Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028    

Beleidstekst     

1 Inleiding     

In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) beschrijven wij ons ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Deze periode sluit aan bij de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. Wij geven aan welke doelstellingen wij van provinciaal belang achten, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe wij uitvoering geven aan dit beleid. Deels geven wij uitvoering aan ons beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) welke tegelijk met de PRS is opgesteld.

1.1 Utrecht, een blijvend aantrekkelijke provincie     

Waar staan we

De provincie Utrecht heeft een prima uitgangspositie voor een aantrekkelijke toekomst: centrale ligging in Nederland, aan de rand van de Randstad, aan drie internationale ontwikkelingsassen (grofweg de A1, A2 en A12 volgend), nabij Schiphol en met internationale railverbindingen, aanwezigheid van kennis- en zorgcentra, een aantrekkelijke schaal van de leefomgeving en een ruim aanbod aan gave en beleefbare landschappen. Dit maakt dat de provincie een bijzonder aantrekkelijke vestigingsplaats is. Mensen wonen en werken hier graag. Daardoor is er een ruim aanbod aan gekwalificeerd personeel en kennis.



De centrale ligging zorgt er echter ook voor, dat de druk op de ruimte in onze provincie groot is. Dat is merkbaar op de woningmarkt. Maar ook aan de dreigende achteruitgang van de kwaliteit van het landschap en de natuur. Verder doen zich flinke mobiliteitsproblemen voor. Het is belangrijk dat, voor zover mogelijk, de oorzaken van deze problemen worden opgelost of ten minste de nadelige gevolgen worden voorkomen.



De economische crisis gaat uiteraard ook aan de provincie Utrecht niet voorbij: de woningmarkt verandert ook hier en vooral op de kantorenmarkt is sprake van een forse leegstand. De veranderingen op de woningmarkt zullen voor een deel blijvend zijn. Zoals uit diverse onderzoeken blijkt, zal in deze regio het aantal huishoudens in de toekomst echter wel blijven toenemen en daarmee de vraag naar woningen ook.

Het overaanbod aan kantoren is blijvend. In een provincie met grote druk op de ruimte is leegstand van kantoren op de schaal zoals deze zich nu voordoet uiteraard onaanvaardbaar.

De crisis heeft ook gevolgen voor de natuur: er is de komende jaren substantieel minder overheidsgeld voor grondverwerving, inrichting en beheer. Dit geldt ook voor het realiseren van recreatieve uitloopvoorzieningen in het stadsgewest Utrecht, waarvoor Rijksbijdragen aan de RodS-plannen zijn gestopt. Wijzigingen in het EU-beleid maken de toekomst voor de landbouw onzeker, wat tot gevolg kan hebben dat we de komende jaren te maken krijgen met een toenemend aantal stoppende agrariërs.



Waar willen we naar toe

Wij willen de provincie aantrekkelijk houden om te wonen, werken en recreëren. De met vele regiopartijen opgestelde Strategie Utrecht2040 is daarbij onze stip aan de horizon. Het ruimtelijk beleidsvizier is daar op gericht. De doelen uit Strategie Utrecht2040 vragen om een integrale aanpak die voor ons ruimtelijk beleid resulteert in drie pijlers:

  • een duurzame leefomgeving

  • vitale dorpen en steden

  • landelijk gebied met kwaliteit

Vanuit waar we staan leiden deze pijlers tot de volgende twee belangrijkste beleidsopgaven; opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats:

  • Accent op de binnenstedelijke opgave

Wij willen ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave.

Behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied

Wij hebben een aantrekkelijk landelijk gebied. We willen deze kwaliteit behouden en versterken, zowel voor het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De zware terugval van financiële middelen voor natuur en recreatie om de stad willen wij onder andere opvangen door hier rood voor groenconstructies mogelijk te maken. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw. De aanwezigheid van zo’n 1,2 miljoen inwoners biedt afzetmogelijkheden voor de producten die dit oplevert. Bij dit alles is het kunnen beleven van rust en ruimte van belang.

Hoe pakken wij dit aan

Het aantrekkelijk houden van de provincie via de binnenstedelijke opgave en het versterken en behouden van de kwaliteit van het landelijk gebied is geen eenvoudige opgave. Door de druk op de ruimte en de samenhang zijn de deelopgaven hiervan vaak weerbarstig. De financiële crisis maakt realisatie, zeker de eerstkomende jaren, niet makkelijk.

Duidelijk is dat alleen een integrale aanpak waarbij alle betrokken partijen, zoals overheden, maatschappelijke organisaties en de markt samenwerken, kansrijk is voor de complexe opgaven. Wie daarbij welke rol vervult is een afgeleide van de vraag wat er moet gebeuren. Rolvervulling mag nooit een doel op zich zijn. En zonder onderling vertrouwen slaagt samenwerking zelden. Ook onorthodoxe en innovatieve oplossingen en durf en daadkracht zijn nodig.



Via uitvoeringsprogramma’s zoals het Integraal Gebiedsontwikkelingsprogramma, het Ruimtelijk Actieprogramma en Agenda Vitaal Platteland dragen wij bij aan de concrete uitvoering. Hierbij gaat het niet alleen om financiële bijdragen, maar ook om bijvoorbeeld kennis, bestuurskracht en formatie. Het Aanjaagteam woningbouw dat de afgelopen jaren heeft gefunctioneerd is hiervan een goed voorbeeld.



Een instrument waarmee wij willen bijdragen aan het realiseren van de gewenste ruimtelijke aantrekkelijkheid van de provincie is de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Door de Wet ruimtelijke ordening en de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk zijn de verhoudingen tussen de overheden binnen de ruimtelijke ordening aan het veranderen. Dit leidt voor alle partijen tot een zoektocht naar de juiste afstemming van rollen. In het proces van totstandkoming van deze PRS drongen gemeenten aan op minder regelgeving in de PRV en maatschappelijke organisaties op juist méér provinciale sturing via de PRV. Wij menen met de bij deze PRS behorende PRV een doelmatig samenstel van regels te hebben, om de gewenste ontwikkelingen met kwaliteit mogelijk te maken. En daarmee bij te dragen aan de omslag van toetsings- naar ontwikkelingsplanologie. Hierbij is vertrouwen een belangrijke factor. De PRV is voor ons niet een instrument waarmee wij de vroegere toetsende werkwijze gaan voortzetten. Op basis van vertrouwen willen wij vroegtijdig overleggen over beoogde ontwikkelingen. De doelen staan daarbij voorop; de regels worden ingezet ter ondersteuning daarvan. Wij zien het inzetten van het wettelijk instrumentarium als een vangnet, als uiterste middel om, waar dit echt onvermijdelijk is, ontwikkelingen die de provinciale belangen schaden te kunnen sturen.



In het kader van de zoektocht naar de rolverdeling tussen overheden gaan we experimenteren met een specifieke, ‘vrijere’, regulering voor de gebiedsontwikkeling Eiland van Schalkwijk. Omdat rolverdeling tussen de overheden nog een zoektocht is, zullen wij de doelmatigheid van de PRV periodiek evalueren.

1.2 Doel en status     

Wij hebben de PRS in essentie opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via ons ruimtelijk beleid dragen wij bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.



De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. We laten de PRS daarom vergezeld gaan van de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de PRV. Deze is bindend voor de gemeenten. De PRV beperkt zich tot onderwerpen die in de PRS zijn aangemerkt als provinciaal belang. Echter, niet alles wat van provinciaal belang is staat zonder meer in de PRV. Bij het beleid in deze PRS is telkens aangeven of, en zo ja wat van dat beleid we via de PRV laten doorwerken naar de gemeenten.

1.3 Participatie, terinzagelegging en overleg     

Bij de totstandkoming van de PRS zijn medeoverheden, maatschappelijke organisaties en inwoners regelmatig betrokken. In het voorjaar van 2010 is gestart met dialoogbijeenkomsten. Deze hebben een belangrijke input geleverd voor de Kadernota. Daarin zijn de hoofdlijnen voor het nieuwe ruimtelijk beleid verwoord. De concept Kadernota is besproken met medeoverheden en maatschappelijke organisaties. Eind 2010 is de Kadernota door PS vastgesteld. Hiermee waren de randvoorwaarden en richtingen voor iedereen helder. Medio 2011 is het Voorontwerp PRS en PRV opgesteld. Die diende voor overleg met de medeoverheden en de maatschappelijke organisaties. Daarmee is overlegd en zij konden ook schriftelijk reageren. De volgende stap was het opstellen van de ontwerp-PRS en PRV. Die hebben van 3 april tot 14 mei 2012, tegelijk met de concept-planMER ter inzage gelegen. Gedurende de terinzagelegging zijn vier inloopavonden georganiseerd. Naar aanleiding van de terinzagelegging zijn ca. 290 zienswijzen ontvangen. GS hebben hun eerste reactie op de zienswijzen verwoord in de concept Nota van Beantwoording. Tijdens hoorzittingen hebben ca. 70 indieners van zienswijzen hun visie toegelicht.



Om de PRS en PRV digitaal goed toegankelijk te maken en om de mogelijkheden die digitale ruimtelijke planpresentatie biedt zo goed mogelijk te benutten, is een viewer gemaakt. Hierover werd al beschikt tijdens de terinzagelegging. Onder meer bij de inloopavonden is gebleken dat de viewer gebruiksvriendelijk is en de toegankelijkheid van het beleid wezenlijk verbetert.



Ter ondersteuning van de communicatie over de PRS heeft gedurende het gehele proces de speciaal hiervoor opgestelde website puzzelenmetdeprovincie.nl een belangrijke rol gespeeld. Een groep van jongeren hebben we actief betrokken via een jongerendenktank. De jongeren hebben in het najaar 2011 hun creatieve en inspirerende resultaten gepresenteerd over duurzame energie, kernrandzones en de leegstand van kantoren.



Ten behoeve van de PRS hebben we verschillende gevraagde adviezen ontvangen van de Provinciale Commissie Leefomgeving (PCL). Wij hebben adviezen ontvangen over ‘thema’s voor de provinciale ruimtelijke structuurvisie’ en over de Kadernota Ruimte. Voor het opstellen van het voorontwerp hebben wij de PCL om advies gevraagd over de ruimtelijke ordening van de kernrandzones. We hebben specifiek gevraagd naar advies over de provinciale rol in deze zones en de aanpak van de ‘recreatie om de stad’ opgave, nu daarvoor geen Rijksmiddelen meer beschikbaar zijn. De PCL heeft ook geadviseerd over ‘aanpak energievraagstuk’ en ‘duurzame landbouw en milieu’. De PCL heeft ten slotte in brede zin geadviseerd over het Voorontwerp. De adviezen hebben wij laten doorwerken in onze Ontwerp-PRS en -PRV.

1.4 Digitalisering     

Conform het Besluit ruimtelijke ordening bieden wij de structuurvisie ook elektronisch (digitaal) aan. De PRS en PRV zijn daarom te vinden op www.ruimtelijkeplannen.nl en op de site van de provincie. Om de PRS en PRV zinvol digitaal te kunnen aanbieden zijn beide objectgericht opgesteld.

1.5 PlanMER, Landbouweffectrapportage en Watertoets     

1.5.1 PlanMER     

De leefomgeving van mensen en de ruimtelijke inrichting hangen nauw met elkaar samen. Om tijdens het opstellen van de PRS vroegtijdig inzicht te krijgen in de effecten van ons voorgenomen ruimtelijk beleid op de leefomgeving, hebben we bij de PRS een planMER, een Milieu Effect Rapportage, opgesteld. Hierin beoordelen we de (duurzaamheids)effecten van het nieuwe beleid en vergelijken dit met de effecten bij voortzetting van het bestaande beleid.



Advies commissie MER

De PlanMER heeft gelijktijdig met de ontwerp-PRS ter inzage gelegen en is ter advisering voorgelegd aan de Commissie MER. De Commissie adviseerde positief over het parallel laten lopen van planMER en PRS. De planMER is op deze wijze van nut geweest voor de PRS-in-wording.

De PRS is geen statisch document tot 2028. Verschillende beleidsdoelen worden (vier)jaarlijks tegen het licht gehouden en mogelijk herijkt. Dit biedt de mogelijkheid om de door de planMER aangegeven mogelijke gevolgen te bezien en waar nodig het beleid bij te sturen. De planMER oordeelt dan ook positief over het kunnen herijken van beleidsdoelen.



Het advies van de Commissie MER heeft geleid tot aanscherping van met name het hoofdstuk Duurzame Energie en tot het aanvullen van de planMER met een extern uitgevoerd onderzoek naar effecten van de PRS op natuur en in het bijzonder op Natura-2000 gebieden: de zogeheten passende beoordeling.



Bevindingen planMER

De belangrijkste conclusies en aanbevelingen van de planMER richten zich op klimaatverandering, duurzame energie, nieuwe woon- en werklocaties en natuur.



Met betrekking tot klimaatverandering stelt de planMER dat de PRS voldoende inspeelt op de mogelijke gevolgen, zeker voor de korte termijn. Voor een robuuster systeem op de langere termijn is nog veel (inter)nationaal onderzoek nodig. De PRS voorziet in de mogelijkheid het ruimtelijk beleid aan te passen indien de uitkomsten van het Deltaprogramma hier om vragen. Een aantal nieuwbouwlocaties kan te maken krijgen met gevolgen zoals overstromingsrisico’s. De planMER is kritisch over het opnemen van deze locaties. Hierop wordt verderop in deze paragraaf ingegaan.



Ten aanzien van duurzame energie wordt in de planMER een actieve en regulerende rol voorgesteld om de stevige ambities te kunnen realiseren. Dit voorstel is ten dele overgenomen. Voor een krachtiger regulerende rol, welke verder gaat dan de huidige sturingsfilosofie, ziet de PRS geen toegevoegde waarde. De opgenomen ambities kunnen bereikt worden met de huidige rol ten aanzien van de nu opgenomen locaties. De planMER onderschrijft dit door aan te geven dat de ruimtelijke mogelijkheden voor bijvoorbeeld windenergie al afdoende onder de loep zijn genomen. Focus moet worden aangebracht op het daadwerkelijk realiseren van de genoemde projecten. Voor de uitvoering van de PRS is het Ruimtelijk Actie Programma (RAP.2 2012-2015) opgesteld. Het actief ondersteunen van initiatieven voor duurzame energie is hiervan onderdeel. De provincie maakt deel uit van het landelijk beraad over de inzet van windenergie en het stimuleren van initiatieven.



Een aantal uitleglocaties heeft stevige uitdagingen, zoals ten aanzien van overstromingsrisico en gevoeligheid voor bodemdaling. Het is mogelijk dat de uitdagingen per locatie adequaat ingevuld worden. Dit is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Vanuit de planMER wordt, gezien de milieugevolgen, echter aanbevolen na te gaan of alle uitleglocaties (voor woningbouw) opgenomen moeten worden in de PRS. Aanbevolen wordt te bezien of één of enkele uitleglocaties pas definitief opgenomen kunnen worden bij de vierjaarlijkse herijking, vergelijkbaar met de methodiek voor bedrijventerreinen. Daarnaast zou herverdeling van de opgave over de uitleglocaties en omvang binnenstedelijk programma bezien kunnen worden en zou een koppeling gelegd kunnen worden met de overcapaciteit op kantorenlocaties.

De PRS heeft de aanbeveling om enkele locaties te schrappen niet overgenomen. De regio kent een grote woningbouwopgave. Deze concentreert zich met name in het Utrechtse stadsgewest. Mede gezien de behoefte aan locaties buiten de grote binnenstedelijke opgaven en de wens het landelijk gebied te ontzien door nieuwbouw fysiek te koppelen aan bestaande locaties, is uitbreiding van enkele gemeenten overwogen. Als onderdeel van de uitvoering van de PRS zal samen met gemeenten een ruimtelijke agenda worden opgesteld. Vast punt op deze ‘agenda’ zal de voortgang van de stedelijke ontwikkeling zijn, mede gericht op de jaarlijkse monitoring en vierjaarlijkse herijking. Niet alleen de provinciale belangen zullen daarbij ter sprake komen, maar ook die zaken welke verder van belang zijn voor de voortgang en waar de provincie gemeenten kan ondersteunen. Daar waar de uitkomsten van het Deltaprogramma aanleiding geven tot aanpassing van uitleglocaties zal de PRS daarop worden aangepast. Eén van de projecten in het genoemde uitvoeringsprogramma RAP.2 en in het uitvoeringsprogramma Westelijke Veenweiden is gericht op de aanpak van bodemdalingsgevoelige gebieden. Daarnaast zal één der RAP-projecten zich richten op duurzaam bodemgebruik. Onderzoek naar draagkracht van de bodem kan gemeenten helpen bij de concrete uitwerking van locaties. De toekomstkansen voor kantorenlocaties en mogelijke herbestemming vraagt een zorgvuldig proces. Dit wordt momenteel uitgewerkt. Het inzetten van beoogde kantorenlocaties voor woningbouw is hiervan een onderdeel.



Omdat vanuit de planMER bouwen met kwaliteit als essentieel wordt gezien voor het bereiken van de opgave en als onderdeel van de opgave, wordt aanbevolen het begrip “kwaliteit” nader vorm te geven. De in de planMER beschreven relatie tussen kwaliteit en verdichting is overgenomen in de provinciale Kadernota Wonen (2012). Deze kadernota en het daaraan gekoppelde Actieprogramma kennen drie hoofdambities. Een daarvan is “toekomstbestendige binnenstedelijke kwaliteit”. Via dat spoor zal de provincie haar verantwoordelijkheid nemen en zodoende invulling geven aan de aanbeveling vanuit de planMER.



Met betrekking tot natuur constateert de planMER dat geen der beleidsdoelen, zoals opgenomen in de PRS, dusdanig significant negatieve gevolgen heeft zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet dat een negatief advies gegeven kan worden over opname ervan in de PRS. Dit heeft te maken met het abstractieniveau van de PRS en de mogelijkheden die resteren bij de nadere uitwerking. Voor verschillende beleidsdoelen zijn in de rapportage "Effecten Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 op natuur - provincie Utrecht" aandachtspunten opgenomen voor deze nadere uitwerking (op gemeentelijk niveau).

Aanbevolen wordt de ontwikkeling binnen de biodiversiteit te blijven monitoren, vooral daar waar de EHS is aangepast. Bij het inzetten en prioriteren van de beschikbare middelen wordt aanbevolen een koppeling te leggen met het klimaatrobuust maken van de natuurgebieden, met name door het aanleggen van relevante verbindingen. Verschillende (landelijke) beleidsontwikkelingen zoals de decentralisatie van het natuurbeleid maken herziening van het provinciale beleid nodig. In 2012 is gestart met de herziening van het natuurbeleid (werktitel “natuurbeleid 2.0”). In 2013, na vaststelling van de PRS, kunnen hierover besluiten worden genomen. In het startdocument wordt voorgesteld onder andere focus te leggen op behoud van biodiversiteit (vitale natuur). Ter voorbereiding van “natuurbeleid 2.0” zal een (ecologische) evaluatie worden uitgevoerd.

1.5.2 Landbouweffectrapportage     

Naast deze planMER hebben we ook een Landbouw Effect Rapportage (LER) opgesteld, om de effecten van ons voorgenomen beleid op de landbouw duidelijk in beeld te brengen.



Ten aanzien van de beleidsdoelen in de PRS concludeert de LER dat het landbouwbeleid in de PRS in grote lijnen voortzetting is van het beleid uit de huidige Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie, het Streekplan 2005-2015 en het Reconstructieplan (actualisatie, Provinciale Staten, 2010). Zo is beleid ten aanzien van de veengronden, kerngebieden, glastuinbouwconcentratiegebieden, functiewijziging van vrijkomende bebouwing en niet-agrarische neveninkomsten (nagenoeg) ongewijzigd.



Met name het beleid ten aanzien van de bouwblokgrootte en de herijking van de EHS zijn nieuw. Wijzigingen ten opzichte van eerder beleid vallen eerder positief uit voor de landbouw dan negatief. Beleidsvoornemens in de PRS voor het landelijk gebied zijn gericht op het behouden van een sterke landbouwstructuur. Grote niet-agrarische beleidsvoornemens in het landelijk gebied zijn met name de beoogde locaties woningbouw en bedrijven¬terreinen. Voor de aldaar gevestigde individuele agrariër kan dat grote gevolgen met zich meebrengen. De landbouwstructuur als geheel wordt naar verwachting niet ernstig geschaad. Wel wordt opgemerkt dat veranderingen in andere beleidsdoelen effect kunnen hebben op deze mogelijkheden. Zo kan de geconstateerde aanwezigheid van andere beleidsdoelen in landbouwkerngebieden dan de agrarische, tot spanning leiden als deze andere beleidsdoelen een zwaarder belang gaan krijgen. Te denken valt aan beleid voor de bescherming van de kwetsbare veengebieden (bodembewerking) of aanscherping van milieuregels (contouren). Dit betekent nog niet een negatief effect van het PRS beleid, maar wel de noodzaak hier scherp op te blijven.

1.5.3 Watertoets     

Wij hebben in de procedure van de PRS een Watertoets geïntegreerd. De watertoets is een proces wat ervoor zorgt dat aspecten die samenhangen met het watersysteem op een goede manier in ruimtelijke plannen terecht komen. Met de watertoets passen we het al bestaande waterhuishoudkundig beleid goed in, passen het goed toe en voeren het waar mogelijk uit. We maken met de PRS dus geen nieuw beleid voor water. Voor waterbeleid beschikken wij over een apart Waterplan (looptijd 2010-2015 met een doorkijk naar 2050). Wel zorgen wij ervoor dat wateraspecten goed verankerd worden in ons ruimtelijk beleid. We werken hiervoor nauw samen met de waterbeheerders.

1.6 Samenhang     

De PRS staat niet op zichzelf, maar heeft samenhang met sectorale plannen en visies in de provincie en met plannen en visies van andere partijen. De belangrijkste relaties liggen er met:

  • Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk: Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in ten behoeve van een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Dit via een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de reiziger voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en mobiliteit met elkaar verbindt. Hiervoor heeft het Rijk beleid ontwikkeld op basis van een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regelgeving en een selectieve Rijksbetrokkenheid.
  • Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro): Dit besluit heeft het Rijk opgesteld om haar beleid naar de andere overheidslagen door te laten werken. Het Rijk laat hierin de beleidsonderdelen Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde (voor Utrecht zijn dit de Nieuwe Hollandse waterlinie en de Romeinse Limes) direct doorwerken naar de ruimtelijke verordening van provincies. De overige beleidsonderdelen werken rechtstreeks door naar bestemmingsplannen van gemeenten.
  • Deltabeslissingen: Het Deltaprogramma heeft tot doel het op orde krijgen van de huidige waterveiligheid en zoetwatervoorziening en de voorbereiding op de toekomst. Bij de daarvoor te nemen maatregelen spelen veel aspecten een rol, denk aan leefomgeving, economie, natuur, landbouw en recreatie. Er worden vijf deltabeslissingen voorbereid. Indien nodig, passen we ons ruimtelijk beleid en de inzet van instrumenten aan naar aanleiding van de Deltabeslissingen.
  • Gebiedsagenda: De Gebiedsagenda Utrecht 2009 is tot stand gekomen in samenwerking met regio- en Rijkspartijen en is in het Bestuurlijk Overleg Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (BO MIRT) van november 2009 vastgesteld. Rijk en regio zijn in 2012 gestart met het gezamenlijk actualiseren van de Gebiedsagenda uit 2009. De gebiedsagenda presenteert een gezamenlijke toekomstvisie van Rijk en regio en biedt daarmee de inhoudelijke onderbouwing van mogelijk nieuwe programma’s en projecten. De gebiedsagenda maakt vooral duidelijk wat de (regiobrede) kernopgaven in het fysiek ruimtelijke domein zijn, welke projecten en programma’s daarin passen en hoe die bijdragen aan de integrale ontwikkeling van het gebied. De gebiedsagenda is gebaseerd op vigerende nota’s en beleidsplannen en bevat dus geen nieuw beleid.
  • Ontwikkelingsvisie NV Utrecht: Deze ontwikkelingsvisie is opgesteld door de samenwerkende partijen in Noordvleugel Utrecht en geeft aan dat in de regio zoveel mogelijk binnen het bestaand stedelijk gebied gebouwd gaat worden om duurzaam om te gaan met onze ruimte en ter bescherming van natuur en landschap. De in 2009 vastgestelde visie is door een besluit van Provinciale Staten aangemerkt als bouwsteen voor de PRS.
  • Voorloper Groene Hart: De Voorloper Groene Hart is opgesteld door de drie Groene Hartprovincies voor de periode 2009-2020. De Voorloper bevat voorstellen voor beleid voor o.a. de kernkwaliteiten van het nationaal landschap, bodemdaling, duurzaamheid, landbouw, natuur, wonen en werken en recreatie (waaronder stad-landverbindingen). De Voorloper is door een besluit van Provinciale Staten aangemerkt als bouwsteen voor de PRS.
  • VERDERpakket: In VERDER werken de NV Utrecht-partners samen met Rijkswaterstaat aan oplossingen voor de mobiliteitsproblematiek in Midden Nederland. Daarbij is samenhang tussen lokaal en bovenlokaal en tussen verschillende vervoersmodaliteiten van groot belang. Hieronder vallen de planstudies Ring Utrecht, A1/A27, A28 en knooppunt Hoevelaken en een regionaal maatregelenpakket.
  • Provinciale strategische en sectorale beleidsplannen en visies: De volgende provinciale strategische beleidsplannen en visies zijn input voor de PRS: Strategisch Mobiliteitsplan (februari 2008), Milieubeleidsplan (april 2009) en Waterplan, inclusief deelplan Kaderrichtlijn Water (november 2009). Naast deze strategische plannen zijn ook de Bodemvisie (maart 2010), de Landbouwvisie (oktober 2011), de Economische Visie (oktober 2011) en de Visie Recreatie en Toerisme 2020 input c.q. de PRS is hiermee afgestemd. Het Rijk heeft de Omgevingswet in voorbereiding. Die kan er toe leiden dat er in de toekomst geen afzonderlijke Milieubeleids- en Waterplannen worden opgesteld, maar dat hiervoor één samenhangend plan in de plaats komt.
  • Strategie Utrecht 2040: Een provinciale strategie voor een duurzame en aantrekkelijke regio. Op basis van de huidige situatie en de toekomstige trends komt een beeld naar voren van een aantrekkelijke regio die onder hoge druk staat. Dat vraagt om een lange termijnstrategie: Utrecht kiest voor een strategie van duurzame ontwikkeling en behoud van aantrekkingskracht, versterken waar we goed in zijn en streven naar uitgebalanceerde groei van de kwaliteit van de regio.
  • Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-oost: Dit plan is opgesteld op basis van de Reconstructiewet. Er wordt mee beoogd de problemen die zich voordoen in dit deel van het landelijk gebied integraal aan te pakken en een goede ruimtelijke structuur te bevorderen ten aanzien van landbouw, natuur, landschap, recreatie, water, milieu en infrastructuur. Het Reconstructieplan heeft nu nog voor een aantal onderdelen een belangrijke juridische status en werkt daarmee door in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en in bestemmingsplannen van de gemeenten in het Reconstructiegebied. De Reconstructiewet komt echter te vervallen. De PRS en PRV nemen dan de rol van het Reconstructieplan over.
  • Intergemeentelijke ruimtelijke visies: samenwerkingsverbanden van gemeenten hebben ruimtelijke visies opgesteld die –vooral door de samenwerking– van bovenlokale betekenis zijn. Wij noemen de Gebiedsvisie Zuidoost Utrecht, het Regiodocument BRU en de Integrale gebiedsuitwerking Eemland, bijstelling 2011. Deze hebben we betrokken bij het formuleren van ons ruimtelijk beleid.

1.7 Leeswijzer     

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (artikel 2.2 lid 1) bevat een structuurvisie:

  • de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling;
  • de hoofdzaken van het door de provincie te voeren ruimtelijk beleid;
  • de wijze waarop de voorgenomen ontwikkelingen worden verwezenlijkt.



Er is dus sprake van een driedeling: ontwikkeling – beleid – uitvoering. De driedeling is terug te vinden in de opbouw van deze structuurvisie:

  • de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkelingen zijn beschreven in hoofdstuk 2;
  • de hoofdzaken van het te voeren ruimtelijk beleid in hoofdstuk 3 t/m 6;
  • de verwezenlijking in hoofdstuk 7 (uitvoeringsparagraaf).



Ook in de kaarten komt de driedeling terug:

  • een visiekaart met de ontwikkeling 2028;
  • een beleidskaart met objecten ter ondersteuning van het beleid;
  • kaarten bij de PRV als onderdeel van de uitvoering.

De voorgenomen ontwikkelingen (hoofdstuk 2) zijn vooral gebaseerd op de toekomstschets uit de Kadernota Ruimte. Daarbij zijn drie pijlers onderscheiden, die op verschillende plekken in de PRS terugkomen:

  • een duurzame leefomgeving;
  • vitale dorpen en steden;
  • landelijk gebied met kwaliteit.

De ontwikkelingen vormen, aan de hand van de pijlers, de basis voor het beleid en het provinciaal belang (hoofdstuk 3 t/m 6) en daarmee ook voor de verwezenlijking, de uitvoering (hoofdstuk 7).

1.8 Kaarten     

Van de PRS maken deel uit een visiekaart en een beleidskaart. De visiekaart geeft de door ons beoogde ontwikkeling tot 2028 weer. In de paragrafen 2.3 en 2.4 zijn de eenheden op deze kaart toegelicht. De beleidskaart bestaat uit kaartlagen en objecten. Aan elk object is in de PRS beleid gekoppeld. Ook de PRV is objectgericht opgebouwd.



In de digitale weergave zijn de kaartlagen opgenomen in één kaart en kunnen deze worden aan- of uitgezet. In de analoge versie is elke kaartlaag een afzonderlijke kaart. Ze moeten echter wel in samenhang worden beschouwd, zoals digitaal gebeurt. Alle gegevens die op de kaarten van de PRS/PRV staan (objecten), zijn gedetailleerd ingetekend op ondergronden van de Topografische Dienst/Kadaster. Omdat de ondergrond van de analoge versie minder nauwkeurig is, lijkt het soms dat objecten niet op de juiste locatie worden weergegeven. Hier wijkt de ondergrond af van de feitelijke situatie, het object is altijd correct gesitueerd.

2 Voorgenomen ontwikkeling 2028     

In dit hoofdstuk beschrijven wij de door ons voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkelingen richten zich op onze visie voor de langere termijn, de stip aan de horizon. Deze hebben wij verwoord in de Kadernota Ruimte (PS december 2010 – www.puzzelenmetdeprovincie.nl) en in de strategie Agenda2040 (PS oktober 2010 – www.puzzelenmetdeprovincie.nl). De kern van de langetermijnvisie in Agenda2040 luidt als volgt: Utrecht kiest voor een strategie van duurzame ontwikkeling en behoud van aantrekkingskracht. We versterken waar we goed in zijn en streven naar uitgebalanceerde groei van de kwaliteit van de regio. We streven naar een provincie waarin ruimte is voor goed wonen, werken en natuur; wonen en werken vooral binnen stedelijk gebied, compact en intensief bij OV-knooppunten; behoud van ruimtelijke en sociale kwaliteiten, zoals gezondheid en leefbaarheid en behoud van kernkwaliteiten landelijk gebied, zoals openheid en biodiversiteit.

  1. met een innovatieve kenniseconomie: inzet op kennisintensieve en diensteneconomie, meer woon-werkcombinaties, bestaande bedrijventerreinen duurzaam maken, intensiveren en functiemenging.
  2. Die bereikbaar is, met auto, fiets of OV in een beter milieu: woon- werk en recreatielocaties moeten bereikbaar zijn en blijven, doorstroom bestaande netwerken verbeteren, stimuleren alternatieven.
  3. Die klimaatneutraal en klimaatbestendig is: minimaliseren uitstoot broeikasgassen en de omgeving is toegerust op extreme weersomstandigheden, wateropslag, dijkverzwaring, robuuster ecosysteem.
  4. Waarin alle mensen meetellen en kunnen meedoen op school, in hun wijk en in hun vak: kleinschalige woonvormen, flexibele woonconcepten, functiemenging, ontmoetingsplekken.
  5. Met een mooie natuur en gevarieerd landschap: verbeteren kwaliteit landschap, economisch meer benutten sterke punten landschappen, betere kwaliteit natuur, duurzame en verbrede landbouw.

Deze vijf strategische doelen zijn mede richtinggevend voor ons ruimtelijke beleid (zie paragraaf 2.2).

2.1 Uitgangssituatie voor de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2028     

Onze provincie heeft een uitstekende uitgangspositie voor een aantrekkelijke toekomst. De volgende drie onderdelen van de uitgangspositie zijn vooral bepalend voor het succes van de provincie.



• Utrecht ligt centraal.

De provincie ligt centraal in Nederland, aan de rand van de Randstad, aan drie (inter)nationale mobiliteitsassen (de A1, A2 en A12), nabij Schiphol en met internationale railverbindingen. Hierdoor is de provincie aantrekkelijk om te wonen en werken en als ontmoetingspunt voor bijvoorbeeld kenniswerkers en de zakelijke dienstverlening. Dit wordt versterkt doordat de provincie, als onderdeel van de Noordvleugel van de Randstad, de schakelzone is tussen de Randstad met zijn grootstedelijke dynamiek, Oost-Nederland met zijn rust en ruimte en de Brabantse stedenrij met eveneens ontwikkelingen op het gebied van de kennisindustrie.



Utrecht heeft aantrekkelijke steden en landschappen.

De rijke schakering van woon-, werk- en natuurgebieden op korte afstand van elkaar zorgt voor een aantrekkelijke schaal van de leefomgeving. Het ruime aanbod en de diversiteit aan aantrekkelijke beleefbare landschappen maakt de regio uniek.



• Utrecht is sterk in kennis en cultuur.

De inwoners van Utrecht hebben een relatief hoog opleidingsniveau, de universiteit is de grootste van het land, er is goed onderwijs en er zijn kansen voor een bloeiende kenniseconomie waar iedereen van profiteert. Er is een groot aanbod aan cultuur en cultureel erfgoed.



De combinatie van deze drie onderdelen van de uitgangspositie maakt dat de provincie een bijzonder aantrekkelijke vestigingsplaats is. Mensen wonen en werken hier graag. Hierin ligt de kracht van de regio en het is dus niet voor niets dat Utrecht een belangrijke bijdrage levert aan de Nederlandse economie. Door de Europese commissie is de regio Utrecht uitgeroepen tot de regio met het meeste concurrentievermogen. Dit onder meer vanwege de kwaliteit aan instituten, de kwaliteit van het onderwijs en het innovatievermogen. Hiermee samenhangend is er ook een ruim aanbod aan gekwalificeerd personeel en kennis.



Er zijn uiteraard ook (potentiële) bedreigingen voor dit succes:

  • de blijvend toenemende mobiliteit en de gevolgen daarvan voor de bereikbaarheid van de provincie, de bereikbaarheid binnen de provincie en de bereikbaarheid van de rest van de Randstad;
  • een onvoldoende functionerende woningmarkt, waardoor het woningaanbod niet aansluit bij de vraag, zowel kwantitatief als kwalitatief;
  • bedrijven- en kantoorterreinen met een ligging, of van een kwaliteit, waar geen vraag meer naar is en het ontbreken van aanbod aan aantrekkelijke vestigingsmilieus;
  • wateroverlast en overstromingsrisico, mede als gevolg van de klimaatverandering;
  • afnemend areaal aantrekkelijk landelijk gebied, onder andere door stedelijke uitbreidingen;
  • onvoldoende aanbod van bereikbare recreatievoorzieningen en onvoldoende budget om nieuwe recreatievoorzieningen nabij de stedelijke gebieden te realiseren;
  • afnemende kwaliteit van de natuur door verdroging en vermesting, toenemende drukte en afnemend budget om de Ecologische Hoofdstructuur te realiseren.

Utrecht in breder perspectief

We zijn als regio niet alleen op de wereld en ontwikkelingen houden niet op bij de provinciegrens. De regio is afhankelijk van ontwikkelingen elders. Tegelijk hebben ontwikkelingen in de provincie gevolgen voor omliggende regio’s. Bij het formuleren van ruimtelijk beleid betrekken wij het breder perspectief dan ook nadrukkelijk.

Door de centrale, strategische ligging van Utrecht zijn deze verbanden meer dan gemiddeld aanwezig. Utrecht maakt ook onderdeel uit van de Noordelijke Randstad, het meest dynamische deel van Nederland. Amsterdam en Utrecht vormen hiervan de kernen met toenemende interacties. Met de schaalsprong van Almere naar 350.000 inwoners wordt deze economische driehoek nog verder versterkt. Nu al levert de regio Utrecht een economische bijdrage aan de Randstad die groter is dan die van bijvoorbeeld Rijnmond en die maar weinig onderdoet voor die van Groot Amsterdam (inclusief Schiphol).



Vanwege de samenhang is het inzetten op provinciegrensoverschrijdende samenwerking zoals in NV Utrecht, het Groene Hart en Regio FoodValley belangrijk. Voor de economie en de bereikbaarheid van Nederland, maar ook voor de kwaliteit van de regio. Ter illustratie: Regio FoodValley is het kloppend hart van de Agro Business life sciences in Nederland met de Wageningen Universiteit als middelpunt. De Utrechtse FoodValley gemeenten Veenendaal, Rhenen en Renswoude profiteren in toenemende mate van dit life sciences cluster. Niet alleen in deze gemeenten, maar ook direct daaromheen, in het Science Park Utrecht en op andere locaties in de hele provincie liggen goede kansen voor bedrijvigheid om hierbij aan te sluiten.

Ook bij het formuleren van ons beleid voor natuur en landschap houden wij er rekening mee dat hierbij provinciegrensoverschrijdende relaties en structuren vaak belangrijk zijn voor de kwaliteit van deze functies. Dit vraagt ook om afstemming en samenwerking met buurprovincies.

2.2 Hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling tot 2028     

Vanuit de uitgangssituatie met kansen en bedreigingen vertalen wij de langetermijnvisie van Agenda 2040 en de zes strategische doelen daaruit tot de volgende voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling voor de periode 2028. De rode draad is het behoud van het evenwicht tussen mens, milieu en markt. Daarbij gaat het om deze drie samen en in samenhang. De sterkte van de regio wordt immers bepaald door de zwakste schakel. In Utrecht moet er ruimte zijn voor:

  • voldoende en divers woningaanbod en een goed voorzieningenniveau, met inbegrip van het culturele aanbod (Agenda2040 doelen 1, 2 en 5);
  • bereikbaarheid (doel 3);
  • een concurrerend vestigingsmilieu voor de kennis- en creatieve bedrijven (doel 2);
  • aantrekkelijke en beleefbare natuur en landschappen (doelen 1 en 6);
  • een leefomgeving die duurzaam is en anticipeert op klimaatverandering (doel 4).

Bij het concretiseren van ons ruimtelijk beleid binnen deze hoofdlijnen maken wij twee prioritaire keuzes:

  • inzetten op binnenstedelijke ontwikkeling;
  • versterken van de kwaliteit van het landelijk gebied.

Voor ons zijn dit de twee hoofdkeuzes bij de concretisering, omdat deze opgaven naar ons oordeel het meest bijdragen aan hoe wij de leefbaarheid van de provincie willen vergroten. Ze vormen de focus waarmee wij de hoofdlijnen van ons ruimtelijk beleid willen insteken. Hiermee wordt de samenhang tussen die hoofdlijnen onderling nog duidelijker.



Vanuit de hoofdlijnen en prioritaire keuzes komen wij op drie pijlers voor de ruimtelijke ontwikkeling:

  • een duurzame leefomgeving (paragraaf 2.3 en hoofdstuk 4)
  • vitale dorpen en steden (paragraaf 2.4 en hoofdstuk 5)
  • landelijk gebied met kwaliteit (paragraaf 2.5 en hoofdstuk 6).

Deze pijlers voor de ontwikkeling dragen bij aan de aantrekkelijkheid, leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van de provincie.



De samenhang in de fysieke leefomgeving is groot. Zo heeft de ontwikkeling van de landbouw vaak directe gevolgen voor natuur en landschap, en hebben de stedelijke ontwikkelingen directe gevolgen voor bereikbaarheid. Maar ook tussen de diverse opgaven voor stad, ommelanden en landelijk gebied is directe samenhang. Daar doorheen geweven zit het generieke belang van duurzaamheid. Een duurzame leefomgeving is ook een vestigingsfactor, naar verwachting één van toenemende betekenis. Om binnen deze samenhang een zorgvuldige ruimtelijke afweging te kunnen maken, passen wij in ons ruimtelijk beleid de lagenbenadering toe.



Naast meer samenhang zal ook sprake zijn van een verschuiving van de ruimtelijke dynamiek. Deze zal zich steeds minder richten op groei en uitbreiding van de nu nog onbebouwde ruimte, en in toenemende mate op hergebruik en aanpassing van de bestaande ruimte. Het realiseren van ruimtelijke kwaliteit zal hier een nog belangrijkere opgave worden.

In de paragrafen 2.3 – 2.5 wordt per pijler de door ons beoogde ontwikkeling toegelicht.

2.3 Voorgenomen ontwikkeling pijler duurzame leefomgeving     

Met de ontwikkeling van een duurzame leefomgeving sorteren wij voor op de klimaatverandering. Onze ambitie is om in 2040 als provincie klimaatneutraal en klimaatbestendig te zijn. Om dit te halen moeten wij bij de ruimtelijke ontwikkeling nu al rekening houden met deze ambitie. Onderdeel hiervan is de groei van het gebruik van duurzame energiebronnen. Dit is niet alleen gewenst voor het halen van de ambitie, maar ook om minder afhankelijk te zijn van fossiele energiebronnen.



Voor klimaatbestendigheid is het belangrijk te beschikken over een duurzaam en robuust bodem- en watersysteem en waterveiligheid. Hoogwater moet veilig afgevoerd kunnen worden, de dijken moeten de overstromingskans verder beperken en er moet voldoende ruimte zijn voor waterberging. In de steden willen we een aantrekkelijk, gezond en veilig woon- en werkklimaat behouden. In het kader van klimaatbestendigheid is het onder andere van belang dat ingespeeld wordt op het voorkomen van wateroverlast en van hittestress bij een toenemend aantal dagen met tropische hitte. De bodemdaling in de veengebieden, die onder meer leidt tot toenemende kosten en verslechtering van de kwaliteit van het oppervlaktewater, moet wezenlijk afremmen. Herinrichting en innovaties in de landbouw kunnen hieraan bijdragen. Bij de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties kan rekening worden gehouden met de gevolgen van bodemdaling en waterrisico’s.

2.4 Voorgenomen ontwikkeling pijler vitale dorpen en steden     

Door de ontwikkeling van wonen en werken vooral in het bestaande stedelijke gebied te laten plaatsvinden, behouden we vitale dorpen en steden. Inzetten op deze ontwikkeling is nodig vanwege:

  • het belang van vitale steden voor het functioneren van de economie;
  • de bijdrage aan een beter draagvlak voor openbaar vervoer en daarmee aan de bereikbaarheid;
  • de bijdrage aan een beter draagvlak voor tal van voorzieningen (waaronder het culturele aanbod) die het wonen in de regio aantrekkelijk maken;
  • het voorkomen van extra ruimteclaims op het landelijk gebied;
  • de vraag naar binnenstedelijk wonen.

Conform de NV Utrecht-ambitie willen wij ten minste twee derde deel van de te bouwen woningen binnenstedelijk realiseren. Het gaat hierbij niet alleen om de grotere steden, maar alle kernen, ook de kleinere steden en dorpen. Deze ontwikkeling is alleen mogelijk als er tegelijk voldoende aandacht blijft voor de leefbaarheid en (ruimtelijke) kwaliteit van de stedelijke gebieden. En voor een recreatief aantrekkelijke en bereikbare kernrandzone. De ontwikkeling van het woningaanbod dient uiteraard te zijn afgestemd op de behoefte, zowel kwantitatief als kwalitatief. Bij de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties en transformaties is multimodaliteit voor ons een sturende factor.



De regionale economie moet qua ontwikkeling vooral zijn gericht op vitaliteit en innovatie, aansluitend bij de economische kracht van de regio (zorg-, kennis- en creatieve economie en duurzaamheidseconomie). Het aanbod aan vestigingsmilieus sluit hier bij aan. Bestaande bedrijventerreinen worden aantrekkelijk en duurzaam door herstructurering. Ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen kan uitsluitend in relatie met de herstructurering van bestaande terreinen en wordt op regionaal niveau afgestemd. In aansluiting op het Topsectorenbeleid van het Rijk willen wij experimenteerruimte bieden voor het realiseren van proeftuinen voor duurzame innovaties.



Er is een flink overschot aan vloeroppervlakte kantoren. Gezien de maatschappelijke ontwikkelingen zal dit voor een groot deel structureel zijn. Vermindering van het aanbod is daarom gewenst. Dit betekent niet dat nieuwe kantorenlocaties in het geheel niet noodzakelijk zijn: voor een goed functionerende economie is innovatief en kwalitatief hoogwaardig aanbod nodig, dat aansluit bij de vraag. Eventueel nieuw aanbod moet wel beperkt blijven tot enkele goed ontsloten locaties. Tegelijk moet worden ingezet op sanering van het aanbod aan kantoren, daar waar sprake is van een forse leegstand.



Het accent op de binnenstedelijke ontwikkelingen draagt bij aan de noodzakelijke verbetering van de bereikbaarheid. Het biedt goede kansen voor verbetering van de kwaliteit van het openbaar vervoer en het gebruik van de fiets. Uitbreiding van het tramsysteem in het stadsgewest Utrecht en optimalisering van Randstadspoor zijn gewenst.



De komende jaren wordt het Rijkswegennet in de provincie sterk verbeterd om de bereikbaarheid, ook op de langere termijn, te garanderen. Om de kwaliteit van de leefomgeving op een aantrekkelijk niveau te houden vraagt de inpassing van het aangepaste wegennet op enkele plaatsen extra aandacht. Wij voorzien niet in geheel nieuwe tracés voor provinciale- of snelwegen, wel kan er sprake zijn van omleggingen en het realiseren van noodzakelijke verbindingen.

Wij positioneren Utrecht als een regio die toekomstbestendig is en kennis en cultuur in het hart van haar ontwikkeling plaatst in een op creativiteit en innovatie geënte economie.



Ontwikkelingen in de provincie zijn veelal niet op zich zelf staand. Veel heeft relaties met ontwikkelingen in de aansluitende regio’s. Door goede samenwerking kunnen deze grensoverschrijdende invloeden de ontwikkelingen in beide regio’s versterken. Het niet benutten van deze samenwerkingskansen kan juist contraproductief zijn.

2.5 Voorgenomen ontwikkeling pijler landelijk gebied met kwaliteit     

Ontwikkeling van de kwaliteit van het landelijk gebied is gewenst omdat deze bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van de provincie. De behoefte aan een aantrekkelijk landelijk gebied wordt versterkt door de vraag naar een tegenhanger voor de grote binnenstedelijke opgave. Uiteraard is daarbij belangrijk dat stad en land goed met elkaar zijn verbonden.



De aantrekkelijkheid van het landschap wordt in belangrijke mate bepaald door de kernkwaliteiten. De door ons voorgestane ontwikkeling richt zich op behoud en versterking van de kernkwaliteiten. Deze kwaliteiten sluiten vaak aan bij de cultuurhistorie van het landschap. Wij willen de cultuurhistorische kwaliteiten van vooral de landgoederen en buitenplaatsen, het militaire erfgoed en het agrarisch cultuurlandschap behouden, versterken en beleefbaar maken.



Voor de ontwikkeling van een economisch vitale landbouw bieden wij ruimte, ook vanwege de rol die de landbouw heeft bij het in stand kunnen houden van het aantrekkelijke agrarische cultuurlandschap.

De landbouw is nog steeds de belangrijkste gebruiker van het landelijk gebied. Goede productieomstandigheden en innovatiekracht geven de landbouw het noodzakelijke blijvend economisch perspectief. Ook professionalisering van de landbouwverbreding, zoals door zorg-, en recreatief en toeristisch aanbod, natuur-beheer, het leveren van streekproducten en de productie van duurzame energie (w.o. het benutten van reststromen en productie van groene grondstoffen) dragen bij aan dit perspectief.



Wij hebben, onder andere op grond van Europees beleid, een verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de natuur. Biodiversiteit en beleefbare natuur dragen daarnaast ook bij aan het aantrekkelijke vestigingsklimaat van de provincie. Daarom willen wij inzetten op het verder ontwikkelen van een vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden. Verbetering van de wisselwerking tussen het bodem- en watersysteem, de natuur en het menselijk handelen, moet een kwaliteitsverbetering van de natuur opleveren.



Voor de kwaliteit van de natuur is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van belang. Enerzijds spannen wij ons in om de bestaande natuur te beheren en waar mogelijk te verbeteren. Anderzijds spannen we ons in voor de realisatie van nieuwe natuur. Hiertoe hebben we samen met maatschappelijke organisaties het Akkoord van Utrecht (9 juni 2011) opgesteld. Dit akkoord is een belangrijke pijler van ons natuurbeleid en voor de uitvoering ervan. De ruimtelijke aspecten van het akkoord zijn verankerd in deze structuurvisie.



In overeenstemming met het Akkoord van Utrecht zetten wij ons in om circa 1.500 ha nieuwe natuur te realiseren binnen de EHS. Het akkoord voorziet ook in een groene contour (3.000 ha): door andere partijen kan hier op vrijwillige basis natuur worden gerealiseerd, door de inzet van aanvullende arrangementen. Na realisatie zetten wij dit om in EHS. Zolang de nieuwe natuur hier nog niet is gerealiseerd bieden wij ruimte om het bestaande gebruik voort te zetten, maar voorkomen wij grootschalige ontwikkelingen die het hier realiseren van nieuwe natuur onmogelijk maken.



Zowel vanwege de toenemende vraag naar recreatie als het hebben van een tegenhanger van de toenemende verdichting in de dorpen en steden, zijn ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijetijdsbesteding gewenst. We willen samen met andere partijen voorzien in de toegenomen behoefte aan recreatiemogelijkheden op korte afstand van de woonomgeving. De eenheid tussen stad en ommelanden willen wij versterken. De ontwikkeling van herkenbare en beleefbare cultuurhistorie draagt ook bij aan het voorzien in de recreatiebehoefte, even als de mogelijkheid tot het ervaren van rust en stilte.

2.6 Visiekaart     

De door ons voorgestane ontwikkelingen zijn verbeeld op de visiekaart. Dit is een globale kaart, passend bij het abstractieniveau van de visie. De legenda-eenheden worden hierna toegelicht.









I.Stedelijk gebied

Op de visiekaart zijn de voor het stedelijk gebied belangrijkste ontwikkelingen in beeld gebracht. Het is geen limitatieve weergave. Voor het stedelijk gebied onderscheiden we op de visiekaart de volgende ontwikkelingen.



(Groot)stedelijk vestigingsmilieu

Van een grootstedelijk vestigingsmilieu is sprake in de centra van Utrecht en Amersfoort en bij realisering ook in Leidsche Rijn Centrum, terwijl op de langere termijn de A12 zone in dit opzicht potentie heeft. Juist de combinatie en verscheidenheid aan functies en hoogwaardige voorzieningen biedt kansen voor diverse soorten van bedrijvigheid. Een stedelijk vestigingsmilieu is aanwezig in de kleinere steden. Hier doet zich, op een lager schaalniveau, hetzelfde voor.



Campusmilieu

Het campusmilieu heeft Utrecht Science Park als centrum en bevat huidige of toekomstige “satellieten” in de nabijheid (Utrecht-centrum, Rijnsweerd, De Bilt, vm. RIVM-terrein, Amersfoort). Hier is sprake van een clustering van bedrijven en instellingen die gebruik maken van elkaars kennis en voorzieningen. Met FoodValley (Campusmilieu Wageningen), Delft en Leiden is er vooral op het gebied van life sciences en duurzaamheid een relatie, met Amsterdam en Hilversum ligt die relatie meer op het vlak van de creatieve industrie en de media. Ook het kennisinstituut van Nijenrode in Breukelen is van economisch belang voor met name de gemeente Stichtse Vecht, maar zeker ook daarbuiten. Al deze clusters maken direct of indirect onderdeel uit van de topsectoren waar het Rijk met betrekking tot de economische ontwikkeling prioriteit legt.



Relaties met andere regio’s

Als centraal in Nederland gelegen provincie zijn er relaties met alle omliggende gebieden. In economisch opzicht zijn vooral de relaties binnen de Noordvleugel van de Randstad (Amsterdam-Almere) en met Food Valley van belang.



Voorgenomen stedelijke ontwikkeling

Voor de PRS-periode gaan wij uit van een woningbouwprogramma van 68.000 woningen. Dit programma is gebaseerd op de Ontwikkelingsvisie NV Utrecht, de ruimtelijke mogelijkheden, de beschikbare plancapaciteit, de ambities van gemeenten en de gemiddelde woningproductie in de afgelopen jaren.

De meest omvangrijke locaties voor wonen (vanaf 1000 woningen) zijn op de visiekaart aangegeven. Daarbij maken we onderscheid tussen de binnenstedelijke opgave per gemeente en uitbreidingslocaties. De locaties zijn indicatief aangegeven.

Voor de in onze provincie gevestigde bedrijven zijn de belangrijkste werklocaties aangegeven. Deze locaties willen wij geschikt houden voor bedrijfsvestiging.



A12 zone

De A12 zone is een van de laatste potentiële grote transformatie- en verdichtingslocaties in de provincie voor na 2030. In het Verstedelijkingsperspectief A12 Centraal (mei 2011) is een kansrijk en waardevol wenkend perspectief beschreven: de stip op de horizon. Het gebied kan zich op de langere termijn ontwikkelen tot een multifunctioneel woonwerkgebied in het hart van een aaneengesloten metropolitane regio. Een gebied dat met de auto goed bereikbaar is, maar ook met tram en fiets. De zone kan daarmee substantieel bijdragen aan de economische kracht van de regio.

Voor de langere termijn is dit een realistisch perspectief, met veel flexibiliteit. In de periode van de Structuurvisie willen wij voorkomen dat dit ontwikkelperspectief verloren gaat, daarom willen wij ontwikkelingen die dit perspectief onmogelijk make zoveel mogelijk voorkomen. De aandacht gaat uit naar het oplossen van lokale knelpunten, waarbij lokale partijen aan zet zijn.



Verbinding Almere – Utrecht – Breda

De relatie met Almere is belangrijk. Dit wordt immers een stad met meer dan 300.000 inwoners. Een deel van de woningbouw in Almere draagt bij aan het verminderen van de druk op de Utrechtse woningmarkt. Om deze redenen is een goede verbinding tussen Utrecht (regio’s Utrecht en Amersfoort) en Almere gewenst, zowel per openbaar vervoer als per auto. De relaties op de as Utrecht-Almere zijn echter zwaarder en geven wij prioriteit.

Onder meer om de druk op de A27 te verminderen is ook de aanleg van de ontbrekende OV-schakel tussen Utrecht en Breda gewenst. Aanleg van een spoorverbinding Almere – Utrecht – Breda valt niet te verwachten in deze structuurvisieperiode. Ontwikkelingen die de aanleg van de railverbinding onmogelijk maken of ernstig belemmeren willen wij echter voorkomen. Zodra meer bekend is over het beoogde tracé zullen wij geen ruimtelijk onomkeerbare beslissingen nemen of toestaan die dit tracé belemmeren.



II.Landelijk gebied

De door ons voorgenomen ontwikkeling voor het landelijk gebied is op de visiekaart op gebiedsniveau aangeduid via koersen. Deze geven het hoofdaccent aan van de voorgestane ontwikkeling. Ze bepalen geen functies, maar schetsen een ontwikkelingsrichting voor een combinatie van functies. De grenzen van de koersen zijn signaleringsgrenzen waaraan gemeenten indien zij dit willen nader invulling kunnen geven. Het is gewenst dat de grotere ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan de koers. Voor het landelijk gebied onderscheiden we op de visiekaart de volgende ontwikkelingen:



Westelijk veenweidegebied en Eemland

Het Westelijk veenweidegebied (in het Groene Hart) en Eemland zijn overwegend open agrarische weidegebieden waarin de verschillende fasen van de ontginning helder leesbaar zijn, met patronen en structuren die door de eeuwen heen nagenoeg ongewijzigd zijn gebleven. Grote delen ervan zijn daarom cultuurhistorisch waardevol. Net zoals overal in het landelijk gebied van de provincie wordt ook hier gewoond en gewerkt. Toch stralen deze gebieden rust en ruimte uit. Ze lenen zich daarom vooral voor rustige vormen van recreatie, zoals wandelen, fietsen, kanoën en toervaren. Dankzij de openheid en hoge waterpeilen zijn delen van deze gebieden in trek bij weidevogels. De kracht voor de natuur ligt verder vooral besloten in de rijkdom aan water, moerasgebieden en natte graslanden. In het gebied liggen daarom belangrijke toekomstige natuurgebieden uit het Akkoord van Utrecht.

Van oudsher kennen de zones langs de Vecht en de Oude Rijn en, in mindere mate, de Hollandse IJssel een grotere dynamiek dan de aangrenzende veenweidegebieden. De buitenplaatszones langs de Vecht zijn cultuurhistorisch van bijzondere waarde. Wij bieden ruimte voor ontwikkeling om deze waarde in stand te houden. De rivieren en hun oevers vormen de oudste transport- en vestigingsassen van het Groene Hart. De Vecht en de Oude Rijn worden nu geflankeerd door moderne transportassen: de spoorlijnen, snelwegen en het Amsterdam-Rijnkanaal. De zones langs de rivieren bieden ruimte voor een breed scala van functies.

In de kracht van de veenweidegebieden schuilt ook de kwetsbaarheid. Ze zijn dooraderd met een netwerk van smalle wegen, boerderijenlinten, kades en weteringen. Extra zorg is nodig voor het behoud van de landschappelijke karakteristiek en de cultuurhistorische waarden. Dit zijn de gebieden bij uitstek waar we er alert op moeten zijn dat de juiste ontwikkelingen met de juiste maat en schaal op de juiste plek landen. Voor ontwikkelingen die die maat en schaal te boven gaan is hier geen plaats.

Er zijn twee belangrijke uitdagingen in de veenweidengebieden: het bieden van ruimte voor de ontwikkeling van de melkveehouderij, inclusief schaalvergroting, en het substantieel afremmen van de bodemdaling.



Heuvelrug en de Vinkeveense Plassen

De Heuvelrug, het op één na grootste bosgebied van Nederland, biedt meer dan bos. Het is van belang voor onze drinkwatervoorziening. Het kent veel, deels verborgen historische lagen. Dankzij de natuurlijke, reliëfrijke omgeving zijn er door de eeuwen heen bijzondere woongebieden, zoals de Stichtse Lustwarande en de villaparken ontstaan. De natuur ontleent haar kracht niet alleen aan het bos, maar ook aan de heide, vennen en zandverstuivingen, de open plekken in dat bos. Dit alles maakt de Heuvelrug ook aantrekkelijk voor recreatie. Daarbij gaat het om meer dan wandelen en fietsen. Ook de dag- en verblijfsrecreatie zijn sinds jaar en dag van nature thuis op de Heuvelrug.

De Vinkeveense Plassen zijn de ‘blauwe’ pendant van de Heuvelrug. Hier vinden we – met uitzondering van het beschermde natuurgebied Botshol – een mix van (recreatief) wonen op zuwen, kaden en legakkers, jachthavens en andere recreatieve voorzieningen. Het vormt – samen met de Noord Hollandse Loosdrechtse Plassen – hét waterrecreatiegebied van de Noordvleugel. Het gebied is, net zoals de Heuvelrug, ook van belang voor de natuur. Het grootste gedeelte van de Heuvelrug en van de Vinkeveense Plassen maakt daarom deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur.

In beide gebieden zijn natuur en recreatie bij elkaar gebaat. Maar een te grote druk van de recreatie leidt tot verliezen voor de natuur. Andersom krijgen exploitanten van recreatieterreinen en jachthavens te weinig kans om de voor hun economisch perspectief noodzakelijke kwalitatieve verbeteringsslagen te maken. Het feit dat hun terreinen in de Ecologische Hoofdstructuur liggen, kan in sommige gevallen een blokkade vormen. Daarom zoeken wij in ons beleid een nieuw evenwicht tussen beide functies, vooral door het onderscheid te bevorderen tussen rustige en meer intensief gebruikte zones. Ook bieden wij ruimte voor ontwikkeling om de waarden van de landgoederen binnen de Stichtse Lustwarande in stand te houden.



Kromme Rijngebied

In het Kromme Rijngebied voert de landbouw de boventoon. Veeteelt en fruitteelt wisselen elkaar hier af. Maar het Kromme Rijngebied is ook één van de archeologisch meest rijke gebieden van de provincie. Onder het hedendaagse agrarische landschap gaan veel oudere werelden schuil, waaronder die van de Romeinse tijd met de Limes als belangrijkste structuur. Op het Eiland van Schalkwijk is de Nieuwe Hollandse Waterlinie vernuftig geprojecteerd op en ingebed in het agrarisch landschap. Hier ligt het meest gave ensemble van de linie.

Ons beleid voor het Kromme Rijngebied gebied staat vooral in het teken van het versterken van de landbouwstructuur. Ook willen wij de (latente) cultuurhistorische potenties van het gebied beter benutten en het daarmee nog aantrekkelijker maken voor recreatie en toerisme.



Langbroek en oostrand Noorderpark

Door de vele landgoederen gaan landbouw en natuur in het gebied van Langbroek en aan de oostkant van het Noorderpark zij aan zij. Het kwelwater uit de Heuvelrug dat hier aan het oppervlak komt maakt de gebieden extra waardevol voor de natuur. Het gebied van Langbroek kent bovendien een in Nederland unieke combinatie van buitenplaatsen en landgoederen met bijbehorende bossen en bosschages, binnen de context van een middeleeuwse cope-ontginning. Door het afwisselend coulisselandschap zijn beide gebieden in trek bij de recreant. Er wordt veel gefietst en gewandeld. Al met al zijn dit de twee gebieden in de provincie waar landbouw, natuur, cultuurhistorie en recreatie het meest hecht met elkaar zijn verweven.

De belangrijkste opgave in ons beleid voor de twee gebieden is het vinden van een goede balans tussen de vier functies. Extra aandacht is nodig voor de economische draagkracht van de landgoederen. Ook daarbij is het zoeken naar de balans, zeker bij landgoederen die in de Ecologische Hoofdstructuur liggen. Wij koersen vooral op het beter benutten van de recreatieve potenties van de landgoederen. Voorwaarde voor het bieden van extra planologische ruimte is dat die potenties worden versterkt, net als de cultuurhistorische en groene kwaliteiten van het gebied.



Geledingszones

De geledingszones in de stadsgewesten Utrecht en Amersfoort zorgen ervoor dat de kernen niet aan elkaar groeien. Daarnaast vormen ze de recreatieve en ecologische schakels tussen de grote steden en de kernen daaromheen met het buitengebied. Veel geledingszones kennen nu al een prachtige mix van functies en kwaliteiten: landbouwgronden, landgoederen zoals Amelisweerd en Coelhorst, forten en liniestructuren, en recent gerealiseerde natuur- en recreatiegebieden. Voorbeelden van dat laatste zijn Nieuw Wulven en Wielrevelt in het stadsgewest Utrecht, en de Schammer en Bloeidaal bij Amersfoort.

In een aantal geledingszones in het stadsgewest Utrecht moeten nog groene componenten aan de mix worden toegevoegd. Daarbij gaat het voornamelijk om voorzieningen voor de recreatie. De plannen daarvoor liggen klaar. Nu er weinig overheidsgeld meer is voor aankoop, inrichting en beheer willen wij in ons beleid, samen met onze gebiedspartners, onderzoeken of er andere mogelijkheden zijn om deze plannen te realiseren en om het beheer te financieren.

Het recreatief functioneren van de geledingszones valt of staat bij goede verbindingen tussen stad en land voor wandelaars en fietsers. Samen met onze partners zetten wij ons in om daar waar zich kansen voordoen deze stad-landverbindingen te verbeteren, bijvoorbeeld bij de planstudies Ring Utrecht en Knooppunt Hoevelaken.



De Vallei

De Vallei is een intrigerende puzzel van agrarische bedrijven, landgoederen en een fijnmazig netwerk van wegen, binnen de natuurlijke context van een stelsel van beken. Lang heeft het microreliëf de (gemengde) agrarische bedrijfsvoering bepaald. Vandaag de dag kent het gebied naast grondgebonden landbouw veel intensieve veehouderij. Bij Leusden en Overberg en in het Binnenveld toont de Vallei zich anders. Hier heeft de inrichting van het gebied een ratio die terug voert op het collectief ontginnen en winnen van veen. De belangrijkste ‘verscholen’ structuren zijn de Grebbelinie en het systeem van gegraven griften, dat deels de grondslag vormt van het latere Valleikanaal. In grote delen van de Vallei is het ooit hechte groene netwerk van houtkades en –wallen en bosschages sterk geërodeerd.

In de Vallei is het de uitdaging om op lokaal niveau nieuwe puzzelstukjes toe te voegen die de functionaliteit én de kwaliteit van het gebied versterken. Dat is een kwestie van maatwerk: vrijkomende agrarische gronden komen zoveel mogelijk ten goede aan grondgebonden bedrijven; vrijkomende agrarische bedrijfspercelen krijgen een passende nieuwe functie en een kwalitatief hoogwaardige inrichting; gebruik makend van rood-voor-groenarrangementen worden erven en bossen weer verknoopt op een manier die wezenlijk bijdraagt aan het weer meer robuust maken van het groene netwerk. Wij willen daarbij lessen trekken uit de soms minder geslaagde experimenten uit het recente verleden. Wij willen, samen met de grondeigenaren, op zoek naar constructies die fungeren als iconen voor de toekomst van de Vallei.



Het gebied van de Nederrijn / Lek

Waterveiligheid staat aan de basis van ons beleid voor het gebied van de Lek/Nederrijn. Samen met onze partners van Rijk, waterschap en gemeenten werken wij daarom aan het project Ruimte voor de Rivier. Dat project moet zorgen voor toekomstbestendige dijken en voldoende bewegingsruimte voor het wassende water.

De uiterwaarden bieden veel ruimte voor de natuur. Grote delen ervan liggen in de Ecologische Hoofdstructuur. Sommige uiterwaarden hebben een Natura 2000 status. Een aantal plekken is specifiek ingericht voor de (dag)recreatie. Daardoor zijn de contrasten tussen beide functies soms groot. Langs de hele rivier zoeken wij naar kansen voor een meer 'vloeiend' verbond tussen natuur en recreatie, passend bij het landschap van de rivier. Dat dat alleen kan binnen de condities van waterveiligheid en van de Ecologische Hoofdstructuur staat buiten kijf. Meerwaarde voor beide functies zoeken wij vooral in kleinschalige ingrepen.

3 Sturing     

3.1 De provinciale rol     

Wij richten ons beleid op de door ons voorgenomen ontwikkelingen (zie hoofdstuk 2). Met ons ruimtelijk beleid willen we er aan bijdragen dat onze provincie aantrekkelijk blijft, ook voor de komende generaties. De aantrekkelijke uitgangspositie van de provincie biedt veel kansen voor een hoogwaardige ontwikkeling, maar leidt tegelijk tot concurrentie om de beschikbare ruimte. Door de gunstige uitgangssituatie lijkt het alsof de gewenste ontwikkeling van de provincie “vanzelf” gaat. Het lijkt alsof we niets hoeven te doen. Maar dat is schijn. Zonder sturing zal onze kracht namelijk onze zwakte worden. Daarom is sturing via het ruimtelijk beleid beslist noodzakelijk.



Als regio staan we voor omvangrijke ruimtelijke vraagstukken. De complexiteit van en de samenhang tussen de vraagstukken is groot. Een integrale aanpak, vaak via transformatie of transitie, zal noodzakelijk zijn. Onder deze omstandigheden heeft een aanpak door één partij vaak weinig kans effectief te zijn. We zullen met elkaar, overheden, maatschappelijke organisaties, inwoners, bedrijven en kennisinstellingen, oplossingen moeten realiseren.



In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk aangegeven wat de rol is van de provincie in de ruimtelijke ordening:

De provincie heeft een sterke positie op het domein van de ruimtelijke ontwikkeling en de fysieke omgeving (‘omgevingsbeleid’). Daar liggen haar kerntaken en is ze wettelijk bevoegd. De provincies spelen, met inachtneming van de taken van (samenwerkende) gemeenten, op het (inter)regionale niveau een sectoroverstijgende en verbindende rol. De provincie fungeert als gebiedsregisseur door het ontwikkelen van integrale ontwikkelingsvisies, het afwegen of afstemmen van belangen en het bewaken en bevorderen van complementariteit tussen steden en tussen regio’s binnen de provincie. De provincie heeft tevens een actieve rol bij de oplossing van bestuurlijke en financiële knelpunten van gemeenten. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal ligt ook bij de provincies.

Dit vormt voor ons een belangrijke basis voor onze rolinvulling in het fysieke domein.



Bij het concretiseren van de rol staat de ruimtelijke opgave voorop: de vraag wat er moet gebeuren. De vraag wie hierbij welke rol vervult is daarvan een afgeleide. Telkens zal bekeken moeten worden welke partijen een bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van een vraagstuk en welke rol daarbij vervuld kan worden. Elkaar aanvullen is daarbij belangrijk. Alleen dan wordt optimaal gebruik gemaakt van kennis, ervaring en creativiteit. Het gaat om een samenhangende aanpak, waarin ieder zijn toegevoegde waarde levert, en om het verzinnen van soms onorthodoxe of innovatieve oplossingen. Durf en daadkracht zijn nodig.

In onze sturingsfilosofie staat het bereiken van de doelen voorop. De rol die de provincie daarbij heeft is daaraan ondergeschikt. Vanuit de basisgedachte: ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, of meer concreet ‘lokaal wat kan, regionaal wat moet’ kiezen wij er voor om het accent te verleggen van toetsing naar ontwikkeling. Wij beperken ons daarbij tot de vraagstukken waarbij we het verschil kunnen maken. Daarmee wordt ook teveel versnippering van beleidsaandacht en te weinig prioritering voorkomen.



In deze structuurvisie gaan we expliciet in op de uitvoering. Wij onderscheiden hierbij de volgende rollen voor de provincie:

  • Participeren: regisseur, coördinator, ontwikkelaar, deelnemer; bijvoorbeeld via gebiedsontwikkeling zoals in het programma Hart van de Heuvelrug en onze rol in NV Utrecht;
  • Stimuleren: facilitator, aanleveren van expertise en capaciteit, subsidies, overleg en informeren;
  • Reguleren: kaderstellend, toetsend; bijvoorbeeld via ruimtelijke verordening of provinciaal inpassingsplan.

Deze rollen hoeven elkaar niet uit te sluiten, ze kunnen bij een onderwerp ook gelijktijdig vervuld worden. In de hoofdstukken 4 t/m 6 is per beleidsthema in een realisatiematrix aangegeven welke rollen wij willen inzetten en ook hoe wij de rol gaan invullen. Het doelmatig en tijdig halen van het gewenste ruimtelijke resultaat, bepaalt voor ons de voorkeur voor een rol. Maar de rol moet ook passen binnen de samenwerkingsvorm met partners, waarbij iedere partner de verantwoordelijkheid neemt die het best bij de situatie past, en waarbij het totaal van de rollen dekkend is voor het beoogde resultaat.



De regulerende rol vraagt nadere toelichting. Wij nemen regels in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), primair op om duidelijk te maken wat wij op bestemmingsplanniveau nodig achten om het provinciaal belang te borgen. De PRV is voor ons niet een instrument waarmee wij de vroegere toetsende werkwijze gaan herintroduceren. De invulling van de regulerende rol gaat altijd gepaard met een stimulerende rol: in de vorm van overleg aan de voorkant; overleg op basis van vertrouwen en zoveel mogelijk op beleidsmatig niveau over de gewenste ontwikkeling of consolidatie van een gebied. Juist daar liggen de mogelijkheden voor ontwikkelingsplanologie, oftewel daadwerkelijk bijdragen aan meer ruimtelijke kwaliteit en concretiseren van ‘lokaal wat kan, provinciaal wat moet’. De doelen staan daarbij voorop; de regels worden ingezet ter ondersteuning daarvan.



Ten aanzien van de PRV zijn wij ons bewust van het spanningsveld tussen het bieden van duidelijkheid enerzijds en gemeentelijke afwegingsruimte anderzijds. In de PRV bieden wij in zoveel mogelijk gevallen afwegingsruimte voor de gemeenten. Wij verwachten daarbij dat de gemeenten de keuzes helder onderbouwen.

In het kader van de zoektocht naar de rolverdeling tussen overheden gaan we experimenteren met een specifieke, ‘vrijere’, regulering voor de gebiedsontwikkeling Eiland van Schalkwijk. Omdat rolverdeling tussen de overheden nog een zoektocht is, zullen wij verder bij onze periodieke herijking van de PRS en PRV ook de doelmatigheid van de PRV evalueren.



In de PRS geven wij verder ten aanzien van diverse aspecten aan dat wij ‘aandacht vragen’, ‘vragen rekening te houden met’ en vergelijkbare formuleringen. Wij vertrouwen er op dat de gemeenten hieraan invulling geven en dat ze in het overleg de betreffende aspecten aan de orde laten komen. Als een gemeente onverhoopt toch geen aandacht aan een dergelijk aspect besteedt en dit het provinciaal belang schaadt, dan zullen wij dit aan de orde stellen in bestuurlijk overleg. De mogelijkheid om in een uiterste situatie een aanwijzing te geven, blijft beperkt tot de aspecten waarvan in de PRV is opgenomen dat daaraan in het ruimtelijk plan aandacht besteed moet worden.



Deze sturingsfilosofie vraagt een andere vorm van overleg met de gemeenten, één die proactief is en gericht op samenwerking. Niet de procedure van individuele bestemmingsplanprocedures moeten de agenda van het overleg met de gemeente bepalen, maar de generieke ruimtelijke opgaven binnen de gemeente. Wij willen daarom per gemeente die ruimtelijke opgaven vanuit provinciaal perspectief in kaart brengen en deze met de gemeenten bespreken. Wij verwachten dat ook de gemeenten die ruimtelijke opgaven hebben geïnventariseerd, bezien vanuit hun belangen. Dit gesprek moet leiden tot een gemeenschappelijke ruimtelijke agenda met elke gemeente. Die agenda vormt dan de leidraad voor het regelmatige, reguliere overleg met de gemeente. In hoofdstuk 7 gaan wij nader op deze overlegvorm in.

3.2 Provinciaal belang     

Het reguleringsinstrumentarium dat de Wet ruimtelijke ordening biedt, kunnen wij alleen inzetten voor het provinciaal belang. Het gaat hierbij om de volgende instrumenten:

  • de provinciale ruimtelijke verordening;

  • de proactieve en de reactieve aanwijzing;

  • het inpassingsplan.

Willen wij deze instrumenten kunnen inzetten voor het realiseren van onze beleidsdoelen, dan moeten we deze beleidsaspecten aanmerken als provinciaal belang. Het aanmerken als provinciaal belang betekent niet dat wij voor elke ruimtelijke ontwikkeling die daarop betrekking heeft zonder meer het wettelijke instrumentarium gaan inzetten. Wij zien de wettelijke bevoegdheid tot het geven van aanwijzingen vooral als een vangnet, als uiterste middel, om waar dit echt onvermijdelijk is, ontwikkelingen die de provinciale belangen zouden schaden te kunnen sturen. Om als vangnet te kunnen functioneren, en om in een uiterste situatie een aanwijzing te kunnen geven is het echter wel noodzakelijk ruimtelijke belangen als provinciaal aan te merken (en te reguleren in de PRV). De doelen staan daarbij voorop; de regels worden ingezet ter ondersteuning daarvan.

Provinciaal belang moet ook niet verward worden met prioriteit. Het vastleggen van wat wordt begrepen onder provinciaal belang vloeit voort uit de eisen die de Wro stelt; de prioriteiten die we daarbinnen stellen worden ingegeven door de urgentie van opgaven en de mate waarin wordt bijgedragen aan de kwaliteit van de Utrechtse leefomgeving. In paragraaf 2.2 hebben we toegelicht dat onze prioritaire keuzes zijn:

  • inzetten op binnenstedelijke ontwikkeling;
  • versterken van de kwaliteit van het landelijk gebied.

Wij merken het volgende aan als provinciaal belang.



Waarom wij het provinciaal belang vinden lichten wij hier kort toe.



Integrale en gemeentegrensoverschrijdende gebiedsontwikkelingsprojecten die bijdragen aan bovengenoemde belangen kunnen wij ook als provinciaal belang aanmerken. Als voorbeeld noemen wij het programma Hart van de Heuvelrug en de herinrichting van Vliegbasis Soesterberg.



Met onderwerpen die niet als provinciaal belang zijn aangemerkt zullen wij ons via het ruimtelijk spoor niet (meer) bezighouden. Niet in regels en niet in investeringen vanuit ruimtelijke budgetten. Ook niet als partijen daarom verzoeken. De mogelijkheid tot sectorale inzet door de provincie blijft nog wel aanwezig.

3.3 Van toetsingsplanologie naar ontwikkelingsplanologie     

Wij willen invulling geven aan de filosofie: lokaal wat kan, regionaal wat moet. Ook willen wij de flexibiliteit van ons beleid vergroten, de administratieve lasten verminderen, de transparantie vergroten en de proceduretijd verkorten. Dit geven wij vorm door in veel mindere mate een toetsende rol te gaan vervullen. Ons accent verleggen wij naar de ontwikkeling.

De omslag van toetsings- naar ontwikkelingsplanologie kan niet kortweg vertaald worden in minder regels. Ook ontwikkelingsplanologie vraagt regulering. Maar wel andersoortige regels: minder kwantitatieve normering en juist meer kwalitatieve randvoorwaarden waaronder ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Dit krijgt concreet vorm in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV).

Wij kiezen er daarbij ook voor om in de PRV niet meer het ontheffingsinstrumentarium op te nemen. Hiervoor in de plaats bieden wij in de PRV ruimte voor ontwikkelingen (lokaal), mits de daarvoor opgenomen randvoorwaarden in acht worden genomen (regionaal). Als aan de randvoorwaarden wordt voldaan zijn de ontwikkelingen mogelijk zonder formele betrokkenheid van de provincie.

Bij ontwikkelingsplanologie gaat het ook om de invulling van de rollen van de overheid. Bij de rol van de provincie gaat het vooral om het niet meer toetsen achteraf maar om betrokkenheid in het voortraject.



Ook zijn wij kritisch ten aanzien van wat wij reguleren via de PRV. Waar mogelijk volstaan wij met het via structuurvisie aandacht vragen bij gemeenten voor bepaalde belangen. Wij betrekken deze onderwerpen bij ons overleg met de gemeenten over de lokale ruimtelijke ontwikkelingen en plannen. Waar deze onderwerpen zijn aangemerkt als provinciaal belang hebben wij in het uiterste geval de mogelijkheid om het wettelijk instrumentarium toe te passen om onaanvaardbare ontwikkelingen te voorkomen.

3.4 Ruimtelijke kwaliteit     

Ruimtelijke kwaliteit heeft een centrale plek in ons ruimtelijk beleid. Zoals aangegeven verschilt onze rol en bemoeienis met de ruimtelijke kwaliteit per gebied. De (ruimtelijke) kwaliteit van het stedelijk gebied vinden we belangrijk, maar is een primaire verantwoordelijkheid van de gemeente (zie verder 5.1.). De kwaliteit van de kernrandzone kan naar onze mening op veel plaatsen verbeteren. Wij willen gemeenten stimuleren om met een goede integrale visie voor de kernrandzones te komen, zij beschikken immers over de meeste kennis op lokaal niveau. Ook zijn de gemeenten primair verantwoordelijk voor de integrale afweging van belangen. De integrale visie kan worden benut bij het beoordelen van op kwaliteitsverbetering gerichte ontwikkelingen (zie verder 5.5). In het landelijk gebied is kwaliteitsverbetering ook een belangrijke opgave, waaronder de gewenste natuurontwikkeling in de groene contour.

In ons beleid voor zowel de kernrandzone als het landelijk gebied stimuleren wij de gewenste kwaliteits-verbetering vooral door inzet van het ontwikkelingsplanologisch instrumentarium: om de gewenste ontwikkeling te realiseren zijn rood-voor-groenarrangementen mogelijk. We kiezen er voor om het evenwicht tussen de kwaliteitstoename en de rode ontwikkelingen zo min mogelijk in kwantitatieve zin te reguleren. Hiermee bevorderen we maatwerk en creativiteit. Dit maakt het wel noodzakelijk om toe te lichten waar het om gaat bij kwaliteit, wat onder ruimtelijke kwaliteit wordt verstaan. Daarvoor geven wij hierna handreikingen.



Ruimtelijke kwaliteit is een dynamisch begrip, dat van betekenis is bij het zo goed mogelijk afstemmen van een bestaande situatie en een nieuwe ontwikkeling. Ruimtelijke kwaliteit heeft daarmee betrekking op zowel het behoud van het bestaande (het goede behouden) als het creëren van nieuwe kwaliteit (kwaliteitsverbetering).

Wat onder ruimtelijke kwaliteit kan worden verstaan verschilt per situatie. Daarom is het niet mogelijk om het begrip ruimtelijke kwaliteit geheel vast te leggen in definities. Wel kunnen we aangeven waar het voor de provincie om gaat bij ruimtelijke kwaliteit. Toepassen van de lagenbenadering vormt een goede basis voor ruimtelijk kwalitatief ontwikkelen. Wij vinden bij ruimtelijke kwaliteit de volgende thema’s belangrijk:

  • behouden van bestaande kwaliteiten en het versterken ervan. Dit geldt zowel op het schaalniveau van de gebiedskenmerken als op dat van samenhangende ensembles, bijvoorbeeld landgoederenzones, linies en historische stads- en dorpsgezichten als ook de diversiteit van bebouwing en functies in het stedelijk gebied;
  • samenhang en continuïteit herstellen, ontbrekende schakels toevoegen, versnipperde onderdelen samenvoegen. Dit geldt bijvoorbeeld voor het herstellen van landschappelijke samenhang in tussen gebieden en het verbinden van natuurgebieden en het creëren van goede stad-landverbindingen;
  • diversiteit vergroten. Dit geldt bijvoorbeeld de functiemenging in het stedelijk gebied, woningdifferentiatie en het recreatieaanbod en de natuurgebieden
  • robuustheid vergroten. De kwaliteit van recreatievoorzieningen en van natuurgebieden kan toenemen door de robuustheid te vergroten;
  • beleefbaar en toegankelijk maken. Mooie wijken en landschappen en cultuurhistorische objecten winnen aan waarde als ze te bewonderen zijn.

Volgens de gebruikelijke omschrijving heeft ruimtelijke kwaliteit te maken met de begrippen toekomstwaarde, belevingswaarde en gebruikswaarde. In onderstaande matrix zijn aspecten die daarbij een rol kunnen spelen aangegeven voor achtereenvolgens het stedelijk gebied, de kernrandzones en het landelijk gebied. Het is een niet-limitatieve opsomming, bedoeld als inspiratiebron en niet als uitputtende of voorschrijvende lijst. De voorbeelden reiken ook verder dan wat via het ruimtelijk instrumentarium geregeld kan worden.







Ruimtelijke kwaliteit



4 Een duurzame leefomgeving     

Dit hoofdstuk bevat het beleid voor de provinciale belangen uit de pijler duurzame leefomgeving.

4.1 Het bodem- en watersysteem     

Het bodem- en watersysteem vormt een belangrijke basis voor het duurzaam functioneren van het landelijk en stedelijk gebied. Dit systeem is kwetsbaar voor overstromingen, wateroverlast en watertekort. We stimuleren met ons beleid dat bij ontwikkelingen rekening gehouden wordt met kwaliteiten en kwetsbaarheden. De kwetsbaarheden kunnen versterkt worden door klimaatverandering. Hier lopen onderzoeken naar, zoals de diverse nationale Deltaprogramma’s en onderzoeken naar de kwetsbaarheid van de huidige waterwinlocaties (zowel grondwaterwinning, als oppervlaktewaterwinning) en de toekomstige behoefte aan waterwinlocaties. Wij volgen ze, dragen eraan bij en passen er, indien nodig, ons ruimtelijk beleid en de inzet van instrumenten op aan. De waterbeheerders zijn bij de realisatie van het bodem- en waterbeleid een belangrijke partner.



Voor het waterbeleid beschikken wij, naast deze PRS, ook over het Provinciaal Waterplan 2010-2015. Dit plan is te benaderen via www.provincie-utrecht.nl/onderwerpen/alle-onderwerpen/waterplan/waterplan.

4.1.1 Duurzaam bodemgebruik     

Beleid

Wij vragen aandacht voor optimaal en duurzaam gebruik van de ondergrond. Functies worden zoveel mogelijk gepland op een geschikte bodem. Als na integrale afweging een functie wordt ontwikkeld die risico’s oplevert, dan vragen wij de benodigde voorzorgsmaatregelen te nemen om problemen te voorkomen. Wij stellen een thematische structuurvisie voor de ondergrond op. Deze heeft tot doel de ondergrond te beschermen en duurzame ontwikkelingen boven en onder de grond te faciliteren. De reikwijdte van deze structuurvisie en de rolinvulling van de betrokkenen worden gezamenlijk bepaald.



Toelichting

Elk type bodem heeft zijn eigen kwaliteiten. Deze hebben een natuurlijke oorsprong of ze zijn in de loop van de tijd door menselijke activiteiten ontstaan. Wij hanteren de lagenbenadering waarin ruimtelijke ontwikkelingen ontworpen worden vanaf de basis, het bodem- en watersysteem. Gebruiksfuncties en het bodem- en watersysteem hebben invloed op elkaar. Ook kunnen ondergrondse gebruiksfuncties elkaar beïnvloeden. Vooral in het stedelijk gebied komt dit vaak voor. De nadruk op binnenstedelijk bouwen kan dit versterken. We vinden het belangrijk dat de potentie van de ondergrond optimaal en duurzaam wordt gebruikt. Dit is te realiseren door hierop te anticiperen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Daarom stellen we vóór 2015 een thematische 'Structuurvisie voor de ondergrond' op.



Realisatie

Provinciaal belang

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie

Provinciale rol

Stimuleren, participeren

Stimuleren

  • Wij vragen bij gemeenten aandacht voor optimaal en duurzaam gebruik van ondergrond. Om dit te faciliteren beschikken wij over een kaart met daarop de draagkracht van de bodem voor bouwwerken.
  • Als na integrale afweging op een bodem een functie wordt ontwikkeld die risico’s oplevert, dan vragen wij bij gemeenten aandacht voor de benodigde voorzorgsmaatregelen.

Participeren

  • Vóór 2015 een thematische 'Structuurvisie voor de ondergrond' opstellen. Reikwijdte en rolinvulling wordt samen met andere partijen bepaald.

4.1.2 Bodemdalingsgevoelig gebied     

4.1.2.1 Veengebied gevoelig voor bodemdaling     

Beleid

De veenbodems in onze provincie vragen extra beleidsaandacht, omdat ze gevoelig zijn voor bodemdaling. Onze lange termijn doelstelling voor de bodemdalingsgevoelige gronden is: met ons ruimtelijk beleid de gevolgen van daling van het maaiveld beperken, zodat er een robuust en klimaatbestendig bodem- en watersysteem bestaat tegen aanvaardbare maatschappe¬lijke kosten. Daarbij houden we rekening met de (landschappelijke) kernkwaliteiten van het gebied en met een economisch vitaal platteland.

In de landbouwgebieden met veengronden die kwetsbaar zijn voor oxidatie bij bodembewerking, sluiten wij bodembewerkingen die tot gevolg hebben dat veen aan de oppervlakte wordt gebracht uit. Het scheuren voor graslandverbetering is wel toegestaan.

Wij zien bij voorkeur geen nieuwe bouwlocaties in veengebieden. Mocht bouwen toch nodig zijn, dan is het in deze gebieden extra belangrijk rekening te houden met de eisen die de eigenschappen van het bodem- en watersysteem ter plaatse stellen. Wij vragen gemeenten hierover vroegtijdig met ons in overleg te treden.



Toelichting

De provincie Utrecht heeft een aanzienlijk areaal veenbodem. Afhankelijk van het aandeel veen of klei in de bodem daalt het maaiveld met een bepaalde snelheid. Ook wateronttrekking, grondwaterpeil, verbranding van veen en druk van buitenaf beïnvloeden de snelheid van bodemdaling. Sommige delen van het landschap dalen daarentegen bijna niet. Ook deze ongelijke maaivelddaling kan problemen veroorzaken voor het bodem- en watersysteem. Knelpunten zijn versnippering van het watersysteem, slechte waterkwaliteit (droge perioden), wateroverlast (natte perioden) en verzilting door zoute kwel uit de ondergrond (diepe droogmakerijen). Doordat deze knelpunten in de loop der tijd versterken, wordt de waterhuishouding in de veengebieden slechter beheersbaar en kostbaarder. Ook kunnen er meer verzakkingen van gebouwen en wegen optreden en kunnen de gevolgen bij overstromingen groter worden.



Wij werken aan het beperken van bodemdaling en een robuuster watersysteem via een gebiedsgerichte aanpak in grotere eenheden (polders, meerdere peilvakken) en met een mix aan maatregelen. Hiermee willen we ook een duurzamer en meer vitale landbouw en een robuustere natuur bereiken. Omdat niet alle gebieden tegelijk aangepakt kunnen worden, is in de Voorloper Groene Hart 2009-2020 (februari 2009) de aanpak geprioriteerd op basis van de complexiteit van de opgaven. In de prioritaire veengebieden, Groot Wilnis Vinkeveen, Zegveld Noord en Maarssenveen/Westbroek, lopen gebiedsprocessen, zijn ze in voorbereiding of moeten ze nog starten. De gebiedsprocessen lopen in principe tot 2015. De oplossingen die worden bedacht en de ervaringen die worden opgedaan worden later naar een groter gebied vertaald worden. Het is gewenst dat bestemmingsplannen de gebiedsontwikkelingen ondersteunen. Voor de langere termijn werken we met gebiedspartners en andere overheden aan een duurzame benadering van het omgaan met veengebieden.



Bij bouwen (woningen, bedrijven en infrastructuur) in veengebieden dient rekening te worden gehouden met extra oxidatie en inklinking van het veen. Dat betekent dat per locatie moet worden gekeken op welke manier kan worden gebouwd, afhankelijk van de eigenschappen van het bodem- en watersysteem. Wij zijn terughoudend met het aanwijzen van nieuwe locaties voor woningbouw of bedrijven in veengebieden.



Realisatie

Provinciaal belang

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie

Provinciale rol

Reguleren, stimuleren, participeren

Reguleren (PRV)

Gemeenten nemen voor veengebieden die kwetsbaar zijn voor oxidatie in hun bestemmingsplannen een verbod voor het uitvoeren van bodembewerkingen op. Het scheuren voor graslandverbetering is wel toegestaan (artikel Bodemdaling veengebied).

Stimuleren

Wij zien bij voorkeur geen nieuwe bouwlocaties in veengebieden. Indien er toch sprake is van bouwen in veengebied, vragen wij gemeenten rekening te houden met de draagkracht van de bodem in de wijze van bouwen.

Inzicht krijgen in de houdbaarheid van onze veengebieden in de ontwikkeling van maaivelddaling in relatie tot maatschappelijke kosten en baten.

Participeren

Aanpak prioritaire veengebieden via het ‘Programma Westelijke Veenweiden’, opgenomen in de ‘Agenda Vitaal Platteland’.

4.1.2.2 Ter toelichting: Veengebied kwetsbaar voor oxidatie     

In de PRV hebben we regels opgenomen ten aanzien van de veengebieden die kwetsbaar zijn voor oxidatie bij bodembewerking. Ter verduidelijking zijn de gebieden waarvoor deze regel geldt op de PRS-kaart als toelichting opgenomen.

4.1.3 Beschermingszone drinkwaterwinning     

Beleid

Schoon grond- en oppervlaktewater is van belang voor een duurzame waterwinning. Wij beschermen daarom de gebieden rond waterwinningen voor drinkwater tegen verslechtering van de waterkwaliteit. Bestemmingen in deze gebieden mogen het waterwinbelang niet schaden. Wij vragen gemeenten om te voorkomen dat binnen deze beschermingszones ruimtelijke plannen een verslechtering van de waterkwaliteit veroorzaken.



Toelichting

Grondwater is voor inwoners van de provincie Utrecht de belangrijkste bron van drinkwater. In de provincie Utrecht zijn circa 30 grondwaterwinningen en twee oppervlaktewaterwinningen voor drinkwater aanwezig. Het oppervlaktewater wordt gewonnen voor levering aan andere provincies, met name Noord-Holland. Voor grondwaterwinningen zijn, om een duurzame waterwinning te waarborgen, afhankelijk van doel en risico, beschermingszones in de Provinciale Milieuverordening (PMV) vastgesteld: de waterwingebieden, de grondwaterbeschermingsgebieden, de boringsvrije zones en de 100 jaaraandachtsgebieden. De waterwingebieden, de grondwaterbeschermingsgebieden, de 100 jaaraandachtsgebieden en de beschermingszones drinkwaterwinning voor beide oppervlaktewaterwinningen worden ruimtelijk beschermd. Functiewijzigingen mogen in deze zones niet leiden tot een verslechtering van de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater voor de waterwinning. Indien nodig moeten maatregelen genomen worden om dit te voorkomen.



Realisatie

Provinciaal belang

Behoud van de strategische watervoorraden

Provinciale rol

Reguleren, stimuleren

Reguleren (PRV)

Gemeenten nemen in hun bestemmingsplan regels op ter bescherming van het waterwinbelang bij functiewijziging (artikel Beschermingszone drinkwaterwinning).

Stimuleren

  • Wij vragen gemeenten bij nieuwe ontwikkelingen aandacht voor grond- en oppervlaktewaterkwaliteit.
  • Opstellen handreiking “Omgaan met functiewijzigingen in de beschermingszones drinkwaterwinning en infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug”.
  • Meer informatie over gebieden waar beperkingen gelden voor boringen en toepassen van Warmte Koude Opslag (WKO) kan gevonden worden op de provinciale website.

4.1.4 Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug     

Beleid

Met het oog op de waterwinningen voor drinkwater en de kwelstromen naar omliggende natuurgebieden beschermen wij de grondwaterkwaliteit in het infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug. Wij vragen gemeenten om te voorkomen dat binnen dit gebied ruimtelijke plannen een verslechtering van de grondwaterkwaliteit veroorzaken.



Toelichting

De Utrechtse Heuvelrug is voor de provincie Utrecht een belangrijk gebied voor de aanvulling van grondwater. Deze grondwatervoorraad is van belang voor drinkwaterbereiding en voor de grondwaterafhankelijke natuur aan de flanken van de Utrechtse Heuvelrug. Ruimtelijke ontwikkelingen mogen daarom geen bedreiging vormen voor de grondwaterkwaliteit. Als op basis van een integrale afweging toch voor een functie wordt gekozen die risico’s met zich meebrengt voor de grondwaterkwaliteit, zijn maatregelen nodig om emissie naar het grondwater te voorkomen.

Realisatie

Provinciaal belang

Behoud van de strategische watervoorraden

Provinciale rol

Reguleren, stimuleren

Reguleren (PRV)

Gemeenten nemen in hun bestemmingsplan regels op ter bescherming van het infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug (artikel Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug).

Stimuleren

  • Wij vragen gemeenten bij nieuwe ontwikkelingen om aandacht voor de grondwaterkwaliteit in het infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug.
  • Opstellen handreiking “Omgaan met functiewijzigingen in de beschermingszones drinkwaterwinning en infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug”.

4.1.5 Waterbergingsgebied     

Beleid

Bij hevige regenval kan het afwateringssysteem onvoldoende zijn. In het grootste deel van de provincie is het voldoende om bij ruimtelijke ontwikkelingen hiermee rekening te houden. In delen van de Gelderse Vallei hebben wij hiervoor waterbergingsgebieden aangewezen. Ruimtelijke ontwikkelingen die plaatsvinden op basis van bestaande uitbreidingsrechten van ter plaatse al aanwezige functies zijn hier toegestaan. Nieuwe bestemmingen die ontwikkelingen toestaan die in strijd zijn met de waterbergingsfunctie staan wij niet toe.



Toelichting

Door de klimaatverandering zullen extreme situaties met intensieve neerslag vaker voor gaan komen. Als in deze perioden het peil van het oppervlaktewater zoveel stijgt dat er water op het land komt te staan, ontstaat er wateroverlast. Hoe vervelend of schadelijk dit is hangt af van het ruimtegebruik. Voor delen van het stedelijk gebied in de Gelderse Vallei is grootschalige waterberging de meest effectieve methode om wateroverlast te voorkomen. Deze functie kan, binnen grenzen, gecombineerd worden met andere gebruiksfuncties, zoals grondgebonden landbouw, extensieve recreatie en natuur. Zo heeft de bestemming waterberging voor het Binnenveld in de praktijk geen negatief effect op de instandhoudingsdoelen van het Natura-2000 gebied de Hel en Blauwe Hel.

Realisatie

Provinciaal belang


Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie

Provinciale rol

Reguleren

Reguleren (PRV)

Gemeenten nemen in hun bestemmingsplan regels op ter bescherming van de waterbergingsfunctie in een waterbergingsgebied (artikel Waterbergingsgebied).

4.1.6 Vrijwaringszones waterkeringen     

4.1.6.1 Vrijwaringszone versterking regionale waterkering     

Beleid

Regionale keringen beschermen onze provincie tegen overstromingen vanuit boezemwater en andere regionale wateren. Ook dienen ze soms als tweede beschermingslijn bij overstromingen vanuit buitenwater. Wij voorzien voor de regionale keringen in een vrijwaringszone aan beide zijden van de waterkering, zodat reconstructies of versterkingen van de kering mogelijk zijn.



Toelichting

Onze provincie wordt tegen overstromingen vanuit het buitenwater, Nederrijn, Lek, Eemmeer, Eem en de zee, beschermd door de primaire waterkeringen, een Rijksbelang. Bescherming tegen overstromingen vanuit regionale wateren wordt geregeld via regionale keringen. De waterbeheerders nemen deze op in hun Keur en Leggers. Zowel de primaire keringen, als de regionale keringen kennen ruimtereserveringen of een ‘profiel van vrije ruimte’ voor eventuele dijkversterkingen. Een deel van de regionale keringen is in Rijksbeheer. Het Rijk wijst deze aan en normeert ze in de Legger.



Realisatie

Provinciaal belang

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie

Provinciale rol

Reguleren

Reguleren (PRV)

Gemeenten nemen in hun bestemmingsplan regels op ter bescherming van de vrijwaringszone versterking regionale waterkering (artikel Vrijwaringszone versterking regionale waterkering).

4.1.6.2 Ter toelichting: vrijwaringszones overige waterkingen     

Overheden en initiatiefnemers dienen rekening te houden met alle vrijwaringszones voor waterkeringen. Om dit inzichtelijk te maken zijn de vrijwaringszones van primaire waterkeringen en de vrijwaringszones van regionale keringen in Rijksbeheer toelichtend op de kaart opgenomen.

4.1.7 Overstroombaar gebied     

Beleid

Wij willen overstromingen voorkomen. Maar als het toch misgaat, willen we wel goed voorbereid zijn. Daarom verplichten wij bij nieuwe bouwlocaties en nieuw grondgebruik in het ruimtelijk plan aan te geven hoe rekening gehouden wordt met randvoorwaarden vanuit waterveiligheid (overstromingsrisico’s).



Toelichting

Grote delen van de provincie liggen in overstroombare gebieden van Nederrijn, Lek en het Eemmeer. Het is belangrijk dat kwetsbare en vitale objecten en grootschalige woonwijken en bedrijventerreinen bestand zijn tegen overstromingen. Voor buitendijkse gebieden geldt dit ook voor kleinschalige woonwijken en bedrijventerreinen. Door een goed doordachte locatiekeuze en inrichting kunnen de gevolgen van een overstroming aanzienlijk beperkt worden. De door ons opgestelde 'Handreiking Overstromingsrobuust Inrichten' helpt om via het ruimtelijk spoor wonen en werken in gebieden met overstromingsrisico’s veiliger te maken.



Realisatie

Provinciaal belang

Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie

Provinciale rol

Reguleren

Reguleren (PRV)

Bij verstedelijking en uitbreiding hiervan nemen we de voorwaarde op dat ruimtelijke plannen een beschrijving moeten bevatten over de wijze waarop het plan rekening houdt met overstromingsgevaar.

4.1.8 Ter toelichting: Waterparels     

Binnen de provincie Utrecht zijn 25 ‘waterparels’, ook wel ‘ecologisch waardevolle wateren’ geïdentificeerd. Deze gebieden met hoge potenties op het gebied van waternatuur en –kwaliteit liggen deels binnen en deels buiten de begrenzing van de EHS en Natura 2000. De provincie Utrecht zet zich in om de kwaliteiten van deze waterparels te beschermen en hun potentiële waarden te verwezenlijken. Hierbij ligt een belangrijke rol bij de waterbeheerders in de uitvoering van hun waterbeheerplannen.

4.2 Klimaatverandering, gezondheid en veiligheid     

Voor een duurzame leefomgeving is het belangrijk dat we rekening houden met de veranderingen die op ons afkomen. Een belangrijk onderdeel hiervan is de verandering van het klimaat en de steeds beperkter wordende beschikbaarheid van fossiele brandstoffen. We willen in ons beleid hiermee rekening houden en er op inspelen door enerzijds ruimtelijke maatregelen te nemen die ervoor zorgen dat we beter om kunnen gaan met de klimaatverandering en anderzijds energiebesparing en het gebruik van duurzame energiebronnen te stimuleren. Hierbij vinden we het ook belangrijk dat de leefomgeving gezond, veilig en aantrekkelijk blijft. We stimuleren het meenemen van deze aspecten bij ruimtelijke ontwikkeling.

4.2.1 Anticiperen op lange termijngevolgen klimaatverandering     

Beleid

Wij streven naar een klimaatbestendige leefomgeving met een veilig en goed leefklimaat voor plant, dier en mens. Hiervoor nemen we verschillende maatregelen, zoals ruimte reserveren voor waterberging, versterking van de dijken en het verder ontwikkelen van een robuuste natuur. Een belangrijk aspect van een klimaatbestendige leefomgeving is een betrouwbare en betaalbare duurzame energievoorziening. We zetten in op het ruimtelijk mogelijk maken van opwekking en distributie van duurzame energie.



Toelichting

Voor een klimaatbestendig Utrecht spelen we in op de te verwachten effecten van klimaatverandering volgens de warme klimaatscenario’s van het KNMI. Hiermee bereiden wij ons voor op de te verwachten klimaateffecten. De gematigde scenario’s laten vertraagd hetzelfde beeld zien. Op dit moment werken we met de klimaatscenario’s van het KNMI uit 2006. Kenmerken hiervan:

  • opwarming zet door (wereldwijde temperatuurstijging met 1 tot 2 graden tot 2050);
  • winters gemiddeld natter;
  • heviger extreme zomerbuien, maar het totaal aantal regendagen in de zomer neemt af;
  • veranderingen in het windklimaat zijn klein ten opzichte van de natuurlijke grilligheid;
  • de zeespiegel blijft stijgen (tussen de 15 en 35 centimeter tot 2050).

Bij het uitkomen van nieuwe scenario’s zullen wij kijken of dit gevolgen heeft voor ons ruimtelijk beleid.



De bandbreedte in mogelijke gevolgen in de warme scenario’s vertalen we in no-regret maatregelen. Deze zijn erop gericht te voorkomen dat op langere termijn extra kosten moeten worden gemaakt voor het bereiken van een vergelijkbaar effect. Deze beleidsmaatregelen komen op diverse plekken terug:

  • bij bodem en water: zoetwatervoorziening, sterke dijken, overstromingsbestendig inrichten, omgaan met wateroverlast en watertekort en beperken bodemdaling veengebieden;
  • bij stedelijk gebied: bijdragen aan opvangen weersextremen bij (her)ontwikkeling van vitale en kwetsbare functies (zoals ziekenhuizen en elektriciteitscentrales), wonen, werken en infrastructuur;
  • bij landelijk gebied: bijdragen aan opvangen weersextremen bij (her)ontwikkeling van vitale en kwetsbare functies, natuur en landschap, infrastructuur en landbouw, bieden van verkoeling.

Via het nationale Deltaprogramma wordt ook gewerkt aan waterveiligheid en voldoende zoetwater op lange termijn (horizon is 2100). Hiertoe vinden diverse onderzoeken plaats, zowel algemeen als gebiedsgericht, resulterend in “Deltabeslissingen”. Als dit erom vraagt verwerken wij de gevolgen hiervan in ons beleid.



Realisatie

Provinciaal belang

Anticiperen op de lange termijn gevolgen van klimaatverandering

Provinciale rollen

Stimuleren

Stimuleren

Informatie over lange termijngevolgen klimaatverandering is beschikbaar via de interprovinciale Klimaateffectatlas: http://klimaateffectatlas.wur.nl/

4.2.2 Ruimte bieden voor duurzame energie     

Beleid

Wij hebben de ambitie om in 2040 het grondgebied van de provincie Utrecht klimaatneutraal georganiseerd te hebben. Het gaat hierbij niet alleen om CO2-reductie, maar ook om het onafhankelijk zijn van beperkt beschikbare fossiele brandstoffen. De ruimtelijke opgave hierbij is het ruimte bieden voor het duurzaam opwekken van energie en de mogelijkheden bieden om energie- of warmtevragende en energie- of warmteleverende functies bij elkaar te brengen.



Wij streven bij gebiedsontwikkelingen naar zelfvoorzienendheid voor energie. Wij nemen bij verstedelijking en renovatie, herstructurering, transformatie en uitbreiding hiervan de voorwaarde op dat gemeenten en initiatiefnemers in ruimtelijke plannen dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en de inzet van duurzame energie, waarbij onder meer wordt gedacht aan toepassing van restwarmte, Warmte Koude Opslag en aardwarmte, zonne-energie en biomassa.



We stimuleren het gebruik van alle duurzame energiebronnen: windenergie, biomassa, (diepe) geothermie, warmte-koudeopslag, zonne-energie, waterkracht en benutten van restwarmte. Voor windenergie en biomassa hebben we ruimtelijke kaders opgesteld. Hierbij is ons uitgangspunt dat, vanwege de ruimtelijke impact van windturbines, wij de voorkeur geven aan andere vormen van duurzame energie.



Toelichting

Een klimaatneutraal georganiseerd grondgebied in 2040 heeft naast CO2-reductie en onafhankelijkheid van fossiele brandstoffen als bijkomend voordeel verbetering van de luchtkwaliteit en de kansen die dat biedt voor de leefbaarheid en het behoud van de fysieke leefomgeving. Bovendien bieden energiebesparing en opwekking van duurzame energie kansen voor de Utrechtse duurzaamheidseconomie.



De opgaven voor klimaatneutraliteit zijn:

  • het energiegebruik sterk verminderen door besparingen en innovaties;
  • de energie die we nog nodig hebben duurzaam opwekken;
  • energie- of warmtevragende en energie- of warmteleverende functies bij elkaar brengen.

In de PRS beperken wij ons tot een ambitie die wij ruimtelijk kunnen faciliteren. De daadwerkelijke realisatie is afhankelijk van initiatieven vanuit de markt. Door initiatieven ruimtelijk te faciliteren en vanuit onze economische visie op innovatiegebied te stimuleren, dragen wij bij aan de opgave voor klimaatneutraliteit op een wijze die past bij de kerntaken van de provincie.



We hebben via de planMER bij deze PRS onderzocht wat voor het halen van de ambitie voor 2040 in de periode tot 2020 mogelijk is. Als alle realistische mogelijkheden voor biomassa, zonne-energie, geothermie e.d. worden benut en we realiseren het voor de landelijk ambitie ingebrachte bod van 50 MW aan windenergie, dan voorziet dit in 2020 in het duurzaam opwekken van 10% van de energiebehoefte van onze provincie. Daarmee halen we niet de ambitie van 20% duurzame energieopwekking die we in de Kadernota Ruimte beogen. Het verduurzamen van onze energievoorziening verloopt dus naar verwachting langzaam gedurende de structuurvisieperiode. Dit betekent niet dat onze ambitie voor 2040 niet haalbaar is. In de periode tot 2040 kunnen zich immers innovatieve ontwikkelingen voordoen. In de Structuurvisieperiode ondersteunen we de ontwikkeling van dergelijke innovaties, inclusief het bieden van eventueel benodigde experimenteerruimte, bijvoorbeeld in de vorm van proeftuinen. We zullen de mogelijkheden hiervoor verkennen en bekijken welke initiatieven en locaties in aanmerking kunnen komen.



Realisatie

Provinciaal belang

Ruimte bieden voor duurzame energiebronnen

Provinciale rol

Reguleren

Reguleren (PRV)

Bij verstedelijking en uitbreiding hiervan nemen we de voorwaarde op dat ruimtelijke plannen een onderbouwing moeten bevatten over de wijze waarop het plan rekening houdt met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.

Stimuleren

RAP-project ‘duurzame energie goed ingepast’ om handvatten te bieden voor het inpassen van duurzame energie en voor het combineren van de verschillende vormen van duurzame energie met andere (ruimtelijke) functies.

4.2.2.1 Windenergielocatie     

Beleid

We zetten in op het bereiken van 50 tot 60 MW aan windenergie in 2020 door op een beperkt aantal locaties ruimte te bieden voor grootschalige windturbines met een ashoogte van 60 meter en hoger. Op deze locaties mogen geen belemmeringen ontstaan voor het realiseren van deze windturbines. Als locaties met ruimte voor een nadere uitwerking hiervan zijn in beeld:

  • locatie gelegen langs het Amsterdam-Rijnkanaal ten zuiden van Houten nabij de Goyerbrug;

  • locatie langs de A12 in het plangebied van Rijnenburg;

  • locaties op bedrijventerrein Lage Weide te Utrecht en op bedrijventerrein Het Klooster te Nieuwegein.

Voor alle locaties geldt, dat wij de voorkeur hebben voor realisatie met draagvlak bij het gemeentebestuur. Concretisering gebeurt via initiatieven vanuit de markt. Wij staan open voor initiatieven die leiden tot intensivering van de benutting van genoemde locaties, waardoor hier meer dan 50 MW gerealiseerd kan worden, waarbij wij streven naar realisering van in totaal 60 MW. Op korte termijn starten wij met een partiële herzieningsprocedure van de PRS en PRV ten behoeve van een zoeklocatie windenergie in de zuidoostoksel van knooppunt Everdingen, in de Autenasepolder langs de A2. Dit object is ter informatie al toelichtend op de kaart opgenomen, zie hiervoor paragraaf 4.2.2.2.



De ambitie voor windenergie is gericht op doelbereik in 2020. Onze structuurvisie maken wij voor de periode tot 2028. Mocht er in de werkingsperiode van onze structuurvisie behoefte zijn aan aanvullende locaties voor windenergie, dan zullen wij die beoordelen aan de hand van hun impact op milieu (geluid, slagschaduw, veiligheid), kernkwaliteiten van de Utrechtse Landschappen en mogelijke beperkingen vanuit andere beleidsterreinen, zoals Rijksbeleid voor vrijwaringszones voor radar en langs hoofdinfrastructuur en Natura 2000. Onze voorkeur gaat uit naar een in de omgeving passende combinatie van meerdere windturbines boven solitaire .plaatsingen. Als aanvullende locaties nodig zijn en ze voldoen aan de criteria, dan zullen wij de mogelijkheid voor ontwikkeling van windenergie op die locatie opnemen in onze PRV. De genoemde criteria hanteren wij indien nodig ook bij de uitwerking van de huidige locaties.



Toelichting

Ons beleid voor windturbines is gericht op het via aangewezen locaties ruimte bieden voor lijnen of clusters waar deze passend zijn in hun omgeving. Een solitaire of, naar schaal van de omgeving, te korte lijn werkt verstorender in het landschap dan een duidelijke markering. Naast landschappen met windturbines hechten wij ook aan landschappen zonder windturbines. Het realiseren van dergelijke vrijwaringsgebieden van zowel grote als kleine windturbines, als contramal, past in het landelijk beleid. De kernkwaliteiten van de landschappen bieden hiertoe een basis. Bij de nadere uitwerking van de locaties zullen diverse onderzoeken uitgevoerd moeten worden. De conclusie kan zijn dat een nader MER onderzoek nodig is voor de locatie. De volgende aspecten zijn van belang om te onderzoeken: landschappen (lokale effect en de impact op de wijdere omgeving), cultuurhistorie, archeologie en aardkundige waarden, natuur (instandhoudingsdoelen nabijgelegen natuur, aandacht trekroutes vogels en vleermuizen), geluid en stilte, duisternis en lichthinder (inclusief slagschaduw), externe veiligheid en nabijgelegen woonbebouwing.

Landelijk is de ambitie gesteld op 6000 Megawatt (MW) aan windenergie op land, te bereiken in 2020. De provincie Utrecht heeft zich daarbinnen vooralsnog gecommitteerd aan het bereiken van 50 MW aan windenergie. Deze op het oog lage ambitie komt vooral voort uit de kernkwaliteiten van het Utrechtse landschap. Andere gebieden in Nederland zijn beter geschikt voor windenergie. Voor initiatieven tussen de 5 en de 100 MW wordt mogelijk van rechtswege windenergie tot provinciaal belang benoemd. Boven een nog nader te bepalen realisatienorm voor de gehele provincie kunnen Provinciale Staten af zien van toepassing van haar instrumentarium een inpassingsplan op te stellen. Deze realisatienorm wordt waarschijnlijk 50 MW. Hiervoor hebben wij, in samenspraak met gemeenten en mede gebaseerd op eerder beleid, zoekgebieden aangegeven waar dit gerealiseerd kan worden.



Landelijk is de ambitie gesteld op 6000 Megawatt (MW) aan windenergie op land, te bereiken in 2020. De provincie Utrecht heeft zich daarbinnen vooralsnog gecommitteerd aan het bereiken van 50 MW aan windenergie. Deze op het oog lage ambitie komt vooral voort uit de kernkwaliteiten van het Utrechtse landschap. Andere gebieden in Nederland zijn beter geschikt voor windenergie. Voor initiatieven tussen de 5 en de 100 MW wordt mogelijk van rechtswege windenergie tot provinciaal belang benoemd. Boven een nog nader te bepalen realisatienorm voor de gehele provincie kunnen Provinciale Staten af zien van toepassing van haar instrumentarium een inpassingsplan op te stellen. Deze realisatienorm wordt waarschijnlijk 50 MW. Hiervoor hebben wij, in samenspraak met gemeenten en mede gebaseerd op eerder beleid, zoekgebieden aangegeven waar dit gerealiseerd kan worden.



Realisatie

Provinciaal belang

Ruimte bieden voor duurzame energiebronnen

Provinciale rol

Reguleren, stimuleren

Reguleren (PRV)

Gemeenten waarin een locatie ligt die aanvaardbaar is voor windturbines met een ashoogte van 60 meter of meer kunnen in bestemmingsplannen uitwerking hieraan geven (artikel windenergielocatie).

4.2.2.2 Ter toelichting: potentiële windenergielocatie     

In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2005-2015 waren voor windenergie locaties langs het Amsterdam-Rijnkanaal nabij Baambrugge, langs de A2 ter hoogte van Breukelen en langs de A12 ten zuidwesten van Woerden opgenomen. Voor deze locaties is op dit moment geen draagvlak bij het gemeentebestuur. Om die reden zijn deze locaties niet opgenomen in de voorliggende Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028. Mocht er gedurende de looptijd van deze PRS toch draagvlak bij het gemeentebestuur ontstaan, of mocht de met het Rijk en de provincies overeengekomen realisatienorm niet worden gehaald, dan zullen wij deze locaties ruimtelijk afwegen en zijn wij bereid deze PRS en bijbehorende PRV partieel te herzien. Om de locaties in beeld te houden zijn ze als toelichtend object opgenomen in de PRS.



Er is een initiatief voor het realiseren van enige windmolens in de zuidoostoksel van knooppunt Everdingen. Hiertegen lijken in principe geen zwaarwegende ruimtelijke bezwaren te bestaan. De locatie ligt dicht bij de A2/A27 en knooppunt Everdingen. Wel is deze locatie gelegen in het Groene Hart. In de Voorloper Groene Hart is vastgelegd dat er geen nieuwe initiatieven voor windenergielocaties worden opgenomen. Deze locatie kan echter worden gezien als een alternatief voor de nu niet op te nemen locaties in het Groene Hart bij Woerden, Abcoude en Breukelen. Alvorens een definitief standpunt over deze zoeklocatie te bepalen willen wij het maatschappelijk draagvlak toetsen. Het betreft immers een wezenlijke aanpassing van het ruimtelijk beleid ten opzichte van het ontwerp dat ter inzage heeft gelegen. Zeker windenergielocaties kunnen tot maatschappelijke weerstand leiden. In hoeverre voor deze locatie sprake is van voldoende maatschappelijk draagvlak hebben wij nog niet kunnen toetsen. Hiertoe starten wij een partiële herzieningsprocedure van de PRS en PRV. De gewenste locatie van de windturbines is als toelichtend object opgenomen in deze PRS.

4.2.2.3 Windturbines in landelijk gebied     

Beleid

Naast de specifiek aangegeven ruimte voor grootschalige windturbines in het landelijk gebied, zijn windturbines met een ashoogte tot 20 meter onder voorwaarden toegestaan in het gehele landelijk gebied. Deze voorwaarden zijn, naast algemene wettelijke bepalingen, gericht op het geven van voorrang aan het behoud of versterken van de kernkwaliteiten van het desbetreffende landschap boven het realiseren van turbines. Hierbij moet vanzelfsprekend met andere provinciale belangen rekening worden gehouden.



Realisatie

Provinciaal belang

Ruimte bieden voor duurzame energiebronnen

Provinciale rolReguleren

Reguleren (PRV)

In het landelijk gebied is realisatie van windturbines tot een ashoogte van 20 meter onder voorwaarden toegestaan. (artikel windturbines landelijk gebied).

4.2.2.4 Windturbines stedelijk gebied     

Beleid

Wij vinden windturbines in het stedelijk gebied toelaatbaar, in het bijzonder op bedrijventerreinen. Hierbij moet vanzelfsprekend met de andere provinciale belangen rekening worden gehouden.



Toelichting

In de gehele provincie Utrecht kunnen windturbines in het stedelijk gebied (binnen de rode contouren) worden gerealiseerd. Van de expliciet aangewezen windenergielocaties (zie paragraaf 4.2.2.1) liggen twee locaties al in het stedelijk gebied (‘t Klooster en Lage Weide). In het stedelijk gebied geldt er geen minimum of maximum hoogte met betrekking tot de windturbines. De maximumhoogte volgt uit de inrichting van het stedelijk gebied.



Realisatie

Provinciaal belang

Ruimte bieden voor duurzame energiebronnen

Provinciale rol

Reguleren, stimuleren

Reguleren (PRV)

In stedelijk gebied zijn windturbines toegestaan. (artikel windturbines stedelijk gebied).

4.2.2.5 Energie uit biomassa     

Beleid

Energie uit biomassa wordt vooral verkregen via vergisting. Vanwege de ruimtelijke impact van biomassa(co-) vergistingsinstallaties, hebben we hiervoor de volgende richtlijnen opgesteld:

  • kleine vergisters - als nevenactiviteit - bij de agrarische bedrijven in het buitengebied, passen bij de bedrijfsvoering en kunnen altijd ruimtelijk worden gefaciliteerd;
  • een gezamenlijke vergistingsinstallatie van een aantal agrariërs wordt bij voorkeur op of nabij één van de deelnemende bedrijven en nabij een afzetplek gerealiseerd. Landschappelijke inpassing is belangrijk;
  • grote centrale (co-)vergistingsinstallaties die niet op een agrarisch bouwblok passen vestigen zich op bedrijventerreinen of bij grootschalige afval(water)verwerking.

Naast mestvergisting bieden wij ook ruimte voor andere vormen van be- en verwerking van biomassa die passen bij de agrarische bedrijfsvoering en bij activiteiten in het landelijk gebied, zoals groenbeheer. Energie uit biomassa kan ook verkregen worden via verbranding. Vooral bij grootschalige biomassaverbrandingsinstallaties is het bij de locatiekeuze belangrijk om rekening te houden met de mogelijkheden voor aan- en afvoer van biomassa, elektriciteit en warmte.



Toelichting

Wij stimuleren energieopwekking uit biomassa, mits de beschikbare biomassa zo duurzaam en efficiënt mogelijk wordt ingezet. Bij energieopwekking uit biomassa wordt onderscheid gemaakt tussen verbranding en vergisting. De ruimtelijke impact van kleinschalige biomassaverbrandingsinstallaties is minimaal en deze kunnen daarom overal gerealiseerd worden, mits ze aan de omgevingsvergunning voldoen. Voor grootschalige biomassaverbrandingsinstallaties is een doordachte locatiekeuze wel belangrijk.

Voor vergisting van biomassareststromen zijn vaak grote installaties en opslagfaciliteiten nodig. Dit vergt de nodige ruimte, die niet altijd in het landelijk gebied gefaciliteerd kan worden. Om die reden hebben we in onze ruimtelijke verordening regels opgenomen ten aanzien van schaalgroottes:

  • bij (co-)vergisting op boerderijniveau wordt mest uit het eigen bedrijf vergist en wordt organisch materiaal uit het eigen bedrijf of van elders toegevoegd aan het vergistingsproces. Deze vorm van agrarische nevenactiviteit kan op het bedrijf zelf plaatsvinden, rekening houdend met de omgevingsvergunning;
  • wanneer een aantal boeren besluiten een gezamenlijke vergistingsinstallatie op te richten is locatiekeuze belangrijk. Er zal nadrukkelijk rekening gehouden moeten worden met de afzet van (groen)gas, elektriciteit en/of warmte. Daarnaast zijn de aspecten geur, externe veiligheid, verkeer aantrekkende bewegingen en mogelijkheden voor landschappelijke inpassing belangrijk. De voorkeur voor locaties voor deze initiatieven gaat uit naar het bedrijf van één van de initiatiefnemers of een nabijgelegen (vrijkomend) agrarisch bouwblok. De maximale bouwblokgrootte voor dit soort initiatieven in het landelijk gebied is 2,5 hectare;
  • grotere initiatieven voor centrale (co-)vergistingsinstallaties achten wij uit oogpunt van landschappelijke inpassing en verkeer aantrekkende bewegingen niet wenselijk in het landelijk gebied. Bij de locatiekeuze voor een dergelijk initiatief dient bovendien rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van voldoende warmtevraag en/of de nabijheid van een gasleidingnet met voldoende capaciteit. Als locatie komen bedrijventerreinen, glastuinbouwconcentratiegebieden en terreinen voor rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI), afvalverwerking of stortplaatsen in aanmerking.



Naast traditionele vormen van biomassaverwerking zijn nieuwe technieken in opkomst, zoals droogvergisting, verbranding van houtige biomassa en vergassing. Voor deze innovaties is het op voorhand niet mogelijk om de ruimtelijke kaders voor langere periode vast te stellen. Bij initiatieven zal ten aanzien van de locatiekeuze in samenspraak met de betrokken partijen maatwerk worden geleverd. Op grond van de Crisis- en Herstelwet kan experimenteerruimte worden geboden, bijvoorbeeld in de vorm van proeftuinen.



Realisatie

Provinciaal belang


Ruimte bieden voor duurzame energiebronnen

Provinciale rol

Reguleren

Reguleren (PRV)

Gemeenten geven in bestemmingsplannen uitwerking aan de provinciale richtlijnen voor locaties voor grootschalige biomassa(vergistings)installaties (artikel 2.7 Biomassalocatie).

4.2.3 Gezonde, veilige en aantrekkelijke leefomgeving     

Beleid

Voor het realiseren van een gezonde en veilige leefomgeving is samenhang tussen ruimtelijke ordening en milieu belangrijk. Daarom zijn milieukwaliteiten als externe veiligheid, geluid, geur, lucht en donkerte, evenals bodem en water (uitgewerkt in paragraaf 4.1) voor ons integraal onderdeel van gebiedsontwikkelingen. Wij vragen gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen aandacht te besteden aan de leefomgevingskwaliteit, waaronder gezondheid, met name via het instrument milieukwaliteitsprofielen. Ook vragen wij gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van buisleidingen en infrastructuur waarover vervoer gevaarlijke stoffen plaatsvindt, aandacht te besteden aan de externe veiligheidsaspecten.



Toelichting

Door de milieukwaliteiten en de invloed daarop vanuit verschillende bronnen integraal mee te nemen in gebiedsontwikkelingen wordt in een vroegtijdig stadium de basis gelegd voor een gezonde, veilige en aantrekkelijke leefomgeving. Bestaande knelpunten komen in beeld, het ontstaan van nieuwe knelpunten kan worden voorkomen en kansen om de leefomgevingskwaliteit te verbeteren worden gesignaleerd. Op deze manier benutten we de kansen voor duurzaam ruimtegebruik en het verbeteren van de leefbaarheid van onze provincie. Bovendien kan tijdig worden geanticipeerd op wettelijke regelingen en worden de risico’s van vertraging van ruimtelijke plannen op een later tijdstip beperkt. Het instrument milieukwaliteitsprofielen biedt inzicht in de ruimtelijke kwaliteit die voor verschillende type gebieden wordt nagestreefd en de keuzes die gemaakt kunnen worden. De milieukwaliteitsprofielen zijn er voor zowel stedelijke als landelijke gebieden.



Er zijn diverse bronnen van milieubelasting met gezondheidseffecten. Wegverkeer veroorzaakt luchtverontreiniging, geluidbelasting en lichtvervuiling. Spoorwegen veroorzaken een hoge geluidbelasting. Andere bronnen van milieubelasting zijn landbouw (fijn stof en stank), bedrijven (geluid, stank en licht), hoogspanningsmasten (straling) en luchtvaart. Voor dit laatste hebben wij een Luchtvaartnota opgesteld (2009). Hierin vragen wij gemeenten in bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen binnen 500 m van woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen, stiltegebieden, en de EHS geen luchtvaart-bestemmingen (luchtvaartterreinen) op te nemen. Uitzondering hierop zijn de helikopterlandingsplaatsen bij ziekenhuizen en andere hulpverleningsinstellingen.



Het beleid voor externe veiligheid richt zich op het beheersen van risico’s of het verminderen daarvan tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau. Dit betreft risico’s als brand, explosies of een gifwolk, die verbonden zijn aan het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Ook gaat het om risico’s die gerelateerd zijn aan het vliegverkeer. De risico’s worden door twee factoren bepaald: de kans dat zich een ongeval voordoet en de effecten van dat ongeval. Meer hierover is opgenomen in ons Provinciaal Milieubeleidsplan. Bij ongevallen is de inzet van de brandweer belangrijk. De verantwoordelijkheid voor de brandweer is geregionaliseerd, wat betekent dat over de gemeentegrenzen heen bekeken wordt hoe de (brand)veiligheid zo goed mogelijk kan worden georganiseerd. Het kan zijn dat hierbij nieuwe locaties moeten worden gezocht die ruimtelijk inpasbaar zijn en mogelijk ook consequenties hebben op infrastructureel gebied.



Realisatie

Provinciaal belang

Een duurzame leefomgeving

Provinciale rol

Reguleren, stimuleren

Reguleren (PRV)

Gemeenten geven in bestemmingsplannen uitwerking aan de provinciale richtlijnen voor luchtvaartterreinen (artikel luchtvaartterrein).

Stimuleren

  • De provincie vraagt bij gemeenten aandacht voor leefomgevingskwaliteit, waaronder gezondheid, met name via het instrument milieukwaliteitsprofielen.
  • De provincie vraagt bij gemeenten aandacht voor de externe veiligheidsaspecten bij ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van buisleidingen en infrastructuur waarover vervoer gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

4.3 Cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS)     

De bestaande ruimtelijke kwaliteit van onze provincie geeft richting aan de mogelijkheden en onmogelijkheden van ontwikkelingen. Dit speelt vooral in het landelijk gebied, maar heeft ook zijn weerslag op ontwikkelingen in het stedelijk gebied. Cultuurhistorische structuren lopen ook door stedelijk gebied en kernen liggen in landschappen wat op ontwikkelingen, zeker aan de rand van de kern, invloed heeft. De cultuurhistorische en archeologische waarden geven samen een beeld van de ontstaansgeschiedenis van onze provincie. Deze waarden dragen in hoge mate bij aan ruimtelijke kwaliteit en versterken het historisch besef van mensen. We willen eraan bijdragen dat deze waarden zoveel mogelijk behouden blijven en beleefd kunnen worden dankzij informatievoorziening en mogelijkheden voor gebruik en ontwikkeling.



Beleid

Met ons ruimtelijk erfgoedbeleid willen we bijdragen aan het behouden, versterken en beleefbaar maken van cultuurhistorie in de provincie Utrecht. Dit resulteert in een strategie van enerzijds het veiligstellen van cultuurhistorische waarden en anderzijds het sturen van ruimtelijke ontwikkelingen vanuit de samenhangende cultuurhistorische kwaliteiten ter plaatse. Daarbij is ‘behoud door ontwikkeling’ het uitgangspunt.

De Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) vormt de basis van dit beleid. Voor het borgen van het gehele palet aan cultuurhistorische waarden binnen de CHS maken wij gebruik van het overleg met gemeenten. Hierin zullen wij ons vooral richten op gemeentelijke plannen voor grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen.

Binnen de CHS hebben we vier prioritaire thema’s geselecteerd waarop we actief beleid voeren en die we borgen in de PRV:

  • Historische buitenplaatszone;
  • Militair erfgoed;
  • Agrarisch cultuurlandschap;
  • Archeologie.

Toelichting

De provincie Utrecht kent een grote cultuurhistorische variatie. Dit is mede het gevolg van de diversiteit in de bodemgesteldheid, in combinatie met een lange bewoningsgeschiedenis. De verschillende landschapstypen zijn daarvan het resultaat. De CHS bestaat uit samenhangende, historisch waardevolle structuren van bovenlokaal belang. Het zijn ruimtelijk herkenbare, dan wel in de ondergrond aanwezige structuren die kenmerkend zijn voor een bepaalde periode of ontwikkeling. De Cultuurhistorische Atlas van de provincie Utrecht geeft een overzicht van de aanwezige cultuurhistorische waarden.

In ons ruimtelijk beleid schenken wij aandacht aan cultuurhistorie vanuit de volgende waarden:

  • Maatschappelijke waarde: erfgoed is pas erfgoed als mensen er die betekenis aan toekennen. De waarde van erfgoed wordt dus mede bepaald door wat in de beleving van overheden, maatschappelijke middenveld en burgers als relevant wordt gezien.
  • Economische waarde: erfgoed draagt bij aan het waardebehoud en de waardevermeerdering van omliggend vastgoed. Erfgoed versterkt de aantrekkingskracht van een gebied en is een belangrijke drager voor de verdienmogelijkheden in de recreatieve en toeristische sector.
  • Wetenschappelijke waarde: kennis over cultuurhistorische waarden vormt een belangrijke basis van ons ruimtelijk beleid. De wetenschappelijke waarde van het Utrechtse cultureel erfgoed is vastgelegd in de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Utrecht.

Met de keuze voor vier prioritaire thema’s brengen we meer focus aan in het provinciaal erfgoedbeleid. Daarmee bieden we ook meer duidelijkheid voor gemeenten.



Realisatie

Provinciaal belang

Behouden en versterken van de kwaliteit van de cultuurhistorische hoofdstructuur.

Provinciale rol

Reguleren, stimuleren

Reguleren (PRV)

Gemeenten houden in bestemmingsplannen en bij planontwikkeling rekening met de aanwezige cultuurhistorische waarden van historische buitenplaatszones, militair erfgoed, agrarisch cultuurlandschap en archeologisch erfgoed (artikel Cultuurhistorische hoofdstructuur).

Stimuleren

Achtergrondinformatie staat in de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Utrecht (beschikbaar als digitale kaart).

4.3.1 CHS-Historische buitenplaatszone     

Beleid

Voor de historische buitenplaatszones is ons beleid van enerzijds veiligstellen en anderzijds ruimte bieden voor ontwikkeling een bijzondere opgave. De historische buitenplaatszones staan onder hoge druk, zowel door ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving, als door ontwikkelingen op de buitenplaatsen zelf. Wij willen, voor zover dit past binnen ons overige ruimtelijk beleid, ruimte bieden voor ontwikkeling, gericht op het creëren van economische dragers voor het behoud van de cultuurhistorische waarden van buitenplaatsen. Daarbij is behoud van de specifieke kenmerken van de zone waarin de buitenplaats ligt het uitgangspunt.



Toelichting

De provincie Utrecht kent een relatief hoog aantal historische buitenplaatsen (270), vaak bij elkaar gelegen in zones met specifieke kenmerken. Het meest bekend zijn de gordels langs de Vecht en de Stichtse Lustwarande, maar ook bij Paleis Soestdijk (Laagte van Pijnenburg), in de stadsrand van Utrecht (Amelisweerd, De Haar), in het landelijk gebied (Valleilandgoederen, Langbroekerwetering) en langs infrastructuur (Amersfoortseweg) komen dergelijke concentraties voor.

De ontstaansgeschiedenis van deze historische buitenplaatszones is uitermate divers. Ook de huidige ruimtelijke dynamiek en bijbehorende opgaven verschillen sterk qua karakter en qua intensiteit. Het aantal en de rijke schakering aan buitenplaatsen en landgoederen is beeldbepalend voor de provincie Utrecht. De buitenplaatsen zijn belangrijke kwaliteitsdragers in hun gebied en hebben een economische waarde in de vrijetijdseconomie.

De bijlage Cultuurhistorie van de PRV bevat een beschrijving van de specifieke kenmerken van de verschillende historische buitenplaatszones. Het beleid is verwoord in de ‘Uitvoeringsagenda Historische Buitenplaatsen provincie Utrecht 2012-2015’.



Provinciaal belang

Behouden en versterken van de kwaliteit van de cultuurhistorische hoofdstructuur.

Provinciale rol

Reguleren, participeren

Reguleren (PRV)

Gemeenten stellen bij planontwikkeling voorwaarden op basis van de cultuurhistorische samenhang in de buitenplaatszone, gericht op het in stand houden en versterken van de cultuurhistorische waarden (artikel Cultuurhistorische hoofdstructuur).

Participeren en stimuleren

  • Businesscases gebiedsontwikkeling Stichtse Lustwarande (in samenwerking met een aantal nader te selecteren historische buitenplaatsen en gemeenten).
  • Investeren in kennis over cultuurhistorische waarden van historische buitenplaatsen door middel van onderzoek (samen met gemeenten). Doel: beschrijving ‘buitenplaatsbiotopen’;
  • Handreiking ‘behoud door ontwikkeling’ buitenplaatsen;
  • Bijdragen aan restauratie van parkelementen van historische buitenplaatsen (via Fonds Erfgoedparels);
  • Stimuleren publieksbereik historische buitenplaatsen, met name door inzet van digitale middelen (E-cultuur).

4.3.2 CHS-Militair erfgoed     

Beleid

Voor het militair erfgoed van de voormalige waterlinies ligt de opgave vooral op het via gebiedsontwikkelingen versterken en beleefbaar maken van de linies in het landschap. Voor het modernere militaire erfgoed op en rond de voormalige Vliegbasis Soesterberg ligt de opgave in het behouden en versterken van diverse uiteenlopende defensiestructuren.



Toelichting

De provincie Utrecht kent een aantal grotere gebiedsgerichte ontwikkelingstrajecten rond de voormalige waterlinies: de Nieuwe Hollandse Waterlinie, de Grebbelinie en de Stelling van Amsterdam. Ook loopt door de provincie de Oude Hollandse Waterlinie. De programma’s zijn voor een belangrijk deel in uitvoering en de inzet is om deze uitvoering verder te ondersteunen. Het accent ligt op het versterken van de linies in het landschap. Ook liggen er kansen op het gebied van publieksbereik.



Relatief nieuw in dit spectrum is het militaire erfgoed op de Utrechtse Heuvelrug, op en rond de voormalige Vliegbasis Soesterberg. Voor de gebiedsontwikkeling ter plekke is een belangrijke opgave het behouden en waar mogelijk beter publiekstoegankelijk en beleefbaar maken van de uiteenlopende cultuurhistorische waardevolle defensiestructuren die in dit gebied aanwezig zijn (van de Franse Tijd tot en met de Koude Oorlog). Deze vormen tevens een belangrijke inspiratiebron voor de transformatieopgave waar dit gebied voor staat.



De bijlage Cultuurhistorie van de PRV bevat een beschrijving van de specifieke kenmerken van de verschillende zones militair erfgoed. In de gebiedsvisie De Grebbelinie boven water zijn tien gezichten benoemd die de essentiële waarden van de linie in het huidige landschap naar voren brengen. De nationale visie voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie staat geformuleerd in Panorama Krayenhoff.

Realisatie

Provinciaal belang

Behouden en versterken van de kwaliteit van de cultuurhistorische hoofdstructuur.

Provinciale rol

reguleren, participeren

Reguleren (PRV)

Gemeenten stellen bij planontwikkeling voorwaarden gericht op aansluiten bij of verstekrken van de karakteristieke waarden van het militair erfgoed (artikel Cultuurhistorische hoofdstructuur).

Participeren

  • Voortzetting van programma's voor Grebbeline en Nieuwe Hollandse Waterlinie via de Agenda Vitaal Platteland.
  • Visieontwikkeling voor het zichtbaar en beleefbaar maken van de defensiestructuren rond Soesterberg.
  • Voorbereiden nominatie Nieuwe Hollandse Waterlinie als UNESCO Werelderfgoed.

4.3.3 CHS-Agrarisch cultuurlandschap     

Beleid

Het agrarisch cultuurlandschap waarop wij onze focus leggen ligt in het Groene Hart. Vanwege de historisch kenmerkende gebouwen, structuren, bebouwingslinten, landschappen en verkavelingspatronen, vinden wij het belangrijk dat cultuurhistorische waarden bij de planontwikkeling een rol spelen.



Toelichting

Op basis van gaafheid en representativiteit van de verkavelingsstructuur en op basis van de samenhang van de agrarische patronen en de bebouwingslinten zijn vijf gebieden geselecteerd waar wij specifieke aandacht vragen voor de cultuurhistorische waarden. Het gaat om de Lopikerwaard, de Ronde Venen en om gebieden rond Kockengen-Kamerik-Zegveld, Linschoten en Westbroek. Deze gebieden maken door diverse kleinschalige ontwikkelingen een geleidelijke transformatie door, die uiteindelijk grote gevolgen kan hebben voor het aanzien. Daarom verdienen de cultuurhistorische waarden van deze agrarische cultuurlandschappen aandacht in ruimtelijke plannen. Het gaat bijvoorbeeld om natuurontwikkeling, veranderende kernranden, functieverandering van vrijkomende agrarische gebouwen en percelen, en agrarische schaalvergroting.



De bijlage Cultuurhistorie van de PRV bevat een beschrijving van de specifieke kenmerken van de verschillende zones agrarisch cultuurlandschap.



Realisatie

Provinciaal belang

Behouden en versterken van de kwaliteit van de cultuurhistorische hoofdstructuur.

Provinciale rol

Reguleren

Reguleren (PRV)

Gemeenten stellen bij planontwikkeling voorwaarden gericht op instandhouding van karakteristieke structuren van het agrarisch cultuurlandschap (artikel cultuurhistorische hoofdstructuur).

4.3.4 CHS-Archeologie     

Beleid

Ons beleid richt zich op het bevorderen van duurzaam behoud en beheer van de archeologische resten in de bodem (‘in situ’). Wij werken dit beleid uit, bij voorkeur in de Structuurvisie voor de Ondergrond die wij overwegen op te stellen. Hierin zullen wij aangeven welk beschermingsregime geldt voor welke gebieden. Als ruimtelijke ingrepen onvermijdelijk zijn vragen wij aandacht voor het op goede wijze uitvoeren van archeologisch onderzoek. Ten slotte richten wij ons op het versterken van de zichtbaarheid en de beleefbaarheid van archeologisch erfgoed, ook als inspiratiebron voor ruimtelijke ontwikkeling.



Toelichting

Het archeologisch erfgoed is een belangrijke bron van informatie over de bewoningsgeschiedenis van onze provincie. Het merendeel van dit erfgoed ligt onder de grond, is dus onzichtbaar en kwetsbaar voor ruimtelijke ontwikkelingen waarbij ingrepen in de bodem worden gedaan. Ingrepen als diepploegen, bemesting en verlaging van het grondwaterpeil kunnen een negatieve invloed hebben op de kwaliteit van archeologische resten.



Onze focus voor archeologie ligt op drie gebieden: de Romeinse Limes, de Utrechtse Heuvelrug en Dorestad (Wijk bij Duurstede). De Limes staat voor het verhaal van de Romeinse soldaten in hun forten, én voor het verhaal van de inheemse bevolking en de wisselwerking tussen beide groepen (periode 12 BC – AD 450 ). Voor de Limes werken we nauw samen met de andere Limesprovincies en met het Rijk. Gezamenlijk zetten we ons ook in voor nominatie van het Nederlandse deel van de Limes als UNESCO-werelderfgoed.

Het stuwwallenlandschap van de Utrechtse Heuvelrug kent een stapeling van cultuurhistorische kwaliteiten uit verschillende perioden, lopend van de Steentijd (Kwintelooyen) tot de Tweede Wereldoorlog, en beschermen wij juist vanwege deze variatie en rijkdom.

Dorestad is van groot archeologische belang, omdat hier in de 7e tot 9e eeuw AD een internationale handelsnederzetting lag.



De bijlage Cultuurhistorie van de PRV bevat een nadere beschrijving van de specifieke kenmerken van de genoemde archeologische zones.



Realisatie

Provinciaal belang

Behouden en versterken van de kwaliteit van de cultuurhistorische hoofdstructuur.

Provinciale rol

Reguleren, participeren

Reguleren (PRV)

Gemeenten nemen in bestemmingsplannen regels op die het behoud van de aanwezige archeologische waarden waarborgen (artikel Cultuurhistorische hoofdstructuur).

Participeren

  • voorbereiden nominatie van de Limes als UNESCO Werelderfgoed;
  • gebiedsontwikkeling voormalig castellum Fectio (Bunnik) tot archeologisch park via de Agenda Vitaal Platteland.

5 Vitale dorpen en steden     

Dit hoofdstuk bevat het beleid voor de provinciale belangen uit de pijler vitale dorpen en steden.

5.1 Algemene beleidslijn verstedelijking     

Beleid

In ons verstedelijkingsbeleid richten wij ons primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied: op die manier blijven onze steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Ten behoeve van de leefbaarheid en bereikbaarheid willen wij de verstedelijking zoveel mogelijk koppelen aan haltes en knopen van het openbaar vervoersnetwerk.



Bij kantoren zijn wij gezien de huidige overcapaciteit zeer terughoudend met het mogelijk maken van nieuwe ontwikkelingen. Onze inzet richt zich op het beperken van de aanwezige plancapaciteit. Bij bedrijventerreinen willen wij overaanbod eveneens voorkomen en herstructurering van bestaande terreinen stimuleren. Een belangrijke input voor ons beleid voor bedrijventerreinen zijn de regionale convenanten.



Bij de afweging van de verstedelijkingslocaties hebben wij de lagenbenadering gehanteerd.



Toelichting

Voor een aantrekkelijke provincie zijn vitale steden en dorpen belangrijk. De combinatie van historische bebouwing, de aanwezigheid van onder andere culturele voorzieningen, winkels, horeca en uitgaansmogelijkheden, diverse woningtypes, verschillende vormen van werkgelegenheid, sport- en ontspanningsmogelijkheden en groen in de nabijheid draagt bij aan deze vitaliteit.

In de kenniseconomie gaan we op een andere manier wonen en werken. De nabijheid van elkaar versterkende creatieve functies wordt steeds belangrijker. Dat heeft consequenties voor de ruimtelijke ontwikkeling van het land. De steden spelen hierin een steeds belangrijkere rol. In onze provincie geldt dat vooral voor Utrecht en Amersfoort, maar ook voor de kleinere steden en dorpen. Functiemenging draagt bij aan de vitaliteit van het stedelijk gebied. Een groot accent bij verstedelijking ligt op de binnenstedelijke opgave.



Ons beleid sluit aan bij de zogenaamde duurzame verstedelijkingsladder; deze is inmiddels in het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' opgenomen. De duurzame verstedelijkingsladder houdt in dat, als de behoefte aan de voorgenomen verstedelijking is aangetoond, bij voorkeur de volgende volgorde wordt gehanteerd: eerst wordt gekeken naar de mogelijkheden voor herstructurering of transformatie binnen het bestaand stedelijk gebied; voorts naar locaties die passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer.

“Passende ontsluiting” van verstedelijkingslocaties betekent zo mogelijk ontsluiting per openbaar vervoer. De koppeling van de verstedelijkingsopgave aan de bestaande halten en knopen van het OV-netwerk kan een grote effectiviteitsslag bewerkstelligen voor zowel het stedelijk gebied als voor het netwerk. Concreet hanteren wij de volgende voorkeursvolgorde voor stedelijke ontwikkelingen: eerst de mogelijkheden van herstructurering of transformatie, dan de mogelijkheden in de nabijheid van halten en knopen van het OV-netwerk, dan de overige mogelijkheden in het stedelijk gebied (binnen de rode contouren), en als laatste uitbreiding.



Kwaliteit van het stedelijk gebied

Binnenstedelijke ontwikkeling is mogelijk zonder de leefbaarheid en de sociale kwaliteit van de leefomgeving aan te tasten. Sterker nog, het kan de stedelijke kwaliteit juist versterken. Mits het gebeurt binnen bepaalde randvoorwaarden, met aandacht voor kwaliteit van zowel de woningen als de woonomgeving. Aangezien wij de hoofdkeuze hebben gemaakt voor binnenstedelijke ontwikkeling, kunnen wij niet voorbijgaan aan de te realiseren kwaliteit bij deze opgave. De vraag wat die “kwaliteit” moet zijn is echter locatie-afhankelijk. Het gaat bijvoorbeeld om bebouwingsdichtheden, stedenbouwkundige opzet, aandacht voor (cultuur)historie en het bodem- en watersysteem en over identiteit. Belangrijke vraag daarbij is in hoeverre de omgeving (fysiek, sociaal, economisch) aansluit bij de vraag van de bewoners en gebruikers nu en in de toekomst. Dit betekent rekening houden met demografische ontwikkelingen als vergrijzing, ontgroening en (lokale) krimp.

Mede vanuit de gedachte “lokaal wat kan, regionaal wat moet” vinden wij dat de kwalitatieve aspecten primair behoren tot het gemeentelijk domein. Zij beschikken immers over de benodigde lokale kennis en zijn primair verantwoordelijk voor de integrale afweging van alle belangen. Onze rol bestaat uit het stimuleren en faciliteren van gemeenten om deze kwaliteit te realiseren.



De leefbaarheid in kleine kernen verdient bijzondere aandacht. Vooral het verenigingsleven en ontmoetingspunten zoals een basisschool of dorpshuis zijn belangrijk voor de sociale cohesie in de kern. Door gezinsverdunning, vergrijzing en het wegtrekken van veel jongeren wordt het steeds moeilijker om deze voorzieningen in stand te houden en ontstaat behoefte aan andere typen voorzieningen. Een uitbreidingslocatie met een aantal woningen biedt meestal geen structurele oplossing. Er zal gezocht moeten worden naar andere oplossingsrichtingen. Dit betreft maatwerk per kern. Via een integrale visie kunnen gemeenten zowel de niet-fysieke als fysieke aspecten in beeld brengen, waarbij ook de inbreidings- en transformatiemogelijkheden binnen het bestaand stedelijk gebied kunnen worden betrokken.



De opgave voor een klimaatneutrale provincie in 2040 zal vooral in de gebouwde omgeving gerealiseerd moeten worden. De ruimtelijke component hierbij op provinciaal niveau is beperkt. Het gaat bijvoorbeeld om verbetering van energieprestatie van woningen en gebouwen. Wij vragen gemeenten in bestemmingsplannen voor woningbouw, herstructurering, bedrijventerreinen, kantoorlocaties en glastuinbouw te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en inzet van duurzame energie, waaronder het gebruik van restwarmte, aardwarmte (warmte-koudeopslag – WKO, geothermie), zonne-energie en biomassa.



Stedelijk gebied en rode contouren

Al geruime tijd maken wij in ons ruimtelijk beleid gebruik van rode contouren als begrenzing van het stedelijk gebied. Dit is een belangrijk instrument: het draagt bij aan het handhaven van de kwaliteit van het landelijk gebied en ondersteunt het realiseren van de binnenstedelijke ambities. Dit instrument handhaven wij. Bij het bepalen van de rode contouren hanteren we de volgende uitgangspunten:

  • voor alle kernen (met een ondergrens van 5 ha) nemen we een gesloten rode contour op;
  • per regio en per gemeente hebben we een programma voor wonen en werken. Daarbij is een onderscheid gemaakt naar de binnenstedelijke opgave (binnen de actuele rode contour) en uitbreiding (buiten de actuele rode contour);
  • de uitbreidingslocaties waarover al een ontwerp-planologisch besluit is genomen, leggen wij binnen de rode contour. Binnen de rode contour hebben gemeenten beleidsvrijheid, met inachtneming van de in de PRV opgenomen algemene regels voor wat betreft bedrijventerreinen, kantoren, cultuurhistorie e.d.;
  • de voortgang van de uitvoering van de stedelijke programma’s wordt jaarlijks gemonitord. Elke 4 jaar vindt een herijking plaats van de stedelijke programma’s. Dan worden ook de rode contouren integraal geactualiseerd en kunnen zo nodig nieuwe bollocaties worden opgenomen.

Voor kleinschalige rode ontwikkelingen buiten de contour bieden wij via algemene regels ook ruimte zonder verdere procedure, mits de ruimtelijke kwaliteit aantoonbaar versterkt wordt. Bijvoorbeeld voor uitplaatsing van bebouwing ten behoeve van herstructurering of transformatie en rood-voor-groen voor een betere overgang van stedelijk naar landelijk gebied. De gemeente dient te onderbouwen op welke wijze de ontwikkeling bijdraagt aan verhoging van de ruimtelijke kwaliteit van de kernrandzone, bij voorkeur via een integrale visie op de kernrandzone. Ook deze ontwikkelingen worden meegenomen bij de 4-jaarlijkse herijking.



De Veiligheidsregio Utrecht werkt aan een nieuw dekkingsplan brandweer voor de regio. Dit plan kan ertoe leiden dat er verschuivingen zullen optreden in het aantal posten en de locaties. Het is mogelijk dat er nieuwe locaties moeten worden gezocht, ook buiten het stedelijk gebied/rode contouren. Gezien het maatschappelijk belang hiervan zijn wij bereid hieraan onze medewerking te verlenen, uiteraard mits ruimtelijk aanvaardbaar.



Realisatie

Provinciaal belang


Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnenstedelijke ontwikkeling.

Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.

Provinciale rol

Reguleren, stimuleren

Reguleren (PRV)

Bepalingen over woningbouw, bedrijventerrein en kantoren in het stedelijk gebied (artikel 3.1 t/m 3.6)

Stimuleren

Monitoring van de realisatie van woningbouw en ontwikkeling van bedrijventerreinen

5.2 Wonen     

Beleid

Wij hebben een programma van 68.000 woningen opgenomen in de PRS. Ruim 80 % van dit programma kan worden gerealiseerd binnen de rode contouren. Daarmee voldoen we aan onze ambitie om ten minste twee derde deel in het bestaand stedelijk gebied (binnen de rode contouren) te realiseren. Het woningbouwprogramma is tot stand gekomen na overleg met gemeenten, op basis van bestaande plannen en nog beschikbare (binnenstedelijke) capaciteiten en de, grotendeels uit de Ontwikkelingsvisie NV Utrecht voortkomende, uitbreidingslocaties. De (gemiddelde) woningproductie in de afgelopen jaren en prognosecijfers over de woningbehoefte zijn daarbij gebruikt als referentie. Het is een indicatief programma, waarvan we verwachten dat realisatie in de PRS-periode haalbaar is. De voortgang van dit woningbouwprogramma zullen we jaarlijks monitoren en om de vier jaar herijken op basis van de dan bekende gegevens en inzichten. Dit kan indien nodig leiden tot aanpassing van het programma en de uitbreidingslocaties.



Woningbouwprogramma 2013-2028

Regio Binnenstedelijk Uitbreiding Totale woningbouwprogramma
Regio Utrecht 32.545 7.750 40.295
Regio Amersfoort 11.970 4.510 16.480
Regio West 4.610 290 4.900
Regio Zuid Oost 6.125 375 6.500
Totaal Provincie (81 %) 55.250 (19 %) 12.925 68.175

Toelichting

De ‘Integrale Gebiedsuitwerking Eemland, bijstelling 2011’ van de regio Amersfoort en het ‘Regiodocument BRU’ zijn voor ons een belangrijk uitgangspunt geweest bij de totstandkoming van het woningprogramma. Voor realisering van het woningbouwprogramma blijft, naast de binnenstedelijke woningbouw, uitbreiding op een aantal plaatsen wenselijk. In de Regio’s Utrecht en Amersfoort hebben we de grootschalige uitbreidings-locaties uit de Ontwikkelingsvisie NV Utrecht opgenomen, en een gedeeltelijke invulling van de zoeklocatie Kromme Rijn/Lekzone. Ook hebben we een aantal nog niet ontwikkelde rest-uitbreidingslocaties uit de Structuurvisie Streekplan 2005-2015 opgenomen. Van sommige van deze locaties is, waar gewenst en ruimtelijk aanvaardbaar, de capaciteit verhoogd. Voorts is een enkele locatie opgenomen waarvan de planvorming al in een vergevorderd stadium is, en waarvan de ontwikkeling ruimtelijk aanvaardbaar is. Bij de realisatie van deze uitbreidingen vragen wij in alle gevallen een onderbouwing van de noodzaak volgens de in 5.1 aangegeven voorkeursvolgorde en aandacht voor landschappelijke kernkwaliteiten, gevolgen voor de mobiliteit en eventueel noodzakelijke infrastructurele maatregelen, de kwaliteit van de kernrandzones en eventuele overstromingsrisico’s.

Om te voorkomen dat te veel soortgelijk aanbod op eenzelfde moment op de markt wordt gebracht, is het van belang dat gemeenten onderling in regionaal verband hun plannen qua inhoud en planning afstemmen, waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt gehanteerd.

Ontwikkeling woningmarkt

De druk op de Utrechtse woningmarkt is groot, er is nog steeds sprake van een fors woningtekort. Dat geldt in hogere mate voor de stad Utrecht en omliggende gemeenten. Recente onderzoeken tonen aan dat, ondanks het voorgenomen woningbouwprogramma, het tekort hoog zal blijven. Tot 2040 wordt er in geen enkele regio in onze provincie krimp voorzien.

Ondanks deze hoge druk zijn anno 2012 ook in onze provincie de effecten van de financiële crisis voelbaar: de doorstroming op de woningmarkt stagneert en de veranderende economie heeft geleid tot grote veranderingen op de woningmarkt:

  • er worden substantieel minder woningen verkocht dan twee jaar geleden, deels door aangescherpte financieringsmogelijkheden, maar ook omdat kopers een afwachtende houding aannemen (consumentenvertrouwen);
  • er is een verschuiving opgetreden van een aanbodmarkt naar een kopersmarkt. Hierdoor ontstaat meer concurrentie tussen projecten en worden kwaliteit en locatie sterk bepalend voor de verkoopbaarheid (en daarmee ook de realiseerbaarheid) van woningen;
  • de bij woningbouw betrokken publieke en private partijen staan financieel onder druk door onder meer bezuinigingen, dalende opbrengsten, scherpere financieringsregels en tegenvallende verkopen. Voorts is de regelgeving voor corporaties en zorginstellingen aangescherpt.

De algemene opvatting is dat de woningmarkt niet in een tijdelijke dip zit, maar structureel aan het veranderen is. Op welke manier en in welke mate is nog onzeker. Er is een flexibele insteek van alle betrokken partijen nodig om beter te kunnen beantwoorden aan de huidige en toekomstige woningvraag.

Het Rijk heroriënteert momenteel haar beleid op het gebied van wonen. Daarbij wordt een groot deel van de verantwoordelijkheid neergelegd op decentraal niveau en bij marktpartijen en burgers. Een deel van de oplossing ligt echter op Rijksniveau bijvoorbeeld op het gebied van Rijksregelgeving en belastingmaatregelen.



Naast de markt voor koopwoningen bestaat de woningmarkt uit de huursector. De wachttijden voor een (sociale) huurwoning in onze provincie behoren tot de hoogste in Nederland. Dit wordt nog verergerd door de stagnerende markt voor koopwoningen en de verscherpte (Europese) regelgeving voor woningcorporaties. Door het gemiddeld hoge prijsniveau van koopwoningen is de overstap van huur naar koop vaak niet te maken.



Voor wat betreft woonmilieus is er vooral vraag naar centrumstedelijke, dorpse en groenstedelijke woonmilieus. Door de toenemende vergrijzing is er een toenemende vraag naar ‘nultreden’-woningen en woningen met zorg. Voor een concurrerend vestigingsmilieu is een selectieve aanvulling van het aanbod van een extensiever woonmilieu in een groene omgeving van belang.

5.2.1 Binnenstedelijke woningbouw     

Beleid

In ons ruimtelijk beleid maken we de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Ons streven is dat ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom vinden wij het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. Wij willen stimuleren dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren.



Toelichting

Realisatie van de binnenstedelijke woningbouw

Uit onze inventarisatie blijkt dat er ruimtelijk voldoende capaciteit is om twee derde van onze woningbouwopgave binnenstedelijk te realiseren. Dit is verwerkt in de stedelijke programma’s die wij per regio en per gemeente hebben opgenomen.

De daadwerkelijke realisatie van de binnenstedelijke woningbouw is een ambitieuze opgave. Binnenstedelijke locaties zijn vaak complex omdat er veel knelpunten zijn. De recente financiële crisis en de situatie op de woningmarkt hebben het perspectief daarbij nog verslechterd. In de afgelopen jaren waren ten behoeve van deze opgave nog forse overheidsbudgetten beschikbaar, maar deze budgetten zullen in de komende periode veel kleiner zijn. Binnenstedelijke locaties zijn, over het totaal bezien, overigens niet altijd duurder dan uitbreidingslocaties, er zijn alleen andere kostensoorten en de kosten worden daardoor over andere partijen omgeslagen. Voor uitbreidingslocaties, vooral de grotere, is bijvoorbeeld vaak aanpassing of uitbreiding van infrastructuur en voorzieningen aan de orde die niet op de ontwikkelende partijen verhaald wordt.



De afgelopen jaren hebben wij gemeenten gefaciliteerd en ondersteund bij de planontwikkeling en de realisatie van binnenstedelijke locaties, onder andere via het Ruimtelijk Actieprogramma, het Fonds stedelijk Bouwen en Wonen, het Fonds Uitplaatsing Hinderlijke Bedrijven en het Aanjaagteam Woningbouw.

Mede door het wegvallen van Rijksmiddelen en de huidige marktsituatie zal de voortgang van de binnenstedelijke ontwikkeling in de komende jaren van alle partijen een grote inspanning vergen, alle zeilen dienen te worden bijgezet om de opgave te realiseren. Dit vraagt om (nieuwe) coalities van overheden en marktpartijen, nieuwe rollen, een onorthodoxe aanpak, geen blauwdruk maar maatwerkoplossingen. Binnen onze mogelijkheden willen wij hierin nadrukkelijk onze rol pakken, zowel in regulerende, participerende als stimulerende zin. Regulerend door aan te geven dat de verstedelijking zoveel mogelijk binnen de actuele rode contouren moet plaatsvinden, faciliterend en stimulerend door inzet van onze middelen, capaciteit en expertise en eventueel participerend op locaties waarbij dit nodig is. Samen met andere partijen willen we per locatie bekijken welke rol daar het beste past en hoe we die verder gaan invullen. In het Hoofdstuk 'Uitvoering' (7) gaan we hier verder op in.



Realisatie

Provinciaal belang

-
Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnenstedelijke ontwikkeling.

- Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.

Provinciale rol

Reguleren, Participeren, stimuleren

Reguleren (PRV)

Rode contouren en bestaand stedelijk gebied (artikel Stedelijk gebied)Stimuleren/Participeren

Uitvoeren Kadernota en Actieprogramma Wonen en Binnenstedelijke Ontwikkeling.

Overleg: Over de uitvoering van de stedelijke programma’s en de vierjaarlijkse herijking daarvan

5.2.2 Toekomstige woonlocatie     

Beleid

De uitbreidingslocaties waarover wij overeenstemming hebben met de gemeente en die wij qua locatie ruimtelijk aanvaardbaar vinden, maar waarover nog geen ontwerp-planologisch besluit genomen is, hebben wij aangeduid met een bol. Om de locatie ruimtelijk mogelijk te maken is geen ontheffing van GS nodig. Wel moet de noodzaak van het tot ontwikkeling brengen van de locatie worden onderbouwd conform de door ons aangegeven voorkeursvolgorde (duurzame verstedelijkingsladder). Voorts stellen wij enkele algemene ruimtelijke randvoorwaarden aan het concretiseren van deze locaties. Als aan de voorwaarden wordt voldaan kan de gemeente zonder meer de locatie ontwikkelen.



Toelichting

De “bol” geeft aan hoeveel woningen er gerealiseerd kunnen worden op de nieuwe uitbreidingslocatie, buiten de huidige rode contouren. Naast de algemene randvoorwaarden (aansluiting op bestaand stedelijk gebied, goede kwaliteit kernrandzone, inzicht in de mobiliteitseffecten) hebben we per locatie ook een aantal specifieke aandachtspunten. Deze zijn terug te vinden bij de stedelijke programma’s per gemeente (paragraaf 5.5). Om de flexibiliteit bij de begrenzing van nieuwe locaties voor gemeenten zo groot mogelijk te maken hebben wij gekozen voor de globale aanduiding via een bol, in plaats van het al vastleggen van een rode contour. De gemeenten kunnen in een bestemmingsplan de begrenzing vastleggen. Daarna passen wij de rode contour aan op basis van het bestemmingsplan.



De voortgang van de uitvoering van de stedelijke programma’s wordt jaarlijks gemonitord. Elke 4 jaar vindt een herijking plaats van de stedelijke programma’s. Dan worden ook de rode contouren integraal geactualiseerd en kunnen zo nodig nieuwe bollocaties worden opgenomen.



Zie verder regionale uitwerking (5.5).



Realisatie

Provinciaal belang

Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnenstedelijke ontwikkeling.

Provinciale rol

Reguleren

Reguleren (PRV)

Algemene regels voor het maken van een ruimtelijk plan voor woningbouw op deze locaties (artikel Toekomstige woonlocatie).

5.3 Werken     

Beleid

De provincie Utrecht heeft economisch gezien een sterke uitgangspositie. Om deze positie te behouden en nieuwe kansen te benutten, is onze (ruimtelijk-)economische strategie voor de komende jaren gericht op:

  • het versterken van die bedrijfssectoren die veel gebruikmaken van kennis en creativiteit (life sciences, creatieve industrie en duurzaamheidseconomie);
  • het zoveel als mogelijk accommoderen van de dynamiek van de al in onze provincie gevestigde bedrijven.

Daarvoor willen we voldoende en adequaat aanbod aan werkmilieus realiseren. Bij de ontwikkeling van werklocaties zijn voor de komende jaren herstructurering, transformatie en intensivering de belangrijkste opgaven. Wij willen dat de bestaande ruimte voor bedrijfs- en kantoorvestiging optimaal wordt benut en zo nodig wordt aangepast aan de huidige wensen van gebruikers en dat er selectief nieuwe locaties worden ontwikkeld. De duurzame verstedelijkingsladder (voorheen SER-ladder) is leidend en duurzaamheid een vanzelfsprekendheid. Daarom verbinden we de ontwikkeling van nieuw bedrijventerrein nadrukkelijk aan de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen en nemen we maatregelen om het overschot aan (plannen voor) kantoorruimte terug te dringen.



Toelichting

De provincie Utrecht heeft economisch een sterke uitgangspositie:

  • we behoren al jaren achtereen tot de snelst groeiende regio’s van Nederland;
  • we hebben een verhoudingsgewijs erg lage werkloosheid;
  • en we zijn op basis van onderzoek van de Europese Commissie de meest concurrerende regio van Europa (European Commission, Joint Research Centre and Institute for the Protection and Security of the Citizen EU Regional Competitiveness Index 2010, Luxemburg 2010).

De sterke economische positie van Utrecht is niet onbedreigd. Steeds meer bedrijven maken deel uit van internationale concerns en zijn gevoelig voor verschuivingen tussen regio’s en zelfs landen. Opkomende landen als India en China concurreren niet langer alleen met productie, maar ook met kennis en dienstverlening. In eigen land zijn er andere regio’s die zich profileren als vestigingsplaats voor hetzelfde segment als waar wij ons op richten. Landen en regio’s zullen steeds meer met elkaar concurreren.



Door moderne technologie wordt de kenniswerker ook steeds flexibeler. De werkzaamheden kunnen vanuit verschillende werklocaties plaatsvinden. Het kantoor als vaste werkplek verliest terrein ten faveure van ontmoetingsplekken (vergaderruimte op kantoor, restaurants, congrescentra, etc.) en een werkplek thuis. Door deze ontwikkelingen is een belangrijk overaanbod aan kantoorruimte en kantoorlocaties ontstaan. Ook in “traditionele” sectoren vinden belangrijke veranderingen plaats. De bouwnijverheid en installatietechniek werken steeds vaker met ZZP-ers, waarbij de bedrijfsruimte wordt vervangen door de garagebox en de bestelwagen. De sterke groei van retail via internet en schaalvergrotingsprocessen in de detailhandel vormen een steeds grotere bedreiging voor de kernwinkelgebieden en grotere buurtcentra.

De Utrechtse beroepsbevolking zal de komende jaren nog verder toenemen ondanks de vergrijzing van de Utrechtse bevolking. Door de instroom van vooral jongeren (studenten) zal het opleidingsniveau van de beroepsbevolking verder toenemen.



Twee specifieke werkmilieus zijn van grote betekenis voor het economisch vestigingsklimaat in onze provincie:

  • het (groot)stedelijk vestigingsmilieu biedt door zijn verscheidenheid kansen voor een bonte verzameling van bedrijvigheid (creatieve industrie, detailhandel, zakelijke dienstverlening, gezondheid en verzorging, horeca) in combinatie met wonen en hoogwaardige voorzieningen. Dit milieu is aanwezig in het centrum van Utrecht, het centrum van Amersfoort en bij realisering in Leidsche Rijn Centrum terwijl op langere termijn de A12-zone in dit opzicht potentie heeft. Wij willen de diversiteit van dit vestigingsmilieu behouden en waar nodig versterken;
  • het campusmilieu wordt gekenmerkt door clustering van bedrijven en instellingen die gebruik maken van elkaars kennis en voorzieningen. Vaak zijn de verschillende milieus met elkaar verbonden via gezamenlijke onderzoeksprogramma’s, personele unies etc. In de provincie Utrecht gaat het campusmilieu vooral op voor het Utrecht Science Park (USP) op de Uithof waar verschillende bedrijven en kennisinstellingen op het gebied van life sciences en duurzaamheid zijn gevestigd. Daarbij is er onder andere een relatie tussen het USP en FoodValley (campusmilieu Wageningen Universiteit) op het gebied van life sciences. Door intensivering en uitbreiding willen we de bestaande ruimtelijke mogelijkheden optimaal benutten. De bedrijvigheid die zich vestigt op het Utrecht Science park moet kennisintensief zijn en aansluiten bij de Utrechtse kennisbasis. Voor de langere termijn zijn zgn. satellietlocaties gewenst: kleinschalige clusters van bedrijven in de nabijheid van en verbonden met het USP. Locaties als het (voormalige) RIVM-terrein in De Bilt, Berg en Bosch en Rijnsweerd kunnen daarin een rol spelen.

Beide milieus laten zich over het algemeen goed mengen met andere stedelijke functies en vragen niet om specifiek provinciaal ruimtelijk beleid. Daarom zijn ze in het kader van deze structuurvisie niet afzonderlijk benoemd als object.

5.3.1 Bedrijventerreinen     

Beleid

Voor wat betreft bedrijventerreinen wordt in deze Structuurvisie gekozen voor een nieuwe koers. In het algemeen zijn we zeer terughoudend met het opnemen van nieuw bedrijventerrein, het accent ligt op revitalisering, intensivering en/of herstructurering van bestaande bedrijventerreinen. Nieuwe locaties, zowel in het stedelijk gebied als uitbreiding, kunnen alleen worden ontwikkeld als de noodzaak is aangetoond en er een concrete relatie is met de uitvoering van herstructurering of transformatie van bestaand bedrijventerrein. We hechten aan regionale samenwerking op het gebied van bedrijventerreinenbeleid. De (concept-) regionale convenanten bedrijventerreinenbeleid zijn een belangrijke input voor het in de PRS opgenomen bedrijventerreinenprogramma. Wij hebben de uitbreidingslocaties die wij ruimtelijk aanvaardbaar achten en waarvan de realisatie in de eerstvolgende jaren wordt voorzien opgenomen in de PRS. In verband met consistentie van beleid hebben we ook een aantal locaties die al in de Structuurvisie Streekplan 2005-2015 waren opgenomen weer opgenomen in deze PRS. Omdat realisatie echter op niet korte termijn is voorzien, zijn deze locaties niet opgenomen in het stedelijk programma. Het gaat om de locaties Rijnenburg (Utrecht), Gaasperwaard 2e fase (Vianen), Parallelweg (Woudenberg) en De Kronkels Zuid (Bunschoten). Voorts hebben we volgens dezelfde systematiek de locatie Vathorst-West (opgenomen in de ontwikkelingsvisie NV Utrecht) wel op de kaart opgenomen, maar niet in het stedelijk programma.

Bij de voorgenomen vierjaarlijkse herijking van het stedelijk programma bezien we of er nieuwe locaties (binnen en buiten de contour) nodig zijn. Daarbij betrekken we tevens de voortgang van de uitvoering van de herstructurering.

De bestemming kantoren staan wij niet meer toe op bedrijventerreinen.



Programma bedrijventerreinen 2013-2028



Programma bedrijventerreinen 2013-2028 (in ha)

Regio Binnenstedelijk Uitbreiding Totale programma bedrijventerrein
Regio Amersfoort 19,2 0 19,2
Regio Zuid Oost 3 12 15
Regio Utrecht*) 0 21 21
Regio West*) 16,5 16 32,5
TOTAAL Provincie 38,7 49 87,7

*) in het kader van bedrijventerreinen is IJsselstein ingedeeld bij Regio West in plaats van Regio Utrecht

Toelichting

Een aanzienlijk deel van de Utrechtse werkgelegenheid is gebonden aan bedrijventerreinen. Het gaat om activiteiten in onder andere de industrie en logistieke dienstverlening. Deze activiteiten zijn niet of nauwelijks te mengen met andere functies door hun effecten op de omgeving (aard bebouwing, uitstoot, geluid, verkeersdruk). Het is voor een diversificatie van de Utrechtse economische structuur van belang dat voldoende van dergelijke locaties in verschillende segmenten beschikbaar blijven; van terreinen met een prestigieuze uitstraling tot louter functionele terreinen. In het landelijk Convenant Bedrijventerreinen (afgesloten door Rijk/IPO/VNG op 27-11-2009) is de behoefte aan bedrijventerreinen voor de provincie Utrecht berekend op 335 ha netto voor de periode 2010-2020 (exclusief de terreinen het Klooster en Gaasperwaard, die buiten de Convenantafspraken zijn gehouden). Daarvan is circa de helft al opgenomen in bestemmingsplannen. Door regionale samenwerking wordt gezorgd voor een op de vraag van het bedrijfsleven afgestemd aanbod. Daarmee wordt een effectiever gebruik van bedrijventerreinen bevorderd. De beschikbare capaciteit aan bedrijventerreinen die al is opgenomen in bestemmingsplannen verschilt per regio. Zo is In de regio Utrecht nog relatief veel capaciteit aanwezig en daarom is er een relatief laag programma opgenomen in de PRS. In de regio West is er nauwelijks beschikbare plancapaciteit, daarom is extra ruimte noodzakelijk en is er een relatief hoog programma opgenomen.



De in de (concept-) regionale convenanten bedrijventerrein opgenomen programma’s en planningen zijn input voor deze PRS. Via de regionale behoefte-onderzoeken, die ten grondslag liggen aan de convenanten, is de behoefte aan bedrijventerrein onderbouwd. Echter, vanwege de veranderende maatschappelijke en economische context is ook de behoefte aan bedrijventerrein aan verandering onderhevig. Daarom hebben we voorlopig alleen die locaties programmatisch opgenomen, waarvan in de convenanten wordt aangegeven dat de ontwikkeling ervan gepland is in de eerstkomende jaren. Bij de herijking van de PRS over 4 jaar bezien wij de voortgang van zowel de herstructurering als de ontwikkeling van nieuwe terreinen en beoordelen wij, mede aan de hand van dan beschikbare recente prognoses, of er meer uitbreidingsruimte gewenst is.

Wij willen voorkomen dat wel nieuwe locaties worden ontwikkeld, maar dat de voortgang van de herstructurering achterblijft. Daarom leggen wij een directe relatie tussen de ontwikkeling van nieuw terrein en de herstructurering van bestaand terrein. Wij vragen aan gemeenten om daarover concrete, harde afspraken op te nemen in de regionale convenanten. Bij de vierjaarlijkse herijking van het stedelijk programma betrekken wij deze voortgang.



De ontwikkeling van nieuwe zelfstandige kantoren op bedrijventerreinen achten wij onwenselijk. Bedrijventerreinen zijn geen geschikte locatie voor de ontwikkeling van duurzame kantoren. Uit onderzoek blijkt dat een belangrijk deel van de leegstand op bedrijventerreinen bestaat uit kantoorpanden.



De regionale en lokale programma’s voor bedrijventerreinen zijn opgenomen in de regionale uitwerking (5.5.).



Realisatie

Provinciaal belang

- Een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden.

- Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.

Provinciale rol

Reguleren, stimuleren

Reguleren (PRV)

Koppeling nieuw terrein/herstructurering, regionale samenwerking, geen kantoren op bedrijventerreinen (artikel bedrijventerrein stedelijk gebied en artikel Toekomstig bedrijventerrein)

Stimuleren/Participeren

Overleg: Over regionale convenanten, bovenregionale afstemming en de vierjaarlijkse herijking

5.3.1.1 Bedrijventerrein stedelijk gebied     

Beleid

Wij zetten in op de herstructurering, intensivering en transformatie van bestaand bedrijventerrein. De ontwikkeling van nieuw bedrijventerrein in het stedelijk gebied is alleen mogelijk als de locatie is opgenomen in het stedelijk programma van de PRS en de noodzaak van het tot ontwikkeling brengen van de locatie kan worden onderbouwd conform de door ons aangegeven voorkeursvolgorde. Bovendien moet de nieuwvestiging of uitbreiding in samenhang worden ontwikkeld met de herstructurering van een bestaand bedrijventerrein, waarbij de tijdige realisering van de herstructurering is verzekerd.



Toelichting


Het accent in ons beleid ligt bij de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen. De Ontwikkelingsmaatschappij Utrecht (OMU) is opgericht om de herstructurering van bedrijventerreinen te stimuleren door de aanpak van private kavels en/of lege delen van terreinen. Uit onderzoek ten behoeve van de totstandkoming van het Provinciaal Herstructureringsplan (Ecorys) is gebleken dat de kwaliteit van de Utrechtse bedrijventerreinen redelijk is. Voor veel terreinen geldt dat een beperkte aanpak van knelpunten op het gebied van infrastructuur en openbare ruimte voldoende is om de terreinen weer aan de eisen van het bedrijfsleven te laten voldoen. Vaak zijn er echter ook “rotte plekken” op de terreinen: structureel leegstaande bebouwing, restkavels etc. Door de aanpak van deze plekken kan de OMU een belangrijke bijdrage leveren aan de kwaliteitsverbetering van de Utrechtse bedrijventerreinen.



In de stedelijke programma’s (5.5) is aangegeven hoeveel hectares bedrijventerrein er in het stedelijk gebied kunnen worden ontwikkeld (exclusief de restcapaciteit in vigerende bestemmingsplannen) en welke locaties daarvoor in beeld zijn. In de PRV zijn aan de ontwikkeling van deze locaties voorwaarden gesteld die de voortgang van de herstructurering verzekeren.



Realisatie

Provinciaal belang

- Een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden.

- Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.

Provinciale rol Reguleren, stimuleren

Reguleren (PRV)

Het stellen van voorwaarden aan de ontwikkeling van bedrijventerrein (artikel bedrijventerrein stedelijk gebied)

Stimuleren/Participeren

Stimuleren van herstructurering, met name door ondersteuning bij de totstandkoming van goede herstructureringsplannen

5.3.1.2 Toekomstig bedrijventerrein     

Beleid

De uitbreidingslocaties die wij qua locatie ruimtelijk aanvaardbaar vinden, maar waarover nog geen ontwerp-planologisch besluit genomen is, hebben wij aangeduid met een bol. Om de locatie ruimtelijk mogelijk te maken is geen ontheffing van GS nodig. Wel moet de locatie zijn opgenomen in het stedelijk programma van de PRS en moet de noodzaak van het tot ontwikkeling brengen van de locatie worden onderbouwd conform de door ons aangegeven voorkeursvolgorde (duurzame verstedelijkingsladder). Bovendien moet de nieuwvestiging of uitbreiding in samenhang worden ontwikkeld met de herstructurering van een bestaand bedrijventerrein, waarbij de tijdige realisering van de herstructurering is verzekerd. Voorts stellen wij enkele algemene ruimtelijke randvoorwaarden aan het concretiseren van deze locaties.



Toelichting

In de stedelijke programma’s (5.5) is aangegeven hoeveel hectares bedrijventerrein er op de uitbreidingslocaties kunnen worden ontwikkeld. In de PRV zijn aan de ontwikkeling van deze locaties voorwaarden gesteld die de voortgang van de herstructurering verzekeren. Niet alle uitbreidingslocaties zijn opgenomen in de stedelijke programma’s. Een aantal locaties was al opgenomen in de provinciale Structuurvisie Streekplan 2005-2015 en is nog steeds aan de orde. Echter, in de (concept-) regionale convenanten is de ontwikkeling van deze locaties niet voorzien in de eerstkomende jaren. Daarom is de ontwikkeling niet programmatisch mogelijk gemaakt. Deze locaties komen bij de vierjaarlijkse herijking weer aan de orde.



Realisatie

Provinciaal belang

-
Een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden.

- Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.

Provinciale rol

Reguleren

Reguleren (PRV)

Het stellen van voorwaarden aan de ontwikkeling van bedrijventerrein (artikel toekomstig bedrijventerrein).

5.3.2 Kantoren     

Beleid

Wij willen op de kantorenmarkt vraag en aanbod zoveel mogelijk in evenwicht brengen, zowel kwantitatief als kwalitatief. Op dit moment staat er veel kantoorruimte leeg, een groot deel van de leegstand is structureel. Bovendien is er nog een grote – nog niet gerealiseerde - plancapaciteit. Daarom geven we in principe geen ruimte voor nieuwe, nog niet gerealiseerde, kantorenlocaties. Wij spannen ons actief in om de nog niet benutte plancapaciteit terug te dringen. Hiertoe gaan we met gemeenten en andere partijen in overleg om te komen tot afspraken over het verder terugdringen van de plancapaciteit. Voorts willen we stimuleren dat op bestaande kantorenlocaties kansen worden benut (herontwikkeling, transformatie, functiewijziging) om daarmee de kwaliteit en het functioneren van kantoorgebieden in onderlinge samenhang te verbeteren. Een eerste stap hebben we gezet met het onderzoek naar de Utrechtse kantorenmarkt. Met dit onderzoek leggen we een breed gedragen basis voor het maken van afspraken over de vermindering van de plancapaciteit en ingrepen in de bestaande voorraad. Op 27 juni 2012 is het Convenant Aanpak Leegstand Kantoren (Rijk, VNG, IPO en marktpartijen) afgesloten. Onze aanpak sluit aan op de afspraken in dit convenant.

Concreet betekent dit het volgende:

  • wij spannen ons in om de problemen op bestaande kantorenlocaties te verminderen. Wij stimuleren dat aanwezige kansen (doorexploiteren, kwaliteitsverbetering, herstructurering of transformatie) optimaal worden benut;
  • met gemeenten en marktpartijen voeren wij overleg om tot afspraken te komen over het verder terugdringen van de plancapaciteit en ingrepen in de bestaande voorraad. Een eerste stap hierin is het onderzoek naar de Utrechtse kantorenmarkt. Waar nodig zullen wij ons wettelijk instrumentarium inzetten;
  • wanneer kantoren nog niet zijn gebouwd dient een ruimtelijk plan bij actualisering niet meer te voorzien in de functie kantoren, tenzij er concreet zicht is op gebruik als kantoor in de planperiode. Dit kan onder meer blijken uit vastgestelde visies, onderzoeken of afgesloten contracten;
  • in het algemeen staan wij ruimtelijke plannen die nieuw, nog niet gerealiseerd kantoorvolume bevatten niet toe. Mits de noodzaak conform de duurzame verstedelijkingsladder is aangetoond kan in het stedelijk gebied een uitzondering worden gemaakt voor kleinschalige zelfstandige kantoren met een lokaal vestigingsgebied (bijvoorbeeld bankfilialen en gemeentehuizen) en functiegebonden kantoren (bijvoorbeeld havengebonden of veilinggebonden);
  • op een beperkt aantal goed ontsloten locaties waar kantoorontwikkeling substantieel bijdraagt aan de versterking van het (groot)stedelijk milieu of de ruimtelijke kwaliteit is kantoorontwikkeling mogelijk. Dit zijn de knooppunten Utrecht Centraal, Amersfoort Centraal, Driebergen/Zeist en het toekomstig knooppunt Leidsche Rijn Centrum. Nieuwe kantoorontwikkeling is hier toegestaan, mits de noodzaak, met toepassing van de duurzame verstedelijkingsladder is aangetoond. Voor het knooppunt Driebergen/Zeist is nieuwe kantoorontwikkeling toegestaan voor zover bestaande afspraken tussen gemeente en provincie hierin voorzien, tot een maximum van in totaal 30.000m2 BVO (bruto vloeroppervlak).

Toelichting

De provincie Utrecht heeft, net als de rest van Nederland, te maken met een te groot en groeiend aanbod van kantoren. In 2010 is in de provincie Utrecht ruim 900.000 m2 VVO (Verhuurbaar Vloeroppervlak) te koop of te huur (bron: Kantorenmarktonderzoek Provincie Utrecht, een analyse en inventarisatie (STOGO, juni 2011)). Dit komt overeen met ca. 15 % van de totale voorraad. Hiervan wordt 43 % al langer dan drie jaar aangeboden. Aangenomen mag worden dat het hier om structurele leegstand gaat. De jaarlijkse ingebruikname van kantoorruimte daalt sinds 2005 gestaag en bedroeg in 2010 nog een kleine 160.000 m2 tegenover 320.000 m2 in 2005. In de provincie was in 2010 een planvoorraad aanwezig van ca. 1,4 miljoen m2. Van deze planvoorraad ligt ca. 650.000 m2 vast in harde plannen, het overige deel is nog niet in een bouwvergunning of bestemmingsplan vastgelegd. Dat laat onverlet dat over een deel hiervan al wel privaatrechtelijke afspraken zijn gemaakt, en/of in lopende grondexploitaties is opgenomen. De kantorenmarkt is afgelopen jaren veranderd van een groeimarkt naar een vervangingsmarkt: de ontwikkeling van nieuwe kantoorpanden leidt tot verhuisbewegingen van bedrijven.

De vraag naar kantoorruimte is structureel minder groot en verandert kwalitatief. Dit komt door:

  • de veranderende economische structuur: flexibilisering, verschuiving naar kenniseconomie en het groeiend aantal ZZP-ers vraagt om kwalitatief andere kantoorruimte zoals levendige binnenstedelijke locaties, locaties op multimodale OV-knooppunten en locaties met een multifunctioneel karakter en hoge ruimtelijke kwaliteit. Beleving en ontmoeten worden meer en meer leidende begrippen bij locatiekeuze en ook daar zal flexibel(er) werken het uitgangspunt zijn;

  • het nieuwe werken: de introductie van flexplekken en thuiswerken leidt tot een lager gemiddeld aantal vierkante meters per medewerker.

Naast de omvang heeft de problematiek ook een kwalitatieve dimensie. Op een beperkt aantal toplocaties is de vraag groter dan het aanbod. Dit zijn over het algemeen de goed ontsloten locaties met een gemengd (groot)stedelijk milieu. Voor het behoud van een aantrekkelijk vestigingsklimaat is het van belang dat op deze locaties een kwalitatief hoogwaardig aanbod aanwezig is. Een groot deel van de huidige kantorenvoorraad is van slechte kwaliteit en/of gevestigd op locaties die minder in trek zijn. Dit zijn met name de bestaande, monofunctionele, meer perifeer gelegen kantorenlocaties (o.a. Nieuwegein, Maarssen, Woerden). Op deze locaties is het aanbod groter dan de vraag en vindt een proces van marginalisatie plaats dat leidt tot leegstand en het uitblijven van investeringen in de kwaliteit.

Gezien de druk op de Utrechtse woningmarkt ligt een transformatie van leegstaande kantoren naar woningen voor de hand. Door terughoudend te zijn met nieuwe uitbreidingslocaties voor wonen wordt deze druk nog vergroot. Een deel van de leegstaande kantoorruimte leent zich hiervoor. De Provincie Utrecht neemt nu al een actieve rol in de aanpak van kantorenleegstand. Deze actieve rol komt tot uiting in de provinciale inzet voor transformatie en herstructurering. Wij zullen deze actieve rol voortzetten.



Vanwege het structurele overaanbod vinden wij het belangrijk de nog niet gerealiseerde planvoorraad, voor zover niet benut, te verminderen. Daarom staan wij, buiten de aangewezen locaties op knooppunten, geen nieuwe bestemming kantoren meer toe in bestemmingsplannen, en kan bestaande plancapaciteit bij actualisering uitsluitend worden gehandhaafd als er in de planperiode zicht is op gebruik als kantoor (blijkend uit vastgestelde visies, onderzoeken of contracten). Voorts bekijken wij samen met de gemeenten de verdere mogelijkheden voor vermindering van de plancapaciteit. Wij willen dit bevorderen door het actief stimuleren en aanjagen van transformatie en herontwikkeling. Wij gaan daarbij ook bekijken welke mogelijkheden de ruimtelijke ordening daarbij kan bieden. Zo nodig zetten wij ons wettelijk instrumentarium (proactieve aanwijzing, inpassingsplan) in.

Deze lijn wordt ondersteund vanuit de markt. Eigenaren en beleggers hebben behoefte aan een duidelijk afgebakend speelveld. Daarbinnen kunnen zij verantwoorde investeringsbeslissingen nemen om de bestaande kantoorfuncties versterken of om over te gaan tot transformatie naar andere functies. Zolang er te veel plancapaciteit boven de markt blijft zweven en er onvoldoende duidelijk is welke perspectieven overheden zien voor (concurrerende) kantoorlocaties, dragen dergelijke investeringen te veel risico’s en is het lonend deze uit te stellen.



Via monitoring zullen wij de ontwikkelingen op de kantorenmarkt, zowel kwalitatief als kwantitatief, blijven volgen.



Realisatie

Provinciaal belang

-
Een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden.

- Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.

Provinciale rol

Reguleren, Stimuleren, Participeren

Reguleren (PRV)

Algemene regels die de ontwikkeling van nieuwe kantorenlocaties inperkt tot enkele OV-knooppunten en bestemmingswijziging van de huidige kantoorfunctie (artikel kantoren en artikel Kantoren op knooppunt).

Stimuleren/Participeren

  • Overleg met gemeenten en betrokken grondeigenaren over het verminderen van de plancapaciteit en toekomstskansen van kantorenlocaties
  • Analyse van de planvoorraad op ‘hardheid’ vanuit zowel overheids- als marktperspectief
  • Analyse van de bestaande kantorenlocaties. Daarmee brengen we in beeld wat de toekomstkansen (doorexploiteren, kwaliteitsverbetering, herstructurering of transformatie) van deze locaties zijn.
  • Op basis van deze analyse in samenspraak met lokale partners komen tot een gebiedsgerichte aanpak.

5.3.3 Detailhandel     

Beleid

Wij willen voldoende ruimte bieden aan de veranderende wensen van consumenten en bedrijfsleven. Wij zetten in op de binnenstedelijke vernieuwing en vragen bij gemeenten aandacht voor transformatie van verouderde winkelcentra. Bij ruimtelijke plannen voor nieuwe grootschalige detailhandelsontwikkelingen vragen wij bij gemeenten aandacht voor regionale afstemming en het overtuigend aantonen van de behoefte. De ontwikkeling van detailhandel buiten de rode contouren (anders dan de verkoop van eigen producten als nevenfunctie op een agrarisch bedrijf) staan wij niet toe.



Toelichting

De detailhandelssector heeft te maken met een aantal ingrijpende veranderingen zoals de toenemende rol van internet als oriëntatie- en aankoopkanaal, veranderende wensen van consumenten en nieuwe winkelconcepten. Dit zal leiden tot een afname van het totale winkeloppervlak. Nu is er al sprake van een groeiende structurele leegstand aan winkelruimte. Nieuwe trends laten zien dat winkels zich vooral concentreren in binnensteden en thematische winkelcentra aan de rand van de steden. Uitzondering zijn winkels die zich richten op de dagelijkse boodschappen, die vestigen zich meer op goed bereikbare (perifere) locaties. Door deze ontwikkelingen komen vooral centra van kleine en middelgrote gemeenten en kleinere wijkcentra onder druk te staan. Door beperking van de ontwikkeling van nieuw winkelvloeroppervlak en de transformatie van bestaande centra blijft de markt voor detailhandelsvoorzieningen gezond en toekomstgericht.



Realisatie

Provinciaal belang

-
Een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden.

- Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.

Provinciale rol


Stimuleren

Stimuleren/Participeren

Overleg: over beperking ontwikkeling nieuw winkeloppervlak en transformatie van bestaande centra

5.4 Verkeer en vervoer     

Beleid

Wij willen de infrastructuur en de ruimtelijke ontwikkeling op elkaar afstemmen. Dit betekent dat we bij de planning van ruimtelijke ontwikkelingen rekening houden met de mogelijkheden van de bestaande wegen en OV-verbindingen, en dat we bij eventuele aanpassingen van infrastructuur naast het verbeteren van de bereikbaarheid rekening houden met het benutten van kansen voor versterking van de kwaliteiten van de landschappen, stad-landverbindingen, kwaliteit leefomgeving en ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden. Daarbij streven wij vooral naar een bij het vigerende mobiliteitsbeleid passende bereikbaarheid van de belangrijke werkgelegenheidslocaties. Maar ook voor andere bovenlokale functies is het beheersen van de mobiliteitsdruk van belang. Daarvoor is een voldoende robuust netwerk essentieel. Mede daarom zijn de afgelopen jaren een aantal planstudies en verkenningen gestart ter verbetering van de hoofdinfrastructuur en de regionale bereikbaarheid van Utrecht. Deze maken onderdeel uit van het bereikbaarheidspakket VERDER.



Inpassing van nieuwe infrastructuur vraagt in onze regio, vanwege de grote druk op het ruimtegebruik, om zorgvuldige besluitvorming. Hierbij spelen naast bereikbaarheidsafwegingen ook veiligheids-, leefbaarheids- en landschappelijke aspecten een rol.



Omdat het mobiliteitssysteem in onze provincie functioneert als een samenhangend netwerk, moet de keuze voor mobiliteitsmaatregelen zorgvuldig worden afgestemd met andere overheden.



Toelichting

De provincie Utrecht is als centrumgebied van Nederland een belangrijk kruispunt van nationale spoor-, auto- en waterwegen. De hoofdinfrastructuur vormt samen met onderliggende infrastructuur de basis voor het verkeer- en vervoersysteem in onze provincie. De Utrechtse regio wordt wel de draaischijf van Nederland genoemd. Als de draaischijf niet goed functioneert, heeft dat negatieve gevolgen voor de leefbaarheid in onze provincie en voor de economische vitaliteit van een groter gebied dan het Utrechtse. Een goed functionerend verkeer- en vervoersysteem is belangrijk. De daarvoor benodigde verkeers- en vervoersinfrastructuur moet berekend zijn op de mobiliteit in en door de regio. De aanleg en instandhouding van infrastructuur die nodig is voor een doelmatig functionerend verkeer- en vervoersysteem is van provinciaal belang.



Het mobiliteitssysteem is geen statisch gegeven maar een dynamisch geheel. Autonome en ruimtelijke ontwikkelingen kunnen aanpassingen van het infrastructurele netwerk nodig maken. Voor de Rijksinfrastructuur pakt de Rijksoverheid dit op. Het uitvoeren van benodigde aanpassingen van de provinciale infrastructuur als gevolg van autonome ontwikkelingen is een verantwoordelijkheid van de provincie. Benodigde aanpassingen van provinciale infrastructuur als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen dienen onderdeel uit te maken van de planontwikkeling. In het mobiliteitsbeleid hanteren we de Ladder van Verdaas. De ladder heeft de volgende zeven treden:

  1. ruimtelijke ordening: bouw compact, zodat reisafstanden kort zijn. Bouw dicht bij openbaar-vervoer knooppunten, zodat autogebruik niet nodig is;
  2. prijsbeleid: met bijvoorbeeld betaald parkeren wordt de keuze van de automobilist beïnvloed;
  3. mobiliteitsmanagement: telewerken, carpoolen, telefonisch vergaderen;
  4. openbaar vervoer en fiets: zorg voor goed openbaar vervoer en voldoende fietsroutes;
  5. benutten: verbeter de efficiëntie van bestaande wegen;
  6. pas de huidige wegen aan: pas als alle bovenstaande punten onvoldoende zijn komt wegverbreding in beeld;
  7. nieuwe infrastructuur: volledig nieuwe wegen aanleggen is de laatste optie, als alle voorgaande punten niet tot een oplossing leiden.

Bij de ruimtelijke afweging van nieuwe verstedelijkingslocaties is de lagenbenadering gehanteerd. Dit betekent onder andere concreet dat is getoetst op de aanwezigheid van infrastructuur, de mogelijkheden van benutting van het OV-netwerk, de mogelijkheden van het autonetwerk, de effecten op de automobiliteit en de benodigde extra infrastructuur. Voor de door gemeenten aangedragen nieuwe verstedelijkingslocaties is voorts een quickscan uitgevoerd op de mobiliteitseffecten. Een aantal ontwikkelingen is mede als gevolg van de uitkomsten van deze quickscan niet of in kleinere omvang in de PRS opgenomen. Daar waar blijkt dat ontwikkeling van een locatie een groot knelpunt veroorzaakt, is dit als specifiek aandachtspunt of randvoorwaarde aangegeven bij de ontwikkeling van de desbetreffende locatie. Nieuwe knelpunten voor de bereikbaarheid als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden voorkomen.



In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is voor onderdelen van het openbaar vervoer, fiets, ketenmobiliteit, verbetering logistieke knooppunten en veiligheid een verantwoordelijkheid neergelegd bij decentrale overheden. Wij zullen in de door ons op te stellen mobiliteitsvisie met een planhorizon tot 2028 in ieder geval aangeven welke bijdrage wij zullen leveren aan de uitvoering van deze onderdelen van de SVIR. Ook zullen wij aangeven welke bijdrage wij vanuit onze mobiliteitsverantwoordelijkheden leveren aan de in de PRS opgenomen ontwikkelingen.



Mobiliteitstoets

Het is van belang dat alle ruimtelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) voor alle verkeersvormen goed en tijdig ontsloten zijn. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen ook een verstorend effect hebben op het functioneren van het verkeersnetwerk in de directe nabijheid. In dat geval zijn er extra maatregelen nodig om deze verstoring niet op te laten treden. Door toepassing van de mobiliteitsscan en –toets worden de mobiliteitseffecten in beeld gebracht zodat voldoende maatregelen kunnen worden genomen in het ruimtelijk plan.



Wij stellen een mobiliteitsscan verplicht bij elke voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling. Dit betekent dat in een vroegtijdig stadium (bij voorkeur al in de planvormingsfase) wordt nagegaan of de ontwikkeling leidt tot een verstoring van het functioneren van het verkeersnetwerk. Indien dit het geval is, is de mobiliteitstoets verplicht. Bij de mobiliteitstoets wordt nagegaan welke negatieve effecten op het verkeersnetwerk kunnen optreden en met welke maatregelen deze worden voorkomen. Bij het zoeken naar een passende oplossing wordt de Ladder van Verdaas betrokken. Zo komt in de mobiliteitstoets de vraag aan de orde of de ruimtelijke ontwikkeling qua locatie en type mobiliteit passend is binnen het mobiliteitsbeleid van de provincie en zal bij bijvoorbeeld de ontsluiting van binnenstedelijke locaties openbaar vervoer nadrukkelijk aan de orde zijn. De mobiliteitstoets is opgenomen in de PRV.



Realisatie

Provinciaal belang

Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en vrijetijdslocaties

Provinciale rol

Reguleren

Reguleren

In toelichting bij ruimtelijk plan beschrijving opnemen van de mobiliteitsgevolgen; bij relatief grote verkeerseffecten is een mobiliteitstoets verplicht (artikel Mobiliteitstoets)

5.4.1 Wegen     

5.4.1.1 (Inpassing) planstudieprojecten     

Beleid

Om de te verwachten verkeergroei in de provincie op te vangen is op het Rijkswegennet, naast het aanleggen van spits- en plusstroken, ook capaciteitsvergroting in de vorm van wegverbreding noodzakelijk. Momenteel worden daarvoor de planstudies Ring Utrecht en de Driehoek A1/A28/A27 en Knooppunt Hoevelaken uitgewerkt. Wij streven daarbij naar een optimale inpassing in het landschap, met aandacht voor een veilige en gezonde leefomgevingskwaliteit. Daar waar mogelijk willen wij de kansen benutten om de stad-landrelatie te verbeteren.

Gebiedsontwikkeling biedt kansen om diverse opgaven op het gebied van verstedelijking en inpassing van infrastructuur aan elkaar te koppelen.



Toelichting

De planstudies voor de aanpassing van het Rijkswegennet worden uitgevoerd door Rijkswaterstaat. Wij zijn bij deze uitwerkingen betrokken. De opwaardering van de Noordelijke Randweg Utrecht (als onderdeel van de planstudie ring Utrecht) wordt uitgevoerd door de gemeente Utrecht. De provincie is mede bevoegd gezag.



Realisatie

Provinciaal belang

Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en vrijetijdslocaties

Provinciale rol

Stimuleren, Participeren

Stimuleren/Participeren

Betrokkenheid de uitvoering van de planstudies.

5.4.1.2 Regionaal wegennet     

Beleid

Wij willen voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen negatieve gevolgen hebben voor de doorstroming op het regionale wegennet. Daarom werken we met een mobiliteitstoets, die voor elke ruimtelijke ontwikkeling de gevolgen voor met name het regionale wegennet inzichtelijk maakt. Op basis daarvan kunnen maatregelen worden genomen die de negatieve gevolgen voor de doorstroming, bereikbaarheid, verkeersveiligheid en/of leefbaarheid voorkomen. Deze maatregelen moeten deel uitmaken van de planontwikkeling.



Buiten de al eerder geplande tracés is het plannen van geheel nieuwe tracés niet aan de orde. Wel kan er sprake zijn van omleggingen en het realiseren van noodzakelijke verbindingen. Voor een goede bereikbaarheid van woon-, werk- en vrijetijdslocaties zijn naast provinciale wegen ook een aantal gemeentelijke wegen voor de provincie van belang.



Toelichting

De doorstroming op de regionale wegen laat momenteel op diverse plaatsen te wensen over. Congestie doet zich vooral voor op kruispunten en aansluitingen op de autosnelwegen. Deze drukte op het onderliggende wegennet tast ook de kwaliteit van de leefomgeving aan. De in uitvoering zijnde en voorgenomen aanpassingen aan het hoofdwegennet zullen echter tot gevolg hebben dat de situatie op het onderliggende wegennet verbetert. Bij de opstelling van de mobiliteitsvisie tot 2028 bezien we welke aanpassingen de komende jaren uitgevoerd zullen worden. Ook besteden we daarin aandacht aan een mogelijke oplossing voor de langere termijn voor wat betreft de Rijnbrug bij Rhenen. De al geplande aanpassingen zoals de verbinding tussen Houten en de A12 en het afronden van het BRAVO-project bij Woerden hebben we al wel opgenomen.



Als regionaal wegennet hebben wij naast het door de provincie beheerde wegennetwerk een aantal gemeentelijke wegtrajecten opgenomen. Het gaat om trajecten met een doorgaand karakter die verkeerskundig een bovengemeentelijke rol vervullen. Dit regionale wegennet is belangrijk voor een goede bereikbaarheid van woonlocaties en van bovenregionale werk- en vrijetijdslocaties, wat wij aanmerken als provinciaal belang.



Realisatie

Provinciaal belang

Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en vrijetijdslocaties

Provinciale rol

Reguleren, Participeren

Reguleren (PRV)

Mobiliteitstoets (artikel Mobiliteitstoets)

Participeren

In het kader van de beleidsontwikkeling mobiliteit stellen wij een mobiliteitsvisie op met een planhorizon tot 2028. Hierin geven we aan welke bijdrage wij zullen leveren aan de uitvoering van onderdelen van de SVIR en welke bijdrage vanuit onze mobiliteitsverantwoordelijkheden wordt geleverd aan de in de PRS opgenomen ontwikkelingen.

5.4.2 Fiets- en wandelverkeer     

Beleid

Wij vinden dat de infrastructuur fiets- en wandelverkeer een belangrijk onderdeel is van een doelmatig verkeer en vervoersysteem. Wij zetten ons in voor het behoud van het bestaande provinciale en landelijke fietsroutenetwerk en de aanpak van knelpunten hierin. We vragen aandacht voor het realiseren van utilitaire en recreatieve fietsverbindingen vanuit de stad naar nabijgelegen kernen en (recreatieve) voorzieningen. Hiermee verbinden wij ook onze ambities voor binnenstedelijke woningbouw met onze recreatieve ambities voor het landelijk gebied. Wij streven ernaar om bij ingrepen in het auto- en spoornetwerk infrastructurele verbeteringen te realiseren en de bestaande langzaam verkeersverbindingen te ontzien.



Toelichting

In de mobiliteitsketen is aandacht voor de fiets en de voetganger essentieel. Voor recreatieve doeleinden, woon-werkverkeer, stad-landverbindingen en het voor- en natransport van en naar OV-haltes spelen deze verbindingen een belangrijke rol. De opkomst van de elektrische fiets kan deze rol nog vergroten. Het bovenlokale fiets- en wandelpadennetwerk moet locaties voor wonen, leren, werken, recreëren enz. zo optimaal mogelijk met elkaar verbinden. De bij het langzaam verkeer behorende voorzieningen hebben – omdat ze samenvallen met bestaande wegen en voorzieningen – geen afzonderlijke ruimtelijke relevantie in de context van deze PRS. Daarom is geen apart netwerk opgenomen.



Voor langzaam verkeer vormen snel-, spoor- en waterwegen vaak barrières. Waar dit speelt zijn stad, kernen en voorzieningen niet altijd optimaal met elkaar verbonden. Wij streven ernaar om bij ingrepen in het auto-, spoor- en waternetwerk de bestaande verbindingen voor langzaam verkeer te ontzien en infrastructurele verbeteringen te realiseren. Nieuwe fietsverbindingen – los van bestaande wegen – behoeven een zorgvuldige integrale afweging.



Realisatie

Provinciaal belang

Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en vrijetijdslocaties

Provinciale rol

Stimuleren, Participeren

Stimuleren/ Participeren

Inpassing in planstudieprojecten en gebiedprojecten

Opstellen mobiliteitsvisie met een planhorizon tot 2028

5.4.3 Openbaar vervoer     

Beleid

Randstadspoor is een belangrijke drager van het openbaar vervoersysteem in onze regio. In de komende jaren zal Randstadspoor zich verder ontwikkelen. De frequentie van de treinen in onze provincie zal toenemen met als doel meer bereikbaarheid van bijna alle spoorstations. Ten behoeve van een goede openbaar vervoer bereikbaarheid blijven wij ons richting het Rijk inzetten voor voldoende spoorstations in onze regio. Ook blijven we de aanleg van een nieuwe spoorverbinding Almere-Utrecht-Breda bepleiten bij het Rijk. Om de toegenomen barrièrewerking van het spoor door de frequentieverhoging terug te dringen, worden een aantal ongelijkvloerse kruisingen aangelegd.



We willen de verstedelijkingopgaven zoveel mogelijk koppelen aan bestaande OV-halten en knopen van het OV-netwerk. Dit doen we door middel van ons kantorenbeleid, de toepassing van de duurzame verstedelijkingsladder en de ladder van Verdaas. Voorts willen we knooppuntontwikkeling mogelijk maken.

Plannen voor een eventuele verdere uitbreiding van het (H)OV netwerk beoordelen wij op basis van de effecten die dit zal hebben op de verkeersdruk en op de leefbaarheid.



Toelichting

Op dit moment wordt er een MIRT-onderzoek Openbaar Vervoer Regio Utrecht uitgevoerd. Onderzocht wordt welke kansen en knelpunten er in de regio Utrecht ontstaan vanwege stedelijke en mobiliteitsontwikkelingen en hoe openbaar vervoer kan bijdragen aan het oplossen van deze knelpunten en het benutten van mogelijke kansen.

Via ons verstedelijkingsbeleid willen we de kansen die zich voordoen in de nabijheid van OV haltes zoveel mogelijk benutten.

Daar waar meerdere vervoersvormen samenkomen en stedelijke activiteiten kunnen plaatsvinden is sprake van een knooppunt. De belangrijkste knooppunten in onze provincie zijn te vinden rondom de stations Utrecht Centraal en Amersfoort Centraal. Met de ontwikkeling van Leidsche Rijn Centrum inclusief station ontstaan ook daar goede kansen voor knooppuntontwikkeling. Wij participeren in de planontwikkeling met betrekking tot de omgeving van station Driebergen-Zeist.



Naast trein en tram speelt de bus een rol in ons openbaar vervoersnetwerk. Omdat een buslijn of busbaan geen afzonderlijke ruimtelijke relevantie heeft, zijn deze niet als object opgenomen.



Realisatie

Provinciaal belang

Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en vrijetijdslocaties

Provinciale rol

Stimuleren, Participeren

Stimuleren/Participeren

  • Deelnemen aan MIRT-onderzoek
  • Opstellen mobiliteitsvisie met een planhorizon tot 2028
  • Bij het Rijk bepleiten van voldoende spoorstations en de aanleg van een nieuwe spoorverbinding Almere-Utrecht-Breda.

5.4.4 Goederenvervoer     

Beleid

Ruimtelijke ontwikkelingen gaan veelal hand in hand met een groei van goederenstromen. Wij willen dat de afwikkeling van de groeiende goederenstromen zowel over de weg als over het water plaats kan vinden. De provincie beschikt immers over een voor goederenvervoer geschikt netwerk van weg- en waterwegen. Voldoende regionale overslaglocaties maken het goederenvervoernetwerk compleet. De provincie werkt daarom mee aan de realisatie van voldoende regionale overslaglocaties. Geschikte binnenhavenlocaties voor regionale overslag bevinden zich op de bedrijventerreinen Isselt in Amersfoort, Lage Weide in Utrecht en Het Klooster in Nieuwegein.



Toelichting

Goederenvervoer kent een eigen dynamiek en stelt andere eisen aan het infrastructuurnetwerk dan personenvervoer. Naast wegen en spoorwegen maken het Amsterdam-Rijnkanaal en Lekkanaal en de rivieren de Lek, de Eem en de Amstel onderdeel uit van het goederenvervoernetwerk in Utrecht. Voor het uitwisselen van goederen tussen netwerken zijn overslagpunten belangrijk. Wij geven prioriteit aan de ontwikkeling van Port of Utrecht: Lage Weide-Utrecht in combinatie met het Klooster-Nieuwegein. De haven van Lage Weide is de enige multifunctionele haven in de provincie en meteen ook de grootste binnenhaven van Nederland. Vanwege (toekomstig) ruimtegebrek op Lage Weide is er bij bedrijven vraag naar extra havencapaciteit op Het Klooster. Deze haven zou ruimte kunnen bieden aan een containerterminal en andere bedrijven die afhankelijk zijn van goedkoop transport met binnenvaartschepen. Voor de andere Utrechtse binnenhavens, zoals in Amersfoort, Wijk bij Duurstede en Vianen, geldt dat wij zullen toezien op behoud van de bestaande havencapaciteit. In De Ronde Venen is er een initiatief voor een nat bedrijventerrein bij Amstelhoek. Wij zullen op verzoek ondersteunend optreden bij het opzetten en uitvoeren van projecten voor havenontwikkeling, voor zover dit past bij de rol en bevoegdheden van de provincie.



Realisatie

Provinciaal belang

Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en vrijetijdslocaties

Provinciale rol

Stimuleren

Stimuleren

Overleg: Aandacht vragen voor de ontwikkeling van de aangegeven overslaglocaties

5.5 Regionale uitwerking     

Beleid

Het provinciale stedelijke programma in deze Structuurvisie is opgebouwd uit stedelijke programma’s per regio en per gemeente. Deze programma’s zijn in overleg met de (regionaal samenwerkende) gemeenten tot stand gekomen. De Regio’s Utrecht (BRU) en Amersfoort hebben daartoe het ‘Regiodocument BRU’ respectievelijk de ‘Integrale gebiedsuitwerking Eemland, bijstelling 2011’ opgesteld. Specifiek voor bedrijventerreinen worden regionale convenanten vastgesteld waarin afspraken worden gemaakt over de herstructurering van bestaande en de planning van nieuwe bedrijventerreinen (inclusief fasering en segmentering). Wij hebben bij de totstandkoming van de stedelijke programma’s zoveel mogelijk van deze (concept-) documenten gebruik gemaakt.



De stedelijke programma’s moeten worden gezien als een ambitie, niet als een harde opgave waarop we regio’s of gemeenten willen ‘afrekenen’. Het vormt het vertrekpunt voor:

  • voorgenomen monitoring van de voortgang van de woningbouw (inclusief het aandeel binnenstedelijk) en de ontwikkeling van bedrijventerrein;
  • overleg met gemeenten over de realisatie van de binnenstedelijke ambitie en de eventuele inzet van provinciale instrumenten;
  • de vierjaarlijkse herijking van het stedelijk programma.

Ons provinciaal belang is gelegen in de realisering het woningbouwprogramma op provinciaal niveau, maar daar ligt uiteraard een relatie met de uiteindelijke realisatie op regionaal en gemeentelijk niveau.



Toelichting

De stedelijke programma’s gaan alleen over de capaciteit, wij realiseren ons terdege dat de realiseerbaarheid van vooral het hoge binnenstedelijke woningbouwprogramma geen sinecure is. Daarop kunnen wij, en ook de regio’s en gemeenten, slechts gedeeltelijk invloed uitoefenen. Met deze PRS en de stedelijke programma’s in het bijzonder benutten we wel de mogelijkheden die het ruimtelijk beleid ons biedt om hierop invloed uit te oefenen: vasthouden aan de in NV Utrecht-verband geformuleerde ambities en daarmee het creëren van urgentie voor de binnenstedelijke opgave.



Wij zullen de stedelijke programma’s iedere 4 jaar herijken. Op die manier leggen we het stedelijke programma niet voor de hele PRS-periode vast, maar kunnen we flexibel inspelen op nieuwe inzichten en omstandigheden. In overleg met gemeenten bespreken we de voortgang van het stedelijk programma, waarbij de geconstateerde knelpunten, wensen en opties aan bod kunnen komen. Voor bedrijventerrein betrekken we hierbij ook de voortgang van de herstructurering. Op basis van deze gesprekken kan er zo nodig een bijstelling van de regionale en stedelijke programma’s plaatsvinden. Indien er consensus is over de noodzaak van nieuwe uitbreidingslocaties voor wonen en nieuwe bedrijventerreinen, is een herziening van de PRS en PRV noodzakelijk. Wij bieden aan Provinciale Staten een rapportage van de herijking aan, eventueel met een voorstel tot herziening van de PRS.



In de stedelijke programma’s per gemeente is een onderscheid gemaakt tussen binnenstedelijke woningbouw en uitbreiding. Het aantal woningen dat binnen de rode contouren kan worden ontwikkeld is niet limitatief, het staat gemeenten vrij om binnen de rode contouren hogere woningaantallen te realiseren. De genoemde binnenstedelijke locaties hebben een richtinggevende en illustratieve betekenis.

Voor de uitbreidingslocaties ligt dat anders. De uitbreidingsmogelijkheden zijn qua locatie en aantal woningen benoemd en ook als zodanig opgenomen in de PRV. Deze locaties zijn met “bollen” aangegeven op de beleidskaart bij deze PRS.

Voor bedrijventerreinen zijn de aantallen hectares (netto) voor zowel de binnenstedelijke als de uitbreidingslocaties limitatief. De binnenstedelijke locaties voor bedrijventerreinen zijn concreet benoemd in de (concept-) regionale convenanten.



De opgenomen woningaantallen betreffen bruto cijfers, dat wil zeggen dat er bij de opgenomen cijfers geen rekening is gehouden met sloop. Bij bedrijventerreinen gaat het om de netto uitgeefbare hectares.



Realisatie

Provinciaal belang

Alle provinciale belangen zoals in 3.2 benoemd onder 'Vitale dorpen en steden'.

Provinciale rol

Reguleren, participeren, stimuleren

Stimuleren, participeren

Via het beleid voor wonen, economie en mobiliteit

5.5.1 Regio Amersfoort     

De Regio Amersfoort omvat de gemeenten Amersfoort, Baarn, Bunschoten, Eemnes, Leusden, Soest en Woudenberg. De regio maakt deel uit van de Noordvleugel Utrecht, heeft een hoge verstedelijkingdruk en zal ook de komende jaren nog sterk groeien. De regio is het schakelpunt tussen de Noordvleugel van de Randstad en noord en oost Nederland. De regio Amersfoort ligt centraal, is een knooppunt van wegen en spoorwegen en beschikt daarmee over goede infrastructurele verbindingen.

De regio heeft veel woon- en werk-uitwisselingsrelaties met de nabijgelegen Gelderse gemeenten Barneveld en Nijkerk. Ook de relatie met Almere is van belang.



Het programma voor de Regio Amersfoort is 16.480 woningen. Dit programma kan voor 73 % binnen de actuele rode contouren worden gerealiseerd.



Het bedrijventerreinenprogramma voor de Regio Amersfoort is afgerond 19,2 hectare netto. Binnen de regio Amersfoort is nog een grote restcapaciteit aan bedrijventerreinen vastgelegd in bestemmingsplannen, met name op de locaties Vathorst en De Wieken in Amersfoort, ’t Spiegel in Leusden en Richelleweg in Soest.



Verder bieden wij ruimte voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen die bijdragen aan het programma Hart van de Heuvelrug. Dit onder voorwaarde dat wordt voldaan aan de daarvoor met de zeventien partners gemaakte afspraken over verevening, zowel qua rood-groenbalans als financieel.

5.5.1.1 Stedelijk programma Amersfoort     

Voor de gemeente Amersfoort wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 10.000 woningen, waarvan 7000 binnen de rode contour en 3000 buiten de rode contour. Een grote locatie in het stedelijk gebied is de VINEX-locatie Vathorst, waar in de PRS periode nog 3000 woningen kunnen worden gerealiseerd. Andere mogelijkheden voor woningen binnen de rode contour zijn onder andere de locaties Bergkwartier, Hogeweg, Kop van Isselt en Schuilenburg. Uitbreiding buiten de rode contour wordt voorzien op de locatie Vathorst West, waar maximaal 3000 woningen kunnen worden gerealiseerd. Bij de stedenbouwkundige uitwerking en bij de vormgeving van de ontsluiting van deze locatie zal nadrukkelijk aandacht moeten worden besteed aan het behoud van de openheid en overige kernkwaliteiten van het gebied tussen de polder Arkemheen en Polder de Haar ten zuiden van Bunschoten. Bovendien moet de stedenbouwkundige uitwerking voorzien in voldoende waterberging.



Voor de gemeente Amersfoort worden geen nieuwe bedrijventerreinen opgenomen. De in het stedelijk gebied gelegen locatie Nijkerkerstraat (ten noorden van de A1 en ten oosten van de A28) en het toekomstig bedrijventerrein Vathorst-West kunnen bij de vierjaarlijkse herijking aan de orde komen. Vathorst West kan uitsluitend in samenhang met de toekomstige woningbouwlocatie ter plaatse worden ontwikkeld.

5.5.1.2 Stedelijk programma Baarn     

In de gemeente Baarn liggen de bebouwingskernen Baarn, (een gedeelte van) Eembrugge en Lage Vuursche. Voor de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 775 woningen in het stedelijk gebied van Baarn. Het betreft mogelijkheden voor ontwikkelingen op diverse locaties, waaronder Baarn Noord, Centrum en Nieuw Oosterhei/Vogelbuurt. Voor wat betreft bedrijventerrein is in het stedelijk gebied gelegen terrein Noordschil opgenomen. Bij de planvorming in het buitendijkse gebied moet nadrukkelijk aandacht aan waterveiligheid worden besteed.

5.5.1.3 Stedelijk programma Bunschoten     

In de gemeente Bunschoten liggen de bebouwingskernen Bunschoten/Spakenburg en Eemdijk. Voor de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 1750 woningen. Van dit programma wordt de ontwikkeling van 1690 woningen voorzien op diverse locaties in het stedelijk gebied van Bunschoten-Spakenburg, onder andere in de projecten Rengerswetering, Zuidwenk en Zuyderzee. In Eemdijk is een uitbreiding van 60 woningen voorzien. Deze locatie ligt in voor bodemdaling gevoelig gebied. Dit betekent dat bij de planvorming en ontwikkeling van deze uitbreiding rekening dient te worden gehouden met de langetermijngevolgen en bijkomende hogere kosten.

De uitbreiding van het bedrijventerrein Haarbrug (Haarbrug Zuid), gelegen in het stedelijk gebied, is onderdeel van het stedelijk programma. Het bedrijventerrein, gepositioneerd in het segment “Modern gemengd” is onder andere bedoeld voor bedrijfsverplaatsingen vanuit het te transformeren bedrijventerrein Zuidwenk. Locatie de Kronkels Zuid is niet opgenomen in het stedelijk programma. Op basis van de Structuurvisie Streekplan 2005-2015 kan er op deze locatie nog ca. 7 ha netto bedrijventerrein worden ontwikkeld. Deze locatie kan een rol spelen bij de herijking van het stedelijk programma.

5.5.1.4 Stedelijk programma Eemnes     

In de gemeente Eemnes liggen de bebouwingskernen Eemnes en (een gedeelte van) Eembrugge. Voor de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 540 woningen. In het stedelijk gebied van Eemnes en Eembrugge kunnen in totaal 90 woningen worden ontwikkeld, onder andere op de locaties Molenweg en Ocrietterrein. Buiten de rode contour kunnen in een uitbreiding aan de zuidzijde van Eemnes 500 woningen worden ontwikkeld, waarvan 450 in de PRS periode.

De uitbreiding ten zuiden van het bestaande bedrijventerrein aan de zuidwestzijde van de kern (Zuidpolder) met 2,3 hectare netto, maakt onderdeel uit van het stedelijk programma. Het bedrijventerrein is gepositioneerd in het segment “Modern gemengd”. Omdat het bestemmingsplan is vastgesteld, is deze locatie opgenomen in het stedelijk gebied.

Bij de planvorming en ontwikkeling van bovengenoemde uitbreidingen dient mogelijk rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van voor bodemdaling gevoelig veen ter plaatse. Bovendien moet rekening worden gehouden met voldoende waterberging.

5.5.1.5 Stedelijk programma Leusden     

In de gemeente Leusden liggen de kernen Leusden en Achterveld. Voor de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 1100 woningen binnen de rode contouren. Daarvan kunnen 800 woningen gerealiseerd worden in Leusden, waaronder de locaties Biezenkamp, Valleipark en Tabaksteeg. De overige 300 woningen zijn in Achterveld geprojecteerd in de projecten Groot Agteveld en Mastenbroek. Voor de realisatie van het project Groot Agteveld is de voorwaarde gesteld dat er gronden beschikbaar komen ten behoeve van natuur- en landschapsontwikkeling.

De beperkte uitbreiding van het bedrijventerrein Achterveld - De Fliert (ten noorden van het huidige bedrijventerrein) kan een rol spelen bij de herijking van het stedelijk programma.

5.5.1.6 Stedelijk programma Soest     

In de gemeente Soest liggen de bebouwingskernen Soest en Soesterberg. Voor de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 1165 woningen binnen de rode contouren, waarvan 165 woningen op de voormalige Vliegbasis Soesterberg. De overige 1000 woningen kunnen hoofdzakelijk op diverse locaties in Soesterberg worden gerealiseerd, onder andere Apollo Noord en Masterplan/ Campuszone. In Soest wordt de ontwikkeling van woningen voorzien op onder andere de locatie Molenschot. In het kader van het programma Hart van de Heuvelrug is de rode contour achter Open Ankh in Soesterberg aangepast.

5.5.1.7 Stedelijk programma Woudenberg     

Voor de gemeente Woudenberg wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 1150 woningen, waarvan 150 woningen in het stedelijk gebied, met name op de locatie Groene Woud. Buiten de rode contour wordt de ontwikkeling voorzien van 1000 woningen ten oosten van de kern, waarvan 75 woningen als afronding van het project Groene Woud (fase 5). De randvoorwaarde voor de gehele uitbreiding is een adequate ontsluiting. Uitgangspunt is dat een eventuele verlegging van de provinciale weg N224 wordt gefinancierd uit de exploitatie van de uitbreiding. In de planvorming moet rekening worden gehouden met voldoende waterberging.

De uitbreiding van het bedrijventerrein Parallelweg is niet opgenomen in het stedelijk programma. Deze locatie kan aan de orde komen bij de vierjaarlijkse herijking daarvan.

5.5.2 Regio Zuid Oost     

De regio Zuidoost–Utrecht omvat de gemeenten Wijk bij Duurstede, Utrechtse Heuvelrug, Renswoude, Veenendaal en Rhenen. Het westen van deze regio is meer gericht op de regio Utrecht, het oosten meer op de regio FoodValley.



Het stedelijk programma voor de Zuidoost Utrecht is 6.500 woningen. Dit programma kan voor meer dan 80% binnen de rode contouren worden gerealiseerd.



Het bedrijventerreinenprogramma voor Zuidoost Utrecht is 15 hectare netto. Binnen de regio is nog een restcapaciteit van ca. 6 hectare vastgelegd in bestemmingsplannen, hoofdzakelijk op de locaties De Batterijen in Veenendaal en Remmerden in Rhenen.









5.5.2.1 Stedelijk programma Renswoude     

Het stedelijk programma voor Renswoude is 200 woningen. Dit programma kan in het stedelijk gebied worden gerealiseerd, met name op de locaties Beekweide I en Beekweide II. Wij voorzien geen uitbreidingen in Renswoude, mede omdat in het nabij gelegen Veenendaal voldoende ruimte in stedelijk gebied aanwezig is.

5.5.2.2 Stedelijk programma Rhenen     

In de gemeente Rhenen liggen de kernen Rhenen, Achterberg, Remmerden en Elst. Het stedelijk programma voor de gemeente is 500 woningen.

Het grootste deel - 425 woningen - kan in het stedelijk gebied worden gerealiseerd. De grootste locatie is Vogelenzang, daarnaast zijn er kleinere inbreidingslocaties in met name Rhenen en Elst.

Wij voorzien een uitbreiding aan de westzijde van Achterberg. Hierbij gaat het om een combinatie van een kleinschalige woonzorgvoorziening met daaraan gekoppelde woningbouw, waarbij de woningbouw als kostendrager dient. In totaal gaat het om circa 75 woningen. Deze uitbreiding moet worden gecombineerd met de aanleg van nieuwe landschapselementen in de omgeving, zodat de landschappelijke kwaliteit verbetert en cultuurhistorische structuren worden hersteld.

5.5.2.3 Stedelijk programma Utrechtse Heuvelrug     

In de gemeente Utrechtse Heuvelrug liggen de kernen Driebergen, Doorn, Leersum, Amerongen, Maarn, Maarsbergen, Overberg en een deel van het stationsgebied Driebergen – Zeist. Het stedelijk programma voor de gemeente is 1.050 woningen. Dit programma kan vrijwel geheel in het stedelijk gebied worden gerealiseerd. Aan de oostzijde van Maarsbergen staat de gemeente een uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein voor. Deze uitbreiding met een maximale netto oppervlakte van 7,8 ha is opgenomen in het Regionale Convenant Bedrijventerreinen. Als harde randvoorwaarde voor deze voorgestane uitbreiding geldt in ieder geval de realisering van een adequate ontsluiting van het bedrijventerrein en het opstellen van een onderbouwd herstructureringsplan voor (het) bestaand(e) bedrijventerrein. Bij de voorgestane uitbreiding van het bedrijventerrein moet voorts worden gestreefd naar een optimale afstemming met de mogelijke realisering van nieuwe natuur aan de noordzijde van het ecoduct over de A12 door particulier initiatief. Voor een goede ruimtelijke afronding van de noordzijde van de kern Maarsbergen, de noodzakelijke aanpassing van de infrastructuur en in combinatie met de beoogde uitbreiding van het bedrijventerrein kan ruimte worden geboden voor additionele woningbouw.

Voor de kern Overberg hebben wij een uitbreidingslocatie van 50 woningen opgenomen, zodat er ruimte is voor extra woningbouw, er draagvlak blijft voor het voorzieningenniveau en de dorpskern op een kwalitatief goede manier kan worden afgerond.

Voor de kern Amerongen is een kleinschalige uitbreiding van 2 hectare netto ten westen van het bestaande bedrijventerrein voorzien, gelegen in het stedelijk gebied.

Bij het station Driebergen-Zeist is op grond van de bestaande afspraken tussen gemeente en provincie kantoorontwikkeling mogelijk, tot een maximum van 30.000 m2 BVO. Daarbij dient wel rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van EHS in het gebied.

5.5.2.4 Stedelijk programma Veenendaal     

Het stedelijk programma voor Veenendaal is 3.750 woningen. Dit programma kan geheel via inbreiding worden gerealiseerd. De grootste ontwikkelingslocatie in het stedelijk gebied is Veenendaal– Oost. Daarnaast is er ook een aantal kleinere inbreidingslocaties.

Met deze binnenstedelijke mogelijkheden kan niet alleen de behoefte vanuit Veenendaal zelf, maar ook die van enkele omliggende kernen als Renswoude worden opgevangen. Daarnaast kan Veenendaal met de ruime inbreidingsmogelijkheden ook een rol spelen bij de opvang van de woningbehoefte in de regio FoodValley.

Voor de langere termijn (indicatie vanaf 2025) heeft het knooppunt De Klomp – Ederveen de potentie om een rol te spelen bij de opvang van de verwachte groei in de regio FoodValley. Of deze potenties daadwerkelijk benut kunnen worden, is afhankelijk van de planvorming die het kader van FoodValley plaatsvindt.

Voor wat betreft bedrijventerrein is een kleinschalige uitbreiding van het bedrijventerrein de Compagnie (1 ha netto) opgenomen, gelegen in het stedelijk gebied.

5.5.2.5 Stedelijk programma Wijk bij Duurstede     

In de gemeente Wijk bij Duurstede liggen de kernen Cothen, Langbroek en Wijk bij Duurstede. Het stedelijk programma voor de gemeente is 1.000 woningen, waarvan 250 uitbreiding.

In zowel Cothen, Langbroek als Wijk bij Duurstede zijn er mogelijkheden in het stedelijk gebied. Alleen bij Wijk bij Duurstede zelf voorzien wij een uitbreiding van circa 250 woningen aan de noordwestzijde. Deze uitbreiding was al in de Structuurvisie Streekplan 2005-2015 opgenomen. Een goede ontsluiting van deze nieuwe wijk, inclusief een toets op de consequenties voor de al zwaar belaste N229, is een randvoorwaarde.



De uitbreiding van bedrijventerrein Broekweg met 4,2 hectare netto achten wij vooralsnog voldoende voor het accommoderen van de vraag. Mocht bij de vierjaarlijkse herijking blijken dat er regionaal gezien behoefte is aan nieuw bedrijventerrein, dan zullen we een verdere uitbreiding daarbij in overweging nemen.

5.5.3 Regio Utrecht     

De Regio Utrecht bestaat uit de gemeenten Bunnik, De Bilt, Houten, Nieuwegein, Stichtse Vecht, Utrecht, Vianen, IJsselstein en Zeist. De Regio maakt deel uit van de Noordvleugel van de Randstad en daarmee van het economisch zwaartepunt van Nederland. De regio kent een hoge verstedelijkingsdruk en zal de komende jaren nog sterk groeien.



De regio heeft voldoende capaciteit om de binnenstedelijke ambitie van 2/3 van het totale woningbouw-programma te realiseren. De in de Ontwikkelingsvisie NV Utrecht opgenomen zoekrichting Kromme Rijn/Lekzone is slechts gedeeltelijk ingevuld. (Odijk-West, Hoef en Haag en Eiland van Schalkwijk). Naar verwachting biedt dit voldoende mogelijkheden voor in ieder geval de eerste jaren van de PRS-periode. Bij de herijking van de stedelijke programma’s over 4 jaar wordt bezien of een verdere invulling hiervan wenselijk is.



Het bedrijventerreinenprogramma voor de Regio Utrecht is afgerond 21 hectare netto. Binnen de regio Utrecht is nog een grote restcapaciteit aan bedrijventerreinen vastgelegd in bestemmingsplannen, onder andere op de locaties De Meerpaal in Houten, Het Klooster in Nieuwegein, De Wetering en Haarrijn in Utrecht en Gaasperwaard in Vianen.



Voor de regio Utrecht is het stedelijk programma als volgt opgebouwd:



Verder bieden wij ruimte voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen die bijdragen aan het programma Hart van de Heuvelrug. Dit onder voorwaarde dat wordt voldaan aan de daarvoor met de zeventien partners gemaakte afspraken over verevening, zowel qua rood-groenbalans als financieel.

5.5.3.1 Stedelijk programma Bunnik     

In de gemeente Bunnik liggen de bebouwingskernen Bunnik, Odijk en Werkhoven. Voor de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 1275 woningen, waarvan 275 op grotere en kleinere binnenstedelijke locaties en maximaal 1000 woningen buiten de rode contouren. Als uitbreiding is een locatie aan de westzijde van Odijk in beeld. Voor de bereikbaarheid en doorstroming op de N229 zijn mogelijk aanvullende maatregelen noodzakelijk. Uitgangspunt voor de genoemde uitbreiding is dat de financiering van de eventuele omlegging van de N229 en verdere aanvullende maatregelen volledig worden gefinancierd binnen de totale exploitatie van het gebied.



In het gebied ten zuiden van de A12 zijn de beoogde ontwikkeling van Odijk West en de toekomstige infrastructurele ontwikkelingen leidend. Gelet op deze ontwikkelingen kunnen wij nog geen uitspraak doen of de door de regio en gemeente gewenste uitbreiding van het bestaande bedrijventerreinen in het gebied ruimtelijk inpasbaar zal zijn. Mocht in de uitwerking van de plannen in het gebied blijken dat dit het geval is, dan zullen wij op dat moment de gewenste uitbreiding van het bedrijventerrein in overweging nemen.

5.5.3.2 Stedelijk programma De Bilt     

In de gemeente De Bilt liggen de bebouwingskernen Bilthoven/De Bilt, Groenekan, Hollandse Rading, Maartensdijk en Westbroek. Voor de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 670 woningen. Dit aantal kan volledig in het stedelijk gebied gerealiseerd worden op de binnenstedelijke locaties Centrum Bilthoven, Melkweg en voormalig gemeentehuis Maartensdijk.

5.5.3.3 Stedelijk programma Houten     

In de gemeente Houten liggen de bebouwingskernen Houten. ’t Goy, Schalkwijk en Tull en ’t Waal. Voor de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 1950 woningen. Het overgrote deel van dit programma kan binnen de rode contouren worden gerealiseerd, met name op de VINEX-locatie Houten-Zuid en daarnaast op diverse binnenstedelijke locaties. Een uitbreiding van 250 woningen verspreid liggend buiten de rode contour wordt voorzien in de gebiedsontwikkeling ‘Eiland van Schalkwijk’, gelegen tussen het Lekkanaal, het Amsterdam-Rijnkanaal en de Lek. In de planvorming voor dit gebied moet nadrukkelijk aandacht worden besteed aan de waterveiligheid, omdat het gebied vanwege de lage ligging van het maaiveld bij een eventuele overstroming snel en diep onder water komt te staan. Omdat het Eiland van Schalkwijk deels in het gebied van de Nieuwe Hollandse Waterlinie ligt, moet in de plannen voor woningbouw bovendien rekening worden gehouden met de landschappelijke kwaliteiten, zoals beschreven in de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen. In de PRS-periode is in Laagraven een nader te bepalen aantal woningen mogelijk, als onderdeel van de ontwikkeling van de A12-zone.

Voor de kern Houten is een uitbreiding van 10 hectare netto ten zuidwesten van het bestaande bedrijventerrein de Meerpaal in het segment ‘Care, Education, Leisure, Shop (CELS)’ opgenomen, in een gecombineerde gebiedsontwikkeling met sportvoorzieningen.

5.5.3.4 Stedelijk programma Nieuwegein     

Voor de gemeente Nieuwegein wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 2000 woningen in het stedelijk gebied, onder andere in de projecten Hoog Zandveld, Blokhoeve en Binnenstad. In de PRS-periode is in Laagraven een nader te bepalen aantal woningen mogelijk, als onderdeel van de ontwikkeling van de A12-zone.

De uitbreiding aan de noordkant van bedrijventerrein Het Klooster met 10 hectare netto is opgenomen.

Deze uitbreiding is uitsluitend bedoeld als ‘Blue Port’ voor watergebonden bedrijfsvestigingen. Bij de planuitwerking dient rekening te worden gehouden met de aanwezige natuurwaarden van de EHS en de ecologische verbindingszone in het gebied.

De bedrijvenlocaties Galecopperzoom en Nieuwraven in het stedelijk gebied kunnen een rol spelen bij de herijking van het stedelijk programma. Hierbij dient in regionaal verband afstemming plaats te vinden met in het bijzonder de gemeente Utrecht in verband met de nabijgelegen locaties Rijnenburg en Strijkviertel. Bovendien moet de ontwikkeling van deze locaties worden afgestemd op de ontwikkeling van de A12-zone.

5.5.3.5 Stedelijk programma Stichtse Vecht     

In de gemeente Stichtse Vecht liggen de bebouwingskernen Breukelen, Kockengen, Kerklaan, Loenen, Loenersloot, Maarssen, Nieuwer ter Aa, Nigtevecht en Vreeland. Voor de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 1800 woningen in het stedelijk gebied op diverse locaties, waarvan 400 woningen in het project Hof van Breukelen in de periode tot 2028. Bij de planvorming en ontwikkeling van een aantal van de binnenstedelijke locaties dient rekening te worden gehouden met de langetermijngevolgen en bijkomende hogere kosten door de ligging in voor bodemdaling gevoelig gebied.

Wij zien mogelijkheden voor stedelijke uitbreiding tussen de aan te leggen Randweg Loenen en het huidige stedelijke gebied. Als de gemeente met een plan komt werken wij daaraan mee.

Het ensemble van onderwijsinstelling Nyenrode is, ondanks de stedelijke functie, gelegen in het landelijk gebied vanwege op het oude landgoed aanwezige waarden. Wij achten enige dynamiek, in de zin van bebouwing en hoogwaardige kennisintensieve gebruiksvormen mogelijk, onder de voorwaarde dat de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden behouden blijven.

Voor de kern Kerklaan is de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein De Werf met 1 hectare netto opgenomen in het stedelijk programma.

5.5.3.6 Stedelijk programma Utrecht     

Voor de gemeente Utrecht wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 27.750 woningen. Van dit programma zijn 22.750 woningen in het stedelijk gebied gesitueerd, waarvan ongeveer de helft in de Vinex-locatie Leidsche Rijn (11.500 woningen). De andere helft van het programma binnen de rode contouren is voorzien in diverse kleinere en grotere projecten, zoals de Merwedekanaalzone, de 2e Daalsedijk en het Veemarktterrein. Buiten de rode contour zijn in de polder Rijnenburg tot 2030 7.000 woningen gepland, waarvan naar verwachting 5.000 woningen in de PRS-periode zullen worden gerealiseerd. Bij de planvorming voor Rijnenburg zal met verschillende aandachtspunten rekening moeten worden gehouden. Voor het noordelijk deel van het gebied moet het stedenbouwkundig ontwerp en de inrichting afgestemd worden op (zeer) natte omstandigheden en de geringe draagkracht van de bodem. Tevens moet rekening worden gehouden met de waterveiligheid, omdat dit gebied in het geval van een overstroming snel (en in het noordelijke deel tevens diep) onder water komt te staan. Essentieel is ook dat voorafgaand aan de start van de ontwikkeling de ontsluiting van Rijnenburg via de weg (onder meer op de A2 en de A12) en met het openbaar vervoer is geregeld. Wij hechten grote waarde aan een blijvende inzet voor een duurzame planontwikkeling door alle betrokken partijen.

In het gebied Maarschalkerweerd zijn thans al met name stedelijk gelieerde (sport)functies gevestigd en is de vestiging van het nationaal hockeycentrum voorzien. Zodra er concrete plannen zijn voor het nationaal hockeycentrum die een aanpassing van de rode contour noodzakelijk maken, zullen wij starten met een partiële herziening van de PRS en PRV.

Wij willen meewerken aan de vestiging van het Nationaal Kinder Oncologisch Centrum op de Uithof in de directe nabijheid van het WKZ. Hierover vindt nog overleg plaats tussen de gemeente en de initiatiefnemers. Zodra er concrete plannen zijn die een aanpassing van de rode contour noodzakelijk maken, zullen wij starten met een partiële herziening van de PRV.

Voor wat betreft bedrijventerrein zijn de uitbreidingslocatie Rijnenburg en de locatie Strijkviertel in het stedelijk gebied niet opgenomen in het stedelijk programma. Deze locaties kunnen een rol spelen bij de herijking over vier jaar. Hierbij dient in regionaal verband afstemming plaats te vinden met in het bijzonder de gemeente Nieuwegein in verband met de nabijgelegen locaties Galecopperzoom en Nieuwraven.

5.5.3.7 Stedelijk programma Vianen     

In de gemeente Vianen liggen de bebouwingskernen Everdingen, Hagestein, Vianen en Zijderveld. Voor de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 2150 woningen. Hiervan kunnen 650 woningen binnen de rode contouren worden gerealiseerd, onder andere in de projecten Helsdingen, Sluiseiland en Vijfheerenlanden. Buiten de rode contouren kunnen 1800 woningen worden gerealiseerd op de locatie Hoef en Haag, waarvan 1500 in de PRS-periode. In de planvorming voor dit gebied moet nadrukkelijk aandacht worden besteed aan de waterveiligheid, omdat het gebied vanwege de lage ligging van het maaiveld bij een eventuele overstroming snel en diep onder water komt te staan. In overeenstemming met het waterschapsbeleid moet een binnendijkse vrijwaringszone in acht worden genomen. Bij de planvorming moet rekening worden gehouden met de verhoogde kans op kwel bij aantasting van de deklaag en de gemiddeld genomen hoge grondwaterstanden.

De verdere uitbreiding van het bedrijventerrein Gaasperwaard (aan de noordzijde) is niet opgenomen in het stedelijk programma. Deze locatie kan een rol spelen bij de herijking van het stedelijk programma. Bij eventuele ontwikkeling van de locatie gelden dezelfde aandachtspunten als bij de woningbouwlocatie Hoef en Haag.

5.5.3.8 Stedelijk programma IJsselstein     

Voor de gemeente IJsselstein wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 500 woningen in diverse projecten in het stedelijk gebied, zoals Clinkenhoef, IJsselveld Oost en Kloosterplantsoen.

Voor wat betreft bedrijventerreinen heeft IJsselstein aansluiting gezocht bij de Regio West. Het stedelijk programma voorziet in de realisering van 8,5 hectare netto nieuw bedrijventerrein in het stedelijk gebied, te weten 7 hectare op de A2locatie en 1,5 hectare als uitbreiding van het bedrijventerrein Panoven.

5.5.3.9 Stedelijk programma Zeist     

In de gemeente Zeist liggen de bebouwingskernen Austerlitz, Bosch en Duin, Den Dolder en Zeist. Voor de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 2200 woningen in het stedelijk gebied plus een nader te bepalen aantal woningen buiten de rode contour ten noordoosten van Den Dolder. Dit betreft een Hart van de Heuvelrugproject waarbij voorwaarden zijn verbonden aan de ontwikkeling. Het woningbouwprogramma binnen de rode contour kan worden gerealiseerd op diverse locaties, waaronder in de projecten Kerkebosch, Vliegbasis, Austerlitz Noord en Sterrenberg.

Bij station Driebergen-Zeist is op grond van bestaande afspraken tussen gemeente en provincie kantoorontwikkeling mogelijk, tot een maximum van 30.000 m2 BVO. Daarbij dient wel rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van EHS in het gebied.

5.5.4 Regio West     

Het gehele gebied ligt binnen het Groene Hart. Dit betekent dat hier al jarenlang een terughoudend verstedelijkingsbeleid is gevoerd, ondanks de druk die er vanwege de centrale ligging en aantrekkelijke woonomgeving op dit gebied rust. Wij continueren dit beleid voor de periode 2013 – 2028.

Het totale woningbouwprogramma in West – Utrecht is 4.900 woningen. Hiervan wordt meer dan 90% binnen de rode contouren gerealiseerd.



Het bedrijventerreinenprogramma voor Utrecht West is afgerond 32,5 hectare netto. Binnen Utrecht West is nog een relatief geringe restcapaciteit aan bedrijventerreinen vastgelegd in bestemmingsplannen, met name in de gemeente De Ronde Venen. In de gemeenten Montfoort, Oudewater en Lopik is nauwelijks restcapaciteit aanwezig. Wij hebben met de regio afgesproken dat we twee jaar na vaststelling van deze Structuurvisie met elkaar in gesprek gaan over de voortgang van de herstructurering en (de noodzaak van) eventuele aanvullende locaties.





5.5.4.1 Stedelijk programma Lopik     

Het woningbouwprogramma voor de gemeente Lopik is 300 woningen, met een onderverdeling van 180 woningen binnenstedelijk en 120 woningen uitbreiding. De uitbreiding wordt voorzien op de locaties Benschop - oost (80 woningen) en Lopik – oost (40 woningen). Beide locaties zijn al in de Structuurvisie Streekplan 2005-2015 opgenomen. Bij de planvorming en ontwikkeling van deze uitbreiding dient rekening te worden gehouden met de lange termijn gevolgen en bijkomende hogere kosten door de ligging in voor bodemdaling gevoelig gebied.

5.5.4.2 Stedelijk programma Montfoort     

Het woningbouwprogramma voor de kernen Montfoort en Linschoten is 350 woningen: 270 binnen de rode contouren (binnenstedelijk) en 80 erbuiten (uitbreiding).

De uitbreiding is voorzien op een deel van de huidige sportvelden in Linschoten. De sportvelden worden voor een gedeelde verplaatst naar een nog nader te bepalen locatie buiten de rode contouren. De woningbouw is nodig als financiële drager. Deze verplaatsing mag niet ten koste gaan van de aanwezige landschappelijke kernkwaliteiten van het Groene Hart. Een visie op de kernrandzone van Linschoten is hiervoor noodzakelijk.

Voor de kern Montfoort is een uitbreiding ten zuiden van het bestaande bedrijventerrein IJsselveld met maximaal 2 hectare in het segment ‘Modern gemengd’ opgenomen. Bij de planuitwerking moet er in verband met de waterveiligheid voldoende afstand worden gehouden tot de Hollandse IJssel. Voor de verkeersafwikkeling van dit nieuwe terrein mag er in verband met de doorstroming geen nieuwe ontsluiting op de N204 worden gerealiseerd. Voorts is een uitbreiding van 1 hectare bedrijventerrein aan de Willeskop opgenomen. Bij de realisering hiervan zullen overtuigende zekerheden en garanties moeten worden geboden over de (financiële) realisering van een duurzame inrichting van 4,5 hectare natuur en het herstel van de monumentale steenoven, zoals vastgelegd in de visie van de bewoners- en belangengroep IJsseloord. De bedoelde 1 hectare bedrijventerrein kan door de gemeente Montfoort alleen als parkeerplaats worden bestemd. Daarnaast dient de noodzaak tot realisatie te worden aangetoond, mede in relatie tot een mogelijke herschikking c.q. herinrichting van het reeds bestaande bedrijventerrein.

5.5.4.3 Stedelijk programma Oudewater     

Het woningprogramma voor de gemeente Oudewater is 300 woningen. Dit programma kan via binnenstedelijke woningbouw worden gerealiseerd, onder andere in de projecten Noort Syde II en Westerwal. Wij voorzien in de planperiode geen uitbreidingen. Net buiten de rode contouren ligt het terrein van de touwfabriek, dat gedeeltelijk de status van Rijksmonument heeft. Op het terrein bevindt zich ook leegstaande niet monumentale bebouwing. Vanwege de noodzakelijke restauratie van dit monument kan voor de financiering van de restauratie enige woningbouw worden gerealiseerd op het terrein. Het aantal woningen dient nog nader te worden bepaald. Belangrijke voorwaarden voor de herontwikkeling van dit terrein zijn de cultuurhistorische waarden en een zorgvuldige landschappelijke inpassing, rekening houdend met de aanwezige landschappelijke kernkwaliteiten van het Groene Hart.



Een uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein Tappersheul met maximaal 3 hectare in het segment ‘Modern gemengd’ is opgenomen. Deze uitbreiding wordt gecombineerd met waterberging voor de omliggende polders en een goede landschappelijke inpassing.

5.5.4.4 Stedelijk programma De Ronde Venen     

In de gemeente De Ronde Venen liggen de kernen Abcoude, Baambrugge, Mijdrecht, Wilnis, Vinkeveen, Waverveen, De Hoef en Amstelhoek. Het woningprogramma voor de gemeente De Ronde Venen is 1.700 woningen. Dit programma kan geheel via binnenstedelijke woningbouw worden gerealiseerd.

De gemeente heeft veel woningbouwmogelijkheden binnen de bestaande rode contouren. Belangrijke projecten zijn onder meer Marickenzijde, het Estafetteproject, Westerheul, Winkelbuurt, Haitsmahof en Rondweg/Stationslocatie, naast een aantal kleinere projecten. Bij Marickenzijde hechten wij aan een koppeling met en een financiële bijdrage aan de realisatie van natuur en recreatie in Marickenland. Om tot een realistische uitvoering te komen is het belangrijk dat de woningbouwprojecten goed onderling op elkaar afgestemd en gefaseerd worden.

Bij Amstelhoek zien wij kansen voor een kwaliteitsverbetering van de kernrandzone aan de zuid- en oostzijde. Deze kansen hangen samen met de omlegging van de N201, sanering van glasopstanden en herontwikkeling van vrijkomende bedrijventerreinen. Behoud en vergroten van de zichtbaarheid van de Stelling van Amsterdam en het fort Amstelhoek is hierbij een randvoorwaarde.



Ten noorden van de kern Amstelhoek is een nieuw bedrijventerrein van maximaal 10 hectare netto opgenomen. Het bedrijventerrein is uitsluitend bedoeld als ‘Blue-port’ voor de vestiging van watergebonden bedrijven. Bij de planuitwerking moet nadrukkelijk aandacht worden besteed aan de beperkte draagkracht van de bodem, voldoende waterbergingsmogelijkheden en de gevolgen voor verkeersafwikkeling op het provinciale wegennet. Bovendien moet rekening worden gehouden met de landschappelijke kwaliteiten van de Stelling van Amsterdam. Binnen het stedelijk gebied is een beperkte uitbreiding aan de zuidwestzijde van het bestaande bedrijventerrein Mijdrecht (ook wel: Stationslocatie) met 2 hectare netto opgenomen.

5.5.4.5 Stedelijk programma Woerden     

In de gemeente Woerden liggen de kernen Woerden, Harmelen, Zegveld, Kamerik en Kanis. Het woningprogramma voor de gemeente Woerden is 2.250 woningen.

In de kern Woerden zijn veel mogelijkheden voor binnenstedelijke woningbouw, zoals Waterrijk, Snellerpoort, Campinaterrein en het Defensie-eiland. Daarnaast is er een aantal kleinere projecten binnen de rode contouren. Wij willen de gemeente ondersteunen bij het daadwerkelijk realiseren van de binnenstedelijke mogelijkheden. De kern Woerden kan daarmee tevens een beperkte opvangtaak vervullen voor enkele omliggende kernen en voor de algemene druk die op het westelijk deel van de provincie ligt.

In Harmelen is een uitbreiding aan de westzijde voorzien van 90 woningen. Deze uitbreiding was reeds opgenomen in de Structuurvisie Streekplan 2005-2015. Daarbij verwachten wij dat er een zorgvuldige inrichting plaatsvindt van de nieuwe overgang tussen stad en land en dat er rekening wordt gehouden met de lange termijn gevolgen door de ligging in voor bodemdaling gevoelig gebied. In de kernen Kamerik, Zegveld en Kanis voorzien wij geen uitbreidingen, vooral vanwege de ligging in een bijzonder waardevol deel van het veenweidegebied en vanwege de woningbouwmogelijkheden binnen de rode contouren van de kern Woerden. Wij werken mee aan kansen om de ruimtelijke kwaliteit van de kernranden van deze dorpen te verhogen.

Er is een programma van in totaal 6 ha. bedrijventerrein opgenomen, geheel in het stedelijk gebied. Dit betreft de uitbreiding van Barwoutswaarder tussen het bestaande bedrijventerrein en de rioolwaterzuivering in het segment ‘1e klas bedrijvenpark’ (1,5 ha.), de uitbreiding van Breeveld ten oosten van het bestaande terrein in het segment ‘Modern gemengd’ (2,5 ha.) en de uitbreiding van Polanen tussen het bestaande terrein en de A12 in het segment ‘Modern gemengd’ (max. 2 ha.). Bij de planvorming en ontwikkeling van de locaties Breeveld en Polanen dient rekening te worden gehouden met de lange termijn gevolgen en bijkomende hogere kosten door de ligging in voor bodemdaling gevoelig gebied.

Indien dit voor de voortgang van de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen noodzakelijk is, zo mogelijk blijkend uit een advies van de OMU, zal binnen de afspraken uit het regionaal convenant naar een aanvullende locatie van maximaal 6 ha. worden gezocht voor de aanleg van een nieuw bedrijventerrein, niet zijnde een eerder overwogen locatie aan de Kromwijkerwetering.

6 Landelijk gebied met kwaliteit     

Dit hoofdstuk bevat het beleid voor de provinciale belangen uit de pijler landelijk gebied met kwaliteit.

6.1 Algemene beleidslijn landelijk gebied: ruimte voor dynamiek en kwaliteit     

Beleid

Om de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied te kunnen behouden voeren wij een terughoudend beleid als het gaat om de ontwikkeling van niet aan het landelijk gebied gekoppelde functies. Slechts onder voorwaarden, met name ten aanzien van de kwaliteit van het landelijk gebied en van de vitaliteit van al aanwezige functies zijn ontwikkelingen van niet landelijk gebied functies aanvaardbaar. Deze worden hier beschreven.



Kwaliteitsontwikkeling (rood-voor-groen)

In delen van het landelijk gebied is sprake van een kwalitatieve opgave waar omzetting van landbouwgrond naar groene, soms ook stedelijke gelieerde functies aanvaardbaar is. Het gaat daarbij om:

  • kernrandzones (zie paragraaf 6.2), waarbij ruimte moet zijn voor stedelijke (gelieerde) functies en een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit wordt nagestreefd;
  • recreatiezones (zie paragraaf 6.7.1), waar sprake is van een recreatieve opgave die ook door rood-voor-groenconstructies moet kunnen worden gerealiseerd;
  • gebieden binnen en direct grenzend aan de groene contour (zie paragraaf 6.5.2), waar nieuwe natuurgebieden met behulp van alternatieve financieringsmogelijkheden kunnen worden gerealiseerd.

Buiten deze gebieden is de inzet van rood-voor-groen niet mogelijk, behoudens kleinschalige verbetering vanuit bestaande bouwpercelen, zoals hierna wordt toegelicht.



Nieuwe functies voor stoppende agrarische bedrijven

Voor vrijkomende agrarische bedrijven is ons beleid gericht op sloop van overbodig geworden bedrijfs¬bebou-wing. Om dit te stimuleren is er in ruil voor sloop hiervan ruimte voor één of meer extra woningen (ruimte-voor-ruimte) of voor een passende bedrijfsfunctie. Indien alle bedrijfsgebouwen worden gesloopt en dit is ten minste 1000 m2 dan is één extra woning aanvaardbaar. Als 2.500 – 4.000 m2 wordt gesloopt zijn twee extra woningen toegestaan en vanaf 4.000 m2 kunnen drie woningen worden gebouwd. Drie woningen is ook het maximum. De woningen moeten op de kavel worden gebouwd, tenzij bouw op een andere locatie leidt tot meer ruimtelijke kwaliteit.

Als ten minste 50% van de bedrijfsgebouwen wordt gesloopt is de vestiging van een niet-agrarisch bedrijf mogelijk. Deze sloop-eis van 50% geldt niet bij vestiging van een kleinschalige woonzorgvoorziening, recreatieve belevingsmogelijkheden, hervestiging van een bedrijf in het landelijk gebied en realisatie van functies ten behoeve van extra natuur in de groene contour. Van het slooppercentage van 50% kan de gemeente afwijken wanneer het gaat om de vestiging van bedrijven die vanwege hun werkzaamheden met zwaar rijdend materieel zich voornamelijk richten op, dan wel voor vestiging afhankelijk zijn van, het landelijk gebied.

Verharding en bouwwerken, geen gebouw zijnde tellen niet mee in de rekensom. Dienstwoningen en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing hoeven niet te worden gesloopt. Waardevolle gebouwen kunnen een functie krijgen die bijdraagt aan het behoud van de cultuurhistorische waarden.

Afwijken van de genoemde maatvoering en saldering door de algehele sloop op meerdere percelen samen te voegen is mogelijk, mits dit leidt tot meer ruimtelijke kwaliteit. De vraag of sprake is van meer kwaliteit is een verantwoordelijkheid van de gemeente.

Wij gaan er van uit, dat bij functiewijziging op vrijkomende agrarische bedrijfspercelen de omliggende grond in agrarisch gebruik blijft.



Stedelijke functies in het landelijk gebied

Op veel plaatsen in het landelijk gebied is sprake van bebouwingsconcentraties met stedelijke functies die geen rode contour hebben gekregen. Wij bieden hier ruimte voor verdichting van de concentraties, mits de omgevingskwaliteit, met name het landschap, voldoende is geborgd.

Voor bestaande niet-agrarische bedrijven in het landelijk gebied staan wij 20% uitbreiding van de bebouwing toe. Als daarvoor een economische noodzaak bestaat is een verdere uitbreiding mogelijk.



Toelichting

Nieuwe functies voor stoppende agrarische bedrijven

Als een agrarisch bedrijf stopt, is behoud van het agrarische bedrijfscomplex voor de landbouw meestal de beste optie, zeker als het gaat om ten opzichte van goede landbouwgrond strategisch gelegen bouwpercelen. Door het grote aantal bedrijven dat stopt is dat echter vaak niet haalbaar. Veelal zal de voormalige bedrijfs-woning een woonfunctie krijgen. De voormalige bedrijfsbebouwing kan dan blijven staan, maar kan in dat geval niet voor een bedrijfsmatige functie worden gebruikt. Een beperkte oppervlakte in de nabijheid van de woning kan worden gebruikt voor beroep of bedrijf aan huis. In traditionele boerderijen die een bedrijfswoning en deel in één bouwvolume combineren is een extra woonruimte of een extra woning in de deel mogelijk.

Bij sloop bestaat de mogelijkheid tot bouw van extra woningen, zoals aangegeven onder ‘beleid’. Afwijken van de genoemde maatvoering voor sloop is mogelijk als dit leidt tot meer ruimtelijke kwaliteit. Bij de beoordeling van extra kwaliteit kunnen de volgende aspecten een rol spelen:

  • herstel van landschapselementen;
  • versterking van de cultuurhistorische hoofdstructuur (agrarisch cultuurlandschap);
  • oplossingen voor de wateropgave;
  • realisering van wandel- en recreatievoorzieningen;
  • de verbetering van het woonmilieu in een aangrenzende kern.

De beoordeling of sprake is van meer ruimtelijke kwaliteit is primair een verantwoordelijkheid van de gemeente. Wij willen te grote betrokkenheid van de provincie hier voorkomen; principeverzoeken e.d. nemen wij niet in behandeling. In een uiterst geval, waarbij een gemeente onmiskenbaar wezenlijk voorbijgaat aan de extra ruimtelijke kwaliteit, kan er aanleiding zijn een reactieve aanwijzing te geven.



Bebouwingsconcentraties

Bij bebouwingsconcentraties kan zowel gedacht worden aan buurtschappen van minder dan 5 hectare, als aan dichter bebouwde delen van bebouwingslinten en ontginningsassen. Plaatselijk is verdichting mogelijk, zowel door extra bebouwing als door extra functies, als dit bijdraagt aan ruimtelijke kwaliteit. Daarbij kan gedacht worden aan sanering van ongewenste situaties of aan herstel van het landschap. Vooral in de linten zijn de landschappelijke en cultuurhistorische waarden doorgaans hoog. Dat lijkt een beperking, maar daar waar bestaande situaties worden verbeterd, biedt dat ook kansen. Verdichting op minder kwetsbare plekken kan herstel van doorzichten op waardevollere plekken mogelijk maken.



Niet-agrarische bedrijven

In het landelijk gebied komen ook niet-agrarische bedrijven voor. Voorkomen moet worden dat deze ruimtelijk zodanig beperkt worden in hun ontwikkeling, dat geen sprake meer kan zijn van voortzetting van de bestaande bedrijfsvoering. Daarom vinden wij 20% uitbreiding van de bebouwing aanvaardbaar. In bijzondere gevallen kan dit niet genoeg zijn voor het voortzetten van de bedrijfsvoering. Mits de noodzaak goed wordt onderbouwd, kan een ruimere uitbreiding dan aanvaardbaar zijn. In alle gevallen moet een goede landschappelijke inpassing gewaarborgd zijn. Indien niet-agrarische bedrijven stoppen, is vestiging van een ander bedrijf mogelijk, als de verkeersaantrekkende werking en landschappelijke verstoring niet toenemen en zo nodig worden beperkt. Soms kan, om een gewenste sanering mogelijk te maken, vervanging van bedrijfsbebouwing door woningen een optie zijn, maar dat is erg afhankelijk van de plaats in het landschap.



Realisatie

Provinciaal belang

Alle provinciale belangen zoals in 3.2 benoemd onder 'Landelijke gebied met kwaliteit'

Provinciale rol


Reguleren, stimuleren

Reguleren (PRV)

Gemeenten nemen in hun bestemmingsplan regels op voor verstedelijking in het landelijk gebied, woningen in het landelijk gebied, bebouwingsenclaves en –linten, woonschepen, bestaande niet-agrarische bedrijven, bestaand grond-, weg- en waterbouwbedrijf en algehele agrarische bedrijfsbeëindiging of verplaatsing (artikelen 4.2 t/m 4.7).

Stimuleren

Opstellen van een handreiking Ruimte voor Ruimte.



6.2 Kernrandzone     

Beleid

Met de aanwezigheid van stedelijk gelieerde functies en stedelijk uitloopgebied levert de kernrandzone als deel van het landelijk gebied een belangrijke bijdrage in de kwaliteit van het stedelijk leefmilieu van de kern. Voor het borgen en verbeteren van de kwaliteit van de kernrandzone en voor het ondersteunen van het functioneren ervan richten wij ons beleid op het – eventueel in aansluiting op bestaande voorzieningen – in de kernrandzone mogelijk maken van nieuwe stedelijk gelieerde functies.

Wij verwachten van gemeenten dat zij voor hun kernrandzone(s) een integrale visie en specifiek beleid ontwikkelen, waarin de omvang van de kernrandzone wordt begrensd en de (toekomstige) gebruiksmogelijkheden worden afgewogen. De visie op en begrenzing van de kernrandzone kan betrekking hebben op gebied dat zowel binnen als buiten de contour gelegen is.

Wij verwachten tevens van gemeenten dat zij in hun visie en beleid aangeven op welke wijze de huidige kwaliteit wordt geborgd of kan worden verbeterd. Bij kwaliteitsverbetering gaat het vooral om het versterken van aangename verblijfsmogelijkheden, om goede verbindingen vanuit de kern, om een landschappelijk mooie overgang tussen stedelijk gebied en het omliggende buitengebied en om de mogelijkheid van ‘ommetjes’ in de kernrandzone. De uitkomst wordt in een bestemmingsplan vastgelegd.

Indien dit bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit, kunnen in de kernrandzone stedelijke functies worden toegestaan, mits deze kleinschalig en passend zijn. Voor de landschappelijke aansluiting en inpassing vormt de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen een belangrijk hulpmiddel.



Toelichting

Het gebied grenzend aan stad of dorp, de zogenaamde kernrandzone, heeft vaak een multifunctioneel karakter. Naast landbouw en verspreid wonen bevinden zich hier stedelijk gelieerde functies (o.a. recreatieve voorzieningen, begraafplaatsen, rioolwaterzuivering, kwekerijen/tuincentra, caravanstalling). Omdat de vorm van de kernrandzone per kern verschilt, hebben wij daarvoor in de PRS geen nadere begrenzing opgenomen. Ook de gebruiksactiviteiten verschillen per kernrandzone. Gelet op deze lokale kenmerken verwachten wij van gemeenten, dat zij de huidige en gewenste planologische mogelijkheden in de kernrandzone(s) nader verkennen en door vertalen in specifiek beleid. Hierin is ook nader beleid gewenst over hoe de ruimtelijke kwaliteit kan worden verbeterd. Deze laat nu vaak te wensen over doordat de kernranden niet zorgvuldig zijn vormgegeven, de verschillende functies in deze gebieden geen samenhang vertonen (verrommeling), ze niet aantrekkelijk zijn om in te verblijven of slecht zijn te bereiken vanuit de kern. Dit terwijl er vanuit de aangrenzende kern vaak een grote (en nog steeds groeiende) behoefte is aan kwalitatieve recreatie-mogelijkheden in de kernrandzone en achterliggend landelijk gebied. Hetzelfde geldt voor de eventuele behoefte aan nieuwe functies als stadslandbouw en extra waterberging als gevolg van klimaatverandering.

We willen bevorderen dat beleid wordt ontwikkeld voor consolidatie of verbetering van de verblijfskwaliteit in deze zones. Bijvoorbeeld door de aanleg van recreatief groen en wandel- en fietspaden of door functieverandering. Deze kwaliteitsverbetering kan ook betrekking hebben op de bebouwingsrand van de kern. Hiervoor zijn in de PRV algemene regels opgenomen. Op basis hiervan kunnen eventueel direct aansluitend aan de rode contouren incidentele, passende bouwinitiatieven worden toegestaan. Deze regels kunnen ook worden toegepast om desgewenst een functie uit de kern of het verderop gelegen landelijk gebied naar de kernrandzone te verplaatsen. Qua ruimtelijke onderbouwing dienen deze bouwinitiatieven te steunen op de op te stellen integrale visie voor de kernrandzone.

Wij gaan een handreiking opstellen ter ondersteuning van het door gemeenten opstellen van een visie op de kernrandzone.



Realisatie

Provinciaal belang

Uitnodigende kernrandzones die stad en land verbinden en met een adequaat recreatieaanbod.

Provinciale rol

Reguleren, stimuleren

Reguleren (PRV)

Gemeenten nemen in hun bestemmingsplan regels op voor de borging en versterking van ruimtelijke kwaliteit in kernrandzones (artikel Kernrandzone).

Stimuleren

Overleg: Bij gemeenten het opstellen van een brede en integrale visie op de gehele kernrandzone stimuleren, mede via een op te stellen handreiking.



6.3 Landschap     

Beleid

Elk Utrechts landschap heeft zijn eigen kwaliteiten die mede richting geven aan de daarin gelegen en omliggende functies en hun ontwikkelingsmogelijkheden. Daarom beschermen wij de kernkwaliteiten van de verschillende landschappen in onze provincie. Deze kernkwaliteiten hebben we aangegeven bij de beschrijving van de afzonderlijke landschappen.



Voor elke ontwikkeling in het landelijk gebied moet aansluiting gevonden worden bij de kernkwaliteiten. Voor de open landschappen is dit moeilijker dan voor andere landschappen en zullen er dus meer beperkingen zijn ten aanzien van bijvoorbeeld hoogbouw, vanwege de kwetsbaarheid voor verstoring van de kernkwaliteiten. De meer besloten landschappen vragen om bebouwing die qua maat en schaal passen bij de kernen die in het landelijk gebied gelegen zijn.



Toelichting

Het Utrechtse landschap is mooi, verrassend en veelzijdig. De diversiteit aan Utrechtse landschappen is groot: de extreme openheid van Eemland of de Lopikerwaard, de intimiteit van een boomgaard in de Kromme Rijn, een open plek middenin het bos van de Utrechtse Heuvelrug, een fort van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, de overgang van de historische Grebbeberg naar het robuuste rivierenlandschap van Nederrijn en Lek, stiltegebieden. Een landschap is bovendien geen statisch plaatje; landschap is altijd in ontwikkeling en elk landschap heeft ruimte voor een vorm van dynamiek. Maar wel op zo’n manier dat de landschapskwaliteit wordt ontzien en liefst nog wordt versterkt. In het werken met landschapskwaliteit gaan we uit van een samenspel tussen het beeld (wat zie je), functies (wat gebeurt er) en robuuste structuren (samenhang, relaties). Dat betekent dat we niet alleen willen vastleggen wat de huidige landschapskwaliteit is, maar dat we ook aan willen geven hoe deze de ruimtelijke ontwikkelingen kan sturen en welke kwalitatieve randvoorwaarden het landschap aan deze ontwikkelingen meegeeft. We hebben de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen opgesteld om hierbij te helpen. In het koepelkatern is ons landschapsbeleid verwoord. De gebiedskaternen dienen vooral als inspiratiebron en basis voor de landschappelijke inpassing van ruimtelijke ontwikkelingen.



Onze provincie kent zeven landschappen die wij afzonderlijk beschrijven:

  • Eemland (grotendeels gelegen in het Nationaal Landschap Arkemheen-Eemland)
  • Gelderse Vallei
  • Groene Hart (grotendeels gelegen in het Nationaal Landschap Groene Hart)
  • Rivierengebied (grotendeels gelegen in het Nationaal Landschap Rivierengebied)
  • Utrechtse Heuvelrug
  • Nieuwe Hollandse Waterlinie (gelegen in het Nationaal Landschap Nieuwe Hollandse Waterlinie)
  • Stelling van Amsterdam (gelegen in het Nationaal Landschap Stelling van Amsterdam)

De realisatiestrategie geldt voor alle landschappen en wordt bij de landschapsbeschrijving niet herhaald.



Realisatie

Provinciaal belang

Behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het landschap en behoud van aardkundige waarden.

Provinciale rol

Reguleren, stimuleren, participeren

Reguleren (PRV)

Gemeenten stellen bij planontwikkeling voorwaarden gericht op beschermen en versterken van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten (artikel Landschap).

Stimuleren

Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen

Participeren

Pilots uitvoering Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen

6.3.1 Landschap Eemland     

Beleid

Voor het landschap Eemland willen we de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:

  1. extreme openheid;

  2. slagenverkaveling;

  3. veenweidekarakter;

  4. historie van de Zuiderzee;

  5. grebbelinie;

  6. overgangsgebieden (bij Eemnes, Soest en Amersfoort).

Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van Eemland verschillende accenten. De kernkwaliteiten zijn in de toelichting kort beschreven. Een uitgebreidere beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten hebben we opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen. Wij vragen gemeenten en initiatiefnemers bij ontwikkelingen hiervan gebruik te maken.



Toelichting

Het landschap Eemland maakt onderdeel uit van het interprovinciale landschap Arkemheen-Eemland. Eemland is een weids en open weidegebied. De openheid wordt begrensd door duidelijk herkenbare randen. Op het oog lijkt Eemland eenduidig. Agrarische, ecologische en recreatieve functies lopen er echter door elkaar heen. Deze functies verenigen zich met de hoge grondwaterstand die er is door de veenbodem, de lage ligging en kwel van de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe. Bebouwing ligt achter de randen of als eilanden in open linten in de weidse ruimte. Subtiele verschillen in de openheid, door beheer van het grasland, lijnen in het maaiveld en lage grasdijken, verrijken de beleving van het open gebied. Van dichtbij geven de lage dijken van Eem en Eemmeer en de open linten een geleding in de openheid. Gezien van een afstand worden ze onderdeel van een grotere open ruimte. De lijnen in het landschap staan haaks op de rivier de Eem. Het open lint ligt binnendijks. Buitendijks liggen erven op terpen.



Bij ontwikkelingen in het landschap van Eemland vinden we het vooral van belang dat de open ruimte behouden blijft en versterkt wordt. Dit betekent behoud van een continue open ruimte langs de Eem, van Randmeer tot Amersfoort. Bij ontwikkelingen kan de openheid versterkt worden door verplaatsing van bebouwing, begroeiing of andere opgaande elementen. Nieuwe bebouwing vestigt zich bij voorkeur in randzones of in bestaande linten, waarbij deze laatste wel transparant moeten blijven.

6.3.2 Landschap Gelderse Vallei     

Beleid

Voor het landschap Gelderse Vallei willen we de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:

  1. rijk gevarieerde kleinschaligheid;

  2. stelsel van beken, griften en kanalen;

  3. grebbelinie;

  4. overgang van Vallei naar stuwwal (luwe Flank).

Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van de Gelderse Vallei verschillende accenten. De kernkwaliteiten zijn in de toelichting kort beschreven. Een uitgebreidere beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten hebben we opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen. Wij vragen gemeenten en initiatiefnemers bij ontwikkelingen hiervan gebruik te maken.



Toelichting

Het voornamelijk agrarische landschap van de Gelderse Vallei is rijk gevarieerd door afwisseling van bebouwing, bosjes, lanen, agrarische percelen met houtwallen en -singels op de kavelgrenzen. De open ruimten verschillen van maat en schaal. Verborgen in de Vallei liggen lijnstructuren als beken, kanalen, griften, de Grebbelinie en de Ponlijn. Ook landgoederen, kastelen en forten liggen min of meer verscholen in het landschap. Dit landschap wordt getypeerd als halfopen cultuurlandschap. Soms zijn deze verborgen elementen ineens zichtbaar, maar meestal zijn ze niet herkenbaar. Dit maakt ze tot bijzondere lijnen en punten in het landschap. In het landschap van de Gelderse Vallei is het lastig om je te oriënteren. Alleen de Utrechtse Heuvelrug geeft enige oriëntatie aan het gebied; dit geldt vooral in het Binnenveld.



Bij ontwikkelingen in het landschap van de Gelderse Vallei vinden we het vooral van belang dat de kleinschaligheid, die dit landschap zo aantrekkelijk maakt behouden wordt. In het verleden zijn al veel kleinschalige landschapselementen verdwenen, waardoor ruimten groter zijn geworden. Ze hebben hun functie verloren en zijn verwijderd. Daarnaast vragen wij aandacht voor het waarborgen, versterken en ontwikkelen van de contrasten in de te onderscheiden deelgebieden van de Gelderse Vallei.

6.3.3 Landschap Groene Hart     

Beleid

Voor het landschap Groene Hart willen we de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:

  1. openheid;

  2. (veen)weidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.);

  3. landschappelijke diversiteit;

  4. rust & stilte.

Deze kernkwaliteiten zijn benoemd in de Voorloper Groene Hart. De kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van het Groene Hart verschillende accenten. De kernkwaliteiten zijn in de toelichting kort beschreven. Een uitgebreidere beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten hebben we opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen. Wij vragen gemeenten en initiatiefnemers bij ontwikkelingen hiervan gebruik te maken.



Toelichting

Het Utrechtse deel van het Groene Hart heeft een divers landschap. Rust en open weidegebieden vormen haar essentie. Maar het Groene Hart biedt meer dan dat. Van oudsher kent het ook zones waar dynamiek de overhand heeft. Hier hebben oude economische dragers en transportassen - vooral rivieren en hun oevers - vaak moderne opvolgers gekregen, in de vorm van (rijks-)wegen, spoorlijnen en kanalen. Deze hebben op hun beurt weer nieuwe impulsen gegeven aan wonen en werken. De aanleg van buitenplaatsen heeft geleid tot het ontstaan van landschappen met monumentale bebouwing en oude parkbossen, die vooral intiem en besloten zijn. Intimiteit en beslotenheid zijn ook kernbegrippen voor grote delen van het petgatenlandschap en de randen van plassen.

Het Groene Hart ontleent zijn waarden en bestaansrecht mede aan het contrast met en belang voor de grote stedelijke agglomeraties er om heen. Economische dynamiek, infrastructuur, de interactie met het stedelijk gebied en de voor de bewoners van de grote steden zo belangrijke recreatiegebieden betekenen dat niet alleen rust, maar ook reuring van nature bij delen van het Groene Hart hoort.

Het Utrechtse deel van het Groene Hart kent vaak eeuwenoude overgangen tussen landschappen. Deze zijn soms scherp, soms diffuus. Minstens zo belangrijk zijn de hedendaagse overgangen tussen stad en land en de manieren waarop snelwegen en de (groene) omgeving met elkaar ademen.



Uit deze beschrijving komen twee typen landschappen naar voren:

  • zones (rivierlinten, oude stroomruggen, Lekzone): lineaire landschappen met een meanderende rivier als basis. Rond de rivier heeft zich een beschut en intiem landschap ontwikkeld, met een mozaïek van gemengd grondgebruik, hoge bomen en bosschages, linten langs slingerende wegen en af en toe een dorp of stadje aan de rivier. De rivieren vormden van oudsher de grote transportaders door het landschap. Deze functie is veelvuldig uitgebouwd met moderne grootschalige infrastructuur (wegen, spoor, etc.), parallel aan de rivier. Van oudsher kennen de stroomruggen(relatief) meer dynamiek;
  • velden (open polder, veen, droogmakerijen, waarden): vlakke, open landschappen met vergezichten tot aan de horizon. De open ruimte wordt bepaald door een tapijt van gras in een strokenverkaveling. Rechte sloten, weteringen, wegen, kades en dijken articuleren het vlak. Bebouwing ligt in rechte linten in de ruimte. Aan de horizon wordt de openheid begrensd door randen van linten en opgaande beplanting. De velden stralen rust en stilte uit.

Bij ontwikkelingen in het landschap van het Groene Hart staat het versterken van de diversiteit op het schaalniveau van de verschillende typen landschap centraal. Daarbij dienen de kernkwaliteiten gerespecteerd en benut te worden om de contrasten tussen de verschillende typen landschap te behouden én te versterken. Enkel en alleen het accent leggen op rust en stilte doet geen recht aan het Groene Hart. Het waarborgen van rust vraagt ook het bieden van ruimte voor vormen van dynamiek. Daarbij ligt de focus op het vergroten van de contrasten in rust en dynamiek tussen de agrarische landschappen van de velden en de dynamische landschappen van de oude stroomruggen. We vragen dus zorgvuldig om te gaan met de open, lege ruimte en de dynamiek te concentreren in de ‘zones’.

6.3.4 Landschap Rivierengebied     

Beleid

Voor het landschap Rivierengebied willen we de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:

1. schaalcontrast van zeer open naar besloten;

2. samenhangend stelsel van rivier - uiterwaard - oeverwal - kom;

3. samenhangend stelsel van hoge stuwwal - flank - kwelzone - oeverwal – rivier;

4. de Kromme Rijn als vesting en vestiging.

Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van het Rivierengebied verschillende accenten. De kernkwaliteiten zijn in de toelichting kort beschreven. Een uitgebreidere beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten hebben we opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen. Wij vragen gemeenten en initiatiefnemers bij ontwikkelingen hiervan gebruik te maken.



Toelichting

Rivierengebied is een landschap met een langgerekte opbouw. Door de fysieke ondergrond en het menselijk gebruik daarvan, zijn duidelijk verschillende deelgebieden ontstaan, Flank, Langbroek, Kromme Rijn, Nederrijn/Lek en Schalkwijk. Elk deelgebied heeft zich ontwikkeld rondom een centrale ruggengraat. Rond deze ruggengraat is de eigen identiteit het sterkst te ervaren. De overgangen tussen deelgebieden zijn vrijwel overal geleidelijk, zonder scherpe grenzen. De verschillen tussen de deelgebieden zijn goed te beleven door routes dwars op de ruggengraat en kenmerkende vergezichten. De plekken waar ruggengraten beginnen, eindigen of elkaar ontmoeten verdienen extra aandacht. Hier komen ruimtelijke kenmerken en verhalen bij elkaar. Dit zijn de focuspunten van het Rivierengebied. Enkele zijn als aandachtsgebied aangewezen, omdat er veel dynamiek is of omdat behoud extra inzet vraagt. De kernkwaliteiten staan hier onder druk.



Bij ontwikkelingen in het landschap van het Rivierengebied staat het waarborgen, versterken en ontwikkelen van de eigen identiteiten van de vijf deelgebieden centraal. Dit richt zich zowel op het goed tot uiting komen van de karakteristieke kenmerken langs de centrale ruggengraat, als van de geleidelijke overgangen tussen de deelgebieden.

6.3.5 Landschap Utrechtse Heuvelrug     

Beleid

Voor het landschap Utrechtse Heuvelrug willen we de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:

  1. robuuste eenheid;

  2. reliëfbeleving;

  3. extreme historische gelaagdheid.

Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van de Utrechtse Heuvelrug verschillende accenten. De kernkwaliteiten zijn in de toelichting kort beschreven. Een uitgebreidere beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten hebben we opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen. Wij vragen gemeenten en initiatiefnemers bij ontwikkelingen hiervan gebruik te maken.



Toelichting

De Utrechtse Heuvelrug manifesteert zich als een landschappelijke eenheid. Deze wordt bepaald door het doorlopende reliëf, wat zich sterk manifesteert ten opzichte van de omliggende vlakkere en meer open landschappen. Het dominante voorkomen van bos geeft de Utrechtse Heuvelrug een bosdeken. Deze heeft een afwisseling in zich met heide, vennen en stuifzand, waardoor de Utrechtse Heuvelrug een centraal robuust element is voor het natuurnetwerk in de provincie Utrecht. De Utrechtse Heuvelrug wordt doorsneden door historisch bepaald netwerk van wegen. Open plekken op de Utrechtse Heuvelrug zijn aan het bos gerelateerd en niet aan de wegen.



Bij ontwikkelingen in het landschap van de Utrechtse Heuvelrug vragen we aandacht voor het in stand houden van het reliëf en voor het in stand houden van het samenhangend boscomplex. Vanwege het reliëf en de overige kwaliteiten van de Heuvelrug willen we in dit gebied geen grootschalige ontgrondingen. Kleinschalige ontgrondingen voor natuurontwikkeling of recreatieve ontwikkeling zijn wel mogelijk, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteiten.

6.3.6 Landschap Nieuwe Hollandse Waterlinie     

Beleid

Het Landschap Nieuwe Hollandse Waterlinie is een cultuurhistorisch landschap dat over een aantal andere landschappen heen ligt en een extra laag toevoegt. Voor dit landschap willen we de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:

  1. samenhangend stelsel van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen;

  2. groen en overwegend rustig karakter;

  3. openheid.

Deze kernkwaliteiten zijn in de toelichting kort beschreven. Een uitgebreidere beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten hebben we opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen. Wij vragen gemeenten en initiatiefnemers bij ontwikkelingen hiervan gebruik te maken.



Toelichting

De Nieuwe Hollandse Waterlinie bestaat uit:

  • een hoofdverdedigingslijn (route langs de linie);
  • inundatievelden (=onder water te zetten velden) aan de aanvalszijde van deze lijn;
  • accessen (=zwak verdedigbare, veelal niet onder water te zetten gebieden) door de inundatie;
  • forten en militaire objecten ter verdediging van accessen en waterwerken voor het inundatiesysteem.

De ligging van de onderdelen zijn bepaald door het onderliggende landschap. Hierdoor kent het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie variaties per landschappelijk deelgebied. De linies bepalen op hun beurt de ontwikkelingsrichting en vorm van verstedelijking en grootschalige infrastructuur.



Bij ontwikkelingen in het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie stellen we het zichtbaar maken en behouden van het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie centraal. Deze ambitie richt zich op zowel de losse onderdelen zelf als op het beleefbaar houden en herstellen van de samenhang tussen de delen. Zo hebben forten geen functie voor zich zelf, maar zijn gebouwd ter verdediging van een bepaald acces. Die relatie tussen fort en acces dient gerespecteerd te worden. Zo ook de relatie tussen fort, acces en inundatievelden. De forten hadden vrij zicht en schootsrichting nodig over acces en inundatievelden. De inundatievelden camoufleerden en hinderden na overstroming de verbindingswegen door het gebied. Opgaande beplanting, infrastructuur of bebouwing welke de gecamoufleerde structuur kon duiden moest verwijderd kunnen worden. Openheid versterkt de beleving van de inundatievelden

6.3.7 Landschap Stelling van Amsterdam     

Beleid

Het Landschap Stelling van Amsterdam is een cultuurhistorisch landschap dat over het landschap Groene Hart heen ligt en een extra laag toevoegt. Voor dit landschap willen we de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:

  1. samenhangend stelsel van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen;

  2. groen en overwegend rustig karakter c.q. relatief ‘stille’ ring rond Amsterdam;

  3. relatief grote openheid.

Deze kernkwaliteiten zijn in de toelichting kort beschreven. Een uitgebreidere beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten hebben we opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen. Wij vragen gemeenten en initiatiefnemers bij ontwikkelingen hiervan gebruik te maken.



Toelichting

De Stelling van Amsterdam is een voormalige militaire verdedigingslinie rond Amsterdam, aangelegd aan het eind van de negentiende eeuw. De linie is een unieke, 135 kilometer lange gesloten ring van dijken, dammen, sluizen, forten en inundatiegebieden, ingepast in het landschap. Het gebied buiten de stelling kon in geval van nood onder water worden gezet. Door de beperkte toegankelijkheid van het gebied en door het verbod om in de schootsvelden te bouwen, heeft er zich een rijke flora en fauna ontwikkeld en is op veel plaatsen rond Amsterdam de kenmerkende openheid bewaard gebleven. De zwakke punten (accessen) in de inundatie (niet inundeerbare zones) zijn veelal dijken langs rivieren en droogmakerijen. De forten liggen in de oksel van acces en hoofdverdedigingslijn. De dijkaccessen vormen strakke randen met de inundatievelden. De ligging van de onderdelen van de Stelling is bepaald door het onderliggende landschap. Hierdoor kent de Stelling variaties per landschappelijk deelgebied. De Stelling bepaalt op haar beurt de ontwikkelingsrichting en vorm van verstedelijking en grootschalige infrastructuur.



Bij ontwikkelingen in het landschap van de Stelling van Amsterdam stellen we het waarborgen en versterken van de samenhang tussen de elementen van de Stelling van Amsterdam centraal.

6.4 Aardkundige waarden     

Beleid

Aardkundige waarden vormen het structurerende reliëf in het Utrechtse landschap. We richten ons ruimtelijk beleid hiervoor dan ook op het behouden en beschermen van aardkundige waarden als drager van de identiteit van het Utrechtse landschap. Aardkundige waarden stellen wij waar mogelijk veilig. Als voorgestelde ruimtelijke ingrepen botsen met de aardkundige waarden in een gebied is een gedegen afweging tussen de ruimtelijke ingreep en het behoud van de aardkundige waarden nodig.



Toelichting

De bodem van de provincie Utrecht is ontstaan in een periode van vele tienduizenden jaren. Landijs, de wind, rivieren en de zee hebben hun sporen nagelaten. Daar waar deze sporen nog duidelijk zichtbaar zijn wordt gesproken over aardkundige waarden. Deze waarden zijn soms opvallend, de Grebbeberg bij Rhenen en de Lange en Korte Duinen bij Soest zijn er voorbeelden van. Bij andere aardkundige waarden is het reliëf en de omvang beperkter.

De processen die de Utrechtse bodem hebben gevormd zijn in de meeste gevallen al lang niet meer actief. Het bodemreliëf en de bodemopbouw die aan deze gebeurtenissen herinneren geven informatie over hoe het landschap in het verre verleden is gevormd. Ze zijn kwetsbaar en onvervangbaar en leiden tot een versterking van landschappelijke en natuurkwaliteiten. Aantasting van deze informatiebronnen in de bodem betekent een onomkeerbaar verlies van ons natuurhistorisch erfgoed.

We hebben de aardkundige waarden in kaart gebracht. Op de website van de provincie Utrecht is hierover veel achtergrondinformatie opgenomen.



Realisatie

Provinciaal belang

Behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het landschap en behoud van aardkundige waarden.

Provinciale rol

Reguleren, stimuleren

Reguleren (PRV)

Gemeenten nemen in bestemmingsplannen regels op ter bescherming van de aanwezige aardkundige waarden (artikel Aardkundige waarden).

Stimuleren

Via www.provincie-utrecht.nl/loket/kaarten/geo/aardkundige-waarden/ is veel achtergrondinformatie over de aardkundige waarden te vinden.

6.5 Natuur     

Natuur vormt een belangrijke basis voor een aantrekkelijk, kwalitatief hoogwaardig landelijk gebied. De provincie Utrecht heeft, onder meer door de variatie in ondergrond, een diverse natuur met hoge biodiversiteit. Door verschillende oorzaken, zoals verstedelijking, verdroging en vermesting, maar ook klimaatverandering, staat deze biodiversiteit onder druk. We spannen ons in voor het in stand houden en waar mogelijk vergroten van de biodiversiteit. Voor natuur zien wij vooral een provinciale rol in het behouden en ontwikkelen van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en in het bieden van mogelijkheden voor ontwikkeling van natuur in de groene contour. We zorgen ervoor dat inwoners en bezoekers deze natuur, waar mogelijk, kunnen beleven.

6.5.1 Ecologische hoofdstructuur     





6.5.1.1 Ecologische hoofdstructuur     

Beleid

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een robuust, samenhangend netwerk van natuurgebieden en verbindingen daartussen op nationaal niveau. Natura2000, een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden, maakt onderdeel uit van die EHS. Wij willen de EHS in Utrecht behouden en verder ontwikkelen. Hiervoor beschermen wij deze gebieden en willen wij tot 2021 1.500 ha. nieuwe natuurgebieden realiseren. Wij zorgen er voor dat zich geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voordoen die een significant negatief effect hebben op de wezenlijke waarden en kenmerken van onze EHS. Dit doen wij via het beschermingsregime 'nee, tenzij'.



Om te komen tot zowel een ontwikkelingsgerichte omgang met de EHS, als tot een betere ruimtelijke bescherming, benoemen wij een aantal instrumenten. Onder voorwaarden worden ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waarbij het functioneren van de EHS niet wordt aangetast of zelfs wordt verbeterd. De volgende instrumenten zijn beschikbaar:

  • uitbreiding van geringe omvang bij bestaande functies. Kleinschalige ontwikkelingen in de EHS zijn mogelijk mits ze aansluiten aan een bestaande andere functie èn ze op al verstoord terrein plaats vinden;
  • plussen en minnen / mitigeren. Het negatieve effect van een ontwikkeling kan met voor natuur positieve ingrepen worden opgeheven zodat er geen sprake is van een significante aantasting van de EHS;
  • herbegrenzing van de EHS. Bij kleinschalige ontwikkelingen kan het instrument herbegrenzing worden ingezet, mits dit leidt tot een gelijkwaardige of betere kwaliteit van de EHS;
  • saldobenadering. Toe te passen bij een combinatie van ontwikkelingen die in een gezamenlijk ruimtelijk plan worden opgepakt en die per saldo een meerwaarde voor natuur opleveren.

Het is mogelijk dat ook ontwikkelingen buiten de EHS van invloed zijn op het functioneren van de EHS. Daarbij denken wij aan ontwikkelingen die een verstorende invloed hebben, of ontwikkelingen die leiden tot aanpassingen van het watersysteem in de buurt van een verdrogingsgevoelig natuurgebied. Wij vragen de gemeenten als onderdeel van een goede ruimtelijke ordening bij ontwikkelingen in de nabijheid van de EHS te voorkomen dat deze een negatieve invloed hebben op het functioneren van de EHS.



De EHS heeft een belangrijke functie voor de recreatie. Die recreatieve functie willen wij behouden en waar nodig versterken. Dit mag echter niet leiden tot een toenemende versnippering van de EHS. Wij maken daarom binnen het regime “nee, tenzij” een uitzondering voor verblijfs- en dagrecreatieterreinen. Voor ontwikkelingen binnen deze terreinen hoeft alleen gekeken te worden naar actuele natuurwaarden en niet naar potentiële waarden. Wij hechten belang aan goede voorzieningen voor recreatief medegebruik, zoals wandelen en fietsen, mits passend in een duidelijke zonering in relatie tot het functioneren van de EHS. Recreatieve toegangspoorten naar natuurgebieden kunnen op grond van een gebiedsvisie een intensievere inrichting krijgen indien dit intensievere gebruik opweegt tegen de ecologische winst van een goede recreatieve zonering in het achterliggende natuurgebied.



Regulier gebruik van agrarische gronden binnen de EHS is geen activiteit met significante gevolgen en ondervindt geen beperking van het ruimtelijk natuurbeleid. Agrarische bedrijven mogen zich op bestaande bouwpercelen ontwikkelen, vanzelfsprekend binnen de kaders van ons ruimtelijk beleid. Bij uitbreiding van het bouwblok op grond met een agrarische bestemming wordt binnen het nee, tenzij regime alleen gekeken naar actuele waarden en niet naar de potentiële waarden.



Toelichting

De Ecologische Hoofdstructuur is een robuust netwerk gevormd door bestaande natuurgebieden, nieuwe nog te realiseren natuurgebieden en verbindingszones tussen de natuurgebieden. Enkele beheersgebieden maken ook onderdeel uit van de EHS. Dit zijn landbouwgebieden waar agrarisch natuurbeheer wordt ingezet om een bijdrage te leveren aan de biodiversiteit, én aan het functioneren van de EHS.



De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) heeft twee doelen:

  1. de rijkdom aan soorten - de biodiversiteit - te behouden en te herstellen. Hiervoor is het noodzakelijk dat natuurgebieden worden uitgebreid, verbeterd, en met elkaar worden verbonden in een samenhangend netwerk. Dit netwerk moet functioneren in ruimte en tijd, waardoor planten en dieren een duurzame, robuuste en klimaatbestendige leefomgeving krijgen;

  2. ruimte bieden aan de groeiende behoefte aan rust en ruimte, waardoor inwoners en bezoekers de natuur kunnen beleven en het draagvlak voor natuurbeleid gewaarborgd is.

Binnen de EHS liggen ook beschermde natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. Deze gebieden hebben natuurwaarden die op nationale en/of internationale schaal van groot belang zijn voor de biodiversiteit en hebben daarom ook Rijksbescherming o.b.v. de Natuurbeschermingswet en de nog in ontwikkeling zijnde nieuwe wet Natuurbehoud. Ontwikkelingen in of in de omgeving van beschermde natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden moeten worden getoetst aan de voorwaarden van de Rijkswetgeving alvorens de planologische toetsing op basis van de EHS kan plaatsvinden.



Nee, tenzij

We beschermen de EHS via het 'nee, tenzij'-regime. Dit houdt in dat ruimtelijke ingrepen in de EHS met een negatief effect op de kwaliteit van de natuur of het functioneren van de EHS in principe niet zijn toegestaan. Onder voorwaarden kan hiervan worden afgeweken. Het Rijk heeft de provincies via het besluit algemene regels ruimtelijke ordening de taak gegeven deze bescherming nader uit te werken. Wij hebben deze bescherming vorm gegeven via een aantal stappen die hieronder zijn toegelicht.

Nieuwe (planologische) ontwikkelingen zijn in principe niet mogelijk binnen de EHS wanneer ze een significant negatief effect hebben op het functioneren van de EHS. De initiatiefnemer van een ontwikkeling moet bij het nee, tenzij-regime de onderbouwing leveren. Om een zorgvuldige beoordeling te kunnen maken zal de initiatiefnemer in een zogenaamd nee, tenzij-onderzoek de effecten van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling op de te beschermen, te ontwikkelen en te behouden factoren moeten specificeren. Het gaat daarbij om de ‘wezenlijke waarden en kenmerken’ van de bij het gebied behorende natuurdoelen en natuurkwaliteit:

  1. de bestaande en potentiële waarden van het ecosysteem waaronder ook begrepen worden de vereiste omgevingsfactoren zoals donkerte, bodem, water en milieu;
  2. de robuustheid en de aaneengeslotenheid van de EHS;
  3. de aanwezigheid van bijzondere soorten;
  4. de verbindingsfunctie van het gebied voor soorten en ecosystemen.







Een nee, tenzij-onderzoek kan achterwege blijven, indien het een ontwikkeling van geringe omvang betreft bij een bestaande functie. Wij gaan ervan uit dat een dergelijke kleine ontwikkeling niet tot significante gevolgen voor de waarden van de EHS leidt, als in de ruimtelijke onderbouwing wordt aangetoond dat deze ontwikkeling op al verstoord terrein in de onmiddellijke nabijheid van bestaande bebouwing en verharding plaatsvindt. Verder kunnen binnen de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling positieve ingrepen voor natuur meegewogen worden. Het effect van de ontwikkeling leidt dan niet tot significante gevolgen. De positieve ingrepen dienen wel gegarandeerd te worden. Wij noemen dit instrument: ‘plussen en minnen’. Een voorbeeld van een ‘plus’ is het slopen van een in het bos gelegen gebouw of parkeerterrein en dit perceeldeel als natuur te bestemmen.



Als er sprake is van significante aantasting, dan mag de voorgenomen ontwikkeling geen doorgang vinden, tenzij deze voldoet aan enkele randvoorwaarden. Dit tenzij heeft betrekking op ontwikkelingen met redenen van groot openbaar belang. Indien dit aangetoond wordt, er geen reële alternatieven zijn, en de negatieve effecten zoveel mogelijk beperkt worden, is de ontwikkeling wel mogelijk. De overblijvende effecten moeten dan wel gecompenseerd worden. Aan de compensatie worden nadere eisen gesteld: de compensatie vindt plaats buiten de EHS, in de directe omgeving van de ingreep, in natura (indien absoluut onmogelijk financieel), gelijktijdig en gelijkwaardig (bij hoge waarden met extra factor voor ontwikkelingstijd). Compensatie vindt bij voorkeur plaats binnen de groene contour. Als er sprake is van een significante aantasting, maar niet van groot openbaar belang, bieden twee instrumenten aanvullende mogelijkheden voor ontwikkelingen binnen de EHS:

  1. herbegrenzing: Bij individuele kleinschalige ontwikkelingen kan het instrument herbegrenzing worden ingezet. Daarbij kan een ruil plaatsvinden tussen EHS waarop de ontwikkeling plaatsvindt en een nabij gelegen perceel buiten de huidige EHS. Herbegrenzing kan alleen plaatsvinden als dit tot een gelijkwaardige of betere kwaliteit voor de EHS leidt;
  2. saldobenadering: Als een combinatie van ontwikkelingen in een gezamenlijk ruimtelijk plan wordt opgepakt, wat per saldo een meerwaarde voor natuur oplevert, is het instrument saldobenadering beschikbaar.

Voor ontwikkelingen in het kader van het programma Hart van de Heuvelrug geldt een enigszins afwijkende vorm van de saldobenadering, die is gebaseerd op een verevening van rode en groene bestemmingen. De basis hier is dat het programma door het realiseren van ecologische corridors en uitbreiding van kerngebieden in totaliteit leidt tot een kwaliteitsverbetering van de EHS.



Om de toepassing van het nee, tenzij regime te ondersteunen zal de provincie de informatie over de toetsing en de besproken instrumenten verder ontsluiten via een speciale website. Naast een zogenaamde beslisboom gaan wij signaleringskaarten beschikbaar stellen die kunnen helpen bij de onderzoeken.



Totstandkoming EHS-kaart

De begrenzing van de EHS is aangepast aan zowel de ontwikkelingen van de afgelopen jaren, als aan de afspraken uit het Akkoord van Utrecht. Hierbij is de oorspronkelijke beleidskaart, die is vastgelegd in de Structuurvisie 2005-2015 (het Streekplan), als basis genomen. Deze kaart omvatte de categorieën bestaande natuur, nieuwe natuur, ecologische verbindingszones en een categorie ‘overige EHS’, waarmee enkele beheersgebieden en/of zoekgebieden nieuwe natuur werden aangeduid. Ook Natura 2000-gebieden buiten de EHS waren op deze kaart aangegeven. Deze categorieën zijn in de kaart bij de voorliggende PRS opgegaan in het object ‘EHS’. Bij deze heroverweging zijn alle EHS-grenzen zoveel mogelijk op logische grenzen gelegd, zoals wegen, en zijn de EHS-grenzen waar nodig aangesloten aan de rode contour. De EHS-vlakken zijn zoveel mogelijk gesloten en alleen enclaves zonder aanwezige natuurwaarden (zoals grote bebouwingsclusters en enkele recreatieterreinen) zijn uit de EHS-begrenzing gehaald. Hierbij is 5 hectare als indicatieve grens gehanteerd. De ecologische verbindingszones die op de oorspronkelijke beleidskaart stonden zijn getoetst aan de vraag of zij van essentieel belang zijn als verbinding tussen kernen natuurgebied om het grote geheel van de EHS goed te laten functioneren. Het gaat dan bijvoorbeeld om beken met oevers en stapstenen. Ook beheersgebieden en kleinere geïsoleerde natuurterreinen zijn beoordeeld op de mate van noodzakelijkheid voor het functioneren van de EHS. De terreinen die niet noodzakelijk zijn voor het functioneren, maken geen onderdeel meer uit van de EHS.

Ook onderdeel van het object ‘EHS’ zijn nieuwe natuurgebieden. In deze gebieden streeft de provincie naar de omzetting van agrarische grond naar natuurgrond. De provincie en maatschappelijke organisaties hebben in het Akkoord van Utrecht (9 juni 2011) afgesproken dat circa 1.500 hectare nog te realiseren nieuwe natuur onderdeel uit blijft maken van de EHS.



Relatie met recreatie

Recreatie vindt vaak plaats in of in de directe nabijheid van de EHS. Routegebonden activiteiten zoals wandelen en fietsen passen gezoneerd binnen de EHS. Er is een groeiende behoefte aan aantrekkelijke kwalitatief hoogwaardige recreatievoorzieningen. Deze dragen bij aan een positieve beleving van natuur. Daarbij kunnen recreatieve voorzieningen de zonering van EHS-gebieden ondersteunen. Zonering heeft tot doel: verschillende natuurervaringen creëren en kwetsbare natuur ontzien. Goede recreatieve zonering zorgt daarmee voor draagvlak voor natuur en voor natuurkwaliteit.

Vanwege het belang van recreatie voor de EHS hebben wij specifiek beleid ontwikkeld voor recreatieterreinen die binnen de EHS liggen. Op verblijfs- en dagrecreatieterreinen die vanwege verwevenheid met natuur binnen de EHS liggen, worden ontwikkelingen alleen getoetst op de actuele waarden en niet op de potentiële waarden, omdat wij ervan uitgaan dat gezien de functie de actuele en potentiële waarden gelijk kunnen worden gesteld. Verder wordt het mogelijk om een specifieke vorm van saldobenadering voor dag- en verblijfsrecreatie toe te passen, waarvoor de vereiste gebiedsvisie vooral toegespitst moet zijn op de ontwikkelingen voor natuur en recreatie. Om dit te ondersteunen, stellen wij een gebiedsgerichte aanpak voor, waarin partijen uit het gebied gezamenlijk op zoek gaan naar kwaliteitswinst, via bijvoorbeeld uitruil van bestemmingen. Hiermee kan voor dag- en verblijfsrecreatie meer ruimte voor ontwikkeling ontstaan. In het gebied van de Vinkeveense Plassen speelt de samenhang tussen natuur en recreatie vooral bij de legakkers. Wij onderzoeken met het gebied de gevolgen van deze samenhang en de beste aanpak hiervan.



Relatie met landbouw

Het reguliere agrarisch gebruik van agrarische gronden binnen de EHS is geen activiteit met significante gevolgen en ondervindt geen beperking op basis van het ruimtelijk natuurbeleid. Indien wordt voldaan aan de generieke milieuwetgeving, zijn hervestiging (op een bestaande agrarische bedrijfslocatie) en uitbreiding van grondgebonden of intensieve veehouderij binnen de bestaande bouwpercelen en bouwrechten mogelijk.

Binnen randvoorwaarden is toepassing van ruimte-voor-ruimte op de kavel en functieverandering van agrarische en niet-agrarische bedrijfsgebouwen in de EHS toegestaan. Zowel bij ruimte-voor-ruimte als bij functieverandering van agrarische bedrijfsgebouwen moet ontstening optreden. De algemene ruimtelijke randvoorwaarden voor deze regelingen zijn van toepassing. Binnen de EHS is het belangrijk dat de terugbouw van een woning plaatsvindt op zodanige wijze, dat natuur en landschap zoveel mogelijk worden versterkt.

Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op agrarische gronden en bedrijven, die afwijken van het normale agrarische gebruik of niet in overeenstemming zijn met de bestaande rechten, moeten worden afgewogen op basis van het ‘nee, tenzij’-regime. Het gaat hierbij bijvoorbeeld ook om een uitbreiding van het bouwblok. Bij het ‘nee, tenzij’-regime wordt bezien of de nieuwe ontwikkeling gevolgen heeft voor wezenlijke kenmerken en waarden. Als de grond een agrarische bestemming heeft, gaat het alleen om de aanwezige waarden, niet om de potentiële waarden. Nieuwvestiging van agrarische bedrijven in de EHS is niet mogelijk.



Ontwikkelingen in de nabijheid

Het is mogelijk dat bepaalde ontwikkelingen die zich buiten de EHS begrenzing afspelen, een significant schadelijk effect hebben op natuurgebieden binnen de EHS. Het gaat dan bijvoorbeeld om kleinere gebieden, die door de geringe omvang kwetsbaar zijn voor verstoringen van buitenaf. Er is vaak veel geïnvesteerd om deze elementen aan te leggen en zij spelen een cruciale rol in het verbinden van grotere natuurgebieden. Ook kan het gaan om gebieden die gevoelig zijn voor ingrepen in het hydrologische systeem of voor sterke toename van licht (afname van donkerte), geluid of betreding.



Realisatie

Provinciaal belang

Behouden en ontwikkelen van vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden.

Provinciale rol

Reguleren, stimuleren

Reguleren (PRV)

Gemeenten nemen in bestemmingsplannen regels op ter bescherming van de ecologische hoofdstructuur (artikel Ecologische Hoofdstructuur).

Stimuleren

  • Overleg: Bij gemeenten aandacht vragen voor voorkomen of aanpassen van ontwikkelingen in nabijheid van de EHS die effecten kunnen hebben op de EHS.
  • Opstellen signaleringskaarten
  • Ontsluiten informatie: website met interactieve beslisboom EHS (omgaan met nee, tenzij) en de (nog op te stellen) signaleringskaarten.

    ParticiperenGebiedsgerichte aanpak voor gezamenlijke kwaliteitswinst van natuur en recreatie in de EHS, gericht op het functioneren van dag- en verblijfsrecreatieterreinen in de EHS.



Participeren

Gebiedsgerichte aanpak voor gezamenlijke kwaliteitswinst van natuur en recreatie in de EHS, gericht op het functioneren van dag- en verblijfsrecreatieterreinen in de EHS.

6.5.1.2 Ter toelichting: enkele gebiedsprojecten     

Realisatie van de EHS vindt plaats via gebiedsprojecten waarin meerdere opgaven moeten worden gerealiseerd. In enkele gebieden spelen processen die nadere toelichting behoeven.



Groot Mijdrecht Noord-Oost

Groot Mijdrecht Noord (GMN) heeft een lange geschiedenis. Recent is tussen partijen akkoord bereikt over natuurontwikkeling in de oostkant van deze polder. Op 2 juli 2012 hebben Provinciale Staten van Utrecht de “Versoberde Veenribbenvariant” als eindbeeld voor de toekomstige inrichting van GMN-Oost vastgesteld. Deze variant, een inrichtingsschets op hoofdlijnen, is in nauwe samenwerking tussen de provincie, de gemeente De Ronde Venen, het waterschap Amstel Gooi en Vecht, de Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten en een bewonersdelegatie tot stand gekomen. Met dit eindbeeld voor de toekomstige inrichting van GMN-Oost wordt een langdurige rust in de polder GMN-Oost beoogd. De “Versoberde Veenribbenvariant” voor GMN-Oost is, ten opzichte van de oorspronkelijke natuurdoelstelling, een versobering op middelen en oppervlak moeras. Delen van het geplande moeras die dicht in de buurt van de huizen lagen zijn weggelaten. Op die plaatsen komt nu bloemrijk grasland in plaats van moeras. In het uiterste noorden van het gebied ligt een bestaand moerasgebied: Waverhoek. Daar wordt het moeras geoptimaliseerd. Daarnaast worden er drie nieuwe moerasblokken aangelegd. Om deze moerasblokken komt een veenrib (een kade) waardoor in het moeras een hoger waterpeil kan worden gehanteerd om een optimaal moeras te krijgen







Groot Wilnis Vinkeveen

Voor het gebied Groot Wilnis-Vinkeveen is een convenant afgesloten. In dit convenant is voor een deel van het gebied afgesproken dat de natuurdoelstellingen niet gerealiseerd zullen worden in de vorm van een aaneengesloten natuurgebied, maar via een verweving van natuur- en landbouwfuncties. Deze verweving van functies zal in de praktijk vorm krijgen, met inzet van agrarisch en particulier natuurbeheer en grondverwerving om tot een aaneenschakeling van natuurstroken, kleinere en grotere natuurgebieden te komen. Binnen dit gebied kan op dit moment nog niet exact aangeduid worden welke delen worden ontwikkeld tot natuur, welke delen agrarisch blijven en op welke delen agrarisch natuurbeheer zal plaatsvinden. Om niet vooruitlopend op de realisatie teveel gebied in de EHS op te nemen, is deze ontwikkeling in deze PRS bij drie deelgebieden aangeduid als een lijn over de belangrijkste watergangen in het gebied. In de praktijk zal natuurontwikkeling in het gebied aan één of beide zijden van deze watergangen plaatsvinden; het resterende deel behoudt de agrarische functie. Het gehele zoekgebied in het provinciale natuurbeheerplan aangeduid als zoekgebied voor nieuwe natuur. Als er in het gebied nieuwe natuur wordt gerealiseerd, zullen we dit bij de vierjaarlijkse herijking toevoegen aan de EHS om het aantal hectares conform het Akkoord van Utrecht te bereiken.



Binnenveld

Het Natura2000-gebied Hel en Blauwe Hel maakt onderdeel uit van het Binnenveld. In het Akkoord van Utrecht is voor het Binnenveld afgesproken dat 10 ha. plus een nog nader te bepalen aantal hectares wordt gerealiseerd (de zogenaamde ‘p.m. post’) Over de uiteindelijke omvang van het in het Binnenveld te realiseren areaal EHS wordt een gewogen besluit voorbereid door de Stuurgroep Binnenveld, met inachtneming van wettelijke kaders. Als het in het Binnenveld te realiseren areaal groter is dan 10 ha., zal het meerdere in mindering worden gebracht op andere gebieden in de EHS, waarbij de totale omvang van de nog te realiseren EHS op circa 1.500 ha gehandhaafd blijft. Een dergelijk besluit wordt genomen in overleg met de partijen die bij het Akkoord van Utrecht betrokken zijn. Bij het vaststellen van deze PRS was het door de Stuurgroep Binnenveld voorbereide besluit nog niet beschikbaar.

De ligging van de 10 + p.m.-hectares is vooral afhankelijk van de inhoud van het beheersplan. Dat dient te worden afgerond binnen 2 jaar na de definitieve aanwijzing van de Hel en Blauwe Hel als N2000-gebied. Deze aanwijzing is een taak van het Rijk. Wij zullen – bij voorkeur in samenspraak met de Stuurgroep Binnenveld – zorgen dat binnen 2 jaar na definitieve aanwijzing het vereiste beheersplan is vastgesteld. Ook zullen wij binnen die 2 jaar via een partiële herziening de definitieve begrenzing van de EHS in het Binnenveld vastleggen. In de tussentijd zorgen we er samen met betrokken partijen in het gebied voor dat er geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk wordt gemaakt dan wel plaatsvinden die de totstandkoming van het vereist beheersplan bemoeilijken.

6.5.1.3 Ter toelichting: verdrogingsgevoelige gebieden     

Voor ontwikkelingen in de nabijheid van de EHS vragen wij de gemeente om het effect op wezenlijke kenmerken en waarden van de kwetsbare elementen te beschouwen. Het gaat daarbij onder andere om verdrogingsgevoelige gebieden die in de EHS liggen. In het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is aangegeven waar de verdrogingsgevoelige natuur ligt (kaart 12). De begrenzing van de TOP- en subTOP-gebieden is overgenomen in de PRS en aangepast aan de nieuwe EHS-begrenzing. De begrenzing van deze gebieden in het Waterplan moet hierop nog aangepast worden.



Verdrogingsbestrijding is nodig voor het behoud/herstel van de kwaliteit van die delen van natuurgebieden die verdrogingsgevoelig zijn. Verdrogingsbestrijding is dus een middel om de EHS kwalitatief in orde te krijgen. Om een toename van de verdroging te voorkomen worden via het Waterplan eisen gesteld aan de waterhuishouding in en om de verdrogingsgevoelige natuurgebieden. Voor deze gebieden is namelijk het voorkomen van verslechtering van de waterkwaliteit en –kwantiteit ter plaatse als gevolg van een voorgenomen ontwikkeling belangrijk. Dit kan dus van invloed zijn op nieuwe ontwikkelingen in en nieuwe ontwikkelingen rondom de verdrogingsgevoelige natuur. Om die reden bevat de PRV, in aanvulling op het Waterplan, een regel die dit ondersteunt. Deze regel geldt voor de TOP- en subTOP-gebieden zoals opgenomen in deze PRS met daaromheen een bufferzone van 500 meter.

6.5.1.4 Ter toelichting: Natura 2000-gebieden     

Natura 2000-gebieden maken onderdeel uit van de EHS. Deze gebieden hebben natuurwaarden die op nationale en/of internationale schaal van groot belang zijn voor de biodiversiteit en hebben daarom ook Rijksbescherming o.b.v. de Natuurbeschermingswet en de nog in ontwikkeling zijnde nieuwe wet Natuurbehoud. Ontwikkelingen in of in de omgeving van beschermde natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden moeten worden getoetst aan de voorwaarden van de Rijkswetgeving alvorens de planologische toetsing op basis van de EHS kan plaatsvinden. Om dit te vergemakkelijken, hebben we de Natura 2000-gebieden toelichtend op de kaart opgenomen.

6.5.2 Groene Contour     

Beleid

In een deel van ons landelijk gebied realiseren wij zelf geen nieuwe natuur als onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur, maar liggen er wel kansen voor het realiseren van duurzame ecologische kwaliteiten, die van belang zijn voor het functioneren van de EHS. Wij hebben deze gebieden begrensd in de “groene contour”. In en aangrenzend aan deze gebieden stimuleren wij de vrijwillige realisatie van nieuwe natuur via onder andere het instrument rood-voor-groen. Op de “groene contour” is het nee, tenzij regime niet van toepassing. In deze gebieden geldt als enige aanvullende beperking op ons algemene beleid voor het landelijk gebied dat wij zullen voorkomen dat onomkeerbare ingrepen en processen, zoals grootschalige verstedelijking, het realiseren van natuur in deze gebieden onmogelijk maken. Zodra in deze gebieden nieuwe natuur is gerealiseerd nemen wij deze op in de EHS.



Toelichting

Binnen de 'groene contour' liggen gebieden die van belang worden geacht voor het functioneren van de EHS, maar die niet onder de EHS zelf vallen, omdat er tot 2021 geen financiering met Rijksmiddelen mogelijk is. In het Akkoord van Utrecht hebben de deelnemende partijen afgesproken dat binnen deze gebieden op 3.000 ha. grond op vrijwillige basis nieuwe natuur gerealiseerd kan worden. Na realisatie nemen wij deze nieuwe natuur op in de EHS.

Het huidig gebruik van deze gronden is overwegend agrarisch. De reguliere agrarische ontwikkeling is op deze gronden dan ook gewoon mogelijk. Daarnaast is ook de omzetting van agrarisch gebruik naar natuur in deze gebieden mogelijk. Om de realisatie van natuur te stimuleren kan het ontwikkelingsinstrument Rood voor Natuurgroen in zijn grootschalige vorm, zoals nieuwe landgoederen, in en om deze gebieden worden ingezet. Er moet dan wel rekening worden gehouden met de overige provinciale belangen. Binnen de groene contour is het belangrijk dat de bouw van rood plaatsvindt op zodanige wijze, dat natuur en landschap zoveel mogelijk worden versterkt. Daar waar de aard van het gebied zich niet leent voor het toevoegen van rood ten behoeve van de ontwikkeling van ecologische kwaliteiten zullen we helpen met het zoeken naar andere vormen van financiering. Dit vindt plaats buiten het ruimtelijke spoor om. Bij de inrichting van nieuwe natuur zullen wij extra aandacht geven aan (of vragen voor) de aardkundige, cultuurhistorische en landschappelijke waarden en de ruimtelijke kwaliteit. Waar mogelijk zoeken wij naar koppeling met waterberging en extensieve vormen van recreatie. In de groene contour achten wij een goede combinatie van natuur en recreatie mogelijk, mits de recreatie geen negatieve invloed heeft op het functioneren van de nieuwe natuur. Ook EHS-compensatie ten gevolge van het nee, tenzij-regime zal vooral in de groene contour kunnen plaatsvinden.



Realisatie

Provinciaal belang

Behouden en ontwikkelen van vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden.

Provinciale rol

Reguleren

Reguleren (PRV)

Gemeenten nemen in bestemmingsplannen regels op die onomkeerbare ingrepen en processen in de “groene contour” voorkomen en kunnen regels opnemen die rood voor groenontwikkelingen toestaan voor de realisatie van de groene contour (artikel Groene contour).

6.5.3 Natuurwaarden buiten EHS en groene contour     

Beleid

Er liggen ook natuurwaarden buiten de EHS en de groene contour. Deze dragen veelal bij aan de essentiële gebiedskenmerken en aan de regionale biodiversiteit en dienen daarom behouden te blijven. Wij vragen gemeenten om in hun bestemmingsplannen voor deze gebieden een specifieke bestemming op te nemen ter bescherming en versterking van de actuele natuurwaarden. Ook bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen verdienen de eventueel aanwezige natuurwaarden nadrukkelijk aandacht. Op de kaart zijn de gebieden aangegeven waar zich de belangrijkste natuurwaarden buiten de EHS en de groene contour bevinden.



Een specifieke categorie van natuurwaarden buiten de EHS zijn weidevogelkerngebieden. Weidevogels zijn karakteristiek in het traditioneel open (veen)weidelandschap. Om de weidevogels en het cultuurlandschap waarin zij verblijven te behouden, beschermen wij, via ons ruimtelijk beleid voor de landschappen en de bijbehorende regel in de PRV, deze landschappen tegen inbreuken op de openheid en verkavelingsstructuur.



Toelichting

Buiten de EHS komen verspreid natuurwaarden voor. Vaak zijn deze kleinschalig, of hangen ze samen met andere functies in het gebied. Het gaat onder andere om de natuur van sloten en slootranden, houtwallen en heggen, kleine bosjes, wegbermen en om succesvol aangeslagen natuurontwikkeling in de stadsrand. Voor deze natuurwaarden zijn de milieucondities belangrijk, waarbij verrijking met nutriënten vaak nadelig is. Voor alle waterafhankelijke natuur zijn een goede waterkwaliteit en peilregime belangrijk. Nadere informatie over de natuurwaarden buiten de EHS zijn verkrijgbaar bij de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF).



Nederland heeft een internationale verantwoordelijkheid voor de bescherming van weidevogels. Aangezien een groot deel van die populatie in de provincie Utrecht voorkomt hebben ook wij een verplichting om deze soorten goed te beschermen. Voor weidevogels zijn openheid, rust en stabiliteit in inrichting en beheer van belang. Daarom hebben wij de ruimtelijke waarborg in ons landschapsbeleid gevonden. Voor de omvang met de weidevogelkerngebieden beschikken wij over een natuurbeheerplan waarin uiterlijk in 2015 de ligging van de kerngebieden opnieuw vastgesteld gaat worden.



Realisatie

Provinciaal belang

Behouden en ontwikkelen van vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden.

Provinciale rol

Stimuleren

Stimuleren

Overleg: De provincie vraagt bij gemeenten aandacht voor bescherming en versterking van actuele natuurwaarden buiten de EHS en de groene contour en voor de weidevogelkerngebieden

6.6 Landbouw     

Landbouw is de belangrijkste gebruiker van ons landelijk gebied en van groot belang voor de kwaliteit van ons aantrekkelijke cultuurlandschap. De opgave voor de landbouw is om zich te handhaven om zo, naast haar primaire rol als voedselproducent, de rol voor het cultuurlandschap te kunnen blijven spelen: ‘duurzame groei in een aantrekkelijk landschap’. In ons beleid geven wij aan hoe wij de landbouw hierin kunnen ondersteunen.

6.6.1 Landbouwgebied     

Beleid

In de landbouwgebieden bevindt zich vooral melkveehouderij en (koudegrond) fruitteelt. Deze bieden we binnen voorwaarden van milieu, biodiversiteit en landschap voldoende groeiruimte. In de landbouwgebieden is landbouw de hoofdgebruiker, maar vindt ook menging met andere functies plaats. Het beleid voor andere dan agrarische functies is vooral gericht op landschappelijke en recreatieve kwaliteit van deze gebieden en op het realiseren van natuur in groene contourgebieden en van recreatie in recreatiezones. De blijvende landbouw mag in haar functioneren geen hinder ondervinden van de natuur- en recreatieontwikkeling in deze gebieden.



In de landbouwgebieden bieden we agrariërs ruimte voor verbreding en innovatie (waaronder ook productie van duurzame energie). Het gaat ons hierbij om activiteiten die in belang zijn van de landbouw zelf en van haar functie voor het omringende gebied. Andere agrarische ondernemers mogen geen hinder ondervinden van de verbredingstak. We vinden het belangrijk dat de nevenactiviteit ondergeschikt blijft aan de agrarische hoofdfunctie en in hoofdzaak plaats vindt binnen de bestaande bebouwing.



Om zich te kunnen handhaven maakt de landbouw een proces van schaalvergroting door. Om de landbouw een blijvend economisch perspectief te bieden, geven wij de landbouw in algemene zin de ruimte om door te groeien tot een bouwperceel van maximaal 1,5 hectare. Dit is voldoende voor een normale bedrijfsvoering. Vanwege de voortgaande schaalvergroting maken we doorgroei naar een bouwperceel van 2,5 hectare onder voorwaarden mogelijk. Voor grondgebonden melkveehouderij geldt dit voor de gehele provincie. Voor de niet-grondgebonden intensieve veehouderij is dit alleen mogelijk in delen van het Reconstructiegebied.



Omdat door de voortgaande schaalvergroting voldoende bouwkavels van stoppende bedrijven beschikbaar komen en om verstening en aantasting van het landschap te voorkomen staan wij geen nieuwvestiging van landbouwbedrijven toe. Bij verplaatsing van melkveehouderij en fruitteelt binnen de provincie gaan wij ervan uit dat hervestiging doorgaans op een vrijkomend agrarisch perceel kan plaatsvinden. Omschakeling van melkveehouderij of gemengde bedrijven met als hoofdtak melkveehouderij naar volledige intensieve veehouderij staan wij alleen toe in delen van het Reconstructiegebied.



In de stadsranden zien we bijzondere kansen voor verbreding door middel van stadslandbouw. Hieronder verstaan we landbouw die zich in nieuwbouwlocaties en stadsrandzones zo ontwikkelt dat de landbouw toekomstperspectief heeft en de relatie stad-landbouw wordt benut. De productie van voedsel voor de stad kan gecombineerd worden met het leveren van andere diensten en producten aan de stad, zoals recreatie, natuureducatie, zorg en energie. Vanwege deze functies is betrokkenheid van gemeenten bij stadslandbouw en het verder ontwikkelen van de kansen hiervan van belang.



Toelichting

In de agrarische gebieden in de provincie Utrecht is de hoofdfunctie grondgebonden landbouw (melkveehouderij en fruitteelt). De landbouw heeft in Utrecht een goede uitgangspositie om duurzaam te produceren voor de wereldmarkt en/of de regionale markt. Wij bieden waar mogelijk voorwaarden voor boeren om een goed inkomen te kunnen blijven verdienen. Dit doen wij door het bieden van groeiruimte, het onderscheiden van landbouwkerngebieden, het versterken van de landbouwstructuur en het ondersteunen van een grotere focus op de lokale en regionale afzetmarkt. Ook verbreding, recreatief medegebruik van agrarisch gebied en agrarisch natuurbeheer kunnen extra mogelijkheden voor inkomensvorming en inkomenszekerheid bieden. Verbreding en innovatie geven daarnaast invulling aan de behoefte van de inwoners van de provincie aan rust, ruimte en beleving. De activiteiten die wij zien als verbreding (nevenfuncties) zijn zorglandbouw, recreatie, agrarische kinderopvang, boerderij-educatie, agrarisch natuur- en landschapsbeheer en de productie en verkoop van streekproducten.



In een deel van de landbouwgebieden is het voor de landbouw lastiger om te concurreren met landbouwbedrijven elders. Dit betreft met name de kwetsbare veengebieden en kleinschalige landschappen, zoals de Langbroekerwetering. In het veengebied voeren we samen met het landbouwbedrijfsleven en waterschappen het Kennis- en Innovatieprogramma Veenweiden uit, dat gericht is op het behoud van een rendabele melkveehouderij in combinatie met het afremmen van bodemdaling.



Het bieden van groeiruimte voor agrariërs ondersteunen wij met ruimtelijk beleid wat de mogelijkheden van groei en de bijbehorende randvoorwaarden aangeeft. De maximum bouwperceelgrootte is vastgesteld op 1,5 hectare. Dit maximum is bepaald op basis van de huidige landbouwstructuur, de economische omvang van de landbouw, het Utrechtse landschap, het milieu en het voorkomen van te omvangrijke veestallen. Voor het grootste gedeelte van de Utrechtse landbouwbedrijven is deze maximum omvang voldoende. Als vanwege schaalvergroting een groter bouwperceel nodig is, dan is onder voorwaarden een doorgroei naar 2,5 hectare mogelijk. Om bedrijven hierin te ondersteunen starten wij het project ”kwaliteit van topstallen”.



Aan nieuwvestiging van bouwkavels voor intensieve veehouderij (buiten het LOG) en glastuinbouwbedrijven (buiten de glastuinbouwconcentratiegebieden) werken we niet mee. Ook in de melkveehouderij en fruitteelt staan wij nieuwvestiging in principe niet toe. Toch kan nieuwvestiging hiervoor in de vorm van bedrijfsverplaatsing binnen de provincie in specifieke situaties nodig zijn voor de verbetering van de landbouwstructuur. Als er geen vrijkomend agrarisch bouwperceel beschikbaar is werken we hieraan alleen mee binnen een integrale, gebiedsgerichte aanpak waarbij ook rekening wordt gehouden met natuur, landschap, recreatie en infrastructuur. Wij verwachten daarbij dat door voortgaande schaalvergroting en stoppende agrariërs er voldoende agrarische bedrijfslocaties vrij komen voor startende bedrijven en om eventuele bedrijfsverplaatsingen voor landbouwstructuurversterking op te vangen.



Realisatie

Provinciaal belang

Een economisch vitale en duurzame landbouwsector.

Behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het landschap.

Provinciale rol

Reguleren, participeren

Reguleren (PRV)

Gemeenten nemen in bestemmingsplannen regels op over nieuwvestiging, omschakeling, nevenfuncties en de maximale omvang van de agrarische bouwpercelen (artikel Agrarische bedrijven).

Participeren

Project “kwaliteit van topstallen” gericht op bevorderen van schaalvergroting die past bij mens-, natuur- en diervriendelijke landbouwter ondersteuning van bedrijven die door willen groeien van 1,5 hectare naar 2,5 hectare.

6.6.2 Landbouwkerngebied     

Beleid

De landbouwkerngebieden zijn de gebieden waar de landbouw in Utrecht de beste uitgangspositie heeft om duurzaam te produceren voor de wereldmarkt en/of de Randstedelijke markt en de gebieden waar wij het vanuit ruimtelijk oogpunt belangrijk vinden dat de landbouw de hoofdgebruiker en –beheerder blijft. In deze gebieden heeft landbouw dan ook het primaat. Ze worden zo veel mogelijk gevrijwaard van andere functies. Om dit te ondersteunen vragen wij gemeenten om in hun ruimtelijk plan regels op te stellen die bijdragen aan het behouden van de bouwpercelen en de landbouwgrond voor de landbouw.



Toelichting

De ligging van de landbouwkerngebieden is gebaseerd op de productieomstandigheden, grondsoort, waterhuishouding, ligging of beheerfunctie. Door de landbouwkerngebieden te vrijwaren van andere functies willen we bereiken dat de grondprijs op een redelijk peil blijft en dat vrijkomende gronden zo veel mogelijk ten goede komen aan de landbouw. In deze gebieden zetten we in op landbouwstructuurversterking rekening houdend met natuur, landschap en het bodem- en watersysteem. De landbouwkerngebieden zijn in veel gevallen waardevolle landschappen. Daarnaast herbergen ze vaak ook natuurwaarden, zoals weidevogels. Ook kunnen het gebieden zijn die kwetsbaar zijn voor bodemdaling. Deze gegevenheden hebben geen directe ruimtelijke gevolgen voor de landbouw. Het landbouwbeleid is er op gericht om eventueel agrarisch natuurbeheer in te passen in de bedrijfsvoering en door middel van innovatie te bevorderen dat landbouw mogelijk blijft in kwetsbare gebieden.



Realisatie

Provinciaal belang

Een economisch vitale en duurzame landbouwsector.

Provinciale rol

Stimuleren

(Reguleren verloopt via vrijwaring van grootschalige ontwikkelingen en is bij die ontwikkelingen, zoals groene contour en bovenlokale recreatieterreinen, opgenomen)

Stimuleren

Overleg: de provincie vraagt gemeenten om in hun ruimtelijk plan regels op te stellen die bijdragen aan het behouden van de bouwpercelen en landbouwgrond in de landbouwkerngebieden voor de landbouw.

6.6.3 Glastuinbouw     

Beleid

We vinden bundeling van glastuinbouwbedrijven gewenst en handhaven daartoe ons ruimtelijk beleid voor de twee glastuinbouwconcentratiegebieden in de provincie: één in de Harmelerwaard en één in de polder Derde Bedijking in De Ronde Venen. In deze gebieden is ruimte voor hervestiging van verspreid liggende bedrijven in Utrecht. Bestaande bedrijven in deze gebieden hebben ruimte om te groeien.



Verspreid liggend glastuinbouw kan verplaatsen naar de glastuinbouwconcentratiegebieden. De uitbreidingsmogelijkheden op bestaande locaties is beperkt tot een omvang die noodzakelijk is voor een doelmatige voortzetting van het glastuinbouwbedrijf; maar maximaal 2 hectare. En slechts als er geen sprake is van zwaarwegende landschappelijke bezwaren en bestaande omringende functies niet onevenredig worden aangetast of beperkt.



Toelichting

Bundeling van glastuinbouwbedrijven vinden we uit landschappelijk oogpunt gewenst. In de landbouwkerngebieden en de stadsranden hebben solitaire bedrijven vaak weinig ontwikkelingsperspectief. Concentratie kan economische en milieutechnische voordelen opleveren, bijvoorbeeld door samenwerking op het vlak van duurzame energie (o.a. bij de winning van aardwarmte).



Realisatie

Provinciaal belang

Een economisch vitale en duurzame landbouwsector.

Provinciale rol

Reguleren

Reguleren (PRV)

  • Gemeenten waarin een glastuinbouwconcentratiegebied ligt nemen in hun bestemmingsplan geen bestemmingen of regels op die een belemmering vormen voor de glastuinbouw (artikel Concentratiegebied glastuinbouw).
  • Gemeenten zonder glastuinbouwconcentratiegebied maken in hun bestemmingsplan geen nieuwvestiging van glastuinbouw mogelijk. Uitbreiding van bestaande glastuinbouw is onder voorwaarden mogelijk (artikel Glastuinbouw niet toegestaan).



6.6.4 Reconstructiegebied     

Beleid

In Utrecht is intensieve veehouderij een belangrijke bron van inkomsten voor de landbouw. Het zwaartepunt van de intensieve veehouderij ligt in de Gelderse Vallei. Vanwege de ruimtelijke- en milieuproblematiek in dit gebied is het Reconstructieplan Gelderse Vallei / Utrecht-Oost opgesteld. Het Reconstructieplan, inclusief de Actualisering ervan uit 2010, bepaalt de ontwikkelingsmogelijkheden van de intensieve veehouderij in dit gebied. De PRS heeft de ruimtelijke randvoorwaarden voor het reconstructiegebied uit het Reconstructieplan overgenomen. Bij vaststelling van de PRS kan daarom het Reconstructieplan zelf buiten werking worden gesteld. Het volgende is geregeld:

  • de reconstructiezonering. in het Reconstructieplan is het reconstructiegebied ingedeeld in landbouwontwikkeling- verwevings- en extensiveringsgebied;
  • ontwikkelingsmogelijkheden voor intensieve veehouderijbedrijven in de verschillende gebieden. Hiervoor hebben we beleid voor maximale omvang van bouwpercelen. Op het bouwperceel van niet grondgebonden veehouderij is voor bedrijfsgebouwen maximaal 1 bouwlaag mogelijk. Dit geldt voor het gehele landelijk gebied van de provincie Utrecht.

Toelichting

Het reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost is het gezamenlijk plan van de provincies Gelderland en Utrecht uit 2004 om de ruimtelijke en milieuproblematiek in het gebied, grofweg begrensd door de Veluwe, de Randmeren, de A27, de Kromme Rijn en de Nederrijn, in twaalf jaar aan te pakken.

Het reconstructieplan pakt de problemen die zich voordoen in dit gebied integraal aan en bevordert een goede ruimtelijke structuur, in het bijzonder met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie, water, milieu en infrastructuur. Daarnaast verbetert de reconstructie het woon-, werk- en leefklimaat en de economische structuur. De visie in het reconstructieplan is vertaald in de zogenoemde integrale of reconstructiezonering die verankerd is in de Reconstructiewet. Deze zonering, die gericht is op het reguleren van de ontwikkelingen rond de intensieve veehouderij, onderscheidt extensiveringsgebieden, verwevingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden. De ontwikkelingsmogelijkheden voor intensieve veehouderijbedrijven verschillen per zone. In onderstaand schema is dit kort weergegeven. Bij de beschrijving van de verschillende zones wordt dit nader toegelicht.



Realisatie

Provinciaal belang

Een economisch vitale en duurzame landbouwsector.

Provinciale rol

Reguleren, stimuleren (zie realisatieblokjes van paragrafen 6.6.4.1, 6.6.4.2 en 6.6.4.3)

6.6.4.1 Landbouwontwikkelingsgebied     

Beleid

In het landbouwontwikkelingsgebied (LOG) krijgt de landbouw en dan vooral de intensieve veehouderij het primaat. Deze bedrijven kunnen zich binnen dit gebied ontwikkelen, waarbij maximaal gebruik van de bestaande locaties voorop staat. Vestiging van intensieve veehouderij op vrijkomende locaties ('sterlocaties') wordt gefaciliteerd in het gedeelte van het LOG dat hiervoor is aangeduid. Dit geldt alleen voor bedrijven die uit de extensiveringsgebieden of uit de verwevingsgebieden uit het Reconstructiegebied Gelderse Vallei / Utrecht Oost afkomstig zijn. Ook nieuwvestiging van intensieve veehouderij is mogelijk in het LOG, evenals omschakeling van een grondgebonden bedrijf naar intensieve veehouderij. Omzetting naar niet-agrarische functies is alleen mogelijk als de locatie aantoonbaar niet nodig is voor de landbouw en de nieuwe functie geen belemmering oplevert voor de omringende landbouwbedrijven.

In 2010 hebben Provinciale Staten het Reconstructieplan geactualiseerd. Hierbij hebben zij besloten om de bedrijven in het LOG mogelijkheden te bieden voor groei naar 2,5 hectare onder een ja, mits regime waarbij moet worden voldaan aan een aantal eisen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Deze eisen zijn uitgewerkt in de PRV.



Toelichting

De landbouwontwikkelingsgebieden zijn in de wet gedefinieerd als ruimtelijk begrensde gedeelten van het reconstructiegebied met het primaat landbouw dat geheel of gedeeltelijk voorziet, of in het kader van de reconstructie zal voorzien, in de mogelijkheid tot uitbreiding en nieuwvestiging van intensieve veehouderij. Het landbouwontwikkelingsgebied (LOG) in de provincie Utrecht is in 2004 aangewezen en is zodanig gesitueerd dat de intensieve veehouderij zich “afwaarts” gaat bewegen van kwetsbare natuurgebieden en woongebieden. In het LOG bieden wij voldoende ontwikkelingsperspectief voor de intensieve veehouderij. Op deze manier kan de veehouderij verduurzamen binnen randvoorwaarden van het landschap. We stimuleren de productie van duurzame energie in het LOG, evenals het ontwerpen van duurzame stallen. Dit doen wij onder andere via het project ”kwaliteit van topstallen”.



Sterlocaties zijn bestaande veehouderijlocaties in het LOG waar een bedrijf zich binnen de geschetste en wettelijke kaders verder kan ontwikkelen. Om ook in de toekomst een gezonde landbouwstructuur in het gebied te houden, is het nodig sterlocaties zoveel mogelijk voor de landbouw te behouden.

Omzetting van agrarische bedrijven in het LOG naar niet-agrarische functies is alleen mogelijk als er een toets heeft plaats gevonden waarin in ieder geval moet zijn nagegaan of voortgezet agrarisch gebruik reëel is, en waarin is gekeken naar de duurzaamheid van de landbouw en ontwikkelingsperspectieven van de locatie.



Realisatie

Provinciaal belang

Een economisch vitale en duurzame landbouwsector.

Provinciale rol

Reguleren

Reguleren (PRV)

Gemeenten nemen in bestemmingsplannen ten behoeve van het LOG regels op over de maximale omvang van agrarische bouwpercelen, over het maximum van 1 bouwlaag voor bedrijfsgebouwen, over mogelijkheden voor nieuwvestiging van intensieve veehouderij en ter voorkoming van functieverandering. (artikel Agrarische bedrijven).

Participeren

Project “kwaliteit van topstallen” ter ondersteuning van bedrijven die door willen groeien van 1,5 hectare naar 2,5 hectare.

6.6.4.2 Extensiveringsgebied     

Beleid

De extensiveringsgebieden zijn aangewezen om de functie natuur of wonen te beschermen tegen de invloeden van de intensieve veehouderij. Uitbreiding en nieuwvestiging van intensieve veehouderij is hier onmogelijk, net als buiten het Reconstructiegebied. Datzelfde geldt voor de omschakeling van een grondgebonden bedrijf naar intensieve veehouderij. Overname van een intensieve veehouderij in de bestaande omvang is wel mogelijk.

Terugdringen van de aantasting van natuurwaarden staat voorop in de extensiveringsgebieden. Grondgebonden veehouderij, verbreding van de landbouw en functieverandering van landbouw naar wonen worden gestimuleerd. Ook extensieve recreatie en particulier natuurbeheer kunnen bijdragen aan de gewenste verandering in deze gebieden.



Toelichting

Extensiveringsgebieden zijn zo gepositioneerd dat zij een goede bijdrage leveren aan het ontstaan van een netwerk van duurzame ecosystemen. Robuustheid en interne buffering zijn de filosofie voor de keuze van de gebieden. De gebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van, en de potentie tot ontwikkeling van bijzondere natuurwaarden, de milieu- en wateropgaven en de kansen voor het realiseren van een netwerk van duurzame ecosystemen. Ook het veiligstellen van de waarden door een goede interne buffering, door de omvang van de gebieden, heeft daarbij voorop gestaan. Extensiveringsgebieden grenzen nooit aan het landbouwontwikkelingsgebied.

In Utrecht zijn op basis van bovenstaande motivering in de extensiveringszone de meest kwetsbare functies opgenomen, namelijk de bestaande bos- en natuurgebieden, drie bijzondere aandachtsgebieden natuur (Moorsterbeek, de Kampjes, Het Binnenveld) en 250 meter zones rond de Utrechtse Heuvelrug.

De uitbreidingsmogelijkheden van bebouwing ten behoeve van intensieve veehouderij bij bestaande bedrijven zijn beperkt tot de bestaande grenzen van de agrarische bouwpercelen, zoals die concreet begrensd zijn in de vigerende bestemmingsplannen buitengebied. Hierop zijn geen vrijstellings- of wijzigingsbepalingen mogelijk.



Provinciaal belang

Een economisch vitale en duurzame landbouwsector.

Provinciale rol

Reguleren

Reguleren (PRV)

In het extensiveringsgebied geldt een ''stand still'': er zijn geen doorgroeimogelijkheden voor intensieve veehouderij (artikel Agrarische bedrijven)

6.6.4.3 Verwevingsgebied     

Beleid

Verwevingsgebieden zijn gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur. Uitbreiding van de intensieve veehouderij is mogelijk mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten. Een éénmalige vergroting van het bouwperceel met 30% voor uitbreiding van intensieve veehouderij is toegestaan mits deze uitbreiding niet op gespannen voet staat met lokale omgevingskwaliteiten. Dit wordt getoetst door de gemeenten. Net als in de rest van de provincie, met uitzondering van het landbouwontwikkelingsgebied, is nieuwvestiging van intensieve veehouderij niet toegestaan. Omschakeling naar intensieve veehouderij is, binnen de ter plekke beschikbare milieuruimte, toegestaan.



In 2010 hebben PS het Reconstructieplan geactualiseerd. Naar aanleiding van de actualisatie hebben Provinciale Staten besloten om de bedrijven in de verwevingsgebieden onder strikte voorwaarden naast de bestaande uitbreidingsmogelijkheid van 30% de mogelijkheid te geven om het bouwblok van intensieve veehouderijen met nogmaals maximaal 30% uit te breiden. Daarbij is indien aan strikte voorwaarden wordt voldaan (nee, tenzij) een groter bouwblok dan 1,5 ha toegestaan, met een maximum van 2,5 ha.



Toelichting

Verwevingsgebieden vormen de overgangsgebieden tussen de extensiveringsgebieden en het landbouwontwikkelingsgebied. Het beleid voor deze gebieden is gericht op het bevorderen van een passende combinatie van landbouw, natuur, landschap, recreatie, werken en wonen met bijbehorende kwaliteiten.

Bij de toets door gemeenten over het toestaan van de eerste 30% uitbreiding van het bouwperceel, moet een te overleggen ondernemingsplan en de mogelijkheden van landschappelijke inpassing worden betrokken. Deze toets is ook van toepassing op de omschakeling van een grondgebonden veehouderij naar een intensieve veehouderij.



Realisatie

Provinciaal belang

Een economisch vitale en duurzame landbouwsector.

Provinciale rol

Reguleren

Reguleren (PRV)

Gemeenten nemen in bestemmingsplannen ten behoeve van het Verwevingsgebied regels op over de maximale omvang van agrarische bouwpercelen (artikel Agrarische bedrijven).

6.7 Recreatie     

De provincie Utrecht heeft een aantrekkelijke basis voor recreatie en toerisme. We hebben veel te bieden: uitstekende voorzieningen (winkels en musea) in diverse steden, aantrekkelijk cultureel erfgoed en een gevarieerd landschap met plassen, veengebieden, waarden en grote bos- en natuurgebieden. In de provincie ligt ook een uitgebreid recreatief netwerk van wandel- en fietspaden met recreatieconcentratiepunten. De bereikbaarheid van het landelijk gebied vanuit het stedelijk gebied vinden wij belangrijk. Daarnaast zetten wij ons in voor behoud van het bestaande provinciale en landelijke routenetwerk en de knelpunten hierin. We streven naar meer samenhang in de totale recreatieve structuur en in verbindingen tussen bestaande recreatiegebieden. Wij nemen dit mee in gebiedsprojecten in bijvoorbeeld AVP-kader. We richten ons ook op het versterken van de samenhang tussen de verschillende recreatieve routenetwerken door de ontwikkeling van toeristische overstappunten en recreatieve poorten.

Door zorgvuldige planning van recreatieve voorzieningen en routestructuren in het landelijk gebied kunnen recreanten genieten van de schoonheid die de provincie Utrecht heeft te bieden en daar recreëren waar voldoende voorzieningen beschikbaar zijn en waar geen of beperkt kwetsbare natuurwaarden zijn. Daarbij willen wij het recreatief medegebruik van de EHS-gebieden en de andere natuurgebieden, het agrarisch gebied en de landschappen waarin deze gebieden liggen bevorderen. Voor het recreatiebeleid beschikken we, naast deze PRS, ook over de Visie Recreatie en Toerisme 2020 ‘De aantrekkelijke regio’. Deze visie is te benaderen via http://www.provincie-utrecht.nl/onderwerpen/alle-onderwerpen/vrije-tijd-beleid/visie-recreatie/.

6.7.1 Recreatiezone     

Beleid

De verwachting is dat de recreatiebehoefte vanuit de steden de komende jaren verder toeneemt, mede als gevolg van de grote binnenstedelijke woningbouwambitie. Om die reden vinden wij gebiedsontwikkeling ten behoeve van bovenlokale recreatie en bereikbaarheid voor vooral langzaam verkeer van belang en zullen wij ontwikkelingen rond stadsgewest Utrecht en rond Amersfoort die hieraan bijdragen stimuleren. De bestaande recreatieve voorzieningen in deze zones willen we behouden en waar nodig versterken. Wij regelen hiervoor dat in de recreatiezones geen ontwikkelingen plaats kunnen vinden die behoud en realisatie van recreatief groen belemmeren. Daarnaast willen wij in deze zones onder voorwaarden ruimte bieden, via bijvoorbeeld rood voor recreatiegroen, voor aanvullende bovenlokale recreatievoorzieningen met een intensief of extensief gebruik, zie ook paragraaf 6.1. Nieuwe ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden nadat er een integrale visie op de ontwikkeling van de recreatiezone is gemaakt. Deze visie laat zien waar de meest geschikte locaties voor de intensieve en extensieve recreatieve functies gelegen zijn, in relatie tot het stedelijk gebied en in relatie tot de al aanwezige recreatieve en andere functies (zoals (stads)landbouw) in het gebied. Recreatie en stadslandbouw kunnen ook combinaties vormen, waarbij de productie van voedsel voor de stad gecombineerd wordt met het leveren van andere diensten en producten aan de stad. De uitvoering van de rond Utrecht gelegen ‘Recreatie om de Stad’ (RodS) gebieden gaat in herijkte vorm door.



Toelichting

In het stadsgewest Utrecht en Amersfoort liggen tussen en aan de rand van de verschillende kernen overwegend groen ingerichte gebieden, die als vingers vanuit het landelijk gebied het stadsgewest insteken. Ze bestrijken veelal het landelijk gebied van meerdere gemeenten. Deze gebieden vervullen een functie als tegenhanger van de meest verstedelijkte gebieden in onze provincie. Ze herbergen een mix aan gebruiksvormen met als belangrijkste landbouw, natuur, recreatie, verspreid wonen en kleine bedrijvigheid. Voorts liggen er tal van waardevolle structuren op het vlak van natuur, water, landschap, cultuurhistorie, varen, wandelen en fietsen. In deze zone zijn de langzaam verkeerverbindingen tussen stad en land en de verbindingen naar en tussen de recreatieve gebieden van belang. In delen van de recreatiezones zijn vooral extensieve, route gebonden vormen van recreatie passend, in andere gebieden juist intensievere recreatie.



Om de realisatie van recreatieve voorzieningen te stimuleren kan het ontwikkelingsinstrument rood voor recreatiegroen in de recreatiezones worden ingezet. Hierbij valt te denken aan nieuwe landgoederen met recreatief medegebruik, bijdragen aan de recreatieve structuur, recreatieve groengebieden, open (zwem)waterlocaties en doorgaande routestructuren voor langzaam verkeer. De realisatie van rode ontwikkelingen vindt op zodanige wijze plaats, dat het landschap zoveel mogelijk wordt versterkt en rood en recreatie in samenhang worden ontwikkeld.



Omdat we het belangrijk vinden dat de ontwikkelingen in de recreatiezones in samenhang worden bekeken, ontwikkelen wij voor deze gebieden samen met regio, gemeenten en maatschappelijke en/of particuliere organisaties een integrale visie. In deze visie wordt, op basis van een nadere verkenning, aangegeven welke bovenlokale voorzieningen waar mogelijk zijn. Ook wordt de samenhang met de andere opgaven of aanwezige functies binnen het gebied aangegeven. Daarbij vinden wij het belangrijk dat in de visie bestaande landschapsstructuren, eventueel aanwezige cultuurhistorische– of natuurwaarden en de positie van de landbouw recht worden gedaan. Bij een toename van gemotoriseerd verkeer is een mobiliteitstoets nodig, waaruit blijkt dat dit verkeer op een goede manier wordt afgewikkeld. Voor urgente ontwikkelingen willen wij zo nodig anticiperen op deze visie.



Vanwege het nabij gelegen stedelijk gebied is vooral de bovenlokale recreatiebehoefte groot. Om hier in te voorzien is voor de gebieden rond Utrecht de afgelopen jaren gewerkt aan de ‘Randstadgroenstructuur’ en later aan ‘Recreatie om de Stad’. Deze recreatieve groengebieden zijn nu onderdeel van de recreatiezones. Beide door het Rijk geïnitieerde beleids- en realiseringsregimes zijn inmiddels niet meer van kracht. De gebieden zijn echter nog niet allemaal aangelegd en afgerond. Wij streven hier nog steeds naar en werken samen met de gebiedspartners het komend jaar een realistische uitvoeringsstrategie uit. Recreatieve groengebieden in de regio Amersfoort zijn de afgelopen jaren in het kader van de Groenblauwe structuur Amersfoort ontwikkeld of worden nog ontwikkeld. Ook de aanleg van deze gebieden streven wij nog steeds na.



Wij vragen de gemeenten aandacht te schenken aan de ruimtelijke kwaliteit van de kernrandzones die direct rond de kernen liggen, zoals beschreven onder ‘Kernrandzones’. De nader te verkennen gewenste kwaliteitsverbetering voor een kernrandzone heeft zijn eigen dynamiek en lokale recreatiebehoeften krijgen hier een plaats in. De kernrandzone kan overlappen met de recreatiezone. Afstemming tussen de lokale (recreatie)voorzieningen en eventuele bovenlokale recreatievoorzieningen is dan noodzakelijk en komt terug in de op te stellen integrale visie voor de recreatiezone.



Realisatie

Provinciaal belang

Behouden en ontwikkelen van de mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding (recreatie en toerisme).

Provinciale rol

Reguleren, participeren

Reguleren (PRV)

Gemeenten zorgen voor bescherming en ontwikkeling van recreatie, landschap, landbouw en/of natuur in het recreatiezones en staan onder voorwaarden rode ontwikkelingen toe om recreatieve voorzieningen te realiseren (artikel Recreatiezone).

Participeren

  • Onderzoek naar gewenste ruimtelijke invulling van recreatiezones binnen stadsgewesten van Utrecht en Amersfoort (integrale visie recreatiezones).
  • Verkenning realisatiemogelijkheden herijkte Recreatie om de Stad en GroenBlauwe structuur Amersfoort via Agenda Vitaal Platteland.

6.7.2 Bovenlokaal recreatieterrein     

Beleid

Het is van belang om ontwikkeling, exploitatie en beheer en onderhoud van recreatieterreinen efficiënt en effectief te organiseren en duurzaam te financieren. Dit is een opgave waaraan de provincie samen met de gebiedspartijen werkt. De bestaande bovenlokale dagrecreatieterreinen in het landelijk gebied, krijgen, passend bij de andere provinciale belangen, ruimtelijke mogelijkheden om een kwaliteitsslag te kunnen maken om aan de (veranderende) vraag van recreanten te kunnen voldoen. Daarbij wordt ook rekening gehouden met het exploitabel houden en het beheer van deze terreinen. Wij gaan er hierbij van uit dat gemeenten zelf ook bijdragen aan (het mogelijk maken van) ontwikkeling en exploitatie van deze terreinen.



In de structuurvisieperiode kunnen er initiatieven ontstaan voor nieuwe ruimte vragende bovenlokale recreatieterreinen. Wij bieden hiervoor ruimte in de recreatiezone. Een specifieke vorm hiervan is de realisatie van golfbanen, waarbij wij niet actief sturen op de realisatie ervan. Dit is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Nieuwe extensieve en/of kleinschalige dagrecreatie (zoals wandelgebieden), verblijfsrecreatie en poorten kunnen onder voorwaarden wel in het landelijk gebied ontwikkeld worden. Deze voorwaarden volgen uit onze provinciale belangen en uit een goede ruimtelijke ordening.



Toelichting

Als een terrein aantoonbaar voorziet in een dagrecreatieve behoefte van meer dan de aanliggende kernen beschouwen wij dit terrein als een bovenlokaal recreatieterrein. Voor het exploitabel houden van bovenlokale dagrecreatieterreinen kan het nodig zijn voorzieningen toe te staan die inkomsten kunnen genereren. Wij denken daarbij aan horeca, groepsaccommodatie, verblijfsrecreatie, leisurevoorzieningen en andere commerciële activiteiten voor zover passend bij de aard en de kwaliteit van de terreinen.



De beste kansen voor nieuwe ruimte vragende bovenlokale recreatievoorzieningen (golfbanen, openlucht zwemwater, verblijfsrecreatie, wandelgebieden) liggen in de nabijheid van stedelijk gebied, in de recreatiezones in de regio’s Utrecht en Amersfoort. Deze voorzieningen kunnen dan ook bijdragen aan de verbetering van de recreatieve routestructuren en mogen deze niet in de weg staan.



De ontwikkeling van ruimte vragende bovenlokale recreatievoorzieningen mag niet ten koste gaan van de kernkwaliteiten van het landschap. In gebieden met de kernkwaliteit openheid en veenweidekarakter achten wij de ontwikkeling van golfbanen en andere ruimte vragende bovenlokale recreatievoorzieningen in beginsel niet verenigbaar met deze kernkwaliteiten.



De uitbreiding van bestaande bovenlokale recreatieterreinen, met name golfbanen, kan bijdragen aan beperking van de noodzaak om nieuwe terreinen aan te leggen. Bij uitbreiding verwachten wij dat deze optimaal wordt gesitueerd en ingepast en dat met de belangen van omliggende agrarische (en andere aan het landelijk gebied gebonden) bedrijven voldoende rekening wordt gehouden.



Realisatie

Provinciaal belang

Behouden en ontwikkelen van de mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding (recreatie en toerisme).

Provinciale rol

Reguleren, stimuleren

Reguleren (PRV)

Gemeenten beschermen in hun bestemmingsplan bovenlokale recreatieterreinen, en bieden ze ontwikkelingsmogelijkheden (artikel Bovenlokaal recreatieterrein).

Stimuleren

Gebiedsgerichte aanpak voor kwaliteitswinst natuur en recreatie: het behalen van winst voor zowel recreatie, natuur, landschap als ruimtelijke kwaliteit op de Heuvelrug door het toepassen van de saldo-benadering waarbij voor verspreid liggende dag- en verblijfsrecreatieve ontwikkelingen een gebiedvisie opgesteld kan worden, waarbinnen gesaldeerd kan worden tussen natuur, recreatie en overige bestemmingen.

6.7.3 Recreatietoervaartnet     

Beleid

Het landelijk recreatietoervaartnet, zoals opgenomen in de Beleidsvisie Recreatietoervaart Nederland (BRTN 2008-2013) van de Stichting Recreatietoervaart Nederland (SRN), heeft een belangrijke recreatieve functie voor de waterrecreatie. Wij willen dit voor de recreatietoervaart behouden.



De BRTN bevat richtlijnen voor de verschillende categorieën vaarwegen. In de huidige Utrechtse Waterverordening regelen we de bescherming van de vaardiepten en brugbedieningstijden van het opgenomen deel van het recreatietoervaartnet. Wij zijn voornemens om via de Utrechtse Waterverordening ook regels te stellen voor de brughoogten die passen bij de categorieën vaarwegen die in de BRTN staan. Wij vragen via de voorliggende PRS gemeenten om met alle genoemde aspecten rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen.



Toelichting

Het recreatietoervaartnet dat opgenomen is in de Utrechtse Waterverordening omvat niet het volledige toervaartnet van de BRTN in de provincie Utrecht. De vaarwegen die in beheer zijn bij Rijkswaterstaat en de vaarwegen die in hoge mate niet voldoen aan de BRTN-richtlijnen zijn niet opgenomen. Het hele recreatietoervaartnet – dus ook kleinere vaarwegen – is wel opgenomen in onze Visie Recreatie en Toerisme 2020. Via de Visie Recreatie & Toerisme zetten we ons in voor het behouden van wat we hebben en waar mogelijk verbeteren van fysieke verbindingen en veiligheid. In de PRS is het netwerk uit de Utrechtse Waterverordening opgenomen met enkele aanvullingen. Op deze aanvullingen is de bij realisatie beschreven provinciale rol niet van toepassing.

Realisatie

Provinciaal belang

Behouden en ontwikkelen van de mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding (recreatie en toerisme).

Provinciale rol

Regulering vindt plaats via de Utrechtse Waterverordening.

6.7.4 Stiltegebied     

Beleid

In de provincie Utrecht hebben wij dertien stiltegebieden aangewezen. In deze gebieden handhaven wij de rust die aanwezig is. Activiteiten die de geluidsbelasting negatief beïnvloeden zijn niet meer mogelijk in een gebied dat als stiltegebied is aangewezen. Wij regelen dit via onze ruimtelijke verordening. Gebiedseigen geluiden zoals die van landbouw zijn van deze bepaling uitgesloten.



Toelichting

De kernkwaliteit “rust en stilte'' is een belangrijke waarde en vormt een tegenhanger van het leven in de stad. Het beleid voor stiltegebieden is erop gericht dat mensen en dieren stilte kunnen ervaren. Vooral in de vrije tijd moeten mensen rust kunnen vinden. Daarom richten wij ons bij de stiltegebieden op de recreatiemogelijkheden. Criteria bij de gebiedskeuze zijn dat het gebied waardevol is vanuit het oogpunt van natuur en landschap, cultuurhistorie en recreatie en dat het een redelijke akoestische basiskwaliteit heeft. Om de geluidskwaliteit te kunnen borgen hebben de gebieden een minimale omvang van ten minste 300 ha. Het beleid voor stiltegebieden is erop gericht functies, die tot een extra geluidsverstoring leiden, te weren. Ook richt het beleid zich op het voorkomen van een toename, en bij voorkeur het verminderen, van gemotoriseerd verkeer door stiltegebieden en op het weren van start- en landingsbanen voor de luchtvaart.



Realisatie

Provinciaal belang

Behouden van gebieden waar rust en stilte kan worden ervaren.

Provinciale rol

Reguleren

Reguleren (PRV)

Gemeenten nemen in bestemmingsplannen geen bestemmingen en regels op die de geluidsbelasting in een stiltegebied negatief beïnvloeden (artikel Stiltegebied).

7 Uitvoering     

7.1 Inleiding     

Bij de hoofdlijnen van ons beleid zijn we al ingegaan op onze sturingsfilosofie en de provinciale rol (zie hoofdstuk 3). Het bereiken van de gewenste doelen staat bij ons voorop, onze provinciale rol is daarvan een afgeleide. Wij gaan uit van de basisgedachte “lokaal wat kan, regionaal wat moet” en verleggen het accent zoveel mogelijk van toetsing naar ontwikkeling. Dit betekent niet dat wij minder betrokken zijn bij de ruimtelijke ontwikkeling, maar we doen het op een andere manier dan voorheen. Kernwoorden voor de uitvoering zijn ontwikkeling, integrale aanpak, samenwerking en focus.



We hebben aangegeven dat we bij de uitvoering drie rollen voor de provincie onderscheiden:

  • participeren: regisseur, coördinator, ontwikkelaar;
  • stimuleren: facilitator, aanleveren van expertise en capaciteit, subsidies, aandacht vragen via overleg;
  • reguleren: kaderstellend, toetsend: via PRV of provinciaal inpassingsplan;

Deze rollen sluiten elkaar niet uit, maar vullen elkaar aan. Wij bieden in ons beleid steeds duidelijkheid over de rol of rollen die wij willen spelen.



Veranderende beleidsopgaven en – keuzes, samenhangend met complexe maatschappelijke opgaven vergen een andere aanpak van de uitvoering van ons beleid voor de fysieke omgeving. Deze aanpak is verder beschreven in paragraaf 7.2.



Voor de uitvoering zijn niet alleen de rollen van belang, maar ook het instrumentarium. In paragraaf 7.3. gaan we daar nader op in.



In voorgaande hoofdstukken hebben we per beleidsthema in de realisatieschema’s aangegeven welke rol wij vervullen en hoe wij deze rol gaan uitvoeren. De reguleringsrol wordt ingevuld door het opnemen van regels in de PRV.

Voor de invulling van de stimulerende en participerende rol wordt kort aangegeven wat dit inhoudt en eventueel verwezen naar specifieke acties. In paragraaf 7.4. wordt een overzicht gegeven van onze rol en de wijze waarop wij die concretiseren.

7.2 Anders uitvoeren     

De uitvoering van ons beleid voor de fysieke leefomgeving vindt plaats via het ruimtelijk spoor maar ook via de uitvoering van sectoraal beleid en via gezamenlijke gebiedsontwikkeling.



Ook bij uitvoering is het aanbrengen van focus een belangrijk uitgangspunt. Focus betekent het maken van keuzes. Zoals toegelicht in paragraaf 2.2 zijn onze prioritaire keuzes:

  • inzetten op binnenstedelijke ontwikkeling;
  • versterken van de kwaliteit van het landelijk gebied.

Deze keuzes zijn voor ons leidend bij de prioritering in de uitvoering.



Daarnaast zijn voor prioriteitsstelling de volgende principes leidend:

  1. is het een wettelijke taak/verplichting?
  2. betreft het een provinciaal thema/taakgebied?
  3. als er geen sprake is van een wettelijke plicht; betreft het een majeure (maatschappelijke) opgave?
  4. ligt er een taak voor de overheid: en zo ja, ligt er, binnen de overheidskolom, een taak voor de provincie?

Als één van deze vragen met “ja” wordt beantwoord is er een reden om een provinciale rol te overwegen.Daaropvolgend hanteren we als randvoorwaarde dat de provincie met het oppakken van een taak het verschil kan maken, toegevoegde waarde heeft. Deze meerwaarde kan voortkomen uit: een majeure (maatschappelijke) opgave op basis van een lange termijnvisie; een bovenlokaal vraagstuk; een integrale aanpak; een breed draagvlak voor de aanpak van de opgave; zicht op een daadwerkelijke oplossing. Vanuit de diverse beleidsvelden worden de volgende doelen in het fysieke domein gerealiseerd:

  • landelijk gebied: het versterken van de kwaliteit van natuur en landschap (inclusief water, bodem, cultuurhistorie en leefbaarheid) in het landelijk gebied. Dit is integraal geprogrammeerd in het programma Agenda Vitaal Platteland. Het programma voor de komende jaren is afgestemd op de beschikbare investeringsbudgetten ( ILG);

  • bereikbaarheid: de doelen betreffen een doelmatig en veilig verkeer- en vervoerssysteem om de bereikbaarheid van de provincie en de Randstad te waarborgen waarbij negatieve effecten op de leefomgeving worden beperkt. In het (herijkte) SMPU zijn de beleidsprioriteiten voor verkeer en vervoer bepaald en geprogrammeerd in de UMP (Uitvoeringsprogramma Mobiliteitsplan) en afgestemd op beschikbare investeringsbudgetten;

  • wonen: het doel is een woningaanbod dat is afgestemd op de vraag (zowel in kwaliteit als kwantiteit) in de provincie Utrecht te realiseren met aandacht voor vitale en leefbare dorpen en steden en met behoud en versterking van de groene ruimte. De focus ligt op binnenstedelijke ontwikkeling voor een efficiënter ruimtegebruik. De opgaven zijn geprogrammeerd in de Kadernota Wonen en Binnenstedelijke Ontwikkeling en het daaraan gekoppelde Actieprogramma. De inzet van de provincie Utrecht is voornamelijk op het proces gericht in samenwerking met gemeenten waar de verantwoordelijkheid voor de uitvoering ligt;

  • werken: het doel is het realiseren van werkmilieus van een goede kwaliteit. De focus ligt op herstructurering van bedrijventerreinen en het terugdringen van de overcapaciteit aan kantoren. Voor herstructurering van bedrijventerreinen is onder andere de OMU (Ontwikkelings Maatschappij Utrecht) opgericht om de opgaven te programmeren.

    De grote overcapaciteit op de kantorenmarkt vraagt om een regionale aanpak. Het realiseren van deze doelstellingen gaat via verschillende sporen. Deze aanpak is beschreven in de PRS en voor zover nodig opgenomen in de PRV.

Voor de uitvoering van het beleid dat betrekking heeft op de fysieke leefomgeving zijn alle genoemde doelen relevant. Waar wij ons de komende periode ook op willen richten is het verbinden van doelen: in gebieden waar meervoudige doelen aan de orde zijn is het van belang deze met elkaar in verbinding te brengen. Door slim onze doelen te bundelen en te verbinden kunnen we efficiënter en slagvaardiger te werk gaan: alleen ga je wellicht sneller, maar samen komen we verder. Deze gebiedsgerichte aanpak willen we in een integraal gebiedsontwikkelingsprogramma (IGP) invulling geven.

Met het IGP investeren wij - onder voorwaarden - in zorgvuldig geselecteerde integrale gebiedontwikkelingsprojecten.

De complexiteit en dynamiek in de samenleving heeft tot gevolg dat de overheid niet meer kan volstaan met sturen via uitsluitend regels en subsidies. Ook veranderen de verhoudingen met maatschappelijke actoren en daarmee de provinciale rol: denken in netwerken en sturen op doelen. Voorts hebben steeds meer maatschappelijke vraagstukken tegenwoordig een bovenlokale, regionale schaal. Dit vraagt om een gezamenlijke aanpak van meerdere partijen, zowel binnen als buiten de overheid. Hierop spelen wij in door extra in te zetten op gebiedsontwikkeling. Wij verstaan onder gebiedsontwikkeling: het realiseren van meervoudige doelen en ambities, die het lokale niveau overschrijden en waarbij een ruimtelijk afgebakend gebied het integrerend kader vormt. Daarbij gaat het écht om transitie en reallocatie van functies of om een (sterke) aanpassing van functies aan veranderende fysieke omstandigheden. Deze gebiedsontwikkelingen kunnen plaatsvinden in zowel het stedelijk gebied als in het landelijk gebied.



Het IGP is qua doelstellingen gekoppeld aan de PRS maar beperkt zich niet tot de doelstellingen van de PRS; het is breder. Qua uitvoering staat het IGP meer op afstand van de PRS en is niet gekoppeld aan deze coalitieperiode maar aan de periode 2011-2019.



Naast deze gebiedsgerichte aanpak via het IGP vindt ook een thematische uitvoering plaats. De programmatische aanpak daarvan is opgenomen in het Ruimtelijk Actie Programma (zie. 7.3.3.)

7.3 Uitvoering via ruimtelijk beleid     

7.3.1 Overleg met gemeenten     

De Wro gaat uit van samenwerking vooraf. De Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verplicht op verschillende plekken tot overleg. Doel van dit formele overleg is dat het provinciaal belang op gemeentelijk niveau wordt gerealiseerd en dat ruimtelijke ontwikkelingen worden voorkomen die strijdig zijn met het provinciaal belang. Het overleg is daarmee tevens gericht op het voorkomen van eventuele procedures later. Om vooraf duidelijkheid te verschaffen over deze overlegverplichting stellen GS een Overleglijst vast waarin wordt aangegeven wanneer overleg al of niet noodzakelijk is. Wij willen namelijk selectief omgaan met het overleg over individuele gemeentelijke plannen. De gemeenten kunnen immers zelf bepalen hoe zij moeten omgaan met de regels uit de PRV. Natuurlijk willen gemeenten bij majeure ruimtelijke ontwikkelingen vaak graag vooraf van de provincie horen hoe zij daarover denkt. Daarvoor bieden wij uiteraard de ruimte. Wij leggen echter de nadruk op de eigen verantwoordelijkheid van de gemeente bij het maken van ruimtelijke afwegingen.

Het generieke periodieke overleg met gemeenten willen wij uitbouwen en structureren. Het accent zal veel minder liggen op de bespreking van incidentele gemeentelijke plannen en meer gericht zijn op de generieke ruimtelijke opgaven in de betreffende gemeenten. Natuurlijk bezien wij die opgaven vanuit de provinciale belangen; de gemeenten zullen dat doen vanuit hun belangen. Wij willen echter met elke afzonderlijke gemeente de gemeenschappelijke punten in die opgave inventariseren en afspraken maken over een gezamenlijke agenda.

Doel daarvan is niet om te komen tot een dichtgetimmerd bestuurlijk document, maar tot een dynamische lijst van prioritaire activiteiten, programma’s en projecten. Deze lijst vormt de leidraad voor het reguliere, periodieke ambtelijke overleg met gemeenten. Wij gaan per gemeente de provinciale belangen, zoals die op abstracter niveau zijn verwoord in deze PRS, nader inventariseren en daaruit de ruimtelijke opgave destilleren. Wij verwachten dat gemeenten, als basis voor hun gemeentelijke structuurvisie, een soortgelijke inventarisatie hebben gemaakt of daar aan werken. Wij gaan vervolgens het gesprek aan met de gemeenten om een gemeenschappelijk beeld van de ruimtelijke opgaven te krijgen en aan de hand daarvan een gezamenlijke ruimtelijke agenda op te stellen.

Eén van de onderwerpen die vast deel zal uitmaken van deze agenda is de voortgang in de stedelijke programma’s (wonen en werken). In de PRS geven we aan dat we de stedelijke programma’s en daarmee samenhangend de ligging van de rode contouren jaarlijks willen monitoren en elke vier jaar willen herijken. Op basis van de gemeenschappelijke agenda staan in het overleg niet alleen de benoemde provinciale belangen centraal, maar kan het ook gaan over wat we als provincie verder nog belangrijk vinden en gaat het ook over de wijze waarop we gemeenten kunnen ondersteunen.

Ook belangrijke ontwikkelingen in het landelijk gebied zullen deel uitmaken van de agenda: bijvoorbeeld de opgaven voor natuur en recreatie, de kwaliteit van het landschap en de wijze waarop zal worden ingespeeld op de dynamiek in de kernrandzones en op vrijkomende agrarische bedrijfspercelen.



Natuurlijk sluit zo’n gemeenschappelijke agenda het overleg met gemeenten over individuele plannen niet uit. Dat overleg kan echter wel met meer focus en dus selectiever plaatsvinden.

7.3.2 De wettelijke instrumenten     

Voor de uitvoering van deze PRS en de borging van het provinciaal belang zetten we de volgende instrumenten uit de Wro in:

  • de provinciale ruimtelijke verordening;
  • indienen zienswijze;
  • de proactieve of reactieve aanwijzing;
  • het inpassingsplan.

De provinciale ruimtelijke verordening (PRV)

De PRV is tegelijkertijd met de PRS opgesteld en bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. Wij hebben alleen die algemene regels opgenomen in de verordening, die volgens ons noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.



De PRV geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan, soms wordt volstaan met de verplichting om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect goed te onderbouwen. Daarnaast bevat de PRV ook regels die voortvloeien uit de AMvB Ruimte, zoals voor de bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur.

Wij verwachten dat gemeenten binnen een bij de PRV genoemde periode hun bestemmingsplannen in overeenstemming brengen met de PRV. Wij sluiten daarbij zoveel mogelijk aan bij de wettelijke herzieningstermijn van bestemmingsplannen.

Indien gemeenten nieuwe bestemmingsplannen vaststellen die niet in overeenstemming zijn met de verordening, dan kunnen wij het instrument van de reactieve aanwijzing inzetten.

De PRV wordt, volgens planning gelijktijdig met de PRS, vastgesteld door Provinciale Staten.

Per beleidsobject hebben wij in het blokje realisering aangegeven of en welke regels wij in de PRV hebben opgenomen over het desbetreffende thema.



Indienen zienswijze

Via een zienswijze geven wij een eerste formele reactie op een ruimtelijk plan. Het indienen van een zienswijze is een noodzakelijke voorwaarde voor het op een later tijdstip kunnen geven van een reactieve aanwijzing. Wij zullen een zienswijze indienen indien er naar onze mening sprake is van een strijdigheid van (een gedeelte van) het ruimtelijk plan met de PRV.



De proactieve of reactieve aanwijzing

De Wro geeft Gedeputeerde Staten de bevoegdheid de gemeenteraad door middel van een aanwijzing te verplichten - binnen een daarbij te bepalen termijn – een bestemmingsplan vast te stellen of te herzien overeenkomstig de bij die aanwijzing gegeven voorschriften (proactieve aanwijzing).

Indien een plan in strijd is met de provinciale ruimtelijke verordening kunnen Gedeputeerde Staten een reactieve aanwijzing geven. Hiermee wordt geïntervenieerd in de gemeentelijke bestemmingsplanprocedure en treedt (een gedeelte van) het plan niet in werking. Dit kan alleen als Gedeputeerde Staten eerder een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan hebben ingediend.

Omdat het bij deze aanwijzingen gaat om specifieke situaties, doen wij in de PRS geen algemene uitspraken over de inzet van deze instrumenten.



Het inpassingsplan

Het inpassingsplan is vergelijkbaar met en heeft dezelfde status als het gemeentelijke bestemmingsplan. Het plan bevat juridisch bindende regels over het gebruik van een concreet gebied en de zich daarin bevindende bouwwerken. Een inpassingsplan wordt vastgesteld door Provinciale Staten. Voor provinciale ruimtelijke belangen stellen wij een inpassingsplan vast als gemeenten dit verzoeken of als wij onze verantwoordelijkheid moeten nemen. In beide situaties moet het natuurlijk wel gaan om de verwezenlijking van een provinciaal belang en moet sprake zijn van een vigerend bestemmingsplan dat die verwezenlijking in de weg staat. Bij een inpassingsplan voor de infrastructuur volgen wij een proces met een brede verkenning, een variantenanalyse en vervolgens een tracékeuze.



Verevening

Ten behoeve van de uitvoering van de PRS hebben wij onderzocht of de PRS kan dienen als basis voor verevening tussen uitbreidingslocaties en herstructurerings- of binnenstedelijke locaties. In principe kan de PRS, op grond van de nieuwe Wro, de basis vormen voor bovenplanse verevening. Echter, dan moeten de te verevenen kosten wel voorkomen op de kostensoortenlijst van het Bro, en dat is in het geval van herstructurering helaas niet aan de orde. Een forfaitaire bijdrage zou in deze oplossing kunnen bieden, dat wil zeggen dat bij de ontwikkeling van nieuwe locaties een bijdrage wordt gevraagd ten behoeve van de herstructurering en/of transformatie van bestaande locaties. Echter, voor het vragen van zo’n bijdrage is (nog) geen wettelijke grondslag.

Dit betekent dat we geen bepalingen kunnen opnemen in de PRV over financiële verevening voor zover het herstructurering betreft.

7.3.3 Uitvoeringsprogramma: RAP.2     

De afgelopen jaren hebben wij via het RAP 2008-2011 ervaring opgedaan met de uitvoering van (voorbeeld)projecten op het gebied van de binnenstedelijke ontwikkeling, bedrijventerreinen, gemeentelijke gebiedsprojecten, landschappelijke kwaliteit en verbinding stad-land. Hiermee is provinciaal beleid op diverse onderdelen meer operationeel gemaakt en is ons inzicht op provinciale rollen bij feitelijke realisatie verscherpt. Het RAP 2008-2011 is begin 2012 afgerond met een eindevaluatie. In april 2010 is voor het RAP een tussenevaluatie uitgevoerd. Daarin werd onder andere het volgende geconstateerd:

  • een ruimtelijk actieprogramma leidt tot versnelling. De meerwaarde van de provincie komt vooral tot uiting bij complexe projecten die om een duidelijke regierol vragen;
  • sterkere sturing vooraf op aansluiting bij provinciale doelen leidt tot grotere effectiviteit. De provincie Utrecht kan aan slagkracht winnen wanneer meer dwarsverbanden worden gelegd tussen de inzet van middelen, mensen en activiteiten. Het RAP kan daarbij een programmerende rol vervullen. Om plannen ook daadwerkelijk tot realisatie te brengen is een steviger inzet nodig, ook vanuit andere beleidsterreinen. Dit pleit van een integrale aanpak van gebiedsontwikkeling.

Vanwege deze positieve ervaring kiezen wij voor het voortzetten van het RAP. Het RAP.2 richt zich op de programmering van belangrijke thema’s in ons ruimtelijk beleid zoals verwoord in de PRS. Thema's die in het RAP.2 aan de orde komen zijn onder meer: toekomst bodemdalingsgevoelig gebied, duurzame energie goed ingepast, duurzaam behoud historische buitenplaatsen, optimale inpassing van infrastructuur en de vernieuwing en doorwerking van het ruimtelijk instrumentarium. De uitwerking van dergelijke thematische opgaven vraagt om een programmatische aanpak. In die aanpak staat het verbinden van de thematische opgaven aan de ruimtelijke opgaven centraal en is daarmee gericht op nadere concretisering en uitwerking van het ruimtelijk beleid.

Het RAP.2 als ‘instrument’ is gekoppeld aan de PRS. De programmering van het RAP vindt per coalitieperiode plaats, waarbij jaarlijks ingespeeld wordt op de actualiteit en accenten verlegd kunnen worden. Op 2 juli 2012 is het RAP.2 door Provinciale Staten vastgesteld.

7.4 Uitvoeringsacties     

Op de volgende pagina's is per thema, zoals dat in de hoofdstukken 4 tot en met 6 is beschreven, opgenomen wat onze provinciale rol is, hoe wij deze rol invullen en op welke wijze (beleidsterrein, programma en/of budget) daaraan uitvoering wordt gegeven.



In 7.2. hebben wij al aangegeven dat wij ook bij de uitvoering prioriteit leggen bij de twee hoofdkeuzes. Wij versterken de kwaliteit van het landelijk gebied met name via de Agenda Vitaal Platteland en de daaraan gekoppelde middelen. Enkele thema’s willen wij oppakken via het RAP.2.

De inzet op binnenstedelijke ontwikkeling is verder uitgewerkt in de Kadernota Wonen en Binnenstedelijke Ontwikkeling. Thema’s daarin zijn betere afstemming vraag aan aanbod (bijvoorbeeld kennisdeling, financieringsconstructies, regionale afstemming), toekomstbestendige binnenstedelijke kwaliteit en efficiënter ruimtegebruik (bijvoorbeeld transformatie kantoorpanden en leegstand serviceflats).Daar waar wij daarvoor een meerwaarde zien, koppelen wij in het IGP onze doelen in het landelijk en/of het stedelijk gebied aan die op het gebied van mobiliteit en andere beleidsdoelen.