|
Inleiding
Ingevolge artikel 3.8, lid 3 van de Wet ruimtelijke ordening (verder: Wro) ontvingen wij op 18 november 2014 het raadsbesluit van 30 oktober 2014 betreffende de (gewijzigde) vaststelling van het bovengenoemde bestemmingsplan.
Overwegingen
Gelet op de provinciale belangen die in het geding zijn, achten wij het noodzakelijk om met betrekking tot dit bestemmingsplan overeenkomstig artikel 3.8, lid 6 Wro een reactieve aanwijzing te geven. Op de hieraan ten grondslag liggende feiten, omstandigheden en overwegingen gaan wij hierna in. Dit aanwijzingsbesluit strekt ertoe dat het onderdeel van het bestemmingsplan waar de aanwijzing betrekking op heeft, geen deel blijft uitmaken van het bestemmingsplan zoals het is vastgesteld. Het aanwijzingsbesluit treedt in werking op het moment van uw bekendmaking.
Inzet aanwijzingsbevoegdheid
Conform het bepaalde in de wet is vereist dat wij aangeven waarom het provinciaal
belang in casu niet met de inzet van andere (provinciale) instrumenten kan worden
beschermd. Hierbij is van belang dat de provincie de hoofdlijnen van het provinciaal
ruimtelijk beleid heeft vastgelegd in de Visie Ruimte en Mobiliteit (hierna: de VRM)
en de te beschermen provinciale ruimtelijke belangen in de Verordening ruimte 2014
(hierna: de verordening). De VRM en de verordening zijn op 9 juli 2014 door Provinciale
Staten vastgesteld en op 1 augustus 2014 in werking getreden. Wij hebben hiermee vooraf
heldere kaders gecreëerd waaraan bestemmingsplannen c.q. daarmee gelijk te stellen
plannen of besluiten moeten voldoen. Voor de inhoudelijke afwegingen of er provinciale
belangen in het geding zijn, baseren wij ons op de verordening en op de Visie en het
Programma van de VRM.
Als sprake is van strijdigheid met een of meer regels van de verordening, waarmee het belang van een goede ruimtelijke ordening in het geding komt, is een aanwijzing een slagvaardig instrument om de inwerkingtreding van bepaalde onderdelen van een bestemmingsplan te voorkomen. Andere ons ter beschikking staande instrumenten zijn hiervoor niet of minder geschikt.
Welke provinciale belangen in het onderhavige bestemmingsplan in het geding zijn, hebben wij eerder uiteen gezet in onze zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan bij brief van 19 augustus 2014. Daarnaast is tijdens de totstandkoming van het bestemmingsplan ambtelijk overleg gevoerd teneinde de provinciale belangen die in het betreffende plan worden geschaad te bespreken.
Gelet op het voorgaande waren de in het geding zijnde provinciale belangen genoegzaam bij de gemeenteraad bekend of konden zijn. Toch hebben wij geconstateerd dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan onze zienswijze niet (volledig) is overgenomen.
Inhoudelijke overwegingen aanwijzingsbesluit
Deze reactieve aanwijzing heeft betrekking op het onderdeel Archeologie zoals dat
als provinciaal belang is opgenomen in de Verordening ruimte 2014. Vanwege de omstandigheid
dat het ontwerp van het bestemmingsplan Parapluplan Cultuurhistorie en Archeologie
ter inzage is gegaan (10 juli 2014) vóór de datum van publicatie van de Verordening
ruimte 2014 (namelijk 1 augustus 2014), is de overgangsbepaling uit artikel 3.5 van
de verordening van toepassing. Daarin is namelijk geschreven dat een bestemmingsplan
dat in ontwerp ter visie is gelegd vóór de inwerkingtreding van deze verordening,
bij vaststelling kan afwijken van deze verordening, mits het bestemmingsplan in overeenstemming
is met de op het moment van tervisielegging van het ontwerp geldende provinciale verordening
als bedoeld in artikel 4.1 van de Wro. Omdat de bepalingen ten aanzien van archeologie
in de Verordening ruimte 2014 inhoudelijk niet verschillen van de Verordening ruimte
die vigeerde op 10 juli 2014, zal toepassing van de overgangsbepaling uit artikel
3.5 van de verordening niet leiden tot een andere uitkomst van onze afwegingen ten
aanzien van de reactieve aanwijzing. Wij kiezen er daarom voor om, zoals wij dat ook
in onze zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan hebben gedaan, te toetsen aan de
Verordening ruimte 2014.
In het plangebied is een locatie gelegen waar sprake is van gronden met een hoge of zeer hoge bekende archeologische waarde waarvan de plaats door de provincie geometrisch is bepaald en die verbeeld zijn op Kaart 12 Archeologie, welke onderdeel is van de Verordening ruimte 2014. Het betreft in dit geval een kasteelplaats, een bijzondere archeologische locatie van provinciaal belang die wij op grond van de thema’s van de Provinciale Onderzoeksagenda Archeologie (PS 2010) hebben vastgesteld en in de verordening hebben verankerd. Het gebied waar het hier om gaat is in het vastgestelde bestemmingsplan aangeduid als het adres Lopikerweg 7 en heeft de bestemming Waarde – Archeologie 1 gekregen en is daarnaast bekend als de gronden Hofstede Zevender. In onze zienswijze hebben wij aangegeven dat de planregels die van toepassing zijn op deze gronden, meer mogelijkheden bieden voor het roeren van de bodem dan de Verordening ruimte 2014 toestaat.
In het op 30 oktober 2014 gewijzigd vastgestelde bestemmingsplan is, naar aanleiding van onze zienswijze, in artikel 3.3.1.1 van de planregels een uitzonderingsclausule voor de Lopikerweg 7 opgenomen. Daarmee is het bestaan van een vrijstellingsoppervlakte voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, niet van toepassing op de Lopikerweg 7. Deze wijziging is echter onvoldoende om ervoor te zorgen dat de planregels die gelden voor Lopikerweg 7 in overeenstemming zijn met de kaders met betrekking tot archeologie die de Verordening ruimte 2014 in artikel 2.4.4 stelt. Zo is in de planregels nog steeds een vrijstellingsoppervlakte voor bouwwerken opgenomen en kunnen aan de omgevingsvergunning die nodig is voor bouw- en andere werken en werkzaamheden, voorwaarden worden verbonden die aantasting van archeologische waarden mogelijk maken.
De Verordening ruimte 2014 bevat een verbod op het roeren van de bodem dat van toepassing is op de gronden van Hofstede Zevender aan de Lopikerweg 7. Aan dat verbod ligt ten grondslag dat het onaangetast blijven van de archeologische waarden de norm is en slechts bij uitzondering kan besloten worden tot behoud ex situ. Het verbod geldt niet als aantoonbaar is vast komen te staan dat de archeologische waarden niet worden aangetast of als de aard van de werken- of werkzaamheden de archeologische waarden niet aantast. Daarvan is in casu geen sprake.
Besluit
Gelet op het voorgaande is het bestemmingsplan op voornoemd onderdeel in strijd met de verordening vastgesteld. Met een ongewijzigde inwerkingtreding van het bestemmingsplan worden de provinciale belangen geschaad en is een goede ruimtelijke ordening in het geding. Daarom geven wij op grond van artikel 3.8 lid 6 Wro een aanwijzing, ertoe strekkende dat het perceel aan de Lopikerweg 7 geen deel blijft uitmaken van het op 30 oktober 2014 vastgestelde bestemmingsplan ‘Parapluplan Cultuurhistorie en Archeologie’ met het plannummer NL.IMRO.0608.BP1441CultuurArch-VA01.
Dit aanwijzingsbesluit tevens digitaal vast te stellen en langs elektronische weg beschikbaar te stellen onder planIDN: NL.IMRO.9928.DOSx2014x0009476AW-VA01.
Bekendmaking
Wij verzoeken u om dit aanwijzingsbesluit bekend te maken overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8, lid 6 Wro en daarvan tevens melding te doen aan degene die tegen het betrokken planonderdeel een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Beroepsmogelijkheid
Ingevolge Bijlage 1 van de Algemene wet bestuursrecht kan een belanghebbende rechtstreeks beroep instellen tegen deze reactieve aanwijzing bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, postbus 20019, 2500 EA Den Haag. De beroepstermijn bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het aanwijzingsbesluit door burgemeester en wethouders ter inzage is gelegd. Belanghebbenden hebben ingevolge artikel 8:81 Awb ook de mogelijkheid om, indien – gelet op de betrokken belangen – onverwijlde spoed dit vereist, gelijktijdig met of na indiening van het beroepschrift, een verzoek om voorlopige voorziening in te dienen bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Indien u van de voorgaande rechtsmiddelen gebruik maakt, verzoeken wij u om een kopie van het beroepschrift dan wel verzoek om voorlopige voorziening ook toe te zenden aan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, postbus 90602, 2509 LP Den Haag onder vermelding van het DOS-nummer.