|
Dit is een geconsolideerde versie (NL.IMRO.9928.OVisie-GC08) van de onderstaande besluiten, bijgewerkt tot en met:
|
Beleidskeuze:
De provincie realiseert, samen met de MRDH, een adequaat aanbod van Openbaar Vervoer
in het vervoergebied van de provincie Zuid-Holland. Openbaar vervoer moet snel, betrouwbaar
en beschikbaar zijn en is daarmee een volwaardig alternatief.
Goed openbaar vervoer (OV) voldoet aan de kwaliteitscriteria snel, frequent, betrouwbaar,
beschikbaar en betaalbaar. Samen met lopen, de fiets en deelsystemen maakt OV een
reis van deur tot deur mogelijk. We zetten in op verbeteringen waar OV sterk is: snelle
collectieve verplaatsingen tussen kernen.
Aanleiding:
Door economische groei worden naar verwachting niet alleen meer reizen gemaakt door bestaande inwoners, maar er komen tot 2040 ook nog 240.000 huizen bij. We zien een verschuiving, waarbij mensen in steden minder van de auto gebruik maken en juist vaker kiezen voor actieve vervoerswijzen als lopen, fietsen en openbaar vervoer. Reispatronen van mensen worden steeds gevarieerder. Hierbij combineren reizigers steeds meer bestemmingen op een reis. Dit stelt extra eisen aan het mobiliteitssysteem, het voor- en natransport en de ruimtelijke ordening.
Motivering Provinciaal Belang:
Op grond van de Wet Personenvervoer 2000 is de provincie Zuid-Holland opdrachtgever voor het openbaar vervoer in de regio’s Holland Rijnland, Midden-Holland, Drechtsteden en Alblasserwaard, en de gemeenten Hoeksche Waard en Goeree Overflakkee.
Toelichting:
Het bestaande mobiliteitssysteem is onvoldoende toegerust om de groei in personenmobiliteit
te verwerken en zorgt regelmatig voor files en parkeerproblemen. Daarom gaan we mensen
positief verleiden van modaliteiten gebruik te maken die de groei op een duurzame
manier kunnen opvangen. Ook stimuleren we verschuiving van reizen van de spits- naar
de daluren, zodat het systeem zo optimaal mogelijk wordt benut.
Mensen moeten zoveel mogelijk keuzevrijheid hebben om de modaliteiten te kiezen die
het best bij hun reis passen. De reis van deur-tot-deur staat hierbij centraal. Iedereen
moet zich kunnen verplaatsen. Hiervoor wordt het mobiliteitsnetwerk compleet gemaakt
en wordt overstappen tussen modaliteiten zo makkelijk mogelijk.
Per locatie is maatwerk nodig om te kijken welke mix van modaliteiten het best passend
is. We zetten in op het vergroten van het aandeel gezonde, duurzame en ruimtelijk
efficiënte modaliteiten als lopen, fietsen en openbaar vervoer. Dit doen we door deze
modaliteiten zo aantrekkelijk te maken dat het een logisch alternatief wordt voor
de reiziger. Dit kan door het bestaande systeem te verbeteren door te investeren in
nieuw hoogwaardig OV en snelfietsroutes, door te bouwen bij bestaand hoogwaardig OV
en de openbare ruimte anders in te richten. We zetten in op betere ketenmobiliteit
door overstappen tussen modaliteiten makkelijker te maken. We stimuleren – daar waar
het kan – lopen, fietsen vervolgens OV-gebruik en pas daarna privaat autogebruik.
Beleidskeuze:
Het provinciale natuurbeleid richt zich op het behouden, herstellen en (al dan niet
op langere termijn) vergroten van de biodiversiteit in Zuid-Holland, inclusief de
biodiversiteit van de bodem en het aanplanten van bossen. Om dit doel te bereiken
zet de provincie in op
• Bescherming en verbetering van Natura2000-gebieden
• Realisatie, duurzaam beheer en bescherming van het Natuurnetwerk Nederland.
• Stimuleren en beschermen van de biodiversiteit ook buiten de aangewezen natuurgebieden,
zoals op boerenland, in recreatiegebieden, het stedelijk gebied en bij maatregelen
in het kader van klimaatadaptatie.
• Uitfasering van het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen.
De provincie ontwikkelt samen met de stakeholders een integrale visie voor alle gebieden
(met Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland als vertrekpunt) om de systemische, ecologische
en hydrologische samenhang van gebieden met de omgeving integraal te versterken. Hierbij
wordt waar mogelijk ook rekening gehouden met soortenbescherming en het klimaatrobuust
maken van de natuurgebieden. De druk op kernen van natuurgebieden is gereguleerd door
de ontwikkeling van toeristische-recreatieve magneetplekken.
De bescherming van soorten geeft de provincie vorm en inhoud door het treffen van
maatregelen voor het leefgebied van 40 icoonsoorten die de diverse natuur- en landschapstypen
binnen Zuid-Holland representeren. Het idee is hierbij dat als het leefgebied van
deze icoonsoorten op orde is binnen de provincie, het goed gaat met de Zuid-Hollandse
natuur. Deze benadering is zichtbaar bij de projecten die Zuid-Holland uitvoert in
de fysieke leefomgeving (zoals Actieplan Boerenlandvogels) en komt ook naar voren
bij de inzet van de beleidsinstrumenten (ontheffingen en vergunningen).
Binnen het faunabeheer streeft de provincie naar een gezond evenwicht in populaties
en weegt zorgvuldig de belangen van natuur en samenleving af. Waar nodig worden maatregelen
getroffen, zowel ten behoeve van de biodiversiteit, de openbare veiligheid en volksgezondheid
alsmede de beperking van (landbouw)schade.
In toenemende mate krijgen we in onze provincie te maken met (al dan niet invasieve)
exoten. Dit zijn soorten die hier oorspronkelijk niet voorkomen. Deze exoten kunnen
inheemse soorten verdringen of op een andere manier de omgeving voor deze soorten
ongeschikt maken. Daarmee kunnen deze exoten een gevaar voor onze biodiversiteit.
Ook kunnen sommige exoten leiden tot grote economische schade. Dit risico is op Europees
niveau erkend als een gezamenlijk probleem. Om de verspreiding van invasieve exoten
tegen te gaan is er daarom een Europese verordening tot stand gekomen die de lidstaten
verplicht om maatregelen te treffen voor exoten die zijn geplaatst op de zogenaamde
Unielijst. De provincie is verantwoordelijk voor het bestrijden en beheersen van aantal
exoten op deze lijst.
Aanleiding:
De biodiversiteit in Zuid-Holland staat onder druk door het groeiend aantal inwoners
en bezoekers, economische ontwikkelingen, verstedelijking (verdwijnen leefgebieden),
klimaatverandering, bodemdaling en uitputting van de natuurlijke bronnen (inclusief
depositie van stikstof en verontreinigende stoffen). Onze doelstelling op het gebied
van biodiversiteit, gemeten aan de doelstellingen VHR-bereik, zijn niet haalbaar zonder
het vergroten en versterken van de biodiversiteit binnen én buiten de natuurgebieden.
Ambitie / beleidsdoel
Uit coalitieakkoord “Elke dag beter”:
• “We willen meer biodiversiteit in onze provincie. We bekijken de mogelijkheden
om onze infrastructuur hierop aan te passen, zoals bermbeleid. We stimuleren Zuid-Hollanders
om in hun dagelijkse leefomgeving bijdrages te leveren aan de versterking van de biodiversiteit,
zoals bijenkasten, minder tuintegels en groene daken”
• “Samen met de veehouders en akkerbouwers werken we aan diverse opgaves. Daaronder
vallen in ieder geval circulaire landbouw, de biodiversiteit en de uitwerking van
het nog vast te stellen Klimaatakkoord en het onderzoeken de mogelijkheid om biodiversiteit
te versterken, onder andere via
• een programma boerenlandvogels’’
• “Waterwegen zijn ook ecologische structuren. Zuid-Holland verenigt - samen met
betrokken overheden - de aanpak van oevers, bodem en waterwegen in een integraal programma,
gericht op versterking van biodiversiteit.”
• “In ons deltagebied zetten we in op grootschalige natuurontwikkeling die kansen
biedt voor (kust)landschap, flora, fauna en biodiversiteit”
In de Landelijke Bossenstrategie is de volgende ambitie opgenomen:
• “Om het aantal bomen in stedelijk gebied te laten toenemen nemen provincies
in hun omgevingsvisies op dat aanplant van bomen verplicht onderdeel wordt bij realisatie
van nieuwe wijken. Dat is zo afgesproken in het Klimaatakkoord. Dit vraagt een bijdrage
van projectontwikkelaars aan de financiering.”
Motivering Provinciaal Belang:
De provincie is sinds 2017, met de invoering van de Wet natuurbescherming, verantwoordelijk
voor de natuur binnen en buiten het natuurnetwerk / N2000.
Daarnaast is Provincie Zuid-Holland partner geworden van Deltaplan Biodiversiteit.
Door deze beleidskeuze te koppelen aan projecten in het fysieke domein kunnen meerdere
beleidskeuzes behaald worden. Tevens sluit deze integrale aanpak aan bij de voorbeeldfunctie
die Zuid-Holland heeft.
Toelichting:
Beleidskeuze:
De kern van het erfgoedbeleid van Zuid-Holland is het behoud van erfgoed door het
beschermen, beleven en benutten van erfgoed.
Beschermen van erfgoed vormt de basis van waaruit de provincie werkt aan een beter
beleefbaar en benut erfgoed.
Hoofdthema B. bestaat uit drie onderdelen:
1. Erfgoedlijnen ontwikkelen en beleefbaar maken
2. Restaureren en herbestemmen Rijksmonumenten
3. Onderhouden en laten draaien van historische windmolens.
Ad 1. De provincie wil erfgoed ontwikkelen en beleefbaar maken. Hiervoor heeft de
provincie zeven erfgoedlijnen aangewezen en stimuleert - samen met belanghebbende
partijen binnen zogenoemde erfgoedtafels - de beleving en benutting hiervan.
Ad 2. De provincie stimuleert het restaureren en herbestemmen van rijksmonumenten.
Dit zorgt ervoor dat bedoeld erfgoed voor de toekomst behouden blijft. De provincie
doet dit door het verlenen van subsidies, door de inzet van de aanjagers voor herbestemming
van rijksmonumenten, financieren van adviezen op maat voor herbestemming en het stimuleren
van de werkgelegenheid en het vakmanschap in de restauratiebranche.
Ad 3. De provincie draagt zorg voor het onderhouden en laten draaien van historische
windmolens. De provincie stimuleert dit door het verlenen van subsidies voor (groot)onderhoud.
Aanleiding:
Bij behoud van erfgoed gaat het steeds om de betekenis van erfgoed voor onze omgeving,
de bijdrage die het levert aan de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van het landschap
en bijdraagt aan de leefbaarheid en het welbevinden van bewoners en bezoekers (wonen,
werken en recreëren).
Beschermen, beleven en benutten van erfgoed is een omvangrijke en complexe zaak is.
Dat gaat niet vanzelf.
Ad 1. Verbeteren van de beleving van erfgoed
Sinds 2012 maakt de provincie de geschiedenis van Zuid-Holland beter zichtbaar en
beleefbaar met de zeven erfgoedlijnen.
Voor het beleven van erfgoed is het van belang dat inwoners en bezoekers van Zuid-Holland
bekend raken met het verhaal van onze geschiedenis en het erfgoed kunnen bezoeken.
Met de erfgoedlijnen wordt het ook mogelijk door restauratie en herbestemming van
rijksmonumenten een verbinding te maken met gebiedsontwikkeling.
Met de erfgoedlijnen wil de provincie belanghebbende partijen met elkaar verbinden.
Het erfgoed in de provincie wordt onderhouden en beleefbaar gemaakt door veel vrijwilligers,
stichtingen, overheden en ondernemers. De waardevolle inzet van al deze partijen wordt
sterker door samenwerking en afstemming. Iedere erfgoedlijn heeft een erfgoedtafel.
In de erfgoedtafels werken de betrokken partijen samen en wisselen zij kennis uit.
Ad 2. Decentralisatie van de taak en middelen voor restauratie van rijksmonumenten
naar provincies
In 2012 decentraliseerde het Rijk de middelen voor de restauratie van rijksmonumenten
(niet-woonhuizen) naar de provincies op basis van de bestuurlijke afspraken over restauratie
van rijksmonumenten en het ruimtelijk beleid voor erfgoed (voorjaar 2012). Een van
de overwegingen voor deze decentralisatie was dat provincies beter in staat zijn om
de restauratie van rijksmonumenten te verbinden aan gebiedsopgaven. Monumenten zijn
op zichzelf namelijk mooi en waardevol, maar de waarde kan nog veel groter worden
in combinatie met bijvoorbeeld groen en water als onderdeel van stad en land. De
restauratie en herbestemming wordt ingezet voor alle rijksmonumenten in Zuid-Holland,
inclusief de 224 molens.
Om te bepalen welke opgave de provincie heeft op het gebied van rijksmonumenten,
wordt de Erfgoedmonitor uitgevoerd. Uit de gegevens van de Erfgoedmonitor uit 2017
blijkt dat zo’n 15% van de Zuid-Hollandse rijksmonumenten in een matige tot slechte
staat verkeert. Dit betreft de restauratieachterstand. De provincie streeft naar een
maximale restauratieachterstand van 10%.
Uit de Erfgoedmonitor blijkt ook dat de restauratiebehoefte groter is bij leegstand.
Leegstand leidt vaak tot een slechte onderhoudsstaat van monumenten. De provincie
wil leegstand van monumenten daarom tegengaan en voorkomen door herbestemming te stimuleren.
Ad 3. De provincie telt 224 complete molens, maar liefst een vijfde van het Nederlandse
molenbestand. Dat zijn iconen van Zuid-Holland. Zuid-Holland zonder zijn historische
windmolens is ondenkbaar. Om het behoud van historische windmolens (rijksmonumenten)
te garanderen en toekomstige restauraties te voorkomen wordt ingezet op (groot) onderhoud
van deze molens.
Motivering Provinciaal Belang:
Ad 1. Erfgoedlijnen zijn opgebouwd uit de volgende twee kenmerkende elementen die
helpen bij de afbakening ervan :
1. Een geografische structuur, zoals een rivier, de strandwallen of de kust die gemeentegrenzen
overschrijdt;
2. Een gezamenlijk verhaal dat de monumentale objecten met bovengenoemde geografische
structuur verbindt.
Iedere erfgoedlijn heeft een netwerk in de vorm van een erfgoedtafel.
Ad 2. Op grond van de Bestuurlijke afspraken Rijk (OCW) – IPO restauratie rijksmonumenten
en ruimtelijk beleid voor erfgoed (05-03-2012 ondertekend) en aanvulling daarvan (dd.
20-05-2015) zijn de rijksmiddelen van restauratie rijksmonumenten (niet-woonhuizen)
gedecentraliseerd naar de provincie vanwege de relatie met provinciaal ruimtelijk
beleid. De provincie is rijk aan cultuurhistorisch bouwkundig erfgoed,hiertoe behoren
9.289 rijksmonumenten en 65 van rijkswege beschermde stads- en dorpsgezichten. De
provincie koestert deze monumenten, waaronder de molens, landgoederen, binnenstedelijke
monumenten en kerkgebouwen. Om het behoud van deze rijksmonumenten te garanderen wordt
ingezet op de restauratie en herbestemming van rijksmonumenten.
Ad 3. Zie onder ad 2. De historische windmolens zijn een afzonderlijke categorie
binnen de rijksmonumenten en vormen iconen en blikvangers in het landschap. Ze hebben
op buitenlandse toeristen een grote aantrekkingskracht, de molens en Holland zijn
voor hen vrijwel synoniem.
De provincie kan het (groot) onderhoud van historische windmolens verbinden aan de
kwaliteit van de leefomgeving. De historische windmolens vertellen het verhaal van
de provinciale geschiedenis en geven identiteit aan de omgeving.
Toelichting:
Ad 1. Een erfgoedlijn is een geografische structuur (kust, trekvaart, oude duinenrij,
eiland, etc.), die monumenten met één gemeenschappelijk historisch verhaal verbindt
tot één lijn op de kaart. De erfgoedlijnen bestaan uit erfgoed, landschap en water,
verbeteren de kwaliteit van de leefomgeving en zijn aantrekkelijk voor recreanten
en toeristen.
Er zijn 7 erfgoedlijnen die belangrijke hoofdstukken uit de geschiedenis van Zuid-Holland
beleefbaar maken: De Limes (leven in Romeinse tijd), de Waterdriehoek (St. Elisabethsvloed,
watermanagement, baggerindustrie), Goeree Overflakkee (leven met het water als vriend
en vijand), de Landgoederenzone (de landelijke tegenhanger van de Hollandse grachtengordels
uit de Gouden Eeuw), de Oude Hollandse Waterlinie (het Rampjaar 1672), de Trekvaarten
(massavervoer over water vóór de komst van de trein) en de Atlantikwall (vijf jaar
bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog).
Het ontwikkelen van de erfgoedlijnen kan de provincie niet alleen. Daar zijn veel
partijen bij betrokken. Elke erfgoedlijn kent een netwerk van belanghebbenden; de
zogenoemde erfgoedtafels. Alle partijen die geïnteresseerd zijn in de erfgoedlijn
of er belang bij hebben kunnen hieraan deelnemen. De erfgoedtafels hebben met veel
inzet voor elke erfgoedlijn een gezamenlijke ambitie en een meerjareninvesteringsprogramma.
Het resultaat is een lijst met projecten, waarvoor een bijdrage van de provincie noodzakelijk
is: het Maatregelenpakket erfgoedlijnen. Jaarlijks stellen Gedeputeerde Staten een
nieuw maatregelenpakket vast op advies van de erfgoedtafels.
Ad 2. Rijksmonumenten worden gerestaureerd en de herbestemming ervan wordt gestimuleerd.
De provinciale inzet richt zich op rijksmonumenten die geen woonhuis zijn. Die groep
van niet-woonhuizen telt ruim 4288 gebouwen en objecten. Voor woonhuizen kan een beroep
worden gedaan op de Woonhuisregeling bij het Rijk of kan een lening worden aangevraagd
bij het Nationaal Restauratie Fonds (NRF).
Uit de Erfgoedmonitor blijkt dat 15% van de niet-woonhuis monumenten in Zuid-Holland
in een matige tot slechte onderhoudsstaat verkeert (restauratieachterstand). Dit percentage
is het hoogst bij de categorieën religieuze gebouwen, industrieel erfgoed en agrarische
gebouwen. De gegevens uit de Erfgoedmonitor leverden in 2017 een restauratiebehoefte
op van € 117,2 miljoen. In 2020 wordt de Erfgoedmonitor volledig geactualiseerd en
is er zicht op de actuele restauratiebehoefte.
Het Rijk stelt aan de provincie Zuid-Holland jaarlijks € 2,3 miljoen per jaar beschikbaar
voor restauraties. Dit restauratiebudget wordt deels via de Subsidieregeling restauratie
rijksmonumenten 2013, deels via de Subsidieregeling erfgoedlijnen Zuid-Holland 2020
toegekend aan de rijksmonumenten die hiervoor een aanvraag doen. De eigenaren dragen
zelf minstens 50% bij aan elke restauratie.
Ad. 3 De historische windmolens zijn iconen van Zuid-Holland. Onze provincie telt
nog 224 complete molens, maar liefst een vijfde van het Nederlandse molenbestand.
Via subsidie ondersteunt de provincie het onderhouden en laten draaien van deze historische
windmolens. Daarnaast adviseert de provinciale consulent monumenten moleneigenaren
over (groot) onderhoud en restauratie. Via het Erfgoedhuis Zuid-Holland ondersteunt
de provincie de professionalisering van de vrijwillige molenwereld.
Beleidskeuze:
De provincie wil, samen met alle belanghebbende partners en partijen, de directe en
indirecte maatschappelijke kosten door bodemdaling beperken. Afhankelijk van de lokale
omstandigheden, mogelijkheden en maatschappelijke urgentie is dat tegengaan van bodemdaling
(mitigeren) of meebewegen (adapteren). Dit doet de provincie onder andere via gebiedsaanpakken.
In specifiek de veen(weide)gebieden wil de provincie de bodemdaling beperken, omwille
van 1) de generieke klimaatopgave om broeikasgasemissies door veenoxidatie terug te
dringen en 2) de soms plaatselijke noodzaak in urgent kwetsbare gebied(en), waar het
blijven meebewegen met de veenbodemdaling tegen fysieke of financiële grenzen aanloopt
en niet langer is te verantwoorden. Dit doet de provincie onder andere als regisseur
van de Regionale Veenweide Strategieën (gericht op 2030) en via een bijdrage aan het,
door het Rijk te regisseren, Nationaal Veenplan (met doorkijk naar 2050).
De provincie wil de gevolgen van (doorgaande) bodemdaling inzichtelijk en bespreekbaar
maken, evenals het helpen bieden van handelingsperspectieven voor een vitale en (be)leefbare
toekomst van de gebieden en mensen die het aangaat. Dit doet de provincie onder andere
via het Nationaal Onderzoeksprogramma Veengebieden.
De provincie wil bij alle werkzaamheden, ruimtelijke ontwikkelingen en keuzes expliciet
rekening houden met de bodemdalingsgevoeligheid. De provincie wil een gebalanceerde
afweging tussen de verschillende doelen en belangen (mogelijk) maken.
De provincie verwacht van de waterschappen dat ze rekening houden met de gevolgen
van bodemdaling, onder andere bij het vaststellen van de peilbesluiten en dat zij
aangeven als dit knelt met andere normen, belangen, functies of grondgebruik.
De provincie verwacht van gemeenten en anderen dat ze bij locatiekeuzes voor het ontwikkelen
van nieuwe woningbouwplannen of andere ruimtelijke ontwikkelingen, de bodemdalingsgevoeligheid
van een gebied expliciet meenemen vanwege het toekomstig beheer. Dit wordt uitgewerkt
in de beleidsregel “toekomstbestendig bouwen”. Ook verwacht de provincie dat rekening
wordt gehouden met de gevolgen van bodemdaling bij de uitvoering van werken zoals
de aanleg van rioleringen en ophoogwerkzaamheden.
Aanleiding:
De afgelopen jaren is bodemdaling steeds hoger op de bestuurlijk agenda’s komen te
staan.
- Enerzijds in relatie tot het Klimaatakkoord Parijs en ons nationaal “Klimaatakkoord”,
omdat het tegengaan van veenbodemdaling bijdraagt aan de reductie van broeikasgasemissies
(klimaat mitigatie).
- Anderzijds in relatie tot het in het nationaal “Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie”
(DPRA), vanwege het omgaan met extreme neerslag (en dus wateroverlast in gedaalde
gebieden of wegen) en het omgaan met extreme droogte (en dus funderingsschade in dalingsgevoelige
gebieden).
De maatschappelijke kosten van bodemdaling, in bebouwd gebied en van veengronden,
op de samenleving zijn groot:
- In vooral het bebouwde gebied - en in mindere mate ook in het landelijke gebied
- zorgt bodemdaling – als gevolg van zetting of klink van slappe veen- of kleibodem,
voor directe maatschappelijke kosten door verzakkingen, paalrot, wateroverlast, schade
aan funderingen, gebouwen, cultureel erfgoed, wegen, rioleringen, kabels en leidingen.
- In de landelijke veenweidegebieden, zoals het Groene Hart, zorgt bodemdaling
– als gevolg van veenafbraak en veenoxidatie door (bewust gestuurde) drooglegging
of (natuurlijke) droogte – voor indirecte maatschappelijke kosten door met name de
emissie van CO2 en/of andere broeikasgassen, die zorgen voor klimaatverandering, maar
ook door de invloed op de waterkwaliteit, het door kweldruk opbarsten van slootbodems
of percelen en een ongelijke bodemdaling die zorgen voor een minder robuust watersysteem.
Daarom wil de provincie bodemdaling en bijbehorende maatschappelijke kosten beperken
en handelingsperspectief bieden.
Motivering Provinciaal Belang:
Het verstandig omgaan met of tegengaan van bodemdaling is geen wettelijke taak, maar
pakt de provincie op vanuit een brede maatschappelijke verantwoordelijkheid en rolopvatting.
Daarnaast is de provincie betrokken omdat:
- In het Klimaatakkoord is afgesproken dat de provincies de regie nemen in het
opstellen van Regionale Veenweide Strategieën.
- In het provinciaal “Convenant Klimaatadaptief Bouwen” is het bodemdalingbestendige
bouwen hoger op de agenda heeft gezet.
- Bodemdaling raakt aan direct eigen provinciaal belang bij aanleg en beheer van
provinciale wegen en andere infrastructuur op slappe bodem.
Toelichting:
De aanpak van bodemdaling in het stedelijke gebied wordt door de provincie aangepakt
als onderdeel van de door GS vastgestelde klimaatadaptatiestrategie ‘Weerkrachtig
Zuid-Holland’.
Voor de aanpak van de landelijke veenbodemdaling en de reductie van broeikasgassen
uit veen, zijn afspraken gemaakt in het nationaal Klimaatakkoord, waarmee de provincie
heeft ingestemd. De afspraak is om in 2030 de CO2-eq emissies uit veen te hebben gereduceerd
met 1 Mton per jaar (wat overeenkomt met ongeveer 20% van de huidige emissie uit veen
in Nederland).
Een belangrijke sleutel om de veenbodemdaling te remmen of stoppen zit in het vernatten
van de veenbodem, bijvoorbeeld door verhogen van de grondwaterstand of aangepast peilbeheer.
Dat heeft echter gevolgen voor de economische houdbaarheid van het huidige grondgebruik
en de grondgebruikers. Dit vraagt om een verken-, ontwikkel- en adaptatie- of (sociaal)
transitie traject, op basis van kennis, kaders en handelingsperspectieven en een verdienmodel
(of andere compensatie). De provincie wil hierover in gesprek met de landbouwsector
en andere partijen. Dit gebeurt o.a. in het proces van het opstellen van de Regionale
Veenweidestrategieën.
Waar synergiekansen met andere beleidskeuze zich voordoen wil de provincie die verbinding
(mogelijk helpen) maken:
- Transitie naar een ander natter grondgebruik dat gepaard gaat met extensivering,
biedt kansen voor synergie met
· stikstofreductie en de bredere transitie naar circulaire landbouw en daarmee
voor synergie met
· verbetering van de waterkwaliteit en biodiversiteit.
- Daarnaast liggen er, voor een beperkt areaal (door regelgeving of fysieke mogelijkheden),
kansen voor synergie met:
· conservering (onder water) van aardkundige waarden en cultuurhistorische
bodemschatten,
· transitie naar circulaire bouwen door de natte teelt van vezel- of houtgewassen,
· energietransitie door de aanleg van energielandschappen, eventueel i.c.m.
waterbergingsgebied (drijvende zonnepanelen),
· ontwikkeling van nieuwe landschappelijke kwaliteiten,
· In bebouwd gebied liggen er kansen voor synergie met klimaatadaptatie en
klimaatbestendig bouwen, doordat bodemdalingsgevoelig gedaald gebied extra kwetsbaar
is voor de impact van extreme neerslag (wateroverlast) of droogte (zakkingen).
Waar conflicterende situaties zich voordoen wil de provincie een gebalanceerde (gebied
specifieke) afweging tussen de verschillende belangen, doelen en normen (mogelijk
helpen):
- Het vernatten van veenbodem door het verhogen van de grondwaterstand of aangepast
peilbeheer kan zorgen voor lastige/conflicterende keuzen doordat het zorgt voor:
· een grotere zoetwatervraag, die ten tijde van extreme droogte vaker kan
leiden tot schade door de noodzakelijke inlaat van brakwater
· een groter risico op wateroverlast, doordat de veenbodem natter is en minder
buffercapaciteit heeft
- Ook kan bodemdaling worden veroorzaakt door onttrekkingen of winningen van grondwater
of andere (delf)stoffen.
Beleidskeuze:
De kern van het erfgoedbeleid van Zuid-Holland is het behoud van erfgoed door het
beschermen, beleven en benutten van erfgoed.
Deze beleidskeuze is gesplitst in twee hoofdthema’s:
A. Beschermen van erfgoed
B. Beleven en benutten van erfgoed (apart beschreven)
Hoofdthema A. bestaat uit vier onderdelen:
1. Behouden en versterken werelderfgoed
2. Behouden en verbeteren kroonjuwelen cultureel erfgoed
3. Garanderen van windvang en zicht op historische windmolens
4. Instandhouden en verbeteren van de omgeving van landgoederen en kastelen
Ad 1. De provincie wil de unieke en universele waarden van werelderfgoed in Zuid-Holland
behouden, versterken en beleefbaar maken. De provincie regelt dit door via de Omgevingsverordening
Zuid-Holland begrenzing en kernkwaliteiten van werelderfgoed uit te werken, alsmede
regels te stellen aan bestemmingsplannen gericht op instandhouding en versterking
van de kernkwaliteiten.
Ad 2. De provincie wil de waarden van de kroonjuwelen cultureel erfgoed in Zuid-Holland
behouden en/of verbeteren en versterken. De provincie regelt dit door kroonjuwelen
aan te wijzen, via de Omgevingsverordening Zuid-Holland, als beschermingscategorie
voor ruimtelijke kwaliteit.
Ad 3. De provincie wil voldoende vrije windvang van en het zicht op historische windmolens
in Zuid-Holland. De provincie regelt dit door kaders te stellen in de Omgevingsverordening
Zuid-Holland en de provincie te vertegenwoordigen ten behoeve van het garanderen van
vrije windvang van en het zicht op historische windmolens in Zuid-Holland (molenbiotoop).
Ad 4. De provincie wil de waarden van de landgoed- en kasteelbiotopen in Zuid-Holland
instandhouden en/of verbeteren. De provincie regelt dit door kaders te stellen via
de Omgevingsverordening Zuid-Holland ten behoeve van cultureel erfgoed, zijnde landgoed-
en kasteelbiotopen.
Aanleiding:
Bij behoud van erfgoed gaat het steeds om de betekenis van erfgoed voor onze omgeving,
de bijdrage die het levert aan de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van het landschap
en bijdraagt aan de leefbaarheid en het welbevinden van bewoners en bezoekers (wonen,
werken en recreëren).
Beschermen, beleven en benutten van erfgoed is een omvangrijke en complexe zaak is.
Dat gaat niet vanzelf.
Ad 1. Werelderfgoed is van unieke en universele waarde, en zodoende van groot belang
voor de kwaliteit en identiteit van de leefomgeving in Zuid-Holland. Op basis van
de Wet op de ruimtelijke (WRO) c.q. het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
(Barro) dient de provincie regels te stellen voor de bescherming van dit erfgoed.
Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet, voorzien medio 2021 of begin 2022, worden
de regels van WRO en Barro vervangen door de Omgevingswet en het Besluit kwaliteit
leefomgeving.
Ad 2. Kroonjuwelen zijn zeer karakteristieke en waardevolle cultuurlandschappen in
Zuid-Holland. Ze bepalen de kwaliteit en identiteit van de bebouwde en groene ruimte
in de provincie, en vertellen de geschiedenis van Zuid-Holland. Deze landschappen
en complexen hebben wij geïnventariseerd en gewaardeerd in de provinciale Cultuurhistorische
Atlas van Zuid-Holland/
Ad 3. Historische windmolens zijn iconen van Zuid-Holland. Onze provincie telt 224
complete molens, maar liefst een vijfde van het Nederlandse molenbestand. Zuid-Holland
zonder zijn historische windmolens is ondenkbaar. Het zijn blikvangers in het landschap
en op buitenlandse toeristen hebben zij een grote aantrekkingskracht. Een molen moet
kunnen draaien en malen, want ‘rust roest’. Bovendien is een draaiende molen - als
functionerend monument - van extra waarde voor zijn omgeving.
Ad 4. Landgoederen en kastelen zijn een kenmerkende combinatie van cultuurhistorie,
natuur en landschap voor Zuid-Holland. Daarbij gaat het niet alleen om het monument
op zich maar ook om zijn omgeving en de ensemblewaarde (biotoop). De provincie wil
die waarden van de historische landgoederen en kastelen integraal mee (laten) wegen
in ruimtelijke ordenings- en ontwikkelingsprocessen ter verbetering van de fysieke
leefomgeving.
Motivering Provinciaal Belang:
Ad 1. Op basis van de Wet op de ruimtelijke (WRO) c.q. het Besluit algemene regels
ruimtelijke ordening (Barro) dient de provincie de bescherming van de kernkwaliteiten
van werelderfgoed verder uit te werken in de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Dit
belang overstijgt dat van individuele gemeenten en regio’s omdat het uniek erfgoed
betreft op mondiaal schaalniveau.
Ad 2. De aangewezen kroonjuwelen zijn iconen van de Hollandse ruimte en identiteit.
Het provinciaal belang betreft behoud, versterking en verbetering van de ruimtelijke
kwaliteit van dit erfgoed. Dit doet de provincie mede vanuit een wettelijk taak op
grond van de Wet ruimtelijke ordening (WRO) en in de toekomst de Omgevingswet. Dit
belang overstijgt dat van individuele gemeenten en regio’s. Sommige landschappen en
ensembles zijn zelfs uniek in de wereld zoals de karakteristieke veenweidegebieden
en het Schurvelingenlandschap op Goeree. Vaak sluit dit provinciaal belang aan op
rijks- en gemeentelijk belang. Zo bevinden zich binnen de provinciale erfgoedgebieden
of: kroonjuwelen veel beschermde stads- en dorpsgezichten en monumenten.
Ad 3. Zuid-Holland zonder zijn historische windmolens is ondenkbaar. Ze zijn iconen
en blikvangers in het landschap en op buitenlandse toeristen hebben zij een grote
aantrekkingskracht. Gezien het grote belang van historische windmolens voor Zuid-Holland
is hier sprake van een provinciaal belang wat het niveau van de gemeente te boven
gaat. Vanuit haar ambitie voor een goede ruimtelijke ontwikkeling en een aantrekkelijke
leefomgeving stelt de provincie zodoende bij historische windmolens regels voor behoud
van hun omgeving en ten behoeve van het functioneren. Deze ‘molenbiotoopregel’ kent
een verschil tussen landelijk en stedelijk gebied. Voor het stedelijk gebied is de
regel soepeler, om zo rekening te houden met de grotere druk op de ruimte.
Ad 4. De meeste van de ca 150 historische landgoederen en kasteelplaatsen in Zuid-Holland
zijn ook van nationaal belang. Doorgaans is het hoofdgebouw beschermd als rijksmonument.
Dat geldt vaak ook voor het bijbehorende landgoedpark. De wijdere omgeving is vaak
niet beschermd. Die omgeving - met zijn groene en statige karakter - bepaalt in sterke
mate de identiteit en unieke kwaliteit van een gebied. Om er voor te zorgen dat dit
unieke culturele erfgoed niet verloren gaat, heeft de provincie een zogeheten ‘landgoed-
en kasteelbiotoop‘ ingesteld. Hier geldt - in aanvulling op de bescherming van monumentale
objecten - een bredere ruimtelijke bescherming voor het landgoed- of kasteelensemble.
Toelichting:
Zuid-Holland wil een toonaangevende provincie zijn waar mensen met plezier wonen,
werken en recreëren. Daartoe verbeteren wij de kwaliteit van de leefomgeving. Cultuur
en erfgoed zijn daarin belangrijke factoren. De provincie wil daarom haar unieke erfgoed
behouden voor toekomstige generaties, door dit erfgoed te beschermen, beleefbaar te
maken en te benutten.
Ad 1. Het meest bijzondere erfgoed in Zuid-Holland is door Unesco aangewezen als Werelderfgoed.
Het gaat om cultureel en groen erfgoed dat van unieke en universele waarde is. Zuid-Holland
kent vier werelderfgoederen: het molengebied van Kinderdijk, de Romeinse Limes (nominatie),
de Nieuwe Hollandse Waterlinie (gemeente Gorinchem) en de Van Nellefabriek in Rotterdam.
Ad 2. Cultuurhistorische kroonjuwelen zijn unieke, zeer karakteristieke en gave ensembles
van erfgoed en landschap in Zuid-Holland. Deze waardevolle historische landschappen
en ensembles zijn van groot belang voor de kwaliteit van onze leefomgeving. Ze bepalen
de identiteit van de bebouwde en groene ruimte in de provincie, en vertellen de geschiedenis
van Zuid-Holland. De provinciale kroonjuwelen zijn: de Landgoederenzone, het Kagerplassengebied,
de Keukenhof, de kerngebieden van Midden-Delfland en de Krimpenerwaard, Aarlanderveen
e.o., de Oude Hollandse Waterlinie, de lintdorpen Meije en Weipoort, het Schurvelingengebied
op Goeree Overflakkee, het molencomplex van Kinderdijk en Polder de Biesbosch op het
Eiland van Dordrecht. Meer info.
Hier vormen de aanwezige cultuurhistorische waarden dé bepalende drager bij ruimtelijke
ontwikkelingen. Dit betekent overigens niet dat gebieden ‘op slot’ moeten. Want wij
willen ook ruimte bieden aan nieuwe ontwikkelingen. Daarom is ‘behoud door ontwikkeling’
het leidende thema. Waar het om gaat is dat een ontwikkeling past binnen de aanwezige
cultuurhistorische kwaliteiten of liever nog: die kwaliteiten versterkt en verbeterd.
Alle kroonjuwelen zijn beschreven bij de Kwaliteitskaart in de Omgevingsvisie Zuid-Holland,
met daarbij specifieke richtpunten voor behoud en ontwikkeling
Ad 3. Bijna alle 224 historische windmolens in Zuid-Holland zijn ook van nationaal
belang (beschermd als rijksmonument). Via de provinciale molenbiotoop wordt aanvullend
op het behoud van het monumentale object ook de omgeving van het monument beschermd,
door het behouden van vrij zicht en voldoende windvang. Een molen moet immers kunnen
draaien en malen, want ‘rust roest’. Bovendien is een draaiende molen - als functionerend
monument - van extra waarde voor zijn omgeving. Het is bij het draaien van belang
dat de windvang niet door obstakels belemmerd wordt. Een molen draagt veel bij aan
de kwaliteit van de fysieke leefomgeving, maar dan moet je hem wel kunnen zien. Allemaal
goede redenen om de ruimte rond een molen zo veel mogelijk van (hoge) bebouwing en
beplanting vrij te houden. Dat is het doel van de ‘molenbiotoop’ in de Omgevingsverordening
Zuid-Hollland. Zie verder: https://www.zuid-holland.nl/onderwerpen/landschap/cultuur-erfgoed.
Ad 4. De provincie wil de waarden (monument en/of ensemblewaarde) van de historische
landgoederen en kastelen integraal mee (laten) wegen in ruimtelijke ordenings- en
ontwikkelingsprocessen. Dit vanuit de opvatting dat dit onderwerp bij uitstek bovenregionaal
schaalniveau is, en zodoende (mede) een opgave is voor de provincie.
Beleidskeuze:
De provincie heeft de wettelijke taak om:
• Archeologische waarden ruimtelijk te beschermen (Omgevingswet)
• Haar archeologische vondsten (provincie is eigenaar van een groot deel van wat
er gevonden wordt) en bijbehorende documentatie deskundig en toegankelijk te bewaren
in een geschikt archeologisch depot (Erfgoedwet)
Beschermen, benutten en beleven van archeologische waarden vormen de kern van het
archeologiebeleid van Zuid-Holland en worden gerealiseerd door:
- Regelgeving voor de bescherming van bekende en onbekende archeologische waarden
en vindplaatsen (in de Omgevingsverordening);
- Het archeologisch depot Zuid-Holland (voor de benutting, het bewaren en de beleving
van archeologische vondsten en achterliggende gegevens);
- Het middels een subsidieregeling stimuleren van het draagvlak voor archeologie
(voor de beleving van de archeologie in Zuid-Holland).
De provincie draagt zorg voor het beschermen en bewaren van bekende archeologische
waarden. Hierbij gaat het om bekende terreinen van provinciaal archeologisch belang
en de bekende en in Unesco-verband vastgestelde waarden van de Romeinse Limes zone.
De provincie zorgt er voor dat we deze zichtbare en onzichtbare waarden kunnen benutten,
beleven en doorgeven aan de huidige en de toekomstige inwoners van onze provincie.
De provincie doet dit onder meer door kaders te stellen via de Omgevingsverordening
Zuid-Holland en aandacht te vragen bij gemeenten en waterschappen voor behoud en inpassing
van archeologische waarden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Doel daarbij is
om deze specifieke waarden zoveel mogelijk ‘in situ’ te behouden, hetgeen wil zeggen
dat het archeologisch erfgoed in principe met rust gelaten dient te worden.
De provincie wil het draagvlak voor haar archeologisch erfgoed bij de inwoners van
Zuid-Holland vergroten door archeologische publieksactiviteiten te stimuleren, zodat
ons rijke en kleurrijke verleden in alle delen van Zuid-Holland meer bekend en beter
beleefbaar wordt. De provincie stimuleert en subsidieert daartoe archeologische publieksactiviteiten
door middel van de subsidieregeling Publieksbereik Archeologie Zuid-Holland (zie verder
onder ‘Toelichting’).
Aanleiding:
Archeologische voorwerpen die bij opgravingen of bij toeval zijn gevonden, vertellen
het verhaal van het Zuid-Hollandse verleden. Die voorwerpen vormen een informatief
kapitaal, dat de provincie en haar partners willen tonen en doorgeven aan volgende
generaties. Een groot deel van de archeologische waarden in Zuid-Holland bevindt zich
echter in de bodem en onttrekt zich zo aan het oog van de geïnteresseerde inwoner.
De natte bodem van Zuid-Holland met zijn hoge grondwaterstand bewaart organisch materiaal,
zoals bot, hout en leer of textielresten, uitstekend. Dat maakt onze provincie uit
archeologisch oogpunt behoorlijk uniek. Bovendien heeft onze bodem, door haar ontstaansgeschiedenis,
een gelaagde opbouw die zich bij een opgraving als bladzijden uit een boek laat aflezen.
Archeologische waarden kunnen zowel binnen als buiten bestaand stads- en dorpsgebieden
worden aangetroffen. De bekende en te verwachten archeologische vindplaatsen zijn
aangegeven in de provinciale Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS). Behoud van deze
eeuwenoude kwetsbare waarden is een complexe zaak en gaat niet vanzelf. Mede op grond
van de Erfgoedwet stelt de provincie regels voor behoud van deze waarden. Uitgangspunt
van het internationaal, nationaal en provinciaal beleid is zoveel mogelijk behoud
‘in situ’ van archeologische waarden; dat wil zeggen dat het archeologisch erfgoed
in principe niet verstoord mag worden.
Motivering Provinciaal Belang:
Overheden zijn gehouden om bij vaststelling van nieuwe ruimtelijke plannen rekening
te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten, archeologische waarden.
De provincie heeft als wettelijke taak: de provinciale archeologische waarden met
behulp van haar ruimtelijk instrumentarium aan te geven en er op toe te zien dat gemeenten
die waarden daadwerkelijk beschermen, bijvoorbeeld doordat gemeenten de desbetreffende
terreinen voorzien van een dubbelbestemming in het omgevingsplan.
Op grond van de Erfgoedwet heeft de provincie daarnaast de taak om alle archeologische
vondsten uit Zuid-Holland (inclusief documentatie) vakkundig te bewaren en te beschrijven
(uitgezonderd de vondsten uit de negen Zuid-Hollandse gemeenten die zelf een gemeentelijk
depot hebben).
De Erfgoedwet bepaalt dat de provincie eigenaar is van alle archeologische vondsten
en dat de provincie de taak heeft een archeologisch depot in stand te houden “ (….)
op een wijze die vanuit het oogpunt van behoud en toegankelijkheid verantwoord is
“(hoofdstuk 5 artikel 5.7 a en artikel 5.8 lid 1). Om al deze vondsten te kunnen bergen
beschikt de provincie over een speciaal ingericht archeologisch depot in Alphen aan
den Rijn.
Toelichting:
Met de subsidieregeling Publieksbereik Archeologie Zuid-Holland draagt de provincie
bij aan de stimulering van de draagvlak-vergroting voor archeologie bij haar inwoners
en geeft hiermee specifiek invulling aan:
- artikel 9 lid 2 van het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologische
erfgoed (verdrag van Malta, 1997): “ de toegang van het publiek tot belangrijke bestanddelen
van het archeologisch erfgoed, met name vindplaatsen, te bevorderen en het tentoonstellen
aan het publiek van geselecteerde archeologische voorwerpen te stimuleren
Met deze beleidskeuze beoogt de provincie invulling te geven aan de volgende maatschappelijke
opgave: Zuid-Holland wil een toonaangevende provincie zijn waar mensen met plezier
wonen, werken en recreëren. Daartoe verbeteren wij de kwaliteit van de leefomgeving.
Aandacht voor het rijke verleden van de provincie middels de zorg voor het cultuurhistorisch
erfgoed en de archeologie zijn daarin belangrijke factoren.
Deze beleidskeuze is ondersteunend en versterkend aan:
1. Concurrerend Zuid-Holland:
- een rijk vestigingsklimaat;
- behoud en ontwikkeling van cultureel erfgoed en toerisme in balans met de
omgeving.
2. Sterke steden en dorpen in Zuid-Holland: aantrekkelijke leefomgeving met een
eigen identiteit.
3. Gezond en veilig Zuid-Holland: recreatie en leefomgeving.
De provincie stimuleert en subsidieert publieksactiviteiten met de subsidieregeling
Publieksbereik Archeologie Zuid-Holland. Het gaat om de volgende activiteiten:
- ingerichte ruimte waar geïnteresseerden (inter)actief mee kunnen doen aan archeologie;
- aansprekende archeologische tentoonstelling op een frequent bezochte plek;
- openbaar toegankelijke archeologische opgraving, met stimulans voor actieve
deelname van belangstellenden;
- gemakkelijk leesbare en rijk geïllustreerde publicatie van de resultaten van
een opgraving, onuitgewerkt veldonderzoek of synthetiserend onderzoek.
In het kader van het publieksbereik voor archeologie zet de provincie ook in op:
- de ontwikkeling van een nieuw, transparant en publieksvriendelijk archeologisch
depot;
- de Nationale Limes Samenwerking (NLS) waarin veel aandacht voor het grootste
archeologische monument van ons land, te weten de Nedergermaanse Limes, voormalige
grens van het Romeinse rijk;
- het publieksprogramma ‘Ontstaan van Holland waarin veel aandacht voor de vroeg-middeleeuwse
ontwikkelingen die ons landschap en onze geschiedenis zijn typische vorm gaven’;
- de jaarlijkse Nationale Archeologie Dagen (NAD), drie dagen vol publieksevenementen
bij uitstek.
Beleidskeuze:
De uitstoot van het broeikasgassen willen we in 2030 hebben teruggedrongen met 49% van de uitstoot in 1990 en in 2050 naar 5% van de uitstoot die we in 1990 hadden. Dit alles is er op gericht om de klimaatverandering tot stilstand te brengen en de stijging van de zeespiegel te beperken en niet in de laatste plaats om het effect in Zuid-Holland met de kwetsbare ligging te beperken.
De beste manier om het gebruik van fossiele bronnen terug te dringen, is het goed en slim inzetten van de trias energetica. Op de eerste plaats door besparen. Op de tweede plaats hernieuwbare bronnen benutten. Op de derde plaats onvermijdbare koolstofbronnen zó gebruiken zodat ze tot een zo min mogelijk CO2-uitstoot leiden. Wij zien hierin niet een harde volgtijdelijkheid, maar een bewuste en slimme keuze.
Om een substantiële verhoging van het aandeel duurzame energie in 2020 in Zuid-Holland te realiseren wordt rekening gehouden met de (omgevings)kenmerken van Zuid-Holland, zoals relatief veel industrie, en weinig onbebouwde ruimte. Wij hebben hierbij aandacht voor (kosten)efficiëntie en kwaliteit.
De provincie werkt op een integrale manier aan het bevorderen van de energietransitie, waarbij alle 5 onderdelen van het Klimaatakkoord de aandacht hebben. Vijf hoofdthema’s zijn van belang: warmte, wind, zon, energie-efficiëntie en mobiliteit.
Daarbij sluiten we op voorhand geen CO2-neutrale technieken uit. Samenwerking in de energietransitie vinden we van belang. We zijn partner in de zeven Regionale Energie Strategieën in Zuid-Holland, we nemen hieraan deel vanuit onze provinciale verantwoordelijkheid. In de RES werken overheden met maatschappelijke partners, netbeheerders (voor gas, elektriciteit en warmte), het bedrijfsleven en waar mogelijk bewoners regionaal gedragen keuzes uit. Dit doen zij voor de opwekking van duurzame elektriciteit (35 TWh), de warmtetransitie in de gebouwde omgeving (van fossiele naar duurzame bronnen) en de daarvoor benodigde opslag- en energie-infrastructuur. Hiernaast ondersteunen we lokale initiatieven in de energietransitie en vinden we het van belang dat iedereen kan bijdragen aan de energietransitie.
Participatie
We vinden het belangrijk om onze besluitvorming op een open en transparante manier vorm te geven. We willen ons beleid en onze plannen verrijken door zoveel mogelijk verschillende perspectieven van Zuid-Hollandse gemeenten, bedrijven, maatschappelijke organisaties en inwoners daarin mee te nemen.
Daarom hechten we waarde aan een goed participatieproces, voorafgaande aan een besluit over nieuw beleid of een project. Een goed en afgestemd participatieplan is de basis van een goed participatieproces. Wij hebben een aantal uitgangspunten geformuleerd (samengevat in de ‘4D’s’), die we graag terug zien komen in elk participatieplan en -proces.
DOELEN
In het participatieplan wordt vooraf beschreven welke doelen wordt nagestreefd en wat dat betekent voor de organisatie van participatie-momenten.
DIALOOG
Het gesprek is met een open houding aangegaan, waarbij ruimte is voor zowel argumenten als emoties.
DIVERSITEIT
Een zo breed mogelijke groep mensen en belangen wordt vertegenwoordigd in het participatieproces.
DOORWERKING
Aan het begin van het participatieproces wordt duidelijk gemaakt aan burgers wat de ruimte is voor invloed. Achteraf wordt gecommuniceerd wat voor invloed de inbreng in het participatieproces al dan niet heeft gehad op het besluit.
Draagvlak
Ruimtelijke projecten, zoals energieprojecten, kunnen een aanzienlijke impact hebben op onze leefomgeving. We streven ernaar projecten te realiseren met zoveel mogelijk maatschappelijk draagvlak. We realiseren ons dat draagvlak dynamisch is en we daar beperkt invloed op hebben – hoewel we daar zoveel mogelijk aan werken door in te zetten op een goed participatieproces en het stimuleren van lokaal eigendom en andere vormen van financiële participatie.We willen bij besluitvorming over energieprojecten het (ingeschatte) draagvlak meewegen naast overwegingen als bijdrage aan de totale opgave, goede (landschappelijke) inpassing en de mogelijkheid om aan te sluiten op het elektriciteitsnetwerk.
Aanleiding:
Het Klimaatakkoord hebben wij onderschreven en wordt met deze herziening verwerkt in de beleidskeuze in het provinciale Omgevingsbeleid.
Motivering Provinciaal Belang:
Rijk en provincies hebben afspraken gemaakt in het Klimaatakkoord voor het realiseren van de nationale doelstellingen om de energietransitie te versnellen. Hier speelt ook het provinciaal belang vanwege de invloed op het leef- en vestigingsklimaat van de provincie.
Toelichting:
De provincie wil de doelstellingen bereiken door in te zetten op windenergie, warmte, bodemenergie, biomassa, hydro- en zonne-energie. Vanwege de onderlinge relaties en de ruimtevraag is de provincie samen met haar partners op regionaal niveau regionale energiestrategieën aan het opstellen. Ook zet de provincie in op energietransitie en besparing bij industrie, gebouwde omgeving en mobiliteit.
De provincie ziet urgentie voor de energietransitie en heeft hierin verschillende rollen (regulerende, presterend, samenwerkend en faciliterend) en verantwoordelijkheden (zoals een goede ruimtelijke ordening, vergunningverlening, toezicht en handhaving, aanbesteding van concessies openbaar vervoer. Vanuit deze rollen en de wens voor meervoudig ruimtegebruik zal de provincie in het ruimtelijk beleid zoveel mogelijk de kansen benutten om bij specifieke opgaven de mogelijkheden voor energietransitie en klimaatmitigatie benutten.
In het omgevingsprogramma zijn de RES zoekgebieden zon en wind opgenomen.
De provincie hecht bijzondere waarde aan een goed participatieproces en het meewegen van draagvlak bij de energietransitie.
Beleidskeuze:
De provincie wil het oppervlak bestaand bos behouden en de bestaande bossen verder ontwikkelen naar vitale bossen. Tevens wil de provincie kansen benutten en creëren voor de uitbreiding van bos en bomen
Bossen en bomen leveren veel ecosysteemdiensten en kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan veel van onze provinciale opgaven zoals recreatie, gezondheid (onder andere door versterken immuunsysteem en verminderen van stress), CO2 opslag, biodiversiteit, klimaatadaptatie (tegengaan hittestress en opvang overmatige neerslag) en verduurzaming van de landbouw.
Aanleiding:
Bos en bomen staan in de publieke belangstelling. Er zijn diverse maatschappelijke initiatieven op bomen te planten en er zijn zorgen over het kappen van bomen. Het Rijk werkt, in overleg met de provincies, aan de uitwerking van de Nationale bossenstrategie. Het advies van het College van Rijkadviseurs is om daarbij zeker ook te investeren in bos en bomen in de westelijke Randstad.
Motivering Provinciaal Belang:
In de landelijke bossenstrategie is afgesproken dat de provincies, gezien hun wettelijke taken op het vlak van natuur, een actieve rol op zich nemen in de uitwerking. Een actieve provinciale rol zorgt er ook voor dat we landelijke initiatieven kunnen koppelen aan kansen in Zuid-Holland.
Toelichting:
Slechts 3% van Zuid-Holland bestaat uit bos. Het merendeel ligt binnen het Natuurnetwerk (53 %) en binnen recreatiegebied (21 %).
Het bos- en bomenbeleid is op dit moment nog in ontwikkeling. Er is door Gedeputeerde Staten op 12 oktober 2020 een groeimodel vastgesteld waarin een eerste richting is geformuleerd om meer te investeren in bos en bomen. Voor de verdere uitwerking in concrete maatregelen of programma’s zijn we als provincie onder meer afhankelijk van de landelijke uitwerking van de bossenstrategie en of hier financiële middelen voor beschikbaar komen.
Om kansen voor uitbreiding van bos en bomen in beeld te brengen willen we zoveel mogelijk aansluiten bij andere provinciale opgaven en dit als ambitie meenemen bij lopende gebiedsprocessen en programma’s. Zoals bij bodemdaling, waterberging, verduurzaming landbouw, gebiedsprocessen stikstof, infrastructurele projecten, circulair bouwen, verstedelijkingsopgave, recreatie en diverse gebiedsprocessen, zoals het Landschapspark Zuid Vleugel.
Binnen de gebiedsprocessen kan het beste de afweging worden gemaakt of het wenselijk en mogelijk is om in een regio extra bos en bomen te ontwikkelen. In het algemeen verwachten we dat bos en bomen in directe omgeving van dorpen en steden of in aansluiting op bestaande bossen het meest bijdraagt aan onze provinciale opgaven.
Beleidskeuze:
De provincie zet zich in voor de ontwikkeling en realisatie van bovenlokale warmte netwerken als onderdeel van de gewenste warmtetransitie om het gebruik van aardgas te kunnen verminderen. De ontwikkeling van een bovenlokaal en klimaatneutraal warmtetransportnetwerk sluit goed aan bij de afspraken uit het klimaatakkoord, de Regionale Energiestrategie en het Rijks en provinciaal beleid. Het draagt bij aan het behalen van de doelen die daarbij zijn genoemd. De kansen voor synergie in de provincie worden door het uitwisselen van reststromen -zoals warmte – tussen industrie en stedelijke gebieden benut door de aanleg van bovenlokale warmtenetwerken. De provincie heeft de ambitie om daarvoor een regierol te nemen.
Aanleiding:
Motivering Provinciaal Belang:
Een efficiënte energiestrategie is er op gericht om voor verwarming zoveel mogelijk gebruik te maken van beschikbare warmte. De provincie kent een groot potentieel en aanbod van warmte uit grote warmtebronnen als geothermie en restwarmte. Met dit transportnet kan deze CO2 vrije warmte ingezet worden in de grote vraagconcentratiegebieden in de steden en glastuinbouw. De realisatie van deze bovenregionale warmte-infrastructuur is daarmee een essentieel onderdeel van een werkend warmtesysteem waarin de warmtewarmtevraag wordt vervuld met een betaalbare en betrouwbare warmtevoorziening met een minimale impact op de ruimte. Het bovenregionale warmtetransportnet maakt het gebruik van restwarmte en de potentiële warmte uit geothermie op grote schaal mogelijk waardoor hoge kwaliteit energie (namelijk elektriciteit en gas) elders kan worden ingezet én bespaard.
Voor de ruimtelijke inpassing van nieuwe warmtetransportnetten benut de provincie waar nodig of gewenst het ruimtelijk bijbehorende instrumentarium in samenwerking met de betrokken samenwerkingspartners.
De Inzet van restwarmte en geothermie kan in belangrijke mate bijdragen aan de warmtetransitie en aan de provinciale beleidsambitie voor de gebouwde omgeving. Deze bronnen maken transport en distributie van de warmte door ontwikkeling van bovenlokale warmtenetten noodzakelijk. In veel gevallen is de omvang van het warmte aanbod van een bron groter dan de lokale vraag in een buurt, wijk of gemeente. De optimale benutting van restwarmte en geothermie in de warmtetransitie is daarmee een vraagstuk dat gemeente- en stad overstijgend is en dat bovenlokaal en zelfs bovenregionaal ingepast moet worden.
Met een bovenregionaal warmtetransportnetwerk wordt bijgedragen aan de klimaatneutrale warmtevoorziening tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten en met een beperkt beslag op de ruimte. Warmtenetwerken die gebruik maken van restwarmte vragen minder elektriciteit dan andere warmtevoorzieningen en daarbij vraagt restwarmte geen extra productie en ruimte. Het ruimtesparende effect van een warmtetransportnetwerk geeft de provincie een extra belang bij het bereiken van zo veel mogelijk lokale warmtedistributienetten.
Toelichting:
Succesvolle toepassing van grote warmtebronnen vraagt om samenwerking tussen vele partijen. De provincie neemt een rol in deze samenwerking en richt zich daarbij specifiek op succesvolle ontwikkeling van bovenlokale CO2 vrije warmtenetwerken zodat voldoende capaciteit ontstaat om vraag en aanbod van warmte op een efficiënte wijze bij elkaar te brengen. Rond Rotterdam-Den Haag (Warmtelinq), de Drechtsteden, Holland Rijnland en andere regio's in de provincie zijn bovenlokale warmtenetwerken in ontwikkeling die stevig gaan bijdragen aan de warmtetransitie.
Aansluitend op de doelstelling om de warmtetransitie snel en betaalbaar en met minimale impact op de ruimte te realiseren verkent en ontwikkelt de provincie de realisatie van de publieke belangen van warmtenetwerken (duurzaam, betaalbaar, leveringszeker, toegankelijk).
De provincie streeft naar een bovenregionaal warmtetransportnet voor het transporteren van restwarmte uit de Rotterdamse haven waarbij uitbreidingen naar gebieden met grote warmtevragers zoals in de greenports Westland en Oostland en de regio Leiden. De mogelijke levering van restwarmte aan deze gebieden leveren een grote bijdrage aan de warmtetransitie. De realisatie van het warmtetransportnetwerk zal de aanleg van nieuwe lokale distributienetten aanjagen. Hier kunnen ook lokale warmtebronnen (zoals geothermie en aquathermie) gebruik van maken. Wanneer een lokale bron operationeel is, kan de restwarmte elders worden ingezet en daarmee de warmtetransitie verder helpen.
Voor het tracé van Vlaardingen naar Den Haag zijn aanvullende studies zoals een MER uitgevoerd ten behoeve van de ruimtelijke besluitvorming en voor het tracé van Rijswijk naar Leiden is eind 2021 een ruimtelijke procedure gestart.
De provincie verkent de kansen en optimalisaties om warmtenetwerken en daarmee samenhangende bronnen, warmteopslagsystemen te ontwikkelen en uit te breiden en onderdeel te maken van het toekomstige omgevingsbeleid, onder meer gebruik makend van het planMER instrument.
Beleidskeuze:
De provincie vindt het van belang dat de behoefte aan grootschalige recreatieve ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied wordt onderbouwd en regionaal afgestemd.
Daarnaast beschouwt de provincie permanente bewoning van recreatiewoningen als een onwenselijke ontwikkeling. Nieuwe recreatiewoningen zijn alleen toegestaan in bestaande of in nieuwe verblijfsrecreatieparken, teneinde permanente bewoning tegen te gaan.
Aanleiding:
Regelmatig worden nieuwe initiatieven ontwikkeld voor grootschalige recreatieve ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied, waarbij niet altijd sprake is van afstemming met initiatieven in andere gemeenten. Nieuwe ontwikkelingen kunnen ook gevolgen hebben voor het functioneren van bestaande recreatiecomplexen. Dit kan leegstand of ongewenst gebruik van bestaande complexen in de hand werken.
Permanente bewoning van recreatiewoningen een veelvoorkomend probleem. Het gaat om een complexe problematiek. Zo voldoen de woningen veelal niet aan de normen voor gewone woningen, voor wat betreft bouw, bereikbaarheid en locatie. Ook gaat permanent gebruik voor bewoning, ten koste van de ruimte voor verblijfsrecreatie. Om nieuwe gevallen te voorkomen is het wenselijk hierop beleid te voeren.
Motivering Provinciaal Belang:
Grootschalige recreatieve ontwikkelingen hebben een bovenlokale of zelfs bovenregionale impact. Het is daarom gewenst te zorgen voor goede afstemming.
Permanente bewoning van recreatiewoningen druist in tegen het beleid van de provincie op het gebied van ruimtelijke ordening, recreatie en toerisme. Generiek bovenlokaal beleid is wenselijk om dit tegen te gaan. Het is onwenselijk als gemeenten hierop verschillend beleid voeren, omdat dit het provinciaal beleid kan doorkruisen en effecten kan hebben voor de buurgemeenten.
Toelichting:
Grootschalige recreatieve ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied, zoals een verblijfsrecreatiepark, een golfbaan of een jachthaven, beschouwt de provincie in het algemeen als vormen van buitenstedelijke recreatie. De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is hierop dus niet van toepassing. Het is wel van belang om, op een vergelijkbare manier als bij de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’, de behoefte aan de recreatieve ontwikkeling te onderbouwen en regionaal af te stemmen.
De voorkeur gaat uit naar herontwikkeling of intensivering van bestaande locaties. Wij verwachten van gemeenten en initiatiefnemers dat eerst de mogelijkheden voor herontwikkeling en intensivering van een bestaand terrein met een recreatieve functie worden onderzocht, alvorens te komen tot een nieuwe ontwikkeling in het buitengebied.
Zowel bij een nieuwe recreatieve ontwikkeling als bij de herontwikkeling of intensivering van een bestaand terrein met een recreatieve functie, moeten alle relevante aspecten worden betrokken bij de afweging hierover. Ook toepasselijk provinciaal beleid wordt daarbij betrokken. Het gaat daarbij in ieder geval om het beleid en de regels voor ruimtelijke kwaliteit. Veel grootschalige recreatieve ontwikkelingen liggen meestal in groene en recreatief aantrekkelijke gebieden buiten de steden en dorpen. De uitbreiding van bestaande grootschalige recreatieve ontwikkelingen zullen veelal een vorm van ‘aanpassing’ zijn. De ontwikkeling van nieuwe locaties zal veelal een vorm van ‘transformatie’. Ook de bereikbaarheid en de gevolgen voor de druk op het wegennet worden bij de afweging betrokken.
Recreatiewoningen
Nieuwe recreatiewoningen worden alleen toegelaten in een bestaand of nieuw verblijfsrecreatiepark. Het risico op permanente bewoning wordt hierdoor geminimaliseerd. Een verblijfsrecreatiepark definiëren wij als een terrein van enige omvang met een recreatief karakter, met gemeenschappelijke voorzieningen en overeenkomstig inrichting en juridische bestemming bedoeld om recreatiewoningen voor tijdelijk verblijf, bedrijfsmatig te exploiteren.
Een recreatiewoning die qua aard niet gebruikt kan worden voor permanente bewoning, zoals een trekkershut, kan bij uitzondering wel worden toegelaten buiten een verblijfsrecreatiepark.
Voor verblijfsrecreatieparken met een omvang van 12 woningen of meer, zijn regels opgenomen in de Omgevingsverordening. Deze regels zijn gericht op het uitsluiten van permanente bewoning. Uitgezonderd van deze regeling zijn verblijfsrecreatieparken die in een bijlage van de verordening kunnen worden opgenomen.
Beleidskeuze:
De provincie wil een volledige circulaire economie in Zuid-Holland bereiken in 2050 met als tussendoel 50% reductie van (primaire) materialen in 2030. De provincie zet daarbij in op de transitiethema’s Bouw, Kunststoffen, Groene grondstoffen & Voedsel en Maakindustrie. Dit doet de provincie vanuit verschillende rollen in samenwerking met verschillende partners.
Aanleiding:
Concurrerend en toekomstbestendig
De economische kracht van Zuid-Holland is afhankelijk van enorme hoeveelheden grondstoffen en energie. Steeds meer van die grondstoffen worden schaars en beginnen zelfs op te raken. Tegelijkertijd is er veel verspilling, waardoor we onnodig waarde verloren laten gaan. Ook veroorzaakt de traditionele economie – met afval als eindproduct – schade aan het klimaat, de biodiversiteit, het milieu en onze gezondheid. Om concurrerend en toekomstbestending te blijven als provincie is het inspelen op de transitie naar een circulaire economie van belang voor de economie en het milieu van de provincie Zuid-Holland.
Gesloten akkoorden
De provincie ondersteunt de realisatie van het ‘Nationaal Grondstoffenakkoord’. Dit bevat afspraken om Nederland per 2050 een volledig circulaire economie te bezorgen, met als tussenstap 50 procent minder gebruik van primaire grondstoffen (mineraal, fossiel en metaal) in 2030. Ook heeft de provincie Zuid-Holland verschillende akkoorden getekend die invloed hebben op verduurzaming en circulariteit in het inkoop- en aanbestedingsbeleid, waaronder de Green Deal Circulair Inkopen 2.0 en de Green Deal Duurzaam GWW 2.0.
In de door Provinciale Staten vastgestelde strategie ‘Circulair Zuid-Holland: Samen Versnellen’ staat beschreven welke rol de provincie inneemt en op welke thema’s de focus ligt.
Motivering Provinciaal Belang:
Het is van provinciaal belang om te zorgen voor een toekomstbestendige regionale economie. De provincie heeft hierin een wettelijke taak. Ook heeft de provincie vanuit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet milieubeheer, straks de Omgevingswet, een aantal bevoegdheden op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) en het verlenen van ontheffing of experimenteerruimte voor hergebruik van reststromen.
Toelichting:
Voordelen van een circulaire economie in Zuid-Holland
Een circulaire economie zorgt voor minder verspilling van grondstoffen en materialen, ons afval wordt in de grondstof. Dit zorgt voor verschillende positieve effecten:
Ondernemers in Zuid-Holland zijn minder afhankelijk van schaarse grondstoffen en blijven concurrerend en toekomstbestendig
Er wordt ruimte geboden aan nieuwe verdienmodellen en innovatieve ondernemers
De milieudruk wordt verminderd en zorgt voor een verbetering van de leefomgeving
Het zorgt voor een prettige en gezonde leefomgeving voor inwoners in Zuid-Holland
Inzet op vier transitiethema’s
De provincie zet in op vier transitiethema’s: Bouw, Kunststoffen, Groene grondstoffen & voedsel en Maakindustrie. Per transitiethema is een drievoudige focus aangebracht.
Bouw
Gebouwde Omgeving: stimuleren en opschalen van circulaire bouwinnovaties voor een klimaatneutrale en versnelde invulling van de verstedelijkingsopgave.
Grond- , weg- en waterbouw: inkoop- en aanbestedingsbeleid optimaal inzetten voor versnelling circulaire aanleg, beheer en onderhoud van eigen grond-, weg-, en waterbouw.
Bedrijventerreinen: circulaire initiatieven stimuleren bij aanleg en onderhoud van bedrijventerreinen.
Kunststoffen
HIC als strategische kunststoffen hub: maximaliseren monostromen voor hoogwaardig hergebruik met het Haven- en Industrieel Complex als strategische kunststoffen hub.
MKB: kunststofketen sluiten met slimme innovaties en interventies met focus op Greenport en Bouw als grootste plastic afval producenten.
Microplastics: gesloten regionale grenzen voor plastic afval, zonder lekkage. De provincie gaat ongewenste verspreiding van microplastics tegen
Groene grondstoffen & Voedsel
Greenports: een versnelde transitie naar circulaire, toekomstbestendige Greenports met ‘feeding & greening the megacities’ als kennis- en verdienmodel.
Landbouw: investeren in circulaire landbouw en een duurzaam voedselsysteem met korte ketens, waarbij bodem-, water- en nutriëntenkringlopen gesloten worden.
Overige groene grondstoffen: optimaal verwaarden van groene reststromen ( zoals berm en rietmaaisel) en op duurzame wijze vergroten van het aanbod hout en zeewier. Verbranding van groene grondstoffen (zoals hout) voor energie is een laagwaardige toepassing en heeft niet onze voorkeur.
Maakindustrie
Smart/high tech maakbedrijven als aanjager van de circulaire economie: materiaal- en productinnovatie vanuit de kracht van digitalisering, slimme technologische toepassingen binnen het maakproces en nieuwe verdienmodellen.
Maritieme cluster: ruimte bieden op het water en aan wal aan alle maritieme maakbedrijven voor het ontstaan van sterke circulair gedreven waardeketens en clusters.
Circulaire energietransitie: het ontwikkelen en realiseren van circulair fundament binnen een innovatief energie ecosysteem.
Inhoudelijke verdieping met transitiethema
Voor elk transitiethema worden Zuid-Hollandse transitieagenda’s opgesteld. Deze agenda’s worden participatief opgesteld met en door de verschillende partijen die betrokken zijn in het transitiethema: het bedrijfsleven, kennisinstellingen, gemeenten en maatschappelijke organisaties. De provincie faciliteert dit proces. Samen bepalen we met betrokken partijen de ambitie, doelen en inzet. Ieder vanuit zijn eigen kennis, netwerk en bevoegdheden. Daarbij koppelen we voorstellen voor beleid, instrumenten en activiteiten.
Rolkeuze en interventies
De provincie heeft meerdere belangen en rollen die ingezet worden om de transitie naar een Circulair Zuid-Holland te versnellen.
Netwerken & ketensamenwerking: het verbinden van stakeholders
Essentieel in de transitie naar een circulaire economie is ketensamenwerking tussen verschillende stakeholders. Als verbindende overheidslaag heeft de provincie een rol om deze ketensamenwerking te stimuleren en daarmee de transitie naar een circulaire economie te versnellen.
Kennis & innovatie: het stimuleren van de regionale economie
Door in te zetten op het ontwikkelen en delen van kennis & innovatie voor de circulaire economie speelt de provincie in op de regionale economie van de toekomst.
Actualiseren beleid & regelgeving: beleidstaken, vergunningverlening, toezicht en handhaving
De provincie heeft beleid geformuleerd t.a.v. ruimte, verkeer & vervoer, landschap, economie, energie, veiligheid, milieu, veiligheid en het klimaat. Dit bestaand beleid wordt geactualiseerd aansluitend op de behoefte van een circulaire economie. Met de bevoegdheden op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) kunnen ontheffingen verleend worden of experimenteerruimte voor hergebruik van reststromen geboden worden.
Fysieke leefomgeving: inzicht in de ruimtelijke gevolgen
De transitie naar een circulaire economie heeft een ruimtelijke behoefte. De provincie verkent wat er nodig is om de fysieke leefomgeving ondersteunend te laten zijn aan de circulaire economie. Hierbij staat de kwaliteit van de fysieke leefomgeving centraal. De provincie zet hiervoor zijn wettelijke taken voor de ruimtelijke ordening zo goed mogelijk in.
Inkoop & aanbesteding: het stimuleren via opdrachtgeverschap
De provincie heeft een rol als opdrachtgever in onze eigen inkoop en aanbestedingen. Door circulaire eisen mee te nemen wordt de markt gestimuleerd en geeft de provincie circulaire opdrachtnemers een kans om hun producten te verwezenlijken.
Beleidskeuze:
Samen met regionale partners zet de provincie zich in voor een CO2 emissiearme en circulaire industrie in Zuid-Holland. Deze inzet verloopt langs drie sporen:
Voor al deze sporen is de tijdige beschikbaarheid van een adequate energie infrastructuur, alsmede voldoende ruimte om deze energie infrastructuur te realiseren, een belangrijke conditie. De inzet van de provincie hieromtrent (inclusief het bijbehorend instrumentarium) staat beschreven in de beleidskeuze “regionale energie infrastructuur”.
Aanleiding:
In het Klimaatakkoord zijn afspraken gemaakt over het realiseren van een CO2 emissiearme en circulaire industrie. Door de grote industriële clusters in Nederland zijn uitvoeringsplannen opgesteld om invulling te geven aan deze afspraken (de zogenaamde koploperprogramma’s). Specifiek voor de benodigde energie infrastructuur zijn er zogenaamde cluster energie strategieën (CES) opgesteld.
Een groot deel van de nationale opgave ligt in de provincie Zuid-Holland en dan met name in het Haven Industrieel Complex (HIC) in Rotterdam: ruim 30 procent van alle industriële CO2 uitstoot in Nederland is afkomstig uit onze provincie. Hiervan is ruim 90 procent afkomstig uit het HIC.
Deze opgave staat niet op zichzelf. In de eerste plaats kan de industrie een belangrijke bijdrage leveren aan de verduurzaming van andere sectoren, bijvoorbeeld door het leveren van restwarmte aan bedrijven en huizen, van CO2 (als grondstof) aan de glastuinbouw en van duurzame brandstoffen aan de transportsector. In de tweede plaats is de opgave ook van grote economische betekenis voor de regio, in termen van bijvoorbeeld behoud (of zelfs groei) van werkgelegenheid.
Motivering Provinciaal Belang:
Vanuit het Klimaatakkoord heeft de provincie een inspanningsverplichting om zich in te zetten voor een CO2 emissiearme en circulaire industrie. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag voor de handhaving van de wettelijk voorgeschreven energiebesparingsplicht voor een deel van de bedrijven.
De Europese Unie en het Rijk hebben een sterk sturende rol in het realiseren van een CO2 emissiearme en circulaire industrie, bijvoorbeeld via prijsprikkels (zoals het Europese ETS-systeem), via wettelijke voorschriften (zoals de energiebesparingsplicht) en via subsidies voor de wat grotere investeringen.
Vanuit deze context kiest de provincie voor wat betreft de invulling van het provinciaal belang voor een mee- en samenwerkende rol. Dit doen we bijvoorbeeld door het stimuleren van (regionale) samenwerking tussen publieke en private partijen en door het (financieel) ondersteunen van verduurzamingsprojecten bij zowel industriële bedrijven als bij andere actoren binnen industriële ketens (bij-voorbeeld toeleveranciers, afnemers). Daarnaast beschikt de provincie over een aantal instrumenten, die kunnen worden ingezet om ruimtelijke processen op regionale schaal te versnellen.
Zie verder het omgevingsprogramma.
Toelichting:
De inzet van de provincie verloopt zoals aangegeven langs drie sporen. Deze sporen komen overeen met de aanpak uit het Klimaatakkoord en het genoemde koploperprogramma.
Het eerste spoor betreft door bedrijven zelf te treffen efficiency maatregelen, de opslag van CO2 (onder de Noordzee) en de nuttige toepassing van reststromen (zoals warmte, stoom en CO2) binnen de industrie en in andere sectoren. Relevante instrumenten uit het omgevingsprogramma: a, b, c, d, g, h
Het tweede spoor betreft het veranderen van het energiesysteem door fossiele energiebronnen te vervangen door duurzame energiebronnen en -dragers, zoals duurzaam opgewekte elektriciteit en groene waterstof (aanvankelijk zal dit nog blauwe waterstof zijn, maar zodra de beschikbaarheid van groene elektriciteit toeneemt en de productiekosten van groene waterstof dalen, wordt de transitie naar ‘groen’ voorzien). Relevante instrumenten uit het omgevingsprogramma: d, e, f, g, h
Het derde spoor betreft het stapsgewijs vervangen van fossiele grondstoffen voor toepassingen ten behoeve van chemie en transportbrandstoffen. Deze fossiele grondstoffen zullen vervangen worden door biomassa, recycling en gebruik van CO2 in combinatie met groene waterstof. Relevante instrumenten uit het omgevingsprogramma: d, e, f, g, h
Voor realisatie van deze sporen is er (extra) energie infrastructuur nodig op het gebied van elektriciteit, warmte / stoom, waterstof en CO2. De betreffende projecten van nationaal belang zijn opgenomen in het CES en worden door het Rijk geborgd in de landelijke structuur van het MIEK (meerjarenprogramma infrastructuur energie en klimaat). De provincie is hierbij betrokken en pakt tevens een rol bij de regionale doorvertaling van het CES (zie verder de beleidskeuze “regionale energie infrastructuur”).
Beleidskeuze:
De provincie concentreert en bundelt nieuwe detailhandel primair in de centra van wijken, dorpen en steden.
Aanleiding:
De provincie hecht veel waarde aan vitale, krachtige en aantrekkelijke stads- en dorpscentra
en wil om dat te bereiken de detailhandelsstructuur versterken door deze vooral kwalitatief
te verbeteren en ook de bereikbaarheid en de beschikbaarheid van detailhandelsvoorzieningen
te garanderen. Dit levert een belangrijke bijdrage aan het woon-, werk- en leefklimaat
in Zuid-Holland.
Detailhandel is nog steeds een belangrijk bezoekmotief voor centra, ondanks dat in
veel gebieden het draagvlak voor winkels afneemt door overaanbod, veranderend consumentengedrag
en demografische ontwikkelingen.
Tussen detailhandelsvoorzieningen onderling en met andere (maatschappelijke) voorzieningen
ontstaat synergie en combinatiebezoek. Hierdoor functioneren de voorzieningen als
geheel beter dan de som der delen. De provincie benut hiermee de kracht van detailhandel
voor vitale, sterke en aantrekkelijke centra waardoor optimaal wordt bijgedragen aan
een kwalitatief hoogwaardigere leefomgeving.
De kern van het provinciaal detailhandelsbeleid ligt daarom bij de concentratie en
bundeling van detailhandelsvoorzieningen in de centra. Hierdoor wordt de detailhandelsstructuur
versterkt. Verspreid liggend aanbod draagt niet bij aan het clusteren en concentreren
van het detailhandelsaanbod en tast de detailhandelsstructuur in ruimtelijke zin (afname
ruimtelijke kwaliteit, toename leegstand) aan.
Omdat voorzieningen worden geclusterd, kunnen vervoersstromen efficiënter worden ingericht
en ontstaat er ook meer draagvlak voor Openbaar Vervoer. Door het bevorderen en faciliteren
van herbestemming en transformatie kunnen slecht functionerende detailhandelslocaties,
naast een versterking van de detailhandelsstructuur, een bijdrage leveren aan de woningbouwopgave
of andere opgaven in het bestaand stedelijk gebied.
Buiten de centra biedt de provincie alleen vestigingsruimte aan enkele specifieke
branches van detailhandel. Het gaat dan vooral om detailhandel die vanwege de aard
en omvang van de te verkopen goederen in ruimtelijke zin niet goed is in te passen
in de centra.
Motivering Provinciaal Belang:
Vanwege het grote belang van detailhandel voor de leefbaarheid, de aantrekkelijkheid
en economie van Zuid-Holland, voert de provincie al jaren (ruimtelijk) detailhandelsbeleid.
Detailhandel is ook een belangrijke ruimtelijke ontwikkeling waar de provincie op
toeziet. De provincie maakt daarbij gebruik van haar wettelijke taken en bevoegdheden
op het gebied van ruimtelijke ordening en na inwerkingtreding van de Omgevingswet,
de fysieke leefomgeving.
Het provinciaal belang is helder. Detailhandel is, door deze te bundelen en te concentreren
in de bestaande centra, van groot belang voor het functioneren en het bevorderen van
de vitaliteit, kracht en aantrekkelijkheid van de centra van steden en dorpen. Detailhandel
is een belangrijke drager van die vitaliteit. Daarnaast draagt een fijnmazige en sterke
provinciale detailhandelsstructuur bij aan nabijheid van (dagelijkse) voorzieningen
en het terugdringen van onnodige (auto)mobiliteit.
Nieuwe detailhandelsontwikkelingen hebben al snel een bovenlokaal en zelfs een regionaal
effect. De keuze van de ene gemeente heeft gevolgen voor een andere gemeente en vraagt
om (regionale) afstemming. Dit geldt ook voor het tegengaan van overcapaciteit en
het slim omgaan met de schaarse ruimte. De provincie kan met haar ruimtelijk detailhandelsbeleid
lokale belangen overstijgen en effecten van nieuwe, al dan niet (zeer) nabije, detailhandelsontwikkelingen
op elkaar afstemmen en waar nodig tegen elkaar afwegen. Dit met het oog op het overkoepelende
provinciale belang dat is gelegen in vitale kernen in de gehele provincie. Met dit
beleid wordt voor iedereen een gelijkwaardig en evenwichtig speelveld bevorderd, met
vitale afzonderlijke kernen. Dat de Nationale Retailagenda aan provincies vraagt
een stevige regierol te pakken op het detailhandelsdossier, sterkt ons in onze overtuiging.
Detailhandel binnen de centra: Verschillende type winkelcentra
De provincie onderscheidt in Zuid-Holland grofweg drie type winkelcentra: de grote
centra, de middelgrote centra en de overige centra.
Het generieke beeld in het functioneren van de verschillende type centra is door de
provincie vertaald in een ontwikkelingsperspectief voor de provinciale detailhandelsstructuur.
Deze bestaat uit drie categorieën: ‘te versterken centra’, ‘te optimaliseren centra’
en de ‘overige centra’.
Deze driedeling maakt het ‘level playing field’ herkenbaar. Hierdoor wordt duidelijk
en inzichtelijk welke positie een centrum heeft in de provinciale detailhandelsstructuur
en worden onze keuzes voor ontwikkelingsmogelijkheden (investeringen, ruimtelijke
toevoegingen en herstructureringen/transformaties) daarbinnen helder.
Te versterken centra
De grote centra hebben over het algemeen een ruim aanbod aan detailhandelsvoorzieningen
en bieden daarnaast een breder aanbod aan publieksvoorzieningen. Dit zorgt er voor
dat deze centra, niet alleen voor de aankoop van (niet-dagelijkse) artikelen, maar
ook om recreatief te winkelen en als ‘dagje uit’ veelal worden bezocht.
Het toekomstperspectief voor de 'te versterken centra' is over het algemeen goed.
Het provinciale beleid richt zich op behoud en versterking van de (boven)regionale
positie van deze centra. Kwantitatieve uitbreiding is in deze centra mogelijk, maar
dient altijd weloverwogen plaats te vinden. De Ladder voor duurzame verstedelijking
blijft hiervoor een belangrijk instrument. Ontwikkelingen in deze centra moeten niet
leiden tot onaanvaardbare leegstandseffecten in andere centra.
Qua omvang, functioneren en verwacht toekomstperspectief onderscheiden de binnensteden
van Rotterdam en Den Haag zich ten opzichte van de andere centra. Ook hebben deze
twee centra een grote aantrekkingskracht op (inter)nationale bezoekers. De andere
centra in deze categorie vervullen vooral een regionale functie. Nieuwe ontwikkelingen
zouden ook bij dat profiel moeten passen.
De te versterken centra van de provinciale detailhandelsstructuur bestaat uit 11 locaties:
- Internationale centra: Den Haag binnenstad en Rotterdam binnenstad;
- Nieuwe centra: Zoetermeer Stadshart, Rijswijk in de Bogaard, Rotterdam Alexandrium
I, Rotterdam Zuidplein en Leidschendam Leidsenhage;
- Historische binnensteden: Leiden centrum, Delft binnenstad, Dordrecht binnenstad
en Gouda binnenstad.
Te optimaliseren centra
De provincie heeft 34 centra als 'te optimaliseren centra' aangeduid. Deze centra
nemen een prominente positie in binnen de structuur en zijn van groot belang voor
de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit.
De omvang van het winkelareaal in deze centra is de afgelopen jaren over het algemeen
te veel in omvang toegenomen in relatie tot hun verzorgingsfunctie maar missen desondanks
een kritische massa die juist de grotere steden aantrekkelijk maken voor aankoop van
niet-dagelijkse artikelen. Internet is een belangrijk aankoopkanaal voor vooral niet-dagelijkse
goederen. Branches die veelal op internet worden gekocht, zijn juist aanwezig in dit
type centra. Andere publieksfuncties zoals horeca en leisure zijn over het algemeen
wat minder sterk vertegenwoordigd.
Het gevolg is dat deze centra een minder grote koopkrachttoevloeiing realiseren en
dat de bestedingen per m2 op een lager niveau liggen. De betreffende gemeenten hebben
ook nagenoeg geen ontwikkelingsruimte voor nieuwe detailhandelsontwikkelingen. De
combinatie van deze factoren zorgt er voor dat het (toekomstig) functioneren van deze
groep centra onder druk staat. Detailhandel is een belangrijke drager voor de aantrekkelijkheid
en levendigheid van deze centra. Doordat de functie van detailhandel in deze centra
terugloopt, dreigt ook de vitaliteit en aantrekkelijkheid, en daarmee de sociaal-maatschappelijke
functie van deze centra terug te lopen. De belangrijkste (ruimtelijke) opgaven liggen
voor alle betrokken partijen (overheden en markt) dan ook bij deze categorie centra.
Het winkelbestand in deze centra zou daarom bij voorkeur niet moeten uitbreiden, zich
primair moeten richten op de eigen bewoners en geen of heel beperkte regionale ambities
nastreven. Mocht het eigen inwonertal in aanzienlijke mate toenemen, dan kan het winkelaanbod
hierop afgestemd worden. Soms kan ook intensivering op een plek aan de orde zijn,
gevolgd door sanering of transformatie elders. Een belangrijke opgave ligt in het
terugdringen van winkelleegstand, o.a. door transformatie naar andere functies. Toevoeging
van andere publieksfuncties, zowel maatschappelijk als commercieel van aard, kan de
aantrekkelijkheid van deze centra verhogen. Het gaat hierbij om een maatwerkopgave
per centrum.
Overige centra
De overige centra (circa 450 centra, en niet specifiek benoemd) vervullen een lokale
functie, zijn belangrijk voor de bereikbaarheid van het dagelijks aanbod en hebben
een meerwaarde voor de leefbaarheid van kleine kernen, wijken en buurten. Het toekomstperspectief
is divers: sommige centra functioneren goed, andere centra komen in aanmerking voor
een facelift, herprofilering, (gedeeltelijke) transformatie of samenvoeging. Voor
deze categorie centra kan eventuele beperkte groei van het winkeloppervlak aan de
orde zijn om de dynamiek in de dagelijkse sector te faciliteren.
Beperkte groei van het aanbod in de overige centra is ook mogelijk indien dit aanbod
geen gelijke tred houdt met een sterke bevolkingsgroei die recent heeft plaatsgevonden,
of aanstaande is, bij achterstand in het voorzieningenniveau of bij feitelijke en
planologische saldering van aanwezige detailhandel uit hetzelfde verzorgingsgebied.
Herallocatie overig centrum
De provincie biedt de mogelijkheid om een 'overig centrum' op een andere centrale
en goed bereikbare locatie binnen hetzelfde verzorgingsgebied te accommoderen. Deze
situatie zou zich bijvoorbeeld voor kunnen doen op het moment dat meerdere locaties
worden samengevoegd op een nieuwe locatie of bij opheffing en verplaatsing van een
slecht functionerende aankoopplaats.
Er worden wel een aantal voorwaarden gesteld. Voor de achterblijvende locatie dient
er zicht te zijn op zowel feitelijke als planologische sanering van detailhandel.
Indien er als gevolg van de verplaatsing bovengemeentelijke effecten optreden, of
er is per saldo sprake is van een toename van het winkelareaal, gelden dezelfde toelichtingsvereisten
voor het bestemmingsplan zoals beschreven onder ‘toelaatbaarheid nieuwe ontwikkelingen’.
Supermarkt buiten winkelconcentratie in kleine kern
De provincie is zich er van bewust dat leefbaarheid in en van kleine kernen in veel
gevallen samenhangt met de beschikbaarheid en bereikbaarheid van dagelijks winkelaanbod.
In deze sector is een tendens zichtbaar naar schaalvergroting van supermarkten. In
sommige gevallen zal het echter niet mogelijk zijn een toekomstbestendige supermarkt
in een winkelconcentratie van een kleine kern onder te brengen omdat er geen geschikte
ruimte te vinden is voor de benodigde omvang van de supermarkt. De provincie biedt
daarom de mogelijkheid om via lokaal maatwerk de vestiging of uitbreiding van een
supermarkt in een kleine kern net buiten het winkelconcentratiegebied mogelijk te
maken.
Als een dergelijke situatie zich voordoet, moet er wel aangetoond worden dat die nieuwe
ontwikkeling niet in of aansluitend aan aan de bestaande winkelconcentratie gerealiseerd
kan worden en dat de leefbaarheid in het geding kan komen als er geen locatie net
buiten het winkelconcentratiegebied beschikbaar komt. De omvang van de supermarkt
dient in overeenstemming te zijn met de lokale verzorgingsfunctie en er dienen geen
(blijvende) negatieve effecten op te treden op de bestaande detailhandelsstructuur.
Detailhandel buiten de centra: welke detailhandel kan zich buiten de centra vestigen?
Vanuit ruimtelijke overwegingen en het beleid om bedrijventerreinen voor reguliere
bedrijven te behouden, benadert de provincie uitbreiding van de perifere, solitaire
en verspreide detailhandel zeer terughoudend.
De provincie biedt vestigingsmogelijkheden buiten de centra alleen aan enkele specifieke
branches van detailhandel aan. Het gaat dan om detailhandel die vanwege de aard of
de omvang van de goederen in ruimtelijke zin niet of niet goed inpasbaar is in de
centra en die niet essentieel is voor de kwaliteit van de centra. Ook kan er onder
voorwaarden ruimte worden geboden aan enkele vormen van kleinschalige detailhandel,
ondergeschikte detailhandel en afhaalpunten voor niet-dagelijkse artikelen.
Hieronder wordt op hoofdlijnen toegelicht welke detailhandel zich buiten de centra
zou kunnen vestigen.
Detailhandel in volumineuze en brand- en explosiegevaarlijke goederen
Detailhandel in volumineuze goederen zoals auto’s, boten, caravans, motoren, scooters,
zwembaden, buitenspeel- en fitnessapparatuur, piano’s, surfplanken, tenten, grove
bouwmaterialen, en landbouwwerktuigen versterkt de detailhandelsstructuur niet en
is moeilijk inpasbaar in centra. Vestiging van deze branches kan daarom vanuit ruimtelijke
overwegingen buiten de reguliere detailhandelsstructuur plaatsvinden. Vanwege de aard
van brand- en explosiegevaarlijke goederen is de verkoop ervan in centra over het
algemeen onwenselijk.
PDV-locaties voor woongerelateerde detailhandel
Er zijn 31 opvanglocaties aangewezen waar zich grootschalige detailhandel in meubelen
(inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting) en detailhandel in keukens, badkamers,
vloerbedekking, parket, zonwering en jacuzzi’s kan vestigen. Deze zogenaamde PDV-locaties
(Perifere Detailhandels Vestigingen) zijn aangeduid in de Omgevingsverordening.
De PDV-locaties verschillen nogal in functioneren en verschijningsvorm. Een aantal
van deze locaties heeft een regionale aantrekkingskracht en andere bedienen vooral
een lokale markt. Sommige zijn als ‘woonboulevard’ ontwikkeld en vormen een stedenbouwkundig
geheel. Andere locaties zijn in feite gemengde bedrijventerreinen waar woongerelateerde
detailhandel zich heeft gevestigd.
Er is in Zuid-Holland een overschot aan woongerelateerde detailhandel waardoor veel
PDV-locaties niet optimaal functioneren. Voor de meeste PDV- locaties is kwantitatieve
versterking daarom niet gewenst.
Tuincentra en bouwmarkten
Tuincentra en bouwmarkten kunnen wat de provincie betreft op een locatie buiten de
centra gehuisvest worden. Het gaat om een vorm van detailhandel, waarbij de verkoop
van goederen die in overwegende mate volumineus zijn, wordt gecombineerd met een breed
assortiment. Ook de aard van de goederen is een reden voor vestiging in de periferie,
bij tuincentra bijvoorbeeld de –deels seizoensgebonden- verkoop van planten in de
openlucht en in kassen (soms gecombineerd met kweek en verzorging).
Kleinschalige en ondergeschikte detailhandel
De provincie biedt ook de mogelijkheid voor vestiging buiten de centra aan enkele
vormen van kleinschalige detailhandel. Denk bijvoorbeeld aan gemakswinkels, bedoeld
voor kleine en snelle aankopen met een beperkt assortiment van dagelijkse of direct
te gebruiken artikelen.
Als vorm van kleinschalige detailhandel kan ook detailhandel worden toegelaten die
ondergeschikt is aan een beroep aan huis of ondergeschikt aan een ambachtelijk of
dienstverlenend bedrijf, bijvoorbeeld de verkoop van producten bij een kapper of een
schoonheidssalon. Detailhandel in ter plaatse vervaardigde goederen bij productiebedrijven
is ook mogelijk. Bij agrarische bedrijven is de verkoop van producten uit eigen teelt
toegestaan.
Internetdetailhandel
De provincie beschouwt afhaalpunten voor de internetdetailhandel als een vorm van
detailhandel, vanwege de hiermee gepaard gaande publieksfuncties. Ze horen daarom
thuis in winkelconcentraties. De provincie staat op dit standpunt naar aanleiding
van de resultaten van een integraal onderzoek naar de gevolgen van internetdetailhandel,
voor de kwaliteit van de leefomgeving en de mobiliteit. Afhaal- en brengpunten voor
de
internetdetailhandel van niet dagelijkse goederen zonder een etalage/showroomfunctie
kunnen ook gesitueerd worden op goed bereikbare plekken buiten winkelconcentraties.
Overzicht detailhandelsstructuur
In het Omgevingsprogramma is een tabel opgenomen van de centra die behoren tot de
provinciale detailhandelsstructuur. De indeling in categorieën is gebaseerd op de
in Omgevingsvisie opgenomen indeling in te versterken centra, te optimaliseren centra
en overige centra (reguliere detailhandel). Daarnaast worden in het Omgevingsprogramma
de PDV- en GDV-locaties aangeduid.
Functioneren detailhandelsstructuur
Een beschrijving van het functioneren van de detailhandelsstructuur en de eventuele
ontwikkelingsmogelijkheden, is opgenomen in het Omgevingsprogramma.
Toelaatbaarheid nieuwe ontwikkelingen, zowel binnen als buiten de centra
Aan nieuwe detailhandelsontwikkelingen verbindt de provincie voorwaarden op het gebied
van toelaatbaarheid.
Ontwikkelingen die met nieuwe detailhandel gepaard, moeten in de toelichting op het
bestemmingsplan onderbouwd worden via de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarnaast
moet o.a. inzicht gegeven worden in de eventuele toename van de leegstand, de gevolgen
voor de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid in het verzorgingsgebied, ontwrichting
van het voorzieningenniveau alsmede eventuele mogelijkheden voor saldering.
Daarnaast kan een advies van de Adviescommissie Detailhandel Zuid-Holland nodig zijn.
Dit advies is nodig bij nieuwe ontwikkelingen binnen de centra vanaf 2000 m2 bvo (binnensteden
Rotterdam en Den Haag vanaf 4000 m2 bvo) en buiten de centra vanaf 1000 m2 bvo. De
adviescommissie valideert objectief de onderbouwing van de nieuwe detailhandelsontwikkeling.
Het gaat dan om de (regionale) kwantitatieve en kwalitatieve behoefte en de ruimtelijke
effecten van de nieuwe detailhandel (zoals woon- en leefklimaat, ruimtelijke kwaliteit
en leegstand).
Regionale afstemming
Vanwege de mogelijke bovenlokale ruimtelijke effecten van grootschalige detailhandelsontwikkelingen,
vindt de provincie het van belang dat nieuwe grootschalige ontwikkelingen in regionaal
verband worden afgestemd. Indien een ontwikkeling bovengemeentelijke effecten met
zich meebrengt, beoordeelt de provincie de toelichting op het bestemmingsplan waarin
de uitkomsten van deze regionale afstemming zijn opgenomen.
GDV-locaties: Megastores en Alexandrium 2
In Zuid-Holland zijn twee locaties voor Grootschalige Detailhandels Vestigingen (GDV)
aangewezen: Alexandrium II en een deel van Haaglanden Megastores. Een GDV-locatie
heeft meerdere grootschalige vestigingen, waarbij de branchebeperkingen van het perifere
detailhandelsbeleid niet gelden.
In de jaren 90 ontstond behoefte om goed bereikbare locaties buiten de bestaande centra
aan te wijzen voor grootschalige detailhandel zonder branchebeperkingen.
De provincie gaat nu huist uit van behoud en versterking van de bestaande ruimtelijke
detailhandelsstructuur en handhaaft het aantal GDV-locaties in Zuid-Holland daarom
tot de bestaande twee. Er is op dit moment geen aanleiding om beleid en regels voor
de GDV-locaties aan te passen.
Toelichting:
Beleidskeuze:
De provincie streeft naar een kwantitatief en kwalitatief evenwicht in vraag en aanbod van bedrijventerreinen op regionaal en bovenregionaal schaalniveau en een optimale benutting van bedrijventerreinen. Daarbij wordt ingezet op beter benutten en duurzaam functioneren van bestaande bedrijventerreinen en op het behoud van voldoende ruimte voor bedrijven in hogere milieucategorieën / milieuzones en watergebonden bedrijven.
Voor grote ruimtevragers voert de provincie bij wijze van ‘pas op de plaats’ een selectief vestigingsbeleid.
Aanleiding:
Bedrijventerreinen zijn zeer belangrijk voor de Zuid-Hollandse economie. De schaarse ruimte moet zo efficiënt mogelijk worden benut met aandacht voor kwaliteit. Kwalitatief goede bedrijventerreinen zijn nodig voor een optimaal vestigingsklimaat voor het gehele Zuid-Hollandse bedrijfsleven. Met het bedrijventerreinenbeleid wordt een bijdrage geleverd om te komen tot een economisch concurrerend Zuid-Holland.
Motivering Provinciaal Belang:
De Provincie Zuid-Holland versterkt samen met andere overheden, ondernemers en kennisinstellingen Zuid-Holland als economische topregio. Dit doet zij omdat de taken voor ruimtelijke ordening en regionale economie (en daarmee het beleid voor bedrijventerreinen) gedecentraliseerd zijn volgens het bestuursakkoord 2011-2015 tussen Rijk, IPO, VNG en UvW. Hierdoor is de provincie verantwoordelijk voor de regionale planning en programmering van bedrijventerreinen en andere werklocaties. Daarnaast is de bedrijventerreinenmarkt voornamelijk een regionale markt. Circa 90% van de bedrijfsverplaatsingen vindt namelijk op regionale schaal plaats. Bovendien speelt op de bedrijventerreinenmarkt een aantal uitdagingen op regionaal of provinciaal niveau, zoals de noodzaak vraag en aanbod in balans te brengen, bedrijven vanaf milieucategorie 3 of overeenkomstige milieuzones voor geur en geluid, watergebonden bedrijvigheid, circulariteit en het principe ’not in my backyard’ (NIMBY).
Toelichting:
De provincie zet in op drie beleidslijnen:
1. Het in evenwicht houden en, waar nodig, brengen van de vraag naar en het aanbod van bedrijventerreinen
2. Het beter benutten van bedrijventerreinen en, indien noodzakelijk, het ontwikkelen van nieuwe locaties die kwalitatief toegevoegde waarde hebben ten opzichte van de bestaande voorraad.
3. Het verduurzamen van bedrijventerreinen waarbij ze zich tevens voorbereiden op toekomstige ontwikkelingen.
Daarnaast voert de provincie een selectief vestigingsbeleid voor grote ruimtevragers. Uitgangspunt is dat nieuwe grote ruimtevragers alleen ruimtelijk gefaciliteerd kunnen worden wanneer onderbouwd is dat de functies en activiteiten maatschappelijke en economische waarde toevoegen en tegelijkertijd rekening houden met de ruimtelijke kwaliteit van Zuid-Holland. Bij wijze van ‘pas op de plaats’ heeft de provincie beleid geformuleerd, dat in een later stadium vervangen zal worden door definitief beleid.
1. Het in evenwicht houden en, waar nodig, brengen van de vraag naar en het aanbod van bedrijventerreinen
Vraag en aanbod in balans
Elk gebied kent andere opgaven, andere spelers en andere coalities. Daarbij passen maatwerk, flexibiliteit en een verbindende rol van de provincie. Om de mismatch tussen kwantitatief aanwezig planaanbod en kwalitatieve vraag op te heffen zou er soms her- of deprogrammering of fasering van het (harde) planaanbod aan de orde kunnen zijn, om zo kwalitatief goed aanbod de ruimte te geven. Bij te weinig aanbod is beter benutten de inzet; uitbreiding in het algemeen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) in het bijzonder is niet het uitgangspunt en alleen gewenst in uitzonderlijke gevallen. Dit draagt namelijk niet bij aan zorgvuldig ruimtegebruik.De provincie ziet bedrijventerreinen vanaf milieucategorie 3 (of overeenkomstige milieuzones voor geluid of geur) als bedrijventerreinen met een regionale functie en belang. Daar is provinciale sturing op noodzakelijk. Bedrijvigheid in milieucategorie 1 en 2 (of overeenkomstige milieuzones voor geluid of geur) is ook belangrijk, maar dit type bedrijvigheid heeft een kleiner afzetgebied en over het algemeen goed mengbaar met andere functies. Gemeentelijke sturing is daarbij afdoende. Voor binnenstedelijk gelegen bedrijventerreinen met milieucategorie 3 is functiemenging alleen mogelijk wanneer de belangen van bedrijven niet worden geschaad. Bedrijventerreinen waar bedrijven gevestigd zijn van categorie 3 en hoger en watergebonden bedrijven worden in principe behouden voor bedrijvigheid. Transformatie naar een andere functie is toegestaan mits de verloren gegane ruimte voor bedrijven kwantitatief en kwalitatief wordt gecompenseerd in de relevante marktregio, of als er sprake is van een overschot aan het desbetreffende type bedrijventerrein. Deze behoefte moet zijn afgestemd in regionaal verband en aangegeven moet worden hoe en waar de eventuele compensatie zal plaatsvinden. Wanneer een regio een door Gedeputeerde Staten aanvaarde regionale bedrijventerreinenvisie heeft, kan feitelijk gecompenseerd worden (gebruikte ruimte en m² voor m² bedrijfsruimte). Zonder aanvaarde visie is het uitgangspunt planologisch compensatie. Dit betekent dat hectares (het ‘platte vlak’) en planologische ruimte moet worden gecompenseerd.
Behoefteramingen
Een goede vraagraming is essentieel om te beoordelen of er voldoende ruimte voor bedrijven is en een balans tussen vraag en aanbod. De provincie voert daarom op regelmatige basis een vraag- en/of behoefteraming uit waarbij gekeken wordt naar kwantiteit en kwaliteit en het huidig gebruik van de bestaande voorraad. De behoefteramingen zijn vervolgens input voor de regionale bedrijventerreinenvisies.
Sturen via regionale bedrijventerreinenvisies
De provincie vindt regionale visies belangrijk en wil hier graag over meedenken en aan meewerken. Geactualiseerde regionale bedrijventerreinenvisies kunnen namelijk zorgen voor de kwantitatieve en kwalitatieve onderbouwing van vraag en aanbod en kunnen inzicht geven in de realistische vraag door vervanging (transformatie) en de eventuele, reeds bestaande uitbreidingsvraag. De provincie en regio’s kunnen op basis van deze visies een betere kwalitatieve en kwantitatieve afweging maken. De provincie stelt het opstellen van deze regionale visies echter niet verplicht.
Gedeputeerde Staten zullen (indien de visie voldoet aan de provinciale regelgeving) de regionale visies aanvaarden/ instemmen met deze regionale visies (waarbij deze via een voorhangprocedure aan Provinciale Staten worden voorgelegd). Dit aanvaarden leidt tot meer duidelijkheid bij provincie, regio’s en gemeenten over onderwerpen als vraag, aanbod en daarmee marktbehoefte en compensatie. Zonder aanvaarde visie is het uitgangspunt compensatie van de planologische ruimte (planologische compensatie). Met een aanvaarde visie is compensatie van het feitelijk gebruik mogelijk (feitelijke compensatie).
Gedeputeerde Staten kunnen voor een bepaalde regio aangeven dat het nodig is om een regionale visie voor bedrijventerreinen te maken. Daarbij zullen Gedeputeerde Staten vooraf duidelijkheid geven over gewenste inhoud van de visie. Als de betreffende regio hier geen goede invulling aan geeft, kunnen Gedeputeerde Staten zo nodig zelf de regionale bedrijventerreinen visie opstellen.
Toetsing en beoordeling plannen
De provincie beoordeelt bij een nieuw bestemmingsplan of deze past binnen het provinciaal Omgevingsbeleid en geeft op basis hiervan advies aan de gemeente. Voor de provincie zijn watergebonden bedrijventerreinen en bedrijventerreinen vanaf milieucategorie 3 (of overeenkomstige milieuzones voor geluid of geur belangrijk. De provincie stuurt daarom met haar instrumentarium om voldoende kwantitatief en kwalitatief aanbod van deze terreinen beschikbaar te hebben om in de vraag te kunnen voorzien. Bij het beoordelen van nieuwe plannen kijkt de provincie naar de onderbouwing van kwantiteit en kwaliteit, conform de Ladder voor duurzame verstedelijking.. De regio’s en de individuele gemeenten stellen de onderbouwing van de Ladder voor duurzame verstedelijking op.
Nieuwe bedrijventerreinen kunnen mogelijk gemaakt worden indien deze voorzien in een kwalitatieve (en kwantitatieve) behoefte. Indien de behoefte goed onderbouwd is, heeft de provincie een positieve grondhouding. Indien er bij de bestemmingsplannen voor zowel nieuwe, als bestaande bedrijventerreinen sprake is van een plan dat onvoldoende te motiveren is, kan er door reductie van harde plancapaciteit elders in de regio alsnog ruimte worden gemaakt om het plan te motiveren. Hiermee worden nieuwe, gewenste ontwikkelingen op de juiste plek gerealiseerd. In de motivering moet dit worden opgenomen en er dient voorzienbaarheid gecreëerd te worden. Drie jaar na de vaststelling van het betreffende bestemmingsplan dient er voldoende plancapaciteit onttrokken te zijn. Onbenutte plancapaciteit kan voor de provincie reden zijn om kritisch te kijken of er nog sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
2. Het beter benutten van bedrijventerreinen en, indien noodzakelijk, het ontwikkelen van nieuwe locaties die kwalitatief toegevoegde waarde hebben ten opzichte van de bestaande voorraad.
Ondernemers zijn over het algemeen sterk verbonden aan hun locatie. Hun werknemers komen uit de buurt, ze zijn betrokken bij de plaatselijke samenleving en hun “plek” in de keten en hebben (grote) investeringen gedaan op de huidige locatie. Ze vertrekken doorgaans pas naar een nieuwe locatie wanneer het vestigingsklimaat van het bedrijventerrein niet meer passend is en/of de huidige kavel niet meer voldoet. Het komt voor dat de achtergelaten bedrijfsbebouwing vervolgens niet meer gebruikt wordt en dat er bovendien sprake is van achterstallig beheer en onderhoud op het terrein. Dan wordt het bedrijventerrein minder aantrekkelijk als vestigingsplaats voor bedrijven.
Om bedrijventerreinen nu en in de toekomst optimaal te kunnen benutten, zijn onderstaande aspecten essentieel. De provincie draagt hier aan bij door het inzetten op de drie beleidslijnen en primair in te zetten op beter benutten en herstructureren en daarna pas op uitbreiding of nieuwbouw.
• Zorgvuldig ruimtegebruik en beter benutten: voorrang geven aan het opvullen van leegstand en leegstaande kavels door het toepassen van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
• Vestigingsklimaat: behouden en verbeteren van de kwaliteit conform de eisen van de ondernemers en sectoren.
• Voorbereiden op toekomstige ontwikkelingen zoals verduurzamen (o.a. energie, klimaatadaptatie en vergroening).
• Transformatie (naar bijvoorbeeld een woon-werkmilieu) en functiemenging.
Voorbeelden van beter benutten zijn het (opnieuw) vestigen van een watergebonden bedrijf op een watergebonden kavel, het weren of verplaatsen van bepaalde typen bedrijven (bouwmarkten, speelparadijzen en tuincentra) op terreinen die geschikt zijn voor een hogere milieucategorie/-zone of watergebonden bedrijventerreinen of het weer in gebruik nemen van zeer langdurig leegstaand vastgoed.
3. Het verduurzamen van bedrijventerreinen waarbij ze zich tevens voorbereiden op toekomstige ontwikkelingen
Voor een goed vestigingsklimaat is het van belang dat bedrijventerreinen de basis op orde hebben en goed voorbereid zijn op toekomstige ontwikkelingen. Maatregelen voor toekomstbestendige bedrijventerreinen, het verduurzamen, zoals collectieve energie (besparing en duurzame opwekking), vergroening en glasvezelnetwerk, kunnen efficiënter gezamenlijk worden uitgevoerd. Bijna alle bedrijven op een bedrijventerrein behoren immers tot het MKB. Daardoor missen ze vaak de slagkracht van een groot bedrijf. Door samen te werken kunnen er collectieve acties opgezet worden. Daarom is de organisatiegraad op bedrijventerreinen erg belangrijk in de vorm van een ondernemersvereniging of een Bedrijventerreinen Investeringszone (BIZ). Via een BIZ of een breder ondernemersfonds kunnen activiteiten gefinancierd worden ter bevordering van de kwaliteit van het bedrijventerreinen als dat van te voren in het programma is opgenomen. Als er geen BIZ aanwezig is op het terrein zijn er aparte draagvlakonderzoeken nodig om dit gezamenlijk te kunnen bereiken.
Meer informatie over het bedrijventerreinenbeleid is te vinden op: https://www.zuid-holland.nl/onderwerpen/economie-energie/werklocaties/
Er is een directe relatie met de beleidskeuze ‘behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit’.
Grote ruimtevragers
De provincie wil gericht sturen op de vraag of, waar en hoe nieuwe grootschalige ontwikkelingen in Zuid-Holland ruimtelijk gefaciliteerd kunnen worden. Het gaat daarbij vooral om de ruimtevraag van grote specifieke functies in de logistiek (xxl-logistiek) en de digitale economie (bijvoorbeeld hyperscale en co-locatie-datacenters), maar ook om andere bedrijfsfuncties die gehuisvest worden in een groot gebouwencomplex. De ruimtevraag van deze grootschalige ontwikkelingen moet worden afgewogen tegen het belang van ruimtelijke kwaliteit en het belang van het toevoegen van maatschappelijk-economische waarde. De provincie wil de zogenoemde ‘verdozing’ van het landschap tegengaan, zeker waar het gaat om functies die relatief te weinig maatschappelijk-economische waarde toevoegen.
De provincie hanteert als uitgangspunt dat nieuwe grote ruimtevragers alleen ruimtelijk gefaciliteerd kunnen worden wanneer onderbouwd is dat de functies en activiteiten maatschappelijke en economische waarde toevoegen en tegelijkertijd rekening houden met de ruimtelijke kwaliteit van Zuid-Holland. Je kan daarbij denken aan duurzaamheid, gezondheid, brede welvaart, innovatiekracht, vergroening, digitalisering van de economie, versterken van de toegevoegde waarde van een cluster, (multi)modale bereikbaarheid, versterken van een economisch ecosysteem en bijdrage aan werkgelegenheid. Nieuwe locaties worden daarnaast afgewogen ten opzichte van de bereikbaarheid en de capaciteit van het energienetwerk.
De provincie kiest daarom voor een selectief beleid en, waar mogelijk, het samenbrengen (clusteren) en ruimtelijk combineren van grootschalige functies aan de hand van ruimtelijke kwaliteit, mobiliteit, energietransitie en klimaatadaptatie.
Het beleid richt zich op grootschalige bedrijfsmatige ontwikkelingen in een samenhangend gebouwd complex op een bedrijfskavel met een oppervlak van 5 ha of meer.
Uitgangspunten
De provincie hanteert de volgende uitgangspunten voor het mogelijk maken van deze grootschalige ontwikkelingen:
• versterken agglomeratiekracht met aandacht voor vestigingskwaliteit, nabijheid en diversiteit van functies en activiteiten;
• verdichting, concentratie, bundeling van complementaire functies passend bij de hiërarchie van (logistieke) knooppunten in de betreffende infrastructuurnetwerken;
Hierbij wordt rekening gehouden met de lokale en regionale behoefte aan verschillende typen van logistiek (zoals stadslogistiek, hubs, bevoorrading, grote internationale vervoersstromen en hubs)
Criteria voor het toelaten van grote ruimtevragers
Voornoemde uitgangspunten hebben we uitgewerkt en geconcretiseerd tot een aantal criteria voor het toelaten van grote ruimtevragers. De volgende vragen zijn relevant voor het antwoord op de vraag of het wenselijk is een grote ruimtevrager te accommoderen en zo ja, waar en hoe?
• Is de ontwikkeling noodzakelijk in Zuid-Holland?
• Waarom op deze locatie?
• Is de ontwikkeling regionaal afgestemd?
• Draagt de ontwikkeling bij aan economische doelstellingen voor vergroening, digitalisering en verduurzaming van de economie en het gebruik van de bestaande infrastructuur en ruimte?
• Draagt de ontwikkeling bij aan verduurzaming van de mobiliteit (bijvoorbeeld emissievrije stadslogistiek)?
• Is de ontwikkeling een waardevolle en zinvolle toevoeging op reeds aanwezige ecosystemen en clusters
• Brengt de ontwikkeling waardevolle werkgelegenheid met zich mee? Is de inzet van arbeidsmigranten nodig en wat betekent dat voor de huisvesting?
• Is de ontwikkeling noodzakelijk of relevant voor andere bedrijven in de keten?
• Wordt door de ontwikkeling ruimte elders (bij voorkeur in Zuid-Holland) voor andere maatschappelijke opgaves (bijvoorbeeld woningbouw of betaalbare bedrijfsruimte in de nabijheid van inwoners, werknemers en voorzieningen) vrijgespeeld?
• Worden mee-koppelkansen maximaal benut (meervoudig ruimtegebruik)?
• Is de ontwikkeling inpasbaar met hoge aandacht voor ruimtelijke kwaliteit?
Ruimtelijke strategie
De provincie stuurt vanuit een ruimtelijke strategie. Bovengenoemde uitgangspunten en criteria leiden tot een ruimtelijk structuurbeeld met knooppunten, bundelingslocaties en corridors. Op basis hiervan zijn locaties geselecteerd waar vestiging van grote ruimtevragers mogelijk blijft. Nieuwe grote ruimtevragers buiten deze locaties zijn uitgesloten. We zien dit als een ‘pas op de plaats’, waarbij voldoende ruimte blijft voor gewenste ontwikkelingen.
In overleg met de regio’s, zullen we het ruimtelijk structuurbeeld verfijnen. De regionale visies voor bedrijventerreinen spelen hierin een rol. We vragen de regio’s daarom bovengenoemde criteria te hanteren bij het opstellen van de regionale visies. Deze regionale visies worden over ongeveer twee jaar afgerond. Daarna zullen wij het tijdelijke beleid (‘pas op de plaats’) aanpassen en definitief maken.
Het beleid (‘pas op de plaats’) richt zich op nieuwe ontwikkelingen. Het gaat dan in ieder geval om de locaties die op de 3 ha kaart (grote buitenstedelijke bouwlocaties) zijn aangeduid als ‘bedrijventerrein zachte plancapaciteit’. De ontwikkelingen van die bedrijventerreinen is nog niet opgenomen in een bestemmingsplan. Het gaat ook om locaties voor bedrijventerreinen die al wel in een bestemmingsplan zijn opgenomen, maar waar via een herziening van het bestemmingsplan alsnog de vestiging van grote ruimtevragers mogelijk wordt gemaakt.
Daarnaast verzoeken we gemeenten en regio’s te kijken naar bedrijventerreinen die al wel zijn opgenomen in een bestemmingsplan, maar waar nog uitgeefbare ruimte is. Als het vigerende bestemmingsplan vestiging van grote ruimtevragers mogelijk maakt, is het wenselijk dat opnieuw te bezien.
Beleidskeuze:
Het provinciaal cultuurbeleid richt zich op a) waarborging van de basisvoorziening
cultuurparticipatie en b) ondersteuning van de openbare bibliotheken in Zuid-Holland.
Hiertoe verstrekt de provincie boekjaarsubsidies aan enkele ondersteuningsinstellingen.
Ad a) De basisvoorziening cultuurparticipatie wordt ingevuld door de volgende vier
ondersteuningsinstellingen: Kunstgebouw, Jeugdtheaterhuis, Popunie en Stichting Educatieve
Orkestprojecten. Deze instellingen werken op reguliere basis samen met onderwijsinstellingen.
Het doel is dat meer kinderen en jongeren in aanraking komen met cultuur, dankzij
kwalitatief goede en gespreide cultuurparticipatie en cultuureducatie.
Daar waar mogelijk wordt aangesloten bij landelijke programma’s van het Ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zoals Cultuureducatie met Kwaliteit en Cultuurparticipatie.
Ad b) De ondersteuning van de openbare bibliotheken in Zuid-Holland wordt ingevuld
door middel van een boekjaarsubsidie voor de provinciale ondersteuningsinstelling
Probiblio. Probiblio voert de ondersteuningsactiviteiten voor de openbare bibliotheken
uit. Het doel is dat iedereen in Zuid-Holland recht heeft op toegang tot informatie
en cultuur, en dat op een laagdrempelige wijze.
Aanleiding:
De provincie voert beleid uit om de kwaliteit van de leefomgeving van haar inwoners
te verbeteren. Toegang tot culturele voorzieningen en toegang tot informatie spelen
een belangrijke rol binnen een kwalitatief hoogwaardige leefomgeving.
Culturele voorzieningen en informatie hebben niet alleen een waarde op zichzelf. Ze
zijn ook belangrijk voor de intellectuele en artistieke vorming van mensen (‘Bildung’).
Daarnaast leveren ze, in de vorm van kennis en sociale contacten, intellectueel en
sociaal kapitaal op.
Kwalitatief goede dienstverlening is een doel op zich voor de vier ondersteuningsinstellingen
van de basisinstellingen cultuurparticipatie en voor de ondersteuningsinstelling voor
openbare bibliotheken.
Maar het is niet het enige doel. Er zijn ruimtelijke, sociaaleconomische en sociaal-culturele
verschillen tussen inwoners van de provincie. Deze verschillen mogen bestaan, maar
niet in de mate dat ze ertoe leiden dat niet iedereen in gelijke mate toegang heeft
tot deze voorzieningen.
Via deze beleidsbeslissing draagt de provincie bij aan:
- a) het in stand houden van de basisvoorzieningen cultuurparticipatie, zodat meer
kinderen en jongeren via gemeenten en onderwijsinstellingen in aanraking komen met
kwalitatief goede en gespreide cultuurparticipatie;
- b) het ondersteunen van de activiteiten van Probiblio, zodat zoveel mogelijk mensen
zo goed en volledig mogelijk bediend worden in hun zoektocht naar kennis, informatie
en cultuur.
Motivering Provinciaal Belang:
Deze beleidsbeslissing volgt uit a) de stelselwijziging van 2007; b) de wettelijke
provinciale taken voortvloeiend uit de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen
(Wsob).
Verder is met het oog op het bevorderen van de samenhang in het cultuurbeleid een
algemeen kader tussen OCW, IPO en VNG opgesteld voor de beleidsafstemming en het afsluiten
van cultuurconvenanten tussen OCW en provincies en/of gemeenten. (zie https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2012-8545.html
).
In het algemeen kader worden onder anderen genoemd cultuureducatie en openbaar bibliotheekwerk.
Ad a) Bij de stelselwijziging van 2007 zijn afspraken gemaakt over de verantwoordelijkheidsverdeling
tussen Rijk, provincies en gemeenten. Cultuur is een kerntaak van provincies, waar
dit de lokale belangen overstijgt. Provincies zijn verantwoordelijk voor bovengemeentelijke
coördinatie op regionaal niveau. Ze zetten zich in voor de diversiteit en spreiding
van culturele voorzieningen in de regio. Bij cultuureducatie spelen provincies een
rol in de taakverdeling in de tweedelijns ondersteuning, in het bevorderen van de
kwaliteit door deskundigheidsbevordering en in de regionale spreiding.
De basisvoorziening cultuurparticipatie in Zuid-Holland, bestaande uit vier culturele
instellingen, biedt gemeenten tweedelijnsondersteuning bij de uitvoering van hun taken
op het gebied van cultuurparticipatie. Op deze wijze borgt de provincie de 'onderbouw'
van de dienstverlening aan gemeenten, ervan uitgaande dat de gemeenten zelf de 'bovenbouw'
zullen afnemen. De basisvoorziening wordt inhoudelijk aangestuurd door gemeenten,
zij moeten zelf actief hun behoeften aangeven en met de instellingen prestatieafspraken
maken en afrekenen. De provincie behoudt een minimale financiële- en systeemverantwoordelijkheid.
Ad b) De provincie Zuid-Holland heeft de uitvoering van de wettelijke provinciale
taken voortvloeiend uit de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob) belegd
bij de provinciale ondersteuningsinstelling Probiblio.
De Wsob bevat de volgende definitie van een provinciale ondersteuningsinstelling:
‘in overwegende mate door één of meer provincies gesubsidieerde of in stand gehouden
voorziening die een pakket aan ondersteunende activiteiten biedt voor lokale openbare
bibliotheken in de desbetreffende provincie of provincies’.
Toelichting:
Het beoogde doel van de beleidskeuze is dat:
a) dankzij kwalitatief goede en gespreide cultuurparticipatie meer kinderen en jongeren
in aanraking komen met cultuur;
b) alle inwoners zo goed en zo volledig mogelijk bediend worden in hun zoektocht naar
kennis, informatie en cultuur.
Ad a) Kwalitatief goede en gespreide cultuurparticipatie gebeurt via de vier instellingen
van de basisvoorziening cultuurparticipatie, die ervoor zorgen dat kinderen en jongeren
via gemeenten en onderwijsinstellingen in aanraking kunnen komen met diverse uitingsvormen
van cultuur.
De hiervoor ingezette middelen betreffen:
het verbeteren en in stand houden van de kwaliteit, het aanbod en de bekendheid van
muziek, dans, theater, beeldende kunst en andere cultuurvormen;
het ontwikkelen en aanbieden van educatieve programma’s, kwaliteitsverbetering en
PR aan gemeenten en onderwijs gericht op kinderen en jongeren.
De afweging die tot deze beleidsbeslissing heeft geleid, betreft het waarborgen van
de huidige culturele basisvoorziening en daarom het continueren van de provinciale
bijdrage aan deze voorziening.
Ad b) Bibliotheken hebben als doel om alle inwoners zo goed en volledig mogelijk te
bedienen in hun zoektocht naar kennis, informatie en cultuur. Bibliotheken hebben
daartoe vijf kernfuncties: informeren, leren, lezen, organiseren van ontmoeting en
debat en kennismaken met kunst en cultuur.
Bibliotheken worden daarbij gesteund door de provinciale ondersteuningsinstelling
en door samenwerking in een netwerk. Probiblio ondersteunt niet alleen de openbare
bibliotheken, maar ook de netwerkvorming tussen partijen in het bibliotheekveld.
Via de Wsob zijn de verantwoordelijkheden en taken van de verschillende deelnemers
aan het netwerk op hoofdlijnen benoemd. Daarbinnen is veel ruimte voor interpretatie.
In de beleidsvisie Cultureel Erfgoed en basisvoorzieningen 2017-2020 is het volgende
opgenomen ten aanzien van de provinciale rol: "De bibliotheeksector is sterk in beweging
en daarom vragen bibliotheken en andere partners in het netwerk om een betrokken en
goed geïnformeerde provincie die een volwaardig sparringpartner en sturend opdrachtgever
voor de provinciale ondersteuningsinstelling is".
Beleidskeuze:
Maatschappelijk gezien biedt digitalisering zowel kansen als bedreigingen. Kansen in het leveren van een grote bijdrage aan oplossingen voor maatschappelijke opgaves, bijvoorbeeld de energietransitie, autonoom vervoer en circulaire economie. Bedreigingen waar het gaat om cybcercrime, privacy en het risico dat een grote groep van de bevolking niet mee kan komen met de snelle ICT ontwikkelingen (de zogenaamde ‘digital divide’).
De toepassing van digitalisering in de economische sectoren in Zuid-Holland heeft een zeer grote impact. Door het gebruik van digitalisering zijn processen efficiënter geworden en zijn er nieuwe business modellen gekomen in bijna alle sectoren. Het bedrijfsleven in Zuid-Holland kent relatief veel digitaal -intensieve sectoren zoals vervoer en opslag, handel en tuinbouw. Daardoor heeft digitalisering ook een bovengemiddeld grote impact op onze economie. Wij weten dat sterke sectoren zoals het havenindustrieel complex en de tuinbouwsector in de komende 10-15 jaar hun huidige verdienmodellen drastisch zullen transformeren en dat dit mede wordt mogelijk gemaakt door digitalisering.
Om de economie goed te kunnen ondersteunen bij deze digitale transitie is het belangrijk dat voor alle sectoren de digitale randvoorwaarden op orde zijn. De provincie Zuid-Holland focust zich daarbij op de volgende randvoorwaarden:
- Digitale connectiviteit: stimuleren van samenwerking voor de realisatie van glasvezel en 5G;
- Digitale Innovatie: optimale stimulering en toepassing van digitale innovaties in onze economische sectoren en maatschappelijke opgaves;
- Digitale Kennis en Vaardigheden: beroepsbevolking en bedrijfsleven hebben de kennis en vaardigheden die nodig zijn om de huidige economische sectoren toekomstbestendig te houden;
- Cyber Security:
- Zorgen voor cyberweerbare economische sectoren;
- Versterken van het regionale cyberveiligheidscluster.
Aanleiding:
In 2016 is het document de Roadmap Next Economy (RNE) gepubliceerd voor de Provincie Zuid-Holland. Dit document is opgesteld samen met de regio en econoom Jeremy Rifkin met als doel een routekaart te maken voor de toekomst van deze regio. De RNE geeft aan dat er een belangrijke opgave ligt voor de provincie Zuid-Holland als het gaat om digitalisering en verduurzaming. Het transitiepad binnen RNE op het gebied van digitalisering is Smart Digital Delta. Daarnaast heeft de provincie een Verkenning Digitale Economie laten uitvoeren in 2018 waarin duidelijk wordt aangegeven dat de groei en het belang van ICT in onze maatschappij en economie de komende decennia exponentieel zal toenemen en zowel kansen als bedreigingen kent.
Ook on het coalitiekoord ‘Elke dag beter’ wordt het belang van digitalisering in de economie onderkend. Er staat in dat wij bouwen aan een economisch programma dat de innovatieve
transitie naar duurzaam, digitaal en circulair stimuleert. Ook staat er aangegeven dat we met de Economic Board Zuid-Holland werken aan een regioakkoord om onze digitale concurrentiekracht te versterken.
Motivering Provinciaal Belang:
De Rijksoverheid ziet voor de provincie een belangrijke taak voor provincies voor het stimuleren van de regionale economie. Digitalisering is een cruciaal onderdeel van deze regionale economie en heeft veel impact op de aanwezige clusters van bedrijven in Zuid-Holland.
De provincie Zuid-Holland zet zich in om de regionale ontwikkeling naar een digitale economie een boost te geven en om de regio ook als digitale regio op de kaart te zetten. De provincie Zuid-Holland heeft een aanjagende rol om samen met de EBZ en InnovationQuarter deze transitie vorm te geven. Met bijzondere aandacht voor de ‘kleinere’ gemeentes voor wie deze transitie nog beperkt in beeld is. Hierbij richten we ons expliciet op de randvoorwaarden van de digitale economie.
Toelichting:
Naar een nieuwe economie: the next level: Een belangrijk onderdeel van de digitale transitie is het ontwikkelen en toepassen van nieuwe digitale innovaties.
Human Capital, een beroepsbevolking met de juiste vaardigheden en kennis: Een heel belangrijk aspect van de digitale transitie zijn goede digitale kennis en vaardigheden van de beroepsbevolking.
Levendige meerkernige metropool: Digitale smart city toepassingen kunnen bijdragen aan het verbeteren van de leefomgeving in de steden.
Best bereikbare provincie: Digitale innovaties uit verschillende topsectoren dragen potentieel bij aan verschillende (zo niet alle) opgaven, zeker als het gaat om nieuwe vervoersconcepten en vervoersmiddelen.
Gezonde aantrekkelijke leefomgeving: Digitale innovaties uit verschillende topsectoren dragen potentieel bij aan verschillende opgaven, zeker op het gebied van gezondheid
Energievernieuwing: Digitale innovaties uit verschillende topsectoren dragen potentieel bij aan verschillende opgaven en benutting van economisch potentieel, bijvoorbeeld als het gaat om een smart energy grid.
Beleidskeuze:
Duurzame mobiliteit draagt bij aan de gezondheid van onze inwoners en aan leefbare steden en dorpen. De provincie werkt de komende jaren aan mobiliteit die voor minder of geen uitstoot van verkeersemissies zoals CO2, stikstofdioxide en fijn stof zorgt. Hiervoor zet de provincie samen met andere partijen in op de overgang naar Zero Emissie personen- en goederenvervoer over weg en water. Daarnaast zetten we in op bewuste keuzes in mobiliteitsgedrag omdat dit naast Zero Emissie vervoer ook bijdraagt aan het reduceren van verkeersemissies.
Aanleiding:
De verbranding van fossiele brandstoffen brengt veel CO2, stikstofdioxide en fijn stof in de atmosfeer en de beschikbaarheid van deze brandstoffen is eindig. Ook creëert het gebruik van fossiele brandstoffen een internationale afhankelijkheid. Mobiliteit heeft effect op het klimaat en effect op de kwaliteit van de leefomgeving. Auto’s, bestelbusjes, vrachtwagens, binnenvaartschepen, treinen en bussen en de aanleg van infrastructuur hebben allemaal een aandeel in de totale uitstoot van emissies. Daarom werkt de provincie op allerlei manieren aan duurzame mobiliteit. Hiermee wil de provincie een bijdrage leveren aan het reduceren van verkeersemissies en aan het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving.
Motivering Provinciaal Belang:
Het Klimaatakkoord en het Schone Luchtakkoord bevatten een groot aantal maatregelen om verkeersemissies te reduceren. Gemeenten en provincies zijn verantwoordelijk voor de implementatie en uitvoering van een deel van deze maatregelen. Met deze beleidskeuze geeft de provincie uitvoering aan de mobiliteitsafspraken uit het nationaal Klimaatakkoord en het Schone Luchtakkoord, waaronder het Bestuursakkoord Zero Emissie regionaal openbaar vervoer per bus.
Toelichting:
Parallel aan een gedragsverandering in onze personenmobiliteit die moet leiden tot minder kilometers, meer deelauto’s, meer fietsen en OV, is het nodig dat er een transitie plaatsvindt naar zo min mogelijk fossiele brandstoffen in het vervoer. Naast de maatregelen uit het Klimaatakkoord en het Schone Luchtakkoord hebben regio’s nog diverse andere mogelijkheden om de uitstoot van verkeersemissies te reduceren, zoals de ontwikkeling van fietsinfrastructuur om de fiets aantrekkelijker te maken en slimme verstedelijkingsstrategieën om het aantal gereisde (auto)kilometers te verminderen. Bij het verduurzamen van mobiliteit kan het gedachtegoed van de trias mobilica worden gebruikt. Dit betekent dat bij het kiezen van mobiliteitsmaatregelen eerst wordt gekeken naar de duurzaamste vorm (minder reizen), dan naar het veranderen van mobiliteit (naar een meer duurzame vorm) en tot slot naar het verduurzamen van bestaande mobiliteiten (naar zero emissie voertuigen).
Beleidskeuze:
De Provincie wil samen met andere overheden, ondernemers en kennisinstellingen Zuid-Holland
als economische topregio versterken.
Dit doet zij door de kennisinfrastructuur en innovatiekracht te versterken, een uitstekende
fysieke omgeving voor economische activiteiten en groei en vernieuwing van het bedrijfsleven
te stimuleren, en een transitie vorm te geven naar een duurzame, circulaire en digitale
economie. Onderdeel daarvan is dat de Provincie een uitstekend ecosysteem voor innovatie
en ondernemerschap bevordert. Dit doet de Provincie door de inzet van verschillende
beleidsmaatregelen gericht op het beter benutten van het innovatiepotentieel van de
bedrijven en kennisinstellingen in Zuid-Holland.
Aanleiding:
Zuid-Holland levert met een brede, dynamische economie een forse bijdrage aan de nationale economie en aan het welzijn van de inwoners van Zuid-Holland, maar benut in verhouding tot andere provincies nog onvoldoende haar innovatiepotentieel. De transitie naar een digitale en duurzame economie vraagt om meer en snellere innovaties.
Motivering Provinciaal Belang:
Met de rijksoverheid wordt samengewerkt aan innovatiestimulering van innovatief MKB, maar verder heeft het Rijk een generiek (vooral fiscaal) instrumentarium voor ondersteuning van innovatie in topsectoren. Bedrijven innoveren echter in een regionale omgeving (ecosysteem), omdat ze op die schaal partners treffen die ze kennen en vertrouwen. Op lokale schaal vinden bedrijven natuurlijk ook vaak partners, maar de relaties die innovatieve bedrijven hebben zijn zelden tot de eigen gemeente beperkt. Bovendien ziet de rijksoverheid voor de provincies een belangrijke taak voor het stimuleren van de regionale economie. De Provincie ondersteunt daarnaast op andere wijzen innovatie dan de Rijksoverheid met gerichtere instrumenten dan de generieke fiscale instrumenten.
Toelichting:
Nieuwe producten, processen en diensten (innovaties) van bedrijven komen vooral tot stand door inspanningen van bedrijven zelf, maar in algemene zin komen deze innovaties vaak niet of trager tot stand zonder overheidsmaatregelen gericht op het stimuleren en faciliteren van innovatie (er is sprake van marktfalen). In de provincie Zuid-Holland in het bijzonder wordt het innovatiepotentieel onvoldoende benut terwijl er een extra uitdaging ligt in de transitie naar een duurzame, circulaire en digitale economie. De provincie wil het innovatiepotentieel daarom beter benutten, om zo (brede) welvaart te behouden en liefst verhogen, én mogelijk te maken dat bedrijven een grotere bijdrage leveren aan het oplossen van maatschappelijke uitdagingen vooral met betrekking tot de transitie naar een duurzame, circulaire en digitale economie.
Beleidskeuze:
Het vervoer van goederen dient zo efficiënt en schoon mogelijk plaats te vinden en bij te dragen aan economische ontwikkeling, leefbaarheid en bereikbaarheid. Daarbij vindt de provincie Zuid-Holland de keuze tussen de verschillende modaliteiten weg, water, spoor en buisleidingen van groot belang. Zuid-Holland zet in op trein, schip, vrachtwagen en buisleiding waarbij we speciale aandacht hebben voor internationale goederencorridors. De provincie wil vervoersmodaliteiten en goederenstromen duurzaam en in samenhang met ruimtelijke ontwikkelingen organiseren en uitwerken, van stedelijke en regionale distributie tot multimodale (inter)nationale corridors.
Aanleiding:
Efficiënt en duurzaam goederenvervoer is belangrijk voor de economie, het klimaat en de bereikbaarheid van Zuid-Holland en daarmee van Nederland. Goederenstromen, logistieke systemen en hubs veranderen en strijden om schaarse ruimte. De sector zelf kent daarbij grote uitdagingen waaronder de digitalisering, en de bijdrage aan de klimaat- en luchtkwaliteitsdoelstellingen. Enerzijds de zoektocht voor oplossingen voor bijvoorbeeld laagwater en anderzijds het vinden van alternatieve schone brandstoffen.
Motivering Provinciaal Belang:
Zuid-Holland is de toegangspoort van Europa, een transportprovincie bij uitstek met zeer goede fijnmazige en internationale georiënteerde fysieke en digitale infrastructurele netwerken. Waaronder de grootste en modernste haven van Europa. Deze unieke uitgangspositie, wil de provincie versterken. Om zo de economie te versterken en een oplossing te bieden voor maatschappelijke opgaven, waaronder klimaat- en verstedelijkingsopgaven. Het belang van de regio ligt in de unieke schakel die de regio inneemt in goederenvervoercorridors. Naast de fijnmazige en regionale benodigde distributie, tot de (inter)nationale oriëntatie van de handel en daarmee goederenstromen van Rotterdam naar het Europese achterland en in verbinding met Amsterdam en Schiphol en richting het zuiden naar Antwerpen.
Toelichting:
Goederenvervoer bekijken we integraal in samenhang met onze klimaatambities, ruimtelijke vraagstukken, verkeersveiligheid, een gezonde en inclusieve samenleving, innovatie en de energietransitie. Verstedelijkings- en woningbouwopgave, het behoud van de groene buitenruimte, in combinatie met het accommoderen van ruimte voor efficiënt goederenvervoer vragen daarbij een goede afweging waarbij het vervoer van gevaarlijke stoffen speciale aandacht vraagt.
Beleidskeuze:
De provincie wil de transitie naar een energie-efficiënte samenleving bevorderen,
zodat op termijn duurzaam en CO2-neutraal wordt voorzien in de energiebehoefte.
Bestaande bebouwing wordt gereed gemaakt voor de energietransitie. En nieuwbouw (woningen
én overige gebouwen) hoort energie neutraal of energie leverend te worden uitgevoerd.
Aanleiding:
De overgang van fossiele brandstoffen naar duurzame of hernieuwbare energie en het hele proces (transitie) dat daarmee gepaard gaat.
Motivering Provinciaal Belang:
De provincie zet in op haar ambities voor duurzame energie, om dit te bereiken is
inzet op warmte, wind en zon alleen niet voldoende. In de provinciale energieagenda
‘Watt Anders’ is de ambitie opgenomen om alle woningen in Zuid-Holland in 2035 CO2
neutraal te laten zijn.
De noodzakelijke transitie naar een energie- en waterefficiënte samenleving biedt
maatschappelijke en economische kansen, voor Zuid-Holland in het bijzonder.
Europese en nationale doelstellingen zijn een CO2-reductie van 20% in 2020 ten opzichte
van 1990 en een energie-efficiëntiebesparing van 20% in 2020 ten opzichte van 2007.
De ambitie van het Rijk betreft 49% CO2 besparing in 2030 ten opzichte van 1990.
De provincie spant zich in om deze Europese en nationale energiedoelen in de breedte
te bereiken, namelijk het realiseren van de reductie van energiegebruik en uitstoot
van broeikasgassen (met name CO2). Hoe meer energie er wordt bespaard, hoe sneller
de hernieuwbare energiedoelstelling wordt bereikt. Bespaarde energie hoeft bovendien
niet te worden opgewekt, en is daarom vaak de voordeligste manier van CO2 –reductie.
De provincie wil haar ambities voor duurzame energie behalen, daarvoor is de inzet
op warmte, wind en zon alleen niet voldoende. De provincie zet samen met de partners
ook in op energiebesparing in bestaand stedelijk gebied, zoals bij renovatie en nieuwbouw
van woningen en herstructurering van bedrijventerreinen, kantorenlocaties en glastuinbouw.
Er wordt samengewerkt aan lokale warmte- en energietransitieplannen met aandacht voor
de benodigde energie infrastructuur.
In de provinciale energieagenda ‘Watt Anders’ is de ambitie opgenomen om alle woningen
in Zuid-Holland in 2035 CO2 neutraal te laten zijn. Dit betekent vanaf 2018 een opgave
van ruim 92.000 bestaande woningen per jaar tot en met 2035.
Toelichting:
De provincie zet zich in voor energiebesparing en -opwekking in bestaand stedelijk
gebied, zoals bij beheer en renovatie van woningen (verduurzaming voorraad), woningbouw
en herstructurering van bedrijventerreinen, kantorenlocaties en glastuinbouw. Middelen
die hiervoor ingezet kunnen worden zijn: isoleren, aansluiten op een warmtenetwerk,
cascaderen van lokale warmte, co-siting (bijeenbrengen en plannen van bedrijven met
aansluitende warmtebehoeften) en efficiënter gebruik van energie. Om deze opgave te
kunnen realiseren is de inzet van menskracht en middelen van de provincie, maar ook
van onze partners van groot belang. Procesondersteuning en kennisdeling zijn bij uitstek
middelen die de provincie kan leveren danwel faciliteren.
Het provinciale instrument van Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving zal nadrukkelijker
worden ingezet om bedrijven daadwerkelijk maatregelen ter besparing van het energiegebruik
te laten nemen.
Nieuwbouwlocaties bieden de grootste kans om energie-efficiency te realiseren. In
deze tijd is het ondenkbaar dat er niet energiezuinig of zelfs energieneutraal wordt
gebouwd al dan niet in combinatie met een decentrale hernieuwbare energievoorziening.
De provincie is een groot voorstander van aardgasloze wijken, zowel bij nieuwbouw
als renovatie. Dit vergt een andere blik op woning(ver)bouw van zowel provincie, gemeente,
corporatie, ontwikkelaars, bouwsector, netbeheerders en installateurs. Deze nieuwe
benadering van de woningbouwopgave is geëffectueerd door in de regionale woonvisies
expliciet aandacht te vragen voor de duurzaamheid en energietransitie. Een paar voorbeelden
van deze nieuwe gedachtegang zijn: het opnieuw beoordelen van woningbouwplannen die
in de pijplijn zitten om deze alsnog gasloos te maken, het maken van afspraken met
woningbouwcorporaties over het verduurzamen van woningen tijdens renovatierondes en
het opstellen van criteria voor renovatie. De provincie wil alle stakeholders graag
ondersteunen met middelen en mensen om deze omslag te laten plaatsvinden. Het is van
belang hier kennis van op te doen en deze kennis breed te delen onder alle belanghebbende
partners.
Regionale woonvisies worden gemaakt voor één of meerdere woningmarktgebieden. Hierbij
vraagt de provincie om een onderbouwing van de keuzes en maatregelen in de woonopgave
met betrekking tot energietransitie en klimaatadaptatie.
Het Zuid-Hollandse bedrijfsleven brengt onder andere innovaties voort die bijdragen
aan de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Zuid-Holland wordt
daar niet alleen concurrerender door, maar ook duurzamer.
CO2 reductiedoelstellingen en de beschikbaarheid van fossiele brandstoffen leiden
tot een noodzakelijke energietransitie.
Het gaat om het volgens de trias energetica toewerken naar besparing, opwekking en
CO2-reductie op vele terreinen, waarbij de mainport, de greenports, het stedelijk
gebied en mobiliteit alle van belang zijn. Dat gebeurt op vijf hoofdthema’s: warmte,
wind, zon, energie-efficiëntie en mobiliteit.Ook in de gebouwde omgeving.
Beleidskeuze:
Het hoofddoel van het beleid is een veiliger Zuid-Holland. Dit doet de provincie door de kans te minimaliseren dat grote groepen mensen slachtoffer worden van ongevallen met gevaarlijke stoffen.
Aanleiding:
Aandacht voor externe veiligheid in een dichtbevolkte en geïndustrialiseerde provincie.
In Zuid Holland, de dichtstbevolkte provincie van Nederland, wonen, werken en recreëren
ruim 3,6 miljoen mensen. Er is al lange tijd aandacht voor externe veiligheid. Externe
veiligheid gaat over acute risico’s – toxiciteit, brand, explosie – voor de omgeving
door ongevallen bij productie, opslag, verwerking en transport (inclusief buisleidingen)
van gevaarlijke stoffen en luchtvaart. De provincie Zuid-Holland heeft meer dan andere
delen van Nederland te maken met dit soort risico’s.
Het op een gezonde en veilige manier willen realiseren van maatschappelijke opgaven.
Binnen de provincie wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een gezonde en groene economie.
Om de economische kracht van Zuid-Holland te versterken is een goed vestigings- en
leefklimaat van doorslaggevend belang. Aandacht voor gezondheid, veiligheid en leefbaarheid
is hier onderdeel van. Bovendien staat de provincie de komende jaren voor grote maatschappelijke
opgaven als de energietransitie, een goede bereikbaarheid en meer woningbouw. Hierdoor
kunnen de gezondheid en veiligheid in bepaalde gebieden onder druk komen te staan.
Motivering Provinciaal Belang:
Het waarborgen van de externe veiligheid is voor de provincie Zuid-Holland een provinciaal
belang.
In Zuid-Holland is een samenloop van hoge bevolkingsdichtheid en hoge industrialisatie.
Dit leidt tot hogere externe veiligheidsrisico’s dan in andere delen van Nederland.
Er vindt in Zuid-Holland veel transport van gevaarlijke stoffen plaats en er is een
hoge concentratie van risicovolle activiteiten. Tegelijkertijd vergroot de hoge bevolkingsdichtheid
het risico op slachtoffers bij rampen.
Op verschillende locaties kunnen ongevallen plaatsvinden die gemeentegrenzen overstijgen.
Dit komt door de combinatie van een hoge concentratie risicovolle activiteiten en
een hoge bevolkingsdichtheid langs gemeentegrenzen. Risico’s komen vooral voor rond
bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen en langs transportroutes voor gevaarlijke
stoffen, waaronder buisleidingen. Deze locaties zijn verspreid over de gehele provincie.
De ruimtelijke omgeving verandert snel. Een risicoloze samenleving is ondenkbaar,
maar de provincie wil de risico’s voor de fysieke leefomgeving minimaliseren.
Activiteiten en ontwikkelingen in het Havenindustrieel complex vragen om provinciale
aandacht.
Externe veiligheid is ook van belang rond de zeehavens van Rotterdam en Dordrecht.
Het Havenindustrieel complex (HIC) rond deze havens:
• heeft een economische functie van nationaal en internationaal belang;
• heeft een groot aantal industriële activiteiten;
• staat centraal in de ontwikkeling van een duurzaam en circulair Zuid-Holland.
In het HIC zijn in samenwerking met gemeenten, gebieden aangewezen die speciaal geschikt
zijn voor de vestiging van risicovolle bedrijven. De effecten van activiteiten in
deze gebieden – waaronder de risico’s – overschrijden vaak de gemeentegrenzen. Dit
soort risico’s zijn gebaat bij een provinciale aanpak. Ook is er bij de provincie
veel kennis aanwezig over deze gebieden vanuit de rol als bevoegd gezag voor de meest
risicovolle bedrijven (de zogenaamde Seveso – voorheen Brzo – bedrijven) en bedrijven
in de chemische industrie.
Toelichting:
De provincie richt zich op de volgende taken:
1. Het clusteren van risicovolle activiteiten
De provincie gebruikt clustering om ruimte te bieden aan risicovolle activiteiten
en tegelijkertijd het gebied waar de effecten van die activiteiten merkbaar zijn te
beperken. Het clusteren van risicovolle activiteiten gebeurt in de regio’s Rotterdam-Rijnmond
en Zuid-Holland Zuid. Onder de Omgevingswet gebeurt clustering in zogenaamde ‘risicogebieden’.
Clusteren heeft drie voordelen:
• Een veiligere leefomgeving
Door bedrijven te clusteren vermindert het aantal personen dat blootgesteld is aan
risicovolle activiteiten. Clusteren zorgt ervoor dat de ruimte voor deze bedrijven
optimaal wordt benut en dat (zeer) kwetsbare gebouwen op afstand blijven. Ook is er
aandacht voor eventuele negatieve gevolgen van het clusteren van risicovolle activiteiten,
zoals domino-effecten en grote stromen gevaarlijke stoffen op ontsluitingsroutes voor
het gebied. Ten slotte is het voor bedrijven en hulpdiensten eenvoudiger om gezamenlijk
op te treden als er wel een ongeval plaatsvindt.
• Een betere ruimtelijke ordening
Clustering beperkt het ruimtebeslag van risicovolle bedrijvigheid. Het optimaliseren
van schaarse beschikbare ruimte is van groot belang gezien de maatschappelijke opgaven
waar de provincie voor staat. Ook legt clustering de mogelijkheden voor ruimtelijke
ontwikkeling in en rond risicogebieden vast. Dit geeft betrokken partijen zekerheid
met oog op de toekomst.
• Economische voordelen
Binnen de clusters geeft de provincie ruimte aan het economische belang van bedrijven.
De provincie reserveert in de risicogebieden specifiek ruimte voor bedrijven met risicovolle
activiteiten. Dat geeft bedrijven de zekerheid dat ze zich in Zuid-Holland kunnen
vestigen en ontwikkelen. Daarnaast geven de risicogebieden ruimte voor de vestiging
van de soort bedrijvigheid die nodig is voor de ontwikkeling van een duurzame circulaire
economie. Zo blijft het vestigingsklimaat aantrekkelijk en de sterke concurrentiepositie
van Zuid-Holland behouden. Verder versterkt clustering de agglomeratiekracht van deze
gebieden door mensen, voorzieningen en kennis te bundelen.
2. Verantwoord combineren van risicovolle activiteiten
Idealiter zijn in de buurt van risicovolle activiteiten geen grote groepen mensen
aanwezig en vindt transport van gevaarlijke stoffen niet plaats door binnensteden.
Een combinatie van risicovolle activiteiten en (zeer) kwetsbare gebouwen en locaties
is in een dichtbevolkte provincie als Zuid-Holland echter niet altijd te vermijden.
Waar mogelijk stimuleert de provincie een zo veilig mogelijke inrichting van de leefomgeving.
Dit bevordert bescherming tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen met grote groepen
slachtoffers. Het groepsrisico, de kans dat 10 of meer mensen overlijden door een
ongeval met gevaarlijke stoffen, speelt hierin een belangrijke rol. De provincie zet
zich ervoor in dat externe veiligheid vroegtijdig in ruimtelijke besluitvorming een
plaats krijgt, zodat het volwaardig meegenomen kan worden.
3. Reduceren van risico’s aan de bron
De provincie zet in op het reduceren van risico’s aan de bron. Dit geldt zowel voor
risicovolle activiteiten bij bedrijven als voor transport van gevaarlijke stoffen.
De uitwerking voor risicovolle activiteiten waarvoor de provincie het bevoegd gezag
is, is vastgelegd in de nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (VTH). Voor
risicovolle activiteiten waarvoor de gemeente het bevoegd gezag is, is het de wens
dat gemeenten deze werkwijze overnemen. Het transport van gevaarlijke stoffen over
het spoor door binnensteden is een grote risicoveroorzaker waar provincie en gemeenten
zelf geen rechtstreekse invloed op hebben. De provincie wenst dat de Rijksoverheid
maatregelen neemt die bestaande transportrisico’s verlagen. De provincie zet in op
maximaal gebruik van de Betuweroute en de aanleg van een goederenlijn tussen Rotterdam
en Antwerpen, om op lange termijn de knelpunten rond het spoorvervoer op te lossen.
4. Nemen van maatregelen in de omgeving van een risicovolle activiteit
Naast het nemen van maatregelen aan de bron, stimuleert de provincie dat de gemeente
in het omgevingsplan voldoende rekening houdt met risicovolle activiteiten. Dit kan
door voldoende afstand te houden en het nemen van beschermende maatregelen voor mensen
in de omgeving van een risicovolle activiteit. Zo kunnen de gevolgen van een ongeval
worden beperkt. Het gaat dan om maatregelen zoals alarmering, bescherming, zelfredzaamheid
en hulpverlening. Hierbij ziet de provincie de veiligheidsregio’s in Zuid-Holland
als belangrijke partners voor gemeenten.
5. Verhogen van de kwaliteit van de uitvoering
De provincie zet zich in om de verantwoordelijke organisaties – provincie, omgevingsdiensten,
veiligheidsregio’s en gemeenten – in staat te stellen de wet- en regelgeving rond
externe veiligheid adequaat uit te voeren. Daartoe neemt de provincie het onderwerp
externe veiligheid op in de Omgevingsvisie en andere beleidsinstrumenten.
6. Beschikbaarheid basisinformatie
De provincie voldoet aan de wettelijke vereisten en draagt zorg voor de beschikbaarheid
van benodigde basisinformatie voor gemeenten, omgevingsdiensten en burgers.
Aandachtsgebieden rond risicogebieden
In het rijksprogramma Modernisering Omgevingsveiligheid (MOV) zijn de aandachtsgebieden
geïntroduceerd. Dit zijn de gebieden rond risicobronnen waar mensen binnenshuis zonder
aanvullende maatregelen slachtoffer kunnen worden van gevaren die in deze omgeving
op kunnen treden. Bij vergunningverlening aan bedrijven stuurt de provincie aan op
een zo veilig mogelijke situatie met oog voor de bestaande leefomgeving. Als een bedrijf
zich binnen het risicogebied vestigt of uitbreidt kan de situatie ontstaan dat een
aandachtsgebied (verder) buiten het risicogebied komt te liggen. De provincie wil
dat de bestaande ruimte om binnen de risicogebieden risicovolle bedrijfsactiviteiten
te vergunnen blijft gewaarborgd. Hieronder valt ook de ruimte voor (toekomstige) aandachtsgebieden
van bedrijven in het risicogebied. Dit is van belang voor de ruimtelijke ontwikkeling
van gemeenten die grenzen aan de risicogebieden.
Locatie-specifiek beleid
Voor specifieke infrastructuur met een groot economisch belang is er aanvullend beleid.
Dit voorkomt dat nabije ruimtelijke ontwikkelingen economische ontwikkeling in de
weg zitten. Dit gaat over:
• het Havenindustrieel complex rond de zeehavens van Rotterdam en Dordrecht;
• Rotterdam The Hague Airport;
• het spoorwegemplacement Kijfhoek.
Er is ook aanvullend beleid voor locaties waar extra aandacht nodig is voor externe
veiligheid vanwege de hoge frequentie van transport van gevaarlijke stoffen. Dit geldt
voor:
• de oevers van de Nieuwe Maas en Nieuwe Waterweg.
Beleidskeuze:
De belangrijkste provinciale verantwoordelijkheden voor geluidhinder concentreren zich op de provinciale infrastructuur, provinciale inrichtingen, regionale luchthavens en stiltegebieden. De inzet is gericht op het voorkomen en verminderen van geluidhinder door weg-(en rail) verkeer, luchtvaart en industrie (zonering en vergunningverlening) en het aanwijzen en beschermen van stiltegebieden. Maatschappelijk gewenste ontwikkelingen (op het gebied van bijvoorbeeld economie, verkeer en vervoer) moeten kunnen plaatsvinden terwijl tegelijkertijd de burger wordt beschermd tegen geluidhinder. Daarbij is het streven om de wettelijke geluidtaken, naast vergunningverlening Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO), te integreren in de provinciale kerntaken ruimte, economie en bereikbaarheid.
De provincie wil als bevoegd gezag voor kleine en recreatieve luchthavens milieurandvoorwaarden scheppen waarbinnen kan worden voldaan aan de maatschappelijke behoefte aan luchtvaart.
De werkwijze bij de vergunningverlening, toezicht en handhaving is uitgewerkt in de Nota vergunningverlening, toezicht en handhaving.
Specifiek voor nestgeluid van afgemeerde schepen reguleert de provincie dat dit wordt meegenomen bij nieuwe ontwikkelingen
Aanleiding:
Op basis van wettelijke taken om geluidhinder en nadelige gezondheidseffecten zoveel mogelijk te voorkomen. Vermindering van geluidbelasting geeft veel gezondheidswinst en vergroot de mogelijkheden voor economische en ruimtelijke ontwikkeling.
Motivering Provinciaal Belang:
Deze taken komen voort uit bestaande wet- en regelgeving waarvan de belangrijkste de Wet milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet geluidhinder, de Wet luchtvaart en de Crisis- en herstelwet zijn. Als provincie willen we invloed uitoefenen op in ontwikkeling zijnde wetgeving, ten gunste van ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden. Vanuit de Wet geluidhinder is de provincie verplicht tot het maken van een geluidbelastingkaart voor de provinciale wegen, het opstellen van een actieplan geluid voor provinciale wegen en het aanwijzen van stiltegebieden.
Toelichting:
De provincie richt zich op de volgende taken:
1. Wegen
- Aanpak geluidhinder langs provinciale wegen via het Actieplan geluid, waarbij de provincie zich inzet om binnen de beschikbare middelen het aantal geluidgehinderden zoveel mogelijk terug te dringen. (wettelijke taak);
- Besluiten hogere grenswaarden bij provinciale- en rijksinfrastructuur (wettelijke taak);
- Maken en monitoren en geluidbelastingkaarten (wettelijke taak);
- Verbetering van de geluidwetgeving via Samen Werken in de Uitvoering van Nieuw Geluidbeleid). (SWUNG 2) (provinciale inzet);
- Kwaliteit van de besluitvorming voor geluidhinder verbeteren (provinciaal beleid);
- Inzet ISV gelden op te saneren woningen (wettelijke taak). (in OW onder de naam Ssv)
2. Luchtvaart
Verlenen van luchthavenbesluiten en luchthavenregelingen en ontheffingen (wettelijke taak) waarbij als provinciaal doel (Beleidsplan Regionale Luchtvaart 2008-2020) gesteld is dat de kwaliteit van de leefomgeving zoals veiligheid en milieu niet mag verslechteren door de regionale luchtvaart ten opzichte van de situatie in 2008.
3. Industrie
De vergunningverlening wordt uitgevoerd door de regionale omgevingsdiensten op basis van de Nota vergunningen, toezicht en handhaving 2018-2021. Verder is de provinciale inzet gericht opverbetering van de geluidwetgeving (SWUNG 2 en het optimaliseren van efficiënt ruimtegebruik op industrieterreinen gekoppeld aan geluidruimteverdeling (provinciaal beleid).
4. Cumulatie: optelsom van geluidbronnen
De provincie is verplicht bij diverse besluitvorming rekening te houden met cumulatie van geluid (reconstructie of aanleg wegen, inpassingsplannen) (wettelijke taak).
5. Stiltegebieden
Aanwijzen en beschermen van stiltegebieden (wettelijke taak). De stiltegebieden zijn aangewezen in de Omgevingsverordening.
Beleidskeuze:
De provincie wil zorgen voor een gezonde en veilige leefomgeving. Een omgeving die inwoners als prettig ervaren, uitnodigt tot gezond gedrag en beschermt tegen negatieve invloeden, zoals luchtvervuiling, bodemverontreiniging, veiligheidsrisico’s, geluid, wateroverlast en hittestress. Naast het beschermen willen wij een duidelijke verbetering van de huidige leefomgeving bevorderen door de leefomgeving ook op gezond gedrag in te richten. In al ons beleid geven we aandacht aan gezondheid en veiligheid. Wij verbinden daarbij het fysieke en sociale domein.
• De provincie wil daarbij stress-gerelateerde ziektes voorkomen en verminderen door het aanbieden van verschillende soorten groen (bos, park en recreatieterreinen) voor sportieve en recreatieve inspanning en ontspanning. Samen met partners zetten we hiermee in op verhoging van de levensverwachting in verschillende wijken
• De provincie wil de ecosysteemdiensten, zoals verkoeling, versterken immuunsysteem en natuurlijke plaagregulatie, die de natuur ons biedt ten volle benutten ten behoeve van onze gezondheid
• Bij het beschermen tegen negatieve milieuaspecten zullen wij de VTH-instrumenten krachtig inzetten om bestaande grenswaarden te bewaken, maar daarnaast streven wij naar een milieukwaliteit waarbij er een zo gering mogelijk negatief effect is op de gezondheid en veiligheid
• Bij onze economische, ruimtelijke en mobiliteitsplannen zullen wij de aspecten gezond en veilig expliciet betrekken. Hiervoor zullen wij samen met gemeenten richtlijnen ontwikkelen (o.a. voor planprocessen) en een stimulerende en faciliterende rol oppakken naar gemeenten en maatschappelijke partijen
• Samen met de kennisinstellingen in Zuid-Holland en de reguliere gezondheidszorg willen wij via innovatie de positieve effecten van de leefomgeving op de gezondheid versterken en beter in beeld brengen
• Bij de aandacht voor gezondheid hebben wij extra aandacht voor kwetsbare groepen en wijken met een gezondheidsachterstand
Aanleiding:
Zuid-Holland heeft, mede als gevolg van de stedelijke agglomeratie, de hoge mobiliteitsdruk en het Haven Industrieel Complex een grote uitdaging op het terrein van gezondheid. Uit onderzoek komt naar voren dat de provincie Zuid-Holland een lage score heeft op het gebied van gezondheid. Binnen de provincie zijn daarbij grote verschillen te zien.
De benadering van gezondheid heeft zich de laatste jaren verbreed naar het concept ‘positieve gezondheid’. Een gezonde leefomgeving is daarbij een leefomgeving die bewoners als prettig ervaren, uitnodigt tot gezond gedrag en waar de positieve invloed op gezondheid zo groot mogelijk is. Voor het provinciale beleid dat gericht is op gezondheid wordt gekozen voor deze brede definitie van gezondheid.
Met de Omgevingswet, waarvan de invoering voor 2022 gepland staat, beoogt de wetgever bescherming en garanties te bieden voor een gezond, veilig en prettig leef- en werkklimaat voor burgers en bedrijven. Gezondheid wordt nadrukkelijk als maatschappelijk doel van het omgevingsbeleid gepositioneerd. De Omgevingswet roept de overheid op om zorg te dragen voor een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. De nieuwe beleidskeuze geeft hier invulling aan.
Motivering Provinciaal Belang:
Gezien de centrale rol van de provincie bij de inrichting van de leefomgeving - zowel op basis van wettelijke taken als via stimulerende activiteiten – ligt er een duidelijke rol voor de provincie om een gezonde en veilig leefomgeving te beschermen en te bevorderen. De Omgevingswet geeft hiervoor ook een wettelijk kader.
Veel onderwerpen waar de provincie zich mee bezighoudt, bieden kansen om de leefomgeving gezonder en veiliger te maken: van een goede milieukwaliteit, een natuurlijke (groene) leefomgeving, een bewegingsvriendelijke omgeving, goed toegankelijke mobiliteit, goede woningen tot klimaatadaptatie. Tot nu toe is het thema gezondheid in provinciaal beleid vaak impliciet gebleven. Op basis van de nieuwe ambitie Gezond en Veilig is voor het eerst een gezonde leefomgeving als nieuw verbindend thema benoemd. Het gaat er om meer bewust te worden van de mogelijkheden in het beleid en het gebruik van het instrumentarium om de gezondheid van onze inwoners verder te bevorderen. Daarbij gaat het enerzijds om het beschermen van inwoners tegen negatieve omgevingsfactoren – waaronder het klassieke milieubeleid: het zorgen dat milieunormen worden gehaald – en anderzijds het bevorderen van een gezonde leefomgeving die gezond gedrag stimuleert.
Toelichting:
In de ‘Verkenning gezonde leefomgeving Zuid-Holland’ zijn drie strategieën genoemd voor het maken van de verbinding tussen gezond en veilig en de overige opgaven: gezondheid centraal, één gezondheidsthema voorop (bijvoorbeeld bewegen of luchtkwaliteit) of koppelen aan andere thema’s. Er is voor gekozen om het accent te leggen op het koppelen aan andere thema’s.. Deze keuze sluit aan op onze integrale werkwijze.
Onder andere in het dashboard van de verkenning is een beeld geschetst van wat de provincie nu al bijdraagt aan een gezonde en veilige leefomgeving en zijn kansen benoemd hoe de provincie kan versnellen richting een gezond en veilig Zuid-Holland. De indeling uit de verkenning is in een startnotitie verder uitgebreid naar de opgaven uit het coalitieakkoord.
De beleidskeuze Gezonde en veilige leefomgeving heeft betrekking op alle beleidsopgaven. Een eerdere beleidsbeslissing over een gezonde leefomgeving was primair gericht op de effecten van groenbeleid op de gezondheid. Dit onderdeel is in de nieuwe beleidsbeslissing opgenomen.
Beleidskeuze:
De provincie zorgt voor een vlotte en veilige afwikkeling van het verkeer in Zuid-Holland en voor een zo efficiënt en duurzaam mogelijk onderhoud van de provinciale infrastructuur. We onderhouden onze wegen, fietspaden, vaarwegen, bruggen en sluizen met zo min mogelijk last voor gebruiker en omgeving.
Aanleiding:
De provincie heeft een wettelijke taak om haar infrastructuur op orde te houden. Daarbij is onze ambitie om aanleg, beheer en onderhoud van infrastructuur zo efficiënt mogelijk te laten plaatsvinden, zodat de infrastructuur maximaal beschikbaar is. We beperken hinder voor de omgeving en de gebruikers zo veel mogelijk en verbeteren de omgevingskwaliteit indien mogelijk.
Motivering Provinciaal Belang:
De provincie is conform de Wegenwet, de Wegenverkeerswet en de Scheepvaartverkeerswet wettelijk verantwoordelijk voor haar eigen infrastructuur (en alle bijbehorende inrichting); hieronder vallen provinciale wegen, vaarwegen, fietspaden, bruggen en sluizen.
Toelichting:
We voeren ons beheer, toezicht, bediening en onderhoud uit op basis van ons assetmanagementsysteem
(gebaseerd op de internationale assetmanagementstandaard NEN-ISO 55001). Onze assets
zijn de wegen, vaarwegen, groen, vaste kunstwerken (bruggen), beweegbare kunstwerken
(bruggen en sluizen) en het dynamisch verkeersmanagement.
We voeren dagelijkse beheer- en onderhoudswerkzaamheden (DBO) uit om onze assets technisch
in stand te houden, de veiligheid te bewaken en de doorstroming te waarborgen. We
bedienen onze bruggen en sluizen vanuit centrale bedieningslocaties. De provincie
verzorgt ook voor een aantal andere beheerders (zoals gemeenten, Rijkswaterstaat,
ProRail) de bediening op afstand en het technisch beheer van bruggen over cruciale
vaar- en wegroutes.
Het planmatig onderhoud (PO) aan de provinciale wegen en vaarwegen wordt uitgevoerd
op een conditie-gestuurde, integrale en trajectgerichte manier. Zo blijft de infrastructuur
optimaal functioneren tegen de laagste kosten, met overwogen, aanvaardbare risico's.
De ambitie om dit op een duurzame wijze te doen is geformuleerd in de beleidskeuze
toekomstbestendige infrastructuur. In praktijk zullen beide beleidskeuzes nauw met
elkaar verweven zijn.
Beleidskeuze:
De groenblauwe stedelijke structuur is een samenhangend stelsel van verschillende
groenblauwe ruimtes en routes in en rondom het stedelijk gebied. Van een fijnmazige
netwerk van groenblauwe plekken binnen het bebouwd gebied, via meer grofmazige robuuste
groenblauwe routes die steden en stad en land met elkaar verbinden, tot aan de grote
groenblauwe gebieden buiten het bebouwd gebied. De provincie zet in op een groenblauwe
stedelijke structuur waarin voldoende groen en water aanwezig zijn om de leefbaarheid,
gezondheid en natuurwaarden te behouden en versterken, ook in tijden van extreme wateroverlast
en extreme droogte en hitte. Er ligt een opgave om deze integrale structuur te behouden
en waar nodig te versterken. In het verlengde hiervan wil de provincie de biodiversiteit
in het stedelijk gebied duurzaam te behouden en te versterken.
Voor het behouden en versterken van de groenblauwe elementen binnen het bebouwd gebied
werkt de provincie Zuid-Holland samen met de gemeenten. Gezamenlijk werken we ontwerpprincipes
uit voor de kwaliteit en kwantiteit van deze groenblauwe plekken en maken we ons sterk
om natuurinclusief te bouwen. Ook zet de provincie Zuid-Holland gezamenlijk met de
steden in op het realiseren van een fijnmazig sportief en recreatief netwerk van groenblauwe
structuren, groenblauwe schoolpleinen, groenblauwe daken, groenblauwe winkelcentra,
groenblauwe bedrijfsterreinen en parken.
Tussen de steden onderling zet de provincie Zuid-Holland in op het realiseren van
een robuuste groenblauwe hoofdstructuur. Een netwerk op het niveau van het Landschapspark
Zuidvleugel dat zich uitstrekt tot buiten de stadsranden, met als drager het karakteristieke
cultuurhistorische watersysteem van Zuid-Holland met lijnen als de Rotte, Vliet, Schie
en Oude Rijn.
Voor overgangsgebieden van stedelijk gebied naar open landschap zet de provincie Zuid-Holland
in op het behouden van de belangrijke contrastkwaliteit tussen de dynamiek en dichtheid
van de stad en de luwte van de aangrenzende groene ruimte. Daarom zijn enkele overgangsgebieden
aangewezen als groene buffer en worden als zodanig beschermd.
Voor bescherming en verdere ontwikkeling van de biodiversiteit zet de provincie Zuid-Holland
in op kennisontwikkeling en kennisverspreiding voor het treffen van de juiste maatregelen
om leefgebied te creëren voor de soorten die van nature voorkomen in het stedelijk
gebied en de populatieontwikkeling daarmee te behouden en te stimuleren.
Aanleiding:
Klimaatverandering, vermindering van biodiversiteit, de voortgaande verstedelijking
en de toenemende vraag naar recreatieve mogelijkheden, vragen om versterking van de
groenblauwe stedelijke structuur. De nieuwe verstedelijking in Zuid-Holland vindt
zoveel mogelijk plaats binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Tegelijk is directe
aanwezigheid en toegankelijkheid van voldoende groen en water in stedelijk gebied
dé duurzame oplossing voor het tegengaan van wateroverlast en hittestress (klimaatadaptatie).
Ook is het een essentiële randvoorwaarde voor een gezonde en aantrekkelijk leefomgeving
met ruimte en aandacht voor recreatie, sport en beleving. We onderschrijven daarnaast
de doelstelling uit het Klimaatakkoord om bij de realisatie van nieuwe wijken direct
ook bos en extra bomen te realiseren.
Ook leeft in het bestaand stads- en dorpsgebied een deel van de kwetsbare Vogel- en
Habitatrichtlijn-soorten (VHR-soorten). De provincie is wettelijk verantwoordelijk
voor de staat van instandhouding van deze soorten. Met de druk op de ruimte neemt
ook de druk op deze soorten verder toe. Aan de andere kant kan er ook meer ontwikkeld
worden als deze soorten zich in een goede staat bevinden.
De groene buffers zijn de voormalige rijksbufferzones. De bescherming daarvan heeft
het rijk overgelaten aan provincie en gemeente, waarbij de provincie de regie heeft.
Motivering Provinciaal Belang:
De groenblauwe stedelijke structuur ligt in een groot deel van de provincie en is gemeentegrensoverschrijdend. De groenblauwe ruimte binnen en buiten bebouwd gebied is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de gemeentes en de provincie. De winst zit namelijk in gezamenlijkheid en samenhang. De provincie beschikt bij uitstek over de mogelijkheden en instrumenten om dit toe te voegen. Daarnaast is de instandhouding en bescherming van de kwetsbare VHR-soorten in stedelijk gebied ook een provinciale verantwoordelijkheid vanuit de Wet natuurbescherming. Voor de provincie is de aansluiting tussen binnenstedelijk groen en het buitengebied van extra belang, omdat zowel de mens als de Vogel- en Habitatrichtlijn(VHR)-soorten nu moeilijk bij de groene ruimte en structuren buiten de stad komen. Het ontwikkelen van een integrale groenblauwe structuur levert een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling, de uitwisseling en de gezondheid van diverse soorten in het stedelijk gebied.
Toelichting:
Er ligt een opgave om de groenblauwe kwaliteiten zowel binnen als buiten de stad te
versterken en de samenhang tussen stedelijke parken, recreatiegebieden, natuurgebieden
en agrarisch landschap te vergroten. De provincie zet daarom in op het behouden en
versterken van een groenblauwe stedelijke structuur. Dat is een samenhangend stelsel
van verschillende groenblauwe ruimtes en routes die stad en land met elkaar verbinden:
de grote parken en groenblauwe dooradering in de stad, recreatieve stad-land verbindingen
en poorten, recreatiegebieden om de stad, de groene buffers en belangrijke recreatieve
routes in het landelijk gebied. Het recreatieve netwerk voor fietsen, varen, wandelen
en paarrijden, waarvan ook de veren in de provincie deel uitmaken, vormt een belangrijke
drager van de groenblauwe structuur. Deze structuur staat in verbinding met de gebieden
van bijzondere kwaliteit (natuur en kroonjuwelen), de erfgoedlijnen en de overige
landschappen in de provincie. Het is een gezamenlijke opgave van provincie, gemeenten
en andere partijen om deze structuur in stand te houden, waar nodig verder te ontwikkelen
en barrières op te heffen, om zo de kwaliteit en samenhang te verbeteren.
De provincie ziet de stedelijke groenblauwe structuur als een integraal onderdeel
van de (boven)regionale groenblauwe structuur. De stedelijke parken en de groenblauwe
dooradering vormen als het ware de uitlopers en haarvaten van de landschappen buiten
de stad. Met de verdichtingsopgave van het bestaand stads- en dorpsgebied wordt de
groenblauwe ruimte als tegenhanger van de stedelijke dynamiek nog belangrijker voor
rust, ruimte en leefkwaliteit. De stedelijke groen- en waterstructuur kan met het
oog op klimaatverandering dienen als klimaatbuffer bij hittestress, droogte en wateroverlast.
De regulatiefunctie van de bodem kan daar een belangrijke bijdrage aan leveren.
Aantrekkelijke landschappen en toegankelijke natuur nabij de stad zijn belangrijk
voor een goed leef- en vestigingsklimaat in de stad. Ze hebben een positief effect
op de gezondheid en het welbevinden van mensen. In de groene ruimte nabij de stad
is verbetering van de recreatieve kwaliteit en bereikbaarheid daarom een belangrijke
opgave. Goede stad-landverbindingen, fijnmazige netwerken en opheffing van barrières
kunnen de toegankelijkheid van het landschap nabij de stad verbeteren. Ook natuur
heeft een recreatieve waarde en is bij voorkeur zo veel mogelijk toegankelijk. De
landbouw kan op diverse manieren verbreden en inspelen op de nabijheid van de stad.
Deze opgave heeft extra urgentie in relatief kleine open ruimten grenzend aan stedelijk
gebied en in de groene ruimten tussen de stedelijke gebieden. Omdat de stedelijke
invloed hier verhoudingsgewijs groot is en soms van meerdere kanten komt, is extra
zorgvuldigheid bij ruimtelijke ontwikkelingen geboden. Behoud van deze ruimten is
van belang voor de identiteit en leefkwaliteit van het stedelijk gebied, aangezien
ze op de schaal van de provincie een onmisbare tegenhanger vormen van de stedelijke
dynamiek en verdichting.
Voor een aantal gebieden nabij de stad, blijft de provincie kiezen voor behoud van
en verdere ontwikkeling tot robuuste groene buffers, die vanuit hun gebiedskwaliteit
en gebruikswaarde verstedelijkingsdruk kunnen en moeten weerstaan. Dit betreft Midden-Delfland,
IJsselmonde, het Kaaggebied, het Eiland van Dordrecht en Duin, Horst en Weide / Wijk
en Wouden.
Het contrast tussen de dynamiek en dichtheid van de stad en de luwte van de aangrenzende
groene buffers s een belangrijke kwaliteit die de provincie wil behouden. Het gaat
om het contrast tussen de gebieden als geheel. Dit wil dus niet zeggen dat de overgang
in landschappelijk opzicht een scherpe grens moet zijn. Soms is dit wel het geval,
maar in andere gevallen verdient een geleidelijk overgang van stad naar groene buffer
juist de voorkeur met het oog op de ruimtelijke kwaliteit.
Deze groene buffers vallen in categorie 2 van het beleid voor ruimtelijke kwaliteit,
‘gebieden met een specifieke kwaliteit’. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn hier mogelijk,
maar extra bescherming tegen (grootschalige) stedelijke ontwikkeling is van belang
om de schaal en het karakter van deze gebieden in stand te houden. Stabiele en aantrekkelijke
stadsranden en goede inpassing van infrastructuur dragen hieraan bij.
De biodiversiteit is de laatste jaren in het stedelijk gebied toegenomen door meer
variatie aan klein- en grootschalige stedelijke biotopen en veranderingen in het buitengebied.
Wetenschappelijke prognoses, door bijvoorbeeld Naturalis, laten zien dat het belang
van de stad voor de biodiversiteit in de toekomst zal toenemen.
Beleidskeuze:
1. Wat wil de provincie bereiken?
De aanwezigheid van voldoende Human Capital, zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve
zin, is een belangrijke randvoorwaarde voor een goed functionerende regionale economie.
Een adaptief, adequaat en goed opgeleid arbeidspotentieel, goed onderwijs om nieuwe
instroom te realiseren en om bestaande werknemers bij en om te scholen alsmede een
goed werkende arbeidsmarkt zijn daarmee essentieel voor een slimmer, schoner, sterker
Zuid-Holland.
Daarnaast is er een persoonlijk belang voor de mensen die het ‘menselijk kapitaal’
vormen. Werk is tenslotte meer dan inkomen. Het vervult een belangrijke sociale en
maatschappelijk functie en voorziet in de mogelijkheid om je te kunnen ontplooien,
deel te kunnen nemen en bij te kunnen dragen aan de maatschappij.
2. En hoe gaan we dat bereiken?
Door het door samen met de EBZ geïnitieerde Human Capital akkoord uit te voeren, waarin
kwantitatieve doelstellingen benoemd zijn nodig om tot die gewenste situatie te komen.
Een akkoord dat inmiddels door meer dan 100 partijen in Zuid-Holland is onderschreven
en daarnaast door te investeren in een programmateam en te zorgen voor cofinanciering
van concrete projecten.
Aanleiding:
In het vooraf uitgevoerde onderzoek naar de Arbeidsmarkt Zuid-Holland worden vier
belangrijke knelpunten benoemd:
1. Zuid-Holland kampt met de grootste arbeidstekorten van Nederland: 1 op de 5
bedrijven kan onvoldoende gekwalificeerd personeel krijgen en dreigt daarmee economisch
gezien niet te kunnen groeien;
2. De arbeidsmarkt in Zuid-Holland is versnipperd en werknemers stappen niet snel
over naar andere sectoren en regio’s. De veerkracht van de arbeidsmarkt neemt daarmee
af doordat transities van werk naar werk onvoldoende plaatsvinden;
3. Zuid-Holland scoort slecht op het activeren van onbenut arbeidspotentieel:
zowel niet werkende mensen als deeltijdwerkers;
4. Er is gebrek aan organiserend vermogen en uitvoeringskracht op provinciaal
niveau. Dit belemmert Zuid-Holland om deze knelpunten aan te pakken
Bovenstaande punten zijn pre-corona opgesteld, maar gelden daar waar het de structurele
problemen betreft nog steeds. De arbeidsmarkttekorten zijn of zullen in sommige sectoren
verminderd of zullen verminderen, maar in andere en voor de noodzakelijke en gewenste
transities van de Zuid-Hollandse economie gelden ze veelal nog steeds. Bovendien maakt
de huidige situatie de noodzaak om de veerkracht te verbeteren, het potentieel te
benutten en het organiserend vermogen te verbeteren alleen maar groter.
Motivering Provinciaal Belang:
Gezien de economische dynamiek wordt het vermogen om snel in te spelen op de veranderingen
die zich voordoen, mede bepalend voor de concurrentiekracht. Dat gold tot voor kort
in de situatie waarin veel sectoren met oplopende tekorten werden geconfronteerd en
dat geldt de komende periode waarin vanwege de Coronacrisis een aanzienlijk aantal
werknemers naar een andere werkomgeving zullen moeten gaan omzien. Dit alles tegen
een achtergrond van een economie die transitieopgaven kent richting een duurzame,
circulaire en digitale economie. Beide aspecten, baanwisselingen en de opkomst van
een nieuwe economie met daarin ook nieuwe sectoren, vragen om een opleidingsstelsel
dat in kan spelen op deze trends en ontwikkelen. Er ontstaat immers een vraag naar
nieuwe en/ of andere vaardigheden en competenties (21ste century skills) waar scholing
(publiek of privaat) een belangrijke rol bij heeft.
Niet alleen het onderwijs heeft echter een rol. Ook Rijk, gemeenten en het bedrijfsleven
hebben verantwoordelijkheden om bij te dragen aan een goed functionerend ecosysteem
waarin alle betrokken partijen vanuit hun rol en kracht een bijdrage leveren aan de
voorliggende opgave. De provincie is daarbij een schaalgrootte die past om te komen
tot een gerichte, gecoördineerde en gezamenlijke aanpak.
Meer dan 100 partijen hebben dit onderkend en hebben onder de regie van de EBZ en
de provincie medio 2019 hun handtekening gezet onder het Human Capital akkoord Zuid-Holland.
Daarin zijn doelstellingen geformuleerd die nodig zijn om te komen tot die goed opgeleide
beroepsbevolking en die veerkrachtige arbeidsmarkt waarin de aanwezige potentie optimaal
wordt benut. Zaken die juist ook in veranderende economische tijden van cruciaal belang
zijn.
Toelichting:
Willen beleidskeuzes gerealiseerd kunnen worden, is daar in alle gevallen kwantitatief en kwalitatief geschikt personeel voor nodig. Dat geldt voor vrijwel alle beleidskeuzes, maar zeker voor de economische beleidskeuzes als het stimuleren van innovatie, de transities van de Greenports en het Havencomplex en de transitities naar een digitaal en circulair Zuid-Holland.
Beleidskeuze:
Nieuwe kantorenontwikkelingen concentreren zich bij voorkeur op toplocaties (centrum Rotterdam en centrum Den Haag) en scienceparken. Daarnaast is er een opgave op kantoren te reduceren (zowel fysiek als qua plancapaciteit) op minder kansrijke locaties.
Aanleiding:
De Provincie Zuid-Holland versterkt samen met andere overheden, ondernemers en kennisinstellingen
Zuid-Holland als economische topregio. Dit doet zij door de kennisinfrastructuur en
innovatiekracht te versterken, groei en vernieuwing van het bedrijfsleven te stimuleren
en een transitie vorm te geven naar een duurzame en digitale economie. De provincie
doet dit om te zorgen voor levendige en krachtige stads- en dorpscentra. We dragen
bij om werklocaties te realiseren die de vitaliteit en de kracht van het bedrijfsleven
versterken. Daarbij dienen we slim om te gaan met ruimte en leegstand en het overaanbod
van werklocaties te beperken.
Opgaves kantorenmarkt Zuid-Holland
De provincie Zuid-Holland wil een toonaangevende provincie zijn met een goed woon-,
werk- en leefklimaat. Voor een goede kantorenmarkt is het noodzakelijk dat vraag en
aanbod van kantoren kwalitatief en kwantitatief in balans is, er voldoende ruimte
is voor kantoorwerkgelegenheid op de juiste plekken. Dit vraagt aan de ene kant om
een aantal sterke kantorenclusters en aan de andere kant ook (beperkte) ruimte voor
kleine kantoren met een lokale reikwijdte. Het huidige kantorenbeleid is dan ook gericht
op het concentreren van kantoren op de juiste plek, het reduceren van plancapaciteit
op kansarme plekken en het bevorderen van transformatie van leegstaande kantoren.
Transformatie van kantoren op incourante locaties naar bijvoorbeeld woningen is niet
alleen goed voor de toename van het aantal woningen en zorgvuldig ruimtegebruik, maar
werkt ook versterkend voor de kantorenmarkt. De centra waar zich kantoren bevinden
dienen multimodaal goed bereikbaar te zijn.
Voor een goede kwalitatieve en kwantitatieve match van vraag en (plan- en bestaand)
aanbod en tegengaan van ongewenste nieuwbouw, is regionale afstemming noodzakelijk.
De kantorenmarkt is een markt die sterk in ontwikkeling is en door zijn grilligheid
lastig te voorspellen. Belangrijke trends zijn onder andere de doorontwikkeling van
het Nieuwe Werken en de opkomst van flexkantoren en business centers met flexibele
verhuur van kleinschalige units. Door de onzekerheid van verschillende trends is de
kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan kantoorruimte lastig te voorspellen De
toekomstige vraag naar kantoren kent een grote bandbreedte met een minimum en maximum
scenario. Zelfs bij het maximale scenario is de huidige kantorenvoorraad in Zuid-Holland
kwantitatief genoeg om in de toekomstige vraag te voorzien. Kwalitatief is er echter
een mismatch.
Over de gewenste locaties bestaat meer duidelijkheid. De kantorenmarkt is grillig
en wordt tweekoppiger. Aan de ene kant is toevoeging van kwalitatief goed en modern/duurzaam
aanbod van kantoorruimte nodig op de toplocaties in Zuid-Holland omdat hier een tekort
is. Aan de andere kant is er te veel incourant aanbod en plancapaciteit op minder
courante plekken.
Kantorenstructuur
De provincie hanteert daarom een kantorenstructuur die recht doet aan de eigenschappen
van een bepaalde locatie. Zo geeft de provincie meer ruimte voor uitbreiding van de
toplocaties, beperkte uitbreiding voor kleinschalige en lokale vraag en streeft naar
het terugdringen van overaanbod en plancapaciteit op locaties met (sub)regionale reikwijdte.
Verder hanteert de provincie bijzondere locaties, deze maken geen onderdeel uit van
de reguliere kantorenmarkt zoals science locaties (Bio Science Park (Leiden), TU Delft
Campus Zuid (Delft), Estec en Space Business Park (Noordwijk)) of locaties zoals Erasmus
Hoboken (Rotterdam), Internationale Zone en (Oude) Waalsdorperweg (Den Haag). Hier
wordt geadviseerd vooral te kijken naar de groeiontwikkeling in combinatie met de
specifieke bestemming/doelgroepen voor deze locaties. Ze opereren veelal op (inter)nationale
schaal en passen daarmee in de top van de kantorenstructuur. Bedrijfskantoren (solitaire
kantoorpanden op bedrijventerreinen) maken wel onderdeel uit van de behoefteraming,
maar niet van de structuur voor de reguliere kantorenmarkt.
Hieronder volgt de strategie per locatietype. Op basis van de behoefteberamingen is
bepaald in welke categorie in de kantorenstructuur een kantorenlocatie het beste past.
Via monitoring zal er gekeken worden of de kantorenlocatie en het locatietype nog
matchen of dat er aanleiding is om dit te wijzigen. In het omgevingsprogramma is terug
te vinden welke locaties zich in welke categorie bevinden.
Grootstedelijke toplocaties / centrumlocaties
Grootstedelijke toplocaties (eersteklas, moderne kantoorlocaties in het topsegment)
aangevuld met direct omliggende centrumlocaties. Hier zijn meerdere (inter)nationale
hoofdkantoren te vinden. Verder is de grote van deze gebieden significant groter dan
andere kantorenlocaties
Reikwijdte: (inter)nationaal
Strategie: groei
OV-knooppuntlocaties en centrum/(intercity)stationslocaties
Het gaat hier om OV-knooppuntlocaties die zowel per intercity én per auto uitstekend
bereikbaar zijn (<5 min snelweg) en multifunctionaliteit (mix van functies, incl.
voorzieningen). Daarnaast betreft het centrum/(intercity)stationslocaties in de grotere
kantoorgemeenten in Zuid-Holland.
Feitelijk gaat het daarmee om locaties, die na de grootstedelijke toplocaties, de
meeste toekomstpotentie hebben. De kwaliteit en het onderscheidend vermogen van deze
locaties is dan ook bovengemiddeld. Binnen dit locatietype is er echter wel een verschil
tussen strategieën.
Reikwijdte: provinciaal
Strategie: beperkt groei op enkele locaties, en afname planaanbod op andere locaties
Snelweglocaties, ov-knooppuntlocaties en overige
Het gaat om snelweglocaties, ov-knooppuntlocaties (zonder intercity bereikbaarheid)
en overige locaties met een gemeentegrens overschrijdend profiel. Gemiddeld genomen
zijn op deze locaties vooral bedrijven met een regionale reikwijdte gevestigd. Daarbij
gaat het om een mix van kleinschalige en (middel)grote eindgebruikers (vaak in een
multi-tenant omgeving).
Deze locaties kenmerken zich momenteel veelal door bovengemiddelde leegstand, beperkte
multifunctionaliteit en/of zijn terug te vinden in gemeenten met een beperkte kantorenvoorraad.
Het onderscheidend vermogen van deze locaties is vaak beperkt.
Reikwijdte: regionaal
Strategie: fors verdunnen (afname planaanbod én bestaand aanbod)
Kleinschalige kantoorruimte (in bestemmingsplannen) in kleinere kantoorgemeenten en/of
op bedrijventerreinen.
In deze categorie vinden we vooral kantoorgebruikers met een gemiddeld lokale reikwijdte.
Het gaat vaak om kleinere (of middelgrote) eindgebruikers op bedrijventerreinen of
in de kleinere kantoorgemeenten.
Reikwijdte: lokaal
Strategie: verdunnen met ruimte voor lokaal maatwerk
Deze kantoren bevinden zich in kleinere kantoorgemeenten en/of op bedrijventerreinen.
Sturen via regionale visies
Om de opgaves in Zuid-Holland en de kantorenstructuur recht te doen vraagt de provincie
Zuid-Holland elke 5 jaar de regio’s geactualiseerde regionale kantorenvisies op te
stellen. Belangrijk onderdeel zijn de planlijsten van de regio’s. Bij aanvaarding
van de kantorenvisies mogen gemeenten kantorenontwikkelingen op deze plekken realiseren.
In de actualisering regionale kantorenvisies vraagt de provincie Zuid-Holland de regio’s
om in te gaan op:
1. Visie op kwaliteit en kwantiteit van de bestaande kantorenvoorraad, inclusief aanpak
leegstand
2. Gevolgen van de visie op de bestaande kantorenvoorraad voor toekomstige kwaliteit
en kwantiteit en benodigde plancapaciteit, met inachtneming van het kwantitatieve
kader zoals opgenomen in de Behoefteraming kantoren Zuid-Holland (Stec, 2018)
3. Speciale kantorenlocaties vanuit ruimtelijk beleid
4. Visie op duurzaamheid (bijvoorbeeld energieverbruik van kantoren).
Door het goed monitoren van de kantorenmarkt en de afspraken in regionale kantorenvisies
zorgt de provincie voor flexibiliteit en adaptiviteit in het kantorenbeleid. Monitoring
kan leiden tot wijzigingen van de cijfers waarop de regio’s hun actualisering regionale
kantorenvisies hebben gebaseerd. Verder wordt in de actualisatie van de regionale
kantorenvisies aandacht gevraagd voor een visie op de relatie met ander relevante
beleidsveld zoals andere werklocaties, wonen en mobiliteit. Wij vinden het een goede
zaak om deze verschillende functies, en de bereikbaarheid ervan, meer in samenhang
met elkaar te bezien. Het daadwerkelijk komen tot integrale omgevingsvisies zal de
nodige tijd en inspanning vragen, maar is wel iets om op termijn naar te streven.
Motivering Provinciaal Belang:
Kantoren betreffen een belangrijke ruimtelijke ontwikkeling waar de provincie op toeziet. De provincie maakt daarbij gebruik van haar wettelijke taken op het gebied van ruimtelijke ordening. Het provinciaal belang richt zich op de grotere ruimtelijke ontwikkelingen van kantoren die een grote ruimtelijke, vaak bovengemeentelijke impact heeft.
Toelichting:
Door de concentratie van kantoren worden dorpen en centra versterkt. Via deze concentratie
wordt het vestigingsklimaat verder versterkt. Door het bevorderen en faciliteren van
herbestemming en transformatie kunnen slecht functionerende kantoren of kantoorlocaties
een bijdrage leveren aan de woningbouwopgave of andere opgaven in het bestaand stedelijk
gebied. Zie voor meer informatie over het kantorenbeleid:
- https://www.zuid-holland.nl/onderwerpen/economie-energie/werklocaties/
- De Discussienotitie kantoren 2018
Beleidskeuze:
De provincie zet in op het versterken en benutten van de verschillen tussen de vier groepen landschappen: kustlandschap, veen(weide) landschap, deltarivierenlandschap en stedelijk landschap.
De provincie wil de intrinsieke waarde van de verschillende landschappen behouden, beschermen, op passende wijze benutten en beleefbaar maken. Dit betekent dat zorgvuldig moet worden afgewogen welke ontwikkelingen in welk landschap wenselijk zijn. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan het in standhouden, benutten, beleven en versterken van bestaande gebiedskwaliteiten.
De provincie hecht waarde aan onbebouwde landschappen. De provincie beschermt het landschap tegen ongewenste ontwikkelingen en wil daarmee versnippering en onomkeerbare aantasting van het landschap tegengaan. De provincie wil in een aantal gebieden specifieke waarden in stand houden, omdat ze landschappelijk, cultuurhistorisch, ecologisch of qua gebruikswaarde bijzonder en kwetsbaar zijn. De instandhouding en versterking van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde vraagt om toegespitste vormen van bescherming en ontwikkeling.
Aanleiding:
Zuid-Holland bestaat uit vier groepen karakteristieke landschappen: kustlandschap, veen(weide) landschap, deltarivierenlandschap en stedelijk landschap. Elk landschap heeft zijn eigen ondergrond, karakteristieken en grondgebruik. Ontwikkelingen die horen bij klimaatverandering, energietransitie, landbouwtransitie, omvorming naar een circulaire economie en woningbouwopgave hebben een ruimtelijke impact. De druk op het landschap is hiermee groot. Het is noodzakelijk om nieuwe ontwikkelingen die ruimte vragen te bezien in hun landschappelijke en bovenregionale context. Door bij ontwikkelingen rekening te houden met het landschap behoud het ook in de toekomst identiteit waarmee de aantrekkelijkheid om er te wonen, te werken en te recreëren ook behouden worden of zelfs toenemen.
Water en groen leveren een belangrijke bijdrage aan opgaven als waterberging, hittestress en gezondheid. In een omgeving die steeds verder verstedelijkt, is een aantrekkelijke buitenruimte, zowel binnen als buiten de stad, van groot en toenemend belang als vestigingsfactor voor bewoners en bedrijven. Het is daarom belangrijk dat de onbebouwde ruimte in en tussen de steden aantrekkelijk en herkenbaar blijft. Er zijn maar weinig stedelijke regio’s in Europa met zo veel verschillende landschappen in de buurt van de steden.
Motivering Provinciaal Belang:
Landschappen overschrijden bestuurlijke grenzen. Het is wenselijk om nieuwe ontwikkelingen met een ruimtevraag op een vergelijkbare manier af te wegen in relatie tot de landschappelijke en bovenregionale context en dit niet per gemeente op verschillende wijze in te vullen. Er is ook een nationaal belang omdat landschappen als ruimtelijke eenheden in meerdere provincies liggen.
Het behouden en versterken van de kwaliteit van het landschap hangt samen met de ruimtevraag van een aantal functies, zoals bijvoorbeeld recreatie, agrarisch ondernemerschap, natuur, de waterhuishouding, energiewinning, wonen en bedrijvigheid. Door op bovenregionaal niveau af te stemmen hoeven niet alle functies op gelijke manier in ieder gebied te landen, maar kunnen afhankelijk van de kwaliteiten en draagkracht van het landschap, de functies evenwichtig verdeeld en waar mogelijk gecombineerd worden.
Toelichting:
De provincie Zuid-Holland heeft zowel cultuurlandschappen als natuurlandschappen. Cultuurlandschappen kenmerken zich doordat het land door de mens gemaakt is en veelal is ingericht voor landbouwkundig gebruik. In heel Zuid-Holland horen daar onmiskenbaar alle kunstwerken bij die het leven beneden NAP mogelijk maken, zoals, duinen, dijken, dammen, (water)molens, stuwen en gemalen. Natuurlandschappen hebben nog steeds een relatief hoog natuurlijk karakter. Uniek voor Zuid-Holland is de combinatie van deltalandschappen: het kustlandschap, het veenlandschap en het rivierdeltalandschap en het altijd nabije stedelijk landschap. Deze landschappen zijn ontstaan op het grensvlak van zout en zoet, van land, zee en rivieren. Ze vormen de grondslag voor de identiteit van Zuid-Holland.
Elk landschap vindt zijn oorsprong in de ondergrond: de bodem, geomorfologische kenmerken en het water. Binnen Zuid-Holland is daarbij grofweg een driedeling te maken tussen het complex van de kust (strand, duinen, strandwallen en strandvlakten), de natte veengronden en plassen ten oosten van de kust en de kleicomplexen (meest droogmakerijen) en wateren van de delta. Per landschappelijke eenheid stelt de provincie eisen ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen waarbij de identiteit van het landschap behouden blijft of versterkt wordt. Hierbij wordt een logische relatie gezocht tussen de ondergrond en het menselijk handelen. Zo wordt bij nieuwe ontwikkelingen aandacht gevraagd voor aardkundige en archeologische waarden, (het gebruiken van) de bestaande bodem, reliëf en het watersysteem, de natuurlijke dynamiek en landschapsvormende processen. Deze aandacht betaalt zich terug in een duurzame, veerkrachtige en robuuste ondergrond. Binnen het watersysteem zijn de rivieren, de zeearmen en andere watergangen belangrijke dragende structuren. Op onderdelen vraagt dit systeem om herstel van natuurlijke dynamiek en aandacht voor veiligheid.
Voor elk landschapstype zijn richtpunten opgesteld voor ruimtelijke ontwikkelingen. Hiermee wordt richting gegeven aan de manier waarop ontwikkelingen ingepast kunnen worden in de verschillende landschappen en hoe de ruimtelijke kwaliteit behouden of versterkt kan worden. Er wordt ook richting gegeven aan de manier waarop landschappen aangepast of getransformeerd kunnen worden. Structuurdragers zoals linten, dijken, water en infrastructuur bepalen in hoge mate de landschappelijke identiteit van Zuid-Holland, dat voor het grootste deel beneden N.A.P. gelegen is. Deze worden daarom in deze beleidskeuze apart benoemd, naast de landschappen.
De herkenbare landschappen in Zuid-Holland:
Algemeen geldende richtpunten ruimtelijke kwaliteit
- Verdichting vindt plaats in reeds bestaande verdichte zones.
- Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen
- Ontwikkelingen houden de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand. Het gaat hierbij om aardkundige waarden die door de natuur tot stand zijn gekomen.
- Waar mogelijk worden de archeologische waarden van deze structuren meer herkenbaar gemaakt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Genoemde archeologische waarden betreffen door de mens gemaakte fenomenen.
- Nieuwe ontwikkelingen dienen te passen binnen de structuur van het landschap.
- Nieuwe ontwikkelingen sluiten aan bij bestaande landschappelijk structuren en dragen waar mogelijk bij aan versterking van de groenblauwe structuur
- Waar mogelijk worden de cultuurhistorische waarden meer herkenbaar gemaakt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
1. Kustlandschappen
Ondergrond: Kustcomplex
Het kustlandschap is opgebouwd uit een opeenvolging van zee, strand, jonge duinen, strandvlakten en strandwallen parallel aan de kust. Deze langgerekte structuur is op twee plaatsen onderbroken: bij de monding van de Oude Rijn en bij de voormalige monding van de Maas. Veel strandwallen zijn in de loop van de tijd vergraven voor het zand of de bollenteelt, waardoor het kenmerkende reliëf is verdwenen. De duinen en het strand kennen een grote natuurlijke dynamiek en uitersten in omstandigheden: van droog en heet naar nat en koud of van zout naar zoet. Dit maakt het strand en de duinen ecologisch erg waardevol.
Richtpunten ruimtelijke kwaliteit
De volgende richtpunten worden in acht genomen:
- Ontwikkelingen versterken en gebruiken waar mogelijk de natuurlijke dynamiek en omstandigheden van de kust (duinen, strand en voordelta/vooroever).
- Ontwikkelingen houden het verschil herkenbaar tussen “hoog en droog” en “laag en nat” en bouwen voort op de parallelle kuststructuur.
- Veiligheidsmaatregelen zijn mede gericht op het versterken van het natuurlijk kustkarakter.
Strand- en duinlandschap
Dit is een reliëfrijk, overwegend niet gecultiveerd, zandlandschap van strand en jonge duinen met hoge natuur- en recreatiewaarden. Natuurlijke processen als verstuiving, vernatting en bosvorming zijn duidelijk zichtbaar door de voortdurende dynamiek van zand, golven en wind. Duingebieden worden afgewisseld door grote en kleine badplaatsen en havens. Het gebied is van belang voor de waterveiligheid en drinkwatervoorziening. De kust is een aantrekkelijke plek om te recreëren. Gedurende het strandseizoen kenmerkt het strand zich door een afwisseling van (drukke) strandopgangen en boulevards, waar strandtenten en strandhuisjes vaak het beeld bepalen, naar zeer rustige stranden zonder bebouwing. Dit contrast en deze diversiteit zijn kwaliteiten van het strand als belangrijke openbare en recreatieve ruimte van Zuid-Holland. Het is van groot belang om in de directe nabijheid van de stad plekken te weten waar rust en openheid het beeld bepalen.
Richtpunten ruimtelijke kwaliteit
De volgende richtpunten worden in acht genomen:
- Ontwikkelingen dragen bij aan of versterken de bijzondere landschappelijke en natuurlijke kwaliteit van het strand en de duinen.
- Ontwikkelingen dragen zorg voor het behoud van het openbare karakter en de afwisseling in de belevingskwaliteit (van druk naar rustig) langs de kust van Zuid-Holland. Nieuwe strandbebouwing voor verblijfsrecreatie nabij duingebied op rustige stranden is daarmee niet toegestaan.
In de volgende gebiedsprofielen zijn de specifieke kwaliteiten van dit landschap benoemd en uitgewerkt in ambities: Duin- en Bollenstreek, Duin, Horst en Weide, Delflandse Kust, Voorne-Putten en Goeree-Overflakkee.
Bollenlandschap
Het bollenlandschap is ontstaan door het vergraven van oude duinen en strandwallen en de aanleg van een fijnmazig vaartenstelsel ten behoeve van de bollenteelt. Kenmerkend is de afwisseling van kleurrijke bollenvelden (seizoensgebonden), verspreide bebouwing en begroeiing, vaarten en sloten. Bijzonder zijn de (restanten van) landgoederen en oude duinen. De ruimtelijke structuur wordt bepaald door een afwisseling van parallel aan de kustlijn gelegen open en verdichte zones.
Opgave:
De kwaliteit en herkenbaarheid van dit landschap komen steeds verder onder druk door toenemende bedrijfsbebouwing en verstedelijking die niet geënt is op een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur. Mede door intensivering van de bollenteelt raakt het gebied daarmee steeds verder versnipperd. Het zicht op de bollenvelden wordt door bebouwing steeds meer beperkt. Dit betekent dat een ontwikkeling bijdraagt aan een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur, op een logische plek in deze structuur ligt en toekomstbestendig is. Opgave hierbij is om de intensivering in de landbouw en de verstedelijking te koppelen aan een versterking van de landschappelijke structuur.
Richtpunten ruimtelijke kwaliteit
De volgende richtpunten worden in acht genomen:
- Verdichting vindt plaats in reeds bestaande verdichte zones.
- Ontwikkelingen dragen bij aan behoud en versterking van het zicht op de bollenvelden en de aantrekkelijkheid van het bollenlandschap.
Met het volgende richtpunt wordt rekening gehouden:
- Ontwikkelingen dragen bij aan het contrast tussen de open en nog gave strandvlakten en de voor de bollenteelt in cultuur genomen (afgezande) oude duinen en strandwallen.
In het gebiedsprofiel Duin- en bollenstreek zijn de specifieke kwaliteiten van dit landschap benoemd en uitgewerkt in ambities.
Landgoederenlandschap
Herkenbaar en afwisselend patroon van historische buitenplaatsen en landgoederen, volgroeide bossen en open ruimtes met nog deels een agrarische functie. Hier is de landschapsgradiënt van duin naar veen nog herkenbaar terug te vinden. Deze gebieden hebben een hoge recreatieve en cultuurhistorische waarde. Het inpassen van nieuwe gebruiksfuncties dient dan ook met grote zorgvuldigheid te gebeuren.
Richtpunten ruimtelijke kwaliteit
De volgende richtpunten worden in acht genomen:
- Ontwikkelingen dragen bij aan het vergroten van de herkenbaarheid van het landgoederenlandschap als samenhangend geheel.
- Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de afwisseling tussen beboste strandwallen met landgoederen en buitenplaatsen en open strandvlakten.
- Ontwikkelingen dragen bij aan de verbetering van de kwaliteit van het ensemble van het landhuis, bijgebouw, tuin en park en de herkenbaarheid van het landgoed in het landschap
In de volgende gebiedsprofielen zijn de specifieke kwaliteiten van dit landschap benoemd en uitgewerkt in ambities: Duin- en Bollenstreek, Duin, Horst en Weide, Delflandse Kust, Voorne-Putten
Schurvelingenlandschap
Het schurvelingenlandschap ligt ten westen en noorden van Ouddorp. Het is gevormd in de middeleeuwen door het uitgraven en ontginnen van het oorspronkelijke duinlandschap. Hierdoor ontstonden akkertjes (haaymeten), omgeven door zandwallen (schurvelingen). In veel gevallen zijn de schurvelingen in de 19e en 20e eeuw opgehoogd toen de tussengelegen akkers verder werden uitgegraven voor een beter grondwaterpeil. De nieuwere zandwallen zijn 2 tot 4 meter hoog en begroeid met houtachtige elementen zoals eik, iep en brem. De hoogte van de beplante wallen in verhouding tot de afmetingen van de kleinschalige open akkers maken van de akkers een soort kamers. Het schurvelingenlandschap is sterk verweven met de lintenstructuur in en rondom Ouddorp. Het huidige gebruik van de kleinschalige kavels is afwisselend (agrarisch, wonen, tuinen, et cetera). Uitbouwen / versterken van het schurvelingenpatroon kan als basis dienen voor nieuwe ontwikkelingen.
Richtpunten ruimtelijke kwaliteit
De volgende richtpunten worden in acht genomen:
- Behoud en versterking van het afwisselende en kleinschalige karakter van het landschap door behoud en herstel van de wallen (met begroeiing) en herkenbaar houden van de open en groene kamers.
- Nieuwe ontwikkelingen dienen te passen binnen de kleinschalige structuur van het landschap.
In het gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee zijn de specifieke kwaliteiten van dit landschap benoemd en uitgewerkt in ambities.
2. Veenlandschappen
Ondergrond: Veencomplex
Een groot deel van Zuid-Holland bestaat uit veengronden met een hoge waterstand. Het veen kent een geringe draagkracht. Daarnaast vinden we hier een groot aantal bestaande en voormalige plassen. De voormalige plassen zijn drooggemalen en staan bekend als droogmakerijen. De ondergrond in deze droogmakerijen varieert van venig tot (oude zee)klei.
Binnen het veengebied is een aantal plekken waar in de ondergrond nog grote veenpakketten aanwezig zijn, met daarin differentiatie in het soort veen en de dikte van het veenpakket. Niet alleen zijn deze veenpakketten van bijzondere waarde, ook zijn deze gebieden afhankelijk van het soort veen en de dikte van het veenpakket gevoelig tot zeer gevoelig voor bodemdaling.
Richtpunten ruimtelijke kwaliteit
De volgende richtpunten worden in acht genomen:
- Ontwikkelingen in het veenlandschap dragen zorg voor behoud van het veen en zijn met name bij de diepe veenpakketten gericht op het beperken van de bodemdaling.
- Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden
In de volgende gebiedsprofielen zijn de specifieke kwaliteiten van dit landschap benoemd en uitgewerkt in ambities: Duin- en Bollenstreek, Hollandse Plassen, Duin, Horst en Weide, Wijk en Wouden, Boskoop, Gouwe Wiericke, Krimpenerwaard, Alblasserwaard, Midden-Delfland, Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas.
Veenweidelandschap
De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de (regelmatige) verkavelingspatronen. Het landschap is tussen deze structuren weids met lange zichtlijnen. Andere kenmerken zijn de smalle kavels, vele sloten met hoog waterpeil en overwegend grasland als bodemgebruik. Het agrarisch gebruik overheerst. Belangrijke kenmerken van het veenweidegebied zijn het contrast tussen (meer verdichte) hooggelegen boezems, linten en bovenlanden en het uitgestrekte, ingeklonken veen (open gebied). Veenstromen, dijken en kades vormen landschappelijke structuurdragers en begrenzen de (open) poldereenheden. Het gebruik richt zich op behoud van de maat van de poldereenheden, het verkavelingspatroon, de beplanting, de kades en dijken en de zichtbaarheid van water in de vorm van sloten, weteringen en boezems. Een duurzaam gebruik en eigenaarschap van het veen(weide)gebied is van belang. Het maken van nieuwe (agrarische) natuurlandschappen met een (extensieve) recreatieve functie behoort daarbij tot de mogelijkheid. In het oosten van de provincie is het veengebied vermengd met oeverwallen en kommen van het rivierenlandschap. In delen is het voor de oeverwallen kenmerkende fruitteelt aanwezig. De kommen zijn grootschalig met regelmatige (cope)verkaveling, maar gaan al snel over in het veenweidelandschap. Deze overgangen zijn nauwelijks tot niet zichtbaar en staan dan ook niet op kaart.
Richtpunten ruimtelijke kwaliteit
De volgende richtpunten worden in acht genomen:
- Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden
- Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.
- Nieuwe agrarische bedrijven liggen aan bestaande ruilverkavelingslinten of op een zeer goed bereikbare locatie voor zwaar verkeer. Ze vormen visuele eilanden in het veenweidelandschap door stevige, passende beplanting en een ligging op ruime afstand van elkaar.
Met het volgende richtpunt wordt rekening gehouden:
- Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen.
In de volgende gebiedsprofielen zijn de specifieke kwaliteiten van dit landschap benoemd en uitgewerkt in ambities: Hollandse Plassen, Duin, Horst en Weide, Wijk en Wouden, Gouwe Wiericke, Krimpenerwaard, Alblasserwaard, Midden-Delfland, Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas.
Ondergrond: Oude Zeeklei
Zuid-Holland kent een aantal droogmakerijen waar (in de toekomst) verzilting optreedt en het waterbeheer steeds lastiger wordt. Bij grote diepte kan daarnaast een waterveiligheidsvraagstuk spelen. Zorgvuldige omgang met het watervraagstuk (kwalitatief en/ of kwantitatief) is in deze droogmakerijen van belang.
Richtpunt ruimtelijke kwaliteit
Het volgende richtpunt wordt in acht genomen:
- Ontwikkelingen in droogmakerijen leveren een bijdrage aan een duurzame waterhuishouding.
In de volgende gebiedsprofielen zijn de specifieke kwaliteiten van dit landschap benoemd en uitgewerkt in ambities: Hollandse Biesbosch, IJsselmonde, Voorne-Putten, Hoeksche Waard, Goeree-Overflakkee.
Sierteelt op veen
Kleinschalig besloten landschap met boom- en sierteelt. Door intensivering van de sierteelt verandert het gebied. Er is een toename van kassen en steeds meer sloten worden gedempt. De uitdaging zit in de combinatie van een rendabele bedrijfsvoering voor de sierteelt met respect voor de gebiedseigen karakteristieken. Belangrijke kenmerken van dit gebied zijn de structurerende watergangen (ofwel zichtsloten), windakkers en doorzichten, kavelrichting en –structuur, waarbij de ontginningslinten nog steeds herkenbaar zijn als lint. Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan het contrast tussen het besloten, kleinschalige karakter van de sierteelt enerzijds en het omliggende open veenweidelandschap anderzijds. Schaalvergroting wordt gebaseerd op de historische copeverkaveling.
Richtpunten ruimtelijke kwaliteit
De volgende richtpunten worden in acht genomen:
- De structurerende watergangen (zichtsloten) worden niet gedempt en resterende windakkers blijven behouden.
- Schaalvergroting wordt gebaseerd op de historische copeverkaveling.
Met het volgende richtpunt wordt rekening gehouden:
- Ontwikkelingen in de rand van het sierteeltgebied dragen bij aan goede overgangskwaliteit naar het omliggend veenweide- en droogmakerijenlandschap.
In het gebiedsprofiel Boskoop zijn de specifieke kwaliteiten van dit landschap benoemd en uitgewerkt in ambities.
Onverveende bovenlanden
Een bovenland is een smalle strook onvergraven veengrond aan weerszijden van een veenstroom of wetering,met een scherpe overgang naar de aangrenzende droogmakerijen. Als het ware een herinnering aan het oude veenlandschap te midden van het nieuwere landschap. De bovenlanden kennen een kleinschalig en relatief besloten en groen karakter. Bebouwing en erfbeplanting bepalen het beeld net als menging van veel verschillende functies. De diversiteit en het multifunctionele karakter zijn kenmerken van de linten. Ruimtelijke verdichting is mogelijk als dit bijdraagt aan het groene karakter van de bovenlanden en geen tot nauwelijks verkeersaantrekkende werking heeft.
Richtpunt ruimtelijke kwaliteit
Met het volgende richtpunt wordt rekening gehouden:
- Ontwikkelingen dragen bij aan de contrasten tussen het (oude) bovenland (hooggelegen, besloten, kleinschalig karakter) en de aangrenzende droogmakerijen (laaggelegen, grootschalig, weids).
In de volgende gebiedsprofielen zijn de specifieke kwaliteiten van dit landschap benoemd en uitgewerkt in ambities: Hollandse Plassen, Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas, Midden-Delfland.
Plassen
Kenmerkende onderdelen van het natte veenlandschap zijn de plassen. Voor een deel natuurlijk ontstaan, voor een ander deel het gevolg van turfwinning in het verleden. Daarbij is soms het oude ontginningspatroon nog zichtbaar in de legakkers en petgaten (Nieuwkoopse Plassen), soms zijn echter na de turfwinning door de werking van wind en water grote plassen ontstaan. De plassen in het veenlandschap zijn daarmee als cultuurlandschap én als natuurlandschap te beschouwen. Ze hebben belangrijke ecologische, recreatieve en toeristische kwaliteiten en spelen een rol in de waterhuishouding van het veenlandschap.
Richtpunt ruimtelijke kwaliteit
Met het volgende richtpunt wordt rekening gehouden:
- Ontwikkelingen in of nabij de plassen dragen bij aan de ecologische, recreatieve, cultuurhistorische en waterhuishoudkundige kwaliteiten van de plassen en hun omgeving.
In de volgende gebiedsprofielen zijn de specifieke kwaliteiten van dit landschap benoemd en uitgewerkt in ambities: Hollandse Plassen, Gouwe Wiericke, Bentwoud-Rottemeren, Zuidplas.
Droogmakerijenlandschap (klein en veen)
Droogmakerijen zijn ontstaan uit natuurlijke meren en uit verveningen. Ze hebben een duidelijke begrenzing door een ringdijk, ringvaart of oude hoge oeverlanden. Het landschap is visueel open (tenzij het is verstedelijkt), grootschalig en ligt gemiddeld enkele meters lager dan de omgeving. De droogmakerij kent een aangelegd watersysteem met hoofdtochten, gemaal en een regelmatige basisverkaveling. Ontginningsboerderijen liggen op regelmatige afstand langs de ontginningsweg. Elke droogmakerij heeft haar eigen ordening en maat; kavelgrootte en lengte-breedte-verhouding zijn uniek. Deze typerende opbouw is bepalend voor de manier van inpassing van nieuwe ontwikkelingen. In sommige gebieden is de (historische) relatie tussen droogmakerij en molengang (toentertijd om diepere plassen droog te malen) nog herkenbaar. Dit zijn bijzondere elementen in het Zuid-Hollandse landschap.
Een aantal droogmakerijen is niet geheel uitgeveend. Ten opzichte van de droogmakerij met klei als ondergrond is de droogmakerij met veen in de ondergrond waterrijker, vaak kleinschaliger (vooral de kavelmaat) van opzet en is de bodem minder draagkrachtig. Dit is terug te zien in het gebruik en het beeld van de droogmakerijen.
Richtpunten ruimtelijke kwaliteit
Droogmakerijen (klei en veen)
De volgende richtpunten worden in acht genomen:
- Behoud van de (ring)dijk en/of vaart als herkenbare landschappelijke structuurdrager en begrenzing van de droogmakerijpolders.
- De droogmakerij blijft als eenheid herkenbaar door het beleefbaar houden van de randen (ringdijk of –vaart) en het hoogteverschil tussen laaggelegen droogmakerij en omringend land.
Droogmakerijen (klei)
Met het volgende richtpunt wordt rekening gehouden:
- Nieuwe ontwikkelingen in de droogmakerij worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, passend bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling, met strakke groene omzoming en behoud van ruime doorzichten.
Droogmakerijen (veen)
De volgende richtpunten worden in acht genomen:
- Bewaren verkavelingspatroon. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
- Behoud van maat en weidsheid van de poldereenheden. Eventuele nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.
In de volgende gebiedsprofielen zijn de specifieke kwaliteiten van dit landschap benoemd en uitgewerkt in ambities: Duin- en Bollenstreek, Wijk en Wouden, Gouwe Wiericke
3. Rivierdelta landschappen
Een aantal Zuid-Hollandse eilanden kent nog steeds een eilandkarakter: omlijst door deltawateren met beperkte verbindingen met de andere eilanden of het vasteland. Ze zijn gelegen in de luwte van de Randstad en vormen landschappelijk een geheel met Zeeland. IJsselmonde en het Eiland van Dordrecht zijn daarentegen meer onderdeel van het stedelijk netwerk. De drie eilanden Goeree-Overflakkee, Hoeksche Waard en Voorne-Putten hebben elk een eigen karakter. Dit karakter wordt mede gevormd door de verschillen in afstand tot en de verbinding met het stedelijk gebied, de landschappelijke opbouw van de eilanden zelf en de aard van het omringende water. Versterken van het deltakarakter en vergroten van de diversiteit van karakters van de eilanden draagt bij aan het behoud van diversiteit in de Delta. Een opgave is het om de recreatieve gebruikswaarde van de eilanden te vergroten in combinatie met een gebiedsspecifieke, in de omgeving passende inrichting. Ontwikkelingen aan de rand van de eilanden dienen bij te dragen aan het versterken van het stoere deltakarakter en passen bij de maat en schaal van dijk en open wateren. Ontwikkelingen worden
benaderd in het licht van het eiland als geheel, waarbij bijvoorbeeld in Voorne-Putten en Hoeksche Waard een duidelijk verschil zit tussen de ‘dynamische’ noordrand en het ‘luwe’ zuiden.
Ondergrond: Rivierdeltacomplex
Zoals overal in Zuid-Holland heeft het water en het menselijk handelen grote invloed gehad op de geomorfologie van dit deel van de provincie. Het land in de delta is vergroot door aanleg van dijken rond droogvallende gronden.
Ondergrond: Jonge zeeklei
De gronden in het deltacomplex bestaan overwegend uit kleigronden. Dit zijn voedselrijke, draagkrachtige gronden. De deltawateren zijn onderdeel van het deltacomplex. De estuariene dynamiek is een belangrijk natuurlijk gegeven. Nauw verbonden met de deltawateren zijn de niet ingepolderde, buitendijkse kleigronden.
Dit betreft de slikken, (bekade) gorzen, grienden, wilgenbossen en de uiterwaarden langs de rivieren. Het zijn natuurlijke landschappen waar ruimte is voor dynamische processen.
Richtpunt ruimtelijke kwaliteit
Met het volgende richtpunt wordt rekening gehouden:
- Ontwikkelingen bij aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoetzoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden.
In de volgende gebiedsprofielen zijn de specifieke kwaliteiten van dit landschap benoemd en uitgewerkt in ambities: Hollandse Biesbosch, IJsselmonde, Voorne-Putten, Hoeksche Waard, Goeree-Overflakkee.
Rivierklei en veen
De komgronden en oeverwalgebieden van het rivierengebied in Zuid-Holland zijn opgebouwd uit rivierklei en liggen vooral in het oosten van de provincie. Ze zijn vermengd met de veenondergrond. De oeverwallen vormen plaatselijk hogere/drogere delen binnen het veengebied. Dit is terug te zien in het landschap.
Richtpunt ruimtelijke kwaliteit
Met het volgende richtpunt wordt rekening gehouden:
- Ontwikkelingen in het rivierengebied houden het verschil tussen komgronden en oeverwallen herkenbaar.
In de volgende gebiedsprofielen zijn de specifieke kwaliteiten van dit landschap benoemd en uitgewerkt in ambities: Hollandse Plassen, Wijk en Wouden, Gouwe Wiericke, Krimpenerwaard, Alblasserwaard, Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas.
Zeekleipolderlandschap
Zeekleipolders
Een zeekleipolder is qua oorsprong een ronde opwaspolder (oorspronkelijk opgeslibde en daarna ingepolderde eilandjes in getijdenwater) of langgerekte aanwaspolder (aangeslibd en ingepolderd land tegen bestaande polders) en daarna omgeven door dijken. De kreken in deze polders (herkenbaar door microreliëf en een kronkelige loop) en beplante dijken zijn belangrijke structurerende elementen. Er is een grote mate van openheid met contrasten tussen buitendijkse natuur en strak verkavelde agrarische polders. De dorpen liggen als compacte kernen in het landschap, veelal op het kruispunt van een dijk en een kreek aan de rand van een
polder. Overige bebouwing ligt langs de dijken en spaarzaam in de polders zelf. Kenmerkende contrasten tussen de regelmatige patronen in de polder van wegen en verkaveling en de kronkelige kreken. Havenkanalen vormen plaatselijk bijzondere elementen, waarbij ontwikkelingen langs de kanalen de ruimtelijke en recreatieve relatie tussen dorp en open water versterken.
Richtpunten ruimtelijke kwaliteit
De volgende richtpunten worden in acht genomen:
- Versterken van de kreek als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het zeekleilandschap.
- Bebouwing concentreert zich in of bij compacte kernen, niet in het open middengebied van de polders.
Met de volgende richtpunten wordt rekening gehouden:
- Ontwikkelingen dragen bij aan het versterken van de karakteristieke kenmerken van de eilanden en de verschillen daartussen.
- Ontwikkelingen aan de rand van de eilanden passen bij de maat en schaal van de dijk en de deltawateren.
- Herkenbaar houden van het patroon van (ronde) opwas- en (langgerekte) aanwaspolders door behouden en versterken van de (beplante) dijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager in contrast met de grootschalig, open polder.
- Behoud van het contrast tussen de binnendijkse akkerbouwpolders en buitendijkse natuur.
In de volgende gebiedsprofielen zijn de specifieke kwaliteiten van dit landschap benoemd en uitgewerkt in ambities: Hollandse Biesbosch, IJsselmonde, Voorne-Putten, Hoeksche Waard, Goeree-Overflakkee.
Zeekleipolders met veenkern
Temidden van de zeekleipolders liggen ingedijkte ‘restanten’ van het oude veenlandschap. Kenmerkend zijn het kleinschalig dijkenpatroon en de relatief onregelmatige verkaveling. Dit zijn veelal de eerste bedijkte polders van de (noordelijke) eilanden. Veenrestanten bepalen het beeld
Richtpunt ruimtelijke kwaliteit
Het volgende richtpunt wordt in acht genomen:
- Ontwikkelingen dragen bij aan het herkenbaar houden van het kleinschalige dijkenpatroon en de relatief onregelmatige verkaveling.
In de volgende gebiedsprofielen zijn de specifieke kwaliteiten van dit landschap benoemd en uitgewerkt in ambities: Hoeksche Waard, Voorne-Putten.
Buitendijks natuurlandschap
Dit betreft de slikken, (bekade) gorzen, grienden, wilgenbossen en de uiterwaarden langs de rivieren. Het zijn natuurlijke landschappen waar ruimte is voor dynamische processen. Waar mogelijk kan de recreatieve toegankelijkheid van deze gebieden vergroot worden. Versterken van het contrast in de mate van natuurlijkheid tussen binnen- en Buitendijks gebied.
Richtpunten ruimtelijke kwaliteit
Het volgende richtpunt wordt in acht genomen:
- Behoud of vergroten van ruimte voor dynamische natuurlijke processen, waterstanden en zoetzoutovergangen.
Met het volgende richtpunt wordt rekening gehouden:
- Ontwikkelingen dragen bij aan het behouden of versterken van het contrast in natuurlijkheid tussen binnen en buitendijks gebied.
In de volgende gebiedsprofielen zijn de specifieke kwaliteiten van dit landschap benoemd en uitgewerkt in ambities: Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas, Krimpenerwaard, Alblasserwaard, Hollandse Biesbosch, IJsselmonde, Voorne-Putten, Hoeksche Waard, Goeree-Overflakkee.
4. Stedelijke landschappen
In dit landschap bestaat de klassieke tegenstelling tussen stad en ommeland niet meer. Woon- en werkbebouwing, parken, routes, randen, recreatiegebieden, weidegronden, natuur en wegen mengen zich in dit landschap met elkaar. De ruimte is hier gering, alles zit dicht bij elkaar en is van invloed op elkaar. Dat maakt de opgave voor de ruimtelijke kwaliteit alleen maar groter en spannender. Alles wat ontwikkeld wordt, dient in goede samenhang ontwikkeld te worden. Bij de huidige woningbouwopgave gaat het niet alleen om de woningbouw maar om ‘verstedelijking’ en dus evenzeer om de leefomgeving, het groen, het landschap en de klimaatadaptatie.
Er is in Nederland geen provincie zo verstedelijkt als Zuid-Holland. Aard en karakter van de Zuid-Hollandse binnensteden zijn in eerste instantie bepaald door het onderliggende landschapstype waarop zij gelegen zijn. Het stedelijk gebied is als apart landschap opgenomen omdat het een eigen herkenbaar karakter heeft ontwikkeld met een duidelijk andere identiteit dan de buitengebied en medebepalend is voor de beleving en kwaliteit van Zuid-Holland.
Stedelijk gebied
Binnen het stedelijk gebied vallen:
• De grotere stedelijke agglomeraties met aansluitend stedelijke bebouwing met meer dan 30.000 inwoners:
o De Haagse, bestaande uit Den Haag, Delft, Delfgauw, Leidschendam-Voorburg, Rijswijk, Wateringen en Nootdorp.
o Rotterdamse, bestaande uit Rotterdam, Schiedam, Vlaardingen, Maassluis, Spijkenisse, Hoogvliet, Ridderkerk, Barendrecht, Krimpen aan den IJssel, Nieuwerkerk aan den IJssel en Capelle aan den IJssel.
o Leidse, bestaande uit Leiden, Katwijk, Oegstgeest, Leiderdorp, Zoeterwoude-Rijndijk en Voorschoten.
o Dordtse, bestaande uit Dordrecht, Zwijndrecht, Hendrik-Ido-Ambacht, Papendrecht, Sliedrecht, Hardinxveld-Giessendam, Alblasserdam.
• De grotere kernen in de provincie:
o Alphen aan de Rijn
o Zoetermeer
o Gouda, Waddinxveen
o Gorinchem
o Berkel en Rodenrijs
o Maassluis
o Hellevoetsluis
Richtpunten ruimtelijke kwaliteit
Met de volgende richtpunten wordt rekening gehouden:
Algemene richtpunten
- De meeste verstedelijkte landschappen zijn niet meer kenmerkend door het onderliggende landschapstype, maar door de tijdsgeest waarin de stedenbouwkundige structuur ontworpen is.
- Onderliggende landschapskenmerken en cultuurhistorische elementen en - lijnen in het stedelijk weefsel maken de steden uniek en ‘leesbaar’. Zij helpen bij de oriëntatie.
- Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
- Het bundelen van economische kansen rondom toplocaties en tegelijkertijd het beter benutten van bestaande werklocaties voor een divers portfolio aan werk- en woonmilieus met oog op functiemenging en ruimte voor bedrijvigheid in de stad.
- Nieuwe ontwikkelingen dienen bij te dragen aan het tegengaan van bodemdaling
Specifieke richtpunten
Verstedelijking (relatie met beleidskeuze verstedelijking)
- Verstedelijking vindt vooral binnen bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) en binnen invloedsgebied van hoogwaardig openbaar vervoer (HOV) plaats.
- Aandacht voor een koppeling met het Landschapspark versterkt het groene netwerk van Zuid-Holland waardoor de leefkwaliteit van bewoners en werknemers wordt verbeterd.
- Naoorlogse wijken nabij HOV-knopen bieden kansen voor verstedelijking en herstructurering. Deze wijken hebben vaak nog veel potentie, zien verschillende opgaven op zich afkomen en kunnen een kwaliteitsimpuls gebruiken.
- De provincie stuurt daarom op meer ruimte voor betaalbare bedrijfsruimte in woningbouwplannen en omgekeerd op meer woningbouw boven bedrijven in monofunctionele bedrijventerreinen. Hiermee wordt nabijheid van wonen, werken en voorzieningen gecreëerd. Dit draagt bij aan de opgave om gezondheid, veiligheid en ruimtelijke kwaliteit te verbeteren.
- De provincie stuurt op binnenstedelijke verdichting van de naoorlogse wijken in overleg met gemeenten, corporaties en andere partijen. Kansen voor wonen, werken en voorzieningen worden bekeken in samenhang met bereikbaarheid, het verbeteren van de leefomgeving en de ruimtelijke kwaliteit, sociale achterstanden en duurzaamheid. Door te sturen op de synergie tussen de verschillende deelopgaven kan verstedelijking een integrale kwaliteitsverbetering bereiken die in deze wijken nodig is.
- Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur. Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
Groenblauwe stedelijke structuur (relatie met beleidskeuze groenblauwe stedelijke structuur)
- Nieuwe ontwikkelingen sluiten aan bij bestaande landschappelijk structuren en dragen waar mogelijk bij aan versterking van de stedelijke groenblauwe structuur. Daarbij gaat het ook om de recreatieve kwaliteit en de bijdrage aan klimaatbestendigheid en de biodiversiteit.
- Goede groene verbindingen vanuit de haarvaten van het stedelijk gebied met het buitengebied, conform de visie van het Landschapspark Zuidvleugel, zijn essentieel voor de relatie van het stedelijk gebied met het buitengebied. Dergelijke verbindingen bieden bovendien de basis voor recreatieve verbindingen en voor woon- werkverkeer.
Hoogstedelijk gebied (relatie met beleidskeuze verstedelijking)
- Hoogstedelijk gebied kenmerkt zich door een hoge mate van ‘verstening’ en hoogbouw. Opgave hier is het aantrekkelijk en leefbaar houden van de leefomgeving. Ook klimaatadaptatie vraagt om de nodige aanpassingen om extreme neerslag op te vangen en hittestress te voorkomen. Voldoende groen in deze gebieden zorgt niet alleen voor verkoeling, maar ook voor wateropvang, de productie van zuurstof en de zuivering van lucht. De huidige verstedelijkingsopgave zal zorgen voor (nog) meer verdichting in het stedelijk landschap, dit maakt de noodzaak voor combinatie met klimaatadaptatie en leefbaarheid, waaronder groen nog groter. Er is een relatie met ruimtelijke kwaliteit die niet conflicterend is maar juist ondersteunend.
- Ontwikkelingen in stationsgebieden en rond andere HOV knooppunten (waaronder R-net bushaltes) dragenbij aan de versterking van de (hoog)stedelijke kwaliteit ter plaatse.
Cultuurhistorie (relatie met beleidskeuze Beleven en benutten van erfgoed)
- Historische binnensteden hebben een grote cultuur historische waarde met vaak hoge ruimtelijke kwaliteit. Veel van deze binnensteden zijn al vanuit het rijk en vanuit de gemeenten beschermd als beschermd stads-en dorpsgezicht. Ook voor de provincie zijn dit belangrijke delen van het stedelijk gebied. We onderschrijven de bescherming ervan door rijk en gemeenten.
- Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
Stads- en dorpsranden
- De stads- en dorpsranden van de provincie zijn plekken met bijzondere potentie voor het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Het zijn overgangsplekken waar de contrasten tussen de verschillende landschappen goed beleefd kunnen worden. In deze gebieden is nadrukkelijk aandacht nodig voor de doorgaande landschappelijke structuren, de recreatieve verbindingen tussen stad en land en het ontwerp en de inrichting van de stads- en dorpsrand zelf. Ontwikkelingen in deze randen vragen daarom om extra aandacht voor een zorgvuldige inpassing en een optimale ruimtelijke kwaliteit.
- De provincie hecht grote waarde aan het open houden van waardevolle landschappen. Uitbreidingen van steden en dorpen zijn alleen mogelijk indien deze ontwikkelingen bijdragen aan het verbeteren van de belevingswaarde, de gebruikswaarde en de toekomstwaarde van de stads- en dorpsrand.
o Belevingswaarde: ontwikkelingen dragen bij aan een optimale belevingswaarde van de bebouwde kom vanuit het landelijke gebied én een optimale belevingswaarde van het landelijk gebied vanuit de bebouwde kom.
o Gebruikswaarde: Uitbreidingen van dorpen en steden met meer dan 12 woningen in de stads- en dorpsrand, dragen bij aan het verbeteren van de gebruikswaarde van de rand. De provincie streeft ernaar om de randen zoveel mogelijk openbaar toegankelijk te maken en paden en recreatieve routes tussen de bebouwde kom en het landschap te versterken.
o Toekomstwaarde: bij ontwikkelingen wordt rekening gehouden met de toekomstwaarde van de plek in brede zin. Een ontwikkeling draagt bij aan brede opgaven zoals het versterken van de groenblauwe structuur, de biodiversiteit, klimaatadaptatie, het bieden van maatschappelijke meerwaarde en het vergroten van de sociale betekenis van de stads- of dorpsrand.
Bedrijventerreinen (relatie met beleidskeuze Concurrerende en toekomstbestendige bedrijventerreinen)
- Ontwikkelingen op en rond natte bedrijventerreinen sluiten aan bij het industriële en logistieke land-waterkarakter en dragen bij aan een gepaste overgang tussen terrein en omgeving
Glaslandschap
Oostland en Westland. Glastuinbouwgebieden met de bijbehorende kernen
• Westland, bestaande uit Naaldwijk, Honselersdijk, ’s Gravenzande, Monster, Poeldijk, Maasdijk, Heenweg, Kwintsheul, De Lier en Ter Heijde
• Oostland, bestaande uit Bleiswijk, Bergschenhoek, Berkel en Rodenrijs, Pijnacker, Waddinxveen en Zuidplas.
Richtpunten ruimtelijke kwaliteit
Met de volgende richtpunten wordt rekening gehouden:
- Nieuwe ontwikkelingen in de glastuinbouw sluiten aan bij bestaande landschappelijk structuren en dragen waar mogelijk bij aan versterking van de groenblauwe structuur.
- Ontwikkelingen aan de rand van een glastuinbouwgebied dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).
Zeehavenlandschap
Groot industrieel complex aan de zuidzijde van de Nieuwe Waterweg en de noordzijde van het Hartelkanaal/ A15, van de Waalhaven tot Maasvlakte II
• Met daarin de kernen Heijplaat, Pernis en Rozenburg
Richtpunten ruimtelijke kwaliteit
Met de volgende richtpunten wordt rekening gehouden:
- Ontwikkelingen in en rond de mainport sluiten aan bij het grootschalig industriële en logistieke havenkarakter.
- Het Rotterdamse havengebied verandert van een klassieke haveneconomie naar een kennisintensief complex gebaseerd op (informatie)technologie, hernieuwbare grondstoffen en innovatieve diensten. Laat die transitie de ruimtelijke kwaliteit versterken.
- De energietransitie zal het gebruik en aanzicht van het Rotterdamse havengebied veranderen. Laat die transitie de ruimtelijke kwaliteit versterken.
5. Landschappelijke structuurdragers
Linten
Linten vormen een belangrijk onderdeel van het Zuid-Hollandse landschap. De meeste linten hebben een belangrijke cultuurhistorische betekenis en worden vaak gebruikt als recreatieve route. Ontwikkelingen langs de linten dienen daarom zeer zorgvuldig ingepast te worden.
Definitie: Linten worden gevormd door lineaire, deels aaneengesloten bebouwing langs wegen, waterwegen of dijken en hebben een sterke relatie met het omliggende landschap. Ze bepalen mede de kenmerken van het landschap en zijn daarvan niet los te zien.
Richtpunten ruimtelijke kwaliteit
De volgende richtpunten worden in acht genomen:
- Behouden van de doorzichten vanaf de dijk op het achterliggende landschap.
- Kleinschalige nieuwe ontwikkelingen langs linten zijn mogelijk indien er sprake is van de functieverandering van de bebouwing van een perceel, bijvoorbeeld van een agrarische functie naar een woonfunctie (voorheen ‘ruimte voor ruimte’ genoemd).
- Linten behouden hun lineaire karakter. Individuele ontwikkelingen door de tijd heen horen bij linten. Inpassen van nieuwe bebouwing op een onbebouwd perceel, kan in een lint, met vrij staande bebouwing met behoud van doorzichten naar het achterliggende landschap.
- Het bestaande slotenpatroon behouden.
Met de volgende richtpunten wordt rekening gehouden:
- Karakter: ontwikkelingen dienen te passen in het karakter van het lint. Dit betekent dat de ontwikkeling aansluit op het profiel van het lint, de maat en schaal van de bebouwing aan het lint en de inpassing van de percelen in het landschap.
- Grootschalige ontwikkelingen: bij de uitbreiding van steden of dorpen blijft het lint herkenbaar als bebouwingsvorm. Dit betekent dat op gepaste afstand van het lint gebouwd wordt, waarbij het landschap, het lint en de nieuwe ontwikkeling bepalend zijn voor deze afstand. Het lint behoudt zijn eigen gezicht.
Water en dijken
Water bepaalt in hoge mate de landschappelijke identiteit van Zuid-Holland, dat voor het grootste deel beneden N.A.P. gelegen is. Het beleefbaar en toegankelijk maken van dit water vergroot dan ook de recreatieve gebruikswaarde en het vestigingsklimaat van de gehele provincie. Een terugkerend element in alle landschapstypen zijn dijken. In dit laaggelegen deel van Nederland zijn zij van essentieel belang voor onze veiligheid. De dijken manifesteren zich duidelijk in het landschap van Zuid-Holland, per landschapstype echter vaak net weer even anders. Zo zien we langs de kust vooral duinen, terwijl we elders vooral dijken of kaden zien en langs de grote rivieren zijn die dijken hoger en breder dan de kaden die we langs de weteringen in het veenweidegebied zien.
Richtpunt ruimtelijke kwaliteit
Met het volgende richtpunt wordt rekening gehouden
- Het is voor de provinciale landschapsstructuur en ruimtelijke kwaliteit belangrijk dat bij herstructurering of nieuwe ontwikkelingen rekening wordt gehouden met ‘het ruimtelijk perspectief dijken’: Bij een dijkversterkingsopgave is de waterveiligheidsfunctie van de dijk uitgangspunt, maar er moet altijd breder gekeken worden naar andere opgaven en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit.
Zeearmen
Richtpunten ruimtelijke kwaliteit
Met de volgende richtpunten wordt rekening gehouden:
- Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden.
- Ontwikkelingen houden rekening met hun invloed op het watersysteem als geheel en dragen bij aan een duurzame en zo eenvoudig mogelijke werking van dit systeem.
- Ontwikkelingen dragen bij aan het verbeteren van de zichtbaarheid en toegankelijkheid van het oppervlaktewater.
- Ontwikkelingen versterken de samenhang en continuïteit in het watersysteem als dragende ecologische en recreatieve structuur van Zuid-Holland. Ruimte voor natuurlijke dynamiek is hierbij een uitgangspunt.
Infrastructuur
De provincie werkt aan duurzame en toekomstbestendige infrastructuur ten behoeve van bereikbaarheid en veiligheid. Daarnaast dragen we bij aan het behalen van andere maatschappelijke opgaven en doelstellingen.
Richtpunten ruimtelijke kwaliteit
De volgende richtpunten worden in acht genomen:
- Buiten het stedelijk gebied worden rijks- en provinciale -wegen niet als verstedelijkingsas benut.
- Nieuwe stedelijke ontwikkelingen die een relatie met de weg hebben concentreren zich bij de op –en afritten van de weg.
- Nieuwe infrastructuur wordt aangelegd als een logische verbinding van A naar B die bijdraagt aan het leesbaar houden van de landschapskarakteristieken.
- Daar waar een weg tegelijkertijd de rand van bebouwing vormt, is extra aandacht vereist voor de kwaliteit van de stads- of dorpsrand, waaronder doorgaande verbindingen tussen stad en ommeland.
Met de volgende richtpunten wordt rekening gehouden:
- Bij nieuwe provinciale wegen beweegt de weg waar mogelijk mee met de hoofdrichting van het landschap.
- Nieuwe of aan te passen infrastructuur wordt altijd beschouwd als een integrale gebiedsopgave inclusief inpassingsvraagstukken. Hieronder wordt naast ligging in het landschap ook verstaan; zorgvuldig omgaan met doorlopende landschappelijke structuren, logische oplossingen voor doorgaande ecologische en recreatieve verbindingen en behoud van gebruiks- en belevingswaarde van het omliggend gebied en logische verbinding met aansluitende infrastructuur.
- Een visuele relatie tussen weg en omgeving is gewenst. Waar wegen landschappelijke hoofdstructuren kruisen, dient de landschappelijke lijn als afzonderlijke structuur zichtbaar en herkenbaar te blijven. Deze ‘contactpunten’ (bijvoorbeeld tunnels, viaducten, aquaducten) worden met zorg ontworpen en de ruimtelijke kwaliteit wordt onderbouwd in de beeldkwaliteitsparagraaf.
- Ontwikkelingen in stad en land houden rekening met het zicht vanuit de trein op de omgeving.
- Voorkomen van (nieuwe) obstakels en omwegen in het recreatief netwerk.
- Handreiking infrastructuur
6. Identiteitsdragers
Identiteitsdragers zijn de bijzondere plekken die de wordingsgeschiedenis van Zuid-Holland vertellen.
Hiertoe worden in elk geval de kroonjuwelen cultureel erfgoed gerekend. Daarnaast omvat deze
categorie de historische landgoederen en kastelen, de historische molens en vaarwegen, de Neder-Germaanse Limes en uit de meer recente historie de Atlantikwall en de Deltawerken . Voor alle identiteitsdragers is instandhouding en versterking van de beleefbaarheid van belang. Daarbij is aandacht gewenst voor de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de gebieden.
Richtpunten ruimtelijke kwaliteit
Met de volgende richtpunten wordt rekening gehouden:
- Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van de uitzonderlijke kwaliteit van de identiteitsdrager.
- Ontwikkelingen dragen bij aan het leesbaar houden van het verhaal dat de identiteitsdragers als
- oriëntatiepunten in tijd en ruimte vertellen.
Kroonjuwelen cultureel erfgoed
Het is voor de provinciale landschapsstructuur en ruimtelijke kwaliteit belangrijk dat bij herstructurering of nieuwe ontwikkelingen de hieronder genoemde richtpunten in acht worden genomen:
Kroonjuweel Landgoed Keukenhof en omgeving
Dit kroonjuweel omvat naast het Landgoed Keukenhof ook een deel van het zanderijlandschap aan de noord- en oostkant en de Lageveense Polder (nog grotendeels ingericht met hakhout en weiland).
Kernkwaliteiten zijn het landgoed de Keukenhof op de overgang van hogere oude duinen naar de lager gelegen strandvlakte. Verschillende ontginningsfasen zijn in dit ensemble te herkennen: boslandschap van een landgoed, zanderijenlandschap en strandvlakten met weilanden.
Richtpunt ruimtelijke kwaliteit
Het volgende richtpunt wordt in acht genomen:
- Bewaren/versterken van de afleesbaarheid van het landschap en behouden/versterken van het landgoedcomplex met landhuis, bijgebouwen, tuin, parkaanleg, blikveld en zichtlijnen.
Kroonjuweel Aarlanderveen en molenviergang
Het gebied van de molenviergang Aarlanderveen is een karakteristiek voorbeeld van een lintdorp op oude bovenlanden, omgeven door droogmakerijen. Het hoogteverschil hiertussen is markant: op sommige plekken ligt de polder meer dan vijf meter beneden NAP. Het cultuurhistorisch waardevolle lintdorp Aarlanderveen, een oorspronkelijk in het midden van het veengebied aangelegde ontginningsas, bleef gespaard toen het omringende veen werd vergraven. Onderdeel van de ruimtelijke eenheid is de molenviergang die de droogmakerij bemaalt.
Richtpunten ruimtelijke kwaliteit
De volgende richtpunten worden in acht genomen:
- Waarborgen van de herkenbaarheid en samenhang van de open droogmakerijen, dijken, bebouwingslint Aarlanderveen, molenviergang en omgeving
- Behouden/versterken van het contrast tussen bovenland en droogmakerijen.
Kroonjuweel Oude Hollandse Waterlinie / Wierickeschans
Ter hoogte van de Wierickerschans is de Oude Hollands Waterlinie nog goed herkenbaar als
ruimtelijke eenheid. Karakteristiek zijn de waterlopen van de Enkele en Dubbele Wiericke en hun
kades, als prominente noord-zuid lopende lijnen in het landschap met daartussen de 17e eeuwse
inundatiezone. De historische gelaagdheid is groot: de verkaveling is middeleeuws, de vaarten zijn
gegraven in de veertiende eeuw en de verdedigingswerken van weer later datum.
Richtpunten ruimtelijke kwaliteit
De volgende richtpunten worden in acht genomen:
- Behouden/versterken van de herkenbaarheid en samenhang tussen alle onderdelen binnen de Oude Hollandse Waterlinie (boezemvaarten met kades, bebouwingslint Langeweide, verkavelingspatroon, Fort Wierickerschans, Oukoopse wipmolen).
- Openhouden van de inundatiezone tussen de beide Wierickes.
Kroonjuweel Middengebied Krimpenerwaard
Het middengebied van de Krimpenerwaard wordt begrensd door landscheidingskaden, vaarten en
vlieten. De oude opstrekkende verkaveling en het watersysteem zijn nog grotendeels intact en
bepalend voor het regelmatige en de oost-west georiënteerde nederzettingsstructuur. Erfbeplanting, rijen knotwilgen en het opgaand groen van kades en eendenkooien en geriefbosjes zijn accenten in het vlakke en waterrijke veenweidelandschap. De lange bebouwingslinten zijn rijk aan historische boerderijen en hebben door de vele open ruimtes tussen de bebouwing een sterke relatie met het landschap.
Richtpunt ruimtelijke kwaliteit
Het volgende richtpunt wordt in acht genomen:
- Herkenbaar houden en versterken van de kwaliteiten (ontginningspatroon met verkaveling, waterlopen, kades, monumentale boerderijlinten, beplanting, profiel van wegen en waterlopen), alsook hun onderlinge samenhang.
Kroonjuweel en werelderfgoed Kinderdijk
De molens, boezems en gemalen van Kinderdijk zijn van grote betekenis als historischwaterstaatkundig ensemble en als Hollands cultuurlandschap bij uitstek. Het ensemble van 19 molens, twee lage boezems en twee hoge boezems vormen een icoon van het vernuft van het Nederlandse waterbeheer door de eeuwen heen. Kernkwaliteiten van dit werelderfgoedcomplex Kinderdijk zijn naast de molens en boezems ook de zichtlijnen van en naar het complex Kinderdijk. Door een verbinding te leggen tussen historisch en hedendaags waterbeheer wordt de kwaliteit van het complex versterkt. Het watersysteem wordt zichtbaar en begrijpelijk gemaakt voor bezoekers van dit bijzondere erfgoed. Het panorama reikt in oostelijke richting langs de waterlopen. De donk van Schoonenburg wordt hier ook toe gerekend.
Richtpunten ruimtelijke kwaliteit
De volgende richtpunten worden in acht genomen:
- Behouden en versterken van de kwaliteiten van werelderfgoedcomplex Kinderdijk door het in stand houden van de samenhang tussen alle onderdelen van dit ensemble en het bewaren van de openheid van het gebied en omgeving.
- Behouden en versterken van de zichtlijnen van en naar het complex Kinderdijk.
Kroonjuweel en werelderfgoed Nieuwe Hollandse Waterlinie / Diefdijk
De Nieuwe Hollandse Waterlinie strekt zich uit over de provincies Noord- en Zuid-Holland en Utrecht.Het is een oude verdedigingslinie, zodanig ontworpen en aangelegd dat water gebruikt kon worden als afweermiddel bij vijandelijke invallen. Deze verdedigingslinie functioneerde van 1815 tot 1963 en bestaat uit de volgende samenhangende onderdelen en kernkwaliteiten: inundatiegebieden en verdedigingswerken (forten, batterijen, lunetten, kazematten en groepsschuilplaatsen) in samenhang met hun omgeving, voormalige schootsvelden en verboden kringen rondom de forten, diverse waterwerken (zoals sluizen, en dijken, in het bijzonder de Diefdijk) en overige elementen als beschutte wegen, loopgraven en tankgrachten. Binnen Zuid-Holland bestaat deze linie met name uit de Diefdijk.
Kenmerkend zijn de dijkwielen en forten met schootsvelden.
Richtpunten ruimtelijke kwaliteit
De volgende richtpunten worden in acht genomen:
- Behouden en versterken van de kwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie met aandacht voor de samenhang van alle onderdelen van dit ensemble.
- Bewaren van het open zicht van de polders grenzend aan de Diefdijk.
- Herkenbaar houden van het profiel van de Diefdijk als historische dijk.
Kroonjuweel Schurvelingen Goeree
Het schurvelingenlandschap ligt ten westen en noorden van Ouddorp. Het is gevormd in de
middeleeuwen door het uitgraven en ontginnen van het oorspronkelijke duinlandschap. Hierdoor
ontstonden akkertjes (haaymeten), omgeven door zandwallen(schurvelingen). In veel gevallen zijn de schurvelingen in de 19e en 20e eeuw opgehoogd toen de tussengelegen akkers werden uitgegraven voor een beter grondwaterpeil. De nieuwere zandwallen zijn 2 tot 4 meter hoog en begroeid met houtachtige elementen zoals eik, iep en brem. De hoogte van de beplante wallen in verhouding tot de afmetingen van de kleinschalige open akkers maken van de akkers een soort kamers. Het schurvelingenlandschap is sterk verweven met de lintenstructuur rondom Ouddorp. Het huidige gebruik van de kleinschalige kavels is afwisselend (agrarisch, wonen, tuinen etc.). Uitbouwen /versterken van het schurvelingenpatroon kan als basis dienen voor nieuwe ontwikkelingen.
Richtpunten ruimtelijke kwaliteit
De volgende richtpunten worden in acht genomen:
- Behoud en versterking van het afwisselende en kleinschalige karakter van het landschap door behouden en herstellen van de wallen (met begroeiing) en herkenbaar houden van de open en groene kamers
- Nieuwe ontwikkelingen dienen te passen binnen de kleinschalige structuur van het landschap
Kroonjuweel Polder de Biesbosch
Polder de Biesbosch is een fraai voorbeeld van een recente, planmatig aangelegde zeekleipolder
(1926) met een hoge interne samenhang en ontwerpkwaliteit. De polder wordt begrensd door hoge
dijken. Opvallende elementen zijn de rijen populieren en essen langs wegen en dijken. De boerderijen zijn gegroepeerd op de hoeken van een kruispunt centraal in de polder. Uit de periode vóór de inpoldering is nog een aantal restanten van getijdengeulen zichtbaar. Het zijn markante grillige lijnen in het verder rationeel verkavelde polderland. Langs de Merwededijk liggen kazematten van de voormalige verdedigingslinie uit de Tweede wereldoorlog langs het Hollands Diep.
Richtpunt ruimtelijke kwaliteit
Het volgende richtpunt wordt in acht genomen:
- Behouden van de herkenbaarheid en samenhang van de kwaliteiten: open zeekleipolder met gegroepeerde boerderijbebouwing, begrenzing door hoge polderdijk, contrast tussen rationele polderverkaveling en kronkelige getijdengeulen.
Kroonjuweel Kagerplassen en omgeving
De bijzondere waarde van dit kroonjuweel ligt in de samenhang tussen natuurlijke veenmeren, het
unieke patroon van onregelmatig verkavelde veenweidepolders en een groot aantal molens. In
tegenstelling tot andere veenweidegebieden in Zuid-Holland zijn de kavels niet lang en smal, maar
blokvormig. Dit duidt op een ontginning uit de vroege middeleeuwen, waarmee dit gebied de oudste veenontginning in het Groene Hart zou zijn. De vele brede poldersloten en bekade
boezemwateren herinneren aan de problemen die men hier gehad heeft met de afwatering. Datzelfde blijkt uit het grote aantal - vaak nog functionerende – molens van verschillende typen dat men hier bijeen vindt.
Richtpunten ruimtelijke kwaliteit
De volgende richtpunten worden in acht genomen:
- Behouden en versterken van de kwaliteiten en de samenhang hiertussen (veenmeren, onregelmatig verkavelde veenweidepolders, waterlopen, kades en molens).
- Instandhouden van de markante hoogteverschillen tussen de veenstromen en het ingeklonken veenweidegebied.
- In standhouden van de gave vroeg-middeleeuwse blokvormige verkaveling.
Kroonjuweel Landgoederenzone Wassenaar-Den Haag
Dit ensemble is opgebouwd uit enerzijds een groot aantal landgoederen met de groene uitlopers
hiervan in de stad (o.a. het Haagse Bos), gelegen op oude en al vroeg bewoonde strandwallen.
Anderzijds behoren ook enkele gave open polders in de lagere strandvlakten hiertoe (o.a. de
Veenzijdse en Duivenvoordse Polder). Dit veenachtige gebied werd in de middeleeuwen in cultuur
gebracht.
Richtpunten ruimtelijke kwaliteit
De volgende richtpunten worden in acht genomen:
- Behouden en versterken van de kernkwaliteiten én samenhang hiertussen: de landgoederen metparkaanleg, de zichtlijnen tussen en langs de landgoederen, de open plekken ertussen (weilanden).
- In stand houden van het contrast tussen het besloten, boomrijke karakter van de strandwallen en de open veenweidepolders van de strandvlakten.
- Behouden en versterken van de oostwest oriëntatie van het strandwallen- en strandvlaktenlandschap, die versterkt wordt door de loop van de wateringen en het wegenpatroon.
- Herkenbaar houden van de markante ligging van boerderijen (tussen de Veenwatering en de Rijksstraatweg) op de overgang van de droge strandwal naar de vochtige strandvlakten.
Kroonjuweel Weipoort
Weipoort is een monumentaal bebouwingslint met een zeldzame tweevoudige ontginningsas. Naast de dubbele bebouwingsstrook langs de weg ligt een ijl boerderijlint tussen de weg en de Weipoortse Vliet. Het lint loopt dood in het zuiden. Het lint van Weipoort is ontstaan op de net iets hogere gronden van een oude kreekrug. De Weipoortse Vliet is een gekanaliseerde veenstroom van waaruit omliggende polders zijn ontgonnen. Het beeld van het lint wordt bepaald door het grillige verloop van de kades en boezemwater dat ter hoogte van de weg ligt, en daarvan wordt afgeschermd door lage tuimelkades, hakhouteilandjes, cultuurhistorische bebouwing en bruggetjes over het water.
Richtpunten ruimtelijke kwaliteit
De volgende richtpunten worden in acht genomen:
- Behouden en versterken van de kwaliteiten én samenhang hiertussen: het karakteristieke ‘drievoudige’ lint met zijn bijzondere profiel van wegen en waterlopen, de monumentale bebouwing en bruggen, de doorzichten naar het open achterland.
- Behouden en versterken van de kernkwaliteiten én samenhang hiertussen: smalle profiel en opbouwvan het historische lint met wegsloten en beplanting, de monumentale bebouwing, open ruimten hiertussen en doorzichten naar het achterland
Kroonjuweel Meije
Boerderijlint langs gelijknamig veenriviertje. Kenmerkend historisch beeld van ijle lintbebouwing met monumentale boerderijen en arbeiderswoningen. Gaaf dwarsprofiel van onverbrede weg, wegsloten en beplanting. Door ontbreken van achterliggende bebouwing is sprake van sterke relatie met het omringend gebied. Bijzonder markant element is de watertoren. Vanuit dit landmark loopt een kerkepad van de Meije naar Nieuwkoop door de Nieuwkoopse Plassen.
Richtpunt ruimtelijke kwaliteit
Het volgende richtpunt wordt in acht genomen:
- Behouden en versterken van de kernkwaliteiten én samenhang hiertussen: smalle profiel en opbouw van het historische lint met wegsloten en beplanting, de monumentale bebouwing, open ruimten hiertussen en doorzichten naar het achterland.
Kroonjuweel Kerngebied Midden-Delfland
Dit kroonjuweel bestaat uit verschillende elementen (polders, boerderijlinten en, boezemgebied) die door hun gaafheid/herkenbaarheid en cultuurhistorische samenhang de historische opbouw van Midden-Delfland inzichtelijk maken. De Duifpolder is een gave poldereenheid ten zuidwesten van Schipluiden. Zowel de begrenzing, situering van boerderijen, verkaveling en waterlopen zijn sinds de ontginningsperiode vrijwel onveranderd gebleven. Het gebied rond Negenhuizen en Zouteveen bestaat grotendeels uit veenweide met enkele glooiende kreekruggen met daarop oude boerderijen. De Vlietlanden vormen het historisch afwateringssysteem van Delfland op de Maas. Dit afwateringscomplex bestaat uit drie brede weteringen met daarbinnen boezemland. Het boezemland met rietbegroeiing en nat grasland, is omstreeks de twaalfde eeuw ontgonnen en lang gebruikt als hooiland. Omdat het daarna nooit door inpoldering is ontwaterd ligt het gebied hoger dan het omringende land.
Richtpunt ruimtelijke kwaliteit
Het volgende richtpunt wordt in acht genomen:
- Behouden en versterken van de kernkwaliteiten én samenhang hiertussen: open polders met historische kavelstructuur, wegen, kaden en waterlopen, boerderijlinten op kreekruggen, afwateringsstelsel van de Vlietlanden.
Historische landgoederen en kastelen
Zuid-Holland kent een groot aantal historische landgoederen, buitenplaatsen, kastelen en
kasteelruïnes. Deze vormen een kenmerkende combinatie van cultuurhistorie, natuur en landschap. Kenmerken en waarden van deze bijzondere plekken zijn:
• De (historische) buitenplaats, bestaande uit hoofdhuis met bijgebouwen en het bij behorende park of tuin, of het kasteel of kasteelterrein in de vorm van ruïne, muurrestanten, één of meer bijgebouwen, omgracht terrein, alsmede de functionele en visuele relaties tussen de verschillende onderdelen;
• De basisstructuur waaraan het landgoed of kasteel(locatie) is gekoppeld: een weg, waterloop en/of zichtlijnen.
• Het blikveld: de vrije ruimte die nodig is om de historische buitenplaats of het kasteel in het landschap te herkennen.
Richtpunt ruimtelijke kwaliteit
Het volgende richtpunt wordt in acht genomen:
- Ontwikkelingen zijn gericht op verbetering en versterking van de kenmerken en waarden van het landgoed/ kasteel en het behouden of versterken van de relatie van het landgoed met zijn omgeving.
Historische molens
Historische molens zijn markante monumenten en blikvangers in het landschap, zowel in het stedelijk als het landelijk gebied.
Richtpunt ruimtelijke kwaliteit
Het volgende richtpunt wordt in acht genomen:
- Behouden en versterken van monumentale windmolens in hun omgeving als ensemblewaarde.
Historische vaarwegen
De historische vaarwegen hebben de uitstraling van regionale landschappelijke dragers door eenheid en samenhang in de inrichting van de oevers en begeleidende beplanting en door de vormgeving van kruisende infrastructuur. Er is aandacht nodig voor zicht op en vanaf het water.
Als ontwikkelingen plaatsvinden aan kanalen en vaarten buiten het stedelijk gebied, dan dragen deze bij aan versterking van hun rustige en voorname karakter, behoud en versterking van erfgoed als identiteitsdragers en herstel van continuïteit (ook aanliggend landschap) waar nodig.
De oevers van rivieren, vaarten, kanalen en plassen zijn waar mogelijk openbaar toegankelijk.
Richtpunten ruimtelijke kwaliteit
De volgende richtpunten worden in acht genomen:
- Om oevers en water openbaar toegankelijk en beleefbaar te houden is er geen ruimte voor verdere verdichting en privatisering van de oevers, direct grenzend aan het water.
- Ontwikkelingen aan kanalen en vaarten buiten het stedelijk gebied dragen bij aan de versterking van het karakter van de kanalen en vaarten.
Neder-Germaanse Limes
De Limes is de aanduiding van de noordgrens van het voormalige Romeinse rijk, die zich in Europa uitstrekt van de Balkan tot in Engeland. In Nederland vormt de Rijn de noordgrens. In Zuid-Holland wordt de Limes gevormd door een zone langs de Oude Rijn, van de grens van Zuid-Holland met Utrecht tot aan de kust bij Katwijk, en door een zone langs het Rijn-Schiekanaal, vanaf Leiden naar Voorburg.
De kernwaarden betreffen: verspreide, losse militaire complexen en infrastructuur (forten, wachttorens, militaire kampementen, havens, scheepswrakken en aanlegplaatsen); steden, grafvelden en (water)infrastructuur die redelijkerwijs behoren tot de militaire centra; verbindende structurerende elementen als de rivier (gereconstrueerde bedding van Beneden-, Kromme en Oude Rijn in de Romeinse tijd), de Limesweg en enkele andere stukken infrastructuur als het Kanaal van Corbulo en de weg tussen Nijmegen en Rijn. De Limes kan gebruikt worden als inspiratiebron voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen deze zone, waar mogelijk door een koppeling te leggen met (nieuwe) recreatieve routes.
Richtpunt ruimtelijke kwaliteit
Het volgende richtpunt wordt in acht genomen:
- Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud en de herkenbaarheid van de Limes en de elementen die daar deel van uitmaken.
Atlantikwall
Dit relict van de Duitse bezetting is onderdeel van een verdedigingslinie langs de Noordzeekust van Noorwegen tot Spanje. De Atlantikwall bestond uit kustbatterijen, versperringen (o.m. tankvallen,drakentanden, muren) en ondersteuningsbunkers. Deze relicten vormen een tastbaar onderdeel van de recente wereldgeschiedenis. Aandacht is gewenst voor de beleefbaarheid van de linie als geheel, voor de bereikbaarheid en toegankelijkheid.
Richtpunt ruimtelijke kwaliteit
Het volgende richtpunt wordt in acht genomen:
- Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van de elementen van de Atlantikwall.
Deltawerken
De Deltawerken zijn het resultaat van de grote waterstaatkundige ingrepen na de watersnoodramp
van 1953. Ze beschermen het land tegen de zee en vormen de iconen van de recente
waterstaatkundige geschiedenis van Zuidwest-Nederland. Ze vervullen tevens een belangrijke rol in de ontsluiting van de eilanden in de delta en zijn landschappelijk markant aanwezig en beleenbaar.
Richtpunt ruimtelijke kwaliteit
Het volgende richtpunt wordt in acht genomen:
- Ontwikkelingen op of nabij de Deltawerken dragen bij aan het beleefbaar houden van de robuuste waterstaatkundige identiteit van de Deltawerken.
7. Thema’s
A Energie
Duurzame vormen van energie-opwek en uitbreiding van elektriciteits-opslag en -distributie vragen om ruimte en nieuwe locaties. De nieuwe energiedragers zijn bouwwerken die, afhankelijk van hun verschijningsvorm en de locatie, enige tot grote invloed op het landschap hebben. Het is een ontwerpopgave om een eigentijds ruimtelijk beeld met kwaliteit te genereren.
Zonneveld (relatie met beleidskeuze zonne-energie)
Een zonneveld is een bouwwerk voor energie-opwek dat bestaat uit een veldopstelling van stellages of een drijvende constructie met zonnepanelen met bijbehorende voorzieningen en een aansluiting op het elektriciteitsnetwerk. Een zonneveld is uitgestrekt in oppervlakte en heeft een beperkte hoogte. De ruimtelijke impact betreft vooral de technische uitstraling en het niet-locatie gebonden karakter die niet vanzelf en niet altijd passen bij de gebiedskenmerken. Door de modulaire opbouw is de omvang en vorm flexibel en kan een zonneveld zich voegen naar de beschikbare ruimte binnen bestaande structuren in het landschap. Hiervoor is de Handreiking ruimtelijke kwaliteit zonne-energie Zuid Holland (link opnemen) een hulpmiddel.
Richtpunten ruimtelijke kwaliteit
De volgende richtpunten worden in acht genomen:
- Een zonneveld wordt toegevoegd aan andere bestemmingen (meervoudig ruimtegebruik).
- Behoud van de schaarse open ruimte in de landschappen.
- Een zonneveld heeft een goedgekozen locatie in de ruimtelijke opbouw van een gebied; nabij energiegebruik en een aansluiting op het netwerk.
- Een zonneveld voegt zich naar het kavelpatroon, de structuur en schaal van het landschap.
- Een zonneveld heeft een bij de gebiedskenmerken passende overgang naar de omgeving.
- Een zonneveld benut koppelkansen met andere opgaven, bijvoorbeeld versterken biodiversiteit, landschapselementen, klimaatadaptatie, recreatieve verbindingen.
- Een beeldkwaliteitsparagraaf maakt de ruimtelijke impact op de omgeving inzichtelijk.
Windturbinelocaties (relatie met beleidskeuze windenergie)
Een windturbine is een mast met op de wind draaiende wieken, technische installatie en aansluiting op een elektriciteitsnetwerk. In verhouding is het grondvlak klein, de verschijning ijl met een forse hoogte, boven gebouwen en beplanting uit. Een windpark is een opstelling van minimaal drie grote windturbines; solitaire turbines zijn niet gewenst vanuit het oogpunt van de ruimtelijke kwaliteit. Door de autonome maat en schaal en de bewegende wieken hebben formaties van windturbines, ongeacht de ashoogte, een duidelijke ruimtelijke impact op een wijde omgeving. Ze kunnen als landmark grote landschappelijke en infrastructurele structuren accentueren. Een ruimtelijk onderzoek op verschillende schalen, waaronder de bovenregionale schaal naar de visuele effecten hoort bij de afweging en locatiekeuze.
Richtpunten ruimtelijke kwaliteit
De volgende richtpunten worden in acht genomen:
- Mede door de grote omvang en ruimtelijke invloed van moderne grote windturbines is het van belang om deze geconcentreerd te plaatsen in daarvoor geschikte gebieden en versnippering over de hele provincie te voorkomen.
- Een opstelling van windturbines is gekoppeld aan grote structuren en het type landschap is hierbij richtinggevend.
- In het noordelijke deel van de provincie, boven de Nieuwe Waterweg en de Lek staan windparken langs grote, lange infrastructurele lijnen.
- In het midden van de provincie, langs de as Maasvlakte-Rotterdam-Drechtsteden-Merwedezone, is concentratie van windenergie gewenst. Opstellingen sluiten aan bij economische en logistieke dynamiek en stedelijke bebouwing.
- In het zuiden, op delen van de Zuid-Hollandse eilanden, is ruimte voor het creëren van windenergie. Grote lijnopstellingen staan op plekken waar het waait: waar water en land elkaar ontmoeten, op dammen en dijken.
- Een enkelvoudige opstelling in een lijn van minimaal drie windturbines evenwijdig aan de scheidslijn of de infrastructuur, of een cluster van minimaal vier in samenhang.
- Een beeldkwaliteitsplan geeft inzicht in de ruimtelijke impact op alle schaalniveaus.
- Windturbines met een ashoogte tot 45 meter kunnen binnen bestaand stads- en dorpsgebied, glastuinbouwgebied en bedrijventerreinen voor zover passend bij de lokale situatie.
- Windturbines met een ashoogte tot 15 meter kunnen overal, mits rekening gehouden met het omringende landschap en de cultuurhistorische, ecologische en recreatieve kwaliteiten.
Deze richtpunten zullen pas van toepassing worden op een windturbinelocatie nadat PS heeft besloten diezelfde locatie toe te laten op kaart 16 van de Omgevingsverordening.
Bouwwerk voor elektriciteitsopslag en/of -distributie
Voor de omvorming naar een duurzaam energiesysteem zijn er meer en grotere bouwwerken nodig voor opslag en/of distributie van elektriciteit (zoals transformatorstations en batterijen) op een logische locatie in het elektriciteitsnetwerk. Vanwege de technische verschijningsvorm sluit het bouwwerk vaak als vanzelf aan bij een industriële en infrastructurele omgeving. Bij andere gebiedskenmerken is de opgave groter om het bouwwerk op vanzelfsprekende wijze te plaatsen in het landschap.
Richtpunten ruimtelijke kwaliteit
De volgende richtpunten worden in acht genomen:
- Bij de locatiekeuze wordt afgewogen hoe dit bouwwerk de gewenste ruimtelijke structuur in een gebied kan versterken, aangezien de nabijheid van een aansluitpunt op het elektriciteitsnetwerk aantrekkingskracht heeft voor energieverbruikers en -leveranciers.
- Met een beeldkwaliteitsparagraaf wordt de ruimtelijke impact inzichtelijk gemaakt en een passende verschijningsvorm en zorgvuldige landschappelijke inpassing aangetoond.
B Bijzonder Provinciaal Landschap
Bij het vervallen van Nationale Landschappen heeft het Rijk de provincies de mogelijkheid gegeven Bijzondere Provinciale Landschappen aan te wijzen. In de provincie Zuid-Holland kunnen regio’s die dat willen deze status aanvragen. De provincie hanteert de volgende criteria voor het honoreren van een aanvraag:
• Het is een initiatief uit het gebied en tenminste van alle gemeenten.
• Het gebied heeft een heldere geografisch afbakening.
• De aanvraag wordt ondersteund door een goede beschrijving van de bijzondere kwaliteit(en).
• De aanvraag bevat een heldere duiding van de context.
• De aanvraag kent een breed gedragen eigenaarschap en is voorzien van een heldere visie en ontwikkelperspectief.
• De aanvraag toont energie voor actie en investeringen en legt de sturing en borging daarvan vast.
• Midden Delfland heeft een aanvraag gedaan die aan de criteria voldoet en daarmee de gewenste status verkregen. Aan de status Bijzonder Provinciaal Landschap zijn overigens geen extra richtpunten of subsidies verbonden. Overige gebieden in Zuid-Holland met een bijzondere status is Het Nationaal Park Hollandse Duinen. Nationaal Park Hollandse Delta is in oprichting.
Beleidskeuze:
Wij streven naar een percentage van minimaal 50% lokaal eigendom per project van (grootschalige) zon- en windprojecten. Daarmee willen wij lokaal zeggenschap over energieprojecten stimuleren en garanderen dat de omgeving voordelen ervaart van de opbrengsten van een energieproject. We willen hiermee uiteindelijk ook de acceptatie van energieprojecten vergroten.
Naast Lokaal Eigendom (mede-eigenaarschap) kennen we andere vormen van financiële participatie. De initiatiefnemer van een project (private ontwikkelaar óf lokale partijen) zijn verantwoordelijk voor een gesprek met de omgeving om tot afspraken over de inzet van deze vormen van financiële participatie te komen.
Aanleiding:
Het aantal lokale initiatieven voor het opwekken van duurzame energie blijft toenemen. In de provincie Zuid-Holland is onbebouwde ruimte waardevol. Zorgvuldig omgaan met deze schaarse ruimte is daarom uitgangspunt van beleid. Een aspect van deze zorgvuldigheid is het streven naar lokaal draagvlak en de mogelijkheid om lokaal deel te nemen aan een project. Via lokaal eigendom wordt zeggenschap gecreëerd over de locatie, omvang, inrichting en exploitatie van zon- en windprojecten.
Motivering Provinciaal Belang:
De provincie werkt mee aan Europese en nationale energiedoelen om de CO2-uitstoot te verminderen en het energieverbruik te reduceren. Zonne- en windenergie zijn duurzame energiebronnen waar de provincie op inzet om dit doel te bereiken. Daarnaast heeft de provincie een bovenregionale rol in het ruimtelijke domein en participeert zij in de Regionale Energie strategieën (RES’en). Vanuit deze rollen legt de provincie haar beleid voor lokaal eigendom van zonne- en windenergie vast in de omgevingsvisie.
Toelichting:
De provincie streeft ernaar dat in grootschalige energieprojecten (windprojecten en zonneprojecten vanaf 15kWp) in Zuid-Holland minimaal 50% van het eigendom van de productie belegd wordt bij lokale omgeving. Dat kan gaan om inwoners, lokale overheden en lokale bedrijven (al dan niet verenigd in een energiecoöperatie). Per project wordt in het participatieplan (in samenspraak met de omgeving) vastgelegd wie wordt verstaan onder de lokale omgeving. De provincie verwacht dat een initiatiefnemer streeft naar minimaal 50% lokaal eigendom van een project en laat zien hoe daaraan is gewerkt door het opstellen en uitvoeren van een participatieplan.
Doorgaans zijn wij vanuit onze rol als bevoegd gezag of vanuit de verantwoordelijkheid voor goede ruimtelijke ordening betrokken bij een initiatief voor de ontwikkeling van (een) windturbine(s) of een zonneveld. In dat geval is er een initiatiefnemer die wij vragen om vroegtijdig met de lokale omgeving een participatietraject aan te gaan om zo een goed beeld te krijgen van de wensen van de lokale partijen.
Financiële participatie
Financiële participatie van de omgeving kan op verschillende manieren worden bereikt, we onderscheiden 4 vormen:
Omwonenden profiteren mee als mede-eigenaar van een wind- of zonneproject, via een vereniging of (energie)coöperatie. Lokaal eigendom is mede-eigenaarschap (risicodragend, mét zeggenschap) voor de lokale omgeving van een energieproject.
Omwonenden nemen risicodragend deel aan een project, bijvoorbeeld door aandelen, certificaten of obligaties
Een deel van de opbrengsten komt ten goede aan maatschappelijke doelen in de buurt, zoals een sportclub of wijkvereniging
Met een omwonendenregeling ontvangen mensen die in de directe omgeving wonen een voordeel. Bijvoorbeeld met korting op stroom afkomstig uit het project, een financiële compensatie of door investeringen in het verduurzamen van hun woning.
Wij streven - in lijn met het Klimaatakkoord - naar 50% lokaal eigendom van de productie van wind- en zonne-energie op land in 2030 en dat hierbij in een gebied door de partijen gelijkwaardig wordt samengewerkt in de ontwikkeling, bouw en exploitatie van een energieproject.
Dit is de eerstgenoemde van bovenstaande vormen van financiële participatie. Welke vorm(en) per project in welke mate worden gebruikt zal variëren en is de uitkomst van het gesprek met de omgeving. Het kan in bepaalde gevallen voorkomen dat de lokale omgeving afziet van de mogelijkheid voor lokaal eigendom.
Verantwoordingsplicht voor een zorgvuldige afweging
De initiatiefnemer dient bij de vergunningaanvraag aan te tonen dat er een passend traject is geweest van communicatie en participatie. In het communicatie- en participatieverslag wordt door de initiatiefnemer weergegeven wat er is georganiseerd, wat de reacties waren van omwonenden en andere belanghebbenden en hoe de initiatiefnemer daarmee is omgegaan.
De initiatiefnemer geeft in het participatieverslag een toelichting en verantwoording tot welk afspraken over de hierboven genoemde vormen van financiële participatie dit heeft geleid. De initiatiefnemer geeft inzicht welk financieel bod is gedaan, hoe belanghebbenden hebben gereageerd en tot welke vorm van financiële participatie is gekomen. De provincie legt verantwoording af door rapportage over de inspraak bij de besluitvorming over de omgevingsvergunning.
Koppelen andere provinciale opgaven
De ontwikkeling van lokaal eigendom raakt aan de regels voor duurzame opwek met zonne- en windenergie en daarmee ook aan klimaat, biodiversiteit, circulariteit en participatie.
Beleidskeuze:
De provincie wil dat meer mensen meer lopen in een omgeving die daartoe uitnodigt, doordat deze voor lopen veilig, gezond en aantrekkelijk is. Dit geldt zowel voor utilitair als recreatief lopen en zowel in bebouwd gebied als daarbuiten.
Deze beleidskeuze heeft betrekking op het hele grondgebied van de provincie Zuid-Holland. Daarnaast zijn de Lange Afstands Wandelpaden (LAW’s) vastgelegd op kaart als wandelroutes van provinciaal belang. Deze wandelroutes moeten ruimtelijk beschermd worden.
Aanleiding:
Lopen draagt bij aan een bereikbaar Zuid-Holland. Lopen speelt een belangrijke rol in de ketenmobiliteit, vooral in combinatie met gebruik van het Openbaar Vervoer (‘first and last mile’) bij de reis van deur tot deur. Lopen is een gezonde en schone vervoerwijze. Een gezonde, veilige en aantrekkelijke omgeving waarin meer mensen meer lopen draagt bij aan de volksgezondheid en aan de verblijfskwaliteit (zowel voor bewoners als bezoekers). Lopen draagt daarmee ook bij aan sterke steden en dorpen en maakt ruimtelijke verdichting en vergroening beter mogelijk. Ook recreatief en sportief wordt er veel gelopen, waarbij gestreefd wordt naar voldoende loop- en recreatiemogelijkheden ’om de hoek’ via een loopnetwerk in een gezonde, veilige en aantrekkelijke omgeving. Hierbij geldt dat onze bewoners en bezoekers graag lopen door groen en langs water, zowel in de stad als daarbuiten (waaronder naast onze recreatie- en natuurgebieden ook het agrarisch gebied). Verder draagt een omgeving waarin meer mensen meer lopen bij aan meer onderling contact (de sociale kwaliteit), aan de bereikbaarheid en aan het gebruik van voorzieningen (waaronder ook het Openbaar Vervoer). Ten slotte draagt lopen bij aan het beperken van het ruimte- en energiebeslag in deze drukke en dichtbevolkte provincie.Motivering Provinciaal Belang:
De provincie kan o.a. via haar verantwoordelijkheid voor de recreatieve routenetwerken en natuur- en recreatiegebieden en als concessieverlener voor het regionaal Openbaar Vervoer eraan bijdragen dat meer mensen in Zuid-holland meer gaan lopen. Ook daarbuiten, waaronder in het ruimtelijk en woonbeleid, o.a. door functies meer en beter te combineren en dichter bij elkaar te brengen, kan de provincie bijdragen aan gezonde, veilige en aantrekkelijke loopomgeving.
Toelichting:
Investeringen in een betere loopomgeving blijken maatschappelijk zeer rendabel. Dit komt met name omdat ze zorgen voor gezondheidswinst en een aantrekkelijker leefomgeving met hogere vastgoedwaarden. Al onze inwoners hebben baat bij meer bewegen. Dit geldt vooral voor onze inwoners met overgewicht (ca. 50%) en bewegingsarmoede (ook ca. 50%), Van alle actieve recreatievormen wordt lopen door de meeste mensen het meest gedaan, waardoor het bevorderen van lopen ook de meeste zoden aan de dijk zet om meer Zuid-Hollanders aan de beweegnorm te laten voldoen.
Beleidskeuze:
De provinciale inzet is om de luchtkwaliteit te verbeteren met als doel de gezondheidsschade
aan mensen en de schade aan de natuur te beperken en daardoor bij te dragen aan een
gezonde woon- en leefomgeving. Basis van het provinciale luchtkwaliteitsbeleid is
om in samenwerking met andere partijen aan de wettelijke Europese luchtkwaliteitseisen
te voldoen. De Provincie Zuid-Holland streeft verder naar het in 2030 behalen van
de in 2019 geldende WHO-advieswaarden voor luchtkwaliteit. Een specifiek onderdeel
van het provinciale luchtkwaliteitsbeleid dat verder is uitgewerkt in een beleidsregel
betreft het geurhinderbeleid.
De doelen voor de luchtkwaliteit gaat de provincie bereiken door uitvoering van het
Schone Lucht Akkoord, de provinciale maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit
en de inzet van het instrumentarium in het kader van Vergunningverlening toezicht
en handhaving (VTH).
De werkwijze bij VTH is uitgewerkt in de Nota vergunningverlening, toezicht en handhaving
2018 – 2021.
Het geurhinderbeleid is bedoeld om de geurhinder door inrichtingen te beperken tot
een acceptabel niveau. Geurhinder - ofwel stank - wordt vooral veroorzaakt door industriële
activiteiten en veehouderij (megastallen). Geureffecten worden beperkt door het nemen
van bronmaatregelen. Bij de vergunningverlening past de provincie het geurhinderbeleid
toe. Hierbij wordt het acceptabele hinderniveau vastgesteld om te zorgen dat geurgevoelige
objecten worden beschermd tegen onacceptabele geurhinder. Ook zijn er regels opgenomen
met betrekking tot geurneutraliserende middelen. Het industriële complex in de regio
Rijnmond kent door de vele geurbronnen die dicht op elkaar zitten een complexere problematiek.
Voor Rijnmond is er dan ook aanvullend beleid vastgesteld gericht op lokale geuraanpak.
Aanleiding:
De huidige luchtkwaliteit in Zuid-Holland leidt volgens het RIVM nog tot een gemiddelde verkorting van de levensduur van 10-13 maanden.
Motivering Provinciaal Belang:
Voor verschillende stoffen in de lucht heeft de Europese Unie grenswaarden vastgesteld
die zijn vertaald en vastgelegd in Nederlandse wetgeving. De Wereld Gezondheids Organisatie
(WHO) heeft daarnaast advieswaarden voor de luchtkwaliteit vastgesteld die voor fijn
stof lager liggen dan de wettelijke grenswaarden.
Het voldoen aan de eisen voor luchtkwaliteit kunnen de gemeenten, de provincies en
het Rijk niet alleen bereiken. De Provincie Zuid-Holland streeft naar het in 2030
behalen van de in 2019 geldende WHO-advieswaarden voor luchtkwaliteit. De advieswaarden
van de WHO betekenen een halvering van de wettelijke grenswaarde voor fijn stof.
Omdat benzeen schadelijk is voor de gezondheid heeft de provincie het ontgassen van
benzeen en benzeenhoudende stoffen door binnenvaartschepen verboden. Een landelijk
verbod op het varend ontgassen is in voorbereiding en zal naar verwachting in 2021
van kracht worden. De provincie werkt nauw samen met de rijksoverheid en het bedrijfsleven
om het landelijke verbod zo spoedig mogelijk in te voeren. Als het landelijke verbod
van kracht wordt zal het provinciale verbod van rechtswege vervallen.
De provincie heeft de wettelijke taak: vergunningenverlening en handhaving.
Uitvoering van het smogbeleid en van het beleid rond Zeer Zorgwekkende Stoffen is
een wettelijke taak van de provincie.
Ook bescherming van natuurgebieden tegen een te hoge stikstofdepositie is een wettelijke
taak van de provincie.
Het geurhinderbeleid werkt enerzijds door richting bedrijven met Hoge Milieuhindercategorie
(HMC-bedrijven), die te vinden zijn in de zeehavengebieden in de Rotterdamse Regio
en de Drechtsteden. De ruimte voor HMC-bedrijven staat onder druk door de milieuzoneringen
rond de oprukkende woningbouw. Gezien het belang van de HMC bedrijven is de (milieu)ruimte
voor dit type bedrijven van provinciaal belang. Uitgangspunt voor bestemmingsplannen
is het mogelijk maken van de hoogst mogelijke categorie op het bedrijventerrein. Anderzijds
werkt het geurhinderbeleid door naar de vergunningverlening aan bedrijven waar de
provincie het bevoegd gezag voor is en het acceptabel hinderniveau bepaalt.
Toelichting:
10) Met het behalen van de WHO-advieswaarden is volgens het RIVM een gemiddelde levensduurverlenging
van 4 maanden mogelijk.
11) Door de samenwerking aan te gaan met Rijk en gemeenten wordt de grootste winst
verwacht voor de luchtkwaliteit.
12) Op grond van de Wet milieubeheer heeft het bevoegd gezag de verplichting om aan
te geven wat een aanvaardbaar geurhinderniveau is. Omdat er geen landelijk beleid
is waarbij kan worden aangehaakt, is provinciaal geurbeleid opgesteld om uniforme
afweging per besluit waar geur een rol speelt, mogelijk te maken.
Beleidskeuze:
We zien een mobiliteitstransitie plaatsvinden in Zuid-Holland. De provincie wil die -samen met anderen - met slimme oplossingen ondersteunen. In Zuid-Holland wonen veel mensen in een stad en dat worden er steeds meer. Door de hoge bouwdichtheid en nabijheid van voorzieningen (waaronder OV) hebben mensen die wonen in de stad vaak een andere mobiliteitsbehoefte dan mensen in landelijk gebied. Ook op het gebied van goederen vindt een transitie plaats. De provincie wil dat iedereen in Zuid-Holland op een snelle, makkelijke en duurzame manier kan reizen of goederen transporteren.
Aanleiding:
Zuid-Holland is de dichtstbevolkte provincie van Nederland en groeit flink de komende 20 jaar. Het leeuwendeel van die mensen wil wonen en werken in steden. Deze verdere verstedelijking biedt kansen voor de (economische) ontwikkeling van de regio, maar geeft ook een enorme opgave voor de bereikbaarheid en leefbaarheid. Niet alleen voor deze stedelijke gebieden, maar ook voor het landelijk gebied staat de bereikbaarheid onder druk.
Motivering Provinciaal Belang:
De provincie streeft naar sterke dorpen en steden en daarmee naar een levendige meerkernige metropool, waarbij samenhang tussen de economische ontwikkeling, de bereikbaarheid en de ruimtelijke vraagstukken van groot belang zijn. Daarnaast vragen klimaat doelstellingen om een mobiliteitstransitie.
Toelichting:
Rijk en regio werken samen in het programma Mobiliteit en Verstedelijking (MoVe). Hierbij worden maatregelen voor bereikbaarheid in samenhang met de gewenste verstedelijking ontwikkeld voor de korte en lange termijn. De provincie werkt hier aan mee vanuit het bereikbaarheids- en verstedelijkingsperspectief. De provincie streeft naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied en een betere benutting van de bebouwde ruimte (Beleidskeuze verstedelijking). Bereikbaarheid is daarbij een belangrijke voorwaarde voor de verdere ontwikkeling en verdichting van bestaande woon- en werkgebieden. Om de druk op de autowegen te verminderen, is het van belang dat wonen en werken zoveel mogelijk plaatsvindt nabij hoofdwaardig openbaar vervoer (HOV) en juist daar de hoogste dichtheden in de nabijheid van voorzieningen worden gerealiseerd. Meer mensen kunnen dan gebruik maken van het openbaar vervoer. In combinatie met lopen en de fiets, biedt dit optimale keuzevrijheid tussen de modaliteiten lopen, fietsen, OV en auto.
Beleidskeuze:
De provincie wil een goede kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater.
Voor het realiseren van een goede waterkwaliteit volgt de provincie de systematiek
van de Europese richtlijnen: de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Grondwaterrichtlijn
en de Drinkwaterrichtlijn. Ten aanzien van zwemlocaties in oppervlaktewater geeft
de provincie uitwerking aan de Zwemwaterrichtlijn: De provincie wil goed ingerichte
en veilige zwemlocaties in oppervlaktewater.
De provincie wil de bronnen voor drinkwaterproductie en vitale drinkwaterinfrastructuur
beschermen, zodat er altijd voldoende drinkwater beschikbaar is om tegen maatschappelijk
aanvaardbare kosten te produceren. Gebruiksfuncties en het regionale watersysteem
worden zodanig op elkaar afgestemd dat we weerbaar zijn tegen perioden van droogte
of extreme neerslag en dat variaties in de aan- en afvoer van rivierwater kunnen worden
opgevangen. Gebruiksfuncties worden voorzien van een passende waterkwaliteit uit oppervlaktewater
zolang het doelmatig is. De provincie streeft zoveel mogelijk naar functiecombinaties
die elkaar versterken, zoals drinkwater en natuur. Bij de aanwijzing van zwemwaterlocaties
wordt rekening gehouden met de waterkwaliteit, veiligheid en hygiëne. Bij het vaststellen
van waterkwaliteitsdoelen wordt rekening gehouden met de verschillende functies van
oppervlaktewateren.
Voor het realiseren van een goede waterkwaliteit en -kwantiteit zoekt de provincie
nadrukkelijk de samenwerking met andere partijen: niet alleen medeoverheden, maar
ook drinkwaterbedrijven, terreinbeheerders, ondernemers en maatschappelijke organisaties.
Verdere uitwerking van het beleid voor mooi en schoon water is opgenomen in het regionaal
waterprogramma.
Aanleiding:
Een goede waterkwaliteit en -kwantiteit is de basis van een gezonde en aantrekkelijke
leefomgeving, waarin we nuttig gebruik maken van het beschikbare water voor de drinkwatervoorziening,
landbouw, natuur, recreatie, transport en industrie. Die functies kunnen elkaar beïnvloeden,
gaan niet altijd samen en de toestand van het water is niet altijd geschikt voor iedere
functie.
De oppervlaktewaterkwaliteit in Zuid-Holland is niet op orde. Dit komt met name door
verhoogde concentraties aan nutriënten en bestrijdingsmiddelen. Dat leidt onder andere
tot overlast van blauwalgen en tot achterblijven van gestelde natuurdoelen. De kwaliteit
van het grondwater wordt bedreigd door verontreinigende stoffen als gevolg van menselijk
handelen. Intensieve landbouw, industriële uitstoot naar het milieu en toenemend gebruik
van de ondergrond vormen een belasting in de vorm van nutriënten, bestrijdingsmiddelen,
medicijnresten, microplastics en opkomende stoffen. Ook komen stoffen in het grondwater
door uitspoeling van historische bodemverontreinigingen en (illegale) lozing van verontreinigende
stoffen. De hoeveelheid zoet grondwater staat onder druk door onttrekkingen ten behoeve
van industrieel gebruik, drinkwaterproductie en land- en tuinbouw. Door klimaatverandering
en sociaaleconomische ontwikkelingen nemen de onttrekkingen toe. Bovendien leidt zeespiegelstijging
tot extra druk van zoute kwel. Een goede waterkwaliteit kan niet simpelweg bereikt
worden door aan knoppen te draaien (via het nemen van maatregelen). Er moet ook rekening
worden gehouden met de fysieke achtergrondomstandigheden van het water die daarop
van invloed zijn.
De beschikbaarheid van voldoende zoet water is belangrijk voor de drinkwatervoorziening,
landbouw, natuur, waterkwaliteit en industrie. De vraag naar zoet water neemt toe
door sociaaleconomische ontwikkeling en klimaatverandering. Tegelijk staat het aanbod
van kwalitatief goed zoet water onder druk door klimaatverandering (zeespiegelstijging,
langere periodes met droogte en lage rivierafvoeren, toenemende verzilting) en de
invloed van verontreinigingen in het oppervlaktewater. Tekorten aan zoet water leiden
tot schade aan functies die hiervan afhankelijk zijn. De balans tussen vraag en aanbod
staat onder druk. Daarom is het belangrijk dat gebruiksfuncties en het regionale watersysteem
zodanig op elkaar afgestemd en ingericht zijn dat ze weerbaar zijn tegen veranderende
omstandigheden zoals droogte en lage rivierafvoeren. Vanwege de wettelijke taken en
de zorgplicht voor duurzame veiligstelling van de drinkwatervoorziening zorgt de provincie
voor een robuuste ruimtelijke bescherming van de bestaande en mogelijke toekomstige
bronnen voor drinkwaterproductie.
Motivering Provinciaal Belang:
Het beleid voor het realiseren van mooi en schoon water volgt uit wettelijke taken
en bevoegdheden, maar ook uit bestuurlijke ambitie. De rol die de provincie neemt
verschilt per opgave. De provincie heeft in ieder geval de volgende wettelijke taken/bevoegdheden:
- Aanwijzen en begrenzen van oppervlaktewaterlichamen die niet in beheer zijn
bij het rijk, grondwaterlichamen en waterwinlocaties en het vast leggen ervan in het
regionaal waterprogramma (art. 4.4 Bkl)
- Vaststellen van ecologische doelen voor de kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen;
- Het vastleggen van maatschappelijke functies van regionale wateren, waaronder
in ieder geval de maatschappelijke functie drinkwateronttrekking;
- Vaststellen van maatregelen ter uitvoering van de KRW voor grondwater, aangewezen
oppervlaktewaterlichamen en waterlichamen waarin waterwinlocaties liggen;
- Monitoring van de toestand van grondwaterlichamen;
- Aanwijziging van zwemlocaties in oppervlaktewater conform de Europese zwemwaterrichtlijn
.
Toelichting:
Bij de beleidsuitwerking in het regionaal waterprogramma wordt tevens de relatie tot andere beleidskeuzes uitgewerkt.
Beleidskeuze:
De provincie wil dat Zuid-Holland een fijne plek blijft om te werken, wonen en recreëren,
ook als omstandigheden veranderen. Daarom nemen we nu maatregelen om ons voor te bereiden
op klimaatopgaven als weersextremen (hitte, droogte, wateroverlast, overstromingen),
zeespiegelstijging en bodemdaling. Samen met waterschappen, gemeenten en het Rijk
zorgen we voor een klimaatbestendig en waterrobuust ingerichte provincie in 2050.
Niet alleen om schade en overlast te beperken, maar ook vanuit onze ambitie te streven
naar een gezonde, groene leefomgeving, een aantrekkelijk vestigingsklimaat, goede
bereikbaarheid en een veerkrachtige innovatieve economie.
Inzet van de provincie is om de transitie naar een klimaatbestendige provincie onlosmakelijk
onderdeel uit te laten maken van het gehele provinciale beleid en de praktijk. Klimaatadaptatie
is een dwarsdoorsnijdend thema dat vele beleidsterreinen raakt, denk aan infrastructuur,
landbouwtransitie, natuur, stedelijke ontwikkeling, etc. Op al deze terreinen zet
de provincie in op de bescherming van mensen, leefomgeving en economie tegen de gevolgen
van overstromingen en extreem weer. Bijvoorbeeld door het stimuleren van innovatieve
oplossingen voor waterberging en voorkomen van hittestress in stedelijk gebied. Ook
werken we aan een duurzame zoetwatervoorziening waarbij vraag en aanbod in balans
zijn, en aan het voorbereiden van onze natuur en economie op de klimaatverandering.
Inzet van de provincie is tevens om bij ruimtelijke ontwikkelingen (nieuw of in bestaand
bebouwd gebied) de betrokken partijen de risico’s als gevolg van de klimaatopgaven
expliciet mee te laten wegen bij de locatiekeuze of inrichting van het gebied. Daarbij
wordt in ieder geval gebruik gemaakt van de uitkomsten van de klimaatstresstesten
die overheden hebben uitgevoerd (conform de afspraken uit het Deltaprogramma Ruimtelijke
Adaptatie). Op die manier wordt bij nieuwe ruimtelijke projecten rekening houden met
de impact van klimaatverandering en kan het risico op schade en slachtoffers voor
zover dat redelijkerwijs haalbaar is, worden beperkt. Centraal vertrekpunt daarbij
is dat meer ruimte wordt geboden aan het water, natuurlijke processen, en groen. Dit
uitgangspunt draagt tevens bij aan andere opgaven als een gezonde leefomgeving, bescherming
van de natuur en de verhoging van biodiversiteit.
Door beleid tijdig aan te passen maken we tevens gebruik van kansen om adaptieve maatregelen
mee te nemen in al geplande ruimtelijke projecten of ontwikkelingen, bijvoorbeeld
op gebied van beheer en onderhoud van onze eigen assets als gebouwen, wegen en infrastructuur.
Hiermee kunnen we geld slimmer inzetten en besparen we kosten, beperken we schade
en overlast, en geven we het goede voorbeeld.
Aanleiding:
De provincie wil tijdig en adequaat inspelen op het opwarmende klimaat. Door de mondiale
opwarming stijgt de zeespiegel en worden weerpatronen beïnvloed. Hierdoor neemt in
Zuid-Holland de intensiteit van neerslag toe, is sprake van een toename van het aantal
hittegolven en neemt de kans op extreme droogteperiodes toe. Verder daalt de bodem
en neemt de brakke kwel toe. Deze veranderingen zullen de komende decennia voor nieuwe
uitdagingen zorgen.
Omgaan met de weersextremen zal onvermijdelijk ook effect hebben op de inrichting
van ons stedelijk en landelijk gebied. In de provincie worden veel nieuwe woningen
gebouwd, de economie groeit, de landbouw is in transitie, ambitieuze landschapsparken
en nieuwe infrastructuur staan op stapel. Dit heeft allemaal impact op onze (gezonde)
leefomgeving. Daarnaast vindt uiteraard regulier beheer en onderhoud van de ruimtelijke
inrichting plaats, zoals vervanging van riolering of onderhoud van bestaande wegenstructuren.
Al deze opgaven samen vergen zowel lange termijn planning als flexibiliteit om mee
te bewegen met veranderende omstandigheden, ofwel ‘adaptief beleid’. Ten aanzien van
klimaatadaptatie en de relatie met andere opgaven is de provinciale inzet vastgelegd
in de strategie ‘Weerkrachtig Zuid-Holland’.
Ambitie/ beleidsdoel
Op (inter)nationaal niveau zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop we onszelf
moeten voorbereiden op klimaatverandering. Klimaatadaptatie is onderdeel van het klimaatakkoord
van Parijs en onderdeel van de Verordening voor een Europese klimaatwet. Nederland
heeft bovendien een Nationale Adaptatiestrategie, en sinds 2018 het Deltaplan Ruimtelijke
Adaptatie.
In de bijbehorende deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie staat dat Nederland voor
2050 klimaatbestendig en waterrobuust ingericht moet zijn. Daartoe hebben alle overheden
in Nederland afgesproken dat klimaatadaptatie uiterlijk in 2020 onderdeel uitmaakt
van hun beleid(smatig handelen).
In de ontwerp-NOVI (Nationale Omgevingsvisie) is klimaatadaptatie één van de richtinggevende
prioriteiten. Het rijk maakt hierin de volgende beleidskeuze: Nederland is in 2050
klimaatbestendig en waterrobuust. Bij (her)ontwikkelingen wordt voorkomen dat het
risico op schade en slachtoffers door overstromingen of extreem weer toeneemt, voor
zover dat redelijkerwijs haalbaar is.
Motivering Provinciaal Belang:
Klimaatadaptatie is een opgave die zich op meerdere schaalniveaus voordoet ((inter)nationaal,
regionaal, lokaal) en daarom vraagt om een goede samenwerking tussen de verschillende
overheden. Iedere overheid draagt bij vanuit de eigen rol en verantwoordelijkheid.
De provincies hebben zich gecommitteerd aan het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie
en de Nationale Adaptatiestrategie. De provincie draagt aan het uitvoeren van deze
programma’s bij vanuit haar verantwoordelijkheid voor de (regionale) ruimtelijke ordening,
natuur, milieu en infrastructuur, en verbinder tussen stedelijk en landelijk gebied.
De provincie Zuid- Holland werkt hierbij nauw samen met gemeenten, waterschappen en
het Rijk en andere stakeholders zoals projectontwikkelaars, de bouwsector en terreinbeheerders
om deze doelen te bereiken.
Toelichting:
De fysieke leefomgeving wordt komende decennia zodanig ingericht dat deze de gevolgen
van klimaatverandering doelmatig kan opvangen. Dit geldt voor zowel nieuwbouwontwikkelingen,
alsook de fysieke leefomgeving van bestaand bebouwd gebied. Zo voorkomen we dat extreme
weersomstandigheden leiden tot onnodige schade aan bijvoorbeeld gebouwen, infrastructuur,
landbouw, natuur, en economie. Het werken aan klimaatadaptatie heeft de provincie
binnen Zuid-Holland voor zes verschillende beleidsvelden uitgewerkt in de strategie
‘Weerkrachtig Zuid-Holland’:
Toekomstbestendige bebouwing:
Samen met onder meer partijen uit de bouwsector, waterschappen, gemeenten en natuurorganisaties
is afgesproken dat klimaatadaptief bouwen de norm is in Zuid-Holland. Nieuwe ruimtelijke
ontwikkelingen zijn toegerust op de gevolgen van klimaatverandering. Daartoe is een
Leidraad en Programma van Eisen klimaat adaptief bouwen opgesteld. Hierin is onder
andere aandacht voor het voorkomen van wateroverlast en hittestress in de gebouwde
omgeving.
Ook bestaand bebouwd gebied zal klimaatbestendig ingericht moeten worden. Met behulp
van de klimaatstresstesten en risicodialogen met stakeholders bereiden overheden maatregelen
in de fysieke leefomgeving voor om de gevolgen van klimaatverandering zoveel als mogelijk
op te kunnen vangen en maken afspraken met private partijen om hun eigendommen/bebouwing
klimaatadaptatief te maken.
Robuuste infrastructuur:
Ook bij extreme weersomstandigheden blijft onze infrastructuur optimaal inzetbaar,
met minimale verkeershinder. Dat is een belangrijke voorwaarde voor het vestigingsklimaat
en de economie, maar ook om adequaat te kunnen handelen bij calamiteiten. Daarnaast
zien we de provinciale infrastructuur als aanjager voor adaptatie en innovatie in
de regio.
Groene leefomgeving:
Zuid-Holland investeert in een gezonde, aantrekkelijke en veilige leefomgeving voor
mens en natuur. Daarom zetten we in op kwalitatief hoogwaardig en bereikbaar groenblauw
in en om de stad, ontwikkeling van nationale parken, diversiteit in landschappen en
duurzame landbouw. Door klimaatverandering wint deze inzet aan urgentie: toevoegen
van- en ruimte bieden aan meer groen en water zijn effectieve oplossingen in het tegengaan
van wateroverlast en hittestress in met name stedelijk gebied. Vooral groepen zoals
ouderen en zieken die extra kwetsbaar zijn voor hittestress kunnen daarvan profiteren.
Klimaatverandering zorgt daarnaast voor nieuwe uitdagingen. Bijvoorbeeld waar het
de impact op de natuur betreft. Andere soorten dieren en planten doen hun intrede.
De biodiversiteit, bijvoorbeeld de insectendiversiteit of kwetsbare gewassen, staat
nog meer onder druk door onder meer droogte en verzilting. Klimaatverandering kan
het behoud van sommige icoonsoorten wellicht onhoudbaar maken. Landschappen veranderen
doordat andere gewassen of landbouwfuncties worden gekozen ten gunste van waterpeilstijging
in bodemdalingsgevoelige gebieden. Het is onze ambitie om in Zuid-Holland deze rijke
groenblauwe leefomgeving maximaal te benutten in het tegengaan van en beschermen tegen
de negatieve gevolgen van weersextremen.
Waardevol Water:
Nieuwe weersomstandigheden zoals langdurige droogte en hitte zetten beschikbaarheid
en kwaliteit van zoet water onder druk. De beschikbaarheid van zoet water gaat veranderen
door klimaatverandering en zeespiegelstijging. Het grondwater wordt zouter (interne
verzilting), door zeespiegelstijging en lage rivierafvoeren komt met name in de kuststreek
zout zeewater steeds verder landinwaarts, zowel in de rivieren als ondergronds (externe
verzilting). Bovendien zorgt in perioden van droogte de verminderde aanvoer van rivieren
en neerslag voor hogere concentraties vervuilende stoffen in ons water. Als deze concentraties
in het rivierwater te hoog worden, heeft dat gevolgen voor de inlaatpunten voor drinkwater
of oppervlaktewater. Daarmee lopen naast drinkwater, ook functies in het achterland,
zoals landbouw, nat houden van veengebieden en natuur, risico. De provincie Zuid-Holland
is dan ook samen met de partners uit het Deltaprogramma zoetwater alert op ontwikkelingen
die een bedreiging kunnen zijn voor het aanwezige zoetwater in Zuid-Holland.
Voldoende schoon water is een basisvoorwaarde voor een goed leefklimaat, voedselvoorziening
en de regionale economie. Ook het tegengaan van bodemdaling in zowel stedelijk als
landelijk gebied vraagt voldoende beschikbaarheid van water. Daarom streeft de provincie
samen met haar partners naar een duurzame, klimaatbestendige watervoorziening en goede
waterkwaliteit.
Een adaptieve economie:
Voor de economie geldt dat een aantrekkelijk vestigingsklimaat rand voorwaardelijk
is om te kunnen floreren. Voor bedrijven geldt dat bedrijfszekerheid en continuïteit
een basisvoorwaarde zijn om te kunnen functioneren. Tijdig anticiperen op de effecten
en kansen van klimaatverandering is een voorwaarde voor een duurzaam en aantrekkelijk
vestigingsklimaat.
De inzet van de provincie is er dan ook op gericht om de bedrijventerreinen en Greenports
toekomstbestendig te maken. Onderdeel daarvan is deze voor te bereiden op de gevolgen
van de klimaatverandering in de vorm van extreem weer. De Greenports bijvoorbeeld
willen we voorbereiden op mogelijke perioden van hitte en droogte en daarmee gepaard
gaande verzilting. Ook vanuit het oogpunt van veiligheid is tijdig anticiperen is
een goed voorbereide haven van Rotterdam en andere bedrijventerreinen in de provincie
van groot belang.
Veerkracht bij extremen:
Ons streven is een weerbare provincie, die goed voorbereid is op het omgaan met weersextremen
als gevolg van klimaatverandering en daarmee gepaard gaande potentiële calamiteiten.
De provincie Zuid-Holland is samen met andere overheden en private eigenaren medeverantwoordelijk
voor de vitale en kwetsbare voorzieningen op lokaal en regionaal niveau, vanwege het
risico op ontwrichting bij uitval. De provincie Zuid-Holland heeft ook speciale aandacht
voor de weerbaarheid van kwetsbare groepen in onze samenleving, zoals voor ouderen
bij perioden van hitte. Voor de vitaal en kwetsbare functies drinkwater, infrastructuur
en olie en chemie zet de provincie vanuit haar verantwoordelijkheid actief in op het
reduceren van de risico’s voor deze sectoren bij extreem weer.
Beleidsmatig is er een belangrijke samenhang met de beleidskeuzen over woningbouw
(toekomstbestendig bouwen), water (waterveiligheid en wateroverlast en mooi en schoon
water), bodemdaling (beperken maatschappelijke kosten door bodemdaling) en met de
ambities betreffende de energietransitie. Voor de laatstgenoemde is samenhang zowel
op strategisch niveau als op tactische en operationeel niveau. Op strategisch niveau
zijn de opgaven gelinkt omdat zij beide het klimaat betreffen. Op tactisch en operationeel
niveau speelt o.a. de toegenomen vraag naar koelte en wens om zoveel mogelijk werk
met werk te combineren.
Beleidskeuze:
Natura 2000-gebieden zijn onderdeel van het natuurlijk erfgoed van Zuid-Holland (eco-reservaten, genenbanken). In deze natuurparels is de biodiversiteit is op orde. De instandhoudingsdoelstellingen (in termen van behoud, verbetering kwaliteit en uitbreiding oppervlak) worden gehaald en de gebieden dragen bij aan de landelijke gunstige staat van instandhouding van habitats en soorten. Er is een evenwichtige situatie bereikt tussen economie en natuur, met heldere kaders waarbinnen nieuwe economische, sociale en maatschappelijke activiteiten zich kunnen ontwikkelen.
Aanleiding:
Wettelijke verplichtingen die voortvloeien uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en die geïmplementeerd zijn in de Wet natuurbescherming. Vanwege de decentralisatie van het natuurbeleid ligt de verantwoordelijkheid voor het voldoen aan de richtlijnen voor een groot deel bij de provincies.
Motivering Provinciaal Belang:
De provincies hebben een wettelijke taak vanuit de Wet natuurbescherming om adequate maatregelen te nemen om de Natura 2000-doelen te halen. In combinatie met stikstof-reductiemaatregelen draagt dit bij aan het oplossen van de huidige vergunningenproblematiek.
Toelichting:
Op GS rust de wettelijke taak om er zorg voor te dragen dat alle maatregelen worden uitgevoerd die nodig zijn om de Natura 2000-doelen van deze gebieden te halen, uit te voeren. Hiervoor stellen GS beheerplannen voor de Natura 2000-gebieden vast. Daarnaast is GS bevoegd gezag voor de vergunningverlening (ODH) en handhaving (OZHZ) voor activiteiten die effect hebben op Natura 2000.
Beleidskeuze:
De provincie wil dat de overlast van Schiphol en Rotterdam The Hague Airport (RTHA)
zoveel mogelijk beperkt wordt. Dit gaat om geluidhinder, uitstoot van (ultra)fijnstof,
stikstof en CO2. Tegelijkertijd wil de provincie dat Schiphol zijn positie als belangrijke
internationale luchthaven kan behouden en zijn netwerk van internationale verbindingen
kan versterken. Voor RTHA wil de provincie dat de luchthaven zijn positie als zakelijke
luchthaven kan behouden.
De provincie oefent invloed uit op de besluitvorming door de minister van Infrastructuur
en Waterstaat (I&W) en de Tweede Kamer over de toekomstige ontwikkeling van beide
luchthavens. Voor Schiphol gaat dit via de Bestuurlijke Regie Schiphol (BRS; een samenwerkingsverband
van vier provincies en een veertigtal gemeenten rondom Schiphol) en bij RTHA via de
Bestuurlijke Regiegroep RTHA (BRR; een samenwerkingsverband van de provincie en drie
gemeenten).
De provincie wil dat binnen de geluidcontouren rondom Schiphol en RTHA terughoudend
wordt omgegaan met nieuwe woningbouw om nieuwe geluidgehinderden zoveel mogelijk te
voorkomen. Echter binnen de regels wil de provincie dat kleinschalige woningbouw mogelijk
moet kunnen zijn indien dit de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid ten goede komt.
Daartoe heeft de provincie regels gesteld in de Omgevingsverordening.
Aanleiding:
Een deel van de provincie Zuid-Holland heeft te maken met de negatieve externe effecten van Schiphol en RTHA. Gemeenten die onder de aanvliegroutes liggen hebben te maken met geluidoverlast en slaapverstoring door startend en landend verkeer. Daarnaast gelden voor sommige gemeenten bouwbeperkingen voor nieuwe woningen als gevolg van de nabijheid van een luchthaven.
Motivering Provinciaal Belang:
De leefbaarheid en economische belangen van Schiphol en RTHA zijn gemeentegrensoverschrijdend en daarom is de provincie het aangewezen schaalniveau. Ook kan de provincie een belangrijke verbindende bijdrage leveren tussen de lokale belangen van gemeenten. Het Rijk is bevoegd gezag.
Toelichting:
De provincie hecht waarde aan de luchthavens Schiphol en RTHA als belangrijke schakel
in de internationale bereikbaarheid en voor de economie van de Randstad. Tegelijkertijd
vindt de provincie het van belang dat de hinder zoveel mogelijk wordt beperkt. Verdere
groei van Schiphol is wat de provincie betreft dan ook alleen mogelijk als daar een
evenredige reductie van de hinder tegenover staat.
Daarnaast vindt de provincie dat binnen de geluidcontouren rondom Schiphol terughoudend
moet worden omgegaan met nieuwe woningbouw. Daar waar er bij de luchtvaartsector op
wordt aangedrongen om het aantal geluidgehinderden niet te laten toenemen, moet de
overheid op haar beurt niet voor een toename zorgen door op grote schaal woningen
binnen de geluidcontouren te bouwen. De provincie pleit er echter wel voor dat er
binnen de regels mogelijkheden blijven om op kleine schaal woningbouw te kunnen plegen,
bijvoorbeeld als dit de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid ten goede komt.
De aanwezigheid van de luchthaven Rotterdam The Hague Airport is een vestigingsfactor
voor bedrijven. De luchthaven levert daarmee een bijdrage aan de economische ontwikkeling
van de regio.
De provincie vindt het daarbij van belang dat de hinder voor de omgeving beperkt blijft
tot een noodzakelijk minimum (kwaliteit leefomgeving). Samen met gemeenten, de luchthaven,
bewonersvertegenwoordigers en andere belanghebbende partijen op en rond de luchthaven
worden afspraken gemaakt over hinderbeperkende maatregelen (programma hinderbeperkende
maatregelen).
Hoewel de provincie geen wettelijke bevoegdheid heeft bij de vaststelling van het
luchthavenbesluit voor RTHA, wordt bestuurlijk draagvlak bij de provincie en gemeenten
rondom de luchthaven door de minister van Infrastructuur en Milieu als belangrijk
gezien. De toekomstige ontwikkeling van de luchthaven is daarmee afhankelijk van het
draagvlak in de regio.
Beleidskeuze:
De provincie bevordert het duurzaam beschermen, benutten en beheren van de bodem &
de ondergrond, zowel door middel van haar eigen beleid als door het beïnvloeden van
dat van andere overheden. Het gaat hier om het beschermen en beheren van de kwaliteit
van het bodem-grondwatersysteem in relatie tot het verantwoord aanbrengen, beheren
en afbouwen van functies in de ondergrond. De provincie zet voor deze beleidskeuze
in op:
– het optimaal benutten en beheren van bodem en ondergrond;
– het beschermen en beheren van het bodem- en grondwatersysteem;
– de nazorg van stortplaatsen in het kader van de Wet Milieubeheer.
Aanleiding:
Optimaal benutten en beheren van de bodem en de ondergrond
De provincie heeft geconstateerd dat kwaliteiten van bodem en ondergrond nog onvoldoende
worden meegenomen bij het oplossen van maatschappelijk opgaven. Zo heeft de provincie
de ambitie om het aandeel duurzame energie, in de vorm van aardwarmte en bodemenergie,
te vergroten. Daar komt bij dat boven- en ondergronds ruimtegebruik nog onvoldoende
als een geheel van de ruimte worden geordend. De gevolgen hiervan zijn dat:
– Conflicterende ruimteclaims pas in een laat stadium van de planvorming worden
ontdekt;
– Er kansen verloren gaan doordat mogelijke koppelingen tussen activiteiten nog
niet duidelijk in beeld zijn;
– Er zorgen zijn over de impact van activiteiten in de ondergrond (o.a. veiligheid).
Door deze toenemende druk op de ruimte en de hiermee gepaard gaande zorgen is het
noodzakelijk om tot een integrale afweging van belangen te komen. Met deze afweging
geeft de provincie een concrete invulling aan de provinciale kernopdracht: Duurzaam,
veilig en efficiënt gebruik van de bodem en ondergrond.
Beschermen en beheren van het bodem-grondwatersysteem
Bodem- en grondwaterverontreinigingen zijn een risico voor mensen en biodiversiteit.
Een goede chemische bodemkwaliteit is de basis voor een gezonde leefomgeving en een
voorwaarde voor ruimtelijke en economische ontwikkelingen in een gebied. Daarnaast
hebben we steeds meer te maken met nieuwe en met zeer zorgwekkende stoffen die diffuus
voorkomen en waar een lokale aanpak geen soelaas biedt. Mobiele verontreiniging kunnen
zich verspreiden en zo de zoetwatervoorziening aantasten.
Nazorg stortplaatsen in het kader van de Wet Milieubeheer
De provincie is in het kader van de Wm verplicht om nazorg te verrichten op de in
deze wet aangewezen stortplaatsen. Dit om te voorkomen dat deze negatieve effecten
op de omgeving hebben.
Motivering Provinciaal Belang:
Optimaal benutten en beheren van de bodem en ondergrond
Het provinciaal belang is gelegen in het op een rechtvaardige manier benutten van
potenties van bodem en ondergrond voor de maatschappelijke opgaven op regionale schaal.
De provincie beoogt in samenwerking met andere overheden om 3D-Ordening standaard
en structureel onderdeel te laten worden van alle relevante ruimtelijke planprocessen
in Zuid-Holland. Zo worden in het kader van de Omgevingswet tussen provincies, omgevingsdiensten
en gemeenten afspraken gemaakt over samenwerking en een nieuwe rolverdeling bij het
realiseren van een duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond.
Beschermen en beheren van het bodem-grondwatersysteem
De provincie is thans bevoegd gezag voor de chemische bodemkwaliteit in het kader
van de Wet bodembescherming (Wbb). Bij de inwerkingtreding van de Ow wordt de Wbb
ingetrokken en worden de gemeenten het bevoegd gezag voor de chemische bodemkwaliteit.
De gemeenten worden dan verantwoordelijkheid voor de aanpak van bestaande bodemverontreinigingen
en het voorkómen van nieuwe bodemverontreinigingen.
Een uitzondering vormen complexe bedrijven waarvoor de provincie bevoegd gezag zal
zijn. De provincie blijft ook bevoegd gezag voor bodemverontreinigingen en nazorglocaties
die vallen onder het overgangsrecht van de Omgevingswet. Ook houdt ze een belangrijke
rol als hoeder van de grondwaterkwaliteit.
Bij de uitoefening van bevoegdheden en toepassing van wettelijke voorschriften geldt
de duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening als een dwingende
reden van groot openbaar belang.
Nazorg stortplaatsen in het kader van de Wet Milieubeheer (Wm)
Provincies zijn bestuurlijk, financieel en organisatorisch verantwoordelijk voor de
nazorg van afval- en baggerstortplaatsen die na 1996 gesloten zijn of die nog gaan
worden gesloten (nazorgregeling van de Wm). Volgens deze regeling dienen gesloten
stortplaatsen zo min mogelijk nadelige gevolgen voor het milieu te hebben en moet
de nazorg langdurig gewaarborgd zijn door de verantwoordelijkheid van de exploitanten
over te dragen aan de provincie. Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet zal dit
niet wijzigen.
In het kader van een goede uitvoering van de nazorg en ter bescherming van de nazorgvoorzieningen
zijn in de Omgevingsverordening Zuid-Holland regels opgenomen met betrekking tot (her)gebruik
van -en activiteiten op- gesloten stortplaatsen.
Toelichting:
De beleidskeuze heeft een relatie met de thema’s milieu, klimaat, ruimte, water, energie
en cultureel erfgoed.
Optimaal benutten en beheren van bodem en ondergrond
De provincie bevordert de integrale belangenafweging over het gebruik van de bodem
en de ondergrond, zowel in haar eigen beleid als in dat van andere overheden (de zogenoemde
3D-ordening).
Voor de provincie zijn de bodem en ondergrond een integraal onderdeel van de ruimte.
Daarom werkt de provincie met behulp van haar instrumenten aan het verder vorm geven
aan de 3D-Ordening. Deze heeft als doel dat het gebruik van de bodem en ondergrond
“duurzaam, veilig en efficiënt” is. Hiervoor wordt gewerkt met relevante bodemthema’s,
en worden deze vroegtijdig en integraal meegenomen bij beleidsontwikkeling en advies.
In dit kader adviseert de provincie de minister van EZK over mijnbouwactiviteiten
in de diepe ondergrond, zoals gas en aardwarmtewinning. Daarnaast weegt de provincie
ook activiteiten in de ondiepe ondergrond integraal af, zoals de vergunningverlening
voor open bodemenergiesystemen.
Beschermen en beheren van het bodem-grondwatersysteem
De provincie wil de chemische bodem- en grondwaterkwaliteit beschermen en verbeteren,
de gezondheidsrisico`s als gevolg van bodemverontreiniging reduceren en stimuleren
dat bodemkwaliteit integraal wordt meegewogen bij functietoewijzing in ruimtelijke
ontwikkelingen.
In het de periode tot en met 2020 zijn tussen het rijk, de provincies en de gemeenten
afspraken gemaakt over de aanpak van risicovolle locaties. Voor deze locaties blijft
de provincie ook na de inwerkingtreding van de Omgevingswet (Ow) het bevoegde gezag.
De meeste risicovolle verontreinigingen zijn inmiddels door de provincie aangepakt.
Alle risicovolle locaties worden de komende jaren door de provincie voortvarend verder
aangepakt.
Het beheer en de aanpak van minder risicovolle historische bodemverontreinigingen
en nieuwe bodemverontreinigingen valt na de inwerkingtreding van de Ow onder de beleidsruimte
van de gemeenten. Het principe dat kwaliteitsverbetering van bodem en grondwater
in samenloop met locatie-ontwikkeling plaatsvindt wordt door het Rijk niet meer voorgeschreven.
Ze geeft decentrale overheden de ruimte om daar haar eigen afwegingen in te maken.
Voor nieuwe verordeningen blijft de zorgplicht gelden.
Voor het grondwater behoudt de provincie op grond van de KRW en Grondwaterrichtlijn
nog een belangrijke rol om kwaliteitsverbetering van grondwater te realiseren. Vandaar
dat een koppeling is gelegd met de maatregelen in het Waterprogramma.
Provincie en gemeenten zullen waar mogelijk blijven samenwerken met betrekking tot
de nieuwe en zeer zorgwekkende stoffen en met betrekking tot de diffuse verontreinigingen,
omdat dit thema’s zijn die niet strikt lokaal zijn gebonden.
Voor deze doelen is een goede kennisinfrastructuur nodig en deze is per definitie
niet lokaal. Wij zien dan ook een stimulerende en faciliterende rol voor de provincie
om op het beleidsthema innovatie te stimuleren en de samenwerking in de kennisinfrastructuur
te versterken.
Nazorg stortplaatsen in het kader van de Wet Milieubeheer
De Staat heeft gemeend dat eeuwigdurende nazorg van stortplaatsen niet belegd kan
worden bij de exploitanten van stortplaatsen. Daarom is gekozen om deze middels de
Wet milieubeheer (Wm) bij de provincies neer te leggen. De provincie is in het kader
van de Wm verplicht om nazorg (eeuwigdurend) te verrichten op negen (gesloten) stortplaatsen.
In Zuid-Holland behoren 11 stortplaatsen tot de categorie waarop de Wm van toepassing
is; twee baggerdepots zijn voor nazorg aan Rijkswaterstaat toegewezen.
Beleidskeuze:
De provincie werkt aan het realiseren van de laatste 3.300 ha NNN van het totaal van 45.000 ha NNN in Zuid-Holland. Door het fysiek inrichten en planologisch en juridisch borgen van begrensde NNNgebieden , wordt de natuur hersteld en kan de biodiversiteit in deze gebieden weer toenemen. Ook kunnen zeldzame soorten waar Zuid-Holland een (inter)nationale verantwoordelijkheid voor heeft, weer een plek krijgen. De nog te realiseren NNN-gebieden vormen vaak een ondersteuning voor de Natura 2000-gebieden waardoor deze gebieden robuuster worden en internationale natuurdoelen beter haalbaar zijn.
Aanleiding:
Zuid-Holland is een drukke provincie waar veel belangen spelen. Door onder andere
de toenemende druk op de beperkte ruimte gaat de biodiversiteit achteruit. Door de
achteruitgang van de biodiversiteit, het verloren gaan van zeldzame soorten en door
verontreiniging van water en bodem gaat in de provincie de leefbaarheid achteruit
en verdwijnen zaken die wij voor kort als vanzelfsprekend beschouwden. Schone lucht
en schoon zwem- of drinkwater zijn diensten die de natuur ons levert en die verloren
gaan wanneer ook de biodiversiteit achteruit gaat. Door het aanwijzen, inrichten en
het (juridisch en planologisch) borgen van NNN-gebieden, proberen we de achteruitgang
van de leefgebieden van soorten te voorkomen en daarmee de achteruitgang van de biodiversiteit
te stoppen. Omdat we hiermee ook de leefbaarheid en de waardevolle diensten van onze
natuur waarborgen, dienen we niet alleen de intrinsieke waarde van de natuur maar
ook economische belangen en aantrekkelijkheid van het woonklimaat in onze provincie.
In 2013 is door het Rijk de verantwoordelijkheid voor natuurontwikkeling en – bescherming
doorgedelegeerd naar de provincies. Deze afspraken zijn vastgelegd in het ‘Natuurpact’.
In het Natuurpact is afgesproken dat de provincies uiterlijk 2027 een werkend en goed
beheerd NNN hebben gerealiseerd. De provincie heeft hierin een regiefunctie, een realisatierol
en een verbindersrol. Doordat de provincie meerdere functies in het landelijk gebied
beheert, heeft zij het overzicht en kan zij het beste verschillende partijen met elkaar
verbinden. Ook omdat het natuurnetwerk vaak gemeentegrenzen overstijgt, is het goed
om een hogere bestuurslaag de regierol op zich te laten nemen.
Motivering Provinciaal Belang:
Toelichting:
De ontwikkeling van het NNN hangt sterk samen met het biodiversiteitsbeleid van de
provincie. Daar waar het biodiversiteitsbeleid inzoomt op de soorten, zoomt het NNN
in op de begrensde gebieden. Soms overlappen de twee of vullen ze elkaar aan. Dit
zal met name op gebiedsniveau spelen.
Omdat de ontwikkeling en realisatie van het NNN sterk samenhangt met Natura 2000-beleid
(Natura 2000 -gebieden zijn een onderdeel van het NNN) ligt ook hier een sterk verband.
Door dit verband is er ook een sterke link met het stikstofbeleid. Alle vier de genoemde
beleidsvelden werken eigenlijk samen aan één doel: het op orde krijgen van de biodiversiteit
en natuurkwaliteit in Zuid-Holland.
Omdat realisatie van NNN-gebied vaak plaatsvind op voormalig agrarische gronden, vindt
er in de praktijk soms een botsing plaats tussen (lokale & individuele) agrarische
belangen en de natuurontwikkeling. Deze conflicten zijn echter niet aanwezig binnen
de beleidsvelden zelf.
Beleidskeuze:
De provincie wil in samenwerking met netbeheerders, medeoverheden en andere partners in het energiesysteem werken aan een toekomstbestendig regionaal energie-infrastructuurnetwerk dat tijdig beschikbaar is voor diverse ontwikkelingen, ruimtelijk is ingepast en efficiënt benut wordt. Een tijdig ontwikkelde en voldoende beschikbare regionale energie-infrastructuur (infrastructuur voor warmte, elektriciteit, duurzame gassen en CO2 als grondstof en restproduct) is essentieel voor het behalen van de energietransitiedoelen en de realisatie van ontwikkelingen in diverse vraag- en aanbodsectoren. Benutten, beschikbaarheid en ruimtevraag van (geplande) energie-infrastructuurcapaciteit is daarom een belangrijk onderdeel van de integrale afweging bij ontwikkelingen van vraag- en aanbodsectoren, zoals verstedelijking, mobiliteit, bedrijventerreinen en economie, industrie, land- en tuinbouw en het aanbod van wind- en zonne-energie.
Aanleiding:
De behoefte aan een duurzaam en flexibel energiesysteem neemt toe. Uit de landelijke Integrale Infrastructuurverkenning 2030-2050 en de provinciale Systeemstudie Energie-infrastructuur Zuid-Holland 20-30-50 blijkt dat de komende 30 jaar in Zuid-Holland veel nieuwe energie-infrastructuur nodig is voor warmte, elektriciteit, duurzame gassen en CO2 – op alle fronten. Verandering in energievraag in de toekomst wordt de grootste drijfveer voor aanpassingen aan de infrastructuur voor energie in Zuid-Holland.
De sectorale verduurzamingsplannen en ambities, zoals realisatie van hernieuwbare opwek, een CO2-emissiearme en circulaire industrie, verduurzaming van mobiliteit en gebouwde omgeving (de ambitie om gebouwen inclusief alle woningen in Zuid-Holland in 2035 CO¬2 neutraal en vóór 2050 klimaatrobuust in te richten) hebben gezamenlijk een grote impact en leiden tot een verschuivende vraag naar regionale energie-infrastructuur. Dat resulteert bijvoorbeeld in toenemende congestieproblematiek op het elektriciteitsnet.
Motivering Provinciaal Belang:
In het nationale klimaatakkoord is afgesproken dat in Nederland in 2030 en 2050 respectievelijk 49% en 95% minder CO2 wordt uitgestoten ten opzichte van 1990. De provincie Zuid-Holland onderschrijft deze doelstelling. Een goede regionale energie-infrastructuur is van belang voor het behalen van nationale en sectorale klimaatdoelen.
Ook is een robuuste energie-infrastructuur een belangrijke conditie voor het versterken van de regionale concurrentiepositie waarin economische en maatschappelijke ontwikkelingen (waaronder de woningbouwopgave) kunnen worden gefaciliteerd.
De ontwikkeling en inpassing van het regionale energiesysteem is een vraagstuk met aanzienlijke ruimtelijke impact. In de steeds voller wordende boven- en ondergrondse ruimte in Zuid-Holland is een goede ruimtelijke ordening en planning, met aandacht voor ruimtelijke kwaliteit, dan ook noodzakelijk.
Toelichting:
De energietransitie en autonome maatschappelijke ontwikkelingen beïnvloeden ons gebruik van energie; we gaan bijvoorbeeld steeds meer elektrisch rijden, lokaal met elektriciteit of restwarmte verwarmen, en waterstof als grond- en brandstof gebruiken in de industrie. Daarnaast kent Zuid-Holland veel potentie voor geothermie en industriële restwarmte om te benutten voor verwarming van de gebouwde omgeving en de glastuinbouw, en wordt in toenemende mate elektriciteit opgewekt door zon en wind. Uit de scenario’s van de Systeemstudie Energie-Infrastructuur Zuid-Holland 20-30-50 blijkt onder meer dat de elektriciteitsvraag in Zuid-Holland in 2050 kan toenemen met een factor 2,5 tot 3,1 ten opzichte van 2020.
De snel veranderende vraag naar energie-infrastructuur leidt tot een nieuw integraal programmeringsvraagstuk. Vanuit haar brede betrokkenheid bij vraag- en aanbodsectoren van energie is de provincie een geschikte procescoördinator met integrale ruimtelijke blik. Door in het proces af te stemmen met sectoraal beleid worden sectorale doelen en ruimtelijke ontwikkelingen beter in lijn gebracht met de ontwikkeling van benodigde energie-infrastructuur. Belangrijke regionale projecten komen daarmee tijdig en ruimtelijk ingepast tot realisatie.
De beschikbare capaciteit op energie-infrastructuur is schaars en doorlooptijden voor nieuwe aanleg zijn vaak lang. De ontwikkeling van nieuwe energie-infrastructuur vergt ruimte (zowel boven- als ondergronds) en brengt maatschappelijke kosten met zich mee voor arbeid en materialen. Daarnaast is toenemende schaarste op de grondstoffen- en arbeidsmarkt limiterend voor de uitvoeringscapaciteit van nieuwe projecten.
Door in samenwerking met partners in te zetten op efficiënt benutten van de bestaande en geplande energie-infrastructuur en nieuwe energie-infrastructuurprojecten vroegtijdig te programmeren in samenhang met sectorale ontwikkelingen wil de provincie bijdragen aan de energie-infrastructuuropgave. Zo werken we aan een efficiënt energiesysteem, dat haalbaar, betaalbaar en ruimtelijk inpasbaar blijft.
Beleidskeuze:
De zogenaamde kleine- en recreatieve luchtvaart kan, net als de grote luchtvaart van Schiphol en Rotterdam The Hague Airport, (geluid)overlast geven of tot verstoring van natuur leiden. De provincie gaat over de locaties waar de kleine- en recreatieve luchtvaart mag starten en landen, en de provincie kan daarvoor regels opstellen. De provincie gaat niet over waar en hoe er gevlogen wordt; dit valt onder de bevoegdheid van het Rijk.
Aanleiding:
De kleine- en recreatieve luchtvaart kan tot negatieve effecten leiden, zoals geluidoverlast of verstoring van natuur.
Motivering Provinciaal Belang:
De provincie is bevoegd gezag voor de luchthavens van regionale betekenis op basis
van de Wet luchtvaart. Ook is de provincie bevoegd om ontheffingen te verlenen voor
het starten en landen op terreinen anders dan luchthavens.
Luchtvaart is in het algemeen gemeentegrensoverschrijdend en vanwege de hinderlijke
effecten van de luchtvaart is de provincie het aangewezen schaalniveau.
Toelichting:
In Zuid-Holland wordt ruimte geboden aan diverse vormen van kleine- en recreatieve luchtvaart. De provincie ondersteunt dit, maar hecht tegelijkertijd waarde aan een goede inpassing in de directe omgeving om overlast zoveel mogelijk tegen te gaan. Daarom wil de provincie dat terughoudend wordt omgegaan met nieuwe locaties voor commerciële en bedrijfsgebonden luchtvaart, helikopterhavens, luchthavens voor onbemande luchtvaartuigen en luchthavens voor gemotoriseerde recreatieve luchtvaart. Luchthavens met een duidelijk maatschappelijk belang (zoals heliplatforms bij ziekenhuizen) worden daarentegen wel ondersteund.
Beleidskeuze:
De provincie stuurt op behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, als onderdeel van de kwaliteit van de leefomgeving. Ruimtelijke kwaliteit is het evenwicht en samenspel van toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten niet alleen functioneel zijn, maar ook duurzaam houdbaar (of bewust tijdelijk) en in hun uiterlijke verschijning op een positieve manier bijdragen aan de kwaliteit van de omgeving. Ruimtelijke kwaliteit begint met het kiezen van de juiste plek voor nieuwe ontwikkelingen.
Aanleiding:
Ruimtelijke kwaliteit is het fysieke resultaat van menselijk handelen, natuurlijke processen en de wisselwerking daartussen. De gebiedsidentiteit is de basis voor nieuwe ontwikkelingen. Deze identiteit is ontstaan door eeuwenlange ingrepen in de ruimte. . Daarbij is een aantal lagen te onderscheiden. De bodem, de ondergrond gaat over de grondslag van de provincie en de natuurlijke (landschapsvormende) processen. Daarop ligt de laag van de cultuur- en natuurlandschappen. In deze laag vind je het zichtbare landschap en (grondgebonden) nut. Deze laag is gevormd door eeuwenlang (vaak agrarisch) gebruik door de mens. De derde laag die onderscheiden wordt is de laag van stedelijke occupatie, bestaand uit steden, dorpen en hun onderlinge netwerken. Tot slot gaat de laag van de beleving over identiteit, met als belangrijke dragers cultuurhistorie en (recreatieve) beleving.
Ruimtelijke kwaliteit speelt een rol bij vrijwel alle ontwikkelingsgerichte ambities, beleidskeuzes, opgaves en programma's van de provincie. De ruimte in Zuid-Holland is beperkt en het aantal nieuwe ontwikkelingen met een ruimteclaim is groot. Om een aantrekkelijke leefomgeving te creëren is het van belang zorgvuldig om te gaan met de ruimte. Het behouden en/of versterken van de ruimtelijke kwaliteit is een doelstelling bij elke ruimtelijke ontwikkeling, op elk schaalniveau: van provinciaal tot lokaal. Op het hoogste schaalniveau spreek je dan van de juiste ontwikkeling op de juiste plek. Om te bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang in combinatie met de draagkracht van het landschap.
Op de grenzen tussen verschillende landschappen liggen extra kansen voor het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Voorbeelden hiervan zijn stads- en dorpsranden, dijken en linten. Hier zijn de verschillen tussen de landschappen nadrukkelijk zichtbaar en voelbaar. Deze plekken verdienen extra aandacht bij nieuwe ontwikkelingen (relatie met de beleidskeuze landschap).
Motivering Provinciaal Belang:
De provincie draagt zorg voor een goede kwaliteit van de leefomgeving. Een goede ruimtelijke kwaliteit en het sturen op ‘de juiste ontwikkeling op de juiste plek’ zijn daar belangrijke onderdelen van. Een goede ruimtelijke kwaliteit bereik je door de schalen heen. De haven van Rotterdam bijvoorbeeld is belangrijk op internationaal schaalniveau als knooppunt, maar is ook lokaal bepalend voor de beleving, het gebruik en de toekomst van de plek. De provincie heeft hierin een regierol op regionaal schaalniveau. De provincie is in staat om verschillende opgaven in een gebied te signaleren en kansen voor combinaties te zien. Daarmee kan de provincie breder kijken dan de opgave zelf. Soms is het niet mogelijk om alle functies in een gebied te combineren, dan moeten keuzes gemaakt worden. In combinatie met de zorg voor het behouden en versterken van landschappelijke gebiedsidentiteit vormt dit de basis voor een goede ruimtelijke kwaliteit.
De provincie heeft richtpunten opgesteld voor ruimtelijke ontwikkelingen die het bovenlokale, algemene belang borgen. Dit kan te maken hebben met het type ontwikkeling, de schaal, maar ook met de gebiedsidentiteit van de gekozen plek. Een ontwikkeling die past bij de schaal en aard van een gebied heeft in beginsel weinig ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid. Hoe meer een ontwikkeling afwijkt van de aard en schaal van een gebied, des te groter is de ruimtelijke impact en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen. Dit geldt eveneens naarmate de waarde van een gebied bijzonderder of kwetsbaarder is.
Toelichting:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de gebruikswaarde, de toekomstwaarde en de belevingswaarde van een gebied. Het gaat daarbij onder andere om gebiedskenmerken zoals de aard en schaal, om duurzaam gebruik van de ondergrond, de versterking van de ruimtelijke opbouw en de inpassing in de wijdere omgeving. Waar binnen de provincie het beste bepaalde ontwikkelingen plaats kunnen vinden, ‘de juiste ontwikkeling op de juiste plek’, is onderdeel van een integrale belangenafweging en bijvoorbeeld terug te vinden in de ruimtelijke hoofdstructuur.
Hoe ruimtelijke ontwikkelingen een bijdrage kunnen leveren aan het behouden en versterken van ruimtelijke kwaliteit is een ontwerpopgave. Om hier richting aan te heeft de provincie richtpunten voor ruimtelijke ontwikkelingen opgesteld. De provincie zet de richtpunten in bij de planbeoordeling. Om te kunnen bepalen of een ontwikkeling past bij de gebiedskwaliteit, onderscheidt de provincie de kwaliteit van gebieden en worden bijzondere waarden beschermd.
Ruimtelijke ontwikkelingen worden beoordeeld op hun impact op de omgeving. Vooral bij ontwikkelingen met een grote impact is het belangrijk ook een beeld te krijgen van hoe de ontwikkeling eruit komt te zien, daarom vraagt de provincie in dat geval een motivering, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft.
De richtpunten voor ruimtelijke ontwikkelingen zijn ondergebracht bij de betreffende beleidskeuzes. Omdat een groot deel van de richtpunten gaan over kwaliteiten van de bepaalde landschappen is een groot deel van de richtpunten te vinden in de beleidskeuze landschap. De gebiedsgerichte uitwerking is nog in ontwikkeling. De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit vormen de basis voor deze uitwerking in een later stadium.
De provincie heeft, samen met betrokken partijen, zestien gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit opgesteld voor het landelijk deel van de provincie. Het betreft een gebiedsgerichte uitwerking van de gebiedsidentiteit en richtpunten voor ruimtelijke ontwikkelingen. Een gebiedsprofiel beschrijft en visualiseert kenmerkende ruimtelijke elementen die van bovenregionaal belang zijn. Voorbeelden van kenmerkende ruimtelijke elementen zijn: de verkavelings- en waterstructuur, linten, laanbeplantingen, herkenbare dijken en openheid. De gebiedsprofielen geven invulling aan de gebiedsidentiteit met een overzicht van de landschappelijke waarden, waarmee bij ruimtelijke ingrepen rekening moet worden gehouden. De gebiedsprofielen bieden handvatten om te bepalen hoe groot de impact op de omgeving is en worden betrokken bij de planbeoordeling.
Ruimtelijke kwaliteit is vanuit het perspectief van de provincie sterk verbonden met het landschap. De provincie zet in op het versterken en benutten van de verschillen tussen de vier groepen landschappen: kustlandschappen, veen(weide) landschappen, deltarivierenlandschappen en stedelijke landschappen. De beleidskeuze landschap is opgezet vanuit deze vier landschapsgroepen waarbinnen meerdere landschapstypen worden uitgelegd met de bijbehorende richtpunten er in opgenomen.
Handvatten voor passende ruimtelijke ontwikkeling
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:
• De aard en schaal van een gebied bepalen of een ontwikkeling in meer of mindere mate passend is. In een agrarisch gebied passen stedelijke functies als woonwijken of bedrijventerreinen niet bij de aard en zijn daarmee gebiedsvreemd. De schaal van een gebied (‘korrelgrootte’) bepaalt of een ontwikkeling al dan niet past bij die schaal. Het ‘laadvermogen’ van een coulisselandschap is immers anders dan dat van een open veenweidepolder.
• Een ontwikkeling die past bij de schaal en aard van een gebied heeft in beginsel weinig ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid.
• Hoe meer een ontwikkeling afwijkt van de aard en schaal van een gebied, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact van nieuwe ontwikkelingen en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen.
• Dit geldt eveneens naarmate de kwaliteit van een gebied bijzonderder of kwetsbaarder is. De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is.
• In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie. Bij inpassen gaat het om een ontwikkeling die sterk aansluit bij de bestaande identiteit en structuur van het landschap, dorp of stad. De impact op het gebied is klein. Een aanpassing betreft een wijziging in de structuur van een gebied die aansluit bij de huidige gebiedsidentiteit. De impact op het gebied is groter. Bij transformatie gaat het om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat een nieuwe gebiedsidentiteit ontstaat. De impact van dit type ontwikkeling op een gebied is enorm. Bij transformatie is het dan ook belangrijk om goed vorm te geven aan de ontwikkeling van een nieuwe ruimtelijke kwaliteit, met vaak ook een nieuwe identiteit.
Naast de gebiedsprofielen heeft de provincie ook handreikingen ruimtelijke kwaliteit die handvatten bieden om de ruimtelijke kwaliteit te versterken:
• Werkboek ruimtelijke kwaliteit met een stappenplan
• Handreiking ruimtelijke kwaliteit zonne-energie Zuid-Holland
• Ruimtelijk perspectief dijken
• Handleiding opstellen beeldkwaliteitsparagraaf.
• Handleiding infrastructuur
De provincie heeft een onafhankelijk provinciaal adviseur ruimtelijke kwaliteit (PARK) die gevraagd en ongevraagd advies uitbrengt over het behouden en versterken van ruimtelijke kwaliteit in Zuid-Holland.
Beleidskeuze:
De provincie streeft naar slimmere mobiliteit door inzet op digitalisering en nieuwe technologie. We richten de infrastructuur in om smart oplossingen te faciliteren, brengen onze mobiliteitsdata op orde (digitalisering) en gaan aan de slag met die data ten behoeve van modellering en artificieel intelligence (AI) ter ondersteuning van onze bedientaken. Daarnaast zetten we in op een verantwoorde introductie van semi autonome voer- en/of vaartuigen.
Aanleiding:
Om ook in de toekomst grip op mobiliteit en op verbetering van de kwaliteit in de openbare ruimte houden, wil de provincie samen met partners de kansen blijven benutten die nieuwe informatie- en communicatietechnologieën ons bieden. Met de juiste digitale middelen en innovatieve ICT-oplossingen voor mobiliteit creëren we inzicht in de keuzemogelijkheden en verleiden we (logistieke) (vaar)weggebruikers om schonere en slimmere verplaatsingskeuzes te maken. Zo kunnen we efficiënter gebruik maken van de beschikbare ruimte.
Motivering Provinciaal Belang:
Slim gebruik van mobiliteit kan de huidige voetafdruk van infrastructuur in de beschikbare
ruimte in Zuid- Holland verkleinen en tegelijkertijd de doorstroming verbeteren. Smart
mobility draagt bij om meer ruimte en leefbaarheid in Zuid-Holland te creëren.
De provincie heeft vanwege haar positie als wegbeheerder een belangrijke aanjagende
en faciliterende rol in het versnellen van de transitie in mobiliteitskeuzes. Het
provinciaal areaal (wegen en vaarwegen) is een belangrijke schakel in de totaal beschikbare
infrastructuur in Zuid-Holland. Vanuit onze infrastructuur moeten we nauw samenwerken
met andere wegbeheerders in Nederland én daarbuiten. Onze wegen sluiten immers letterlijk
op elkaar aan. Het is onze ambitie om samen problemen aan te pakken, keuzes te maken
en kansen te verzilveren om innovaties duurzaam toe te passen.
Toelichting:
De stip op de horizon is een veilig, slim en duurzaam verkeers- en vervoersysteem waarvan de delen naadloos op elkaar aansluiten en elkaar versterken. Hieraan kan het vervoer een belangrijke bijdrage leveren doordat (logistieke) (vaar)weggebruikers beschikken over voorspellende en actuele informatie over de verkeerssituatie, de rij of vaartaak meer en meer wordt geautomatiseerd en voertuigen communiceren met elkaar, de infrastructuur en andere verkeersdeelnemers en direct op deze informatie kunnen anticiperen. Hierdoor wordt het voor reizigers en vervoerders eenvoudiger om verschillende vervoersmiddelen of laadruimte te delen, routes te rijden die slim inspelen op de omstandigheden, veilig door het verkeer te bewegen met digitale ondersteuning en niet onnodig voor een verassing te komen staan. Deze ontwikkeling speelt zich af in de volle breedte van het mobiliteitssysteem. De uitkomst: gebruikers maken schonere en slimmere verplaatsingskeuzes.
Beleidskeuze:
De provincie streeft naar behoud en versterking van de sportieve en recreatieve belevingswaarde van landschap, water en erfgoed en ontwikkelt en verbindt hiervoor onder meer met name de uit oogpunt van belevingswaarde bijzonder waardevolle gebieden inzake landschap (o.a. Bijzonder Provinciaal Landschap Midden-Delfland), water en natuur (o.a. Hollands Plassengebied en onze Nationale Parken NL Delta en Hollandse Duinen) en verbindt sportief en recreatief de groenblauwe netwerken in en om de stad. Nationale Parken vormen een middel om recreatie te zoneren om daarmee de recreatiedruk op de kwetsbare Natura 2000 gebieden binnen deze parken te verminderen en de recreatieve beleving te versterken in de bufferzones in en rondom deze Nationale Parken. De provincie draagt samen met partners zorg voor het beheer van recreatiegebieden, -netwerken en -voorzieningen, waaronder de recreatieve netwerken voor varen, fietsen, wandelen en paardrijden en streeft ernaar deze voor recreatief en sportief bewegen geschikter te maken.
De belangrijkste recreatieve fietsroutes zijn opgenomen in het provinciaal fietsnetwerk (zie de beleidskeuze vaker en verder fietsen). De Lange Afstands Wandelpaden (LAW’s) zijn opgenomen in het provinciale wandelroutenetwerk (zie de beleidskeuze lopen).
Aanleiding:
In het bedrijvige en dichtbevolkte Zuid-Holland dient er voor al onze inwoners ook ruimte te zijn voor ontspanning en voor sport en recreatie. De provincie zet daarom samen met partners in op een in omvang en kwaliteit goed netwerk en goede voorzieningen, locaties en gebieden voor sport en recreatie. Ons recreatieve routenetwerk (voor fietsen, wandelen, varen en ruiters en menners) speelt daarbij een belangrijke rol. In omvang en kwaliteit optimale sport- en recreatiemogelijkheden dragen bij aan een goed en gezond leef-, woon- en vestigingsklimaat en aan (ook spreiding van) toerisme. Kansrijke verbindingen zijn er met diverse andere maatschappelijke opgaven als natuur, erfgoed, economie, toerisme en klimaat.Motivering Provinciaal Belang:
Met de decentralisatie (2012) van het rijksrecreatiebeleid (RodS) is de provinciale verantwoordelijkheid voor het recreatiebeleid uitgebreid. De provincie was reeds verantwoordelijk voor aanleg en onderhoud van de recreatiegebieden buiten de stad. De locaties, voorzieningen, gebieden, wateren en netwerken waarin en waarlangs onze bewoners sporten en recreëren, waaronder onze groenblauwe structuur en recreatieve routestructuren, liggen in een groot deel van de provincie en zijn vaak gemeentegrensoverschrijdend. Het behouden en versterken van de sportieve en recreatieve belevingswaarde van landschap, water en erfgoed is een gezamenlijke opgave van provincie, gemeenten en andere partijen.Toelichting:
Er ligt een opgave om de sport- en recreatiemogelijkheden zowel binnen als buiten de stad te behouden en te versterken. De provincie zet daarom in op een in omvang en kwaliteit goed netwerk en goede voorzieningen voor sport en recreatie. Via dit netwerk worden de locaties, voorzieningen, gebieden en wateren voor sport en recreatie ontsloten (het gaat hierbij met name om ons groen en water, waar o.a. parken, groenblauwe dooradering in de stad, recreatieve stad-land verbindingen en poorten, recreatiegebieden, de groene buffers, overig agrarisch gebied en wateren onderdeel van uitmaken). Het is een gezamenlijke opgave van provincie, gemeenten en andere partijen om deze routes, locaties, voorzieningen, gebieden en wateren voor sport en recreatie in stand te houden, waar nodig verder te ontwikkelen en barrières op te heffen, om zo de kwaliteit, omvang en samenhang te behouden en zo mogelijk te verbeteren.
Beleidskeuze:
De provincie streeft naar een beweegvriendelijke leefomgeving en een zo groot mogelijke deelname van onze bewoners aan sport en recreatie, met name van ondervertegenwoordigde groepen, vooral in en dicht bij de woonomgeving (bij voorkeur ‘om de hoek’, o.a. voor sport en spel en het maken ‘ommetjes’).
De provincie streeft ook naar behoud en versterking van de sportieve en recreatieve belevingswaarde van landschap, water en erfgoed en ontwikkelt en verbindt hiervoor onder meer met name de uit oogpunt van belevingswaarde bijzonder waardevolle gebieden inzake landschap (o.a. Bijzonder Provinciaal Landschap Midden-Delfland), water en natuur (o.a. Hollands Plassengebied en onze Nationale Parken NL Delta en Hollandse Duinen) en verbindt sportief en recreatief de groenblauwe netwerken in en om de stad.
De provincie draagt samen met partners zorg voor het beheer en het doorontwikkelen van recreatiegebieden, -netwerken en -voorzieningen, waaronder de recreatieve netwerken voor varen, fietsen, wandelen en paardrijden en streeft ernaar deze voor sport geschikter te maken.
De belangrijkste recreatieve fietsroutes zijn opgenomen in het provinciaal fietsnetwerk (zie de beleidskeuze vaker en verder fietsen). De Lange Afstands Wandelpaden (LAW’s) zijn opgenomen in het provinciale wandelroutenetwerk (zie de beleidskeuze lopen).
Aanleiding:
In het bedrijvige en dichtbevolkte Zuid-Holland dient er voor al onze inwoners ook ruimte te zijn voor ontspanning en voor sport en recreatie. De provincie zet daarom samen met partners in op een in omvang en kwaliteit goed netwerk en goede voorzieningen, locaties en gebieden hiervoor. We dragen hieraan bij via (door-)ontwikkeling, kwaliteitsimpulsen en beheer van groengebieden, (water)recreatie en recreatieve infrastructuur. Het recreatieve routenetwerk (voor fietsen, wandelen, varen en ruiters en menners) speelt daarbij een belangrijke rol. In omvang en kwaliteit optimale sport- en recreatiemogelijkheden dragen bij aan een goed en gezond leef-, woon- en vestigingsklimaat en aan (ook spreiding van) toerisme. Kansrijke verbindingen zijn er met diverse andere maatschappelijke opgaven als natuur, erfgoed, economie, toerisme en klimaat. Hierbij wordt ook ingezet op voldoende recreatiemogelijkheden ‘om de hoek’, zodat onze inwoners in groene gebieden binnen en buiten bebouwd gebied kunnen rusten, sporten, bewegen en recreëren.Motivering Provinciaal Belang:
Met de decentralisatie (2012) van Het rijksrecreatiebeleid (RodS) is de provinciale verantwoordelijkheid voor het recreatiebeleid uitgebreid. De provincie was al verantwoordelijk voor aanleg en onderhoud voor de recreatiegebieden buiten de stad. De locaties, voorzieningen, gebieden, wateren en netwerken waarin en waarlangs onze bewoners sporten en recreëren, waaronder onze groenblauwe structuur en recreatieve routestructuren, liggen in een groot deel van de provincie en zijn vaak gemeentegrensoverschrijdend. Het behouden en versterken van de sportieve en recreatieve belevingswaarde van landschap, water en erfgoed is een gezamenlijke opgave van provincie, gemeenten en andere partijen.Toelichting:
Er ligt een opgave om de sport- en recreatiemogelijkheden zowel binnen als buiten de stad te behouden en te versterken. De provincie zet daarom in op een in omvang en kwaliteit goed netwerk en goede voorzieningen voor sport en recreatie en streeft hierbij naar deelname van al onze inwoners hieraan. Via dit netwerk wordt ons groen en water voor sport en recreatie ontsloten. Met groen en water wordt bedoeld stedelijk groen, recreatieve stad-land verbindingen, recreatiegebieden, de groene buffers, overig agrarisch gebied en wateren. Het is een gezamenlijke opgave van provincie, gemeenten en andere partijen om deze routes, locaties, voorzieningen, gebieden en wateren voor sport en recreatie in stand te houden, waar nodig verder te ontwikkelen en barrières op te heffen, om zo de kwaliteit, omvang en samenhang te behouden en zo mogelijk verbeteren.
Beleidskeuze:
Het realiseren van een ambitieuze daling van de stikstofdepositie tot een niveau waarbij de instandhoudingsdoelen in onze Natura 2000-gebieden gehaald kunnen worden. De daling van de depositie wordt deels gerealiseerd vanuit andere beleidsdoelen, zoals bodemdaling, transitie van de landbouw (kringlooplandbouw) en energietransitie.
Aanleiding:
Wettelijke verplichtingen die voortvloeien uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en die geïmplementeerd zijn in de Wet natuurbescherming. Vanwege de decentralisatie van het natuurbeleid ligt de verantwoordelijkheid voor het voldoen aan de richtlijnen voor een groot deel bij de provincies.
Motivering Provinciaal Belang:
De provincie heeft een groot provinciaal belang. De provincies hebben een wettelijke taak vanuit de Wet natuurbescherming om adequate maatregelen te nemen om de instandhoudingsdoelen te halen. Zonder een flinke daling van de stikstofdepositie en adequate natuurmaatregelen worden deze niet gehaald. Dit leidt tot het zeer beperkt kunnen verlenen van vergunningen op basis van ingewikkelde en juridisch risicovolle instrumenten, en tot een ongunstig vestigingsklimaat.
Toelichting:
Het terugdringen van stikstofdepositie, het realiseren van Europese natuurdoelstellingen en het mogelijk maken van ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Waarbij meer wordt ingezet op bronbeleid.
Beleidskeuze:
De provincie stimuleert reizigers om efficiënte, veilige en duurzame keuzes te maken. Dit doen we samen met andere infrastructuurbeheerders en hun opdrachtgevers in Zuid-Holland en met grote bedrijven, vervoerders, brancheorganisaties, belangenverenigingen en lokale overheden. Het doel is om effectief en efficiënt samen om te gaan met hinder van werkzaamheden en om een duurzame gedragsverandering te bereiken. Er wordt ingezet op gezamenlijke en samenhangende programmering van werkzaamheden, verkeersmanagement, mobiliteitsmanagement en gebiedsaanpakken.
Aanleiding:
In delen van Zuid-Holland, met name in de spits, maar ook bij wegwerkzaamheden zien we dat als reizigers massaal dezelfde keuze maken er files ontstaan. Ook het openbaar vervoer raakt overvol in de spitsuren. In combinatie met groei van inwoners en bedrijvigheid, is het vanuit leefbaarheid, klimaat en ruimte (fysieke inpassing modaliteiten) belangrijk dat er slimmer gebruik gemaakt wordt van alle manieren van vervoer zoals lopen, fietsen, OV en auto. Maatregelen als flexibele werktijden, thuiswerken en op alternatieve locaties werken zijn eveneens van belang. Het gaat om minder en/of anders reizen en vervoeren. Mobiliteitsgedrag is ook een belangrijke sleutel in de reductie van verkeersemissies. Door niet of minder te reizen en door voor de schoonste vorm te kiezen, verduurzamen we ons reisgedrag en verminderen we de uitstoot van verkeersemissies
Motivering Provinciaal Belang:
De bereikbaarheidspositie van Zuid-Holland staat onder druk. Economische groei, een groeiende bevolking en een trek naar de stad zorgen voor toenemende drukte op de bestaande infrastructuur en in het OV en zorgt voor druk op het klimaat en op de leefomgeving. Tegelijkertijd staat de bereikbaarheid van de landelijke gebieden onder druk. De provincie wil dat iedereen in Zuid-Holland op een duurzame, snelle en makkelijke manier kan reizen, waarbij voorspelbaarheid en betrouwbaarheid van de reistijd belangrijk is. Ook wil de provincie in het kader van het Klimaatakkoord en het Schone Luchtakkoord bijdragen aan de reductie van CO2, stikstofdioxide en fijn stof.
Toelichting:
Het doel van mobiliteitsmanagement is duurzame gedragsverandering teweegbrengen bij verkeersdeelnemers op dusdanige wijze dat de bereikbaarheid daardoor verbetert en verkeersemissies gereduceerd worden. Gebiedsaanpakken hebben tot doel per gebied te komen tot een integraal pakket aan maatregelen gericht op het beperken van de hinder van projecten, het verbeteren van de bereikbaarheid in een gebied en het stimuleren van mobiliteitstransitie. Ook worden werkzaamheden die hinder kunnen veroorzaken in samenhang geprogrammeerd en uitgevoerd zodat de hinder voor de gebruiker en de omgeving acceptabel is. Met verkeersmanagement wordt ingezet op het voorkomen en oplossen van hinder bijvoorbeeld door middel van informatievoorziening en alternatieve routes.
Beleidskeuze:
De provincie wil de groenbeleving en de betrokkenheid van de Zuid-Hollandse burger
bij het groen vergroten. Dit wordt bereikt door:
- Vergroten van natuurkennis en natuurbeleving;
- Stimuleren en ondersteunen inzet van burgers voor en in het groen.
Aanleiding:
De groen ruimte draagt bij aan de gezondheid, leefbaarheid en aan het woon- en vestigingsklimaat van Zuid-Holland. In Zuid-Holland staan de groene ruimte en de biodiversiteit onder druk. Door het vergroten van de band tussen mens en natuur wordt het maatschappelijk draagvlak voor groen versterkt.
Motivering Provinciaal Belang:
Met de decentralisatie van het natuurbeleid is de provincie de hoofdverantwoordelijke overheid voor het natuur- en recreatiebeleid en daarmee ook voor het groen en de groenbeleving. Betrokkenheid en draagvlak van burgers bij dit groen zijn hierbij van groot belang.
Toelichting:
Kennis van en/of ervaring in natuur en biodiversiteit dragen bij aan de groenbeleving.
Bij natuurkennis en natuurbeleving vormen kinderen een aparte doelgroep.
Groene vrijwilligers zijn belangrijk voor het beheer en beleefbaarheid van het Groen.
Hiervoor is soms specifieke kennis en/of zijn materialen nodig.
Het groen komt dichterbij huis doordat de Provincie Zuid-Holland werkt aan Beweegvriendelijke
leefomgeving, Completering Natuurnetwerk Nederland en Groenblauwe stedelijke structuur.
Deze beleidskeuzes versterken hiermee groenparticipatie.
Beleidskeuze:
De reductie van broeikasgassen wordt ook vormgegeven door het stimuleren / faciliteren van de overgang naar het gebruik van schone / hernieuwbare grondstoffen door de industrie. Dit draagt bij aan het ontstaan van een circulaire industrie, waarbij reststromen worden zoveel mogelijk worden benut.
Aanleiding:
Een derde van het totale energieverbruik en 70% van de CO2 emissie in Zuid-Holland
is afkomstig van de industrie.
Het stimuleren / faciliteren van de overgang naar het gebruik van schone / hernieuwbare
grondstoffen kan hier een bijdrage aan leveren.
Motivering Provinciaal Belang:
Daarnaast ook de afspraken uit het Klimaatakkoord m.b.t. de industrie relevant (hieruit volgt een inspanningsverplichting voor de provincie) om het energiegebruik van de industrie te verduurzamen.
Toelichting:
Ontwikkeling / inzet draagt bij aan positionering van het havengebied als groene grondstoffen
hub.
Inzet van de provincie zoveel mogelijk vanuit instrumentarium, dat beschikbaar is
m.b.t. ambitie concurrerend Zuid-Holland. Betreft o.a. stimuleren regionale / internationale
samenwerking en gericht financieel bijdragen om belangrijke investeringen op gang
te helpen.
Beleidskeuze:
De provincie wil zorgen voor een toekomstbestendig ingericht bebouwd gebied dat zorgt
voor een prettige, gezonde en veilige leefomgeving. Een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling
dient (in toenemende mate):
- energieneutraal te zijn, door optimaal in te zetten op besparing van elektriciteits-
en warmte/koeltevraag, het benutten van rest- en aardwarmte en zoveel mogelijk in
eigen (lokale) hernieuwbaar opgewekte elektriciteit te voorzien.
- klimaatbestendig en waterrobuust te zijn ook op slappe ondergrond. Daarmee wordt
bedoeld dat het nieuw ingerichte gebied en de omgeving goed blijft functioneren in
extreme weersomstandigheden. Klimaatadaptief bouwen is daarom de norm in Zuid-Holland.
- uit te gaan van natuurinclusief bouwen om daarmee de biodiversiteiten variatie
aan biotopen voor de stedelijke soorten in het bebouwde gebied duurzaam te behouden
en te versterken.
- circulaire oplossingen te bieden bij realisatie en beheer door een verantwoord
materiaalgebruik en het hanteren van de ontwerpprincipes modulariteit en losmaakbaarheid,
zodat er kan worden ingespeeld op een veranderde behoefte in de toekomst.
- gezonde en veilige leefomgeving te bevorderen; die een gezonde leefstijl ondersteunt,
met een beweegvriendelijke leefomgeving voor sport en beweging stimuleert en waarin
een goede milieukwaliteit wordt beschermd en bevorderd.
In ruimtelijke visies en plannen wordt opgenomen hoe ruimtelijke ontwikkelingen zijn
toegerust op de gevolgen van klimaatverandering en invulling wordt gegeven aan energieneutraliteit,
natuurinclusiviteit, circulariteit en een gezonde bebouwde leefomgeving.
Tevens zet de provincie via diverse provinciale programma’s in op (versnelling van)
de realisatie naar een energieneutrale, klimaatbestendige, natuurinclusieve, circulaire,
gezond en veilige bebouwde leefomgeving, alsmede een robuuste groenblauwe hoofdstructuur
in Zuid-Holland. Dit doet de provincie vanuit verschillende rollen in samenwerking
met verschillende partners.
Aanleiding:
Een combinatie van opgaven liggen ten grondslag aan de keuze voor een toekomstbestendig
ingericht bebouwd gebied;
Eén van de grootste uitdagingen voor Nederland de komende jaren is klimaatverandering.
Conform het klimaatakkoord van Parijs en het nationale Klimaatakkoord werken we aan
het fors reduceren van de broeikasgasemissies. Dit vraagt een energievoorziening (warmte/koelte
en elektriciteit) in onze leefomgeving die is geoptimaliseerd en gebaseerd op hernieuwbare
energie. -opgave energie-
De bouw en ontwikkeling van de bebouwde leefomgeving vraagt om materiaalgebruik met
een lage CO2 uitstoot en mogelijkheden tot hergebruik conform het Nationaal Grondstoffenakkoord.
-opgave circulair-
Daarnaast vraagt klimaatverandering dat onze bebouwde leefomgeving moet worden aangepast
de verwachtingen die bij het veranderende klimaat horen: extreme neerslag, hittestress,
langere periodes van droogte en een grotere kans op overstromingen en de bodem die
blijft dalen. In het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie en nationaal bestuursakkoord
klimaatadaptatie is afgesproken dat we onze leefomgeving weerbaarder te maken tegen
de gevolgen van klimaatverandering. -opgave klimaatadaptatie-
Tegelijkertijd speelt de grote verstedelijkingsopgave in Zuid-Holland, waarin wonen,
werken en recreëren samenkomen in onze bebouwde leefomgeving. In de komende jaren
worden veel woningen toegevoegd en wordt gewerkt aan voldoende en intensief gebruik
van werklocaties conform het Verstedelijkingsakkoord van Rijk en regio. -opgave verstedelijking-
Het beleid van de provincie is conform onze kerntaken en de afspraken uit het Klimaatakkoord
gericht om de natuur en de biodiversiteit in onze provincie in stand te houden én
te verbeteren. In het bestaand stads- en dorpsgebied leeft een deel van de kwetsbare
Vogel- en Habitatrichtlijn-soorten (VHR-soorten). De provincie is wettelijk verantwoordelijk
voor de staat van instandhouding van deze soorten. Met de druk op de ruimte neemt
ook de druk op deze soorten verder toe. De biodiversiteit is de laatste jaren in het
stedelijk gebied toegenomen door meer variatie aan klein- en grootschalige stedelijke
biotopen. Door natuurinclusief te bouwen zetten we deze ontwikkeling door. Indien
de soorten zich in een goede staat bevinden, biedt dat ook kansen om meer te kunnen
ontwikkelen. -opgave natuurinclusief-
De bebouwde omgeving vormt de primaire plekken waar we in Zuid-Holland verblijven.
Vanuit diverse akkoorden zoals het Nationaal Preventieakkoord en Schone Luchtakkoord,
wordt het belang van een gezonde, schone en veilige leefomgeving steeds verder onderschreven.
Door onze dagelijkse woon- en werkomgeving in te richten welke uitnodigt tot sport,
ontspanning en beweging draagt die bij aan ons welzijn en gezondheid. Aangevuld door
bevorderen van de milieukwaliteit, bescherming tegen hinder en risico’s. -opgave gezond
en veilig-
Om latere onwenselijke situaties en extra investeringen in de toekomstige bebouwde
leefomgeving te voorkomen kiest de provincie Zuid-Holland voor toekomstbestendige
normen op het gebied van klimaatbestendig en energieneutraal bouwen. Met een wijze
van bebouwing die bijdraagt aan een gezonde en veilige leefomgeving. Daarbij zoeken
we ook de ruimte voor natuur in een circulair gerealiseerde en beheerde bebouwde leefomgeving.
Dit conform de diverse benoemde akkoorden. Dit doen we met een groeiend besef dat
groen en water in en nabij onze bebouwde leefomgeving een essentieel onderdeel vormt
van de aantrekkelijkheid en omgevingskwaliteit voor inwoners, werknemers, bezoekers
én de natuur in onze provincie.
Motivering Provinciaal Belang:
In de bebouwde leefomgeving komen veel van de opgaven en taken van de provincie samen. In deze beleidskeuze komen verschillende wettelijke taken van de provincie vanuit de Omgevingswet en de uitwerking van diverse thematische akkoorden integraal samen, met als doel bij te dragen aan: een duurzame ruimtelijke ontwikkeling van de bebouwde leefomgeving; creëren van een veilige en schone leefomgeving op het gebied van milieu, energie en klimaat; versterking van het vestigingsklimaat voor bedrijven én natuur in de bebouwde leefomgeving. Door regionale afstemming in beleid kan worden voorkomen dat onderlinge concurrentie tussen gemeenten afbreuk doet aan een evenwichtige toekomstbestendige ontwikkeling van functies aan locaties op lokale en (boven)regionale schaal. Zo draagt de provincie bij aan een toekomstbestendige inrichting van de bebouwde leefomgeving in Zuid-Holland.
Toelichting:
Zuid-Holland is de dichtst verstedelijkte provincie van Nederland. In de komende jaren
moet er bovendien fors worden bijgebouwd om in de behoefte aan wonen en werken te
kunnen voorzien. Vanuit onze provinciale taak voor duurzame ruimtelijke ontwikkeling
werkt de provincie aan voldoende woningen en versterken van de regionale economie.
Onder meer de leefbaarheid van het (nieuwe) stedelijk gebied en vestigingsklimaat
voor bedrijven kunnen onder druk komen te staan als gevolg van klimaatverandering
en toenemend ruimtegebruik vaak in combinaties van verschillende functies. En daarmee
kan het leef- en vestigingsklimaat van Zuid-Holland negatief worden beïnvloed.
Ruimtelijke plannen ontwikkelen we voor de vraag van nu, maar ook die van de later.
Daarom is het verstandig om nu woon- en werkplekken te bouwen die berekend zijn op
eisen van vandaag maar ook zijn toegerust op die van de nabije toekomst. Tegelijkertijd
is het gezien de grote en urgentie van de verstedelijkingsopgave ook noodzakelijk
om snel te bouwen waarbij we oog houden voor de betaalbaarheid bij realisatie én beheer.
Om onwenselijke schade, hinder en extra investeringen als gevolg van klimaatverandering
in de toekomst te voorkomen is daarom met het Convenant Klimaatadaptief bouwen afgesproken
dat klimaatbestendig bouwen in de provincie Zuid-Holland de norm is. Het convenant
stimuleert partijen om klimaatadaptief te bouwen en biedt daarvoor allerlei ondersteuning
aan, waaronder de leidraad klimaatbestendig bouwen en een programma van eisen. De
leidraad ondersteunt bij het concretiseren van de klimaatambities en het beoordelen
van de gebiedsontwikkeling op de thema’s.
De directe aanwezigheid en toegankelijkheid van voldoende groen en water in bebouwd
gebied de duurzame oplossing voor het tegengaan van wateroverlast en hittestress en
als bijdrage aan een gezonde leefomgeving. In de gebouwde leefomgeving zet de provincie
gezamenlijk met de steden in op het realiseren van groenblauwe locaties, waarbij voldoende
aandacht is voor klimaatadaptatie, biodiversiteit en sport en recreatie.
De provincie Zuid-Holland wil circulaire bouwinnovaties stimuleren en opschalen voor
een klimaatneutrale en versnelde realisatie van de verstedelijkingsopgave. Ook in
de bouw beperken we de CO2 uitstoot bij traditionele materialen zoals beton en staal
en meer gebruik van materialen met een lage CO2 uitstoot. De provincie zet daarbij
in op circulair bouwen, zolang het de hoeveelheid en het tempo van de woningbouw niet
belemmert.
De fysieke leefomgeving heeft een grote invloed op de gezondheid en veiligheid van
de inwoners van Zuid-Holland. De provincie streeft daarom de bebouwing zo in te richten
dat deze uitnodigt tot gezond gedrag, zoals sport en beweging. Waarbij een goede milieukwaliteit
wordt bevorderd en de leefomgeving wordt beschermd tegen hinder en risico’s.
Tot slot leidt energieneutraal bouwen tot minder druk op het open landschap voor het
realiseren van grootschalige vormen van hernieuwbare opwekking van elektriciteit.
Slim en effectief koppelen van eisen helpt om de juiste beslissingen te nemen voor
een prettige, gezonde en veilige leefomgeving op alle ontwikkellocaties in Zuid-Holland.
Zo werken we aan ontwikkeling van de bebouwde leefomgeving waar we de komende decennia
nog steeds trots op zijn.
Beleidskeuze:
De provincie werkt aan duurzame en toekomstbestendige infrastructuur ten behoeve van
bereikbaarheid en veiligheid. Daarnaast dragen we bij aan het behalen van andere maatschappelijke
opgaven en doelstellingen, zoals energie transitie, CO2-reductie, circulariteit, klimaat
adaptatie en biodiversiteit.
Hoe gaan we dat bereiken?
Door stapsgewijs te blijven verbeteren (via monitoring en evaluatie) en maatregelen
uit te voeren in aanleg, beheer en onderhoud die bijdragen aan de mobiliteit en de
maatschappelijke opgaven, willen we:
1. De CO2-uitstoot verlagen
2. Vrijkomende materialen beter benutten
3. Minder primaire grondstoffen gebruiken
4. Minder energie verbruiken en meer duurzame energie opwekken
5. Leefgebied creëren voor lokale flora en fauna rond (vaar)wegen
6. Ecologische verbindingen in stand houden
7. Klimaatbestendige infrastructuur creëren
Aanleiding:
Diverse maatschappelijke opgaven(zoals klimaatverandering, groei van het autoverkeer en uitputting van natuurlijke hulpbronnen) hebben een relatie met de provinciale infrastructuur. Bij ondertekening van akkoorden om de maatschappelijk opgaven aan te pakken (zoals o.a. het Klimaatakkoord en Grondstoffen akkoord) wordt onderschreven dat (provinciale) infrastructuur een rol heeft in de aanpak. Met de ondertekening van de Green Deal Duurzaam GWW (Grond- Weg- en Waterbouw) 2.0 is ook met de sector afgesproken dat we deze opgaves gaan oppakken door duurzamer en slimmer te werken. Daarom zal het werk aan de provinciale infrastructuur zo worden uitgevoerd dat het bijdraagt aan het behalen van ambities.
Motivering Provinciaal Belang:
De provincie is wettelijk verantwoordelijk voor het in stand houden van een robuuste provinciale infrastructuur. Door tijdig in te spelen op ontwikkelingen kan de beschikbaarheid van de infrastructuur tegen aanvaarbare maatschappelijke kosten gegarandeerd worden. Aanvullend draagt duurzamere en slimmere provinciale infrastructuur bij aan andere maatschappelijke opgaven waar de provincie een belang bij heeft en doelstellingen voor heeft geformuleerd.
Toelichting:
1. Deze beleidskeuze gaat over de infrastructuur die de provincie beheert en aanlegt.
Door deze slimmer te onderhouden kan de provincie het goede voorbeeld geven aan andere
(vaar)wegbeheerders in de provincie en samen met hen werken aan opgaven. De thema’s
en doelen waaraan gewerkt wordt zijn: verminderen van de CO2-uitstoot, bijdragen aan
de energietransitie (door energie te besparen en op te wekken), de circulaire economie,
versterking van de biodiversiteit, geluids- en omgevingshinder, digitalisering en
klimaat adaptatie. Deze lijst is niet uitputtend en bij nieuwe maatschappelijke opgaven
zal gekeken worden wat de impact hiervan is en hoe er effectief mee omgegaan kan worden
2. Deze beleidskeuze heeft relaties met o.a. compleet mobiliteitsnetwerk, duurzame
mobiliteit, provinciale infrastructuur op orde en verbeterd en optimaal benut netwerk
infrastructuur. Door afstemming tussen deze onderwerpen en het inspelen op ontwikkelingen
kan het beheer en onderhoud zoveel mogelijk aan laten sluiten bij de bijbehorende
netwerkvisie. Er zal ingezet worden op onderzoek en ontwikkelen van methodes en samenwerkingen
met andere wegbeheerders om beter in te spelen op ontwikkelingen. Indien de thema’s
onderling conflicten veroorzaken zullen we hierin bewuste keuzes maken op basis van
kosten en de maatschappelijke impact.
3. Om een toekomstbestendige infrastructuur te bereiken worden de verschillende doelen
opgenomen binnen het assetmanagement. Om te bepalen of maatregelen nodig zijn en/of
effect hebben zullen monitoringsprogramma’s opgezet worden. Met die informatie kan
bij de scope-bepaling van projecten en in het ontwerp rekening gehouden worden met
de verschillende aspecten die de infrastructuur toekomstbestendig maken en maatregelen
worden bepaald. Maatregelen zullen bepaald worden op basis van levenscyclus en maatschappelijke
kosten. Bij de uitwerking van de maatregelen zal in samenwerking met marktpartijen
gekeken worden hoe maatregelen duurzaam uitgevoerd kunnen worden. Er worden duurzame
materialen voorgeschreven en aanbestedingen ingericht met bijvoorbeeld gunningscriteria
zodat marktpartijen beloond worden die werken duurzaam uitvoeren. Door deze aanpak
kan de provincie haar eigen doelen halen en draagt de provincie bij aan de verduurzaming
van de GWW sector. Ten slotte zijn voor de ontwikkeling van technieken om de doelen
te behalen, locaties nodig om nieuwe technieken in de praktijk te testen. De provincie
stelt locaties beschikbaar om pilots met innovaties uit te voeren.
Beleidskeuze:
Onze doelstelling is dat in 2030 elke Zuid-Hollander profiteert van toerisme. Om dat
te bereiken zal toerisme en de maatregelen die er genomen worden, moeten bijdragen
aan onze provinciale en maatschappelijke opgaven. Daarmee benutten we de kansen die
het toerisme in Zuid-Holland biedt en beperken we de overlast die het kan veroorzaken.
Toerisme is geen doel op zich, maar wordt ingezet als middel dat bijdraagt aan een
aantrekkelijk woon- werk en leefklimaat in Zuid-Holland. Vanuit een toeristische invalshoek
kunnen economie, cultureel erfgoed, (recreatieve) infrastructuur, groengebieden en
recreatie met elkaar verbonden en versterkt worden.
Aanleiding:
Wereldwijd groeit het toerisme. Op sommige plekken lijdt dit tot drukte, terwijl andere plekken meer zouden willen profiteren van toerisme. Dit vraagt om afstemming en meer (kwaliteit)sturing. Overheden beschikken over de sturingsinstrumenten om dit te faciliteren.
Motivering Provinciaal Belang:
Het Rijk ondersteunt de ontwikkeling van het toerisme in balans met de economie en
leefomgeving. Daarbij wordt onder andere ingezet op een betere spreiding over het
land.
Relevante nationale belangen zijn:
16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat
19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke
kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
Omdat er binnen Zuid-Holland zowel plekken zijn waar overlast van toerisme wordt ervaren,
als ook plekken waar nog volop mogelijkheden zijn, ligt er een opgave om dit met elkaar
in balans te brengen. Toerisme is daarbij primair het domein van de recreatie-/toerismeondernemer,
de lokale overheden, de samenwerkingsverbanden daartussen en de marketingorganisaties.
De provincie kan bijdragen door duurzame vormen van toerisme te ondersteunen. Een
toeristisch gebied en de omgeving ervan mag niet onevenredig veel lijden onder het
toerisme.
Het streven is combinaties te maken en belangen waar mogelijk te koppelen. Bij de
ontwikkeling van toerisme wordt gekeken naar de specifieke kenmerken, identiteit en
ontstaansgeschiedenis van gebieden.
De provinciale rol is daarbij vooral responsief en samenwerkend. Kansen kunnen worden
benut als toeristische belangen samenvallen met provinciale belangen. In bepaalde
gevallen kan de provinciale rol ook stimulerend of realiserend zijn ten aanzien van
productontwikkeling op het gebied van o.a. fiets- en wandelvoorzieningen, agrotoerisme,
waterrecreatie, bereikbaarheid, erfgoed en natuur. Allemaal zo dat niet alleen de
toerist maar ook de Zuid-Hollander daarvan profiteert.
Toelichting:
Er zijn diverse provinciale opgaven waar toerisme een bijdrage aan kan leveren, zoals
erfgoed, cultuur, (water-)recreatie, human capital, digitalisering, verduurzaming,
mobiliteit en natuur.
Door toerisme zoveel mogelijk aan te laten sluiten op de andere maatschappelijke opgaven,
zullen uiteindelijk alle Zuid-Hollanders van toerisme kunnen profiteren.
Beleidskeuze:
De Provincie Zuid-Holland versterkt samen met andere overheden, ondernemers en kennisinstellingen Zuid-Holland als economische topregio. Dit doet zij door de kennisinfrastructuur en innovatiekracht te versterken, groei en vernieuwing van het bedrijfsleven te stimuleren en een transitie vorm te geven naar een duurzame en digitale economie
Het Rotterdamse havengebied verandert van een klassieke haveneconomie naar een kennisintensief complex gebaseerd op (informatie)technologie, hernieuwbare grondstoffen en innovatieve diensten. Wij willen dit moderniseringsproces faciliteren. Wij gaan daarvoor innovatie en investeringen binnen de sector stimuleren met de inzet van ons ruimtelijk instrumentarium, onze taken op het gebied van infrastructuur en milieu en de lobby in Brussel en bij het Rijk. Wij willen de samenwerking tussen de havens in de Vlaams-Nederlandse Delta bevorderen.
Aanleiding:
Mondiale afspraken over het beperken van klimaatverandering én de noodzaak om koploper te blijven in een steeds mondialer opererend logistiek systeem.
Motivering Provinciaal Belang:
Het Rotterdamse havengebied is één van de belangrijke mainports voor Nederland en van groot economisch belang voor de provincie Zuid-Holland. Het havenbedrijf Rotterdam werkt op dit moment aan een herijking van de havenvisie 2030. Reden hiervan is dat de afgelopen jaren er een aantal ontwikkelingen hebben plaatsgevonden, zoals het Klimaatakkoord van Parijs, die nu een plek krijgen in de herijkte visie. Deze herijking doet zij tezamen met haar partners; het Rijk, de provincie, Deltalinqs, de Gemeente Rotterdam en de andere regio gemeenten. Het resultaat moet een herijkte Havenvisie 2030 van het havenbedrijf Rotterdam worden, waar iedere partner vanuit zijn eigen rol en verantwoordelijkheid een bijdrage aan levert.
Toelichting:
De provincie Zuid-Holland wil een aantrekkelijke en concurrerende provincie zijn. Een sterke, slimme en schone haven is één van de pijlers daarvan.
De Rotterdamse haven is de grootste haven van Europa. Ongeveer 45% van de overslag en verwerking bestaat uit natte bulkgoederen, voornamelijk fossiele olieproducten, waarmee Rotterdam een echte chemie- en energiehaven is. De wereldwijde afspraken over de beperking van de opwarming van de aarde plaatsen de haven voor de uitdaging om te veranderen naar een duurzame haven. Een substantieel deel van de overslag bestaat daarnaast uit containers, naast de grootschalige bulkstromen. Het behouden van een sterke positie in zowel een veranderend chemie- en energiespeelveld als een toenemende schaalvergroting van het transport én het binden van (nieuwe) ketens aan de haven zijn de uitdagingen voor de toekomst.
Beleidskeuze:
De provincie wil de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied verbeteren en daarbij interbestuurlijk afgesproken doelstellingen voor transitieopgaven realiseren. Bij keuzes over ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied geeft de provincie voorkeur aan locaties of grondgebruik die passen bij het bodem- en watersysteem.
De provincie kiest ervoor om ontwikkelingen in het landelijk gebied integraal te benaderen, met een samenhangende en gebiedsgerichte aanpak. Hiertoe ontwikkelt de provincie gebiedsprogramma’s, als onderdeel van het omgevingsprogramma. Er zijn gebieden waar meerdere transities samenkomen en urgente beleidsopgaven gerealiseerd worden, waardoor in de komende jaren aanzienlijke veranderingen in de ruimtelijke inrichting te verwachten zijn en ruimtelijke keuzes nodig zijn. De provincie stuurt in deze transitiegebieden op de totstandkoming van ruimtelijke gebiedsplannen, als basis voor te maken keuzes over ‘de juiste ontwikkeling op de juiste plek’.
Ontwikkelingen in het landelijk gebied staan in verbinding met stedelijke ontwikkelingen. De provincie wil bestaande steden en dorpen optimaal ontwikkelen, en tegelijkertijd de kwaliteit van het landelijk gebied behouden of versterken. Ook met oog voor blijvende functies. Zie hiervoor ook de beleidskeuze Verstedelijking.
Aanleiding:
In het landelijk gebied komen meerdere transities en urgente opgaven samen. Er spelen opgaven voor het verbeteren van de natuurdoelen en waterkwaliteit, voor stikstofreductie, klimaatadaptatie en -mitigatie, bodemdaling en het realiseren van de energietransitie. Ook is sprake van verstedelijkingsdruk, met ruimteclaims voor woningbouw, infrastructuur en bedrijventerreinen. Het totaal van deze opgaven heeft een grote ruimtelijke impact op de ontwikkeling van het landelijk gebied en vraagt om een integrale aanpak en sturing op meerdere schaalniveaus.
Lokaal gebruik van grond en bebouwing
Op lokaal niveau spelen vraagstukken over het al dan niet toestaan van (andere) functies op specifieke locaties in het landelijk gebied, zoals de vraag hoe om te gaan met vrijkomende agrarische bebouwing (VAB). De grote transitieopgaven maken dat de huidige gebruikers van het landelijk gebied, met name agrariërs, op zoek zijn naar manieren om hun bedrijf te kunnen voortzetten, stoppen of verplaatsen. Dit leidt tot vragen over welke activiteiten op specifieke locaties, vaak op perceelsniveau of voor enkele percelen, zijn toegestaan. Deze vragen betreffen zowel het grondgebruik, als het gebruik van de bestaande bebouwing.
Structurerende ruimtelijke keuzes op nationale schaal
Op het nationale schaalniveau worden structurerende keuzes gemaakt over het ontwikkelperspectief van het landelijk gebied. Dit gebeurt in het Nationaal Programma Landelijk Gebied, als beleidsuitwerking van de nationale omgevingsvisie. Het Rijk stuurt daarmee op het toekomstbestendig ontwikkelen van het landelijk gebied, mede met het oog op het voldoen aan internationale verplichtingen op het gebied van natuur, water en klimaat. Inzet daarbij is dat de draagkracht van het water- en bodemsysteem leidend wordt voor het landgebruik in het landelijk gebied.
De rijksinzet voor het landelijk gebied leidt tot bovenregionale keuzes over verdelingsvraagstukken in het landelijk gebied. Bij dergelijke keuzes gaat het om goede ruimtelijke afwegingen op drie schaalniveaus (nationaal, regionaal en lokaal) en om een goed samenspel hiertussen.
Gebiedsregie
In gebieden waar nationale transitieopgaven en verdeelvraagstukken spelen, zijn ook veel lokale vraagstukken over het wel of niet toestaan van functies op specifieke locaties. Als gebiedsregisseur heeft de provincie hierin een verbindende rol. De provincie wil de (boven)regionale en lokale ontwikkelingen in deze gebieden integraal benaderen en stuurt daarbij op een samenhangende aanpak op gebiedsniveau.
Motivering Provinciaal Belang:
De transitie van het landelijk gebied raakt aan meerdere provinciale belangen. Het gaat hier om de realisatie van beleidsdoelen en -keuzes uit de provinciale omgevingsvisie, de uitvoering van wettelijke taken vanuit de Omgevingswet en om opgaven die voortkomen uit interbestuurlijk gemaakte afspraken.
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties op lokaal niveau. De provincie stuurt op regionaal niveau en vanuit provinciaal belang op ‘de juiste ontwikkeling op de juiste plek’, waar dat een bovenlokaal belang of effect heeft.Opgaven die zich op meerdere schaalniveaus voordoen komen samen in gebieden; de provincie heeft daarbij de rol van gebiedsregisseur.
Toelichting:
De provincie wil gebiedsgericht, integraal en op het regionale schaalniveau sturen op kwaliteitsverbetering, het realiseren van beleidsdoelen en bij het gebied passende ruimtelijke ontwikkelingen (‘de juiste ontwikkeling op de juiste plek’). Daarbij wil de provincie samenwerken met gebiedspartners en een verbindende rol vervullen bij de realisatie van opgaven die zich op meerdere schaalniveaus voordoen en samenkomen in het landelijk gebied. De provincie ontwikkelt hiertoe gebiedsprogramma’s in het omgevingsprogramma, voor landelijke gebieden zoals de Zuid-Hollandse Delta en het Groene Hart.
De provincie biedt ruimte voor ontwikkeling in het landelijk gebied, passend bij en ondersteunend aan de realisatie van grotere (transitie)opgaven voor natuur/stikstof, water/bodem, landbouw en klimaat. Daarbij sturen we ook op veranderingen in grondgebruik en nieuwe functies voor vrijkomende agrarische bebouwing, passend bij de gewenste ontwikkelrichting van het gebied en met medeneming van effecten op bestaande en blijvende functies, waaronder agrarische bedrijven. In gebieden waar dit nodig is voor het realiseren van de transitieopgaven, stimuleert de provincie de verplaatsing of beëindiging van agrarische bedrijven.
Voor gebieden waar meerdere transities en urgente opgaven spelen, waarbij aanzienlijke veranderingen in de ruimtelijke inrichting van het gebied te verwachten zijn en waarvoor ruimtelijke keuzes nodig zijn (transitiegebieden) sturen we op de totstandkoming van ruimtelijke gebiedsplannen. In deze gebiedsplannen wordt de regionaal afgestemde ontwikkelrichting van het gebied op hoofdlijnen weergegeven. Het ruimtelijk gebiedsplan omvat richtinggevende doelen en ruimtelijke structurerende principes en wordt met of door de gebiedspartners, waaronder de betrokken gemeenten, ontwikkeld. Het ruimtelijk gebiedsplan wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten en kan ook door de betrokken gemeenten worden vastgesteld. Het gebiedsplan heeft dan de status van een programma als bedoeld in de Omgevingswet.
Voor gebieden waarvoor een ruimtelijk gebiedsplan in ontwikkeling of vastgesteld is, wordt een maatregel opgenomen in het omgevingsprogramma. Hiermee wijzen Gedeputeerde Staten het betreffende gebied aan als transitiegebied. Het ruimtelijk gebiedsplan vormt voor gedeputeerde staten de basis voor de beoordeling of bij het mogelijk maken van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in een bestemmingsplan in voldoende mate rekening is gehouden met de samenhang met andere ruimtelijke ontwikkelingen en het effect daarvan op de transitie van het gebied. De provincie gaat er vanuit dat het ruimtelijk gebiedsplan ook voor de gemeenten binnen het gebied een leidraad is voor de afweging over het toelaten van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in een bestemmingsplan. Het ruimtelijk gebiedsplan kan ook aanleiding zijn een geldend bestemmingsplan te herzien.
Een ruimtelijk gebiedsplan kan worden opgesteld als een gebiedspecifieke uitwerking van een of meer provinciale beleidsdoelen, zoals bijvoorbeeld voor natuur en stikstof. Het kan ook worden geïnitieerd en uitgewerkt als onderdeel van een breder gebiedsprogramma, zoals voor het Groene Hart en de Zuid-Hollandse Delta.
Beleidskeuze:
Inwoners en bezoekers maken vaker gebruik van de fiets en leggen langere afstanden met de (elektrische) fiets af, zowel in het dagelijks gebruik als voor recreatieve ritten.
We stimuleren gemeenten om hun leefomgeving zo fiets- en wandelvriendelijk in te richten. We zetten in op het verbeteren en aanleggen van veilige fiets- en wandelpaden en snelfietsroutes en hebben oog voor de landschappelijke inpassing en ketenvoorzieningen.
Van alle fietsroutes in Zuid-Holland geven we prioriteit aan behoud en verbetering van het provinciaal hoofdfietsnet. Dit bevat de belangrijkste utilitaire en recreatieve fietsroutes.
Aanleiding:
Zuid-Holland is koploper van alle provincies met 5500 kilometer fietspad. We zijn ook de provincie met de hoogste dichtheid aan fietspaden. Alle ruimte dus voor de fiets! Zo’n 30% van alle reizen in Zuid-Holland, korter dan 15 kilometer, wordt op de fiets gemaakt. Het fietsgebruik neemt toe, vooral in de steden. Mensen kiezen dus vaker voor de fiets. Daarnaast zien we nog een trend. Inmiddels worden er meer E-bikes verkocht dan ‘gewone’ fietsen. E-bikes worden niet alleen gebruikt voor recreatieve tochten, maar steeds meer in woon-werkverkeer en op weg naar scholen en universiteiten. Met de E-bike kunnen afstanden tot 15 kilometer makkelijker afgelegd worden. Daarmee wordt de fiets voor veel mensen een volwaardig alternatief voor OV en auto.Motivering Provinciaal Belang:
De fiets heeft een aanzienlijk aandeel in de bereikbaarheid van Zuid-Holland. Interlokale fietsverbindingen, provincie brede beleidsvorming, fietsroutes in provinciaal beheer en planologische ontwikkeling vragen om een visie op de fiets als onderdeel van het mobiliteits- en ruimtelijk beleid van Zuid-Holland.Toelichting:
De toename van het fietsverkeer en de ontwikkeling van brede bakfietsen en snellere e-bikes en speed-pedelecs vragen om ontwikkeling van fietsroutes die bijdragen aan de mobiliteitsvraag en deze op een directe, aantrekkelijke wijze faciliteren.
Beleidskeuze:
Voor Zuid-Holland is ieder verkeersslachtoffer er één te veel. Om die reden omarmt de provincie de landelijke ambitie van nul verkeersslachtoffers in 2050. Onze eerste stap is om de stijging van het aantal doden en ernstig gewonden de komende jaren om te buigen in een daling: we streven elk jaar naar minder verkeersslachtoffers. De provincie werkt daar hard aan met andere regionale partners: Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH), gemeenten, waterschappen, Regionaal Ondersteuningsbureau Verkeersveiligheid Zuid-Holland (ROV-ZH) en politie. Dat doen wij op drie terreinen: infrastructuur, educatie en handhaving.
Aanleiding:
Na een jarenlange gestage daling, stijgen de aantallen verkeersslachtoffers sinds 2014 weer. Het wordt onveiliger op de weg. Ook in Zuid-Holland. Alle partijen moeten een tandje bijzetten: het aantal doden en gewonden moet omlaag.
Motivering Provinciaal Belang:
Voor Zuid-Holland is ieder verkeersslachtoffer er één te veel.
Toelichting:
Gezien de stijgende onveiligheid moeten we de komende jaren een tandje bijzetten.
Zuid-Holland wil samen met het Rijk, de Metropoolregio Rotterdam Den Haag, onze zes
regio’s, de gemeenten, de waterschappen, het Regionaal Ondersteuningsbureau Verkeersveiligheid
en andere partners het verkeer in onze provincie weer veiliger maken. Deze gezamenlijke,
vernieuwde aanpak van de overheid ligt vast in het landelijke ‘Strategisch Plan Verkeersveiligheid
2030’. Het einddoel van dat ‘SPV 2030’ is helder: nul verkeersslachtoffers in 2050.
Geen doden meer. En geen (ernstig) gewonden meer. Ook niet in Zuid-Holland.
Een nieuw element in het beleid voor veiliger verkeer is de risicogestuurde aanpak.
Wegbeheerders brengen eerst de grootste risico’s op hun wegen in kaart en zoeken vervolgens
de meest effectieve maatregelen om ongevallen te voorkomen. Het gaat daarbij om preventieve
maatregelen vooraf in plaats van reactieve maatregelen achteraf. Daarbij is het van
belang dat alle landelijke en regionale partijen voldoende goede data verzamelen,
zodat we kunnen volgen of de maatregelen die we treffen voor veiliger verkeer hun
vruchten afwerpen.
Beleidskeuze:
Wij stimuleren en faciliteren de ontwikkeling van duurzaam opgewekte elektriciteit en CO2-vrije energiebronnen en -dragers door de industrie.
Aanleiding:
Een derde van het totale energieverbruik en 70% van de CO2 emissie in Zuid-Holland is afkomstig van de industrie. Het verduurzamen van het energiegebruik door de industrie draagt bij aan de reductie hiervan.
Motivering Provinciaal Belang:
Daarnaast ook de afspraken uit het Klimaatakkoord m.b.t. de industrie relevant (hieruit volgt een inspanningsverplichting voor de provincie) om het energiegebruik van de industrie te verduurzamen.
Toelichting:
De provincie stimuleert / faciliteert het proces van elektrificatie van industriële processen, benutten van (afgesproken) volumes windenergie, benutten van de restwarmte uit de industrie, ontwikkeling van groene waterstof. In te zetten instrumentarium is divers: o.a. verbindende rol / stimuleren samenwerken en gerichte financiële bijdrage om belangrijke investeringen op gang te helpen.
Beleidskeuze:
Bedrijven in Zuid Holland behoren tot de meest innovatieve ter wereld en zijn belangrijk voor onze werkgelegenheid, maar moeten ook veilig zijn met zo min mogelijk uitstoot van gevaarlijke stoffen om zo een gezonde en veilige leefomgeving te bevorderen. We zetten onze instrumenten vergunningverlening, toezicht en handhaving in om zorg te dragen voor een goede milieukwaliteit (luchtkwaliteit, bodem, geluid en externe veiligheid) binnen het wettelijk kader. De uitvoering van deze provinciale taken gebeurt door vijf Zuid Hollandse Omgevingsdiensten. Daar waar dat noodzakelijk is, pakken we als provincie zelf de regie om hier sturing aan te geven en nieuw beleid te ontwikkelen. Zo kan VTH-instrument via het stellen van aangescherpte voorwaarden of door ruimte te scheppen voor experimenten op verantwoorde wijze ingezet worden voor gewenste transities richting een duurzamer energiebeleid en circulaire economie.
De provincie is bevoegd gezag voor circa 350 industriële bedrijven. We willen uitstoot van gevaarlijke stoffen bij deze bedrijven beperken. Bij het beschermen tegen negatieve milieuaspecten zal de provincie de VTH-instrumenten krachtig inzetten om bestaande grenswaarden te bewaken en zo een gezonde en veilige leefomgeving te bevorderen.
Om kennis en kwaliteit van het gebruik van VTH-instrumenten voortdurend te verbeteren zijn kwaliteitscriteria van kracht voor de uitvoering van deze provinciale taken.
Van (potentieel) zeer zorgwekkende stoffen willen we snel helderheid over de risico’s. Daarom gaan we in gesprek met bedrijfsleven, gemeenten, Rijk en Europa voor transparantie en betere wet- en regelgeving.
De provincie werkt aan een altijd actuele en digitale vergunning, zodat duidelijk en opvraagbaar voor iedereen is wat bedrijven mogen en aan welke regels moet worden voldaan.
De kennis en het netwerk bij de Omgevingsdiensten helpen bij de vormgeving van ons beleid op het gebied van gezonde en veilige leefomgeving, circulaire economie en energietransitie. Zo gaan we samen met de Omgevingsdiensten na in hoeverre we daarvoor vergunningverlening, toezicht en handhaving kunnen inzetten.
Aanleiding:
De provincie heeft op grond van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht de taak om grote (complexe en soms risicovolle) bedrijven te reguleren in relatie tot de leefomgeving. Dat betekent dat activiteiten van een bedrijf beoordeeld worden op gevolgen voor die leefomgeving. Dus wat is het effect van die activiteiten op het gebied van b.v. geluid, externe veiligheid, geur, stof, bodem, lucht- en waterkwaliteit? Hierbij wordt beoordeeld of het effect van die activiteiten valt binnen (wettelijke) grenzen met het doel om milieubelasting en overlast te beperken en tegelijk ruimte te geven voor het bedrijf om zijn activiteiten uit te voeren. Daar waar verantwoord kan het VTH-instrumentarium ook bijdragen aan de energietransitie en de omslag naar een circulaire economie.
De provincie wil zorgen voor een gezonde en veilige leefomgeving, die inwoners beschermt tegen negatieve invloeden, zoals luchtvervuiling, bodemverontreiniging, veiligheidsrisico’s, geluid- en geuroverlast. Uitgangspunt hierbij is dat gewerkt wordt aan een circulaire economie met duurzame energievoorziening.
Motivering Provinciaal Belang:
De provincie heeft deze wettelijke taak gekregen omdat de grotere, complexe bedrijven doorgaans een grotere impact hebben dan alleen hun directe omgeving; de gevolgen van hun activiteiten hebben vaak een (boven)regionaal karakter. Gedeputeerde Staten zijn wettelijk verantwoordelijk voor de uitvoering van de VTH-activiteiten en rapporteren hierover naar Provinciale Staten.
Toelichting:
Het VTH-instrument wordt, naast regulering van industrie, ook ingezet voor de bescherming van natuurgebieden binnen de provincie.
Beleidskeuze:
We stimuleren en faciliteren de industrie om minder energie (en grondstoffen) te gebruiken. Dit is een belangrijke eerste stap in de verduurzaming van de industrie. Immers: energie die niet gebruikt wordt, leidt ook niet tot uitstoot van broeikasgassen.
Aanleiding:
Een derde van het totale energieverbruik en 70% van de CO2 emissie in Zuid-Holland
is afkomstig van de industrie.
Het stimuleren van energie efficiëntie kan hier een aanzienlijke bijdrage aan leveren
aan de reductie hiervan.
Motivering Provinciaal Belang:
Daarnaast ook de afspraken uit het Klimaatakkoord m.b.t. de industrie relevant (hieruit volgt een inspanningsverplichting voor de provincie) om energie efficiency te stimuleren en faciliteren.
Toelichting:
De provincie geeft hier op twee manieren invulling aan:
1. Stimuleren energie efficiëntie door inzet van het VTH-instrumentarium (daar
waar de provincie bevoegd gezag is). Het gaat hier bijvoorbeeld om het handhaven van
de energie efficiëntie regels uit de wet Milieubeheer.
• De VTH-taak wordt in opdracht van de provincie uitgevoerd door de omgevingsdiensten.
Aanvullend hierop kan de provincie omgevingsdiensten vragen om een actieve rol te
spelen bij het signaleren van mogelijkheden voor bedrijven om energie te besparen
(is dus eigen beleid van de provincie).
2. Voor het stimuleren van energie efficiëntie is daarnaast ook een goede, verbindende
energie infrastructuur nodig. Dit vergt grote investeringen van met name de markt
en het rijk. De provincie kan hier (binnen de financiële mogelijkheden) gericht bijdragen
om belangrijke investeringen op gang te helpen.
• Belangrijker nog is dat de provincie hier een verbindende rol kan pakken.
De aanleg van nieuwe energie infrastructuur zal leiden tot een extra ruimtevraag.
Dit komt onder andere doordat er komende jaren verschillende modaliteiten naast elkaar
zullen ontstaan. Hierbij valt te denken aan (duurzaam opgewekte) elektriciteit, (groene)
waterstof, (rest)warmte en Co2 (opslag, levering). Dit vergt een goede, ruimtelijke
afstemming en een zorgvuldig, gezamenlijk proces van planvorming.
Beleidskeuze:
De provincie Zuid-Holland versnelt de transitie naar toekomstbestendige en duurzame Greenports die op mondiale schaal toonaangevend en innovatief opereren.
Aanleiding:
Greenports en tuinbouw zijn al lange tijd onderdeel van provinciaal beleid en provinciale
doelstellingen, vanwege het grote belang ervan voor de regionale (en nationale/internationale)
economie, de energietransitie, de waterhuishouding, het ruimtegebruik en de logistieke
netwerken.
De provincie heeft vanwege haar positie in het netwerk, haar bevoegdheden en haar
instrumentarium een belangrijke regulerende, ontwikkelende, stimulerende en faciliterende
rol in het versnellen van de transitie van de Greenports. De Greenports vormen een
belangrijk economisch cluster in Zuid-Holland, vanwege het aandeel in de regionale
economie, de ruimtelijke impact, het gebruik van fossiele brandstoffen, impact op
het watersysteem, de energietransitie en de logistieke netwerken.
Motivering Provinciaal Belang:
De tuinbouw, de sierteelt en agrologistieke concepten vormen een belangrijk en herkenbaar
exportproduct voor Zuid-Holland en voor Nederland. De economische positie hiervan
staat in internationaal opzicht onder druk. Een nauwe samenwerking tussen de greenports
onderling en met de mainports is nodig en transities moeten gedragen worden door ondernemers,
kennisinstellingen en overheden samen. Omdat regionale en bovenregionale afstemming
onvoldoende tot stand kwamen, innovaties hierdoor achterbleven en marktimperfecties
leidden tot onwenselijk ruimtebeslag heeft de provincie een actieve rol genomen in
het versterken van het netwerk en de realisatiekracht op regionaal en op nationaal
niveau. Dit doet de provincie onder andere door uitvoering te geven aan de Nationale
Tuinbouwagenda 2019-2030, die de provincie samen met ondernemers, kennisinstellingen
en mede-overheden heeft ondertekend. Hiermee geeft de provincie een impuls aan transities
die nodig zijn om als gezamenlijke Greenports een leidende positie in de wereld te
houden.
De Greenportgebieden in Zuid-Holland bestrijken ruimtelijk het gebied van meerdere
gemeenten. De provincie is verantwoordelijk voor een goede ruimtelijke ordening op
regionaal niveau.
Toelichting:
De Provincie Zuid-Holland versterkt samen met andere overheden, ondernemers en kennisinstellingen
Zuid-Holland als economische topregio. Dit doet zij door de kennisinfrastructuur en
innovatiekracht te versterken, groei en vernieuwing van het bedrijfsleven te stimuleren
en een transitie vorm te geven naar een duurzame en digitale economie.
Zuid-Holland kent een diversiteit aan Greenports: de Duin- en Bollenstreek met bollenteelt
en sierteelt, het tuinbouwcluster met vruchtgroente, bloemen en potplanten in West-Holland,
het sierteeltcluster in de Greenport Aalsmeer en de boomteelt in de regio Boskoop.
Deze Greenports vormen een belangrijke motor voor de Zuid-Hollandse en de Nederlandse
economie. De combinatie van excellente teelt, de nabijheid van twee Mainports, een
efficiënt logistiek systeem en de inzet op kennis en innovatie maakt dat Zuid-Holland
internationaal een toppositie heeft als productie- en handelsgebied voor vers- en
sierteeltproducten.
De tuinbouw in Zuid-Holland is internationaal leidend voor wat betreft de ontwikkeling
van nieuwe groente-, fruit- en plantensoorten en met de effectieve inzet van ruimte,
energie en water. De sector is volop in beweging, met de ontwikkeling van nieuwe energiebronnen
als aardwarmte, met verticaal telen, sensortechnologieën en robotica. Ook streeft
men naar het sluiten van kringlopen door middel van biobased toepassingen van groene
reststromen en verminderen van het gebruik van kunststoffen. Deze nieuwe ontwikkelingen
zorgen ervoor dat de sector zijn concurrentiekracht kan behouden en nieuwe verdienmodellen
kan ontwikkelen.
Om de toppositie te behouden is nodig dat de Greenports de transitie doormaken naar
een duurzame en digitale economie, gericht op kwalitatief beter (duurzaam) productieareaal,
schaalvergroting, energietransitie, verbetering van de waterkwaliteit en verduurzaming
van de gietwatervoorziening, bovenregionale triple helix samenwerking, ketenintegratie
en nieuwe verdienmodellen, zoals de biobased economy. De provincie Zuid-Holland voert
meerjarig beleid op de versnelling van deze transitie. Daarbij zet de provincie Zuid-Holland
in op circulariteit in de tuinbouwketen door te experimenteren en stimuleren van het
optimaal verwaarden van reststromen en het voorkomen van verspilling en het sluiten
van de kunststofketen. Ook wordt in het meerjarige beleid rekening gehouden met aanpassing
aan de gevolgen van klimaatverandering in de vorm van extremer weer, zoals meer en
langere droge en hete perioden, intensivering van neerslag en bodemdaling.
Het garanderen van een duurzame, innovatieve toekomst voor deze belangrijke economische
sector van Zuid-Holland vraagt inzet van ondernemers, kennisinstellingen én overheden.
De provincie pakt haar rol in het versterken van het netwerk en in het zorgdragen
voor, ontwikkelen, stimuleren en faciliteren van de transitie.
Hiervoor heeft de provincie een brede opgave geïdentificeerd met verschillende maatregelen
en bijdragen, zowel regulerend via de verordening, als algemeen en gebiedsspecifiek.
De Greenports zijn een sector welke gevoelig is voor klimaatverandering.
Beleidskeuze:
De provincie streeft naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied en wil de bebouwde ruimte daarom beter benutten. De provincie zet in op verdichting, concentratie, diversiteit en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied, en ten tweede op een hiërarchie van complementaire knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid.
De provincie hanteert de volgende uitgangspunten voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen:
Als een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt op grond van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ doorlopen. Toepassing is ook van provinciaal belang.
Naast de locaties voor mogelijke uitbreiding (locaties op de 3 hectare-kaart) zijn er veel kansen voor inbreiding en verdichting in de bestaande kernen. Specifiek zijn er kansen op de volgende drie locaties: 1) in naoorlogse wijken, 2) in de nabijheid hoogwaardig openbaar vervoersknooppunten en 3) functiemenging op locaties met detailhandel, kantoren en bedrijven.
Stedelijke ontwikkelingen die niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied gerealiseerd kunnen worden, kunnen in het landelijk gebied plaatsvinden in aansluiting op bestaand stads- en dorpsgebied of in bebouwingslinten. Het eindoordeel over stedelijke ontwikkelingen groter dan 3 hectare buiten bestaand stads- en dorpsgebied ligt bij de provincie. Deze worden door de provincie integraal afgewogen en afhankelijk daarvan opgenomen op de 3 hectare-kaart.
Aanleiding:
De verstedelijkingsopgave is groot. Tegelijkertijd is ruimte in het dichtbevolkte Zuid-Holland schaars. Binnen de verstedelijking komen meerdere opgaven samen en deze kunnen elkaar versterken. Er zijn keuzes nodig tussen nieuwe stedelijke uitbreidingen en het investeren in bestaande steden en dorpen. Daarbij speelt de wens voor behoud van het landelijk gebied en tegelijkertijd de ontwikkeling van bestaande steden en dorpen en het beter benutten van bestaande infrastructuur en voorzieningen.
Structuurversterking is nodig van het samenhangende stedelijk gebied, waarbij keuzes moeten worden gemaakt voor meer vestigingskwaliteit, nabijheid en diversiteit.Vraag en aanbod van wonen, werkgelegenheid, bedrijfsruimte en voorzieningen zijn soms niet in overeenstemming met elkaar en onevenredig verdeeld over de regio.Om de druk op de autowegen te verminderen, is het van belang dat wonen en werken zoveel mogelijk plaatsvindt nabij hoofdwaardig openbaar vervoer (HOV) en juist daar de hoogste dichtheden in de nabijheid van voorzieningen worden gerealiseerd. Meer mensen kunnen dan gebruik maken van het openbaar vervoer. In combinatie met lopen en de fiets, biedt dit optimale keuzevrijheid tussen de modaliteiten lopen, fietsen, openbaar vervoer en auto. Zo blijft Zuid-Holland ook goed bereikbaar per auto.
Motivering Provinciaal Belang:
De provincie streeft naar een compact, samenhangend, divers en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied. Het gebruik van, en de opgaven binnen, de stedelijke agglomeratie overschrijden de gemeentegrenzen. Ook het Rijk streeft ernaar ontwikkelingen zoveel mogelijk te laten plaatsvinden binnen bestaand stads- en dorpsgebied en heeft daarom de ladder voor duurzame verstedelijking ontwikkeld. De ladder laat ruimte voor de provinciale regierol in de ruimtelijk ordening. De provincie Zuid-Holland deelt het belang van de toepassing van deze ladder.Het is van belang dat alle betrokken gemeenten dezelfde uitgangspunten hanteren, zodat sprake is van een gelijk speelveld en onderlinge concurrentie geen afbreuk doet aan de evenwichtige toedeling van functies aan locaties op (boven)regionale schaal.
Het provinciaal belang is om voldoende woningen en voorzieningen te bieden voor haar inwoners en in het bijzonder om voldoende sociale en betaalbare woningen binnen de regio te hebben en te realiseren. Daarnaast is de kwaliteit van het landschap van regionaal belang. Daarom gaat de provincie hier zorgvuldig mee om.
Toelichting:
De provincie streeft naar het beter benutten en de kwaliteitsverbetering van bestaand stads- en dorpsgebied. Dit is in lijn met de maatschappelijke behoefte en draagt bij aan een zorgvuldig gebruik van de ruimte. De provincie zet in daarom in op verdichting, concentratie en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied, en op een hiërarchie van knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid.
Daartoe worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Deze uitgangspunten worden hieronder toegelicht.
Bouw naar behoefte
Uitgangspunt van de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is dat gebouwd wordt naar behoefte. De provincie streeft ernaar dat aanbod en vraag, zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin met elkaar in overeenstemming zijn. De provinciale woningbehoefteverkenning brengt in beeld hoeveel woningen nodig zijn en voor welke doelgroepen. Kwantitatief betekent dat er voldoende woningen in de voorraad beschikbaar zijn, om dat te bereiken moeten er netto voldoende woningen toegevoegd worden. Met kwalitatieve behoefte wordt bedoeld dat er voldoende passende woningen zijn voor de verschillende doelgroepen. Regionale afstemming is hierbij nodig. Het is van belang dat er voldoende woningen beschikbaar zijn voor jongeren en ouderen, ook specifiek in kleinere kernen. Vanuit een oogpunt van zorgvuldig ruimtegebruik is het ongewenst nieuwe ontwikkelingen toe te laten als sprake is van overaanbod.
De provincie hecht waarde aan de vestigingswens van bewoners en bedrijven. Binnen de kaders van het provinciaal beleid willen we zoveel mogelijk tegemoet komen aan die wensen.
Voor wonen is het uitgangspunt daarbij is dat de juiste woning op de juiste plek (op juiste moment) wordt gerealiseerd. Zie de beleidskeuze voor wonen.
De markten voor kantoren en detailhandel zijn zeer specifiek waarbij sprake is van veranderende omstandigheden. Daarbij kan er op de ene plek sprake zijn van overaanbod en leegstand, terwijl op de andere plek nog ruimte is voor nieuwe ontwikkelingen. De provincie hanteert daarom specifiek beleid en regels voor deze sectoren. Zie de beleidskeuzes over detailhandel en kantoren.
Voor bedrijven streeft de provincie naar het op lange termijn in evenwicht brengen van de vraag naar en het aanbod van bedrijventerreinen. Daarbij wordt ingezet op beter benutten en duurzaam functioneren van bestaande bedrijventerreinen en op het behoud van voldoende ruimte voor bedrijven in hogere milieucategorieën en watergebonden bedrijven. Zie de beleidskeuze over bedrijventerreinen.
Voor de versterking van het vestigingsklimaat is het wenselijk ontwikkelingen voor wonen en werken in samenhang met elkaar te bezien en in samenhang met investeringen in infrastructuur en een aantrekkelijke groenblauwe leefomgeving. Ontwikkelingen dragen bij aan de maatschappelijke opgaven en transities waar de provincie voor staat.
Regionale visies
Met regionale visies voor -in ieder geval- wonen en kantoren stemmen gemeenten in regionaal verband het aanbod af op de vraag. De schaal van deze regionale visies is afgestemd op de markt voor de desbetreffende functie. De regionale visies zijn afgestemd op behoefteonderzoek dat door de provincie is vastgesteld. De provincie is betrokken bij de totstandkoming van deze visies en committeert zich aan de afspraken in de door haar aanvaarde regionale visies. Het is gewenst de regionale visie actueel te houden.
De onderbouwing volgens de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ vormt een belangrijk uitgangspunt bij het opstellen van regionale visies. Als het plan qua regionale behoefteraming past in een door GS vastgesteld regionaal woningbouwprogramma, kan daarnaar worden verwezen bij de beschrijving van de behoefte als bedoeld in de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’. Gedeputeerde Staten kunnen bij het vaststellen van een regionaal woningbouwprogramma aangeven in hoeverre de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ op regionaal niveau volgens de provincie geheel of gedeeltelijk is doorlopen.
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het verwerken in hun omgevingsplannen van de regionale visie wonen, kantoren, en –indien van toepassing – detailhandel en bedrijventerreinen. De provincie gaat er vooralsnog vanuit dat de samenwerkende gemeenten zelf hun verantwoordelijk nemen en zo nodig bestaande plancapaciteit voor stedelijke ontwikkelingen die niet (langer) in overeenstemming zijn met een regionale visie, zullen schrappen. Mocht het provinciaal belang dat noodzakelijk maken, dan kan de provincie hiertoe ook haar instrumentarium inzetten.
Bouw primair binnen bestaand stads- en dorpsgebied
Met kwalitatieve verdichting van het stedelijk gebied wordt de agglomeratiekracht en de diversiteit van de gevraagde vestigingsmilieus versterkt. Bouwen binnen bestaand bebouwd gebied speelt in op de behoefte aan binnenstedelijk wonen en werken en benut bestaande infrastructuur en voorzieningen. Het draagt bij aan efficiënt ruimtebeslag en innovatie in woon-en werkmilieus en in de bouw. Door binnenstedelijk te bouwen kan het open landschap behouden blijven. Behoud en ontwikkelen van het groenblauwe netwerk in, om en tussen de steden draagt bij aan biodiversiteit, een aantrekkelijke leefomgeving, een attractief woonmilieu en een gezonde en klimaatadaptieve omgeving.
De provincie hanteert de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ om bouwen binnen bestaand stads- en dorpsgebied te bevorderen. De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Toepassing is ook van provinciaal belang, daarom is in de Omgevingsverordening een verwijzing opgenomen naar de Rijksladder. Uitgangspunt van de ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Doel van de ladder is zorgvuldig gebruik van de ruimte.
De provincie wil dat de ladder voor duurzame verstedelijking op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en wil met samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied.
Bouwlocaties buiten bestaand stads-en dorpsgebied: 3 ha kaart
Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Een deel van die vraag past qua kwaliteit niet daarbinnen. Daarnaast kunnen er kwantitatieve beperkingen zijn. Een randvoorwaarde bij beter benutten is namelijk dat de leefkwaliteit in de bebouwde ruimte behouden blijft en waar mogelijk wordt versterkt.Stedelijke ontwikkelingen die niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied gerealiseerd kunnen worden, kunnen in het landelijk gebied plaatsvinden in aansluiting op bestaand stads- en dorpsgebied of in bebouwingslinten. Nieuwe verstedelijking moet passen in regionale visies en de richtpunten ruimtelijke kwaliteit van de Omgevingsvisie en andere in het omgevingsbeleid aangegeven ruimtelijke kaders. Tevens moet nieuwe verstedelijking passen binnen wettelijke voorschriften.
Gedeputeerde Staten zien toe op een adequate toepassing van de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ in het kader van de beoordeling van omgevingsplannen. Stedelijke ontwikkelingen groter dan 3 hectare buiten bestaand stads- en dorpsgebied, worden door de provincie afgewogen vóórdat de gemeente de procedure tot wijziging van het Omgevingsplan start. De provincie stelt voor stedelijke ontwikkelingen groter dan 3 hectare buiten bestaand stads- en dorpsgebied daarom de eis dat deze zijn opgenomen in de Omgevingsverordening op de kaart ‘grote buitenstedelijke bouwlocaties’ (ook wel genoemd: ‘3 ha-kaart’). Daarmee ligt het eindoordeel over omvangrijke verstedelijking buiten bestaand stads- en dorpsgebied bij de provincie.
Als een locatie is opgenomen op de ‘3 hectare-kaart’ betekent dit dat de provincie op hoofdlijnen geen ruimtelijk bezwaar heeft tegen de betreffende ontwikkeling. Dit neemt niet weg dat de gemeente bij de verdere detaillering van de betreffende ontwikkeling (in het kader van het omgevingsplan) nog wel rekening moet houden met specifieke onderdelen van het provinciaal beleid, bijvoorbeeld het beleid voor ruimtelijke kwaliteit.
De 3 ha-kaart (grote buitenstedelijke bouwlocaties) is opgenomen in de Omgevingsverordening. In de bijlage van de Omgevingsverordening zijn tabellen opgenomen met gegevens per locatie.
Uitgangspunt voor het opnemen van een locatie op de ‘3 ha-kaart’ is dat het gaat om een reële ontwikkeling. Binnen een periode van ten hoogste 10 jaar moet er voldoende behoefte bestaan voor ontwikkeling van de locatie. Na een periode van 5 jaar is een tussentijdse evaluatie wenselijk. Als er op dat moment geen zicht is op realisering moet worden bezien of de locatie nog wel nodig is, zodat er eventueel ruimte ontstaat voor een andere locatie.
De regionale visies voor wonen en bedrijventerreinen vormen belangrijke input voor de ‘3 ha-kaart’. Het is daarom wenselijk om al voordat een nieuwe buitenstedelijke locatie wordt opgenomen in de regionale visie in overleg te treden met de provincie over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van die locatie.
Bij het ontwikkelen van een locatie die op de 3 ha-kaart staat, zijn het beleid en de regels voor optimalisatie van woningbouwplannen van toepassing. Op gebiedsniveau dienen nieuwbouwplannen een zo hoog mogelijke dichtheid van woningen per hectare te hebben. Daarnaast moeten woningbouwplannen voldoen aan het minimale percentage sociale woningbouw en moet de keuze uit de verschillende woningtypen en functiemenging gemotiveerd worden.
Bouw georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer; houdt rekening met de gevolgen van de ontwikkeling voor de bereikbaarheid; versterk de langzaam vervoersrelaties
Een goede bereikbaarheid is voor Zuid-Holland van groot belang. Dat mensen zich gemakkelijk en comfortabel kunnen verplaatsen tussen gebieden en dat werk en voorzieningen goed bereikbaar zijn, is niet alleen belangrijk voor de leefbaarheid en individuele ontwikkeling maar ook voor het vestigingsklimaat en de concurrentiepositie van de regio. De voorkeur gaat uit naar nieuwe woningbouw nabij hoogwaardig openbaar vervoer (HOV) en nabij voorzieningen en werkgelegenheid. In combinatie met fietsen en lopen maakt dit meer compacte en gezonde verstedelijking mogelijk. Deze ontwikkellocaties moeten goed worden aangepast op het provinciaal hoofdfietsnetwerk, zodat een optimale keuze mogelijk is tussen de verschillende vervoersmodaliteiten.
Binnen het bestaand stads- en dorpsgebied liggen er veel kansen voor herstructurering en transformatie. Voor de provincie ligt de hoogste prioriteit bij herstructurering, transformatie en functiemenging van locaties die binnen de invloedsfeer van hoogwaardig openbaar vervoer liggen. Daarnaast zijn er in de provincie veel kansen voor inbreiding in naoorlogse wijken.
Een omgevingsplan voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling houdt rekening met de gevolgen voor de bereikbaarheid. Als een nieuwe stedelijke ontwikkeling niet mogelijk is binnen de invloedsfeer van hoogwaardig openbaar vervoer, dan is een goede aansluiting op het provinciaal hoofdfietsnetwerk en bereikbaarheid per auto nodig.
Benut het netwerk van stedelijke centra en knooppunten
Binnen de stedelijke agglomeratie stuurt de provincie op sterke en complementaire centra en ontwikkelingslocaties bij knooppunten. Nieuwe investeringen in gebiedsontwikkeling, mobiliteit en infrastructuur worden zo veel mogelijk geconcentreerd. Daarvoor komen locaties in aanmerking binnen de stedelijke agglomeratie, waar het infrastructuurnetwerk nog onbenutte capaciteit heeft en waar door de stedelijke en economische dynamiek kansen liggen voor de versterking van de agglomeratiekracht en complementariteit in de regio.
Andere ontwikkelingslocaties kunnen in aanmerking komen, als ze zijn goed ontsloten per hoogwaardig openbaar vervoer en goed aangesloten zijn op het (provinciaal) hoofdfietsnetwerk en goed te bereiken zijn over de weg. Nieuwe bovenregionale voorzieningen (zoals bovenregionale ziekenhuizen, opleidingscentra en culturele voorzieningen) wil de provincie concentreren op locaties die verschillende voordelen combineren: de te bereiken schaalvoordelen, de bijdrage aan de stedelijke economie en dynamiek van de gebieden en het benutten van de capaciteit op het mobiliteitsnetwerk.
Levendige en dynamisch centra zijn belangrijk voor de agglomeratiekracht en het vestigingsklimaat. Het is daarom belangrijk dat centrumfuncties, zoals bioscopen, theaters, musea, detailhandel en horeca, in de centra wordt geaccommodeerd en niet in de periferie. De aard en omvang van deze voorzieningen moet aansluiten bij de aard en omvang van de locatie. Een megabioscoop hoort dus bijvoorbeeld niet thuis in een wijk- of stadsdeelcentrum.
Bouw toekomstbestendig; houd rekening met bodemdaling, klimaatadaptatie en -mitigatie, vitale dorpen en verstedelijking, functiemenging en meervoudig ruimtegebruik, economische toplocaties, gezonde verstedelijking, energietransitie, circulair en natuurinclusief bouwen
Bij de planvorming spelen vraagstukken rondom energie, duurzaamheid, bodemdaling, klimaatadaptatie en -mitigatie, circulair en natuurinclusief bouwen en een gezonde leefomgeving een steeds belangrijkere rol. Dit vindt zijn weerslag in locatiekeuzes, bij uitvoering van diverse bouwprogramma’s en bij keuzes ten aanzien van de levensduur en functionaliteit van gebouwen.
De provincie vraagt gemeenten rekening te houden met mogelijkheden voor functiemenging van wonen en bedrijvigheid. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies, oftewel meervoudig ruimtegebruik. Afwentelen van ruimtelijke functies wordt voorkomen.Creëren van nabijheid en behoud van werk in stad en dorp zorgt voor minder autoafhankelijkheid en meer vitaliteit. Tevens zorgt het voor ruimte op bedrijventerreinen voor bedrijven die daar vanwege geur-, geluid-, stof- of verkeershinder echt moeten zitten.
De provincie heeft de ambitie om gebouwen inclusief alle woningen in Zuid-Holland in 2035 CO² neutraal en vóór 2050 klimaatrobuust ingericht en ingepast te laten zijn aansluitend bij de groenblauwe structuur van Zuid-Holland. Verstedelijking draagt zo bij aan klimaatmitigatie, mede door de vergroening het toekomstbestendig bouwen.
Daarnaast vraagt provincie om bij de locatiekeuzes voor en het ontwikkelen van nieuwe bouwplannen, rekening te houden met de (nabije) groenblauwe structuur voor natuurinclusiviteit, gezondheid en recreatie, als ook de bodemdalingsgevoeligheid en het watersysteem van een gebied expliciet mee te nemen vanwege het toekomstig beheer van gebouwen alsmede de woon- en werkomgeving. De potentieel hoge aanleg- en beheerskosten zijn voor ons extra reden om terughoudend te zijn ten aanzien van het toevoegen van nieuwe bouwlocaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied in bodemdalingsgevoelige gebieden. De provincie wil hierbij samen met de regio’s tot maatwerk komen in de regionale visies, op gebied van werklocaties en wonen.
Bouw voldoende betaalbare woningen
De provincie wil zorgdragen voor voldoende betaalbare woningen. Het gaat daarbij om woningen voor de doelgroepen van de sociale huursector en woningen voor de middeninkomensgroep. Passende huisvesting voor de doelgroepen van de woningcorporaties is van groot belang. De urgentie is groot en de wachtlijsten voor een sociale huurwoning zijn lang.Ook voldoende betaalbare woningen voor de middeninkomensgroep is van groot belang. Deze doelgroep verdient te veel voor de sociale huursector en is aangewezen op de geliberaliseerde huursector en betaalbare koopvoorraad. Zie ook de beleidskeuze wonen.
Beleidskeuze:
Het provinciale landbouwbeleid is erop gericht om de landbouwsector en het voedselsysteem
te verduurzamen. Dat is gebaseerd op de Innovatie Agenda Duurzame Landbouw (2016)
en de Hoofdlijnennotitie Vitale Landbouw (2020). Ambitie is dat Zuid-Holland in 2030
hét toonbeeld is van een hoog-innovatieve en circulaire agrarische sector en voedselketen
in een stedelijke omgeving waar een goede boterham in verdiend kan worden. De sector
is toekomstbestendig, levert tal van groenblauwe diensten en heeft een rijke variëteit
aan ecosysteemdiensten. Dit alles in een aantrekkelijke omgeving waarin het goed wonen,
werken en recreëren is en waarin voldoende en gezond voedsel geproduceerd kan worden.
Deze ‘vitale landbouw’ kent een brede maatschappelijke inbedding en heeft als randvoorwaarde
dat er sprake is van gezonde economische basis voor de sector, ketenpartners en afzonderlijke
boerenbedrijven. Verdere kenmerken zijn: Kringlooplandbouw, ruimte voor biodiversiteit,
water, landschap en een lokaal voedselsysteem.
Om de openheid van het karakteristieke agrarisch landelijk gebied te waarborgen, worden
enkele beperkingen gesteld aan agrarische bebouwing en bedrijfsvoering. Dit betreft:
• Agrarische ontwikkelingen (in de vorm van bebouwing en kassen) vinden plaats
op bouwpercelen of anderszins geconcentreerd en houden rekening met de aanwezige landschappelijke
kenmerken en waarden;
• Nieuw-vestiging van intensieve veehouderij wordt niet toegelaten binnen de provincie.
Intensieve veehouderij is vanwege de schaal en de aard van de bedrijfsvoering en de
daarmee samenhangende ruimtelijke verschijningsvorm, in het algemeen niet passend
bij het Zuid-Hollandse landschap en het karakteristieke gebruik daarvan;
• Voor glastuinbouw, boom- en sierteelt en bollenteelt zijn speciale gebieden
aangewezen, buiten die gebieden gelden beperkingen.
Aanleiding:
Met het opzetten van Groene Cirkels en het netwerk Voedselfamilies inclusief de proeftuinen werkt de provincie al jaren aan een vitale landbouwsector in Zuid-Holland. Met deze innovaties willen we onverminderd doorgaan en inzetten op verdere uitbreiding. De provinciale landbouwambities liggen hoog. Bovendien heeft de Rijksoverheid een aantal harde taakstellingen meegegeven op het gebied van milieu en klimaat. Daarom willen we de aanpak van verduurzaming opschalen en versnellen, zodat naast de eerste vernieuwers ook andere agrariërs en ketenpartijen aan de slag gaan voor een duurzame en vitale landbouw.
Motivering Provinciaal Belang:
Biodiversiteit:
Het agrarisch gebied vormt een belangrijk leefgebied voor planten- en diersoorten,
ook voor soorten waarvoor de provincie een Europese verantwoordelijkheid heeft. We
zien volop mogelijkheden om landbouw en natuur meer dan nu samen te laten gaan.
Klimaatverandering:
Het klimaat verandert en dat heeft grote gevolgen voor de landbouw. Een landbouw die
goed om kan gaan met extremere weersomstandigheden biedt goede kansen om Zuid-Holland
en ook de landbouwsector klimaatrobuust te maken. Daarnaast kunnen agrarische bedrijven
met CO2-reductie in de bedrijfsvoering en omschakeling naar duurzame energie bijdragen
aan de doelen uit het Klimaatakkoord.
Regionale economie:
Voor de regionale economie is de landbouw in veel landelijk gelegen gemeenten een
factor van belang. Ook kenmerkt de landbouw het sociaal-maatschappelijk karakter van
deze dorpen en gemeenschappen.
Gezond en regionaal geproduceerd voedsel voor onze inwoners:
Landbouw levert een belangrijke bijdrage aan het verzorgen van voedselproductie voor
de 3,7 miljoen inwoners van Zuid-Holland.
Gezondheid en een mooi toegankelijk landschap:
De provincie Zuid-Holland is een sterk verstedelijkte regio waar veel mensen wonen
en werken. We willen waarborgen dat onze inwoners ook in de toekomst goed kunnen wonen,
werken en recreëren. Dat vraagt om een gezonde en veilige leefomgeving die ook op
langere termijn houdbaar is. Een toegankelijk en beleefbaar agrarisch landschap maakt
daar een belangrijk deel van uit.
Agrarische bebouwing en bedrijfsvoering:
Binnen het landelijke gebied zijn meerdere ruimtevragers aanwezig, soms zijn deze
gemeentegrens overstijgend. Het is wenselijk de ruimtevraag voor agrarische ontwikkelingen
op een vergelijkbare manier te accommoderen en dit niet per gemeente op gehele andere
wijze in te vullen. Op deze wijze ontstaat een goede balans tussen het belang van
goede ruimtelijke kwaliteit en ruimte voor agrarische ontwikkelingen passend bij een
vitale landbouw.
Toelichting:
Om de doelen om te komen tot een vitale landbouw te bereiken is een transitie noodzakelijk,
waarbij wordt ingezet op verschillende maatregelen, die in de maatregel staan omschreven.
Deze aanpak is erop gericht om de verduurzaming van de landbouw op te schalen en te
versnellen, zodat naast de eerste vernieuwers ook andere agrariërs en ketenpartijen
aan de slag gaan voor een duurzame en vitale landbouw.
Voor agrarische bebouwing en bedrijfsvoering gelden een aantal beperkingen die in
de maatregel staan beschreven.
Beleidskeuze:
De warmtetransitie in de gebouwde omgeving (woningen, utiliteit, kantoren en glastuinbouw) is een onderdeel van de energietransitie gericht op ruimteverwarming en de voorziening van warm tapwater. Het klimaatakkoord benadrukt dat een forse opschaling van de duurzame warmtevoorziening nodig is. In vrijwel alle steden, dorpen en glastuinbouwgebieden zullen duurzame warmtebronnen, warmtesystemen en opslagsystemen tot ontwikkeling komen wat grote impact zal hebben voor gebouweigenaren en de leefomgeving.
De provincie stelt zich ten doel om bij te dragen aan een snelle en betaalbare warmtetransitie, met minimale impact op de ruimte zoveel mogelijk rekening houdend met de circulaire economie en klimaatadaptatie. Hierbij wordt aangesloten bij de door het Rijk gedefinieerde strategie ‘Klimaat en Energie’ voor een klimaatneutrale, fossielvrije en circulaire energievoorziening in 2050. De provincie heeft de ambitie om een regierol te ontwikkelen voor bovenlokale warmtenetwerkenen past een afwegingskader Warmtekeuze toe bij de te maken keuzes in de warmtetransitie.
Aanleiding:
Motivering Provinciaal Belang:
Voor een toekomstige klimaatneutrale energievoorziening is de ontwikkeling van de totale energie-infrastructuur en het totale energiesysteem sturend omdat iedere keuze die gemaakt wordt, ook iedere individuele keuze, gevolgen heeft voor het totale energiesysteem. Andersom is het totale (toekomstige) energiesysteem randvoorwaardelijk voor de beschikbare alternatieven waaruit gekozen kan worden met gevolgen voor snelheid en kosten van de totale energietransitie en het ruimte- en materiaalgebruik. De visie en inzet van de provincie is om vanuit een afwegingskader en het totale energiesysteem naar de te maken keuzes in de warmtetransitie te kijken. Uitgangspunt is dat gemeenten in hun transitievisies warmte en wijkuitvoeringsplannen kiezen welke warmtebronnen en warmte-infrastructuur geschikt zijn. Die keuzevrijheid is afhankelijk van beschikbare alternatieven en een stimulerend en sturend kader geeft daar richting.
In de beleidskeuze ‘Versnelling transitie Greenports’ is het grote economische belang van de glastuinbouwsector beschreven. In Zuid Holland is de CO2 -emissie in de glastuinbouw van vergelijkbare omvang als de gebouwde omgeving. Hierdoor heeft de provincie ook een groot belang bij het slagen van de warmtetransitie in de glastuinbouwsector in samenhang met de gebouwde omgeving. Beide kunnen niet los van elkaar gezien worden. En bij de integrale aanpak van de warmtetransitie levert dit juist kansen voor zowel de gebouwde omgeving als de glastuinbouw.
Ontwikkeling en gebruik van duurzame bronnen, het nemen van besparingsmaatregelen en aanleg van nieuwe infrastructuur vragen om uitwerking in onderlinge samenhang en samenwerking met de samenwerkingspartners. De provincie zet hierbij in op haar regionale verbindende rol.
Toelichting:
Provinciale rollen
De opgave om te komen tot een klimaatneutrale gebouwde omgeving is complex. Om deze te realiseren is de inzet van menskracht en middelen van de provincie en van onze partners van groot belang. De energievoorziening in de gebouwde omgeving is een samenspel met een snel groeiend aandeel van duurzame lokale en regionale bronnen en vele spelers en rollen die het energiesysteem van de toekomst ontwikkelen en draaiende houden. De ontwikkeling van de energie-infrastructuur en het totale energiesysteem is sturend voor de toekomstige klimaatneutrale energievoorziening. De verduurzaming van het energiesysteem leidt de komende tientallen jaren tot ingrijpende aanpassingen.
De provincie werkt daarom samen met haar partners en ondersteunt bij de ontwikkeling van warmte- en energietransitieplannen. Het is van belang kennis op te doen van inhoud, proces en keuzes en deze kennis breed te delen met belanghebbende partners door communicatie, kennissessies en de ontwikkeling van lerende netwerken.
Samenwerking, procesondersteuning, kennisontwikkeling, kennisdeling, ruimtelijk instrumentarium, innovatie en verkenning en ontsluiting van financiële fondsen zijn bij uitstek inspanningen waarmee de provincie bijdraagt.
De provincie werkt en denkt mee aan de planvorming in RES’en, RSW's en gemeentelijke Transitievisies, Uitvoeringsplannen en Omgevingsplannen. Bij de vergunningverlening voor geothermie, de inrichting van open bodem-energiesystemen en de beoordeling van RES’en en RSW's vervult de provincie de wettelijke en bestuurlijke taken.
Het provinciale instrument van Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving wordt ingezet om bedrijven daadwerkelijk maatregelen ter besparing van het energiegebruik te laten nemen en het bodem-grondwatersysteem te beschermen. In aansluiting op het wettelijk instrumentarium bevordert de provincie benutting van restwarmte en cascadering van warmtestromen, oftewel het hergebruik van warmte in steeds lagere temperatuurstappen.
Voor de ontwikkeling van bovenlokale warmtesystemen heeft de provincie de ambitie om een regierol te ontwikkelen. De rol wordt met de samenwerkingspartners verkend en begin 2023 vastgesteld. Hierover communiceert de Provincie actief met de samenwerkingspartners.
Glastuinbouwsector
De energietransitie in de glastuinbouwsector richt zich op een klimaatneutrale sector en is essentieel om de concurrentiepositie te behouden en onafhankelijk te worden van aardgas.
In aansluiting op het Klimaatakkoord vormt het Tuinbouwakkoord en het Energieakkoord Greenport West het kader van waaruit de provincie inzet pleegt. De ambitie van de glastuinbouwsector om te komen tot een klimaatneutrale energievoorziening in 2040 wordt daarbij ondersteund. De provincie werkt in alle glastuinbouwgebieden en in de Greenport West in het bijzonder samen aan kansrijke businesscases, versterking van samenwerkingsverbanden, benutting van regelingen of slimme investeringsconstructies, uitvoering van analyses en onderzoek, bevordering van aansluiting op bovenlokale warmtenetwerken en gebiedsaanpakken om de energietransities met haar partners tot stand te brengen. Tevens wordt verkend hoe de energietransitie ruimtelijk structurerend kan zijn voor de modernisering van het teeltareaal. De provincie bevordert de verbinding van de warmtetransitie in de glastuinbouw met de gebouwde omgeving door de verbinding te maken tussen de vraag binnen de gebouwde omgeving en de warmtebronnen en –systemen waarover de glastuinbouwsector beschikt of nog ontwikkelt.
Afwegingskader Warmtekeuze
Voor een effectieve afweging tussen inzetbare warmtebronnen heeft de provincie een afwegingskader Warmtekeuze ontwikkeld. Dit afwegingskader is een hulpmiddel voor gemeenten en andere partijen bij de keuze uit klimaatneutrale warmtebronnen voor de gebouwde omgeving. Voor zowel de bestaande bouw als nieuwbouw en zowel op lokale als regionale schaal. Het afwegingskader is een hulpmiddel om keuzes te optimaliseren. De uitgangspunten zijn: ruimtelijk beslag, haalbaarheid, betaalbaarheid, toekomstbestendigheid, optimaal gebruik van de energiekwaliteit van de beschikbare Zuid-Hollandse warmtebronnen, passende woningisolatie en passend in de lokale omstandigheden.
Het afwegingskader Warmtekeuze ordent potentiële warmtebronnen op een eigenschap die tot nu toe in de energietransitie onderbelicht blijft: de energiekwaliteit van de energiedragers. De provincie erkent daarbij de lage energiekwaliteit van warmte in warm water ten opzichte van hoogwaardige energiedragers zoals elektriciteit, waterstof en biogas. Dit vertaalt zich naar de voorkeur om warmte vooral toe te passen in de gebouwde omgeving.
De provincie onderzoekt of verbeteringen mogelijk zijn om de warmtekeuzes in nieuwbouw te laten bijdragen aan de provinciale beleidsambitie voor de warmtetransitie ( snel, betaalbaar, minimaal ruimtegebruik, circulair en klimaatadaptief).
Verbinding van de warmtetransitie met andere provinciale beleidskeuzes.
De provincie ondersteunt experimenten met o.a. hoge temperatuur opslag (HTO) en onderzoekt de inpassing van warmte opslag in het energiesysteem, de bodem en de openbare ruimte.
De provincie ziet de inzet van (groene) grondstoffen graag zoveel mogelijk gecascadeerd volgens de principes van de waardepiramide: dat betekent dat de gebruiksfunctie ‘energie’ pas na toepassing als materiaal of andere hoogwaardige toepassingen komt.
Energietoepassing van houtige biomassa heeft niet onze voorkeur. Alleen groene grondstoffen die niet (langer) geschikt zijn voor hoogwaardige toepassingen komen in aanmerking. De provincie zet in op afbouw van energietoepassingen van hoogwaardige biomassa te beginnen in sectoren waar al reële energieneutrale alternatieven beschikbaar zijn.
Voor groene grondstoffen verkent de provincie de mogelijkheid om CO2 reductie in rekenmodellen te waarderen bij biomassa die niet wordt omgezet in energie.
Bij de inrichting van de gebouwde omgeving en klimaatadaptieve nieuwbouw wil de provincie de energievraag voor koude(koeling) zoveel mogelijk beperken en daarna voorzien vanuit duurzame bronnen. Dus eerst voorkomen van een koelingsvraag door (bijvoorbeeld meer groen of water in stedelijke omgeving te realiseren. En vervolgens het overige koelingsvraagstuk duurzaam in te vullen. Deze of vergelijkbare oplossingen die een bijdrage leveren aan de leefomgevingskwaliteit zullen de voorkeur krijgen ten opzichte van gebruik van duurzame bronnen.
Voor de collectieve benutting van geothermie en aquathermie verkent de provincie het belang en de mogelijkheden om sturing van deze bronnen op te nemen in het toekomstige omgevingsbeleid.
Vanuit het provinciale belang om de bodem en ondergrond optimaal te beschermen en beheren vindt gebruik van de ondergrond voor de klimaatneutrale energievoorziening van de gebouwde omgeving zodanig plaats dat het bodem-grondwatersysteem voor de lange termijn volledig blijft functioneren. Bovendien wordt rekening gehouden met de bescherming van de drinkwaterwinning en de grondwaterkwaliteit in Zuid-Holland , bescherming van archeologisch erfgoed en andere functies zoals recreatie.
De door de provincie vastgestelde waterstofvisie ‘De rol van waterstof in de energie- en grondstoffentransitie in Zuid-Holland 2030 (-2050)’ is van toepassing met als kernpunten:
Door de uitfasering van de verbranding van aardgas richting 2050, draagt de warmtetransitie bij aan de reductie van fijnstof en NOx, verbetering van de luchtkwaliteit en vermindering van geurhinder. Ook inperking van de verbranding van biomassa voor verwarming draagt hieraan bij.
We vragen gemeenten en andere uitvoerende partijen om gelet op beperking van de maatschappelijke kosten en overlast aan te sluiten bij de investeringsplanningen van andere (onderhouds)werkzaamheden in de openbare ruimte, zoals vervanging van het drinkwaternet, de riolering, aanleg en uitbreiding van groen en waterbergingsmaatregelen en overige aanpassingen in de openbare ruimte.
Beleidskeuze:
De provincie kiest voor een duurzaam en toekomstbestendig waterveiligheidsbeleid.
Dit doet de provincie door primair in te zetten op preventie. Ondanks deze preventie
kan een dijkdoorbraak niet geheel worden uitgesloten. Daarom worden er ter beperking
van schade en slachtoffers bij een mogelijk optredende dijkdoorbraak ook maatregelen
genomen in de ruimtelijke inrichting en rampenbeheersing. De combinatie van preventie,
ruimtelijke inrichting en rampenbeheersing wordt meerlaagsveiligheid genoemd. Daarbij
wordt ook gekeken naar de effecten van klimaatverandering zodat beleid en plannen
duurzaam en toekomstbestendig zijn.
De provincie wil de kans op wateroverlast als gevolg van inundatie uit het regionaal
watersysteem beperken en schade door wateroverlast voorkomen.
Voor buitendijkse gebieden in het benedenrivierengebied vraagt de provincie van gemeenten
dat zij bij ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden een inschatting maken in de
risico’s van overstromingen.
De provincie heeft daarnaast meerdere wettelijke taken:
- Kaderstellend voor regionale waterkeringen.
De provincie wijst regionale waterkeringen aan en normeert deze. Het beschermingsniveau
(omgevingswaarde) van de genormeerde regionale waterkeringen is vastgelegd in de omgevingsverordening.
Ook zijn termijnen vastgesteld waarop regionale waterkeringen aan dit beschermingsniveau
moeten voldoen.
- Goedkeuring projectbesluiten (dijkversterkingsplannen).
Dit geldt in ieder geval voor versterking van primaire waterkeringen (kust en dijken
langs grote rivieren) welke in beheer zijn bij het waterschap. De projectbesluiten
voor dijkversterkingen worden beoordeeld op het goed afgewogen meenemen van met name
de landschappelijke, natuur- en cultuurwaarden (LNC-waarden).
- Maken, actualiseren en publiceren van overstromingsrisico- en overstromingsgevaarkaarten..
- Omgevingswaarden voor wateroverlast vastleggen in de verordening.
Aanleiding:
De provincie Zuid-Holland ligt laag en als de dijken het begeven kan het bijna overal
overstromen. Daarom is het belangrijk dat de provincie beleid heeft voor waterveiligheid.
Klimaatverandering zorgt ervoor dat de opgave voor waterveiligheid groter wordt. Ook
zijn dijken, duinen en keringen kenmerkende landschappelijke elementen en zijn daarmee
van belang voor de ruimtelijke kwaliteit in de provincie.
Hevige regenbuien kunnen leiden tot wateroverlast, onder andere door overstroming
(inundatie) uit het regionaal watersysteem. Waterschappen zorgen voor voldoende waterberging
in het regionale watersysteem en zorgen voor voldoende afvoercapaciteit. De benodigde
afvoer- en bergingscapaciteit wordt door de waterschappen berekend op basis van de
wateroverlastnormen die in de omgevingsverordening zijn vastgelegd als omgevingswaarden
kans op overstroming regionale wateren.
Motivering Provinciaal Belang:
Het provinciaal belang volgt uit de wet. De wet schrijft voor dat de provincie projectbesluiten van het waterschap voor dijkversterkingen goedkeurt, omgevingswaarden veiligheid regionale waterkeringen vast legt, zorgdraagt voor de productie, actualisatie en het digitaal beschikbaar stellen van overstromingsrisico- en overstromingsgevaarkaarten en dat met het oog op het waarborgen van de veiligheid en het voorkomen of beperken van wateroverlast omgevingswaarden in de provinciale omgevingsverordening moeten worden verankerd. De omvang van waterveiligheidsvraagstukken overstijgt vaak het lokale niveau en bovendien spelen er vaak meerdere belangen waarmee rekening gehouden moet worden en zijn er mogelijk meekoppelkansen. Betrokkenheid van de provincie is dan belangrijk.
Toelichting:
De provincie werkt samen met het Rijk, waterschappen, gemeenten en veiligheidsregio’s
aan waterveiligheid.
Bijvoorbeeld in projecten rondom de kust, in het Deltaprogramma, bij de aanwijzing
en normering voor regionale waterkeringen, in het voortraject van dijkversterkingen
en bij projecten waar meerlaagsveiligheid speelt.
Maatregelen ter verbetering van de veiligheid tegen overstromingen hebben een ruimtelijke
impact. Deze maatregelen moeten dus zoveel mogelijk passen bij het ruimtelijk kwaliteitsbeleid
van de provincie. Bij de ruimtelijke inpassing van waterveiligheid (waterkeringen)
wordt dan ook rekening gehouden met het ruimtelijke kwaliteitsbeleid. Dit beleid is
nog in ontwikkeling (agenderend).
Als in een gebied een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt kan dit invloed hebben
op potentiële schade of slachtoffers; hier dient rekening mee gehouden te worden bij
verstedelijking. Daarom brengt de provincie overstromingsrisico’s in beeld en stimuleert
zij een waterrobuuste ruimtelijke inrichting.
Voor wateroverlast zijn in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, 2003) afspraken
gemaakt over het verbeteren van het watersysteem. De provinciale omgevingswaarden
voor wateroverlast door overstroming van regionale wateren volgen uit het NBW. De
provincie werkt samen met onder andere de waterschappen en gemeenten om wateroverlast
als gevolg van hevige neerslag tegen te gaan (zie beleidskeuze klimaatadaptatie).
Het beleid is uitgewerkt in het regionaal waterprogramma, ondersteund met regels in
de omgevingsverordening.
Beleidskeuze:
De provincie biedt ruimtelijk mogelijkheden voor windenergie. Rijk en provincies hebben hierover afspraken gemaakt in het Nationaal Energieakkoord (wat integraal is opgenomen in het Klimaatakkoord) uit 2019. Hiermee verbindt de provincie zich aan het realiseren van de internationale en nationale doelstellingen om de CO2-uitstoot te verminderen en het energieverbruik te reduceren. Windenergie is, naast o.a. zonne-energie en warmte, een van de duurzame energiebronnen waar de provincie op inzet om dit doel te bereiken.
Provinciale Staten hebben in juni 2021 over de zeven RES-regio’s een besluit genomen en deze vastgesteld als strategische verkenning.
Aanleiding:
Met het Rijk zijn afspraken gemaakt om te voorzien in 735,5 MW opgesteld vermogen op land. Hiervoor zijn ‘locaties windenergie’ aangewezen. De locaties zijn het resultaat van een afweging tussen eisen vanuit windenergie en voorwaarden vanuit landschap en ruimtelijke kwaliteit.Motivering Provinciaal Belang:
De Elektriciteitswet 1988 bepaalt dat voor windparken met een opgesteld vermogen tussen 5 en 100 MW de provincie bevoegd gezag is. Voor de omgevingsvergunning is de gemeente bevoegd gezag als sprake is van een vermogen dat minder bedraagt dan 5 MW. Boven de 5 MW zijn GS rechtstreeks bevoegd gezag. Gedeputeerde Staten kunnen ervoor kiezen deze bevoegdheid aan de gemeente over te laten als daardoor versnelling van de ontwikkeling wordt bereikt.
In Zuid-Holland leggen GS de bevoegdheid bij de gemeente als voldoende verzekerd is dat de gemeente zich inzet voor de ontwikkeling van windenergie. Daarvoor worden overeenkomsten gesloten. Met name private partijen zijn aan zet voor initiatieven tot plaatsing van windturbines.
Naast de bevoegdheid rond de omgevingsvergunning heeft de provincie uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening en zorgvuldig ruimtegebruik (ruimtelijke kwaliteit) een belang bij de afwegingen van (grotere) windturbines.
Met het oog op de verwachte klimaatveranderingen en energieschaarste is het voorzien in een groter aandeel duurzame energie urgenter geworden. Het bieden van ruimtelijke mogelijkheden voor windenergie is daarbij van groot belang.
Voor kleinere windturbines wordt meer ruimte geboden vanwege het feit dat deze een lokaler effect hebben op de omgeving. Gemeenten zijn hier aan zet.
Voor windturbines met een ashoogte tot 45 meter maakt de gemeente daarin haar afwegingen vanuit het lokale effect op de energieopwekking en ruimtelijke impact.
Indien daarbij provinciale belangen rond landschap, cultuurhistorie, kroonjuwelen, ecologie en recreatie in het geding komen, zal de provincie daarover een zienswijze kunnen indienen. Vooroverleg hierover is daarom aan te bevelen.
Toelichting:
Ruimtelijke uitgangspunten
Mede door de omvang en invloed op de ruimtelijke kwaliteit en het landschap van grote windturbines is het van belang een zorgvuldige en bovenregionale afweging op provinciaal niveau te maken over de locatiekeuze. De provincie wil grote turbines geconcentreerd plaatsen in daarvoor geschikte gebieden en versnippering over de hele provincie voorkomen.
De ruimtelijke uitgangspunten zijn daarbij dat windenergie passend is langs grootschalige infrastructuur (snelwegen), op grote bedrijventerreinen of op de grote scheidslijnen tussen land en water. Windturbines plaatsen we ‘daar waar het waait’ (denk aan kustgebieden), ‘daar waar energie gevraagd wordt’ (denk aan industrie) en ‘daar waar ze aan kunnen sluiten bij grote landschappelijke structuren’ (grootschalige overgangen land-water, grote lijnvormige (infra)structuren (havengebied)).
De voorkeur wordt gegeven aan eenvoudige lijnopstellingen en clusters, in samenhang met en evenwijdig aan de betreffende infrastructuur en scheidslijnen.
Bestaande opstellingen van grote windturbines kunnen ter plaatse worden vervangen en -binnen de in de verordening opgenomen voorwaarden- opgeschaald worden.
Naast de grote windturbines is er in de provincie ruimte voor kleinere windturbines. Turbines met een as-hoogte tot 15 meter mogen binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied worden geplaatst, mits rekening gehouden wordt met het omringende landschap en de cultuurhistorische, ecologische en recreatieve kwaliteiten. Voor windturbines met een as-hoogte tot 45 meter kan de gemeente daarin haar afwegingen maken vanuit het lokale effect op de energieopwekking en ruimtelijke impact. Indien daarbij provinciale belangen rond landschap, cultuurhistorie, kroonjuwelen, ecologie en recreatie in het geding komen, zal de provincie daarover een zienswijze kunnen indienen. Vooroverleg hierover is daarom aan te bevelen.
Uitgangspunten windturbines naar ashoogte
Grote windturbines (ashoogte is hoger dan 45 meter)
Windturbines met een ashoogte tot 45 meter
Windturbines tot 15 meter ashoogte
De aangewezen locaties zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening op kaart 16.
De locaties zijn het resultaat van een afweging tussen eisen vanuit windenergie en voorwaarden vanuit landschap en ruimtelijke kwaliteit. Mochten die om technische of andere redenen niet haalbaar zijn, dan moet het opnemen van nieuwe locaties worden overwogen. Daarvoor is dan aanpassing van de verordening nodig.
Sloop en circulair
Een bestemmingsplan dat plaatsing van windturbines en andere bouwwerken gericht op de opwekking van energie uit wind mogelijk maakt, verantwoordt in de toelichting de wijze waarop is verzekerd dat de windturbines na afloop van het daadwerkelijke gebruik worden gesloopt.
De provincie wil een volledige circulaire economie in Zuid-Holland bereiken in 2050 met als tussendoel 50% reductie van (primaire) materialen in 2030. Dit geldt ook voor de energietransitie.
De economische kracht van Zuid-Holland is afhankelijk van enorme hoeveelheden grondstoffen en energie. Steeds meer van die grondstoffen worden schaars en beginnen zelfs op te raken. Tegelijkertijd is er veel verspilling, waardoor we onnodig waarde verloren laten gaan. Ook veroorzaakt de economie – met afval als eindproduct – schade aan het klimaat, de biodiversiteit, het milieu en onze gezondheid. Om concurrerend en toekomstbestending te blijven als provincie is het inspelen op de transitie naar een circulaire economie van belang voor de economie en het milieu van de provincie Zuid-Holland.
Te onderzoeken effecten
Bij de plaatsing van windturbines dienen op projectniveau effecten ten aanzien van o.m. cumulatieve effecten natuur, flora en fauna, bescherming van waardevol cultureel erfgoed, geluid, externe veiligheid, radar, slagschaduw, lichtschittering, vaarwegen en waterstaatswerken, landschappelijke inpassing, netinfrastructuur, watertoets en archeologie te worden onderzocht. Het voorgaande dient in een MER en/of een ruimtelijke onderbouwing te worden vastgelegd.
Beleidsuitwerking
De provincie maakt de realisatie van het Klimaatakkoord ruimtelijk mogelijk in een aantal specifieke gebieden (Omgevingsverordening kaart 16).
Actuele informatie over de realisatie (aantal MW en gerealiseerde locaties) is terug te vinden in de jaarlijkse voortgangsrapportage ‘Meterstand’
Beleidskeuze:
De provincie voorziet op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningcorporaties, in voldoende en passende woningen op de juiste plekken voor de verschillende doelgroepen, waaronder bijzondere doelgroepen en de doelgroepen van woningcorporaties.Tot de bijzondere doelgroepen behoren personen die uitstromen uit de maatschappelijke opvang of beschermd wonen, urgent woningzoekenden, senioren, vergunninghouders, ex-gedetineerden, jongeren , en studenten, arbeidsmigranten en woonwagenbewoners.
Tot de doelgroepen van woningcorporaties behoren personen die door hun lage inkomen (primaire en secundaire doelgroep) of andere omstandigheden (bijzondere doelgroepen) moeilijkheden ondervinden bij het vinden van passende huisvesting.
Gemeenten en de provincie stellen daarvoor jaarlijks gezamenlijk een regionaal woningbouwprogramma op. Regionale woonvisies bevatten de algemene uitgangspunten voor de regionale woningbouwprogramma’s.
Aanleiding:
Wonen is een primaire levensbehoefte en als (sociaal) grondrecht verankerd in artikel 22 lid 2 van de Grondwet. Het wettelijk kader voor wonen ligt vast in onder andere de Woningwet en de Huisvestingswet 2014.
Motivering Provinciaal Belang:
Voorzien in voldoende en passende woningen op de juiste plekken voor de verschillende doelgroepen in Zuid-Holland is van provinciaal belang. Omdat het aanbod van woningen onvoldoende aansluit op de vraag en de ontwikkelingen op de woningmarkt zich niet beperken tot gemeente- en/of regiogrenzen is een samenhangende aanpak op bovenlokale en bovenregionale schaal noodzakelijk. Ook hebben de woonopgaven nauwe samenhang met andere (ruimtelijke) opgaven op het vlak van bijvoorbeeld regionale economie, groen en recreatie en infrastructuur. De provincie houdt toezicht op de gemeentelijke uitvoering van de Huisvestingswet 2014.
Toelichting:
Uitgangspunten
Provinciaal beleid Voorraadontwikkeling en voorraadbeheer naar behoefte
De provincie hecht waarde aan de vestigingswens van haar (toekomstige) inwoners en hanteert het uitgangspunt dat woningen daar worden gebouwd, waar de behoefte zich manifesteert: de juiste woningen op de juiste plekken en op het juiste moment. Om in voldoende en passende woningen op de juiste plekken voor de verschillende doelgroepen te voorzien worden regionale behoefteraming vastgesteld. Voor de verdeling over de woningbouwprogramma’s (de lijst projecten per regio) zijn vitale dorpen en steden een relevante invalshoek. Dat gaat allereerst over voorraadontwikkeling en voorraadbeheer. De toevoeging en onttrekking van woningen moet bijdragen aan een adequate en gedifferentieerde woningvoorraad, de regionale schaal van de woningmarkt en de lange termijn in ogenschouw nemend. Daarnaast gaat het over de ruimtelijke ordeningskant van het wonen: het toekomstbestendig bouwen en wonen zo situeren dat het - in samenhang met (investeringen in) infrastructuur, klimaatadaptatie en -mitigatie, werklocaties en een aantrekkelijke groenblauwe leefomgeving - bijdraagt aan de maatschappelijke opgaven en transities waarvoor de provincie staat. Het toevoegen van woningen als de enige of primaire oplossing voor behoud van de sociaaleconomische vitaliteit in steden en dorpen is in de ogen van de provincie geen duurzame lange termijnstrategie.
Betaalbare woningbouw
Bij betaalbare woningbouw gaat het om huisvestiging voor de doelgroepen van de sociale huursector en om woningen voor de middeninkomensgroep.
Ons beleid is hieronder uiteengezet. De minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening heeft aangegeven dat hij in 2022 afspraken wil maken met de provincies over woningbouw. Die afspraken gaan onder meer over voldoende betaalbare woningbouw. De minister heeft de ambitie uitgesproken dat 2/3 van de woningbouw betaalbaar moet zijn. De afspraken met de minister kunnen gevolgen hebben voor de toepassing van ons beleid en mogelijk leiden tot bijstelling van ons beleid.
1) Huisvesting voor doelgroepen van de sociale huursector
De provincie vindt passende huisvesting voor de doelgroepen van woningcorporaties van groot belang. De urgentie is groot en de wachtlijsten voor een sociale huurwoning zijn lang. Ook door de instroom van vergunninghouders en zorgdoelgroepen en het verdwijnen van sociale huurwoningen uit de voorraad door sloop of verkoop is het van groot belang dat er voldoende sociale huurwoningen worden gebouwd. Als er sprake is van schaarste kan dat reden zijn om aanpassingen te doen aan de woningvoorraad. De provincie heeft inzicht wat kwantitatief en kwalitatief nodig is: aan de ene kant voor de ontwikkeling van de sociale huurvoorraad, onderscheiden naar prijsklassen, en het aanbod sociale huurwoningen en aan de andere kant de ontwikkeling van de omvang van de doelgroepen en de actief woningzoekenden die daarop aangewezen zijn. In het bijzonder is er aandacht voor een passende voorraad en een passend aanbod van huurwoningen onder de liberalisatiegrens voor de primaire en secundaire doelgroepen van corporaties.
2) Woningen voor de middeninkomensgroep
De provincie wil ook zorgdragen voor voldoende betaalbare woningen voor de middeninkomensgroep. Op de woningmarkt behoeven middeninkomens als doelgroep extra aandacht. Deze doelgroep verdient te veel voor de sociale huursector en is aangewezen op de geliberaliseerde huursector en betaalbare koopvoorraad. Woningen van dit type kunnen ook de doorstroming bevorderen waarmee een deel van het sociale segment vrijkomt.
Betaalbare woningbouw heeft te maken met de betaalmogelijkheden van het huishouden. De provincie hanteert een definitie van middeninkomens die ligt tussen de toewijzingsnorm voor corporaties in de sociale huursector en anderhalf keer modaal.
Middenhuur
Bij de bovengrens voor middenhuur wordt uitgegaan van een minimale inkomensvereiste van vier keer de huur. Dit is een gangbare norm voor verhuurders. Op basis van anderhalf keer modaal kan de maximale huurprijs worden berekend.
Betaalbare koop
De bovengrens voor betaalbare koop betreft dat wat maximaal kan worden geleend met anderhalf keer modaal inkomen gebaseerd op de NIBUD-financieringslastennormen. De bovengrens voor sociale koop betreft dat wat maximaal kan worden geleend met een modaal inkomen volgens diezelfde NIBUD-financieringslastennormen.
In overleg met de regio’s hanteert de provincie bij de beoordeling van de regionale woningbouwprogramma’s de grenzen uit de regionale woonvisie die gelden op het moment dat deze beleidsregel van kracht wordt. Bij de vaststelling van een nieuwe regionale woonvisie gaat de provincie ervan uit dat de regio’s de provinciale grenzen volgen.
Flexwonen
Met Flexwonen wordt gedoeld op verschillende soorten tijdelijke huisvestingsoplossingen, waarbij men woont op basis van tijdelijke huurcontracten. Naast het tijdelijke huurcontract is het tijdelijke karakter van tenminste één van de volgende aspecten kenmerkend:
Flexwonen dient als een ‘flexibele schil’ om de bestaande woningvoorraad heen en kan fungeren als ‘ventiel’ voor de druk op een gespannen woningmarkt (ook in gebieden waar in de toekomst de woningbehoefte zal afnemen). Flexwonen biedt een mogelijkheid om snel extra woonruimte aan de woningvoorraad toe te voegen door tijdelijke woningen op (tijdelijke) locaties of in leegstaand vastgoed te realiseren.
De provincie ziet in Flexwonen een oplossing voor het snel beschikbaar krijgen van woonruimte voor vooral spoedzoekers, zeker in tijden van woningtekort. Spoedzoekers zijn mensen die met spoed een woonruimte zoeken. Spoedzoekers betreft een brede groep mensen, zoals vergunninghouders, (buitenlandse) studenten, starters op de woningmarkt, gescheiden mensen, mensen die uit hun woning zijn gezet, mensen afkomstig uit een (woonzorg)instelling, arbeidsmigranten en mantelzorgers.
Flexwonen kan bijdragen aan een snelle verlichting voor de woonvraag. Dat is nodig omdat de provincie Zuid-Holland ziet dat de huidige woningmarkt te weinig woonruimte voor spoedzoekers biedt en omdat de bouw van reguliere woningen vaak te lang op zich laat wachten. Spoedzoekers zijn mensen die met spoed een woonruimte zoeken.
De provincie wil met Flexwonen ook een aantal minder gewenste huisvestingsoplossingen die spoedzoekers nu door gebrek aan alternatieven gebruiken, zoals de permanente bewoning van recreatieterreinen, verminderen. Gebouwen voor Flexwonen worden beschouwd als stedelijke functie die in beginsel in bestaand stads en dorpsgebied moeten worden gerealiseerd.
Arbeidsmigranten
Arbeidsmigranten/ internationale werknemers zijn belangrijk voor de Zuid-Hollandse economie. Er is een continue vraag vanuit het bedrijfsleven naar arbeidsmigranten in diverse sectoren: van de land- en tuinbouwsector, tot techniek, tot zorgsector. Om aan deze vraag te voldoen is goede tijdelijke huisvesting een steeds belangrijkere voorwaarde voor arbeidsmigranten om te kiezen voor een (tijdelijke) baan in Nederland. Het aanbod van tijdelijke huisvesting is echter, zowel kwantitatief als kwalitatief, nog steeds onvoldoende. Dit legt een onevenredige druk op de bestaande woningvoorraad met name in het goedkopere deel daarvan. Daarnaast wordt door verkamering van bestaande woonruimtes of door concentratie van huisvestingslocaties van arbeidsmigranten soms overlast door omwonenden ervaren. Ook sluiten de huidige woon- en werklocaties niet altijd goed op elkaar aan waardoor lange verkeersbewegingen noodzakelijk zijn en het wegennet onnodig belast wordt.
De termen arbeidsmigranten en internationale werknemers zijn deels uitwisselbaar. Onder internationale werknemers vallen echter vaak ook de zogenaamde ‘expats’ en om deze groep gaat het hier niet. Daarom is gekozen voor de preciezere term ‘arbeidsmigranten’. Het gaat daarbij om werknemers die hier in principe voor de korte en middellange termijn (tot maximaal drie jaar) komen werken in laaggeschoolde en/of laagbetaalde arbeid. “In principe” omdat zij, ook als zij langer blijven, vaak te maken hebben met onvoldoende doorstromingsmogelijkheden naar de reguliere woningmarkt, waardoor zij aangewezen zijn op dezelfde huisvesting als de kort- en middellang verblijvende arbeidsmigranten.
Beleid huisvesting arbeidsmigranten
Huisvesting van arbeidsmigranten (zowel tijdelijk als permanent) wordt beschouwd als een stedelijke functie die – in overeenstemming met de ladder voor duurzame verstedelijking – in beginsel binnen bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) moet worden gerealiseerd. Dat kan in de bestaande woningvoorraad, maar ook via transformatie van leegkomende andere panden of (tijdelijk) op nog niet ontwikkelde locaties voor bijvoorbeeld woningbouw of bedrijventerreinen.
Aan de (buiten)rand van BSD zijn er in beperkte mate ook mogelijkheden voor huisvesting van arbeidsmigranten indien binnen BSD geen ruimte beschikbaar is. Daarbij moet worden voldaan aan het ruimtelijke kwaliteitsbeleid waarin mogelijkheden zijn voor inpassen, aanpassen en transformeren van locaties op perceelniveau.
Indien de ruimtelijke kwaliteitscriteria onevenredig belemmerend werken, kan in overleg met de provincie gekeken worden of afwijking voor maatwerk op grond van de Omgevingsverordening mogelijk is.
Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, is de zogenoemde ‘kruimelregeling’ uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing op sommige ontwikkelingen met betrekking tot de huisvesting van arbeidsmigranten. In de Omgevingsverordening Zuid-Holland is aangegeven voor welke situaties toetsing aan de verordening aan de orde is.
Daarnaast is, onder voorwaarden, short- en midstay huisvesting ten behoeve van arbeidsmigranten mogelijk in de greenports (glastuinbouw, bollenteelt en boom- en sierteelt). Hierdoor kunnen arbeidsmigranten dichter in de buurt van het werk worden gehuisvest. Hergebruik of transformatie van kassen naar andere functies dan teelt is niet mogelijk. Dit geldt eveneens voor de als categorie 1 gekwalificeerde bedrijfsbebouwing ten behoeve van de herstructureringsopgave in het op 11 oktober 2016 door de gemeente en de provincie vastgestelde Werkboek Westland.
Voor nieuwbouw kan ook gedacht worden aan (tijdelijke) huisvesting op bouwlocaties die nog niet. geheel zijn ontwikkeld. Huisvesting van arbeidsmigranten op bedrijventerreinen is toegestaan op percelen die incourant zijn voor bedrijven of bij meervoudig ruimtegebruik (te denken valt aan huisvesting boven op een loods of verzamelgebouw), mits de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven niet onevenredig wordt beperkt en een goed woon- en leefklimaat kan worden geboden (nabijheid voorzieningen, zichtbaarheid, sociale veiligheid).
Bij een piekbehoefte kan tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten voor maximaal drie maanden worden gerealiseerd bij het bedrijf dat de arbeidskrachten gedurende deze piekperiode nodig heeft. Daarna moet de bebouwing weer worden verwijderd en de huisvesting beëindigd. Wel is het van belang dat de huisvesting geen belemmering vormt voor de (agrarische) bedrijfsvoering in de omgeving.
Hergebruik van bestaande of leegstaande gebouwen buiten BSD is in beginsel mogelijk. Hierbij is de nabijheid van voorzieningen wel gewenst. Ruimtelijke kwaliteitseisen zijn van toepassing. Gebruik van recreatiecomplexen voor de al dan niet tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten en eventuele andere groepen die tijdelijke huisvesting zoeken, is ongewenst indien dit de hoofdfunctie van het complex (toeristisch-recreatief gebruik) in de weg zit.
Om de omstandigheden waarin arbeidsmigranten wonen te verbeteren zijn de volgende zaken van belang. Allereerst is een goed woon- en leefklimaat voor arbeidsmigranten van belang. Huisvesting voor arbeidsmigranten dient dan ook minimaal te voldoen aan de normen van de Stichting Normering Flexwonen (SNF). Minimaal, omdat de provincie graag ziet dat gemeenten en marktpartijen hogere kwaliteitsnormen stellen, zoals ook aanbevolen door het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten.
Organisaties die de huisvesting van arbeidsmigranten verzorgen kunnen een certificaat van de SNF behalen als zij laten zien dat zij aan de kwaliteitsnormen van SNF voldoen. Het certificaat kan worden ingetrokken indien er op grond van de controle niet wordt voldaan aan de SNF-normen. Het intrekken van het certificaat door SNF betekent echter niet per se dat de locatie vanuit dit Omgevingsbeleid ongeschikt is.
Verder is het van belang dat een zelfstandig wooncontract wordt geboden, los van het arbeidscontract. Met de Wet Goed Verhuurderschap kan de gemeente een verhuurdervergunning instellen waarin onder meer voorwaarden zoals een zelfstandig wooncontract kunnen worden gesteld.
Bij de komst of uitbreiding van nieuwe bedrijvigheid bestaat er een verplichting om bij initiatieven die leiden tot een aanzienlijke toename van de huisvestingsbehoefte, onderzoek te doen naar het effect op de huisvesting en tevens aan te geven hoe in de extra behoefte wordt voorzien.
Instrumenten
Om het provinciaal woonbeleid te realiseren maken (samenwerkende) gemeenten in samenspraak met de provincie regionale woonvisies en regionale woningbouwprogramma’s.
Regionale woonvisie
Gemeenten, regio en provincie stellen periodiek een regionale woonvisie vast, waarin de gewenste kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkelrichting voor de bestaande en gewenste woningvoorraad binnen de regio wordt bepaald. Gemeenten en provincie spreken in gezamenlijkheid af welke uitgangspunten en randvoorwaarden voor de regionale woonvisie gelden. De regionale woonvisie vormt vervolgens het kwalitatieve en kwantitatieve kader voor en de onderbouwing van het door de regio op te stellen en jaarlijks te actualiseren regionale woningbouwprogramma en de beoordeling daarvan door de provincie. Gemeenten in de regio brengen hun lokale woonvisies in lijn met de regionale woonvisie.
Regionale afspraken met betrekking tot de evenwichtig spreiding van sociale woningbouw worden beschouwd als een uitwerking van de regionale woonvisie, mits die afspraken de instemming hebben van of zijn vastgesteld door Gedeputeerde Staten.
De minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening heeft aangegeven dat hij in 2022 afspraken wil maken met de provincies over woningbouw. Deze afspraken hebben betrekking op het opvoeren van het bouwtempo, nieuwbouw en betaalbare woningen. De afspraken zijn daarmee ook relevant voor de regionale woonvisies en de gemeentelijke woningbouwplannen.
Regionale woonvisies moeten actueel zijn. Zowel de gemeenten als de provincie kunnen het initiatief nemen tot actualisatie van een regionale woonvisie. De regionale woonvisie voldoet aan onderstaande uitgangspunten:
1. Voorraadontwikkeling en planrealisatie
Commitment op realisatie van de plannen uit het gezamenlijk vastgestelde regionaal woningbouwprogramma. De basis hiervoor is de Planregistratie wonen.
2. Voorraadontwikkeling voor specifieke inkomensgroepen
3. Voorraadontwikkeling voor specifieke doelgroepen
Tevens gaat de regionale woonvisie in op de volgende punten.
4. Een beschrijving van hoe wordt omgegaan met het uitgangspunt van de Ladder voor duurzame verstedelijking om binnenstedelijk te bouwen en/of binnen de invloedsfeer van hoogwaardig openbaar vervoer. Voor zover locaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied of buiten de invloedsfeer van HOV nodig zijn, worden de ruimtelijke aspecten (waaronder de ontsluiting) van die locaties onderbouwd.
5. Een weergave van de potenties om gebouwen en locaties zowel kwalitatief als kwantitatief beter en adequater te benutten door ingrijpende woningverbetering, sloop-nieuwbouw, herstructurering, Flexwonen, verdichting en transformatie. Dit vanuit de wens om te komen tot betere benutting van de gebouwde omgeving.
6. Een onderbouwing van de keuzes en maatregelen voor de woonopgaven in relatie tot energietransitie, natuurinclusiviteit, klimaatadaptatie en -mitigatie, bodemdaling, circulariteit en gezonde leefomgeving.
7. Is de schaarste aan woonruimte zo groot is dat één of meer gemeenten in de regio voor het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van die schaarste een huisvestingsverordening gebruikt, bevat de regionale woonvisie tenminste het volgende.
Regionaal woningbouwprogramma
Het regionale woningbouwprogramma wordt jaarlijks geactualiseerd door gemeenten en de provincie. Een regionale woonvisie vormt daarvoor het kader. In het woningbouwprogramma wordt aangegeven welke plannen de komende periode van tien jaar worden uitgevoerd om de gewenste woningvoorraadtoename te realiseren. Het actualiseren van het regionale woningbouwprogramma gebeurt via het digitale systeem Planregistratie wonen.
Een regionaal woningbouwprogramma bevat ten minste de volgende informatie:
Andere punten die van belang zijn:
Naast de reguliere programmaruimte is er onder voorwaarden extra programmaruimte voor initiatieven met ‘Flexwoningen’. Dit met het doel om te bezien of het bieden van specifieke (programma)ruimte hiervoor ook daadwerkelijk gaat leiden tot extra ’Flexwoningen’.
Deze voorwaarden zijn:
Om een totaalbeeld van de stand van zaken van het regionale woningbouwprogramma mogelijk te maken, dient dit jaarlijks te worden geactualiseerd. Regionaal onderzoek naar de mogelijkheden voor de ontwikkeling van de woningvoorraad kan deel uitmaken van de voorbereiding tot actualisatie van de regionale woonvisie. De plannen voor ‘Flexwoningen’ moeten in het regionale woningbouwprogramma opgenomen worden (inclusief markering als ‘Flexwoning”), waarbij in een aanvullende projectbeschrijving ingegaan wordt op de wijze waarop aan bovenstaande voorwaarden is of wordt voldaan. Zodoende kan het aantal Flexwoningen dat voldoet aan de voorwaarden los worden gezien van de andere woningen in het woningbouwprogramma.
Het regionale woningbouwprogramma vormt ook de basis voor de periodieke actualisatie van de kaart in de verordening waarop de grote buitenstedelijke bouwlocaties zijn aangegeven (3 hectare-kaart).
Bij het ontbreken van een actuele regionale woonvisie beoordeelt de provincie per plan of de behoefte voldoende is onderbouwd met toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking en het provinciale omgevingsbeleid. Wanneer er geen sprake is van een door de provincie (volledig) aanvaarde regionale woonvisie en/of vastgesteld woningbouwprogramma hebben Gedeputeerde Staten de mogelijkheid om zelf een woonvisie en/of een woningbouwprogramma vast te stellen.
De provincie heeft met een aantal gemeenten en regio’s bestuurlijke afspraken gemaakt over locatie, kwantiteit, kwaliteit en tempo van woningbouw. Dit neemt niet weg dat locaties waarvoor bestuurlijke afspraken met de provincie zijn gemaakt op het gebied van wonen moeten voldoen aan het provinciale omgevingsbeleid. Gewijzigde omstandigheden kunnen voor alle partijen aanleiding geven voor heroverweging. Een overzicht van deze afspraken is opgenomen in het omgevingsprogramma.
Woningbehoefteverkenning Zuid-Holland
De meest actuele Woningbehoefteverkenning Zuid-Holland is leidend voor het gesprek over de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte aan woningen. Dit onderzoek wordt periodiek geactualiseerd en bestaat uit enerzijds een raming van de gewenste woningvoorraadtoename en anderzijds een verkenning van de gewenste woningdifferentiatie van die woningvoorraadtoename op basis van toekomstvoorspellingen.
Monitoring
Om de realisatie van onze gezamenlijke beleidsdoelstellingen te kunnen volgen, is inzicht nodig in de ontwikkeling van de bestaande en toekomstige woningvoorraad en de onderwerpen die daar verband mee houden. Provincie, gemeenten en regio zijn gebaat bij een actueel woningbouwprogramma en een woningvoorraad die voldoen aan de kwantitatieve en kwalitatieve vraag en passen bij de doelstellingen van de regionale en provinciale visies. Gemeenten registreren hun plannen in het provinciale digitale systeem Planregistratie-wonen. De provincie geeft met de Woonbarometer periodiek inzicht in de kwantitatieve en kwalitatieve ontwikkeling van de woningvoorraad. Waar de Woningbehoefteverkenning Zuid-Holland ook vooruitkijkt, kijkt de Woonbarometer vooral terug. Voor de monitoring gaat de provincie regelmatig in overleg met de regio's over welke informatie en indicatoren relevant zijn en wie hiertoe gegevens kan leveren. Monitoring kan dan eventueel gezamenlijk worden opgepakt. Monitoring wordt gebruikt voor de context en duiding ofwel voor het bijsturen van beleid.
Toezichthouden
De provincie is toezichthouder op uitvoering van de gemeentelijke taken op basis van de Huisvestingswet. Daarbij gaat het om toezicht op de wettelijke taak van gemeenten om vergunninghouders te huisvesten en om toezicht op de toepassing van de Huisvestingswet in het geval dat gemeenten een huisvestingsverordening vaststellen.
Beleidskeuze:
De provincie wil het gebruik van zonne-energie actief faciliteren en ondersteunen, omdat zonne-energie een groeiende bijdrage levert aan de productie van hernieuwbare energie. Voorop staat de voorkeur voor meervoudig ruimtegebruik, zoals het benutten van daken en overige geschikte functies. In een provincie waarin onbebouwde ruimte een schaars en waardevol goed is, is een terughoudende benadering van zonnevelden in die open ruimte op zijn plaats, in combinatie met een stimulerende benadering voor zonnepanelen en warmtecollectoren op dak.
Aanleiding:
Het aantal initiatieven voor het opwekken van duurzame energie door middel van zonne- energie blijft toenemen. Ook in de RES’en 1.0 (juli 2021) wordt een belangrijk deel van de geformuleerde ambitie van de regio’s voor de opwek van duurzame elektriciteit ingevuld met zonne-energie. Zonnevelden buiten bestaand stads- en dorpsgebied hebben invloed op de kwaliteit van het landschap en de ruimte voor voedselproductie. In de provincie Zuid-Holland is onbebouwde ruimte een schaars en waardevol goed. Zorgvuldig omgaan met deze schaarse ruimte is daarom uitgangspunt van beleid.
Motivering Provinciaal Belang:
De provincie werkt mee aan Europese en nationale energiedoelen om de CO2-uitstoot te verminderen en het energieverbruik te reduceren. Zonne-energie is een van de duurzame energiebronnen waar de provincie op inzet om dit doel te bereiken, naast onder andere windenergie en onze inzet op een duurzame warmtevoorziening. Daarnaast heeft de provincie een bovenregionale rol in het ruimtelijke domein en participeert zij in de Regionale Energie Strategieën (RES’ en). Vanuit deze rollen legt de provincie haar ruimtelijk beleid voor zonne-energie vast in de omgevingsvisie.
Toelichting:
Het beleid voor zonne-energie is gebaseerd op de volgende principes:
Uitgaande van deze principes maakt de provincie de realisatie van zonne-energie ruimtelijk mogelijk, binnen het bestaande stads- en dorpsgebied en onder voorwaarden op een aantal voorkeurslocaties en functies daar buiten. (de provinciale uitwerking van de zonneladder)
1. Op daken en binnen bestaand stads- en dorpsgebied
Binnen bestaand stads- en dorpsgebied en daarbuiten ligt er een grote opgave om bestaande en nieuwe bebouwing (mogelijk in de toekomst ook kassen) te benutten voor de plaatsing van zonnepanelen en warmtecollectoren. De provincie streeft er naar dat bij bestaande en nieuwbouw (ook bedrijventerreinen) gemeenten en ontwikkelaars de daken/bebouwing benut voor zonne-energie. De provincie stimuleert en faciliteert dit actief en heeft hiervoor een aanvalsplan zon op dak.
In bestaand stads- en dorpsgebied zijn er naast de daken meer kansen voor meervoudig ruimtegebruik, zoals bijvoorbeeld parkeerterreinen, gebouwde sport- en recreatievoorzieningen (bermen van) wegen of tijdelijk gebruik van terreinen waar bestemmingen wel zijn vastgelegd in omgevingsplannen maar vooralsnog niet zijn gerealiseerd. Binnen het bestaand stads- en dorpsgebied ligt de verantwoordelijkheid voor de plaatsingsmogelijkheden van zonnepanelen bij de gemeenten, waarbij rekening wordt gehouden met de provinciale belangen zoals opgenomen in het omgevingsbeleid.
2. Locaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied - meervoudig ruimtegebruik
Zonnevelden buiten bestaand stads- en dorpsgebied zijn toegestaan als duidelijk is gemaakt dat de capaciteit voor het opwekken van duurzame energie op daken en in stedelijk gebied onvoldoende is en de gemeenten aangeven hoe zij het benutten van zon op dak voldoende stimuleren.
3. Overige locaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied
Als duidelijk is gemaakt dat met de hierboven genoemde locaties onvoldoende opwek kan worden gerealiseerd is in aanvulling op de locaties onder ‘1’ en ‘2’ het realiseren van zonnevelden in beperkte mate en onder voorwaarden mogelijk op de volgende locaties:
Zoekgebieden zon RES1.0
In een aantal RES-regio’s zijn in de RES1.0 zoekgebieden voor zon opgenomen. De aard, omvang en mate van uitwerking van deze zoekgebieden verschilt per RES-regio. Ook verschilt de basis waarop tot de keuze van een zoekgebied is gekomen en ligt er nog niet altijd een integrale afweging met andere ruimtelijke opgaven aan het zoekgebied ten grondslag.
De komende periode geven de RES-regio’s uitvoering aan de RES1.0. In dit proces worden de zoekgebieden uit de RES1.0 verder uitgewerkt en afgewogen. De provincie blijft daarbij als partner in de RES betrokken.
In aanvulling op de provinciale uitwerking van de zonneladder kan het zijn dat in deze zoekgebieden, die door Provinciale Staten zijn vastgesteld, meer mogelijkheden komen voor zonnevelden. Randvoorwaarde is dan wel dat een integrale nadere verkenning en uitwerking van deze zoekgebieden is uitgevoerd waarbij onder andere opgaven rond de landbouw vanwege bijvoorbeeld bodemdaling, waterkwaliteit, stikstof en biodiversiteit, maar mogelijk ook andere ruimtelijke opgaven die spelen in het gebied, mee worden genomen.
In het omgevingsprogramma, maatregel ‘RES zoekgebieden zon en wind’, neemt de provincie haar inzet voor de uitwerking van de zoekgebieden op. Zonnevelden in deze zoekgebieden zijn pas daadwerkelijk aan de orde als de zoekgebieden verder zijn uitgewerkt en daar (boven)regionaal over is afgestemd met de betrokken RES partners.
Ruimtelijke kwaliteit, biodiversiteit, meekoppelkansen
Zonnevelden sluiten andere functies op dezelfde plaats nagenoeg uit. Ze hebben in beginsel een duidelijke invloed op de kwaliteit van het landschap en beperken de ruimte voor voedselproductie.
Afhankelijk van de identiteit en structuur van het landschap, de locatiekeuze, omvang en landschappelijke inpassing van het zonneveld ziet de provincie zonnevelden als een vorm van aanpassing dan wel transformatie van het landschap.
De provincie hecht in alle gevallen grote waarde aan meervoudig ruimtegebruik, een zorgvuldige locatiekeuze, vormgeving en inrichting van zonnevelden waarbij in ieder geval een bijdrage wordt geleverd aan het behouden, liefst versterken van de biodiversiteit ter plaatse, sprake is van een goede landschappelijke inpassing en de bodemkwaliteit niet nadelig wordt beïnvloed. Daarnaast wordt nadrukkelijk gezocht naar meekoppelkansen bijvoorbeeld op het gebied van recreatie, klimaatadaptatie en landbouwkundige opgaven. Uiteraard is het omgevingsbeleid en daarmee het ruimtelijke kwaliteitsbeleid en de daarin opgenomen regels voor de beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit van toepassing. Dit betekent dat zonnevelden binnen het natuurnetwerk Nederland, de graslanden in de Bollenstreek (beide gelegen in beschermingscategorie 1) en belangrijke weidevogelgebieden (beschermingscategorie 2) hiermee nagenoeg uitgesloten zijn.
Sloop en Circulair
Als een zonneveld op de vergunde plek niet meer gewenst of nodig is moet deze worden verwijderd. De technologische ontwikkelingen rond zonne-energie blijven doorgaan (steeds meer opbrengst per ha en steeds meer toepassingsmogelijkheden), Bovendien kan er over een aantal jaren een ander inzicht bestaan rond de gewenste mix aan CO2 vrij opgewekte elektriciteit.
De provincie zet in op een 100% circulaire economie in 2050. Dit geldt ook voor de energietransitie. Daarom zal de provincie desgevraagd het experimenteren met circulaire zonnepanelen binnen locaties, die ruimtelijk passen in het beleid, faciliteren. Zonnepanelen bevatten (schaarse) grondstoffen, we werken ernaartoe om deze materialen steeds beter terug te winnen en opnieuw in te zetten. Daarom wil de provincie inzetten op een toename van zonnepanelen die steeds meer circulair zijn en het zorgvuldige hergebruiken en terugwinnen van grondstoffen uit zonnepanelen stimuleren.
Energie infrastructuur
Efficiënt benutten van (geplande) netcapaciteit is onderdeel van het provinciale beleid en inzet. Bij nieuwe locaties en realisatie van projecten voor zonne-energie is het daarom van belang de inpassingsmogelijkheden op de (geplande) energie-infrastructuur mee te wegen (zie beleidskeuze energie-infrastructuur).
Zonthermie
Naar verwachting zal, met name in gebieden waar andere warmtebronnen niet voorhanden zijn of minder efficiënt of de netcapaciteit geen ruimte biedt voor de aansluiting van zon-PV, in de toekomst meer ingezet worden op het gebruik van warmte gewonnen met behulp van zonnepanelen. Niet alleen met daksystemen maar ook in de vorm van zonthermie/velden. Voor deze zonthermie velden gelden dezelfde ruimtelijke en beleidsmatige uitgangspunten als voor zon-PV velden. Wel zal bij de uitwerking van zonthermie velden nadrukkelijk aandacht besteed moeten worden aan de bijbehorende opslag van warmte. Zeker als die bovengronds is kan de ruimtelijke impact daarvan aanzienlijk zijn.
Handreiking ruimtelijke kwaliteit zonne-energie
Om handvaten te bieden voor het ontwikkelen van zonnevelden met een meerwaarde voor de omgeving heeft de provincie een Handreiking ‘ruimtelijke kwaliteit zonne-energie Zuid-Holland’ ontwikkeld. De handreiking is voor ontwikkelaars en gemeenten en bevat een toelichting op het beleid, een stappenplan, praktische informatie en voorbeelden voor het uitwerken van zonnevelden.
Een goed ontworpen en beheerd zonneveld kan bijdragen aan de verbetering van de biodiversiteit ter plaatse. Daartoe zal de provincie ook de handreiking ruimtelijke kwaliteit zonne-energie uitbreiden met voorbeelden en suggesties voor inrichting en beheer gericht op het bevorderen van de biodiversiteit.