direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch - Intensieve veehouderij
Plan: Nieuw-Weerdinge, Pluimveehouderij Vledders
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2010023-0701

Artikel 3 Agrarisch - Intensieve veehouderij

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor Agrarisch - Intensieve veehouderij aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat een gebruik voor intensieve veehouderij eveneens is toegestaan;

met de daarbij bijbehorende voorzieningen, zijnde:

  • b. gebouwen;
  • c. andere bouwwerken,
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. water, waterbergingen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. toegangswegen, in- en uitritten en erven.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van agrarische bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd, met uitzondering van ondergrondse kelders;
  • b. de goothoogte van een agrarisch bedrijfsgebouw mag maximaal 4,5 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een agrarisch bedrijfsgebouw mag maximaal 12 meter bedragen;
  • d. de afstand tussen de agrarische bedrijfsgebouwen mag maximaal 20 meter bedragen;
  • e. de dakhelling van een agrarisch bedrijfsgebouw dient minimaal 15 graden te bedragen;
  • f. de inhoud van een ondergrondse kelder mag maximaal 45 m3 bedragen;
  • g. de diepte van een ondergrondse kelder mag maximaal 2,8 m bedragen;
  • h. in afwijking van sub b is één loods met een goothoogte van 5 meter en met een maximale oppervlakte van 900 m2 toegestaan;
  • i. een bedrijfswoning is niet toegestaan.

3.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen langs een openbare weg en/of langs het gedeelte van het zijerf, dat loopt vanaf de openbare weg tot 1 meter achter de voorgevelrooilijn, mag maximaal 1 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen 1 meter achter de voorgevelrooilijn maximaal 2 meter mag bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen terreinafschermingen ook buiten het bouwvlak gesitueerd worden;
  • c. de bouwhoogte van graansilo's mag maximaal 12 meter bedragen;
  • d. omverminderd het bepaalde in voorgaande leden mag de bouwhoogte van andere bouwwerken maximaal 6 meter bedragen en maximaal 15m² vloeroppervlak beslaan, met dien verstande dat de hoogte van lichtmasten maximaal 10 meter mag bedragen.

 

3.3 Nadere eisen
3.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, voor wat betreft:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. verkeersveiligheid;
  • c. sociale veiligheid;
  • d. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • e. milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

3.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Aan de zuidkant van het plangebied dient water aangelegd te worden, met een oppervlakte van tenminste 750 m2;
  • b. In het bestemmingsvlak ten zuiden van de weg dienen de gronden, voor zover gelegen aan de noordzijde van dit bestemmingsvlak en parallel lopen aan de weg, gebruikt te worden voor laanbeplanting;
  • c. Per bestemmingsvlak zijn maximaal twee toegangswegen toegestaan;
  • d. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt in ieder geval gerekend:
    1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zulks noodzakelijk is voor het bestemminggerichte gebruik;
    2. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan of herstellen van goederen en be- of verwerken van producten tenzij dit plaatsvindt ten behoeve van de agrarische productie binnen het bedrijf dan wel grotendeels (= minimaal 80%) uitsluitend betrekking heeft op agrarische producten van het eigen bedrijf;
    3. detailhandel;
    4. woondoeleinden;
    5. afhankelijke woonruimte;
    6. het plaatsen van kampeermiddelen, met uitzondering van het plaatsen van kampeermiddelen ten behoeve van evenementen, die geen of slecht geringe planologische relevantie hebben.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
3.5.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, ontgronden, egaliseren, ontginnen en diepploegen;
  • b. het aanleggen van wegen, voet-, fiets- en ruiterpaden en dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen;
  • c. het kweken van bomen en fruitteelt, voor zover het een aaneengesloten oppervlakte van meer dan 1 hectare betreft;
  • d. het graven en dempen van wijken, sloten en waterlopen;
  • e. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen en het zoeken naar delfstoffen;
  • f. het aanleggen van houtopstanden en (lijnvormige) beplanting;
  • g. het beplanten en/of bebossen van gronden met houtopstanden, erfbeplanting uitgezonderd.

3.5.2 Toegestane werkzaamheden

Het verbod als bedoeld in artikel 3.6.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. nodig zijn voor taluds voor fiets- en voetpaden en de wijkontsluitingswegen en voor de aanleg van een waterberging aan de zuidkant van het plangebied met een oppervlakte van tenminste 750 m2
  • b. normaal onderhoud en beheer betreffen, waaronder normaal spit- en ploegwerk, anders dan diepploegen;
  • c. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
  • d. al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • e. mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende vergunning.

3.5.3 Combinaties

Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

3.5.4 Afwegingskader
  • a. De artikel 3.6.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt niet verleend indien het werk of de werkzaamheid plaatsvindt met het oog op het ontwikkelen of versterken van natuurwaarden in een nieuw natuurgebied en door de uitvoering op directe of indirecte wijze aantoonbare afbreuk wordt of zou worden gedaan aan de agrarische bedrijfsvoering op aangrenzende of nabijgelegen percelen, dan wel aantoonbare schade of nadeel aan nabijgelegen agrarische bedrijven en/of de landbouwfunctie wordt of zou worden gedaan. Bij de afweging wordt het Landschapsplan, zoals opgenomen in de bijlagen, in acht genomen.
  • b. De in artikel 3.6.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt in ieder geval geweigerd wanneer de voorgenomen werken, of werkzaamheden de waarden van een gebied zodanig zullen aantasten of de mogelijkheden tot herstel daarvan zodanig zullen verkleinen, dat dit niet door het stellen van voorwaarden aan de vergunning kan worden voorkomen.