reactieve aanwijzing Gemeente Kaag en Braassem - Braassemerland 2019    

Besluittekst     

Inleiding

Ingevolge artikel 3.8, lid 3 van de Wet ruimtelijke ordening (verder: Wro) ontvingen wij op 30 mei 2019 het raadsbesluit van 27 mei 2019 betreffende de (gewijzigde) vaststelling van het bovengenoemde bestemmingsplan.

Overwegingen

Gelet op de provinciale ruimtelijke belangen die in het geding zijn, achten wij het noodzakelijk om met betrekking tot dit bestemmingsplan overeenkomstig artikel 3.8, lid 6 Wro een reactieve aanwijzing te geven. Op de hieraan ten grondslag liggende feiten, omstandigheden en overwegingen gaan wij hierna in. Dit aanwijzingsbesluit strekt ertoe dat onderdelen van het bestemmingsplan waartegen wij eerder een zienswijze hebben ingebracht en/of wijzigingen die bij de vaststelling zijn aangebracht, geen deel blijven uitmaken van het bestemmingsplan zoals het is vastgesteld.

Inzet aanwijzingsbevoegdheid

Conform het bepaalde in de wet is vereist dat wij aangeven waarom het provinciaal ruimtelijk belang in casu niet met de inzet van andere (provinciale) instrumenten kan worden beschermd. Hierbij is van belang dat de provincie het provinciaal omgevingsbeleid en de te beschermen provinciale ruimtelijke belangen heeft vastgelegd in de Omgevingsvisie Zuid-Holland, het Programma ruimte en de Omgevingsverordening Zuid-Holland (met name Afdeling 3.2, 6.2 en artikel 6.40; verder te noemen: de verordening), zoals door Provinciale Staten vastgesteld op 20 februari 2019 en op 1 april 2019 in werking getreden.

Wij hebben hiermee vooraf heldere kaders gecreëerd waaraan bestemmingsplannen c.q. daarmee gelijk te stellen plannen of besluiten moeten voldoen. Voor de inhoudelijke afwegingen of er provinciale ruimtelijke belangen in het geding zijn, baseren wij ons op het provinciaal omgevingsbeleid.

Als sprake is van strijdigheid met een of meer regels van de verordening, waarmee het belang van een goede ruimtelijke ordening in het geding komt, is een aanwijzing een slagvaardig instrument om de inwerkingtreding van bepaalde onderdelen van een bestemmingsplan te voorkomen. Andere tot ons ter beschikking staande instrumenten zijn hiervoor niet of minder geschikt.

Welke provinciale ruimtelijke belangen in het onderhavige bestemmingsplan in het geding zijn, hebben wij eerder uiteen gezet in onze zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan bij brief van 9 januari 2019. Daarnaast is tijdens de totstandkoming van het bestemmingsplan ambtelijk overleg gevoerd teneinde de provinciale ruimtelijke belangen die in het betreffende plan worden geschaad te bespreken.

Gelet op het voorgaande vinden wij dat de in het geding zijnde provinciale ruimtelijke belangen genoegzaam bij de gemeenteraad bekend waren of konden zijn. Toch hebben wij geconstateerd dat u bij de vaststelling van het bestemmingsplan onze zienswijze niet (volledig) hebt overgenomen.

Inhoudelijke overwegingen aanwijzingsbesluit

Het plan Braassemerland 2019 bevat in artikel 6.1 onder f voor de bestaande Welkoopvestiging aan het Zuideinde 3 de mogelijkheid om een nevenassortiment te voeren waarvoor meer dan 20% van het netto-verkoopvloeroppervlak kan worden gebruikt, nu er geen beperkend % is opgenomen. Dit is in strijd met artikel 6.13 lid 5 van de verordening. Het in dit artikel genoemde begrip nevenassortiment -dat is gedefinieerd in artikel 1.44 van de planregels- komt vervolgens ook niet overeen met artikel 6.13 lid 5 van de verordening omdat het niet vereist dat het nevenassortiment dient aan te sluiten bij het hoofdassortiment.

Het voeren van nevenassortiment is onder voorwaarden mogelijk bij perifere detailhandel. De regeling voor nevenassortimenten in de Omgevingsverordening Zuid-Holland biedt enerzijds ruimte voor verbreding van het assortiment en is anderzijds bedoeld om grenzen te stellen aan de aard en omvang van nevenassortimenten en zo branchevervaging, dat ruimtelijk negatieve effecten kan hebben voor reguliere detailhandel binnen de centra, te voorkomen.

Het vastgestelde bestemmingsplan is op het punt van het nevenassortiment strijdig met de Omgevingsverordening Zuid-Holland. De strijdigheid komt in het plan tot uiting in de begripsomschrijving van het nevenassortiment. Om te voorkomen dat er een nevenassortiment gevoerd kan worden dat qua aard en omvang verder gaat dan wat de regels in de omgevingsverordening toestaan, achten wij het noodzakelijk dat onderstaande onderdelen geen onderdeel meer zijn van het plan. Derhalve geven wij een aanwijzing ten aanzien van de volgende planonderdelen:

1. De zinsnede ‘..met nevenassortiment’ die onderdeel uitmaakt van de functieaanduiding

'specifieke vorm van gemengd - tuincentrum met nevenassortiment, zoals opgenomen in de verbeelding van het plan.

2. Twee maal de zinsnede ‘...met nevenassortiment’ zoals verwoord in de regels van het plan in artikel 6.1 lid f.

3. De definitie van ‘nevenassortiment’ in artikel 1.44 van de planregels.

Besluit

Gelet op het voorgaande is het bestemmingsplan op voornoemde onderdelen in strijd met de verordening vastgesteld. Met een ongewijzigde inwerkingtreding van het bestemmingsplan worden de provinciale ruimtelijke belangen geschaad en is een goede ruimtelijke ordening in het geding. Daarom geven wij op grond van artikel 3.8, lid 6 Wro een aanwijzing, ertoe strekkende dat hieronder aangegeven onderdelen geen deel blijven uitmaken van het op 27 mei 2019 vastgestelde bestemmingsplan Braassemerland 2019 met het plannummer: NL.IMRO.1884.BPBRAASSEMERLAND-VAS1

Aanwijzing 1, t.a.v. de zinsnede ‘..met nevenassortiment’ die onderdeel uitmaakt van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van gemengd - tuincentrum met nevenassortiment’, zoals opgenomen op de verbeelding van het plan.

Aanwijzing 2, t.a.v. twee maal de zinsnede ‘...met nevenassortiment’ zoals verwoord in de regels van het plan in artikel 6.1 lid f:

Aanwijzing 3, t.a.v. de definitie van ‘nevenassortiment’ in artikel 1.44 van de planregels.

Tevens besluiten wij dit aanwijzingsbesluit digitaal vast te stellen en langs elektronische weg beschikbaar te stellen onder planIDN: NL.IMRO.9928.DOSx2019x0004369AW-VA01.

Bekendmaking

Wij verzoeken u om dit aanwijzingsbesluit bekend te maken overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8, lid 6 Wro en daarvan tevens melding te doen aan degene die tegen het betrokken planonderdeel een zienswijze naar voren heeft gebracht.