantrekkelijkheid van het bedrijventerrein te vergroten en om een zo efficiënt mogelijk ruimtegebruik te bevorderen is in het onderhavige bestemmingsplan een maximaal bebouwingspercentage van 60% opgenomen. Via de algemene afwijkingsregels in artikel 18 kan een maximum bebouwingspercentage van 66% worden toegestaan.

4.8 Overige aanpassingen

4.8.1 Bouwen onder hoogspanningsverbinding

Door het plangebied loopt een hoogspanningsverbinding. Het betreft de 380 kV hoogspanningsverbinding Zwolle-Hengelo. Deze is gecombineerd met de 110 kV hoogspanningsverbinding Almelo Tusveld-Hengelo Weideweg. In het nu geldende bestemmingsplan is een bouwverbod in de belemmerende strook opgenomen. Deze belemmerende strook wordt begrensd op 36,00 meter ter weerszijden van de hartlijn van de hoogspanningsverbinding. De totale breedte is dus 72,00 meter.

Na overleg met de leidingbeheerder, Tennet, is gebleken dat Tennet onder voorwaarden wil meewerken aan het oprichten van (bedrijfs)bebouwing binnen de belemmeringenstrook. De voorwaarden hebben met name betrekking op de bouwhoogtes. De toegestane bouwhoogtes zijn in regels en op de verbeelding verwerkt. De afspraken met Tennet zijn opgenomen in Brief TenneT bouwen onder hoogspanningsverbinding De Veldkamp.

4.8.2 Bebouwingsvrije zone Rijksweg

De bebouwingsvrije zone die op grond van het vroegere rooilijnenbeleid van Rijkswaterstaat was opgenomen, is komen te vervallen. Op basis van de Regeling Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Rarro) is deze bebouwingsvrije zone niet langer aan de orde langs de rijksweg A1/A35. Zie ook paragraaf 3.1.3 Regeling Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Rarro).

4.8.3 Risicocontour Van Engelen

Van Engelen is een autosloopbedrijf met een relatief geringe omvang van de opslag van accu’s. Accu’s zijn op zich niet brandbaar. Het zuur dat in de accu's zit is zwavelzuur. Dat is een bijtende vloeistof. De verpakkingseenheid (hoeveelheid accuzuur per accu) is slechts enkele liters.

De risico’s zijn daarom niet groot. De opslag van accu's valt onder PGS 15 en niet langer onder het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen. Hierdoor zijn geen ‘bijzondere veiligheidsafstanden’ van toepassing. De risicocontour die in het vorige bestemmingsplan was opgenomen is hierdoor komen te vervallen.

4.8.4 Burenweg 7

Voorgeschiedenis

Op het perceel Burenweg 7 bevindt zich een bestaande en in gebruik zijn de woning. Op 6 januari 1994 hebben burgemeester en wethouders een bouwvergunning verleend op grond van het toen geldende bestemmingsplan. De woning is in afwijking van de bouwvergunning circa 17 meter dichter bij het spoor gebouwd dan vergund. De raad heeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan De Veldkamp 2006 de woning niet bestemd omdat werd aangenomen dat dit in strijd was met de Wet geluidhinder. De bewoners/eigenaren van Burenweg 7 hebben ondermeer op dat punt beroep aangetekend bij de Raad van State. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn uitspraak van 9 februari 2011 (201006127/1/H2) echter overwogen: “Tussen partijen is niet in geschil dat het vergunde meer is dan onder het oude bestemmingsplan op het perceel was voorzien en dat de vergunde bebouwing niet op de in de bouwvergunning aangegeven plaats, doch geheel buiten het op de plankaart ingetekende bouwvlak, is gerealiseerd. Niettemin moet het vergunde geacht worden rechtmatig aanwezig te zijn en als zodanig onderdeel uit te maken van het oude planologische regime.”

Mede gelet op deze uitspraak is op 18 december 2012 het bestemmingsplan De Veldkamp, herziening Burenweg 7-9 vastgesteld. De bedoeling hiervan was om de aanwezige woning alsnog als bedrijfswoning te bestemmen.

Wet geluidhinder niet van toepassing.

Omdat de woning op het perceel Burenweg 7 een feitelijk en rechtmatig aanwezige woning is, is geconstateerd dat de geluidnormen uit Wet geluidhinder niet op de woning van toepassing zijn en is een verdere beoordeling van de geluidbelasting ten gevolge van het spoor achterwege gebleven.

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt in zijn uitspraak van 23 oktober 2013 (201301638/1/R1) dat de Wet geluidhinder niet van toepassing is: “Zoals de raad terecht betoogt betekent dit dat ingevolge artikel 76, derde lid, van de Wgh en artikel 4.1, derde lid, van het Bgh, de in de Wgh en het Bgh opgenomen geluidsnormen op deze situatie niet van toepassing zijn.”

Beoordeling woon- en leefklimaat

De Afdeling constateert in de uitspraak van 23 oktober 2013 ook dat de woning aan de Burenweg 7 weliswaar een bestaande woning is waarop de Wet geluidhinder niet van toepassing is, maar dat het in planologische zin een nieuwe woning is en dat in dit kader een oordeel moet worden gegeven of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening: “Een goede ruimtelijke ordening heeft buiten de Wgh een zelfstandige betekenis. Dat betekent dat ook in gevallen buiten de reikwijdte van de Wgh in het kader van een goede ruimtelijke ordening akoestisch onderzoek kan zijn vereist en het nodig kan zijn bepaalde eisen te stellen aan geluidbelastende activiteiten.”

Om te beoordelen of er sprake is van goede ruimtelijke ordening, dat wil zeggen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, is het van belang vast te stellen wat de aard is van de omgeving en van de woning.

Aard omgeving / aard van de woning

In de Structuurvisie Uitbreiding Borne valt het perceel in een gebied dat is aangegeven als overgangszone “wonen-werken”. Op het perceel was vanaf 1997 tot juni 2013 een bedrijf gevestigd. De eigenaar heeft destijds ook verzocht om een bedrijfsbestemming. In dat kader heeft het perceel in het vigerende bestemmingsplan De Veldkamp 2006 een bedrijfsbestemming gekregen. Ondanks de omstandigheid dat sinds 2013 geen bedrijfsmatige activiteiten op het perceel zijn gevestigd, zijn er geen ruimtelijke gronden om de bestemming te wijzigen. Zoals hiervoor aangegeven moet de bestaande woning in planologische zin worden gezien als een nieuwe woning. Ruimtelijk gezien is het niet gewenst dat er een solitaire woonbestemming ontstaat op het bedrijventerrein. Gelet op voorgaande overwegingen is een bedrijfswoning het meest passend.

Het gebruik van de woning en van de bijbehorende gronden voor burgerbewoning is krachtens het overgangsrecht van het bestemmingsplan De Veldkamp toegestaan. Wij willen het gebruik niet voor een tweede keer onder het overgangsrecht brengen. Gelet op het belang van de huidige bewoners, die momenteel op het perceel geen bedrijfsmatige activiteiten verrichten, wordt een zogenaamde uitsterfregeling opgenomen voor het afwijkende gebruik. Een bestemming wonen is als zodanig slechts mogelijk, indien daartegen uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen bezwaren bestaan. In dit geval hebben wij er in redelijkheid voor kunnen kiezen om de burgerwoning van het perceel Burenweg 7-9 niet als zodanig te bestemmen, maar wel toe te staan. Bij de keuze tussen persoonsgebonden overgangsrecht en een uitsterfregeling is gekozen voor de uitsterfregeling omdat daarmee meer recht wordt gedaan aan de belangen van de eigenaar/bewoners dan met een persoonsgebonden overgangsrecht. Het voordeel van een uitsterfregeling is dat deze niet persoonsgebonden is en daardoor meer zekerheid biedt voor de bewoners. Wij zijn ons bewust van het feit dat het afwijkende gebruik met een uitsterfregeling mogelijk langer blijft voortbestaan dan afwijkend gebruik bij persoonsgebonden overgangsrecht. Beide zijn het echter tijdelijke regelingen waar de woning is bestemd voor gebruik als bedrijfswoning. Aangezien het beide tijdelijke regelingen zijn hebben wij bij onze afweging gekozen voor de regeling die het meest recht doet aan de belangen van de eigenaar/bewoners.

In die regels wordt bepaald dat het huidige, niet bedrijfsmatige gebruik van de gronden en de daarop aanwezige gebouwen mag worden voortgezet (woning en bijgebouw/gebruik wordt aangegeven op een kaartje als bijlage 4 bij de regels), mits deze naar aard en omvang niet worden vergroot. Tevens wordt in de regels opgenomen dat het huidige gebruik van de gronden en de daarop aanwezige gebouwen vervalt indien:

  • dit gebruik na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan 6 maanden wordt onderbroken of;
  • indien ter plekke de bestemming bedrijventerrein wordt gerealiseerd (vestiging van een bedrijf ter plekke) en er een economische binding bestaat tussen het bedrijf en een persoon woonachtig in de woning Burenweg 7 en het bedrijfsmatige gebruik na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan 2 maanden wordt voortgezet.

Akoestisch onderzoek en cumulatie

Bij de boordeling of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt voor wat betreft het aspect hinder van bedrijfsmatige activiteiten onder meer gebruik gemaakt van de Handreiking bedrijven en milieuzonering van de VNG. In beginsel wordt de handreiking niet toegepast bij bedrijfswoningen. Omdat in voorliggende situatie, zoals hiervoor geschetst, ook burgerbewoning is toegestaan, zijn er overeenkomsten met “gemengd gebied” zoals bedoeld in de Handreiking. In gemengd gebied is er een matige tot sterke functiemenging tussen wonen en werken.

In de voorbereiding van dit plan is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting als gevolg van railverkeer, wegverkeer en industrielawaai en cumulatie als gevolg van deze bronnen. De rapportage is als bijlage 8 bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.

Om de cumulatie te beoordelen is gebruikt gemaakt van hoofdstuk 2 van bijlage 1 van het Reken en meetvoorschrift geluidhinder 2012. Hierin wordt een methode geschetst om cumulatie van geluid afkomstig van de verschillende geluidbronnen (railverkeer, wegverkeer en industrielawaai) te beoordelen. Cumulatie van het geluid van deze bronnen is volgens het Reken en meetvoorschrift alleen aan de orde als de afzonderlijke bronnen een relevante bijdrage leveren. Er is alleen sprake van een relevante bijdrage als de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder voor een specifieke geluidbron wordt overschreden. De voorkeursgrenswaarde uit de Weg geluidhinder zijn: 48 dB, 55 dB en 50 dB(A) voor resp. weg-, rail- en industrielawaai.

Hieronder worden eerst de verschillende geluidbronnen behandeld en wordt nagegaan of deze bronnen een relevante bijdrage leveren aan de cumulatie. Vervolgens wordt ingegaan op de cumulatie.

Industrielawaai / milieuzonering

Rondom het perceel Burenweg 7 bevindt zich een drietal bedrijfspercelen. Twee percelen zijn in gebruik; één perceel is momenteel nog onbebouwd. Op de percelen is categorie 2 bedrijvigheid toegestaan, met dien verstande dat op het tegenovergelegen perceel Burenweg 20 tevens een aannemersbedrijf met werkplaats (SBI-code 45, milieucategorie 3.1) is toegestaan. Voor categorie 2 bedrijvigheid geldt bij het omgevingstype gemengd gebied een richtafstand van 10 meter. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan. Er kan dan ook worden geconstateerd dat de categorie-2 bedrijvigheid in alle redelijkheid aan de geluideisen uit het Activiteitenbesluit kan voldoen. Voor het aannemersbedrijf aan de overzijde (categorie 3.1) is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 9 bij dit bestemmingsplan). Met dit akoestisch onderzoek wordt aannemelijk gemaakt dat het aannemersbedrijf ook in de maximaal representatieve bedrijfssituatie (een drukke dag) kan voldoen aan de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit. In het theoretische geval dat alle bedrijvigheid om de woning maximaal functioneert, bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting van de hoogstbelaste gevel (= de voorgevel) 52 dB(A) in de dagperiode, 44 dB(A) in de avondperiode en 39 dB(A) in de nachtperiode. De bedrijven afzonderlijk leveren geen relevante bijdrage. Voor wat betreft de cumulatie is er alleen in (theorie) de situatie dat alle bedrijvigheid maximaal functioneert in de dagperiode op twee beoordelingspunten op de voorgevel een relevante bijdrage (zie tabel 7 van bijlage 8).

Wegverkeerslawaai

Uit het akoestisch onderzoek komt naar voren dat het wegverkeer een relatief geringe bijdrage levert aan de geluidbelasting. Het voor 2025 geprognosticeerde wegverkeer over de Burenweg geeft een geluidbelasting van ten hoogste 49 dB op twee rekenpunten op de voorgevel. Dat is een geringe overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder (= 48 dB). De bijdrage van de overige wegen in de omgeving is verwaarloosbaar. In de huidige situatie is de verkeersintensiteit gering en zal de voorkeursgrenswaarde niet worden overschreden.
Voor wat betreft de cumulatie levert het geprognosticeerde wegverkeer over de Burenweg in 2025 op twee beoordelingspunten op de voorgevel veen (geringe) relevante bijdrage.

Railverkeerslawaai

Railverkeerslawaai veroorzaakt, vanwege de geringe afstand tot het spoor, bij een volledig gevuld geluidproductieplafond een relatief hoge geluidbelasting. De hoogstbelaste gevel ondervindt een geluidbelasting van 72 dB. De voorgevel ondervindt een geluidbelasting van maximaal 62 dB. Op alle beoordelingspunten is de geluidbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde.

Cumulatie

In de huidige situatie is de geluidbelasting als gevolg van het spoor op alle vier gevels van de woning hoger dan de voorkeursgrenswaarde. Uit het voorgaande blijkt dat alleen op de voorgevel sprake is van enige cumulatie. Op twee beoordelingspunten op de voorgevel is er een geringe relevante bijdrage van het wegverkeer en op twee andere rekenpunten op de voorgevel is er een geringe relevante bijdrage van het industrielawaai (zie tabel 7 van bijlage 8).

Het is duidelijk dat de geluidbelasting als gevolg van railverkeer maatgevend is bij de woning. In het eerdergenoemde hoofdstuk 2 van bijlage 1 van het Reken en meetvoorschrift geluidhinder 2012 wordt aangegeven hoe de gecumuleerde geluidbelasting LCUM kan worden teruggerekend naar een waarde die vergelijkbaar is met de normstelling voor railverkeer. De LCUM op de beoordelingspunten op de voorgevel variëren van 57 tot 59 dB (zie tabel 7 van bijlage 8). Als deze waarden worden teruggerekend naar waarden die vergelijkbaar zijn met de normstelling voor railverkeer, varieert de gecumuleerde geluidbelasting LRL,CUM op de beoordelingspunten tussen 61 en 63 dB. Genoemde bijlage van het Reken en meetvoorschrift stelt het volgende: “Om een eerste indruk te krijgen van de aanvaardbaarheid van de totale geluidssituatie kan een op de hierboven beschreven wijze gecumuleerde belasting worden vergeleken met de voor die bronsoort van toepassing zijnde normering. Daarbij moet echter worden bedacht dat de normen zijn gesteld voor toetsing van een bron afzonderlijk, zodat letterlijke toepassing van de normen bij de beoordeling van cumulatie niet aan de orde is [..] . Bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het cumulatieve niveau is het daarnaast goed om aandacht te schenken aan het aantal geluidsgevoelige bestemmingen dat met een hoge cumulatieve geluidsbelasting wordt geconfronteerd, de vraag of één dan wel meer gevels hoogbelast zijn (al dan niet door verschillende bronnen), en de mogelijkheid om de cumulatieve geluidsbelasting te verlagen door de geluidsbelasting vanwege de bron waarvoor het onderzoek is ingesteld (verder) te verlagen”.

In dit geval ligt de gecumuleerde geluidbelasting (LRL,CUM = 63 dB) nog ruim onder de maximaal toelaatbare waarde voor nieuwe situaties (Lden = 68 dB) met alleen railverkeer. Daarnaast overwegen wij dat voor het geluid afkomstig van bedrijven een ongunstige situatie (een drukke dag waarop alle gebeurtenissen samenkomen) in beeld is gebracht die zich in de praktijk maar op een beperkt aantal dagen per jaar zal voordoen. Bovendien is de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer momenteel nog aanzienlijk minder dan in 2025 wordt geprognosticeerd. Daarnaast is de verwachting dat de geluidbelasting ten gevolge van het railverkeer op afzienbare termijn (en in ieder geval vóór 2025) zal worden teruggebracht vanwege saneringsmaatregelen die spoorbeheerder ProRail wettelijk verplicht is te gaan nemen Op dit laatste komen wij in het navolgende terug

Wij concluderen dan ook dat de cumulatie van geluid niet leidt tot een onaanvaardbare verstoring van het woon- en leefklimaat. De beoordeling of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, kan daarom worden beperkt tot de vraag wat de invloed is van het railverkeerslawaai.

Beoordeling railverkeerslawaai

Bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het railverkeerslawaai leggen wij een relatie met de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer. In deze wetgeving is vastgelegd wat door de wetgever als aanvaardbaar wordt geacht. Het geluidbeleid van de gemeente Borne voorziet niet in voorliggende situatie. Het geluidbeleid geeft alleen een oordeel over de aanvaardbaarheid van geluidbelasting van geluidgevoelige objecten die nieuw worden gerealiseerd. De woning Burenweg 7 betreft een bestaande situatie waarop het geluidbeleid niet van toepassing is.

Op twee gevels is, bij een volledig gevuld geluidproductieplafond, sprake van een geluidbelasting hoger dan de maximaal toelaatbare geluidbelasting voor een nieuwe woning. De Wet geluidhinder geeft zoals eerder opgemerkt geen oordeel over bestaande woningen.

Voorliggende situatie betreft in die zin een bijzondere situatie omdat het een (bestaande) woning betreft die door de eigenaar zelf dichter bij het spoor is gerealiseerd dan de vergunning toeliet. Toen de woning werd gebouwd was er ook al sprake van railverkeer. De intensiteit van het railverkeer en geluidbelasting als gevolg daarvan was ten tijde van de bouw vergelijkbaar met de huidige intensiteit en geluidbelasting. De eigenaar wist, of had althans kunnen weten, dat dichter bij het spoor bouwen dan vergund zou betekenen dat de geluidbelasting zou toenemen. Deze keuze van de eigenaar wegen wij mee in de beoordeling of er nu sprake is van een aanvaard woon- en leefklimaat.

Bij de totstandkoming van de wetgeving rond de geluidproductieplafonds is in de Wet milieubeheer een saneringsparagraaf opgenomen. Artikel 11.57 Wet milieubeheer definieert een woning die bij volledige benutting van het geluidproductieplafond als gevolg van een spoorweg een geluidbelasting ondervindt hoger dan 70 dB als een saneringsobject. Op grond van artikel 11.59 Wet milieubeheer moet voor 31 december 2020 een saneringsplan worden opgesteld dat maatregelen bevat om de geluidbelasting terug te brengen tot de streefwaarde van 65 dB. Het streven is om in 2023 alle maatregelen te hebben getroffen.

De woning aan de Burenweg 7 zal, voor zover nu valt te voorzien, worden meegenomen in het saneringsplan. Een indicatieve berekening die is uitgevoerd laat zien dat een scherm van circa 52 meter lang en 1,5 meter hoog op het spoortalud ter hoogte van de woning doelmatig is op grond van de criteria die in de wet zijn gesteld. Met een dergelijk scherm neemt de geluidbelasting op de hoogstbelaste gevel af tot 65 dB.
Mocht overigens blijken dat maatregelen onvoldoende zijn om de geluidbelasting terug te brengen tot 65 dB of minder, dan is spoorbeheerder ProRail op grond van artikel 11.64 van de Wet milieubeheer verplicht om uiterlijk 31 december 2021 geluidwerende maatregelen aan de woning te treffen zodanig dat wordt voldaan aan de wettelijke binnenwaarde.

Wij constateren dat de saneringsafdeling van Wet milieubeheer van toepassing is op de woning aan de Burenweg 7. De wet heeft voor dergelijke situaties een saneringstermijn bepaald. De wetgever acht het acceptabel, de mate van hinder en saneringskosten afwegende, de hoogbelaste geluidsituatie tot aan het moment van sanering voort te laten duren.

Wij hebben ProRail benaderd om na te gaan of er mogelijkheden zijn de sanering van deze woning (d.w.z. het realisering van een geluidsscherm) naar voren te halen. Vanwege de planning en het voorkomen van vergelijkbare situaties en vergelijkbare verzoeken op andere locaties, bleek dit niet mogelijk. Uit het saneringsplan zal blijken wanneer het scherm gerealiseerd zal kunnen worden. ProRail verwacht dat er in 2014 een voorlopige planning beschikbaar komt.

Conclusie

Gelet op het voorgaande:

- de Wet milieubeheer voorziet in situaties zoals aan de Burenweg 7, d.w.z.;

    • 1. de woning aan de Burenweg 7 betreft een saneringswoning;
    • 2. spoorbeheerder ProRail moet uiterlijk 31 december 2020 een saneringsplan hebben opgesteld;
    • 3. voor zover nu valt te voorzien is een scherm op het talud ter plaatse van de woning/het perceel een doelmatige maatregel en daarmee zal de geluidbelasting op de woning worden teruggebracht tot hooguit 65 dB;
    • 4. deze maatregel zal binnen afzienbare termijn en waarschijnlijk binnen de planperiode worden gerealiseerd;
    • 5. mocht blijken dat een geluidscherm of andere maatregelen aan het spoor onvoldoende zijn om de geluidbelasting terug te dringen tot 65 dB of minder, dan is spoorbeheerder ProRail verplicht om uiterlijk 31 december 2021 zo nodig maatregelen te treffen aan de gevel om te kunnen voldoen aan het wettelijk binnenniveau.

- cumulatie met wegverkeerslawaai en industrielawaai vindt in geringe mate plaats. Alleen aan de voorgevel en leidt niet tot een substantiële verslechtering van het woon- en leefklimaat;

- de situatie is mede een gevolg van de keuze van de eigenaar om de woning dichter bij het spoor te bouwen dan was toegestaan;

zijn wij van oordeel dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Hoofdstuk 5 Onderzoek/verantwoording

5.1 Besluit milieueffectrapportage

Dit bestemmingsplan is voornamelijk een actualisatie van het vigerende plan. Het plan maakt een beperkt aantal nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt in dit geval als het aanleg, wijziging of uitbreiding van een bedrijventerrein met een oppervlakte van 75 ha of meer betreft. M.e.r.-plichtig is het ruimtelijk plan dat als eerste in de mogelijke aanleg voorziet. Vanwege het conserverende karakter van het plan, is dat hier niet het geval. Volstaan zal worden met een vergewisplicht in de vorm van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgesteld en als bijlage 7 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat de milieueffecten niet zodanig van omvang zijn dat het uitvoeren van een m.e.r. noodzakelijk is.

5.2 Geluid

5.2.1 Wettelijk kader

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh) en in verschillende uitvoeringsbesluiten (met name het Besluit geluidhinder). De Wet stelt normen voor verschillende geluidbronnen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai.

In en krachtens de Wet geluidhinder zijn wettelijke zones vastgesteld rond industrieterreinen, wegen en spoorwegen. Als bij een nieuw bestemmingsplan of bij een bestemmingsplanwijziging een nieuwe geluidgevoelige bestemming wordt gerealiseerd binnen een wettelijke zone, moet daarbij de geluidgrenswaarde volgens de Wgh in acht worden genomen. Ook moet door akoestisch onderzoek worden bepaald hoe hoog de geluidbelasting op geprojecteerde geluidgevoelige objecten is.

De Wet geluidhinder kent per geluidbron een zogenoemde voorkeursgrenswaarde en een maximaal toelaatbare waarde. De hoogte van de maximaal toelaatbare waarde is onder andere afhankelijk van de geluidsbron en de ligging van de geluidgevoelige bebouwing (stedelijk of buitenstedelijk gebied). Uitgangspunt van de Wgh is dat bij een geluidgevoelige bestemming wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde; daartoe moeten zonodig geluidbeperkende maatregelen worden getroffen. Mogelijk geluidbeperkende maatregelen zijn bijvoorbeeld: het toepassen van geluidreducerend asfalt, van raildempers, het plaatsen van geluidschermen of het aanhouden van voldoende afstand tussen geluidbron en geluidgevoelig object.

Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare waarde ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Op grond van artikel 110a Wgh hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid een hogere grenswaarde vast te stellen tot ten hoogste de maximaal toegestane waarde. Het vaststellen van een hogere grenswaarde is echter alleen toegestaan als geluidbeperkende maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.

5.2.2 Wegverkeerslawaai

Binnen het plangebied worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Het aspect wegverkeerslawaai is daarom niet van belang.

5.2.3 Railverkeerslawaai

Binnen het plangebied worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Het aspect railverkeerslawaai is daarom niet van belang.

5.2.4 Industrielawaai

De normstelling uit de Wet geluidhinder heeft alleen betrekking op geluid afkomstig van industrieterreinen waarvoor op grond van de Wet geluidhinder een geluidzone is vastgesteld. Onderhavig plan betreft geen geluidgezoneerd industrieterrein. Het aspect industrielawaai is daarom niet van belang.

5.2.5 Luchtvaartlawaai

Het plangebied ligt niet binnen de geluidzone van het vliegveld Twente. Het aspect luchtvaartlawaai is daarom niet van belang.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

5.3.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (2009) gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Allereerst zijn er richtafstanden, die zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Gemotiveerd kunnen kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hoge milieubelasting kent. Verdere reducties zijn in de meeste gevallen niet te verantwoorden, omdat niet aannemelijk kan worden gemaakt dat het woon- en leefklimaat niet wordt aangetast en het functioneren van bedrijven niet in gevaar wordt gebracht. In onderstaande tabel worden de richtafstanden weergegeven afhankelijk van het omgevingstype.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk1 en rustig buitengebied   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied2   
1   10 meter   0 meter  
2   30 meter   10 meter  
3.1   50 meter   30 meter  
3.2   100 meter   50 meter  
4.1   200 meter   100 meter  
4.2   300 meter   200 meter  
5.1   500 meter   300 meter  
5.2   700 meter   500 meter  
5.3   1.000 meter   700 meter  
6   1.500 meter   1.000 meter  

Niet overal kan worden voldaan aan de gewenste ideale richtafstanden uit de VNG-brochure. Dit wil niet per definitie betekenen dat ter plaatse milieuhinder aanwezig is. Op grond van de direct werkende normen uit het Activiteitenbesluit waaronder de bedrijven vallen dan wel op grond van de milieuvergunning van de bedrijven, kunnen maatregelen getroffen zijn, waarmee de milieuhinder teruggebracht is tot een aanvaardbaar niveau.

5.3.2 Situatie plangebied

Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en gevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen.

Het bedrijventerrein De Veldkamp is inwaarts gezoneerd op basis van de hierboven beschreven methodiek. Dit betekent dat aan de randen van het bedrijventerrein (aan de Steenbakkersweg en de Tichelkampweg) alleen lichtere bedrijvigheid is toegestaan vanwege de nabijgelegen woonhuizen. Ook aan de oostkant is met de zonering rekening gehouden met de afstand tot de woningen in Wensink-Zuid en met de afstand tot de zorgboerderij ten zuiden van de snelweg.

Bij de verdere zonering van het terrein is met deze woningen en de afstanden uit de tabel rekening gehouden, zodat de zwaardere bedrijvigheid (categorie 4.2) het verst van de woningen gerealiseerd wordt. De echt hinderlijke bedrijvigheid, zoals de zogenaamde 'grote lawaaimakers', wordt uitgesloten. Ook bedrijven uit de milieucategorie 5.1, 5.3 en 6 komen niet voor op het bedrijventerrein De Veldkamp.


Concreet betekent dit dat De Veldkamp wordt verdeeld in de volgende zones:


Tabel 5.2. Zonering De Veldkamp

Bestemming + aanduiding   Maximaal toegelaten milieucategorie   Minimale afstand in meters (bij type rustige woonwijk)  
Bedrijf "b<=2"   1, 2   10 en 30  
Bedrijf "b<=3.1"   1, 2 en 3.1   10, 30 en 50  
Bedrijf "b<=3.2"   1, 2, 3.1 en 3.2   10, 30, 50 en 100  
Bedrijf "b<=4.1"   1, 2, 3.1, 3.2 en 4.1   10, 30, 50, 100 en 200  
Bedrijf "b<=4.2"   1, 2, 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2   10, 30, 50, 100, 200 en 300  

waarbij de zonering van de bedrijfsactiviteiten en gebouwen op de betreffende bedrijfspercelen en de eventueel getroffen maatregelen bepalend kunnen zijn voor de werkelijke hindercontouren.

De zonering in bedrijfscategorieën is gebaseerd op de onderstaande milieuzonering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpDV2013-vg02_0009.jpg"

Overigens laat het bestemmingsplan via een binnenplanse afwijking (omgevingsvergunning) onder voorwaarden een zwaardere categorie bedrijven toe als op de plankaart aangegeven. Wel zullen de bedrijven moeten aantonen, dat zij naar aard en invloed geen onevenredige milieubelasting mag opleveren op de omgeving.

5.4 Bodem

5.4.1 Wettelijk kader

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

5.4.2 Situatie plangebied

Bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein De Veldkamp zijn alle noodzakelijke bodemonderzoeken uitgevoerd. Deze hebben er in geresulteerd dat er ter plaatse van de volgende 6 locaties asbest bodemsaneringen moesten worden uitgevoerd:

  • Burenweg 53 te Borne;
  • Burenweg 52 te Borne;
  • Lemerijweg 25 te Hengelo (O);
  • Lemerijweg 19 te Hengelo (O);
  • Steenbakkersweg 11 en 13 te Borne;
  • "Stortgat 2" van de voormalige stortgaten Steenbakkersweg te Borne.


Met uitzondering van "Stortgat 2" van de voormalige stortgaten Steenbakkersweg te Borne, zijn inmiddels al deze saneringen uitgevoerd en met een door het bevoegd gezag goedgekeurd evaluatieverslag afgerond.

Voormalige stortgaten Steenbakkersweg.

Het gebied stortgaten aan de Steenbakkersweg De Veldkamp maakt deel uit van het provinciale Heidewegproject en staat opgenomen in het provinciaal bodemsaneringsprogramma. Het gebied bestaat in feite uit 5 voormalige stortgaten. Met betrekking tot deze locatie is een groot aantal onderzoeksrapporten opgesteld, alsmede een milieukundig evaluatierapport, een saneringsonderzoek en een monitoringsplan. In verband met het feit dat van het zogenaamde stortgat 2 de eerder aangebrachte afdeklaag van onvoldoende kwaliteit is, is voor dit stortgat een nieuw saneringsplan opgesteld. Het saneringsplan voor dit stortgat is opgenomen als bijlage 5: Deelsaneringsplan Afdeklaag stortgat 2 Steenbakkersweg in Borne.

5.4.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat op het gebied van bodemverontreiniging het plan uitvoerbaar is. Er is inmiddels een saneringsplan vastgesteld op basis waarvan een Wbb-beschikking wordt afgegeven door het bevoegd gezag. De raad beslist binnen enkele maanden over de middelen voor financiering van de sanering. Hiermee is het bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van bodemaspecten.

5.5 Archeologische en cultuurhistorische waarden

5.5.1 Archeologie en cultuurhistoriie

In deze paragraaf wordt aan de hand van inventarisaties ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied.

5.5.2 Archeologie; beleid

De in 2007 aangepaste Monumentenwet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. De gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, moeten rekening houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. De gemeente Borne heeft een eigen archeologiebeleid waarin de uitgangspunten van het Rijksbeleid zijn overgenomen.

5.5.3 Archeologische waarden in het bestemmingsplan

Archeologisch vooronderzoek

Al in een vroeg stadium van de planvorming en ontwikkeling van het gebied is er archeologisch vooronderzoek uitgevoerd en is er op basis daarvan een opgraving verricht. Omdat het om een gezamenlijke ontwikkeling door de gemeenten Borne en Hengelo gin zijn zowel het Bornse als het Hengelose deel van het gebied De Veldkamp zijn volledig onderzocht. Deze onderzoeken zijn tussen 2003 en 2008 uitgevoerd door het archeologisch adviesbureau RAAP. Bij de eerste inventariserende onderzoeken zijn gedetailleerde verwachtingskaarten gemaakt aan de hand van bureauonderzoek en booronderzoek en konden er drie vindplaatsen worden vastgesteld. De vindplaats 3 lag in de gemeente Borne. De vindplaatsen 5 en 6 lagen in de gemeente Hengelo. In een tweede fase zijn proefsleuven gegraven ter plaatse van de vindplaatsen 4 en 5 en is er een archeologische begeleiding uitgevoerd bij de aanleg van een DPO-leiding. Aanvullend booronderzoek op vindplaats 3 heeft niet geleid tot een behoudenswaardige vindplaats. Op vindplaats 4 werd een urnenveld uit de Late Bronstijd vastgesteld en in een volgende fase opgegraven. Op vindplaats 5, nabij het voormalige erf Schildman of 't Schild werden wel sporen van een ouder erf aangetroffen maar deze werden niet als behoudenswaardig gekwalificeerd. Op basis van historische gegevens werd er ook rekening gehouden met sporen van een voormalige landweer. Bij de archeologische begeleiding van de aanleg van een DPO-leiding werden de sporen van een brede sloot aangetroffen. Op basis van waarnemingen bleek deze, als resterend spoor van een landweer als niet behoudenswaardig gekwalificeerd.

Archologische waarden in het plangebied na onderzoek

Binnen het plangebied is een volledig archeologisch onderzoekstraject doorlopen en het gebied is in die zin ook vlakdekkend onderzocht. Met grote zekerheid kan worden aangenomen dat er geen archeologische vindplaatsen in het gebied meer aanwezig zijn of nog verwacht kunnen worden. Dat laat onverlet dat bij eventuele toevalsvondsten bij grondwerken altijd nog volgens artikel l 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007), een melding van de desbetreffende vondsten gedaan moet worden bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, in casu de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).

In de verbeelding van het bestemmingsplan hoeft geen rekening gehouden te worden met archeologische waarden door middel van een aanduiding of medebestemming.

5.5.4 Cultuurhistorie

Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.

Cultuurhistorische waarden omvatten meer dan alleen bouwhistorische objecten en monumenten waarop tot voorheen vaak alleen de aandacht lag in bestemmingsplannen. Door middel van een historisch-geografische inventarisatie dienen ook cultuurlandschappellijke structuren en elementen in beeld gebracht moeten worden, zoals oude infrastructuur, verkavelingsstructuren en elementen daarin zoals houtwallen, beeklopen en essen, en moet ook gedacht worden aan het stedenbouwhistorische karakter van wijken en gebieden. Belangrijk is om na te gaan wat het 'eigene' van een gebied is en om dat met al zijn elementen en structuren in beeld te brengen.De resultaten van de inventarisatie worden gewogen, om een antwoord te geven op de vraag welke ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied toelaatbaar worden geacht. Dit wordt vervolgens uitgewerkt binnen het instrument dat de burgers bindt: het bestemmingsplan

5.5.5 Cultuurhistorisch inventarisatie in het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpDV2013-vg02_0010.jpg"

Historisch-geografische inventarisatie van het plangebied. Uit RAAP-rapport 1700

5.5.6 Historische ontwikkeling van het plangebied

In het kader van de onderzoeken van RAAP is ook de historisch geografische ontwikkeling van het plangebied in beeld gebracht.

Historische Geografie

Het Bornse deel van het plangebied De Veldkamp omvat een deel van de marke

Het Zenderse deel van plangebied De Veldkamp ligt grotendeels op de lage stuwwal van Borne en bestond tot in het midden van de 19e eeuw vrijwel geheel uit woeste grond (heide) en matenlanden; het gebied was onbewoond. Het gebied werd doorsneden door het oude voetpad van Borne naar Delden, later Oude Deldensestraat en tegenwoordig Steenbakkersweg.

Het oostelijke deel van plangebied De Veldkamp wordt op de kadastrale minuut van 1832 reeds aangeduid als De Lemerij. Deze veldnaam duidt op kleiwinning ten behoeve van baksteenfabricage. In eerste instantie moet gedacht worden aan baksteenproductie in veldbrandovens voor de lokale behoefte. Vooralsnog zijn in plangebied De Veldkamp, voor zover bekend, geen resten van veldbrandovens aangetroffen. Op de topografisch militaire kaart van 1835-1855 staat in De Lemerij een grote waterplas aangegeven, vermoedelijk een leem- of kleiput. Omstreeks 1860 zijn in en direct ten noorden van plangebied De Veldkamp drie steenbakkerijen gesticht: De steenbakkerij van Morselt, die tot 1959 in bedrijf was, lag juist binnen de grenzen van plangebied De Veldkamp. Op het terrein van de steenbakkerij lagen diepe kleigroeven die na de sluiting van de steenbakkerij met allerhande afval zijn dicht gestort.

Het westelijke deel van plangebied De Veldkamp wordt op historische kaarten aangeduid als Veldkamp. Vermoedelijk werd met dit toponiem een smalle eenmanses of kamp op de grens van de gemeenten Borne en Hengelo aangeduid.

Tegenover erve Breukers of De Lemerij en nog juist binnen de gemeente Borne een kleine Joodse begraafplaats met 3 grafstenen. Het oudste graf dateerde uit 1776, het jongste uit 1846. Nadat erve De Lemerij in het begin van de 20e eeuw naar de overzijde van de Burenweg was verplaatst, lag deze begraafplaats min of meer op het erf van deze boerderij. Dit vormde in 1960 aanleiding om de graven te ruimen en de stoffelijke resten en de grafstenen over te brengen naar de Joodse begraafplaats te Borne

Historisch geografische kenmerken
- Waardevolle structuren en objecten

Binnen en in de omgeving van het plangebied zijn geen kenmerken van de historische situatie uit het begin van de 20e eeuw aanwezig.

Gebouwde objecten en monumenten

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten en monumenten aanwezig.

Beleid en aanbevelingen cultuurhistorie

Vanwege de afwezigheid van cultuurhistorische waarden gelden geen aanbevelingen

5.6 Watertoets

5.6.1 Algemeen

Voor De Veldkamp is het waterhuishoudkundig plan ‘Bedrijventerrein Buren – De Veldkamp’ (augustus 2005) opgesteld, waarin gedetailleerd de omgang met grond-, hemel- en afvalwater wordt beschreven. Het plan is tot stand gekomen in samenwerking met gemeente Borne en Hengelo, waterschap Regge en Dinkel en Kuiper Compagnons. Er heeft een groot aantal overleggen plaatsgevonden tussen de verschillende partijen. Tijdens deze overleggen zijn de uitgangspunten, randvoorwaarden en uiteindelijk de oplossingsrichtingen vastgesteld.

Een aantal bedrijven wil op dit moment, of mogelijk in de toekomst, een extra inrit op de openbare weg hebben. Door de aanleg van een extra inrit komt een deel van de wadi's te vervallen. Daardoor vervalt een deel van de wadi's. Hierdoor zou de beschikbare waterbergingscapaciteit afnemen. Om deze afname te compenseren is een aantal maatregelen genomen. Het betreft een extra peilstijging in de bergingsvijver van 4 centimeter.

De maatregelen zijn verwoord in de notitie van DHV d.d. 6 maart 2012. Het waterschap Regge en Dinkel heeft bij brief van 2 april 2012 te kennen gegeven in te kunnen stemmen met de te nemen maatregelen.

5.6.2 Conclusie

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor het voorgenomen initiatief.

5.7 Flora en fauna en de natuurbeschermingswet (Natura 2000)

5.7.1 Soortenbescherming

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (zorgplicht, artikel 2). Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.

Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. Onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling of is het mogelijk van de minister van LNV ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, kunnen drie groepen soorten worden onderscheiden. Deze groepen sluiten aan bij de indeling in tabellen van de AMvB Flora- en faunawet.

Groep 1: Algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt (Tabel 1 AMvB):

Voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling van de verboden 8 tot en met 12. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Wel blijft ook voor deze soorten de zorgplicht van kracht.

Groep 2: Overige soorten waarvoor een vrijstelling geldt wanneer volgens een gedragscode gewerkt wordt (Tabel 2 AMvB; vogels):

Voor een aantal soorten geldt een vrijstelling mits volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Wanneer een dergelijke gedragscode (nog) niet beschikbaar is, kan een ontheffing worden aangevraagd. Deze kan worden verleend indien de beoogde ruimtelijke ingreep geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort(en). Eventueel moeten hiertoe mitigerende en compenserende maatregelen genomen worden. Voor vogels geldt echter een uitgebreide toets voor een ontheffing (zie onder groep 3).

Groep 3: Habitatrichtlijn bijlage IV-soorten en in AMvB aanvullend aangewezen soorten (streng beschermde soorten) (Tabel 3 AMvB):

Voor soorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en voor de door het ministerie van LNV per algemene maatregel van bestuur nog aanvullend aangewezen soorten geldt een zwaar beschermingsregime. Voor deze soorten geldt geen vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Een ontheffing kan alleen worden verleend wanneer:

  • geen andere bevredigende oplossing bestaat;
  • sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu gunstige effecten;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Het bestemmingsplan maakt geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk. Het bestemmingsplan leidt dan ook niet tot aantasting van beschermde soorten.

5.7.2 Gebiedsbescherming

De gebiedsbescherming is geregeld in de Natuurbeschermingswet (1998). De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. Alleen binnen die gebieden is de wet van toepassing.

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). De Natuurbeschermingswet en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

5.7.3 Conclusie

In het bestemmingsplan worden geen grootschalige ingrepen mogelijk gemaakt en het plangebied is niet gelegen binnen een gebied met een beschermde natuurstatus. Onlangs is een quick scan uitgevoerd ter plaatse van de voormalige kleigaten aan de Steenbakkersweg. Deze is als bijlage bijgevoegd (zie Quickscan Flora en Fauna stortgaten Steenbakkersweg). Het groen zal daar gekapt moeten worden en in het kader van de sanering en herinrichting zal geïnventariseerd moeten worden of er mogelijke natuurwaarden aanwezig zijn. De conclusie uit dit rapport heeft geleid tot een nader onderzoek in de vorm van een activiteitenplan waarbij rekening wordt gehouden met de zorgplicht van de Flora- en Faunawet en eventuele compenserende en mitigerende maatregelen. Het rapport "Activiteitenplan Steenbakkersweg ong." wordt momenteel opgesteld en zal worden opgenomen in het ontwerp bestemmingsplan.

Voor het overige is het bestemmingsplan op het gebied van flora en fauna uitvoerbaar, aangezien het gaat om een actualisatie. De gronden zijn al bouwrijp en voor een deel uitgegeven. Overigens zijn er bij de aanleg van het bedrijventerrein diverse compenserende maatregelen getroffen, zoals de aanleg van voldoende groen.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Wettelijk kader

Op 15 november 2007 is een nieuw wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. De hoofdlijnen van de nieuwe regelgeving zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen (Wet luchtkwaliteit), van de Wet Milieubeheer. De regelgeving behorend bij de Wet Luchtkwaliteit is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en Ministeriële Regelingen:

  • Besluit niet in betekende mate bijdragen;
  • Regeling niet in betekenende mate bijdragen;
  • Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007;
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit:
  • Besluit gevoelige bestemmingen.


Verder is in de nieuwe wetgeving het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geïntroduceerd. Het NSL bevat afspraken om op nationaal, provinciaal en plaatselijk niveau de gestelde luchtkwaliteitseisen te halen. De maatregelen hierbij zijn gericht op het halen van de grenswaarden voor fijn stof (PM10) uiterlijk medio 2011 en voor stikstofdioxide (NO2) uiterlijk 1 januari 2015. Kenmerk van de maatregelen, die het NSL bevat, is het ervoor zorgen dat de huidige overschrijdingen worden opgelost en de negatieve effecten van geplande ruimtelijke ontwikkelingen worden gecompenseerd.

De Wet Luchtkwaliteit is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkelingen, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. Bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit dienen bestuursorganen rekening te houden met deze grenswaarden.


Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe Wet Luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • Er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • Een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • Een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • Een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.
5.8.2 Situatie plangebied

Het bestemmingsplan is met name conserverend van aard, er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die van invloed zijn op de luchtkwaliteit. Ten opzichte van het vigerende plan draagt dit bestemmingsplan niet bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit is daarom geen belemmering voor dit plan.

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Ter plaatse wordt voldaan aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Het plangebied is op basis van luchtkwaliteit uitvoerbaar.

5.9 Externe veiligheid (inrichtingen en vervoer gevaarlijke stoffen)

5.9.1 Beleidskader

Externe veiligheid omvat het beheersen van de risico's voor de omgeving door de productie, de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen (binnen bedrijven) en door het transport van gevaarlijke stoffen (via wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen). De externe veiligheidsrisico's worden bepaald enerzijds door de mogelijke effecten die een calamiteit met gevaarlijke stoffen kan hebben en anderzijds door de kans dat een calamiteit optreedt.

De normering voor de externe veiligheid rond bedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De externe veiligheids normering rond transportassen wordt per 1 juli 2014, met de inwerkingtreding van de Wet basisnet, wettelijke geregeld in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Btev). Vooruitlopend daarop zijn de rekenregels en toetswaarden vastgelegd in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.. Voor buisleidingen is de normering voor externe veiligheid vastgelegd in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsrisico wordt uitgedrukt in twee grootheden, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval waarbij een gevaarlijke stof is betrokken. Het plaatsgebonden risico is een rekenkundige waarde, is onafhankelijk van de aard van de omgeving en kan worden weergegeven als een contour die punten met een even hoog risico met elkaar verbindt. Aan het plaatsgebonden risico is een (wettelijke) grenswaarde verbonden: een overlijdenskans van 10-6 (1 op een miljoen) per jaar. Binnen de plaatsgebonden risico-contour van 10-6 mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden geprojecteerd. Binnen de 10-5-contour mogen zich geen bestaande kwetsbare objecten bevinden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat een groep van 10 of meer personen in één keer het dodelijke slachtoffer worden van een incident met gevaarlijke stoffen. Bij de bepaling van het groepsrisico wordt, in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico, de feitelijke situatie van de omgeving betrokken: de locatie van de aanwezige bebouwing en de bevolkingsdichtheid. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek waarin het mogelijke aantal dodelijke slachtoffers ten gevolge van een calamiteit wordt afgezet tegen de kans dat deze gebeurtenis optreedt. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenoemde oriëntatiewaarde. Als het groepsrisico ten gevolge van het plan groter wordt of als het groepsrisico ten gevolge van de bestaande situatie groter is dan de oriëntatiewaarde, moet het geaccepteerde groepsrisico worden verantwoord.

5.9.2 Situatie plangebied

Het plan staat op voorhand geen vestiging toe van bedrijven die vallen onder de werking van het Bevi. Ook in de omgeving bevinden zich geen Bevi-richtingen met een invloedsgebied tot over het plangebied. Toetsing aan het Bevi kan dan ook achterwege blijven.

Daarnaast wordt het plangebied begrensd aan de zuidzijde door de snelweg A1 en aan de oostzijde door de spoorlijn Almelo - Hengelo. Over beide transportassen worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Beide transportassen gaan met ingang van 1 juli 2014, de datum waarop naar alle waarschijnlijkheid de Wet basisnet in werking treedt, deel uitmaken van het basisnet. Langs geen van beide gaat een veiligheidszone (= de PR 10-6-contour bij een gevuld risicoplafond) gelden. Wat dit betreft zijn er dan ook geen belemmeringen. Langs de A1 gaat een zogenoemd plasbrandaandachtsgebied (PAG) gelden van 30 meter aan weerszijden van de weg, gemeten vanaf de buitenrand van de weg. In het Bouwbesluit is bepaald welke (bouwkundige) maatregelen getroffen moeten worden ter bestrijding van een plasbrand. Voorliggend plan voorziet niet in bouwmogelijkheden binnen 30 meter van de snelweg.

Bij de voorbereiding van het basisnet zijn groepsrisicoberekeningen uitgevoerd. In deze berekeningen is rekening gehouden met de bevolkingsdichtheid op grond van bestaande bebouwingsmogelijkheden en op basis van voorgenomen bouwplannen. Voorliggend plan is conserverend van aard; er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een substantiële toename van het aantal aanwezigen. Op grond van het basisnet is over de spoorlijn nog slechts beperkt vervoer van gevaarlijke stoffen mogelijk. Het vervoer van tot vloeistof verdicht brandbaar gas (vooral LPG en propaan) is maatgevend voor het risico. In de voorgaande jaren passeerden tot 4000 wagens met brandbaar gas per jaar. Het risicoplafond in het basisnet is gebaseerd op slechts 200 ketelwagens met brandbaar gas per jaar. De basisnetberekeningen laten zien dat het groepsrisico relatief laag is, zowel als gevolg van het spoor als van de A1 ruim minder dan 10% van de oriëntatiewaarde.

Het plan is conserverend van aard. Het aantal aanwezigen en daarmee het groepsrisico neemt niet toe ten opzichte van de bestaande situatie. Het plan maakt geen bestemmingen mogelijk die zijn gericht op de aanwezigheid van minder zelfredzame personen.

Door de realisering van de fietssnelweg F35 aan de overzijde van het spoor wordt de bereikbaarheid van het spoor verbeterd. In het plangebied is open water aanwezig dat ingezet kan worden bij de bluswatervoorziening.

De gemeente Borne werkt mee aan een pilot van Veiligheidsregio om instrumenten te ontwikkelen voor risicocommunicatie. Als deze beschikbaar komen zal worden nagegaan of onderdelen ook ingezet kunnen worden ter bevordering van de zelfredzaamheid van aanwezigen in het plangebied.

5.9.3 Buisleidingen

Gasleiding

Binnen het plangebied zijn geen hogedruk aardgastransportleidingen aanwezig. Ten oosten en ten zuid-westen van het plangebied liggen echter hogedruk aardgastransportleidingen met een invloedsgebied dat zich uitstrekt tot over het Bornse deel van het plangebied. De ene leiding heeft een diameter van 6 inch en een druk van 40 bar, de andere een diameter van 30 inch en een druk van 80 bar. Voor deze leidingen geldt een belemmerde strook van 4, respectievelijk 5 meter vanuit het hart van de leiding. Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard en bevat geen ontwikkelingen die effect hebben op de ongestoorde ligging van de leiding of de externe veiligheid. Wel is onderzocht of er in de huidige situatie reeds een veilige situatie bestaat. Daarom is met behulp van het programma CAROLA het plaatsgebonden risico en het groepsrisico bepaald (bijlage 8: kwantitatieve analyse gasleiding).

Uit de rekenresultaten blijkt dat de PR 10-6 contour binnen de belemmerde strook ligt, er zijn geen (beperkt)kwetsbare objecten aanwezig binnen deze contour. Het groepsrisico neemt als gevolg van dit plan niet toe en is ruimschoots kleiner dan 0,1X oriëntatiewaarde.

De gasleidingen vormen daarom geen belemmering voor dit plan.

Brandstofleiding

Door het plangebied loopt een brandstofleiding die beheerd wordt door defensie (DPO-leiding). De leiding heeft een diameter van 8 inch en een maximale druk van 80 bar. De leiding wordt hoofdzakelijk gebruikt voor het transport van brandstoffen in de klasse K2 en K3 (bv. kerosine en dieselolie). De leiding is echter ook geschikt voor het, in bijzondere situaties, transporteren van brandstoffen uit de klasse K1 (bv benzine). Voor de externe veiligheidseffecten zijn de K2 en K3-vloeistoffen maatgevend.

Voor deze leiding geldt een belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden van de leiding. Binnen deze strook mag geen bebouwing aanwezig zijn. Op basis van berekeningen van het RIVM is vastgesteld dat er geen PR 10-6-contour buiten de leiding ligt.

De effectafstand van de leiding is beperkt, maximaal circa 30 meter. Het maatgevende scenario is een brand. Binnen deze afstand bevindt zich slechts een zeer beperkt aantal personen. Er is dan ook geen sprake van een substantieel groepsrisico.

Vanwege de aspecten rampenbestrijding, zelfredzaamheid en verantwoording groepsrisico is de brandweer Twente om advies gevraagd. Dit advies is op 5 december 2013 ontvangen. Het advies is betrokken bij deze toelichting, maar geeft geen aanleiding om aanvullende maatregelen te treffen.

5.9.4 Hoogspanningsleidingen

Door het plangebied loopt de 380 kV-hoogspanningsverbinding Zwolle-Hengelo. Deze is gecombineerd met de 110 kV-hoogspanningsverbinding Almelo Tusveld-Hengelo Weideweg.Rond hoogspanningsleidingen geldt vanwege elektrische velden, geluid en onveiligheid (bv vallende ijsafzettingen) een door de elektriciteitsmaatschappijen aangehouden zogenoemde zakelijke rechtstrook. De breedte van deze strook is afhankelijk van de transportcapaciteit, het type mast en de mastafstand. Voor de 110 kV- en de 380 kV-leidingen worden zakelijk rechtstroken aangehouden van 50(2x25) meter respectievelijk 70(2x35) meter. Binnen deze stroken gelden verschillende beperkingen. Zonder toestemming van de netwerkbeheerder mag niet worden gebouwd of bos worden aangeplant.


Vanwege een mogelijk verband tussen de elektromagnetische veldsterkte en gezondheidsschade, adviseert het ministerie van VROM om zekere veiligheidsafstanden aan te houden. Als eerste geldt de zogenoemde indicatieve zone. Deze indicatieve zone is voor de 110 kV-leiding 50 meter aan weerszijden van de leiding en voor de 380 kV-leiding 2x145 meter. Binnen deze indicatieve zone moet worden bepaald waar de veldsterkte groter is dan 0,4 microtesla; dit wordt de specifieke zone genoemd. Binnen de specifieke zone worden gevoelige bestemmingen (bv. woningen) ontraden. De precieze ligging van deze specifieke zone hangt af van verschillende factoren en moet worden berekend. Binnen het plangebied worden geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt binnen de indicatieve zone. Er is dan ook geen aanleiding om de specifieke zone van de betreffende leidingen te bepalen

5.9.5 Waterleiding

Langs de Steenbakkersweg/Tichelkampweg en de Burenweg/Veldkampsweg bevinden zich twee hoofdtransportleidingen voor drinkwater. Binnen 2,5 meter van de leiding mag geen diepwortelende beplanting worden aangebracht en de rooilijn van bebouwing moet op tenminste 5 meter uit de transportleiding liggen.

5.10 Radarverstoringsgebied

Het plangebied is gelegen binnen het radarverstoringsgebied van het radarstation Twente. Dit houdt in dat om een ongestoord functioneren van radar en communicatieapparaat te waarborgen er rond dit radarstation beperkingen gelden mbt de bouwhoogte. De beperkingen gelden voor een gebied met een cirkel met een straal van 15 km, gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit gebied geldt voor bouwwerken een maximale hoogte. De maximale hoogte wordt bepaald door de hoogte van de top van de radar (tov N.A.P.) vermeerderd met een variabele hoogte afhankelijk van de afstand tot de radar. Het plangebied ligt op circa 10 km vanaf het radarstation. In deze situatie bedraagt de maximale bouwhoogte 71 meter (top radar) + 44 meter (variabele hoogte) = 115 meter. Binnen het plangebied is geen bebouwing toegestaan met een hoogte van 115 meter. Gelet daarop vormt de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering voor het radarstation Twente.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding (plankaart) heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

6.2 Opbouw van de regels

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht vanaf 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd.

Navolgend wordt de systematiek, opbouw en indeling van de regels kort toegelicht.

6.2.1 Inleidende regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten:
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

6.2.2 Bestemmingsregels

In het tweede hoofdstuk komen bestemmingen aan de orde. Het onderhavige bestemmingsplan bevat elf bestemmingen, waarvan vier dubbelbestemmingen.

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
  • bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
  • nadere eisen: in deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de regels waaraan burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen. Alleen daar waar het wenselijk is om bij de vergunningverlening sturend te kunnen optreden, heeft de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen toegevoegde waarde. De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen dient objectief begrensd te zijn en duidelijke criteria te bevatten;
  • specifieke gebruiksregels: in dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
  • afwijking van de gebruiksregels:
6.2.3 Algemene regels
  • Anti-dubbeltelbepaling: deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
  • Algemene bouwregels: deze bepaling bevat een algemene regel omtrent ondergronds bouwen;
  • Algemene afwijkingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene wijzigingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene procedureregels: in deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen en het toepassen van een afwijkings- en een wijzigingsbevoegdheid.
6.2.4 Overgangs- en slotregels
  • Overgangsrecht: bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid; Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro;
  • Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
  • Slotregel: deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

Het plan kent in totaal elf bestemmingen, waarvan vier dubbelbestemmingen. Deze worden hierna kort toegelicht. Een dubbelbestemming geldt naast de regeling die is verbonden aan de overige bestemmingen ter plekke, aan beide moet worden getoetst.

Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Aanduidingen bevatten meer specifieke voorwaarden die gesteld worden aan het gebruik of het bouwen en gelden voor een specifiek gebied of pand binnen het bestemmingsplangebied. Een aanduiding kan gelden voor een gebied waarbinnen meerdere bestemmingen aanwezig zijn. Een voorbeeld van een aanduiding is de aanduiding "horeca", dat soms gebruikt wordt om aan te geven dat binnen een specifiek pand horeca is toegestaan.

Artikel 3 Bedrijventerrein

De bestemming "Bedrijventerrein" voorziet in de realisatie van bedrijfsbebouwing. Binnen het plangebied is een bedrijfszonering aangebracht, op grond van milieucategorieën. Binnen de bestemming worden rechtstreeks bedrijven passend binnen de daarvoor aangebracht zonering (milieucategorieën 1 tot en met 4.2) toegestaan, evenals opslag en distributie voor internetverkoop en productiegebonden detailhandel, waarvan maximaal 10% van het bedrijfsvloeroppervlak (bvo) met een maximum van 150 m² hiervoor in gebruik mag zijn. Tevens worden bedrijfswoningen mogelijk gemaakt door middel van een aanduiding op de kaart. Perifere detailhandel is uitsluitend mogelijk via een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid.

Door de zonering wordt in het noorden van het plangebied een woonwerkzone gerealiseerd, waar sprake is van kleinschalige lichtere bedrijvigheid (categorie 1 en 2) met bedrijfswoningen. In deze zone is reeds kleinschalige bedrijvigheid met bedrijfswoningen aanwezig, dit wordt gecontinueerd. Op de overige delen van het terrein zijn bedrijfswoningen niet toegestaan. Daar is binnen de bestemming dan ook bedrijvigheid met zwaardere milieucategorieën (1 – 4) met een maximale hinderafstand van 300 meter mogelijk. Om voldoende flexibiliteit te bieden is hierbinnen zo min mogelijk zonering aangebracht. Binnen de bestemming ‘Bedrijventerrein’ zijn aanduidingen opgenomen voor de toegestane milieucategorieën en bouwhoogtes.

Artikel 4 Groen

De bestemming ‘Groen’ voorziet in groen dat op een aantal plekken in het plangebied aanwezig is. Binnen deze bestemming worden tevens fiets- en voetpaden en water mogelijk gemaakt. Overigens worden groenvoorzieningen ook binnen de bestemmingen ‘Bedrijventerrein’ en ‘Verkeer’ mogelijk gemaakt.

Artikel 5 Maatschappelijk

De bestemming ‘Maatschappelijk’ is in het plan opgenomen ten behoeve van het reeds aanwezige verenigingsgebouw van het Stedelijk Orkest in de noordzijde van het plangebied. Ook andere maatschapplijke functies zijn toegestaan, mits deze niet geluidgevoelig zijn.

Artikel 6 Recreatie

De bestemming 'Recreatie' voorziet in de realisatie van de in het inrichtingsplan Voormalige vuilstort Steenbakkersweg voorgestelde inrichting met een natuurspeelterrein, hondenuitlaatgebied, groen en huisvesting van de Carnavalsverenigingen en Postduivenvereniging (ter plaatse van de bouwvlak met de aanduiding 'maatschappelijk').

Artikel 7 Verkeer

Alle wegen in het plangebied hebben voornamelijk een verkeersfunctie en geen verblijfsfunctie. Zij zijn dan ook bestemd als "Verkeer". Zowel de hoofdontsluiting van het terrein (de Randweg), die vanaf Westermaat onder het spoor door richting de Steenbakkerweg loopt, als de interne ontsluitingswegen op De Veldkamp krijgen deze bestemming.

Artikel 8 Verkeer - Railverkeer

De bestemming ‘Verkeer-Railverkeer’ regelt de bestemming van de gronden die in eigendom zijn van ProRail.

Artikel 9 Water

De bestemming ‘Water' heeft betrekking op de primaire watergangen en –partijen; de Woolderbinnenbeek en de centraal in het plangebied aan te leggen retentievijvers. De overige watergangen zijn van secundair belang en worden geregeld binnen de bestemmingen ‘Groen’ en ‘Verkeersdoeleinden’. Dit geldt ook voor de aan te leggen wadi’s en het retentiegebied oppervlaktewater.

Artikel 10 Geluidzone - spoor

Door het plangebied loopt de spoorlijn tussen Enschede en Almelo. Rond deze spoorlijn is een geluidszone aangegeven (gebiedsaanduiding Geluidzone - spoor). Deze zone is gebaseerd op de Wet geluidhinder en is gericht op het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op geluidgevoelige objecten, zoals woningen. De geluidsbelasting moet voldoen aan de voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.

Artikelen 11, 12, 13 en 14 Leidingen

In het plangebied liggen diverse leidingen (hoogspanningsverbinding, gastransportleiding, ondergrondse buisleiding en enkele watertransportleidingen) waarvoor beperkingen gelden. Deze leidingen zijn op de kaart met ‘Leiding’ opgenomen als dubbelbestemming. Voor de dubbelbestemmingen ‘Leiding-Gas’, 'Leiding-Hoogspanningsverbinding', ‘Leiding-Leidingstrook' en ‘Leiding-Water’ is als bescherming een aanlegvergunningstelsel opgenomen.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Bij de ontwikkeling van De Veldkamp is een sluitende grondexploitatie opgesteld. Vanwege de economische crisis is de afgelopen jaren minder grond in uitgifte gebracht dan van te voren was geraamd. Dit heeft er toe geleid dat de periode van uitgifte van gronden is verlengd. De grondexploitatie is hierop aangepast.

Ten aanzien van de sanering van het terrein rond de stortgaten aan de Steenbakkersweg is een subsidiebeschikking van de provincie Overijssel afgegeven. Daarnaast is door de raad voor het resterende deel krediet beschikbaar gesteld. De kosten voor de sanering zijn hierdoor afgedekt. De kosten voor de herinrichting van het terrein om de recreatie-bestemming te kunnen verwezenlijken zijn in een kredietaanvraag met dekkingsvoorstel inmiddels geagendeerd voor de raad.

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

8.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties, waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke inspraakverordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de inspraakverordening opgenomen procedure. Het resultaat van de inspraak zal verwoord worden in een inspraakverslag en vooroverleg (bijlage 11).

8.3 Vooroverleg

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een actualisatie van een bestemmingsplan voor een bedrijventerrein. De actualisatie bevat geen grote planologische ontwikkelingen.


Er zijn bij dit plan rijks- of provinciale belangen betrokken. Het plan is daarom voor vooroverleg verzonden aan GS en aan de ministeries van Defensie, Infrastructuur en Milieu en Economische Zaken, alsmede aan de Gasunie.

Het Waterschap Regge en Dinkel is al in een vroeg stadium bij de ontwikkeling van het plan betrokken en kan daarmee instemmen.

8.4 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Het plan zal daarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling worden aangeboden aan de gemeenteraad.