reactieve aanwijzing Gemeente Goeree-Overflakkee - Sommelsdijk Rijzenburgseweg 1    

Besluittekst     

Inleiding

Ingevolge artikel 3.8, lid 3 van de Wet ruimtelijke ordening (verder: Wro) ontvingen wij op 6 februari 2019 het raadsbesluit van 17 januari 2019 betreffende de vaststelling van het bovengenoemde bestemmingsplan.

Overwegingen

Gelet op de provinciale belangen die in het geding zijn, achten wij het noodzakelijk om met betrekking tot dit bestemmingsplan overeenkomstig artikel 3.8, lid 6 Wro een reactieve aanwijzing te geven. Op de hieraan ten grondslag liggende feiten, omstandigheden en overwegingen gaan wij hierna in. Dit aanwijzingsbesluit strekt ertoe dat onderdelen van het bestemmingsplan waartegen wij eerder een zienswijze hebben ingebracht en/of wijzigingen die bij de vaststelling zijn aangebracht, geen deel blijven uitmaken van het bestemmingsplan zoals het is vastgesteld.

Inzet aanwijzingsbevoegdheid

Conform het bepaalde in de wet is vereist dat wij aangeven waarom het provinciaal belang in casu niet met de inzet van andere (provinciale) instrumenten kan worden beschermd. Hierbij is van belang dat de provincie de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid heeft vastgelegd in de Visie Ruimte en Mobiliteit (hierna: de VRM) en de te beschermen provinciale ruimtelijke belangen in de Verordening Ruimte 2014 (hierna: de verordening), zoals door Provinciale Staten voor het laatst vastgesteld op 30 mei 2018 en op 29 juni 2018 in werking getreden. Wij hebben hiermee vooraf heldere kaders gecreëerd waaraan bestemmingsplannen c.q. daarmee gelijk te stellen plannen of besluiten moeten voldoen. Voor de inhoudelijke afwegingen of er provinciale belangen in het geding zijn, baseren wij ons op de verordening en op de Visie en het Programma van de VRM.

Als sprake is van strijdigheid met een of meer regels van de verordening, waarmee het belang van een goede ruimtelijke ordening in het geding komt, is een aanwijzing een slagvaardig instrument om de inwerkingtreding van bepaalde onderdelen van een bestemmingsplan te voorkomen. Andere tot ons ter beschikking staande instrumenten zijn hiervoor niet of minder geschikt.

Welke provinciale belangen in het onderhavige bestemmingsplan in het geding zijn, hebben wij eerder uiteen gezet in onze zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan bij brief van 17 augustus 2018.

Gelet op het voorgaande vinden wij dat de in het geding zijnde provinciale belangen genoegzaam bij de gemeenteraad bekend waren of konden zijn. Toch hebben wij geconstateerd dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan onze zienswijze niet is overgenomen.

Inhoudelijke overwegingen aanwijzingsbesluit

Na bestudering van uw besluit vinden wij het noodzakelijk om een aanwijzing te geven

overeenkomstig artikel 3.8, lid 6 van de Wro.

De gewenste bedrijfsvestiging op de locatie Rijzenburgseweg 1 te Sommelsdijk treedt niet in werking. Daarmee komen de bestemmingen “Bedrijf - 1” (artikel 3) en “Groen” (artikel 4) te vervallen.

Motivering:

Om ongewenste stedelijke ontwikkelingen in het buitengebied te voorkomen hebben wij onder andere de ladder voor duurzame verstedelijking en het afwegingskader ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit opgenomen in de VRM en de verordening.

In de nota van zienswijzen, behorend bij het raadsbesluit van 17 januari 2019, geeft u een reactie op onze zienswijze. In de nota gaat u in op de onderdelen “nieuwe stedelijke ontwikkeling” en “ruimtelijke kwaliteit” zoals genoemd in onze zienswijze. Voor wat betreft het onderdeel ruimtelijke kwaliteit hebben wij notie genomen van uw nadere onderbouwing in de nota van zienswijzen. Dit in samenhang gelezen met paragraaf 2.2 en hoofdstuk 3 uit de toelichting van het bestemmingsplan heeft ertoe geleid dat wij de ontwikkeling ten aanzien van het onderdeel ruimtelijke kwaliteit uit de verordening niet onaanvaardbaar meer achten. Onze aanwijzing ziet kortom enkel nog op het onderdeel nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling:

Gelet op het beleidsuitgangspunt van de ladder voor duurzame verstedelijking is in artikel 2.1.1 van de verordening vastgelegd dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, in moet gaan op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde en lid van het Besluit ruimtelijke ordening. Dat betekent dat de toelichting een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling moet bevatten en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten bestaand stads- en dorpsgebied (hierna: BSD), een afdoende motivering moet behelzen waarom niet binnen dat gebied in die behoefte kan worden voorzien.

In onze zienswijze gaven wij aan dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en dat in de toelichting van het bestemmingsplan onvoldoende duidelijk is gemaakt waarom niet binnen BSD, bijvoorbeeld op een bestaand bedrijventerrein, in de behoefte van de betreffende bedrijfsvestiging zou kunnen worden voorzien. Daarbij merken wij op dat de toelichting van het bestemmingsplan wel in ging op de ladder voor duurzame verstedelijking, maar onvoldoende inzicht bood in beschikbare locaties. Op dit punt achtten wij daarom het bestemmingsplan in strijd met artikel 2.1.1, lid 1 van de verordening.

In de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan gaf u destijds zelf aan dat sprake zou zijn van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Uit de beantwoording van onze zienswijze en de naar aanleiding daarvan aangepaste toelichting blijkt dat u zich thans op het standpunt stelt dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, omdat de totale bebouwingsmogelijkheden in vergelijking met de geldende situatie niet toenemen en naar uw mening sprake is van een beperkte planologische functiewijziging.

Ter onderbouwing van uw standpunt verwijst u naar een aantal uitspraken van de Raad van State, met name de uitspraak van 15 juli 2015 (Son en Breugel).

De genoemde uitspraken zijn ons bekend. Wij delen echter niet uw opvatting dat op grond van de jurisprudentie in dit geval zou moeten worden geconcludeerd dat van een nieuwe stedelijke ontwikkeling geen sprake is. Zoals de Raad van State inmiddels in diverse (andere) uitspraken terecht heeft aangegeven is voor de vraag of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling niet alleen van belang of sprake is van meer bebouwingsmogelijkheden ten opzichte van het geldende plan, maar is ook de aard en omvang van een eventuele functiewijziging relevant.

In dit geval constateren wij dat, waar op grond van geldende plannen volgens uw informatie circa 320 vierkante meter (hierna: m2) (verderop in de nota van zienswijzen wordt overigens gesproken over 350 m2) ten behoeve van bedrijfsdoeleinden kan worden opgericht en 920 m2 aan bebouwing ten behoeve van agrarische doeleinden, in het nu voorliggende plan circa 1.220 m2 bebouwing ten behoeve van bedrijfsdoeleinden mogelijk wordt gemaakt. Verder is eveneens sprake van een aanzienlijke toename van de totale oppervlakte die voor bedrijfsdoeleinden kan worden benut: circa 5.000 m2 in plaats van circa 2.130 m2.

Gelet daarop is naar onze mening sprake van een functiewijziging die een zodanige aard en omvang heeft dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zodat voldaan zal moeten zijn aan het bepaalde in artikel 2.1.1 van de verordening.

Naar onze mening is dat niet het geval.

In de toelichting geeft u aan dat het bedrijf lokaal gebonden is en dat daarom de relevante regio die bekeken zou moeten worden slechts de kern Sommelsdijk is, waar geen andere locaties beschikbaar zijn. In onze zienswijze onderkenden wij dat sprake is van lokale gebondenheid, maar gaven wij tevens aan dat binnen een straal van drie kilometer op bedrijventerreinen voldoende ruimte aanwezig is waarmee voldoende tegemoet gekomen kan worden aan de eis van lokale binding. Op dat punt wordt door u in de toelichting aangegeven dat op bedrijfsterreinen in de omgeving wel bedrijfsgrond te koop is maar dat daar geen grond met erfpacht beschikbaar is.

Om verplaatsing voor het bedrijf financieel haalbaar te maken zou dat echter volgens u wel noodzakelijk zijn.

Die stelling – wat daarvan verder ook moge zijn – wordt op geen enkele wijze financieel onderbouwd. Wij zien op voorhand niet in waarom niet met de opbrengsten van het te verlaten perceel – waar woningbouw is gepland – niet gronden op een bedrijfsterrein kunnen worden verworven en alleen erfpacht voor het bedrijf een optie is.

Naar onze mening is dan ook onvoldoende aangetoond dat vestiging van dit bedrijf binnen bestaand stads- en dorpsgebied niet mogelijk is.

Daarmee is niet voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking en is sprake van strijd met artikel 2.1.1, lid 1 van de verordening.

Besluit

Gelet op het voorgaande is het bestemmingsplan op voornoemde onderdelen in strijd met de verordening vastgesteld. Met een ongewijzigde inwerkingtreding van het bestemmingsplan worden de provinciale belangen geschaad en is een goede ruimtelijke ordening in het geding. Daarom geven wij op grond van artikel 3.8, lid 6 Wro een aanwijzing, ertoe strekkende dat hieronder aangegeven onderdelen geen deel blijven uitmaken van het op 17 januari 2019 vastgestelde bestemmingsplan Rijzenburgseweg 1 Sommelsdijk met het plannummer NL.IMRO.1924.SMDRijzenbweg1-BP30:

1. Artikel 3 “Bedrijf - 1”

2. Artikel 4 “Groen”

Tevens besluiten wij dit aanwijzingsbesluit digitaal vast te stellen en langs elektronische weg beschikbaar te stellen onder planIDN: NL.IMRO.9928.DOSx2019x0000889AW-VA01

Bekendmaking

Wij verzoeken u om dit aanwijzingsbesluit bekend te maken overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8, lid 6 Wro en daarvan tevens melding te doen aan degene die tegen het betrokken planonderdeel een zienswijze naar voren heeft gebracht.