|
In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) beschrijven wij ons ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Deze periode sluit aan bij de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. Wij geven aan welke doelstellingen wij van provinciaal belang achten, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe wij uitvoering geven aan dit beleid. Deels geven wij uitvoering aan ons beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) welke tegelijk met de PRS is opgesteld.
Waar staan we
De provincie Utrecht heeft een prima uitgangspositie voor een aantrekkelijke toekomst:
centrale ligging in Nederland, aan de rand van de Randstad, aan drie internationale
ontwikkelingsassen (grofweg de A1, A2 en A12 volgend), nabij Schiphol en met internationale
railverbindingen, aanwezigheid van kennis- en zorgcentra, een aantrekkelijke schaal
van de leefomgeving en een ruim aanbod aan gave en beleefbare landschappen. Dit maakt
dat de provincie een bijzonder aantrekkelijke vestigingsplaats is. Mensen wonen en
werken hier graag. Daardoor is er een ruim aanbod aan gekwalificeerd personeel en
kennis.
De centrale ligging zorgt er echter ook voor, dat de druk op de ruimte in onze provincie
groot is. Dat is merkbaar op de woningmarkt. Maar ook aan de dreigende achteruitgang
van de kwaliteit van het landschap en de natuur. Verder doen zich flinke mobiliteitsproblemen
voor. Het is belangrijk dat, voor zover mogelijk, de oorzaken van deze problemen worden
opgelost of ten minste de nadelige gevolgen worden voorkomen.
De economische crisis gaat uiteraard ook aan de provincie Utrecht niet voorbij: de
woningmarkt verandert ook hier en vooral op de kantorenmarkt is sprake van een forse
leegstand. De veranderingen op de woningmarkt zullen voor een deel blijvend zijn.
Zoals uit diverse onderzoeken blijkt, zal in deze regio het aantal huishoudens in
de toekomst echter wel blijven toenemen en daarmee de vraag naar woningen ook.
Het overaanbod aan kantoren is blijvend. In een provincie met grote druk op de ruimte
is leegstand van kantoren op de schaal zoals deze zich nu voordoet uiteraard onaanvaardbaar.
De crisis heeft ook gevolgen voor de natuur: er is de komende jaren substantieel minder
overheidsgeld voor grondverwerving, inrichting en beheer. Dit geldt ook voor het realiseren
van recreatieve uitloopvoorzieningen in het stadsgewest Utrecht, waarvoor Rijksbijdragen
aan de RodS-plannen zijn gestopt. Wijzigingen in het EU-beleid maken de toekomst voor
de landbouw onzeker, wat tot gevolg kan hebben dat we de komende jaren te maken krijgen
met een toenemend aantal stoppende agrariërs.
Waar willen we naar toe
Wij willen de provincie aantrekkelijk houden om te wonen, werken en recreëren. De
met vele regiopartijen opgestelde Strategie Utrecht2040 is daarbij onze stip aan de
horizon. Het ruimtelijk beleidsvizier is daar op gericht. De doelen uit Strategie
Utrecht2040 vragen om een integrale aanpak die voor ons ruimtelijk beleid resulteert
in drie pijlers:
een duurzame leefomgeving
vitale dorpen en steden
landelijk gebied met kwaliteit
Vanuit waar we staan leiden deze pijlers tot de volgende twee belangrijkste beleidsopgaven; opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats:
Accent op de binnenstedelijke opgave
Wij willen ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave.
• Behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied
Wij hebben een aantrekkelijk landelijk gebied. We willen deze kwaliteit behouden en versterken, zowel voor het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De zware terugval van financiële middelen voor natuur en recreatie om de stad willen wij onder andere opvangen door hier rood voor groenconstructies mogelijk te maken. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw. De aanwezigheid van zo’n 1,2 miljoen inwoners biedt afzetmogelijkheden voor de producten die dit oplevert. Bij dit alles is het kunnen beleven van rust en ruimte van belang.
Hoe pakken wij dit aan
Het aantrekkelijk houden van de provincie via de binnenstedelijke opgave en het versterken
en behouden van de kwaliteit van het landelijk gebied is geen eenvoudige opgave. Door
de druk op de ruimte en de samenhang zijn de deelopgaven hiervan vaak weerbarstig.
De financiële crisis maakt realisatie, zeker de eerstkomende jaren, niet makkelijk.
Duidelijk is dat alleen een integrale aanpak waarbij alle betrokken partijen, zoals
overheden, maatschappelijke organisaties en de markt samenwerken, kansrijk is voor
de complexe opgaven. Wie daarbij welke rol vervult is een afgeleide van de vraag wat
er moet gebeuren. Rolvervulling mag nooit een doel op zich zijn. En zonder onderling
vertrouwen slaagt samenwerking zelden. Ook onorthodoxe en innovatieve oplossingen
en durf en daadkracht zijn nodig.
Via uitvoeringsprogramma’s zoals het Integraal Gebiedsontwikkelingsprogramma, het
Ruimtelijk Actieprogramma en Agenda Vitaal Platteland dragen wij bij aan de concrete
uitvoering. Hierbij gaat het niet alleen om financiële bijdragen, maar ook om bijvoorbeeld
kennis, bestuurskracht en formatie. Het Aanjaagteam woningbouw dat de afgelopen jaren
heeft gefunctioneerd is hiervan een goed voorbeeld.
Een instrument waarmee wij willen bijdragen aan het realiseren van de gewenste ruimtelijke
aantrekkelijkheid van de provincie is de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV).
Door de Wet ruimtelijke ordening en de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van
het Rijk zijn de verhoudingen tussen de overheden binnen de ruimtelijke ordening aan
het veranderen. Dit leidt voor alle partijen tot een zoektocht naar de juiste afstemming
van rollen. In het proces van totstandkoming van deze PRS drongen gemeenten aan op
minder regelgeving in de PRV en maatschappelijke organisaties op juist méér provinciale
sturing via de PRV. Wij menen met de bij deze PRS behorende PRV een doelmatig samenstel
van regels te hebben, om de gewenste ontwikkelingen met kwaliteit mogelijk te maken.
En daarmee bij te dragen aan de omslag van toetsings- naar ontwikkelingsplanologie.
Hierbij is vertrouwen een belangrijke factor. De PRV is voor ons niet een instrument
waarmee wij de vroegere toetsende werkwijze gaan voortzetten. Op basis van vertrouwen
willen wij vroegtijdig overleggen over beoogde ontwikkelingen. De doelen staan daarbij
voorop; de regels worden ingezet ter ondersteuning daarvan. Wij zien het inzetten
van het wettelijk instrumentarium als een vangnet, als uiterste middel om, waar dit
echt onvermijdelijk is, ontwikkelingen die de provinciale belangen schaden te kunnen
sturen.
In het kader van de zoektocht naar de rolverdeling tussen overheden gaan we experimenteren
met een specifieke, ‘vrijere’, regulering voor de gebiedsontwikkeling Eiland van Schalkwijk.
Omdat rolverdeling tussen de overheden nog een zoektocht is, zullen wij de doelmatigheid
van de PRV periodiek evalueren.
Wij hebben de PRS in essentie opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke
provincie. Via ons ruimtelijk beleid dragen wij bij aan een kwalitatief hoogwaardige
fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren
is.
De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van
de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie,
niet voor andere partijen. We laten de PRS daarom vergezeld gaan van de Provinciale
Ruimtelijke Verordening, de PRV. Deze is bindend voor de gemeenten. De PRV beperkt
zich tot onderwerpen die in de PRS zijn aangemerkt als provinciaal belang. Echter,
niet alles wat van provinciaal belang is staat zonder meer in de PRV. Bij het beleid
in deze PRS is telkens aangeven of, en zo ja wat van dat beleid we via de PRV laten
doorwerken naar de gemeenten.
Bij de totstandkoming van de PRS zijn medeoverheden, maatschappelijke organisaties
en inwoners regelmatig betrokken. In het voorjaar van 2010 is gestart met dialoogbijeenkomsten.
Deze hebben een belangrijke input geleverd voor de Kadernota. Daarin zijn de hoofdlijnen
voor het nieuwe ruimtelijk beleid verwoord. De concept Kadernota is besproken met
medeoverheden en maatschappelijke organisaties. Eind 2010 is de Kadernota door PS
vastgesteld. Hiermee waren de randvoorwaarden en richtingen voor iedereen helder.
Medio 2011 is het Voorontwerp PRS en PRV opgesteld. Die diende voor overleg met de
medeoverheden en de maatschappelijke organisaties. Daarmee is overlegd en zij konden
ook schriftelijk reageren. De volgende stap was het opstellen van de ontwerp-PRS en
PRV. Die hebben van 3 april tot 14 mei 2012, tegelijk met de concept-planMER ter inzage
gelegen. Gedurende de terinzagelegging zijn vier inloopavonden georganiseerd. Naar
aanleiding van de terinzagelegging zijn ca. 290 zienswijzen ontvangen. GS hebben hun
eerste reactie op de zienswijzen verwoord in de concept Nota van Beantwoording. Tijdens
hoorzittingen hebben ca. 70 indieners van zienswijzen hun visie toegelicht.
Om de PRS en PRV digitaal goed toegankelijk te maken en om de mogelijkheden die digitale
ruimtelijke planpresentatie biedt zo goed mogelijk te benutten, is een viewer gemaakt.
Hierover werd al beschikt tijdens de terinzagelegging. Onder meer bij de inloopavonden
is gebleken dat de viewer gebruiksvriendelijk is en de toegankelijkheid van het beleid
wezenlijk verbetert.
Ter ondersteuning van de communicatie over de PRS heeft gedurende het gehele proces
de speciaal hiervoor opgestelde website puzzelenmetdeprovincie.nl een belangrijke
rol gespeeld. Een groep van jongeren hebben we actief betrokken via een jongerendenktank.
De jongeren hebben in het najaar 2011 hun creatieve en inspirerende resultaten gepresenteerd
over duurzame energie, kernrandzones en de leegstand van kantoren.
Ten behoeve van de PRS hebben we verschillende gevraagde adviezen ontvangen van de
Provinciale Commissie Leefomgeving (PCL). Wij hebben adviezen ontvangen over ‘thema’s
voor de provinciale ruimtelijke structuurvisie’ en over de Kadernota Ruimte. Voor
het opstellen van het voorontwerp hebben wij de PCL om advies gevraagd over de ruimtelijke
ordening van de kernrandzones. We hebben specifiek gevraagd naar advies over de provinciale
rol in deze zones en de aanpak van de ‘recreatie om de stad’ opgave, nu daarvoor geen
Rijksmiddelen meer beschikbaar zijn. De PCL heeft ook geadviseerd over ‘aanpak energievraagstuk’
en ‘duurzame landbouw en milieu’. De PCL heeft ten slotte in brede zin geadviseerd
over het Voorontwerp. De adviezen hebben wij laten doorwerken in onze Ontwerp-PRS
en -PRV.
Conform het Besluit ruimtelijke ordening bieden wij de structuurvisie ook elektronisch (digitaal) aan. De PRS en PRV zijn daarom te vinden op www.ruimtelijkeplannen.nl en op de site van de provincie. Om de PRS en PRV zinvol digitaal te kunnen aanbieden zijn beide objectgericht opgesteld.
De leefomgeving van mensen en de ruimtelijke inrichting hangen nauw met elkaar samen.
Om tijdens het opstellen van de PRS vroegtijdig inzicht te krijgen in de effecten
van ons voorgenomen ruimtelijk beleid op de leefomgeving, hebben we bij de PRS een
planMER, een Milieu Effect Rapportage, opgesteld. Hierin beoordelen we de (duurzaamheids)effecten
van het nieuwe beleid en vergelijken dit met de effecten bij voortzetting van het
bestaande beleid.
Advies commissie MER
De PlanMER heeft gelijktijdig met de ontwerp-PRS ter inzage gelegen en is ter advisering
voorgelegd aan de Commissie MER. De Commissie adviseerde positief over het parallel
laten lopen van planMER en PRS. De planMER is op deze wijze van nut geweest voor de
PRS-in-wording.
De PRS is geen statisch document tot 2028. Verschillende beleidsdoelen worden (vier)jaarlijks
tegen het licht gehouden en mogelijk herijkt. Dit biedt de mogelijkheid om de door
de planMER aangegeven mogelijke gevolgen te bezien en waar nodig het beleid bij te
sturen. De planMER oordeelt dan ook positief over het kunnen herijken van beleidsdoelen.
Het advies van de Commissie MER heeft geleid tot aanscherping van met name het hoofdstuk
Duurzame Energie en tot het aanvullen van de planMER met een extern uitgevoerd onderzoek
naar effecten van de PRS op natuur en in het bijzonder op Natura-2000 gebieden: de
zogeheten passende beoordeling.
Bevindingen planMER
De belangrijkste conclusies en aanbevelingen van de planMER richten zich op klimaatverandering,
duurzame energie, nieuwe woon- en werklocaties en natuur.
Met betrekking tot klimaatverandering stelt de planMER dat de PRS voldoende inspeelt
op de mogelijke gevolgen, zeker voor de korte termijn. Voor een robuuster systeem
op de langere termijn is nog veel (inter)nationaal onderzoek nodig. De PRS voorziet
in de mogelijkheid het ruimtelijk beleid aan te passen indien de uitkomsten van het
Deltaprogramma hier om vragen. Een aantal nieuwbouwlocaties kan te maken krijgen met
gevolgen zoals overstromingsrisico’s. De planMER is kritisch over het opnemen van
deze locaties. Hierop wordt verderop in deze paragraaf ingegaan.
Ten aanzien van duurzame energie wordt in de planMER een actieve en regulerende rol
voorgesteld om de stevige ambities te kunnen realiseren. Dit voorstel is ten dele
overgenomen. Voor een krachtiger regulerende rol, welke verder gaat dan de huidige
sturingsfilosofie, ziet de PRS geen toegevoegde waarde. De opgenomen ambities kunnen
bereikt worden met de huidige rol ten aanzien van de nu opgenomen locaties. De planMER
onderschrijft dit door aan te geven dat de ruimtelijke mogelijkheden voor bijvoorbeeld
windenergie al afdoende onder de loep zijn genomen. Focus moet worden aangebracht
op het daadwerkelijk realiseren van de genoemde projecten. Voor de uitvoering van
de PRS is het Ruimtelijk Actie Programma (RAP.2 2012-2015) opgesteld. Het actief ondersteunen
van initiatieven voor duurzame energie is hiervan onderdeel. De provincie maakt deel
uit van het landelijk beraad over de inzet van windenergie en het stimuleren van initiatieven.
Een aantal uitleglocaties heeft stevige uitdagingen, zoals ten aanzien van overstromingsrisico
en gevoeligheid voor bodemdaling. Het is mogelijk dat de uitdagingen per locatie adequaat
ingevuld worden. Dit is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Vanuit de planMER
wordt, gezien de milieugevolgen, echter aanbevolen na te gaan of alle uitleglocaties
(voor woningbouw) opgenomen moeten worden in de PRS. Aanbevolen wordt te bezien of
één of enkele uitleglocaties pas definitief opgenomen kunnen worden bij de vierjaarlijkse
herijking, vergelijkbaar met de methodiek voor bedrijventerreinen. Daarnaast zou herverdeling
van de opgave over de uitleglocaties en omvang binnenstedelijk programma bezien kunnen
worden en zou een koppeling gelegd kunnen worden met de overcapaciteit op kantorenlocaties.
De PRS heeft de aanbeveling om enkele locaties te schrappen niet overgenomen. De regio
kent een grote woningbouwopgave. Deze concentreert zich met name in het Utrechtse
stadsgewest. Mede gezien de behoefte aan locaties buiten de grote binnenstedelijke
opgaven en de wens het landelijk gebied te ontzien door nieuwbouw fysiek te koppelen
aan bestaande locaties, is uitbreiding van enkele gemeenten overwogen. Als onderdeel
van de uitvoering van de PRS zal samen met gemeenten een ruimtelijke agenda worden
opgesteld. Vast punt op deze ‘agenda’ zal de voortgang van de stedelijke ontwikkeling
zijn, mede gericht op de jaarlijkse monitoring en vierjaarlijkse herijking. Niet alleen
de provinciale belangen zullen daarbij ter sprake komen, maar ook die zaken welke
verder van belang zijn voor de voortgang en waar de provincie gemeenten kan ondersteunen.
Daar waar de uitkomsten van het Deltaprogramma aanleiding geven tot aanpassing van
uitleglocaties zal de PRS daarop worden aangepast. Eén van de projecten in het genoemde
uitvoeringsprogramma RAP.2 en in het uitvoeringsprogramma Westelijke Veenweiden is
gericht op de aanpak van bodemdalingsgevoelige gebieden. Daarnaast zal één der RAP-projecten
zich richten op duurzaam bodemgebruik. Onderzoek naar draagkracht van de bodem kan
gemeenten helpen bij de concrete uitwerking van locaties. De toekomstkansen voor kantorenlocaties
en mogelijke herbestemming vraagt een zorgvuldig proces. Dit wordt momenteel uitgewerkt.
Het inzetten van beoogde kantorenlocaties voor woningbouw is hiervan een onderdeel.
Omdat vanuit de planMER bouwen met kwaliteit als essentieel wordt gezien voor het
bereiken van de opgave en als onderdeel van de opgave, wordt aanbevolen het begrip
“kwaliteit” nader vorm te geven. De in de planMER beschreven relatie tussen kwaliteit
en verdichting is overgenomen in de provinciale Kadernota Wonen (2012). Deze kadernota
en het daaraan gekoppelde Actieprogramma kennen drie hoofdambities. Een daarvan is
“toekomstbestendige binnenstedelijke kwaliteit”. Via dat spoor zal de provincie haar
verantwoordelijkheid nemen en zodoende invulling geven aan de aanbeveling vanuit de
planMER.
Met betrekking tot natuur constateert de planMER dat geen der beleidsdoelen, zoals
opgenomen in de PRS, dusdanig significant negatieve gevolgen heeft zoals bedoeld in
de Natuurbeschermingswet dat een negatief advies gegeven kan worden over opname ervan
in de PRS. Dit heeft te maken met het abstractieniveau van de PRS en de mogelijkheden
die resteren bij de nadere uitwerking. Voor verschillende beleidsdoelen zijn in de
rapportage "Effecten Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 op natuur -
provincie Utrecht" aandachtspunten opgenomen voor deze nadere uitwerking (op gemeentelijk
niveau).
Aanbevolen wordt de ontwikkeling binnen de biodiversiteit te blijven monitoren, vooral
daar waar de EHS is aangepast. Bij het inzetten en prioriteren van de beschikbare
middelen wordt aanbevolen een koppeling te leggen met het klimaatrobuust maken van
de natuurgebieden, met name door het aanleggen van relevante verbindingen. Verschillende
(landelijke) beleidsontwikkelingen zoals de decentralisatie van het natuurbeleid maken
herziening van het provinciale beleid nodig. In 2012 is gestart met de herziening
van het natuurbeleid (werktitel “natuurbeleid 2.0”). In 2013, na vaststelling van
de PRS, kunnen hierover besluiten worden genomen. In het startdocument wordt voorgesteld
onder andere focus te leggen op behoud van biodiversiteit (vitale natuur). Ter voorbereiding
van “natuurbeleid 2.0” zal een (ecologische) evaluatie worden uitgevoerd.
Naast deze planMER hebben we ook een Landbouw Effect Rapportage (LER) opgesteld, om
de effecten van ons voorgenomen beleid op de landbouw duidelijk in beeld te brengen.
Ten aanzien van de beleidsdoelen in de PRS concludeert de LER dat het landbouwbeleid
in de PRS in grote lijnen voortzetting is van het beleid uit de huidige Provinciale
Ruimtelijke Structuurvisie, het Streekplan 2005-2015 en het Reconstructieplan (actualisatie,
Provinciale Staten, 2010). Zo is beleid ten aanzien van de veengronden, kerngebieden,
glastuinbouwconcentratiegebieden, functiewijziging van vrijkomende bebouwing en niet-agrarische
neveninkomsten (nagenoeg) ongewijzigd.
Met name het beleid ten aanzien van de bouwblokgrootte en de herijking van de EHS
zijn nieuw. Wijzigingen ten opzichte van eerder beleid vallen eerder positief uit
voor de landbouw dan negatief. Beleidsvoornemens in de PRS voor het landelijk gebied
zijn gericht op het behouden van een sterke landbouwstructuur. Grote niet-agrarische
beleidsvoornemens in het landelijk gebied zijn met name de beoogde locaties woningbouw
en bedrijven¬terreinen. Voor de aldaar gevestigde individuele agrariër kan dat grote
gevolgen met zich meebrengen. De landbouwstructuur als geheel wordt naar verwachting
niet ernstig geschaad. Wel wordt opgemerkt dat veranderingen in andere beleidsdoelen
effect kunnen hebben op deze mogelijkheden. Zo kan de geconstateerde aanwezigheid
van andere beleidsdoelen in landbouwkerngebieden dan de agrarische, tot spanning leiden
als deze andere beleidsdoelen een zwaarder belang gaan krijgen. Te denken valt aan
beleid voor de bescherming van de kwetsbare veengebieden (bodembewerking) of aanscherping
van milieuregels (contouren). Dit betekent nog niet een negatief effect van het PRS
beleid, maar wel de noodzaak hier scherp op te blijven.
Wij hebben in de procedure van de PRS een Watertoets geïntegreerd. De watertoets is een proces wat ervoor zorgt dat aspecten die samenhangen met het watersysteem op een goede manier in ruimtelijke plannen terecht komen. Met de watertoets passen we het al bestaande waterhuishoudkundig beleid goed in, passen het goed toe en voeren het waar mogelijk uit. We maken met de PRS dus geen nieuw beleid voor water. Voor waterbeleid beschikken wij over een apart Waterplan (looptijd 2010-2015 met een doorkijk naar 2050). Wel zorgen wij ervoor dat wateraspecten goed verankerd worden in ons ruimtelijk beleid. We werken hiervoor nauw samen met de waterbeheerders.
De PRS staat niet op zichzelf, maar heeft samenhang met sectorale plannen en visies
in de provincie en met plannen en visies van andere partijen. De belangrijkste relaties
liggen er met:
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (artikel 2.2 lid 1) bevat een structuurvisie:
Er is dus sprake van een driedeling: ontwikkeling – beleid – uitvoering. De driedeling
is terug te vinden in de opbouw van deze structuurvisie:
Ook in de kaarten komt de driedeling terug:
De voorgenomen ontwikkelingen (hoofdstuk 2) zijn vooral gebaseerd op de toekomstschets uit de Kadernota Ruimte. Daarbij zijn drie pijlers onderscheiden, die op verschillende plekken in de PRS terugkomen:
De ontwikkelingen vormen, aan de hand van de pijlers, de basis voor het beleid en het provinciaal belang (hoofdstuk 3 t/m 6) en daarmee ook voor de verwezenlijking, de uitvoering (hoofdstuk 7).
Van de PRS maken deel uit een visiekaart en een beleidskaart. De visiekaart geeft
de door ons beoogde ontwikkeling tot 2028 weer. In de paragrafen 2.3 en 2.4 zijn de
eenheden op deze kaart toegelicht. De beleidskaart bestaat uit kaartlagen en objecten.
Aan elk object is in de PRS beleid gekoppeld. Ook de PRV is objectgericht opgebouwd.
In de digitale weergave zijn de kaartlagen opgenomen in één kaart en kunnen deze worden
aan- of uitgezet. In de analoge versie is elke kaartlaag een afzonderlijke kaart.
Ze moeten echter wel in samenhang worden beschouwd, zoals digitaal gebeurt. Alle gegevens
die op de kaarten van de PRS/PRV staan (objecten), zijn gedetailleerd ingetekend op
ondergronden van de Topografische Dienst/Kadaster. Omdat de ondergrond van de analoge
versie minder nauwkeurig is, lijkt het soms dat objecten niet op de juiste locatie
worden weergegeven. Hier wijkt de ondergrond af van de feitelijke situatie, het object
is altijd correct gesitueerd.
In dit hoofdstuk beschrijven wij de door ons voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkelingen richten zich op onze visie voor de langere termijn, de stip aan de horizon. Deze hebben wij verwoord in de Kadernota Ruimte (PS december 2010 – www.puzzelenmetdeprovincie.nl) en in de strategie Agenda2040 (PS oktober 2010 – www.puzzelenmetdeprovincie.nl). De kern van de langetermijnvisie in Agenda2040 luidt als volgt: Utrecht kiest voor een strategie van duurzame ontwikkeling en behoud van aantrekkingskracht. We versterken waar we goed in zijn en streven naar uitgebalanceerde groei van de kwaliteit van de regio. We streven naar een provincie waarin ruimte is voor goed wonen, werken en natuur; wonen en werken vooral binnen stedelijk gebied, compact en intensief bij OV-knooppunten; behoud van ruimtelijke en sociale kwaliteiten, zoals gezondheid en leefbaarheid en behoud van kernkwaliteiten landelijk gebied, zoals openheid en biodiversiteit.
Deze vijf strategische doelen zijn mede richtinggevend voor ons ruimtelijke beleid (zie paragraaf 2.2).
Onze provincie heeft een uitstekende uitgangspositie voor een aantrekkelijke toekomst.
De volgende drie onderdelen van de uitgangspositie zijn vooral bepalend voor het succes
van de provincie.
• Utrecht ligt centraal.
De provincie ligt centraal in Nederland, aan de rand van de Randstad, aan drie (inter)nationale
mobiliteitsassen (de A1, A2 en A12), nabij Schiphol en met internationale railverbindingen.
Hierdoor is de provincie aantrekkelijk om te wonen en werken en als ontmoetingspunt
voor bijvoorbeeld kenniswerkers en de zakelijke dienstverlening. Dit wordt versterkt
doordat de provincie, als onderdeel van de Noordvleugel van de Randstad, de schakelzone
is tussen de Randstad met zijn grootstedelijke dynamiek, Oost-Nederland met zijn rust
en ruimte en de Brabantse stedenrij met eveneens ontwikkelingen op het gebied van
de kennisindustrie.
• Utrecht heeft aantrekkelijke steden en landschappen.
De rijke schakering van woon-, werk- en natuurgebieden op korte afstand van elkaar
zorgt voor een aantrekkelijke schaal van de leefomgeving. Het ruime aanbod en de diversiteit
aan aantrekkelijke beleefbare landschappen maakt de regio uniek.
• Utrecht is sterk in kennis en cultuur.
De inwoners van Utrecht hebben een relatief hoog opleidingsniveau, de universiteit
is de grootste van het land, er is goed onderwijs en er zijn kansen voor een bloeiende
kenniseconomie waar iedereen van profiteert. Er is een groot aanbod aan cultuur en
cultureel erfgoed.
De combinatie van deze drie onderdelen van de uitgangspositie maakt dat de provincie
een bijzonder aantrekkelijke vestigingsplaats is. Mensen wonen en werken hier graag.
Hierin ligt de kracht van de regio en het is dus niet voor niets dat Utrecht een belangrijke
bijdrage levert aan de Nederlandse economie. Door de Europese commissie is de regio
Utrecht uitgeroepen tot de regio met het meeste concurrentievermogen. Dit onder meer
vanwege de kwaliteit aan instituten, de kwaliteit van het onderwijs en het innovatievermogen.
Hiermee samenhangend is er ook een ruim aanbod aan gekwalificeerd personeel en kennis.
Er zijn uiteraard ook (potentiële) bedreigingen voor dit succes:
Utrecht in breder perspectief
We zijn als regio niet alleen op de wereld en ontwikkelingen houden niet op bij de
provinciegrens. De regio is afhankelijk van ontwikkelingen elders. Tegelijk hebben
ontwikkelingen in de provincie gevolgen voor omliggende regio’s. Bij het formuleren
van ruimtelijk beleid betrekken wij het breder perspectief dan ook nadrukkelijk.
Door de centrale, strategische ligging van Utrecht zijn deze verbanden meer dan gemiddeld
aanwezig. Utrecht maakt ook onderdeel uit van de Noordelijke Randstad, het meest dynamische
deel van Nederland. Amsterdam en Utrecht vormen hiervan de kernen met toenemende interacties.
Met de schaalsprong van Almere naar 350.000 inwoners wordt deze economische driehoek
nog verder versterkt. Nu al levert de regio Utrecht een economische bijdrage aan de
Randstad die groter is dan die van bijvoorbeeld Rijnmond en die maar weinig onderdoet
voor die van Groot Amsterdam (inclusief Schiphol).
Vanwege de samenhang is het inzetten op provinciegrensoverschrijdende samenwerking
zoals in NV Utrecht, het Groene Hart en Regio FoodValley belangrijk. Voor de economie
en de bereikbaarheid van Nederland, maar ook voor de kwaliteit van de regio. Ter illustratie:
Regio FoodValley is het kloppend hart van de Agro Business life sciences in Nederland
met de Wageningen Universiteit als middelpunt. De Utrechtse FoodValley gemeenten Veenendaal,
Rhenen en Renswoude profiteren in toenemende mate van dit life sciences cluster. Niet
alleen in deze gemeenten, maar ook direct daaromheen, in het Science Park Utrecht
en op andere locaties in de hele provincie liggen goede kansen voor bedrijvigheid
om hierbij aan te sluiten.
Ook bij het formuleren van ons beleid voor natuur en landschap houden wij er rekening
mee dat hierbij provinciegrensoverschrijdende relaties en structuren vaak belangrijk
zijn voor de kwaliteit van deze functies. Dit vraagt ook om afstemming en samenwerking
met buurprovincies.
Vanuit de uitgangssituatie met kansen en bedreigingen vertalen wij de langetermijnvisie van Agenda 2040 en de zes strategische doelen daaruit tot de volgende voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling voor de periode 2028. De rode draad is het behoud van het evenwicht tussen mens, milieu en markt. Daarbij gaat het om deze drie samen en in samenhang. De sterkte van de regio wordt immers bepaald door de zwakste schakel. In Utrecht moet er ruimte zijn voor:
Bij het concretiseren van ons ruimtelijk beleid binnen deze hoofdlijnen maken wij twee prioritaire keuzes:
Voor ons zijn dit de twee hoofdkeuzes bij de concretisering, omdat deze opgaven naar
ons oordeel het meest bijdragen aan hoe wij de leefbaarheid van de provincie willen
vergroten. Ze vormen de focus waarmee wij de hoofdlijnen van ons ruimtelijk beleid
willen insteken. Hiermee wordt de samenhang tussen die hoofdlijnen onderling nog duidelijker.
Vanuit de hoofdlijnen en prioritaire keuzes komen wij op drie pijlers voor de ruimtelijke
ontwikkeling:
Deze pijlers voor de ontwikkeling dragen bij aan de aantrekkelijkheid, leefbaarheid
en ruimtelijke kwaliteit van de provincie.
De samenhang in de fysieke leefomgeving is groot. Zo heeft de ontwikkeling van de
landbouw vaak directe gevolgen voor natuur en landschap, en hebben de stedelijke ontwikkelingen
directe gevolgen voor bereikbaarheid. Maar ook tussen de diverse opgaven voor stad,
ommelanden en landelijk gebied is directe samenhang. Daar doorheen geweven zit het
generieke belang van duurzaamheid. Een duurzame leefomgeving is ook een vestigingsfactor,
naar verwachting één van toenemende betekenis. Om binnen deze samenhang een zorgvuldige
ruimtelijke afweging te kunnen maken, passen wij in ons ruimtelijk beleid de lagenbenadering
toe.
Naast meer samenhang zal ook sprake zijn van een verschuiving van de ruimtelijke dynamiek.
Deze zal zich steeds minder richten op groei en uitbreiding van de nu nog onbebouwde
ruimte, en in toenemende mate op hergebruik en aanpassing van de bestaande ruimte.
Het realiseren van ruimtelijke kwaliteit zal hier een nog belangrijkere opgave worden.
In de paragrafen 2.3 – 2.5 wordt per pijler de door ons beoogde ontwikkeling toegelicht.
Met de ontwikkeling van een duurzame leefomgeving sorteren wij voor op de klimaatverandering.
Onze ambitie is om in 2040 als provincie klimaatneutraal en klimaatbestendig te zijn.
Om dit te halen moeten wij bij de ruimtelijke ontwikkeling nu al rekening houden met
deze ambitie. Onderdeel hiervan is de groei van het gebruik van duurzame energiebronnen.
Dit is niet alleen gewenst voor het halen van de ambitie, maar ook om minder afhankelijk
te zijn van fossiele energiebronnen.
Voor klimaatbestendigheid is het belangrijk te beschikken over een duurzaam en robuust
bodem- en watersysteem en waterveiligheid. Hoogwater moet veilig afgevoerd kunnen
worden, de dijken moeten de overstromingskans verder beperken en er moet voldoende
ruimte zijn voor waterberging. In de steden willen we een aantrekkelijk, gezond en
veilig woon- en werkklimaat behouden. In het kader van klimaatbestendigheid is het
onder andere van belang dat ingespeeld wordt op het voorkomen van wateroverlast en
van hittestress bij een toenemend aantal dagen met tropische hitte. De bodemdaling
in de veengebieden, die onder meer leidt tot toenemende kosten en verslechtering van
de kwaliteit van het oppervlaktewater, moet wezenlijk afremmen. Herinrichting en innovaties
in de landbouw kunnen hieraan bijdragen. Bij de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties
kan rekening worden gehouden met de gevolgen van bodemdaling en waterrisico’s.
Door de ontwikkeling van wonen en werken vooral in het bestaande stedelijke gebied te laten plaatsvinden, behouden we vitale dorpen en steden. Inzetten op deze ontwikkeling is nodig vanwege:
Conform de NV Utrecht-ambitie willen wij ten minste twee derde deel van de te bouwen
woningen binnenstedelijk realiseren. Het gaat hierbij niet alleen om de grotere steden,
maar alle kernen, ook de kleinere steden en dorpen. Deze ontwikkeling is alleen mogelijk
als er tegelijk voldoende aandacht blijft voor de leefbaarheid en (ruimtelijke) kwaliteit
van de stedelijke gebieden. En voor een recreatief aantrekkelijke en bereikbare kernrandzone.
De ontwikkeling van het woningaanbod dient uiteraard te zijn afgestemd op de behoefte,
zowel kwantitatief als kwalitatief. Bij de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties
en transformaties is multimodaliteit voor ons een sturende factor.
De regionale economie moet qua ontwikkeling vooral zijn gericht op vitaliteit en innovatie,
aansluitend bij de economische kracht van de regio (zorg-, kennis- en creatieve economie
en duurzaamheidseconomie). Het aanbod aan vestigingsmilieus sluit hier bij aan. Bestaande
bedrijventerreinen worden aantrekkelijk en duurzaam door herstructurering. Ontwikkeling
van nieuwe bedrijventerreinen kan uitsluitend in relatie met de herstructurering van
bestaande terreinen en wordt op regionaal niveau afgestemd. In aansluiting op het
Topsectorenbeleid van het Rijk willen wij experimenteerruimte bieden voor het realiseren
van proeftuinen voor duurzame innovaties.
Er is een flink overschot aan vloeroppervlakte kantoren. Gezien de maatschappelijke
ontwikkelingen zal dit voor een groot deel structureel zijn. Vermindering van het
aanbod is daarom gewenst. Dit betekent niet dat nieuwe kantorenlocaties in het geheel
niet noodzakelijk zijn: voor een goed functionerende economie is innovatief en kwalitatief
hoogwaardig aanbod nodig, dat aansluit bij de vraag. Eventueel nieuw aanbod moet wel
beperkt blijven tot enkele goed ontsloten locaties. Tegelijk moet worden ingezet op
sanering van het aanbod aan kantoren, daar waar sprake is van een forse leegstand.
Het accent op de binnenstedelijke ontwikkelingen draagt bij aan de noodzakelijke verbetering
van de bereikbaarheid. Het biedt goede kansen voor verbetering van de kwaliteit van
het openbaar vervoer en het gebruik van de fiets. Uitbreiding van het tramsysteem
in het stadsgewest Utrecht en optimalisering van Randstadspoor zijn gewenst.
De komende jaren wordt het Rijkswegennet in de provincie sterk verbeterd om de bereikbaarheid,
ook op de langere termijn, te garanderen. Om de kwaliteit van de leefomgeving op een
aantrekkelijk niveau te houden vraagt de inpassing van het aangepaste wegennet op
enkele plaatsen extra aandacht. Wij voorzien niet in geheel nieuwe tracés voor provinciale-
of snelwegen, wel kan er sprake zijn van omleggingen en het realiseren van noodzakelijke
verbindingen.
Wij positioneren Utrecht als een regio die toekomstbestendig is en kennis en cultuur
in het hart van haar ontwikkeling plaatst in een op creativiteit en innovatie geënte
economie.
Ontwikkelingen in de provincie zijn veelal niet op zich zelf staand. Veel heeft relaties
met ontwikkelingen in de aansluitende regio’s. Door goede samenwerking kunnen deze
grensoverschrijdende invloeden de ontwikkelingen in beide regio’s versterken. Het
niet benutten van deze samenwerkingskansen kan juist contraproductief zijn.
Ontwikkeling van de kwaliteit van het landelijk gebied is gewenst omdat deze bijdraagt
aan de aantrekkelijkheid van de provincie. De behoefte aan een aantrekkelijk landelijk
gebied wordt versterkt door de vraag naar een tegenhanger voor de grote binnenstedelijke
opgave. Uiteraard is daarbij belangrijk dat stad en land goed met elkaar zijn verbonden.
De aantrekkelijkheid van het landschap wordt in belangrijke mate bepaald door de kernkwaliteiten.
De door ons voorgestane ontwikkeling richt zich op behoud en versterking van de kernkwaliteiten.
Deze kwaliteiten sluiten vaak aan bij de cultuurhistorie van het landschap. Wij willen
de cultuurhistorische kwaliteiten van vooral de landgoederen en buitenplaatsen, het
militaire erfgoed en het agrarisch cultuurlandschap behouden, versterken en beleefbaar
maken.
Voor de ontwikkeling van een economisch vitale landbouw bieden wij ruimte, ook vanwege
de rol die de landbouw heeft bij het in stand kunnen houden van het aantrekkelijke
agrarische cultuurlandschap.
De landbouw is nog steeds de belangrijkste gebruiker van het landelijk gebied. Goede
productieomstandigheden en innovatiekracht geven de landbouw het noodzakelijke blijvend
economisch perspectief. Ook professionalisering van de landbouwverbreding, zoals door
zorg-, en recreatief en toeristisch aanbod, natuur-beheer, het leveren van streekproducten
en de productie van duurzame energie (w.o. het benutten van reststromen en productie
van groene grondstoffen) dragen bij aan dit perspectief.
Wij hebben, onder andere op grond van Europees beleid, een verantwoordelijkheid voor
de kwaliteit van de natuur. Biodiversiteit en beleefbare natuur dragen daarnaast ook
bij aan het aantrekkelijke vestigingsklimaat van de provincie. Daarom willen wij inzetten
op het verder ontwikkelen van een vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden.
Verbetering van de wisselwerking tussen het bodem- en watersysteem, de natuur en het
menselijk handelen, moet een kwaliteitsverbetering van de natuur opleveren.
Voor de kwaliteit van de natuur is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van belang.
Enerzijds spannen wij ons in om de bestaande natuur te beheren en waar mogelijk te
verbeteren. Anderzijds spannen we ons in voor de realisatie van nieuwe natuur. Hiertoe
hebben we samen met maatschappelijke organisaties het Akkoord van Utrecht (9 juni
2011) opgesteld. Dit akkoord is een belangrijke pijler van ons natuurbeleid en voor
de uitvoering ervan. De ruimtelijke aspecten van het akkoord zijn verankerd in deze
structuurvisie.
In overeenstemming met het Akkoord van Utrecht zetten wij ons in om circa 1.500 ha
nieuwe natuur te realiseren binnen de EHS. Het akkoord voorziet ook in een groene
contour (3.000 ha): door andere partijen kan hier op vrijwillige basis natuur worden
gerealiseerd, door de inzet van aanvullende arrangementen. Na realisatie zetten wij
dit om in EHS. Zolang de nieuwe natuur hier nog niet is gerealiseerd bieden wij ruimte
om het bestaande gebruik voort te zetten, maar voorkomen wij grootschalige ontwikkelingen
die het hier realiseren van nieuwe natuur onmogelijk maken.
Zowel vanwege de toenemende vraag naar recreatie als het hebben van een tegenhanger
van de toenemende verdichting in de dorpen en steden, zijn ruimtelijke ontwikkelingen
voor vrijetijdsbesteding gewenst. We willen samen met andere partijen voorzien in
de toegenomen behoefte aan recreatiemogelijkheden op korte afstand van de woonomgeving.
De eenheid tussen stad en ommelanden willen wij versterken. De ontwikkeling van herkenbare
en beleefbare cultuurhistorie draagt ook bij aan het voorzien in de recreatiebehoefte,
even als de mogelijkheid tot het ervaren van rust en stilte.
De door ons voorgestane ontwikkelingen zijn verbeeld op de visiekaart. Dit is een
globale kaart, passend bij het abstractieniveau van de visie. De legenda-eenheden
worden hierna toegelicht.
I.Stedelijk gebied
Op de visiekaart zijn de voor het stedelijk gebied belangrijkste ontwikkelingen in
beeld gebracht. Het is geen limitatieve weergave. Voor het stedelijk gebied onderscheiden
we op de visiekaart de volgende ontwikkelingen.
(Groot)stedelijk vestigingsmilieu
Van een grootstedelijk vestigingsmilieu is sprake in de centra van Utrecht en Amersfoort
en bij realisering ook in Leidsche Rijn Centrum, terwijl op de langere termijn de
A12 zone in dit opzicht potentie heeft. Juist de combinatie en verscheidenheid aan
functies en hoogwaardige voorzieningen biedt kansen voor diverse soorten van bedrijvigheid.
Een stedelijk vestigingsmilieu is aanwezig in de kleinere steden. Hier doet zich,
op een lager schaalniveau, hetzelfde voor.
Campusmilieu
Het campusmilieu heeft Utrecht Science Park als centrum en bevat huidige of toekomstige
“satellieten” in de nabijheid (Utrecht-centrum, Rijnsweerd, De Bilt, vm. RIVM-terrein,
Amersfoort). Hier is sprake van een clustering van bedrijven en instellingen die gebruik
maken van elkaars kennis en voorzieningen. Met FoodValley (Campusmilieu Wageningen),
Delft en Leiden is er vooral op het gebied van life sciences en duurzaamheid een relatie,
met Amsterdam en Hilversum ligt die relatie meer op het vlak van de creatieve industrie
en de media. Ook het kennisinstituut van Nijenrode in Breukelen is van economisch
belang voor met name de gemeente Stichtse Vecht, maar zeker ook daarbuiten. Al deze
clusters maken direct of indirect onderdeel uit van de topsectoren waar het Rijk met
betrekking tot de economische ontwikkeling prioriteit legt.
Relaties met andere regio’s
Als centraal in Nederland gelegen provincie zijn er relaties met alle omliggende gebieden.
In economisch opzicht zijn vooral de relaties binnen de Noordvleugel van de Randstad
(Amsterdam-Almere) en met Food Valley van belang.
Voorgenomen stedelijke ontwikkeling
Voor de PRS-periode gaan wij uit van een woningbouwprogramma van 68.000 woningen.
Dit programma is gebaseerd op de Ontwikkelingsvisie NV Utrecht, de ruimtelijke mogelijkheden,
de beschikbare plancapaciteit, de ambities van gemeenten en de gemiddelde woningproductie
in de afgelopen jaren.
De meest omvangrijke locaties voor wonen (vanaf 1000 woningen) zijn op de visiekaart
aangegeven. Daarbij maken we onderscheid tussen de binnenstedelijke opgave per gemeente
en uitbreidingslocaties. De locaties zijn indicatief aangegeven.
Voor de in onze provincie gevestigde bedrijven zijn de belangrijkste werklocaties
aangegeven. Deze locaties willen wij geschikt houden voor bedrijfsvestiging.
A12 zone
De A12 zone is een van de laatste potentiële grote transformatie- en verdichtingslocaties
in de provincie voor na 2030. In het Verstedelijkingsperspectief A12 Centraal (mei
2011) is een kansrijk en waardevol wenkend perspectief beschreven: de stip op de horizon.
Het gebied kan zich op de langere termijn ontwikkelen tot een multifunctioneel woonwerkgebied
in het hart van een aaneengesloten metropolitane regio. Een gebied dat met de auto
goed bereikbaar is, maar ook met tram en fiets. De zone kan daarmee substantieel bijdragen
aan de economische kracht van de regio.
Voor de langere termijn is dit een realistisch perspectief, met veel flexibiliteit.
In de periode van de Structuurvisie willen wij voorkomen dat dit ontwikkelperspectief
verloren gaat, daarom willen wij ontwikkelingen die dit perspectief onmogelijk make
zoveel mogelijk voorkomen. De aandacht gaat uit naar het oplossen van lokale knelpunten,
waarbij lokale partijen aan zet zijn.
Verbinding Almere – Utrecht – Breda
De relatie met Almere is belangrijk. Dit wordt immers een stad met meer dan 300.000
inwoners. Een deel van de woningbouw in Almere draagt bij aan het verminderen van
de druk op de Utrechtse woningmarkt. Om deze redenen is een goede verbinding tussen
Utrecht (regio’s Utrecht en Amersfoort) en Almere gewenst, zowel per openbaar vervoer
als per auto. De relaties op de as Utrecht-Almere zijn echter zwaarder en geven wij
prioriteit.
Onder meer om de druk op de A27 te verminderen is ook de aanleg van de ontbrekende
OV-schakel tussen Utrecht en Breda gewenst. Aanleg van een spoorverbinding Almere
– Utrecht – Breda valt niet te verwachten in deze structuurvisieperiode. Ontwikkelingen
die de aanleg van de railverbinding onmogelijk maken of ernstig belemmeren willen
wij echter voorkomen. Zodra meer bekend is over het beoogde tracé zullen wij geen
ruimtelijk onomkeerbare beslissingen nemen of toestaan die dit tracé belemmeren.
II.Landelijk gebied
De door ons voorgenomen ontwikkeling voor het landelijk gebied is op de visiekaart
op gebiedsniveau aangeduid via koersen. Deze geven het hoofdaccent aan van de voorgestane
ontwikkeling. Ze bepalen geen functies, maar schetsen een ontwikkelingsrichting voor
een combinatie van functies. De grenzen van de koersen zijn signaleringsgrenzen waaraan
gemeenten indien zij dit willen nader invulling kunnen geven. Het is gewenst dat de
grotere ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan de koers. Voor het landelijk gebied
onderscheiden we op de visiekaart de volgende ontwikkelingen:
Westelijk veenweidegebied en Eemland
Het Westelijk veenweidegebied (in het Groene Hart) en Eemland zijn overwegend open
agrarische weidegebieden waarin de verschillende fasen van de ontginning helder leesbaar
zijn, met patronen en structuren die door de eeuwen heen nagenoeg ongewijzigd zijn
gebleven. Grote delen ervan zijn daarom cultuurhistorisch waardevol. Net zoals overal
in het landelijk gebied van de provincie wordt ook hier gewoond en gewerkt. Toch stralen
deze gebieden rust en ruimte uit. Ze lenen zich daarom vooral voor rustige vormen
van recreatie, zoals wandelen, fietsen, kanoën en toervaren. Dankzij de openheid en
hoge waterpeilen zijn delen van deze gebieden in trek bij weidevogels. De kracht voor
de natuur ligt verder vooral besloten in de rijkdom aan water, moerasgebieden en natte
graslanden. In het gebied liggen daarom belangrijke toekomstige natuurgebieden uit
het Akkoord van Utrecht.
Van oudsher kennen de zones langs de Vecht en de Oude Rijn en, in mindere mate, de
Hollandse IJssel een grotere dynamiek dan de aangrenzende veenweidegebieden. De buitenplaatszones
langs de Vecht zijn cultuurhistorisch van bijzondere waarde. Wij bieden ruimte voor
ontwikkeling om deze waarde in stand te houden. De rivieren en hun oevers vormen de
oudste transport- en vestigingsassen van het Groene Hart. De Vecht en de Oude Rijn
worden nu geflankeerd door moderne transportassen: de spoorlijnen, snelwegen en het
Amsterdam-Rijnkanaal. De zones langs de rivieren bieden ruimte voor een breed scala
van functies.
In de kracht van de veenweidegebieden schuilt ook de kwetsbaarheid. Ze zijn dooraderd
met een netwerk van smalle wegen, boerderijenlinten, kades en weteringen. Extra zorg
is nodig voor het behoud van de landschappelijke karakteristiek en de cultuurhistorische
waarden. Dit zijn de gebieden bij uitstek waar we er alert op moeten zijn dat de juiste
ontwikkelingen met de juiste maat en schaal op de juiste plek landen. Voor ontwikkelingen
die die maat en schaal te boven gaan is hier geen plaats.
Er zijn twee belangrijke uitdagingen in de veenweidengebieden: het bieden van ruimte
voor de ontwikkeling van de melkveehouderij, inclusief schaalvergroting, en het substantieel
afremmen van de bodemdaling.
Heuvelrug en de Vinkeveense Plassen
De Heuvelrug, het op één na grootste bosgebied van Nederland, biedt meer dan bos.
Het is van belang voor onze drinkwatervoorziening. Het kent veel, deels verborgen
historische lagen. Dankzij de natuurlijke, reliëfrijke omgeving zijn er door de eeuwen
heen bijzondere woongebieden, zoals de Stichtse Lustwarande en de villaparken ontstaan.
De natuur ontleent haar kracht niet alleen aan het bos, maar ook aan de heide, vennen
en zandverstuivingen, de open plekken in dat bos. Dit alles maakt de Heuvelrug ook
aantrekkelijk voor recreatie. Daarbij gaat het om meer dan wandelen en fietsen. Ook
de dag- en verblijfsrecreatie zijn sinds jaar en dag van nature thuis op de Heuvelrug.
De Vinkeveense Plassen zijn de ‘blauwe’ pendant van de Heuvelrug. Hier vinden we –
met uitzondering van het beschermde natuurgebied Botshol – een mix van (recreatief)
wonen op zuwen, kaden en legakkers, jachthavens en andere recreatieve voorzieningen.
Het vormt – samen met de Noord Hollandse Loosdrechtse Plassen – hét waterrecreatiegebied
van de Noordvleugel. Het gebied is, net zoals de Heuvelrug, ook van belang voor de
natuur. Het grootste gedeelte van de Heuvelrug en van de Vinkeveense Plassen maakt
daarom deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur.
In beide gebieden zijn natuur en recreatie bij elkaar gebaat. Maar een te grote druk
van de recreatie leidt tot verliezen voor de natuur. Andersom krijgen exploitanten
van recreatieterreinen en jachthavens te weinig kans om de voor hun economisch perspectief
noodzakelijke kwalitatieve verbeteringsslagen te maken. Het feit dat hun terreinen
in de Ecologische Hoofdstructuur liggen, kan in sommige gevallen een blokkade vormen.
Daarom zoeken wij in ons beleid een nieuw evenwicht tussen beide functies, vooral
door het onderscheid te bevorderen tussen rustige en meer intensief gebruikte zones.
Ook bieden wij ruimte voor ontwikkeling om de waarden van de landgoederen binnen de
Stichtse Lustwarande in stand te houden.
Kromme Rijngebied
In het Kromme Rijngebied voert de landbouw de boventoon. Veeteelt en fruitteelt wisselen
elkaar hier af. Maar het Kromme Rijngebied is ook één van de archeologisch meest rijke
gebieden van de provincie. Onder het hedendaagse agrarische landschap gaan veel oudere
werelden schuil, waaronder die van de Romeinse tijd met de Limes als belangrijkste
structuur. Op het Eiland van Schalkwijk is de Nieuwe Hollandse Waterlinie vernuftig
geprojecteerd op en ingebed in het agrarisch landschap. Hier ligt het meest gave ensemble
van de linie.
Ons beleid voor het Kromme Rijngebied gebied staat vooral in het teken van het versterken
van de landbouwstructuur. Ook willen wij de (latente) cultuurhistorische potenties
van het gebied beter benutten en het daarmee nog aantrekkelijker maken voor recreatie
en toerisme.
Langbroek en oostrand Noorderpark
Door de vele landgoederen gaan landbouw en natuur in het gebied van Langbroek en aan
de oostkant van het Noorderpark zij aan zij. Het kwelwater uit de Heuvelrug dat hier
aan het oppervlak komt maakt de gebieden extra waardevol voor de natuur. Het gebied
van Langbroek kent bovendien een in Nederland unieke combinatie van buitenplaatsen
en landgoederen met bijbehorende bossen en bosschages, binnen de context van een middeleeuwse
cope-ontginning. Door het afwisselend coulisselandschap zijn beide gebieden in trek
bij de recreant. Er wordt veel gefietst en gewandeld. Al met al zijn dit de twee gebieden
in de provincie waar landbouw, natuur, cultuurhistorie en recreatie het meest hecht
met elkaar zijn verweven.
De belangrijkste opgave in ons beleid voor de twee gebieden is het vinden van een
goede balans tussen de vier functies. Extra aandacht is nodig voor de economische
draagkracht van de landgoederen. Ook daarbij is het zoeken naar de balans, zeker bij
landgoederen die in de Ecologische Hoofdstructuur liggen. Wij koersen vooral op het
beter benutten van de recreatieve potenties van de landgoederen. Voorwaarde voor het
bieden van extra planologische ruimte is dat die potenties worden versterkt, net als
de cultuurhistorische en groene kwaliteiten van het gebied.
Geledingszones
De geledingszones in de stadsgewesten Utrecht en Amersfoort zorgen ervoor dat de kernen
niet aan elkaar groeien. Daarnaast vormen ze de recreatieve en ecologische schakels
tussen de grote steden en de kernen daaromheen met het buitengebied. Veel geledingszones
kennen nu al een prachtige mix van functies en kwaliteiten: landbouwgronden, landgoederen
zoals Amelisweerd en Coelhorst, forten en liniestructuren, en recent gerealiseerde
natuur- en recreatiegebieden. Voorbeelden van dat laatste zijn Nieuw Wulven en Wielrevelt
in het stadsgewest Utrecht, en de Schammer en Bloeidaal bij Amersfoort.
In een aantal geledingszones in het stadsgewest Utrecht moeten nog groene componenten
aan de mix worden toegevoegd. Daarbij gaat het voornamelijk om voorzieningen voor
de recreatie. De plannen daarvoor liggen klaar. Nu er weinig overheidsgeld meer is
voor aankoop, inrichting en beheer willen wij in ons beleid, samen met onze gebiedspartners,
onderzoeken of er andere mogelijkheden zijn om deze plannen te realiseren en om het
beheer te financieren.
Het recreatief functioneren van de geledingszones valt of staat bij goede verbindingen
tussen stad en land voor wandelaars en fietsers. Samen met onze partners zetten wij
ons in om daar waar zich kansen voordoen deze stad-landverbindingen te verbeteren,
bijvoorbeeld bij de planstudies Ring Utrecht en Knooppunt Hoevelaken.
De Vallei
De Vallei is een intrigerende puzzel van agrarische bedrijven, landgoederen en een
fijnmazig netwerk van wegen, binnen de natuurlijke context van een stelsel van beken.
Lang heeft het microreliëf de (gemengde) agrarische bedrijfsvoering bepaald. Vandaag
de dag kent het gebied naast grondgebonden landbouw veel intensieve veehouderij. Bij
Leusden en Overberg en in het Binnenveld toont de Vallei zich anders. Hier heeft de
inrichting van het gebied een ratio die terug voert op het collectief ontginnen en
winnen van veen. De belangrijkste ‘verscholen’ structuren zijn de Grebbelinie en het
systeem van gegraven griften, dat deels de grondslag vormt van het latere Valleikanaal.
In grote delen van de Vallei is het ooit hechte groene netwerk van houtkades en –wallen
en bosschages sterk geërodeerd.
In de Vallei is het de uitdaging om op lokaal niveau nieuwe puzzelstukjes toe te voegen
die de functionaliteit én de kwaliteit van het gebied versterken. Dat is een kwestie
van maatwerk: vrijkomende agrarische gronden komen zoveel mogelijk ten goede aan grondgebonden
bedrijven; vrijkomende agrarische bedrijfspercelen krijgen een passende nieuwe functie
en een kwalitatief hoogwaardige inrichting; gebruik makend van rood-voor-groenarrangementen
worden erven en bossen weer verknoopt op een manier die wezenlijk bijdraagt aan het
weer meer robuust maken van het groene netwerk. Wij willen daarbij lessen trekken
uit de soms minder geslaagde experimenten uit het recente verleden. Wij willen, samen
met de grondeigenaren, op zoek naar constructies die fungeren als iconen voor de toekomst
van de Vallei.
Het gebied van de Nederrijn / Lek
Waterveiligheid staat aan de basis van ons beleid voor het gebied van de Lek/Nederrijn.
Samen met onze partners van Rijk, waterschap en gemeenten werken wij daarom aan het
project Ruimte voor de Rivier. Dat project moet zorgen voor toekomstbestendige dijken
en voldoende bewegingsruimte voor het wassende water.
De uiterwaarden bieden veel ruimte voor de natuur. Grote delen ervan liggen in de
Ecologische Hoofdstructuur. Sommige uiterwaarden hebben een Natura 2000 status. Een
aantal plekken is specifiek ingericht voor de (dag)recreatie. Daardoor zijn de contrasten
tussen beide functies soms groot. Langs de hele rivier zoeken wij naar kansen voor
een meer 'vloeiend' verbond tussen natuur en recreatie, passend bij het landschap
van de rivier. Dat dat alleen kan binnen de condities van waterveiligheid en van de
Ecologische Hoofdstructuur staat buiten kijf. Meerwaarde voor beide functies zoeken
wij vooral in kleinschalige ingrepen.
Wij richten ons beleid op de door ons voorgenomen ontwikkelingen (zie hoofdstuk 2).
Met ons ruimtelijk beleid willen we er aan bijdragen dat onze provincie aantrekkelijk
blijft, ook voor de komende generaties. De aantrekkelijke uitgangspositie van de provincie
biedt veel kansen voor een hoogwaardige ontwikkeling, maar leidt tegelijk tot concurrentie
om de beschikbare ruimte. Door de gunstige uitgangssituatie lijkt het alsof de gewenste
ontwikkeling van de provincie “vanzelf” gaat. Het lijkt alsof we niets hoeven te doen.
Maar dat is schijn. Zonder sturing zal onze kracht namelijk onze zwakte worden. Daarom
is sturing via het ruimtelijk beleid beslist noodzakelijk.
Als regio staan we voor omvangrijke ruimtelijke vraagstukken. De complexiteit van
en de samenhang tussen de vraagstukken is groot. Een integrale aanpak, vaak via transformatie
of transitie, zal noodzakelijk zijn. Onder deze omstandigheden heeft een aanpak door
één partij vaak weinig kans effectief te zijn. We zullen met elkaar, overheden, maatschappelijke
organisaties, inwoners, bedrijven en kennisinstellingen, oplossingen moeten realiseren.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk aangegeven wat de rol
is van de provincie in de ruimtelijke ordening:
De provincie heeft een sterke positie op het domein van de ruimtelijke ontwikkeling
en de fysieke omgeving (‘omgevingsbeleid’). Daar liggen haar kerntaken en is ze wettelijk
bevoegd. De provincies spelen, met inachtneming van de taken van (samenwerkende) gemeenten,
op het (inter)regionale niveau een sectoroverstijgende en verbindende rol. De provincie
fungeert als gebiedsregisseur door het ontwikkelen van integrale ontwikkelingsvisies,
het afwegen of afstemmen van belangen en het bewaken en bevorderen van complementariteit
tussen steden en tussen regio’s binnen de provincie. De provincie heeft tevens een
actieve rol bij de oplossing van bestuurlijke en financiële knelpunten van gemeenten.
De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte
op regionale schaal ligt ook bij de provincies.
Dit vormt voor ons een belangrijke basis voor onze rolinvulling in het fysieke domein.
Bij het concretiseren van de rol staat de ruimtelijke opgave voorop: de vraag wat
er moet gebeuren. De vraag wie hierbij welke rol vervult is daarvan een afgeleide.
Telkens zal bekeken moeten worden welke partijen een bijdrage kunnen leveren aan het
oplossen van een vraagstuk en welke rol daarbij vervuld kan worden. Elkaar aanvullen
is daarbij belangrijk. Alleen dan wordt optimaal gebruik gemaakt van kennis, ervaring
en creativiteit. Het gaat om een samenhangende aanpak, waarin ieder zijn toegevoegde
waarde levert, en om het verzinnen van soms onorthodoxe of innovatieve oplossingen.
Durf en daadkracht zijn nodig.
In onze sturingsfilosofie staat het bereiken van de doelen voorop. De rol die de provincie
daarbij heeft is daaraan ondergeschikt. Vanuit de basisgedachte: ‘decentraal wat kan,
centraal wat moet’, of meer concreet ‘lokaal wat kan, regionaal wat moet’ kiezen wij
er voor om het accent te verleggen van toetsing naar ontwikkeling. Wij beperken ons
daarbij tot de vraagstukken waarbij we het verschil kunnen maken. Daarmee wordt ook
teveel versnippering van beleidsaandacht en te weinig prioritering voorkomen.
In deze structuurvisie gaan we expliciet in op de uitvoering. Wij onderscheiden hierbij
de volgende rollen voor de provincie:
Deze rollen hoeven elkaar niet uit te sluiten, ze kunnen bij een onderwerp ook gelijktijdig
vervuld worden. In de hoofdstukken 4 t/m 6 is per beleidsthema in een realisatiematrix
aangegeven welke rollen wij willen inzetten en ook hoe wij de rol gaan invullen. Het
doelmatig en tijdig halen van het gewenste ruimtelijke resultaat, bepaalt voor ons
de voorkeur voor een rol. Maar de rol moet ook passen binnen de samenwerkingsvorm
met partners, waarbij iedere partner de verantwoordelijkheid neemt die het best bij
de situatie past, en waarbij het totaal van de rollen dekkend is voor het beoogde
resultaat.
De regulerende rol vraagt nadere toelichting. Wij nemen regels in de Provinciale Ruimtelijke
Verordening (PRV), primair op om duidelijk te maken wat wij op bestemmingsplanniveau
nodig achten om het provinciaal belang te borgen. De PRV is voor ons niet een instrument
waarmee wij de vroegere toetsende werkwijze gaan herintroduceren. De invulling van
de regulerende rol gaat altijd gepaard met een stimulerende rol: in de vorm van overleg
aan de voorkant; overleg op basis van vertrouwen en zoveel mogelijk op beleidsmatig
niveau over de gewenste ontwikkeling of consolidatie van een gebied. Juist daar liggen
de mogelijkheden voor ontwikkelingsplanologie, oftewel daadwerkelijk bijdragen aan
meer ruimtelijke kwaliteit en concretiseren van ‘lokaal wat kan, provinciaal wat moet’.
De doelen staan daarbij voorop; de regels worden ingezet ter ondersteuning daarvan.
Ten aanzien van de PRV zijn wij ons bewust van het spanningsveld tussen het bieden
van duidelijkheid enerzijds en gemeentelijke afwegingsruimte anderzijds. In de PRV
bieden wij in zoveel mogelijk gevallen afwegingsruimte voor de gemeenten. Wij verwachten
daarbij dat de gemeenten de keuzes helder onderbouwen.
In het kader van de zoektocht naar de rolverdeling tussen overheden gaan we experimenteren
met een specifieke, ‘vrijere’, regulering voor de gebiedsontwikkeling Eiland van Schalkwijk.
Omdat rolverdeling tussen de overheden nog een zoektocht is, zullen wij verder bij
onze periodieke herijking van de PRS en PRV ook de doelmatigheid van de PRV evalueren.
In de PRS geven wij verder ten aanzien van diverse aspecten aan dat wij ‘aandacht
vragen’, ‘vragen rekening te houden met’ en vergelijkbare formuleringen. Wij vertrouwen
er op dat de gemeenten hieraan invulling geven en dat ze in het overleg de betreffende
aspecten aan de orde laten komen. Als een gemeente onverhoopt toch geen aandacht aan
een dergelijk aspect besteedt en dit het provinciaal belang schaadt, dan zullen wij
dit aan de orde stellen in bestuurlijk overleg. De mogelijkheid om in een uiterste
situatie een aanwijzing te geven, blijft beperkt tot de aspecten waarvan in de PRV
is opgenomen dat daaraan in het ruimtelijk plan aandacht besteed moet worden.
Deze sturingsfilosofie vraagt een andere vorm van overleg met de gemeenten, één die
proactief is en gericht op samenwerking. Niet de procedure van individuele bestemmingsplanprocedures
moeten de agenda van het overleg met de gemeente bepalen, maar de generieke ruimtelijke
opgaven binnen de gemeente. Wij willen daarom per gemeente die ruimtelijke opgaven
vanuit provinciaal perspectief in kaart brengen en deze met de gemeenten bespreken.
Wij verwachten dat ook de gemeenten die ruimtelijke opgaven hebben geïnventariseerd,
bezien vanuit hun belangen. Dit gesprek moet leiden tot een gemeenschappelijke ruimtelijke
agenda met elke gemeente. Die agenda vormt dan de leidraad voor het regelmatige, reguliere
overleg met de gemeente. In hoofdstuk 7 gaan wij nader op deze overlegvorm in.
Het reguleringsinstrumentarium dat de Wet ruimtelijke ordening biedt, kunnen wij alleen inzetten voor het provinciaal belang. Het gaat hierbij om de volgende instrumenten:
de provinciale ruimtelijke verordening;
de proactieve en de reactieve aanwijzing;
Willen wij deze instrumenten kunnen inzetten voor het realiseren van onze beleidsdoelen,
dan moeten we deze beleidsaspecten aanmerken als provinciaal belang. Het aanmerken
als provinciaal belang betekent niet dat wij voor elke ruimtelijke ontwikkeling die
daarop betrekking heeft zonder meer het wettelijke instrumentarium gaan inzetten.
Wij zien de wettelijke bevoegdheid tot het geven van aanwijzingen vooral als een vangnet,
als uiterste middel, om waar dit echt onvermijdelijk is, ontwikkelingen die de provinciale
belangen zouden schaden te kunnen sturen. Om als vangnet te kunnen functioneren, en
om in een uiterste situatie een aanwijzing te kunnen geven is het echter wel noodzakelijk
ruimtelijke belangen als provinciaal aan te merken (en te reguleren in de PRV). De
doelen staan daarbij voorop; de regels worden ingezet ter ondersteuning daarvan.
Provinciaal belang moet ook niet verward worden met prioriteit. Het vastleggen van
wat wordt begrepen onder provinciaal belang vloeit voort uit de eisen die de Wro stelt;
de prioriteiten die we daarbinnen stellen worden ingegeven door de urgentie van opgaven
en de mate waarin wordt bijgedragen aan de kwaliteit van de Utrechtse leefomgeving.
In paragraaf 2.2 hebben we toegelicht dat onze prioritaire keuzes zijn:
Wij merken het volgende aan als provinciaal belang.
Waarom wij het provinciaal belang vinden lichten wij hier kort toe.
Integrale en gemeentegrensoverschrijdende gebiedsontwikkelingsprojecten die bijdragen
aan bovengenoemde belangen kunnen wij ook als provinciaal belang aanmerken. Als voorbeeld
noemen wij het programma Hart van de Heuvelrug en de herinrichting van Vliegbasis
Soesterberg.
Met onderwerpen die niet als provinciaal belang zijn aangemerkt zullen wij ons via
het ruimtelijk spoor niet (meer) bezighouden. Niet in regels en niet in investeringen
vanuit ruimtelijke budgetten. Ook niet als partijen daarom verzoeken. De mogelijkheid
tot sectorale inzet door de provincie blijft nog wel aanwezig.
Wij willen invulling geven aan de filosofie: lokaal wat kan, regionaal wat moet. Ook
willen wij de flexibiliteit van ons beleid vergroten, de administratieve lasten verminderen,
de transparantie vergroten en de proceduretijd verkorten. Dit geven wij vorm door
in veel mindere mate een toetsende rol te gaan vervullen. Ons accent verleggen wij
naar de ontwikkeling.
De omslag van toetsings- naar ontwikkelingsplanologie kan niet kortweg vertaald worden
in minder regels. Ook ontwikkelingsplanologie vraagt regulering. Maar wel andersoortige
regels: minder kwantitatieve normering en juist meer kwalitatieve randvoorwaarden
waaronder ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Dit krijgt concreet vorm in de Provinciale
Ruimtelijke Verordening (PRV).
Wij kiezen er daarbij ook voor om in de PRV niet meer het ontheffingsinstrumentarium
op te nemen. Hiervoor in de plaats bieden wij in de PRV ruimte voor ontwikkelingen
(lokaal), mits de daarvoor opgenomen randvoorwaarden in acht worden genomen (regionaal).
Als aan de randvoorwaarden wordt voldaan zijn de ontwikkelingen mogelijk zonder formele
betrokkenheid van de provincie.
Bij ontwikkelingsplanologie gaat het ook om de invulling van de rollen van de overheid.
Bij de rol van de provincie gaat het vooral om het niet meer toetsen achteraf maar
om betrokkenheid in het voortraject.
Ook zijn wij kritisch ten aanzien van wat wij reguleren via de PRV. Waar mogelijk
volstaan wij met het via structuurvisie aandacht vragen bij gemeenten voor bepaalde
belangen. Wij betrekken deze onderwerpen bij ons overleg met de gemeenten over de
lokale ruimtelijke ontwikkelingen en plannen. Waar deze onderwerpen zijn aangemerkt
als provinciaal belang hebben wij in het uiterste geval de mogelijkheid om het wettelijk
instrumentarium toe te passen om onaanvaardbare ontwikkelingen te voorkomen.
Ruimtelijke kwaliteit heeft een centrale plek in ons ruimtelijk beleid. Zoals aangegeven
verschilt onze rol en bemoeienis met de ruimtelijke kwaliteit per gebied. De (ruimtelijke)
kwaliteit van het stedelijk gebied vinden we belangrijk, maar is een primaire verantwoordelijkheid
van de gemeente (zie verder 5.1.). De kwaliteit van de kernrandzone kan naar onze
mening op veel plaatsen verbeteren. Wij willen gemeenten stimuleren om met een goede
integrale visie voor de kernrandzones te komen, zij beschikken immers over de meeste
kennis op lokaal niveau. Ook zijn de gemeenten primair verantwoordelijk voor de integrale
afweging van belangen. De integrale visie kan worden benut bij het beoordelen van
op kwaliteitsverbetering gerichte ontwikkelingen (zie verder 5.5). In het landelijk
gebied is kwaliteitsverbetering ook een belangrijke opgave, waaronder de gewenste
natuurontwikkeling in de groene contour.
In ons beleid voor zowel de kernrandzone als het landelijk gebied stimuleren wij de
gewenste kwaliteits-verbetering vooral door inzet van het ontwikkelingsplanologisch
instrumentarium: om de gewenste ontwikkeling te realiseren zijn rood-voor-groenarrangementen
mogelijk. We kiezen er voor om het evenwicht tussen de kwaliteitstoename en de rode
ontwikkelingen zo min mogelijk in kwantitatieve zin te reguleren. Hiermee bevorderen
we maatwerk en creativiteit. Dit maakt het wel noodzakelijk om toe te lichten waar
het om gaat bij kwaliteit, wat onder ruimtelijke kwaliteit wordt verstaan. Daarvoor
geven wij hierna handreikingen.
Ruimtelijke kwaliteit is een dynamisch begrip, dat van betekenis is bij het zo goed
mogelijk afstemmen van een bestaande situatie en een nieuwe ontwikkeling. Ruimtelijke
kwaliteit heeft daarmee betrekking op zowel het behoud van het bestaande (het goede
behouden) als het creëren van nieuwe kwaliteit (kwaliteitsverbetering).
Wat onder ruimtelijke kwaliteit kan worden verstaan verschilt per situatie. Daarom
is het niet mogelijk om het begrip ruimtelijke kwaliteit geheel vast te leggen in
definities. Wel kunnen we aangeven waar het voor de provincie om gaat bij ruimtelijke
kwaliteit. Toepassen van de lagenbenadering vormt een goede basis voor ruimtelijk
kwalitatief ontwikkelen. Wij vinden bij ruimtelijke kwaliteit de volgende thema’s
belangrijk:
Volgens de gebruikelijke omschrijving heeft ruimtelijke kwaliteit te maken met de begrippen toekomstwaarde, belevingswaarde en gebruikswaarde. In onderstaande matrix zijn aspecten die daarbij een rol kunnen spelen aangegeven voor achtereenvolgens het stedelijk gebied, de kernrandzones en het landelijk gebied. Het is een niet-limitatieve opsomming, bedoeld als inspiratiebron en niet als uitputtende of voorschrijvende lijst. De voorbeelden reiken ook verder dan wat via het ruimtelijk instrumentarium geregeld kan worden.
Dit hoofdstuk bevat het beleid voor de provinciale belangen uit de pijler duurzame leefomgeving.
Het bodem- en watersysteem vormt een belangrijke basis voor het duurzaam functioneren
van het landelijk en stedelijk gebied. Dit systeem is kwetsbaar voor overstromingen,
wateroverlast en watertekort. We stimuleren met ons beleid dat bij ontwikkelingen
rekening gehouden wordt met kwaliteiten en kwetsbaarheden. De kwetsbaarheden kunnen
versterkt worden door klimaatverandering. Hier lopen onderzoeken naar, zoals de diverse
nationale Deltaprogramma’s en onderzoeken naar de kwetsbaarheid van de huidige waterwinlocaties
(zowel grondwaterwinning, als oppervlaktewaterwinning) en de toekomstige behoefte
aan waterwinlocaties. Wij volgen ze, dragen eraan bij en passen er, indien nodig,
ons ruimtelijk beleid en de inzet van instrumenten op aan. De waterbeheerders zijn
bij de realisatie van het bodem- en waterbeleid een belangrijke partner.
Voor het waterbeleid beschikken wij, naast deze PRS, ook over het Provinciaal Waterplan
2010-2015. Dit plan is te benaderen via www.provincie-utrecht.nl/onderwerpen/alle-onderwerpen/waterplan/waterplan.
Beleid
Wij vragen aandacht voor optimaal en duurzaam gebruik van de ondergrond. Functies
worden zoveel mogelijk gepland op een geschikte bodem. Als na integrale afweging een
functie wordt ontwikkeld die risico’s oplevert, dan vragen wij de benodigde voorzorgsmaatregelen
te nemen om problemen te voorkomen. Wij stellen een thematische structuurvisie voor
de ondergrond op. Deze heeft tot doel de ondergrond te beschermen en duurzame ontwikkelingen
boven en onder de grond te faciliteren. De reikwijdte van deze structuurvisie en de
rolinvulling van de betrokkenen worden gezamenlijk bepaald.
Toelichting
Elk type bodem heeft zijn eigen kwaliteiten. Deze hebben een natuurlijke oorsprong
of ze zijn in de loop van de tijd door menselijke activiteiten ontstaan. Wij hanteren
de lagenbenadering waarin ruimtelijke ontwikkelingen ontworpen worden vanaf de basis,
het bodem- en watersysteem. Gebruiksfuncties en het bodem- en watersysteem hebben
invloed op elkaar. Ook kunnen ondergrondse gebruiksfuncties elkaar beïnvloeden. Vooral
in het stedelijk gebied komt dit vaak voor. De nadruk op binnenstedelijk bouwen kan
dit versterken. We vinden het belangrijk dat de potentie van de ondergrond optimaal
en duurzaam wordt gebruikt. Dit is te realiseren door hierop te anticiperen bij ruimtelijke
ontwikkelingen. Daarom stellen we vóór 2015 een thematische 'Structuurvisie voor de
ondergrond' op.
Realisatie
Provinciaal belang
Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige
provincie
Provinciale rol
Stimuleren, participeren
Stimuleren
Participeren
Vóór 2015 een thematische 'Structuurvisie voor de ondergrond' opstellen. Reikwijdte en rolinvulling wordt samen met andere partijen bepaald.
Beleid
De veenbodems in onze provincie vragen extra beleidsaandacht, omdat ze gevoelig zijn
voor bodemdaling. Onze lange termijn doelstelling voor de bodemdalingsgevoelige gronden
is: met ons ruimtelijk beleid de gevolgen van daling van het maaiveld beperken, zodat
er een robuust en klimaatbestendig bodem- en watersysteem bestaat tegen aanvaardbare
maatschappe¬lijke kosten. Daarbij houden we rekening met de (landschappelijke) kernkwaliteiten
van het gebied en met een economisch vitaal platteland.
In de landbouwgebieden met veengronden die kwetsbaar zijn voor oxidatie bij bodembewerking,
sluiten wij bodembewerkingen die tot gevolg hebben dat veen aan de oppervlakte wordt
gebracht uit. Het scheuren voor graslandverbetering is wel toegestaan.
Wij zien bij voorkeur geen nieuwe bouwlocaties in veengebieden. Mocht bouwen toch
nodig zijn, dan is het in deze gebieden extra belangrijk rekening te houden met de
eisen die de eigenschappen van het bodem- en watersysteem ter plaatse stellen. Wij
vragen gemeenten hierover vroegtijdig met ons in overleg te treden.
Toelichting
De provincie Utrecht heeft een aanzienlijk areaal veenbodem. Afhankelijk van het aandeel
veen of klei in de bodem daalt het maaiveld met een bepaalde snelheid. Ook wateronttrekking,
grondwaterpeil, verbranding van veen en druk van buitenaf beïnvloeden de snelheid
van bodemdaling. Sommige delen van het landschap dalen daarentegen bijna niet. Ook
deze ongelijke maaivelddaling kan problemen veroorzaken voor het bodem- en watersysteem.
Knelpunten zijn versnippering van het watersysteem, slechte waterkwaliteit (droge
perioden), wateroverlast (natte perioden) en verzilting door zoute kwel uit de ondergrond
(diepe droogmakerijen). Doordat deze knelpunten in de loop der tijd versterken, wordt
de waterhuishouding in de veengebieden slechter beheersbaar en kostbaarder. Ook kunnen
er meer verzakkingen van gebouwen en wegen optreden en kunnen de gevolgen bij overstromingen
groter worden.
Wij werken aan het beperken van bodemdaling en een robuuster watersysteem via een
gebiedsgerichte aanpak in grotere eenheden (polders, meerdere peilvakken) en met een
mix aan maatregelen. Hiermee willen we ook een duurzamer en meer vitale landbouw en
een robuustere natuur bereiken. Omdat niet alle gebieden tegelijk aangepakt kunnen
worden, is in de Voorloper Groene Hart 2009-2020 (februari 2009) de aanpak geprioriteerd
op basis van de complexiteit van de opgaven. In de prioritaire veengebieden, Groot
Wilnis Vinkeveen, Zegveld Noord en Maarssenveen/Westbroek, lopen gebiedsprocessen,
zijn ze in voorbereiding of moeten ze nog starten. De gebiedsprocessen lopen in principe
tot 2015. De oplossingen die worden bedacht en de ervaringen die worden opgedaan worden
later naar een groter gebied vertaald worden. Het is gewenst dat bestemmingsplannen
de gebiedsontwikkelingen ondersteunen. Voor de langere termijn werken we met gebiedspartners
en andere overheden aan een duurzame benadering van het omgaan met veengebieden.
Bij bouwen (woningen, bedrijven en infrastructuur) in veengebieden dient rekening
te worden gehouden met extra oxidatie en inklinking van het veen. Dat betekent dat
per locatie moet worden gekeken op welke manier kan worden gebouwd, afhankelijk van
de eigenschappen van het bodem- en watersysteem. Wij zijn terughoudend met het aanwijzen
van nieuwe locaties voor woningbouw of bedrijven in veengebieden.
Realisatie
Provinciaal belang
Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige
provincie
Provinciale rol
Reguleren, stimuleren, participeren
Reguleren (PRV)
Gemeenten nemen voor veengebieden die kwetsbaar zijn voor oxidatie in hun bestemmingsplannen
een verbod voor het uitvoeren van bodembewerkingen op. Het scheuren voor graslandverbetering
is wel toegestaan (artikel Bodemdaling veengebied).
Stimuleren
Wij zien bij voorkeur geen nieuwe bouwlocaties in veengebieden. Indien er toch sprake
is van bouwen in veengebied, vragen wij gemeenten rekening te houden met de draagkracht
van de bodem in de wijze van bouwen.
Inzicht krijgen in de houdbaarheid van onze veengebieden in de ontwikkeling van maaivelddaling
in relatie tot maatschappelijke kosten en baten.
Participeren
Aanpak prioritaire veengebieden via het ‘Programma Westelijke Veenweiden’, opgenomen
in de ‘Agenda Vitaal Platteland’.
Beleid
Schoon grond- en oppervlaktewater is van belang voor een duurzame waterwinning. Wij
beschermen daarom de gebieden rond waterwinningen voor drinkwater tegen verslechtering
van de waterkwaliteit. Bestemmingen in deze gebieden mogen het waterwinbelang niet
schaden. Wij vragen gemeenten om te voorkomen dat binnen deze beschermingszones ruimtelijke
plannen een verslechtering van de waterkwaliteit veroorzaken.
Toelichting
Grondwater is voor inwoners van de provincie Utrecht de belangrijkste bron van drinkwater.
In de provincie Utrecht zijn circa 30 grondwaterwinningen en twee oppervlaktewaterwinningen
voor drinkwater aanwezig. Het oppervlaktewater wordt gewonnen voor levering aan andere
provincies, met name Noord-Holland. Voor grondwaterwinningen zijn, om een duurzame
waterwinning te waarborgen, afhankelijk van doel en risico, beschermingszones in de
Provinciale Milieuverordening (PMV) vastgesteld: de waterwingebieden, de grondwaterbeschermingsgebieden,
de boringsvrije zones en de 100 jaaraandachtsgebieden. De waterwingebieden, de grondwaterbeschermingsgebieden,
de 100 jaaraandachtsgebieden en de beschermingszones drinkwaterwinning voor beide
oppervlaktewaterwinningen worden ruimtelijk beschermd. Functiewijzigingen mogen in
deze zones niet leiden tot een verslechtering van de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater
voor de waterwinning. Indien nodig moeten maatregelen genomen worden om dit te voorkomen.
Realisatie
Provinciaal belang
Behoud van de strategische watervoorraden
Provinciale rol
Reguleren, stimuleren
Reguleren (PRV)
Gemeenten nemen in hun bestemmingsplan regels op ter bescherming van het waterwinbelang
bij functiewijziging (artikel Beschermingszone drinkwaterwinning).
Stimuleren
Beleid
Met het oog op de waterwinningen voor drinkwater en de kwelstromen naar omliggende
natuurgebieden beschermen wij de grondwaterkwaliteit in het infiltratiegebied Utrechtse
Heuvelrug. Wij vragen gemeenten om te voorkomen dat binnen dit gebied ruimtelijke
plannen een verslechtering van de grondwaterkwaliteit veroorzaken.
Toelichting
De Utrechtse Heuvelrug is voor de provincie Utrecht een belangrijk gebied voor de
aanvulling van grondwater. Deze grondwatervoorraad is van belang voor drinkwaterbereiding
en voor de grondwaterafhankelijke natuur aan de flanken van de Utrechtse Heuvelrug.
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen daarom geen bedreiging vormen voor de grondwaterkwaliteit.
Als op basis van een integrale afweging toch voor een functie wordt gekozen die risico’s
met zich meebrengt voor de grondwaterkwaliteit, zijn maatregelen nodig om emissie
naar het grondwater te voorkomen.
Realisatie
Provinciaal belang
Behoud van de strategische watervoorraden
Provinciale rol
Reguleren, stimuleren
Reguleren (PRV)
Gemeenten nemen in hun bestemmingsplan regels op ter bescherming van het infiltratiegebied
Utrechtse Heuvelrug (artikel Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug).
Stimuleren
Beleid
Bij hevige regenval kan het afwateringssysteem onvoldoende zijn. In het grootste deel
van de provincie is het voldoende om bij ruimtelijke ontwikkelingen hiermee rekening
te houden. In delen van de Gelderse Vallei hebben wij hiervoor waterbergingsgebieden
aangewezen. Ruimtelijke ontwikkelingen die plaatsvinden op basis van bestaande uitbreidingsrechten
van ter plaatse al aanwezige functies zijn hier toegestaan. Nieuwe bestemmingen die
ontwikkelingen toestaan die in strijd zijn met de waterbergingsfunctie staan wij niet
toe.
Toelichting
Door de klimaatverandering zullen extreme situaties met intensieve neerslag vaker
voor gaan komen. Als in deze perioden het peil van het oppervlaktewater zoveel stijgt
dat er water op het land komt te staan, ontstaat er wateroverlast. Hoe vervelend of
schadelijk dit is hangt af van het ruimtegebruik. Voor delen van het stedelijk gebied
in de Gelderse Vallei is grootschalige waterberging de meest effectieve methode om
wateroverlast te voorkomen. Deze functie kan, binnen grenzen, gecombineerd worden
met andere gebruiksfuncties, zoals grondgebonden landbouw, extensieve recreatie en
natuur. Zo heeft de bestemming waterberging voor het Binnenveld in de praktijk geen
negatief effect op de instandhoudingsdoelen van het Natura-2000 gebied de Hel en Blauwe
Hel.
Realisatie
Provinciaal belang
Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige
provincie
Provinciale rol
Reguleren
Reguleren (PRV)
Gemeenten nemen in hun bestemmingsplan regels op ter bescherming van de waterbergingsfunctie
in een waterbergingsgebied (artikel Waterbergingsgebied).
Beleid
Regionale keringen beschermen onze provincie tegen overstromingen vanuit boezemwater
en andere regionale wateren. Ook dienen ze soms als tweede beschermingslijn bij overstromingen
vanuit buitenwater. Wij voorzien voor de regionale keringen in een vrijwaringszone
aan beide zijden van de waterkering, zodat reconstructies of versterkingen van de
kering mogelijk zijn.
Toelichting
Onze provincie wordt tegen overstromingen vanuit het buitenwater, Nederrijn, Lek,
Eemmeer, Eem en de zee, beschermd door de primaire waterkeringen, een Rijksbelang.
Bescherming tegen overstromingen vanuit regionale wateren wordt geregeld via regionale
keringen. De waterbeheerders nemen deze op in hun Keur en Leggers. Zowel de primaire
keringen, als de regionale keringen kennen ruimtereserveringen of een ‘profiel van
vrije ruimte’ voor eventuele dijkversterkingen. Een deel van de regionale keringen
is in Rijksbeheer. Het Rijk wijst deze aan en normeert ze in de Legger.
Realisatie
Provinciaal belang
Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige
provincie
Provinciale rol
Reguleren
Reguleren (PRV)
Gemeenten nemen in hun bestemmingsplan regels op ter bescherming van de vrijwaringszone
versterking regionale waterkering (artikel Vrijwaringszone versterking regionale waterkering).
Overheden en initiatiefnemers dienen rekening te houden met alle vrijwaringszones voor waterkeringen. Om dit inzichtelijk te maken zijn de vrijwaringszones van primaire waterkeringen en de vrijwaringszones van regionale keringen in Rijksbeheer toelichtend op de kaart opgenomen.
Beleid
Wij willen overstromingen voorkomen. Maar als het toch misgaat, willen we wel goed
voorbereid zijn. Daarom verplichten wij bij nieuwe bouwlocaties en nieuw grondgebruik
in het ruimtelijk plan aan te geven hoe rekening gehouden wordt met randvoorwaarden
vanuit waterveiligheid (overstromingsrisico’s).
Toelichting
Grote delen van de provincie liggen in overstroombare gebieden van Nederrijn, Lek
en het Eemmeer. Het is belangrijk dat kwetsbare en vitale objecten en grootschalige
woonwijken en bedrijventerreinen bestand zijn tegen overstromingen. Voor buitendijkse
gebieden geldt dit ook voor kleinschalige woonwijken en bedrijventerreinen. Door een
goed doordachte locatiekeuze en inrichting kunnen de gevolgen van een overstroming
aanzienlijk beperkt worden. De door ons opgestelde 'Handreiking Overstromingsrobuust
Inrichten' helpt om via het ruimtelijk spoor wonen en werken in gebieden met overstromingsrisico’s
veiliger te maken.
Realisatie
Provinciaal belang
Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige
provincie
Provinciale rol
Reguleren
Reguleren (PRV)
Bij verstedelijking en uitbreiding hiervan nemen we de voorwaarde op dat ruimtelijke
plannen een beschrijving moeten bevatten over de wijze waarop het plan rekening houdt
met overstromingsgevaar.
Binnen de provincie Utrecht zijn 25 ‘waterparels’, ook wel ‘ecologisch waardevolle wateren’ geïdentificeerd. Deze gebieden met hoge potenties op het gebied van waternatuur en –kwaliteit liggen deels binnen en deels buiten de begrenzing van de EHS en Natura 2000. De provincie Utrecht zet zich in om de kwaliteiten van deze waterparels te beschermen en hun potentiële waarden te verwezenlijken. Hierbij ligt een belangrijke rol bij de waterbeheerders in de uitvoering van hun waterbeheerplannen.
Voor een duurzame leefomgeving is het belangrijk dat we rekening houden met de veranderingen die op ons afkomen. Een belangrijk onderdeel hiervan is de verandering van het klimaat en de steeds beperkter wordende beschikbaarheid van fossiele brandstoffen. We willen in ons beleid hiermee rekening houden en er op inspelen door enerzijds ruimtelijke maatregelen te nemen die ervoor zorgen dat we beter om kunnen gaan met de klimaatverandering en anderzijds energiebesparing en het gebruik van duurzame energiebronnen te stimuleren. Hierbij vinden we het ook belangrijk dat de leefomgeving gezond, veilig en aantrekkelijk blijft. We stimuleren het meenemen van deze aspecten bij ruimtelijke ontwikkeling.
Beleid
Wij streven naar een klimaatbestendige leefomgeving met een veilig en goed leefklimaat
voor plant, dier en mens. Hiervoor nemen we verschillende maatregelen, zoals ruimte
reserveren voor waterberging, versterking van de dijken en het verder ontwikkelen
van een robuuste natuur. Een belangrijk aspect van een klimaatbestendige leefomgeving
is een betrouwbare en betaalbare duurzame energievoorziening. We zetten in op het
ruimtelijk mogelijk maken van opwekking en distributie van duurzame energie.
Toelichting
Voor een klimaatbestendig Utrecht spelen we in op de te verwachten effecten van klimaatverandering
volgens de warme klimaatscenario’s van het KNMI. Hiermee bereiden wij ons voor op
de te verwachten klimaateffecten. De gematigde scenario’s laten vertraagd hetzelfde
beeld zien. Op dit moment werken we met de klimaatscenario’s van het KNMI uit 2006.
Kenmerken hiervan:
Bij het uitkomen van nieuwe scenario’s zullen wij kijken of dit gevolgen heeft voor
ons ruimtelijk beleid.
De bandbreedte in mogelijke gevolgen in de warme scenario’s vertalen we in no-regret
maatregelen. Deze zijn erop gericht te voorkomen dat op langere termijn extra kosten
moeten worden gemaakt voor het bereiken van een vergelijkbaar effect. Deze beleidsmaatregelen
komen op diverse plekken terug:
Via het nationale Deltaprogramma wordt ook gewerkt aan waterveiligheid en voldoende
zoetwater op lange termijn (horizon is 2100). Hiertoe vinden diverse onderzoeken plaats,
zowel algemeen als gebiedsgericht, resulterend in “Deltabeslissingen”. Als dit erom
vraagt verwerken wij de gevolgen hiervan in ons beleid.
Realisatie
Provinciaal belang
Anticiperen op de lange termijn gevolgen van klimaatverandering
Provinciale rollen
Stimuleren
Stimuleren
Informatie over lange termijngevolgen klimaatverandering is beschikbaar via de interprovinciale
Klimaateffectatlas: http://klimaateffectatlas.wur.nl/
Beleid
Wij hebben de ambitie om in 2040 het grondgebied van de provincie Utrecht klimaatneutraal
georganiseerd te hebben. Het gaat hierbij niet alleen om CO2-reductie, maar ook om
het onafhankelijk zijn van beperkt beschikbare fossiele brandstoffen. De ruimtelijke
opgave hierbij is het ruimte bieden voor het duurzaam opwekken van energie en de mogelijkheden
bieden om energie- of warmtevragende en energie- of warmteleverende functies bij elkaar
te brengen.
Wij streven bij gebiedsontwikkelingen naar zelfvoorzienendheid voor energie. Wij nemen
bij verstedelijking en renovatie, herstructurering, transformatie en uitbreiding hiervan
de voorwaarde op dat gemeenten en initiatiefnemers in ruimtelijke plannen dienen te
beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en de inzet
van duurzame energie, waarbij onder meer wordt gedacht aan toepassing van restwarmte,
Warmte Koude Opslag en aardwarmte, zonne-energie en biomassa.
We stimuleren het gebruik van alle duurzame energiebronnen: windenergie, biomassa,
(diepe) geothermie, warmte-koudeopslag, zonne-energie, waterkracht en benutten van
restwarmte. Voor windenergie en biomassa hebben we ruimtelijke kaders opgesteld. Hierbij
is ons uitgangspunt dat, vanwege de ruimtelijke impact van windturbines, wij de voorkeur
geven aan andere vormen van duurzame energie.
Toelichting
Een klimaatneutraal georganiseerd grondgebied in 2040 heeft naast CO2-reductie en
onafhankelijkheid van fossiele brandstoffen als bijkomend voordeel verbetering van
de luchtkwaliteit en de kansen die dat biedt voor de leefbaarheid en het behoud van
de fysieke leefomgeving. Bovendien bieden energiebesparing en opwekking van duurzame
energie kansen voor de Utrechtse duurzaamheidseconomie.
De opgaven voor klimaatneutraliteit zijn:
In de PRS beperken wij ons tot een ambitie die wij ruimtelijk kunnen faciliteren.
De daadwerkelijke realisatie is afhankelijk van initiatieven vanuit de markt. Door
initiatieven ruimtelijk te faciliteren en vanuit onze economische visie op innovatiegebied
te stimuleren, dragen wij bij aan de opgave voor klimaatneutraliteit op een wijze
die past bij de kerntaken van de provincie.
We hebben via de planMER bij deze PRS onderzocht wat voor het halen van de ambitie
voor 2040 in de periode tot 2020 mogelijk is. Als alle realistische mogelijkheden
voor biomassa, zonne-energie, geothermie e.d. worden benut en we realiseren het voor
de landelijk ambitie ingebrachte bod van 50 MW aan windenergie, dan voorziet dit in
2020 in het duurzaam opwekken van 10% van de energiebehoefte van onze provincie. Daarmee
halen we niet de ambitie van 20% duurzame energieopwekking die we in de Kadernota
Ruimte beogen. Het verduurzamen van onze energievoorziening verloopt dus naar verwachting
langzaam gedurende de structuurvisieperiode. Dit betekent niet dat onze ambitie voor
2040 niet haalbaar is. In de periode tot 2040 kunnen zich immers innovatieve ontwikkelingen
voordoen. In de Structuurvisieperiode ondersteunen we de ontwikkeling van dergelijke
innovaties, inclusief het bieden van eventueel benodigde experimenteerruimte, bijvoorbeeld
in de vorm van proeftuinen. We zullen de mogelijkheden hiervoor verkennen en bekijken
welke initiatieven en locaties in aanmerking kunnen komen.
Realisatie
Provinciaal belang
Ruimte bieden voor duurzame energiebronnen
Provinciale rol
Reguleren
Reguleren (PRV)
Bij verstedelijking en uitbreiding hiervan nemen we de voorwaarde op dat ruimtelijke
plannen een onderbouwing moeten bevatten over de wijze waarop het plan rekening houdt
met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.
Stimuleren
RAP-project ‘duurzame energie goed ingepast’ om handvatten te bieden voor het inpassen
van duurzame energie en voor het combineren van de verschillende vormen van duurzame
energie met andere (ruimtelijke) functies.
Beleid
We zetten in op het bereiken van 50 tot 60 MW aan windenergie in 2020 door op een
beperkt aantal locaties ruimte te bieden voor grootschalige windturbines met een ashoogte
van 60 meter en hoger. Op deze locaties mogen geen belemmeringen ontstaan voor het
realiseren van deze windturbines. Als locaties met ruimte voor een nadere uitwerking
hiervan zijn in beeld:
locatie gelegen langs het Amsterdam-Rijnkanaal ten zuiden van Houten nabij de Goyerbrug;
locatie langs de A12 in het plangebied van Rijnenburg;
Voor alle locaties geldt, dat wij de voorkeur hebben voor realisatie met draagvlak
bij het gemeentebestuur. Concretisering gebeurt via initiatieven vanuit de markt.
Wij staan open voor initiatieven die leiden tot intensivering van de benutting van
genoemde locaties, waardoor hier meer dan 50 MW gerealiseerd kan worden, waarbij wij
streven naar realisering van in totaal 60 MW. Op korte termijn starten wij met een
partiële herzieningsprocedure van de PRS en PRV ten behoeve van een zoeklocatie windenergie
in de zuidoostoksel van knooppunt Everdingen, in de Autenasepolder langs de A2. Dit
object is ter informatie al toelichtend op de kaart opgenomen, zie hiervoor paragraaf
4.2.2.2.
De ambitie voor windenergie is gericht op doelbereik in 2020. Onze structuurvisie
maken wij voor de periode tot 2028. Mocht er in de werkingsperiode van onze structuurvisie
behoefte zijn aan aanvullende locaties voor windenergie, dan zullen wij die beoordelen
aan de hand van hun impact op milieu (geluid, slagschaduw, veiligheid), kernkwaliteiten
van de Utrechtse Landschappen en mogelijke beperkingen vanuit andere beleidsterreinen,
zoals Rijksbeleid voor vrijwaringszones voor radar en langs hoofdinfrastructuur en
Natura 2000. Onze voorkeur gaat uit naar een in de omgeving passende combinatie van
meerdere windturbines boven solitaire .plaatsingen. Als aanvullende locaties nodig zijn en ze voldoen aan de criteria, dan
zullen wij de mogelijkheid voor ontwikkeling van windenergie op die locatie opnemen
in onze PRV. De genoemde criteria hanteren wij indien nodig ook bij de uitwerking
van de huidige locaties.
Toelichting
Ons beleid voor windturbines is gericht op het via aangewezen locaties ruimte bieden
voor lijnen of clusters waar deze passend zijn in hun omgeving. Een solitaire of,
naar schaal van de omgeving, te korte lijn werkt verstorender in het landschap dan
een duidelijke markering. Naast landschappen met windturbines hechten wij ook aan
landschappen zonder windturbines. Het realiseren van dergelijke vrijwaringsgebieden
van zowel grote als kleine windturbines, als contramal, past in het landelijk beleid.
De kernkwaliteiten van de landschappen bieden hiertoe een basis. Bij de nadere uitwerking
van de locaties zullen diverse onderzoeken uitgevoerd moeten worden. De conclusie
kan zijn dat een nader MER onderzoek nodig is voor de locatie. De volgende aspecten
zijn van belang om te onderzoeken: landschappen (lokale effect en de impact op de
wijdere omgeving), cultuurhistorie, archeologie en aardkundige waarden, natuur (instandhoudingsdoelen
nabijgelegen natuur, aandacht trekroutes vogels en vleermuizen), geluid en stilte,
duisternis en lichthinder (inclusief slagschaduw), externe veiligheid en nabijgelegen
woonbebouwing.
Landelijk is de ambitie gesteld op 6000 Megawatt (MW) aan windenergie op land, te
bereiken in 2020. De provincie Utrecht heeft zich daarbinnen vooralsnog gecommitteerd
aan het bereiken van 50 MW aan windenergie. Deze op het oog lage ambitie komt vooral
voort uit de kernkwaliteiten van het Utrechtse landschap. Andere gebieden in Nederland
zijn beter geschikt voor windenergie. Voor initiatieven tussen de 5 en de 100 MW wordt
mogelijk van rechtswege windenergie tot provinciaal belang benoemd. Boven een nog
nader te bepalen realisatienorm voor de gehele provincie kunnen Provinciale Staten
af zien van toepassing van haar instrumentarium een inpassingsplan op te stellen.
Deze realisatienorm wordt waarschijnlijk 50 MW. Hiervoor hebben wij, in samenspraak
met gemeenten en mede gebaseerd op eerder beleid, zoekgebieden aangegeven waar dit
gerealiseerd kan worden.
Landelijk is de ambitie gesteld op 6000 Megawatt (MW) aan windenergie op land, te
bereiken in 2020. De provincie Utrecht heeft zich daarbinnen vooralsnog gecommitteerd
aan het bereiken van 50 MW aan windenergie. Deze op het oog lage ambitie komt vooral
voort uit de kernkwaliteiten van het Utrechtse landschap. Andere gebieden in Nederland
zijn beter geschikt voor windenergie. Voor initiatieven tussen de 5 en de 100 MW wordt
mogelijk van rechtswege windenergie tot provinciaal belang benoemd. Boven een nog
nader te bepalen realisatienorm voor de gehele provincie kunnen Provinciale Staten
af zien van toepassing van haar instrumentarium een inpassingsplan op te stellen.
Deze realisatienorm wordt waarschijnlijk 50 MW. Hiervoor hebben wij, in samenspraak
met gemeenten en mede gebaseerd op eerder beleid, zoekgebieden aangegeven waar dit
gerealiseerd kan worden.
Realisatie
Provinciaal belang
Ruimte bieden voor duurzame energiebronnen
Provinciale rol
Reguleren, stimuleren
Reguleren (PRV)
Gemeenten waarin een locatie ligt die aanvaardbaar is voor windturbines met een ashoogte
van 60 meter of meer kunnen in bestemmingsplannen uitwerking hieraan geven (artikel
windenergielocatie).
In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2005-2015 waren voor windenergie locaties
langs het Amsterdam-Rijnkanaal nabij Baambrugge, langs de A2 ter hoogte van Breukelen
en langs de A12 ten zuidwesten van Woerden opgenomen. Voor deze locaties is op dit
moment geen draagvlak bij het gemeentebestuur. Om die reden zijn deze locaties niet
opgenomen in de voorliggende Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028. Mocht
er gedurende de looptijd van deze PRS toch draagvlak bij het gemeentebestuur ontstaan,
of mocht de met het Rijk en de provincies overeengekomen realisatienorm niet worden
gehaald, dan zullen wij deze locaties ruimtelijk afwegen en zijn wij bereid deze PRS
en bijbehorende PRV partieel te herzien. Om de locaties in beeld te houden zijn ze
als toelichtend object opgenomen in de PRS.
Er is een initiatief voor het realiseren van enige windmolens in de zuidoostoksel
van knooppunt Everdingen. Hiertegen lijken in principe geen zwaarwegende ruimtelijke
bezwaren te bestaan. De locatie ligt dicht bij de A2/A27 en knooppunt Everdingen.
Wel is deze locatie gelegen in het Groene Hart. In de Voorloper Groene Hart is vastgelegd
dat er geen nieuwe initiatieven voor windenergielocaties worden opgenomen. Deze locatie
kan echter worden gezien als een alternatief voor de nu niet op te nemen locaties
in het Groene Hart bij Woerden, Abcoude en Breukelen. Alvorens een definitief standpunt
over deze zoeklocatie te bepalen willen wij het maatschappelijk draagvlak toetsen.
Het betreft immers een wezenlijke aanpassing van het ruimtelijk beleid ten opzichte
van het ontwerp dat ter inzage heeft gelegen. Zeker windenergielocaties kunnen tot
maatschappelijke weerstand leiden. In hoeverre voor deze locatie sprake is van voldoende
maatschappelijk draagvlak hebben wij nog niet kunnen toetsen. Hiertoe starten wij
een partiële herzieningsprocedure van de PRS en PRV. De gewenste locatie van de windturbines
is als toelichtend object opgenomen in deze PRS.
Beleid
Naast de specifiek aangegeven ruimte voor grootschalige windturbines in het landelijk
gebied, zijn windturbines met een ashoogte tot 20 meter onder voorwaarden toegestaan
in het gehele landelijk gebied. Deze voorwaarden zijn, naast algemene wettelijke bepalingen,
gericht op het geven van voorrang aan het behoud of versterken van de kernkwaliteiten
van het desbetreffende landschap boven het realiseren van turbines. Hierbij moet vanzelfsprekend
met andere provinciale belangen rekening worden gehouden.
Realisatie
Provinciaal belang
Ruimte bieden voor duurzame energiebronnen
Provinciale rolReguleren
Reguleren (PRV)
In het landelijk gebied is realisatie van windturbines tot een ashoogte van 20 meter
onder voorwaarden toegestaan. (artikel windturbines landelijk gebied).
Beleid
Wij vinden windturbines in het stedelijk gebied toelaatbaar, in het bijzonder op bedrijventerreinen.
Hierbij moet vanzelfsprekend met de andere provinciale belangen rekening worden gehouden.
Toelichting
In de gehele provincie Utrecht kunnen windturbines in het stedelijk gebied (binnen
de rode contouren) worden gerealiseerd. Van de expliciet aangewezen windenergielocaties
(zie paragraaf 4.2.2.1) liggen twee locaties al in het stedelijk gebied (‘t Klooster
en Lage Weide). In het stedelijk gebied geldt er geen minimum of maximum hoogte met
betrekking tot de windturbines. De maximumhoogte volgt uit de inrichting van het stedelijk
gebied.
Realisatie
Provinciaal belang
Ruimte bieden voor duurzame energiebronnen
Provinciale rol
Reguleren, stimuleren
Reguleren (PRV)
In stedelijk gebied zijn windturbines toegestaan. (artikel windturbines stedelijk
gebied).
Beleid
Energie uit biomassa wordt vooral verkregen via vergisting. Vanwege de ruimtelijke
impact van biomassa(co-) vergistingsinstallaties, hebben we hiervoor de volgende richtlijnen
opgesteld:
Naast mestvergisting bieden wij ook ruimte voor andere vormen van be- en verwerking
van biomassa die passen bij de agrarische bedrijfsvoering en bij activiteiten in het
landelijk gebied, zoals groenbeheer. Energie uit biomassa kan ook verkregen worden
via verbranding. Vooral bij grootschalige biomassaverbrandingsinstallaties is het
bij de locatiekeuze belangrijk om rekening te houden met de mogelijkheden voor aan-
en afvoer van biomassa, elektriciteit en warmte.
Toelichting
Wij stimuleren energieopwekking uit biomassa, mits de beschikbare biomassa zo duurzaam
en efficiënt mogelijk wordt ingezet. Bij energieopwekking uit biomassa wordt onderscheid
gemaakt tussen verbranding en vergisting. De ruimtelijke impact van kleinschalige
biomassaverbrandingsinstallaties is minimaal en deze kunnen daarom overal gerealiseerd
worden, mits ze aan de omgevingsvergunning voldoen. Voor grootschalige biomassaverbrandingsinstallaties
is een doordachte locatiekeuze wel belangrijk.
Voor vergisting van biomassareststromen zijn vaak grote installaties en opslagfaciliteiten
nodig. Dit vergt de nodige ruimte, die niet altijd in het landelijk gebied gefaciliteerd
kan worden. Om die reden hebben we in onze ruimtelijke verordening regels opgenomen
ten aanzien van schaalgroottes:
Naast traditionele vormen van biomassaverwerking zijn nieuwe technieken in opkomst,
zoals droogvergisting, verbranding van houtige biomassa en vergassing. Voor deze innovaties
is het op voorhand niet mogelijk om de ruimtelijke kaders voor langere periode vast
te stellen. Bij initiatieven zal ten aanzien van de locatiekeuze in samenspraak met
de betrokken partijen maatwerk worden geleverd. Op grond van de Crisis- en Herstelwet
kan experimenteerruimte worden geboden, bijvoorbeeld in de vorm van proeftuinen.
Realisatie
Provinciaal belang
Ruimte bieden voor duurzame energiebronnen
Provinciale rol
Reguleren
Reguleren (PRV)
Gemeenten geven in bestemmingsplannen uitwerking aan de provinciale richtlijnen voor
locaties voor grootschalige biomassa(vergistings)installaties (artikel 2.7 Biomassalocatie).
Beleid
Voor het realiseren van een gezonde en veilige leefomgeving is samenhang tussen ruimtelijke
ordening en milieu belangrijk. Daarom zijn milieukwaliteiten als externe veiligheid,
geluid, geur, lucht en donkerte, evenals bodem en water (uitgewerkt in paragraaf 4.1)
voor ons integraal onderdeel van gebiedsontwikkelingen. Wij vragen gemeenten bij ruimtelijke
ontwikkelingen aandacht te besteden aan de leefomgevingskwaliteit, waaronder gezondheid,
met name via het instrument milieukwaliteitsprofielen. Ook vragen wij gemeenten bij
ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van buisleidingen en infrastructuur
waarover vervoer gevaarlijke stoffen plaatsvindt, aandacht te besteden aan de externe
veiligheidsaspecten.
Toelichting
Door de milieukwaliteiten en de invloed daarop vanuit verschillende bronnen integraal
mee te nemen in gebiedsontwikkelingen wordt in een vroegtijdig stadium de basis gelegd
voor een gezonde, veilige en aantrekkelijke leefomgeving. Bestaande knelpunten komen
in beeld, het ontstaan van nieuwe knelpunten kan worden voorkomen en kansen om de
leefomgevingskwaliteit te verbeteren worden gesignaleerd. Op deze manier benutten
we de kansen voor duurzaam ruimtegebruik en het verbeteren van de leefbaarheid van
onze provincie. Bovendien kan tijdig worden geanticipeerd op wettelijke regelingen
en worden de risico’s van vertraging van ruimtelijke plannen op een later tijdstip
beperkt. Het instrument milieukwaliteitsprofielen biedt inzicht in de ruimtelijke
kwaliteit die voor verschillende type gebieden wordt nagestreefd en de keuzes die
gemaakt kunnen worden. De milieukwaliteitsprofielen zijn er voor zowel stedelijke
als landelijke gebieden.
Er zijn diverse bronnen van milieubelasting met gezondheidseffecten. Wegverkeer veroorzaakt
luchtverontreiniging, geluidbelasting en lichtvervuiling. Spoorwegen veroorzaken een
hoge geluidbelasting. Andere bronnen van milieubelasting zijn landbouw (fijn stof
en stank), bedrijven (geluid, stank en licht), hoogspanningsmasten (straling) en luchtvaart.
Voor dit laatste hebben wij een Luchtvaartnota opgesteld (2009). Hierin vragen wij
gemeenten in bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen binnen 500 m van woningen
of andere geluidgevoelige bestemmingen, stiltegebieden, en de EHS geen luchtvaart-bestemmingen
(luchtvaartterreinen) op te nemen. Uitzondering hierop zijn de helikopterlandingsplaatsen
bij ziekenhuizen en andere hulpverleningsinstellingen.
Het beleid voor externe veiligheid richt zich op het beheersen van risico’s of het
verminderen daarvan tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau. Dit betreft risico’s
als brand, explosies of een gifwolk, die verbonden zijn aan het gebruik, de opslag,
de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Ook gaat het om risico’s die
gerelateerd zijn aan het vliegverkeer. De risico’s worden door twee factoren bepaald:
de kans dat zich een ongeval voordoet en de effecten van dat ongeval. Meer hierover
is opgenomen in ons Provinciaal Milieubeleidsplan. Bij ongevallen is de inzet van
de brandweer belangrijk. De verantwoordelijkheid voor de brandweer is geregionaliseerd,
wat betekent dat over de gemeentegrenzen heen bekeken wordt hoe de (brand)veiligheid
zo goed mogelijk kan worden georganiseerd. Het kan zijn dat hierbij nieuwe locaties
moeten worden gezocht die ruimtelijk inpasbaar zijn en mogelijk ook consequenties
hebben op infrastructureel gebied.
Realisatie
Provinciaal belang
Een duurzame leefomgeving
Provinciale rol
Reguleren, stimuleren
Reguleren (PRV)
Gemeenten geven in bestemmingsplannen uitwerking aan de provinciale richtlijnen voor
luchtvaartterreinen (artikel luchtvaartterrein).
Stimuleren
De bestaande ruimtelijke kwaliteit van onze provincie geeft richting aan de mogelijkheden
en onmogelijkheden van ontwikkelingen. Dit speelt vooral in het landelijk gebied,
maar heeft ook zijn weerslag op ontwikkelingen in het stedelijk gebied. Cultuurhistorische
structuren lopen ook door stedelijk gebied en kernen liggen in landschappen wat op
ontwikkelingen, zeker aan de rand van de kern, invloed heeft. De cultuurhistorische
en archeologische waarden geven samen een beeld van de ontstaansgeschiedenis van onze
provincie. Deze waarden dragen in hoge mate bij aan ruimtelijke kwaliteit en versterken
het historisch besef van mensen. We willen eraan bijdragen dat deze waarden zoveel
mogelijk behouden blijven en beleefd kunnen worden dankzij informatievoorziening en
mogelijkheden voor gebruik en ontwikkeling.
Beleid
Met ons ruimtelijk erfgoedbeleid willen we bijdragen aan het behouden, versterken
en beleefbaar maken van cultuurhistorie in de provincie Utrecht. Dit resulteert in
een strategie van enerzijds het veiligstellen van cultuurhistorische waarden en anderzijds
het sturen van ruimtelijke ontwikkelingen vanuit de samenhangende cultuurhistorische
kwaliteiten ter plaatse. Daarbij is ‘behoud door ontwikkeling’ het uitgangspunt.
De Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) vormt de basis van dit beleid. Voor het
borgen van het gehele palet aan cultuurhistorische waarden binnen de CHS maken wij
gebruik van het overleg met gemeenten. Hierin zullen wij ons vooral richten op gemeentelijke
plannen voor grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen.
Binnen de CHS hebben we vier prioritaire thema’s geselecteerd waarop we actief beleid
voeren en die we borgen in de PRV:
Toelichting
De provincie Utrecht kent een grote cultuurhistorische variatie. Dit is mede het gevolg
van de diversiteit in de bodemgesteldheid, in combinatie met een lange bewoningsgeschiedenis.
De verschillende landschapstypen zijn daarvan het resultaat. De CHS bestaat uit samenhangende,
historisch waardevolle structuren van bovenlokaal belang. Het zijn ruimtelijk herkenbare,
dan wel in de ondergrond aanwezige structuren die kenmerkend zijn voor een bepaalde
periode of ontwikkeling. De Cultuurhistorische Atlas van de provincie Utrecht geeft
een overzicht van de aanwezige cultuurhistorische waarden.
In ons ruimtelijk beleid schenken wij aandacht aan cultuurhistorie vanuit de volgende
waarden:
Met de keuze voor vier prioritaire thema’s brengen we meer focus aan in het provinciaal
erfgoedbeleid. Daarmee bieden we ook meer duidelijkheid voor gemeenten.
Realisatie
Provinciaal belang
Behouden en versterken van de kwaliteit van de cultuurhistorische hoofdstructuur.
Provinciale rol
Reguleren, stimuleren
Reguleren (PRV)
Gemeenten houden in bestemmingsplannen en bij planontwikkeling rekening met de aanwezige
cultuurhistorische waarden van historische buitenplaatszones, militair erfgoed, agrarisch
cultuurlandschap en archeologisch erfgoed (artikel Cultuurhistorische hoofdstructuur).
Stimuleren
Achtergrondinformatie staat in de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Utrecht
(beschikbaar als digitale kaart).
Beleid
Voor de historische buitenplaatszones is ons beleid van enerzijds veiligstellen en
anderzijds ruimte bieden voor ontwikkeling een bijzondere opgave. De historische buitenplaatszones
staan onder hoge druk, zowel door ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving, als door
ontwikkelingen op de buitenplaatsen zelf. Wij willen, voor zover dit past binnen ons
overige ruimtelijk beleid, ruimte bieden voor ontwikkeling, gericht op het creëren
van economische dragers voor het behoud van de cultuurhistorische waarden van buitenplaatsen.
Daarbij is behoud van de specifieke kenmerken van de zone waarin de buitenplaats ligt
het uitgangspunt.
Toelichting
De provincie Utrecht kent een relatief hoog aantal historische buitenplaatsen (270),
vaak bij elkaar gelegen in zones met specifieke kenmerken. Het meest bekend zijn de
gordels langs de Vecht en de Stichtse Lustwarande, maar ook bij Paleis Soestdijk (Laagte
van Pijnenburg), in de stadsrand van Utrecht (Amelisweerd, De Haar), in het landelijk
gebied (Valleilandgoederen, Langbroekerwetering) en langs infrastructuur (Amersfoortseweg)
komen dergelijke concentraties voor.
De ontstaansgeschiedenis van deze historische buitenplaatszones is uitermate divers.
Ook de huidige ruimtelijke dynamiek en bijbehorende opgaven verschillen sterk qua
karakter en qua intensiteit. Het aantal en de rijke schakering aan buitenplaatsen
en landgoederen is beeldbepalend voor de provincie Utrecht. De buitenplaatsen zijn
belangrijke kwaliteitsdragers in hun gebied en hebben een economische waarde in de
vrijetijdseconomie.
De bijlage Cultuurhistorie van de PRV bevat een beschrijving van de specifieke kenmerken
van de verschillende historische buitenplaatszones. Het beleid is verwoord in de ‘Uitvoeringsagenda
Historische Buitenplaatsen provincie Utrecht 2012-2015’.
Provinciaal belang
Behouden en versterken van de kwaliteit van de cultuurhistorische hoofdstructuur.
Provinciale rol
Reguleren, participeren
Reguleren (PRV)
Gemeenten stellen bij planontwikkeling voorwaarden op basis van de cultuurhistorische
samenhang in de buitenplaatszone, gericht op het in stand houden en versterken van
de cultuurhistorische waarden (artikel Cultuurhistorische hoofdstructuur).
Participeren en stimuleren
Beleid
Voor het militair erfgoed van de voormalige waterlinies ligt de opgave vooral op het
via gebiedsontwikkelingen versterken en beleefbaar maken van de linies in het landschap.
Voor het modernere militaire erfgoed op en rond de voormalige Vliegbasis Soesterberg
ligt de opgave in het behouden en versterken van diverse uiteenlopende defensiestructuren.
Toelichting
De provincie Utrecht kent een aantal grotere gebiedsgerichte ontwikkelingstrajecten
rond de voormalige waterlinies: de Nieuwe Hollandse Waterlinie, de Grebbelinie en
de Stelling van Amsterdam. Ook loopt door de provincie de Oude Hollandse Waterlinie.
De programma’s zijn voor een belangrijk deel in uitvoering en de inzet is om deze
uitvoering verder te ondersteunen. Het accent ligt op het versterken van de linies
in het landschap. Ook liggen er kansen op het gebied van publieksbereik.
Relatief nieuw in dit spectrum is het militaire erfgoed op de Utrechtse Heuvelrug,
op en rond de voormalige Vliegbasis Soesterberg. Voor de gebiedsontwikkeling ter plekke
is een belangrijke opgave het behouden en waar mogelijk beter publiekstoegankelijk
en beleefbaar maken van de uiteenlopende cultuurhistorische waardevolle defensiestructuren
die in dit gebied aanwezig zijn (van de Franse Tijd tot en met de Koude Oorlog). Deze
vormen tevens een belangrijke inspiratiebron voor de transformatieopgave waar dit
gebied voor staat.
De bijlage Cultuurhistorie van de PRV bevat een beschrijving van de specifieke kenmerken
van de verschillende zones militair erfgoed. In de gebiedsvisie De Grebbelinie boven
water zijn tien gezichten benoemd die de essentiële waarden van de linie in het huidige
landschap naar voren brengen. De nationale visie voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie
staat geformuleerd in Panorama Krayenhoff.
Realisatie
Provinciaal belang
Behouden en versterken van de kwaliteit van de cultuurhistorische hoofdstructuur.
Provinciale rol
reguleren, participeren
Reguleren (PRV)
Gemeenten stellen bij planontwikkeling voorwaarden gericht op aansluiten bij of verstekrken
van de karakteristieke waarden van het militair erfgoed (artikel Cultuurhistorische
hoofdstructuur).
Participeren
Beleid
Het agrarisch cultuurlandschap waarop wij onze focus leggen ligt in het Groene Hart.
Vanwege de historisch kenmerkende gebouwen, structuren, bebouwingslinten, landschappen
en verkavelingspatronen, vinden wij het belangrijk dat cultuurhistorische waarden
bij de planontwikkeling een rol spelen.
Toelichting
Op basis van gaafheid en representativiteit van de verkavelingsstructuur en op basis
van de samenhang van de agrarische patronen en de bebouwingslinten zijn vijf gebieden
geselecteerd waar wij specifieke aandacht vragen voor de cultuurhistorische waarden.
Het gaat om de Lopikerwaard, de Ronde Venen en om gebieden rond Kockengen-Kamerik-Zegveld,
Linschoten en Westbroek. Deze gebieden maken door diverse kleinschalige ontwikkelingen
een geleidelijke transformatie door, die uiteindelijk grote gevolgen kan hebben voor
het aanzien. Daarom verdienen de cultuurhistorische waarden van deze agrarische cultuurlandschappen
aandacht in ruimtelijke plannen. Het gaat bijvoorbeeld om natuurontwikkeling, veranderende
kernranden, functieverandering van vrijkomende agrarische gebouwen en percelen, en
agrarische schaalvergroting.
De bijlage Cultuurhistorie van de PRV bevat een beschrijving van de specifieke kenmerken
van de verschillende zones agrarisch cultuurlandschap.
Realisatie
Provinciaal belang
Behouden en versterken van de kwaliteit van de cultuurhistorische hoofdstructuur.
Provinciale rol
Reguleren
Reguleren (PRV)
Gemeenten stellen bij planontwikkeling voorwaarden gericht op instandhouding van karakteristieke
structuren van het agrarisch cultuurlandschap (artikel cultuurhistorische hoofdstructuur).
Beleid
Ons beleid richt zich op het bevorderen van duurzaam behoud en beheer van de archeologische
resten in de bodem (‘in situ’). Wij werken dit beleid uit, bij voorkeur in de Structuurvisie
voor de Ondergrond die wij overwegen op te stellen. Hierin zullen wij aangeven welk
beschermingsregime geldt voor welke gebieden. Als ruimtelijke ingrepen onvermijdelijk
zijn vragen wij aandacht voor het op goede wijze uitvoeren van archeologisch onderzoek.
Ten slotte richten wij ons op het versterken van de zichtbaarheid en de beleefbaarheid
van archeologisch erfgoed, ook als inspiratiebron voor ruimtelijke ontwikkeling.
Toelichting
Het archeologisch erfgoed is een belangrijke bron van informatie over de bewoningsgeschiedenis
van onze provincie. Het merendeel van dit erfgoed ligt onder de grond, is dus onzichtbaar
en kwetsbaar voor ruimtelijke ontwikkelingen waarbij ingrepen in de bodem worden gedaan.
Ingrepen als diepploegen, bemesting en verlaging van het grondwaterpeil kunnen een
negatieve invloed hebben op de kwaliteit van archeologische resten.
Onze focus voor archeologie ligt op drie gebieden: de Romeinse Limes, de Utrechtse
Heuvelrug en Dorestad (Wijk bij Duurstede). De Limes staat voor het verhaal van de
Romeinse soldaten in hun forten, én voor het verhaal van de inheemse bevolking en
de wisselwerking tussen beide groepen (periode 12 BC – AD 450 ). Voor de Limes werken
we nauw samen met de andere Limesprovincies en met het Rijk. Gezamenlijk zetten we
ons ook in voor nominatie van het Nederlandse deel van de Limes als UNESCO-werelderfgoed.
Het stuwwallenlandschap van de Utrechtse Heuvelrug kent een stapeling van cultuurhistorische
kwaliteiten uit verschillende perioden, lopend van de Steentijd (Kwintelooyen) tot
de Tweede Wereldoorlog, en beschermen wij juist vanwege deze variatie en rijkdom.
Dorestad is van groot archeologische belang, omdat hier in de 7e tot 9e eeuw AD een
internationale handelsnederzetting lag.
De bijlage Cultuurhistorie van de PRV bevat een nadere beschrijving van de specifieke
kenmerken van de genoemde archeologische zones.
Realisatie
Provinciaal belang
Behouden en versterken van de kwaliteit van de cultuurhistorische hoofdstructuur.
Provinciale rol
Reguleren, participeren
Reguleren (PRV)
Gemeenten nemen in bestemmingsplannen regels op die het behoud van de aanwezige archeologische
waarden waarborgen (artikel Cultuurhistorische hoofdstructuur).
Participeren
Dit hoofdstuk bevat het beleid voor de provinciale belangen uit de pijler vitale dorpen en steden.
Beleid
In ons verstedelijkingsbeleid richten wij ons primair op de ontwikkelingsmogelijkheden
in het bestaand stedelijk gebied: op die manier blijven onze steden, dorpen en kernen
aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied
gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Ten behoeve van de leefbaarheid en bereikbaarheid
willen wij de verstedelijking zoveel mogelijk koppelen aan haltes en knopen van het
openbaar vervoersnetwerk.
Bij kantoren zijn wij gezien de huidige overcapaciteit zeer terughoudend met het mogelijk
maken van nieuwe ontwikkelingen. Onze inzet richt zich op het beperken van de aanwezige
plancapaciteit. Bij bedrijventerreinen willen wij overaanbod eveneens voorkomen en
herstructurering van bestaande terreinen stimuleren. Een belangrijke input voor ons
beleid voor bedrijventerreinen zijn de regionale convenanten.
Bij de afweging van de verstedelijkingslocaties hebben wij de lagenbenadering gehanteerd.
Toelichting
Voor een aantrekkelijke provincie zijn vitale steden en dorpen belangrijk. De combinatie
van historische bebouwing, de aanwezigheid van onder andere culturele voorzieningen,
winkels, horeca en uitgaansmogelijkheden, diverse woningtypes, verschillende vormen
van werkgelegenheid, sport- en ontspanningsmogelijkheden en groen in de nabijheid
draagt bij aan deze vitaliteit.
In de kenniseconomie gaan we op een andere manier wonen en werken. De nabijheid van
elkaar versterkende creatieve functies wordt steeds belangrijker. Dat heeft consequenties
voor de ruimtelijke ontwikkeling van het land. De steden spelen hierin een steeds
belangrijkere rol. In onze provincie geldt dat vooral voor Utrecht en Amersfoort,
maar ook voor de kleinere steden en dorpen. Functiemenging draagt bij aan de vitaliteit
van het stedelijk gebied. Een groot accent bij verstedelijking ligt op de binnenstedelijke
opgave.
Ons beleid sluit aan bij de zogenaamde duurzame verstedelijkingsladder; deze is inmiddels
in het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' opgenomen. De duurzame verstedelijkingsladder
houdt in dat, als de behoefte aan de voorgenomen verstedelijking is aangetoond, bij
voorkeur de volgende volgorde wordt gehanteerd: eerst wordt gekeken naar de mogelijkheden
voor herstructurering of transformatie binnen het bestaand stedelijk gebied; voorts
naar locaties die passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld, gebruikmakend
van verschillende middelen van vervoer.
“Passende ontsluiting” van verstedelijkingslocaties betekent zo mogelijk ontsluiting
per openbaar vervoer. De koppeling van de verstedelijkingsopgave aan de bestaande
halten en knopen van het OV-netwerk kan een grote effectiviteitsslag bewerkstelligen
voor zowel het stedelijk gebied als voor het netwerk. Concreet hanteren wij de volgende
voorkeursvolgorde voor stedelijke ontwikkelingen: eerst de mogelijkheden van herstructurering
of transformatie, dan de mogelijkheden in de nabijheid van halten en knopen van het
OV-netwerk, dan de overige mogelijkheden in het stedelijk gebied (binnen de rode contouren),
en als laatste uitbreiding.
Kwaliteit van het stedelijk gebied
Binnenstedelijke ontwikkeling is mogelijk zonder de leefbaarheid en de sociale kwaliteit
van de leefomgeving aan te tasten. Sterker nog, het kan de stedelijke kwaliteit juist
versterken. Mits het gebeurt binnen bepaalde randvoorwaarden, met aandacht voor kwaliteit
van zowel de woningen als de woonomgeving. Aangezien wij de hoofdkeuze hebben gemaakt
voor binnenstedelijke ontwikkeling, kunnen wij niet voorbijgaan aan de te realiseren
kwaliteit bij deze opgave. De vraag wat die “kwaliteit” moet zijn is echter locatie-afhankelijk.
Het gaat bijvoorbeeld om bebouwingsdichtheden, stedenbouwkundige opzet, aandacht voor
(cultuur)historie en het bodem- en watersysteem en over identiteit. Belangrijke vraag
daarbij is in hoeverre de omgeving (fysiek, sociaal, economisch) aansluit bij de vraag
van de bewoners en gebruikers nu en in de toekomst. Dit betekent rekening houden met
demografische ontwikkelingen als vergrijzing, ontgroening en (lokale) krimp.
Mede vanuit de gedachte “lokaal wat kan, regionaal wat moet” vinden wij dat de kwalitatieve
aspecten primair behoren tot het gemeentelijk domein. Zij beschikken immers over de
benodigde lokale kennis en zijn primair verantwoordelijk voor de integrale afweging
van alle belangen. Onze rol bestaat uit het stimuleren en faciliteren van gemeenten
om deze kwaliteit te realiseren.
De leefbaarheid in kleine kernen verdient bijzondere aandacht. Vooral het verenigingsleven
en ontmoetingspunten zoals een basisschool of dorpshuis zijn belangrijk voor de sociale
cohesie in de kern. Door gezinsverdunning, vergrijzing en het wegtrekken van veel
jongeren wordt het steeds moeilijker om deze voorzieningen in stand te houden en ontstaat
behoefte aan andere typen voorzieningen. Een uitbreidingslocatie met een aantal woningen
biedt meestal geen structurele oplossing. Er zal gezocht moeten worden naar andere
oplossingsrichtingen. Dit betreft maatwerk per kern. Via een integrale visie kunnen
gemeenten zowel de niet-fysieke als fysieke aspecten in beeld brengen, waarbij ook
de inbreidings- en transformatiemogelijkheden binnen het bestaand stedelijk gebied
kunnen worden betrokken.
De opgave voor een klimaatneutrale provincie in 2040 zal vooral in de gebouwde omgeving
gerealiseerd moeten worden. De ruimtelijke component hierbij op provinciaal niveau
is beperkt. Het gaat bijvoorbeeld om verbetering van energieprestatie van woningen
en gebouwen. Wij vragen gemeenten in bestemmingsplannen voor woningbouw, herstructurering,
bedrijventerreinen, kantoorlocaties en glastuinbouw te beschrijven op welke wijze
invulling wordt gegeven aan energiebesparing en inzet van duurzame energie, waaronder
het gebruik van restwarmte, aardwarmte (warmte-koudeopslag – WKO, geothermie), zonne-energie
en biomassa.
Stedelijk gebied en rode contouren
Al geruime tijd maken wij in ons ruimtelijk beleid gebruik van rode contouren als
begrenzing van het stedelijk gebied. Dit is een belangrijk instrument: het draagt
bij aan het handhaven van de kwaliteit van het landelijk gebied en ondersteunt het
realiseren van de binnenstedelijke ambities. Dit instrument handhaven wij. Bij het
bepalen van de rode contouren hanteren we de volgende uitgangspunten:
Voor kleinschalige rode ontwikkelingen buiten de contour bieden wij via algemene regels
ook ruimte zonder verdere procedure, mits de ruimtelijke kwaliteit aantoonbaar versterkt
wordt. Bijvoorbeeld voor uitplaatsing van bebouwing ten behoeve van herstructurering
of transformatie en rood-voor-groen voor een betere overgang van stedelijk naar landelijk
gebied. De gemeente dient te onderbouwen op welke wijze de ontwikkeling bijdraagt
aan verhoging van de ruimtelijke kwaliteit van de kernrandzone, bij voorkeur via een
integrale visie op de kernrandzone. Ook deze ontwikkelingen worden meegenomen bij
de 4-jaarlijkse herijking.
De Veiligheidsregio Utrecht werkt aan een nieuw dekkingsplan brandweer voor de regio.
Dit plan kan ertoe leiden dat er verschuivingen zullen optreden in het aantal posten
en de locaties. Het is mogelijk dat er nieuwe locaties moeten worden gezocht, ook
buiten het stedelijk gebied/rode contouren. Gezien het maatschappelijk belang hiervan
zijn wij bereid hieraan onze medewerking te verlenen, uiteraard mits ruimtelijk aanvaardbaar.
Realisatie
Provinciaal belang
Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent
op binnenstedelijke ontwikkeling.
Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.
Provinciale rol
Reguleren, stimuleren
Reguleren (PRV)
Bepalingen over woningbouw, bedrijventerrein en kantoren in het stedelijk gebied (artikel
3.1 t/m 3.6)
Stimuleren
Monitoring van de realisatie van woningbouw en ontwikkeling van bedrijventerreinen
Beleid
Wij hebben een programma van 68.000 woningen opgenomen in de PRS. Ruim 80 % van dit
programma kan worden gerealiseerd binnen de rode contouren. Daarmee voldoen we aan
onze ambitie om ten minste twee derde deel in het bestaand stedelijk gebied (binnen
de rode contouren) te realiseren. Het woningbouwprogramma is tot stand gekomen na
overleg met gemeenten, op basis van bestaande plannen en nog beschikbare (binnenstedelijke)
capaciteiten en de, grotendeels uit de Ontwikkelingsvisie NV Utrecht voortkomende,
uitbreidingslocaties. De (gemiddelde) woningproductie in de afgelopen jaren en prognosecijfers
over de woningbehoefte zijn daarbij gebruikt als referentie. Het is een indicatief
programma, waarvan we verwachten dat realisatie in de PRS-periode haalbaar is. De
voortgang van dit woningbouwprogramma zullen we jaarlijks monitoren en om de vier
jaar herijken op basis van de dan bekende gegevens en inzichten. Dit kan indien nodig
leiden tot aanpassing van het programma en de uitbreidingslocaties.
Woningbouwprogramma 2013-2028
Regio | Binnenstedelijk | Uitbreiding | Totale woningbouwprogramma |
Regio Utrecht | 32.545 | 7.750 | 40.295 |
Regio Amersfoort | 11.970 | 4.510 | 16.480 |
Regio West | 4.610 | 290 | 4.900 |
Regio Zuid Oost | 6.125 | 375 | 6.500 |
Totaal Provincie | (81 %) 55.250 | (19 %) 12.925 | 68.175 |
Toelichting
De ‘Integrale Gebiedsuitwerking Eemland, bijstelling 2011’ van de regio Amersfoort
en het ‘Regiodocument BRU’ zijn voor ons een belangrijk uitgangspunt geweest bij de
totstandkoming van het woningprogramma. Voor realisering van het woningbouwprogramma
blijft, naast de binnenstedelijke woningbouw, uitbreiding op een aantal plaatsen wenselijk.
In de Regio’s Utrecht en Amersfoort hebben we de grootschalige uitbreidings-locaties
uit de Ontwikkelingsvisie NV Utrecht opgenomen, en een gedeeltelijke invulling van
de zoeklocatie Kromme Rijn/Lekzone. Ook hebben we een aantal nog niet ontwikkelde
rest-uitbreidingslocaties uit de Structuurvisie Streekplan 2005-2015 opgenomen. Van
sommige van deze locaties is, waar gewenst en ruimtelijk aanvaardbaar, de capaciteit
verhoogd. Voorts is een enkele locatie opgenomen waarvan de planvorming al in een
vergevorderd stadium is, en waarvan de ontwikkeling ruimtelijk aanvaardbaar is. Bij
de realisatie van deze uitbreidingen vragen wij in alle gevallen een onderbouwing
van de noodzaak volgens de in 5.1 aangegeven voorkeursvolgorde en aandacht voor landschappelijke
kernkwaliteiten, gevolgen voor de mobiliteit en eventueel noodzakelijke infrastructurele
maatregelen, de kwaliteit van de kernrandzones en eventuele overstromingsrisico’s.
Om te voorkomen dat te veel soortgelijk aanbod op eenzelfde moment op de markt wordt
gebracht, is het van belang dat gemeenten onderling in regionaal verband hun plannen
qua inhoud en planning afstemmen, waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking
wordt gehanteerd.
Ontwikkeling woningmarkt
De druk op de Utrechtse woningmarkt is groot, er is nog steeds sprake van een fors
woningtekort. Dat geldt in hogere mate voor de stad Utrecht en omliggende gemeenten.
Recente onderzoeken tonen aan dat, ondanks het voorgenomen woningbouwprogramma, het
tekort hoog zal blijven. Tot 2040 wordt er in geen enkele regio in onze provincie
krimp voorzien.
Ondanks deze hoge druk zijn anno 2012 ook in onze provincie de effecten van de financiële
crisis voelbaar: de doorstroming op de woningmarkt stagneert en de veranderende economie
heeft geleid tot grote veranderingen op de woningmarkt:
De algemene opvatting is dat de woningmarkt niet in een tijdelijke dip zit, maar structureel
aan het veranderen is. Op welke manier en in welke mate is nog onzeker. Er is een
flexibele insteek van alle betrokken partijen nodig om beter te kunnen beantwoorden
aan de huidige en toekomstige woningvraag.
Het Rijk heroriënteert momenteel haar beleid op het gebied van wonen. Daarbij wordt
een groot deel van de verantwoordelijkheid neergelegd op decentraal niveau en bij
marktpartijen en burgers. Een deel van de oplossing ligt echter op Rijksniveau bijvoorbeeld
op het gebied van Rijksregelgeving en belastingmaatregelen.
Naast de markt voor koopwoningen bestaat de woningmarkt uit de huursector. De wachttijden
voor een (sociale) huurwoning in onze provincie behoren tot de hoogste in Nederland.
Dit wordt nog verergerd door de stagnerende markt voor koopwoningen en de verscherpte
(Europese) regelgeving voor woningcorporaties. Door het gemiddeld hoge prijsniveau
van koopwoningen is de overstap van huur naar koop vaak niet te maken.
Voor wat betreft woonmilieus is er vooral vraag naar centrumstedelijke, dorpse en
groenstedelijke woonmilieus. Door de toenemende vergrijzing is er een toenemende vraag
naar ‘nultreden’-woningen en woningen met zorg. Voor een concurrerend vestigingsmilieu
is een selectieve aanvulling van het aanbod van een extensiever woonmilieu in een
groene omgeving van belang.
Beleid
In ons ruimtelijk beleid maken we de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke
ontwikkeling. Ons streven is dat ten minste twee derde van het woningbouwprogramma
binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave
biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende
aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom vinden wij
het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. Wij willen stimuleren dat overheden
en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren.
Toelichting
Realisatie van de binnenstedelijke woningbouw
Uit onze inventarisatie blijkt dat er ruimtelijk voldoende capaciteit is om twee derde
van onze woningbouwopgave binnenstedelijk te realiseren. Dit is verwerkt in de stedelijke
programma’s die wij per regio en per gemeente hebben opgenomen.
De daadwerkelijke realisatie van de binnenstedelijke woningbouw is een ambitieuze
opgave. Binnenstedelijke locaties zijn vaak complex omdat er veel knelpunten zijn.
De recente financiële crisis en de situatie op de woningmarkt hebben het perspectief
daarbij nog verslechterd. In de afgelopen jaren waren ten behoeve van deze opgave
nog forse overheidsbudgetten beschikbaar, maar deze budgetten zullen in de komende
periode veel kleiner zijn. Binnenstedelijke locaties zijn, over het totaal bezien,
overigens niet altijd duurder dan uitbreidingslocaties, er zijn alleen andere kostensoorten
en de kosten worden daardoor over andere partijen omgeslagen. Voor uitbreidingslocaties,
vooral de grotere, is bijvoorbeeld vaak aanpassing of uitbreiding van infrastructuur
en voorzieningen aan de orde die niet op de ontwikkelende partijen verhaald wordt.
De afgelopen jaren hebben wij gemeenten gefaciliteerd en ondersteund bij de planontwikkeling
en de realisatie van binnenstedelijke locaties, onder andere via het Ruimtelijk Actieprogramma,
het Fonds stedelijk Bouwen en Wonen, het Fonds Uitplaatsing Hinderlijke Bedrijven
en het Aanjaagteam Woningbouw.
Mede door het wegvallen van Rijksmiddelen en de huidige marktsituatie zal de voortgang
van de binnenstedelijke ontwikkeling in de komende jaren van alle partijen een grote
inspanning vergen, alle zeilen dienen te worden bijgezet om de opgave te realiseren.
Dit vraagt om (nieuwe) coalities van overheden en marktpartijen, nieuwe rollen, een
onorthodoxe aanpak, geen blauwdruk maar maatwerkoplossingen. Binnen onze mogelijkheden
willen wij hierin nadrukkelijk onze rol pakken, zowel in regulerende, participerende
als stimulerende zin. Regulerend door aan te geven dat de verstedelijking zoveel mogelijk
binnen de actuele rode contouren moet plaatsvinden, faciliterend en stimulerend door
inzet van onze middelen, capaciteit en expertise en eventueel participerend op locaties
waarbij dit nodig is. Samen met andere partijen willen we per locatie bekijken welke
rol daar het beste past en hoe we die verder gaan invullen. In het Hoofdstuk 'Uitvoering'
(7) gaan we hier verder op in.
Realisatie
Provinciaal belang
- Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent
op binnenstedelijke ontwikkeling.
- Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.
Provinciale rol
Reguleren, Participeren, stimuleren
Reguleren (PRV)
Rode contouren en bestaand stedelijk gebied (artikel Stedelijk gebied)Stimuleren/Participeren
Uitvoeren Kadernota en Actieprogramma Wonen en Binnenstedelijke Ontwikkeling.
Overleg: Over de uitvoering van de stedelijke programma’s en de vierjaarlijkse herijking
daarvan
Beleid
De uitbreidingslocaties waarover wij overeenstemming hebben met de gemeente en die
wij qua locatie ruimtelijk aanvaardbaar vinden, maar waarover nog geen ontwerp-planologisch
besluit genomen is, hebben wij aangeduid met een bol. Om de locatie ruimtelijk mogelijk
te maken is geen ontheffing van GS nodig. Wel moet de noodzaak van het tot ontwikkeling
brengen van de locatie worden onderbouwd conform de door ons aangegeven voorkeursvolgorde
(duurzame verstedelijkingsladder). Voorts stellen wij enkele algemene ruimtelijke
randvoorwaarden aan het concretiseren van deze locaties. Als aan de voorwaarden wordt
voldaan kan de gemeente zonder meer de locatie ontwikkelen.
Toelichting
De “bol” geeft aan hoeveel woningen er gerealiseerd kunnen worden op de nieuwe uitbreidingslocatie,
buiten de huidige rode contouren. Naast de algemene randvoorwaarden (aansluiting op
bestaand stedelijk gebied, goede kwaliteit kernrandzone, inzicht in de mobiliteitseffecten)
hebben we per locatie ook een aantal specifieke aandachtspunten. Deze zijn terug te
vinden bij de stedelijke programma’s per gemeente (paragraaf 5.5). Om de flexibiliteit
bij de begrenzing van nieuwe locaties voor gemeenten zo groot mogelijk te maken hebben
wij gekozen voor de globale aanduiding via een bol, in plaats van het al vastleggen
van een rode contour. De gemeenten kunnen in een bestemmingsplan de begrenzing vastleggen.
Daarna passen wij de rode contour aan op basis van het bestemmingsplan.
De voortgang van de uitvoering van de stedelijke programma’s wordt jaarlijks gemonitord.
Elke 4 jaar vindt een herijking plaats van de stedelijke programma’s. Dan worden ook
de rode contouren integraal geactualiseerd en kunnen zo nodig nieuwe bollocaties worden
opgenomen.
Zie verder regionale uitwerking (5.5).
Realisatie
Provinciaal belang
Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent
op binnenstedelijke ontwikkeling.
Provinciale rol
Reguleren
Reguleren (PRV)
Algemene regels voor het maken van een ruimtelijk plan voor woningbouw op deze locaties
(artikel Toekomstige woonlocatie).
Beleid
De provincie Utrecht heeft economisch gezien een sterke uitgangspositie. Om deze positie
te behouden en nieuwe kansen te benutten, is onze (ruimtelijk-)economische strategie
voor de komende jaren gericht op:
Daarvoor willen we voldoende en adequaat aanbod aan werkmilieus realiseren. Bij de
ontwikkeling van werklocaties zijn voor de komende jaren herstructurering, transformatie
en intensivering de belangrijkste opgaven. Wij willen dat de bestaande ruimte voor
bedrijfs- en kantoorvestiging optimaal wordt benut en zo nodig wordt aangepast aan
de huidige wensen van gebruikers en dat er selectief nieuwe locaties worden ontwikkeld.
De duurzame verstedelijkingsladder (voorheen SER-ladder) is leidend en duurzaamheid
een vanzelfsprekendheid. Daarom verbinden we de ontwikkeling van nieuw bedrijventerrein
nadrukkelijk aan de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen en nemen we
maatregelen om het overschot aan (plannen voor) kantoorruimte terug te dringen.
Toelichting
De provincie Utrecht heeft economisch een sterke uitgangspositie:
De sterke economische positie van Utrecht is niet onbedreigd. Steeds meer bedrijven
maken deel uit van internationale concerns en zijn gevoelig voor verschuivingen tussen
regio’s en zelfs landen. Opkomende landen als India en China concurreren niet langer
alleen met productie, maar ook met kennis en dienstverlening. In eigen land zijn er
andere regio’s die zich profileren als vestigingsplaats voor hetzelfde segment als
waar wij ons op richten. Landen en regio’s zullen steeds meer met elkaar concurreren.
Door moderne technologie wordt de kenniswerker ook steeds flexibeler. De werkzaamheden
kunnen vanuit verschillende werklocaties plaatsvinden. Het kantoor als vaste werkplek
verliest terrein ten faveure van ontmoetingsplekken (vergaderruimte op kantoor, restaurants,
congrescentra, etc.) en een werkplek thuis. Door deze ontwikkelingen is een belangrijk
overaanbod aan kantoorruimte en kantoorlocaties ontstaan. Ook in “traditionele” sectoren
vinden belangrijke veranderingen plaats. De bouwnijverheid en installatietechniek
werken steeds vaker met ZZP-ers, waarbij de bedrijfsruimte wordt vervangen door de
garagebox en de bestelwagen. De sterke groei van retail via internet en schaalvergrotingsprocessen
in de detailhandel vormen een steeds grotere bedreiging voor de kernwinkelgebieden
en grotere buurtcentra.
De Utrechtse beroepsbevolking zal de komende jaren nog verder toenemen ondanks de
vergrijzing van de Utrechtse bevolking. Door de instroom van vooral jongeren (studenten)
zal het opleidingsniveau van de beroepsbevolking verder toenemen.
Twee specifieke werkmilieus zijn van grote betekenis voor het economisch vestigingsklimaat
in onze provincie:
Beide milieus laten zich over het algemeen goed mengen met andere stedelijke functies en vragen niet om specifiek provinciaal ruimtelijk beleid. Daarom zijn ze in het kader van deze structuurvisie niet afzonderlijk benoemd als object.
Beleid
Voor wat betreft bedrijventerreinen wordt in deze Structuurvisie gekozen voor een
nieuwe koers. In het algemeen zijn we zeer terughoudend met het opnemen van nieuw
bedrijventerrein, het accent ligt op revitalisering, intensivering en/of herstructurering
van bestaande bedrijventerreinen. Nieuwe locaties, zowel in het stedelijk gebied als
uitbreiding, kunnen alleen worden ontwikkeld als de noodzaak is aangetoond en er een
concrete relatie is met de uitvoering van herstructurering of transformatie van bestaand
bedrijventerrein. We hechten aan regionale samenwerking op het gebied van bedrijventerreinenbeleid.
De (concept-) regionale convenanten bedrijventerreinenbeleid zijn een belangrijke
input voor het in de PRS opgenomen bedrijventerreinenprogramma. Wij hebben de uitbreidingslocaties
die wij ruimtelijk aanvaardbaar achten en waarvan de realisatie in de eerstvolgende
jaren wordt voorzien opgenomen in de PRS. In verband met consistentie van beleid hebben
we ook een aantal locaties die al in de Structuurvisie Streekplan 2005-2015 waren
opgenomen weer opgenomen in deze PRS. Omdat realisatie echter op niet korte termijn
is voorzien, zijn deze locaties niet opgenomen in het stedelijk programma. Het gaat
om de locaties Rijnenburg (Utrecht), Gaasperwaard 2e fase (Vianen), Parallelweg (Woudenberg)
en De Kronkels Zuid (Bunschoten). Voorts hebben we volgens dezelfde systematiek de
locatie Vathorst-West (opgenomen in de ontwikkelingsvisie NV Utrecht) wel op de kaart
opgenomen, maar niet in het stedelijk programma.
Bij de voorgenomen vierjaarlijkse herijking van het stedelijk programma bezien we
of er nieuwe locaties (binnen en buiten de contour) nodig zijn. Daarbij betrekken
we tevens de voortgang van de uitvoering van de herstructurering.
De bestemming kantoren staan wij niet meer toe op bedrijventerreinen.
Programma bedrijventerreinen 2013-2028
Programma bedrijventerreinen 2013-2028 (in ha)
Regio | Binnenstedelijk | Uitbreiding | Totale programma bedrijventerrein |
Regio Amersfoort | 19,2 | 0 | 19,2 |
Regio Zuid Oost | 3 | 12 | 15 |
Regio Utrecht*) | 0 | 21 | 21 |
Regio West*) | 16,5 | 16 | 32,5 |
TOTAAL Provincie | 38,7 | 49 | 87,7 |
*) in het kader van bedrijventerreinen is IJsselstein ingedeeld bij Regio West in plaats van Regio Utrecht
Toelichting
Een aanzienlijk deel van de Utrechtse werkgelegenheid is gebonden aan bedrijventerreinen.
Het gaat om activiteiten in onder andere de industrie en logistieke dienstverlening.
Deze activiteiten zijn niet of nauwelijks te mengen met andere functies door hun effecten
op de omgeving (aard bebouwing, uitstoot, geluid, verkeersdruk). Het is voor een diversificatie
van de Utrechtse economische structuur van belang dat voldoende van dergelijke locaties
in verschillende segmenten beschikbaar blijven; van terreinen met een prestigieuze
uitstraling tot louter functionele terreinen. In het landelijk Convenant Bedrijventerreinen
(afgesloten door Rijk/IPO/VNG op 27-11-2009) is de behoefte aan bedrijventerreinen
voor de provincie Utrecht berekend op 335 ha netto voor de periode 2010-2020 (exclusief
de terreinen het Klooster en Gaasperwaard, die buiten de Convenantafspraken zijn gehouden).
Daarvan is circa de helft al opgenomen in bestemmingsplannen. Door regionale samenwerking
wordt gezorgd voor een op de vraag van het bedrijfsleven afgestemd aanbod. Daarmee
wordt een effectiever gebruik van bedrijventerreinen bevorderd. De beschikbare capaciteit
aan bedrijventerreinen die al is opgenomen in bestemmingsplannen verschilt per regio.
Zo is In de regio Utrecht nog relatief veel capaciteit aanwezig en daarom is er een
relatief laag programma opgenomen in de PRS. In de regio West is er nauwelijks beschikbare
plancapaciteit, daarom is extra ruimte noodzakelijk en is er een relatief hoog programma
opgenomen.
De in de (concept-) regionale convenanten bedrijventerrein opgenomen programma’s en
planningen zijn input voor deze PRS. Via de regionale behoefte-onderzoeken, die ten
grondslag liggen aan de convenanten, is de behoefte aan bedrijventerrein onderbouwd.
Echter, vanwege de veranderende maatschappelijke en economische context is ook de
behoefte aan bedrijventerrein aan verandering onderhevig. Daarom hebben we voorlopig
alleen die locaties programmatisch opgenomen, waarvan in de convenanten wordt aangegeven
dat de ontwikkeling ervan gepland is in de eerstkomende jaren. Bij de herijking van
de PRS over 4 jaar bezien wij de voortgang van zowel de herstructurering als de ontwikkeling
van nieuwe terreinen en beoordelen wij, mede aan de hand van dan beschikbare recente
prognoses, of er meer uitbreidingsruimte gewenst is.
Wij willen voorkomen dat wel nieuwe locaties worden ontwikkeld, maar dat de voortgang
van de herstructurering achterblijft. Daarom leggen wij een directe relatie tussen
de ontwikkeling van nieuw terrein en de herstructurering van bestaand terrein. Wij
vragen aan gemeenten om daarover concrete, harde afspraken op te nemen in de regionale
convenanten. Bij de vierjaarlijkse herijking van het stedelijk programma betrekken
wij deze voortgang.
De ontwikkeling van nieuwe zelfstandige kantoren op bedrijventerreinen achten wij
onwenselijk. Bedrijventerreinen zijn geen geschikte locatie voor de ontwikkeling van
duurzame kantoren. Uit onderzoek blijkt dat een belangrijk deel van de leegstand op
bedrijventerreinen bestaat uit kantoorpanden.
De regionale en lokale programma’s voor bedrijventerreinen zijn opgenomen in de regionale
uitwerking (5.5.).
Realisatie
Provinciaal belang
- Een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden.
- Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.
Provinciale rol
Reguleren, stimuleren
Reguleren (PRV)
Koppeling nieuw terrein/herstructurering, regionale samenwerking, geen kantoren op
bedrijventerreinen (artikel bedrijventerrein stedelijk gebied en artikel Toekomstig
bedrijventerrein)
Stimuleren/Participeren
Overleg: Over regionale convenanten, bovenregionale afstemming en de vierjaarlijkse
herijking
Beleid
Wij zetten in op de herstructurering, intensivering en transformatie van bestaand
bedrijventerrein. De ontwikkeling van nieuw bedrijventerrein in het stedelijk gebied
is alleen mogelijk als de locatie is opgenomen in het stedelijk programma van de PRS
en de noodzaak van het tot ontwikkeling brengen van de locatie kan worden onderbouwd
conform de door ons aangegeven voorkeursvolgorde. Bovendien moet de nieuwvestiging
of uitbreiding in samenhang worden ontwikkeld met de herstructurering van een bestaand
bedrijventerrein, waarbij de tijdige realisering van de herstructurering is verzekerd.
Toelichting
Het accent in ons beleid ligt bij de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen.
De Ontwikkelingsmaatschappij Utrecht (OMU) is opgericht om de herstructurering van
bedrijventerreinen te stimuleren door de aanpak van private kavels en/of lege delen
van terreinen. Uit onderzoek ten behoeve van de totstandkoming van het Provinciaal
Herstructureringsplan (Ecorys) is gebleken dat de kwaliteit van de Utrechtse bedrijventerreinen
redelijk is. Voor veel terreinen geldt dat een beperkte aanpak van knelpunten op het
gebied van infrastructuur en openbare ruimte voldoende is om de terreinen weer aan
de eisen van het bedrijfsleven te laten voldoen. Vaak zijn er echter ook “rotte plekken”
op de terreinen: structureel leegstaande bebouwing, restkavels etc. Door de aanpak
van deze plekken kan de OMU een belangrijke bijdrage leveren aan de kwaliteitsverbetering
van de Utrechtse bedrijventerreinen.
In de stedelijke programma’s (5.5) is aangegeven hoeveel hectares bedrijventerrein
er in het stedelijk gebied kunnen worden ontwikkeld (exclusief de restcapaciteit in
vigerende bestemmingsplannen) en welke locaties daarvoor in beeld zijn. In de PRV
zijn aan de ontwikkeling van deze locaties voorwaarden gesteld die de voortgang van
de herstructurering verzekeren.
Realisatie
Provinciaal belang
- Een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden.
- Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.
Provinciale rol Reguleren, stimuleren
Reguleren (PRV)
Het stellen van voorwaarden aan de ontwikkeling van bedrijventerrein (artikel bedrijventerrein
stedelijk gebied)
Stimuleren/Participeren
Stimuleren van herstructurering, met name door ondersteuning bij de totstandkoming
van goede herstructureringsplannen
Beleid
De uitbreidingslocaties die wij qua locatie ruimtelijk aanvaardbaar vinden, maar waarover
nog geen ontwerp-planologisch besluit genomen is, hebben wij aangeduid met een bol.
Om de locatie ruimtelijk mogelijk te maken is geen ontheffing van GS nodig. Wel moet
de locatie zijn opgenomen in het stedelijk programma van de PRS en moet de noodzaak
van het tot ontwikkeling brengen van de locatie worden onderbouwd conform de door
ons aangegeven voorkeursvolgorde (duurzame verstedelijkingsladder). Bovendien moet
de nieuwvestiging of uitbreiding in samenhang worden ontwikkeld met de herstructurering
van een bestaand bedrijventerrein, waarbij de tijdige realisering van de herstructurering
is verzekerd. Voorts stellen wij enkele algemene ruimtelijke randvoorwaarden aan het
concretiseren van deze locaties.
Toelichting
In de stedelijke programma’s (5.5) is aangegeven hoeveel hectares bedrijventerrein
er op de uitbreidingslocaties kunnen worden ontwikkeld. In de PRV zijn aan de ontwikkeling
van deze locaties voorwaarden gesteld die de voortgang van de herstructurering verzekeren.
Niet alle uitbreidingslocaties zijn opgenomen in de stedelijke programma’s. Een aantal
locaties was al opgenomen in de provinciale Structuurvisie Streekplan 2005-2015 en
is nog steeds aan de orde. Echter, in de (concept-) regionale convenanten is de ontwikkeling
van deze locaties niet voorzien in de eerstkomende jaren. Daarom is de ontwikkeling
niet programmatisch mogelijk gemaakt. Deze locaties komen bij de vierjaarlijkse herijking
weer aan de orde.
Realisatie
Provinciaal belang
- Een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden.
- Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.
Provinciale rol
Reguleren
Reguleren (PRV)
Het stellen van voorwaarden aan de ontwikkeling van bedrijventerrein (artikel toekomstig
bedrijventerrein).
Beleid
Wij willen op de kantorenmarkt vraag en aanbod zoveel mogelijk in evenwicht brengen,
zowel kwantitatief als kwalitatief. Op dit moment staat er veel kantoorruimte leeg,
een groot deel van de leegstand is structureel. Bovendien is er nog een grote – nog
niet gerealiseerde - plancapaciteit. Daarom geven we in principe geen ruimte voor
nieuwe, nog niet gerealiseerde, kantorenlocaties. Wij spannen ons actief in om de
nog niet benutte plancapaciteit terug te dringen. Hiertoe gaan we met gemeenten en
andere partijen in overleg om te komen tot afspraken over het verder terugdringen
van de plancapaciteit. Voorts willen we stimuleren dat op bestaande kantorenlocaties
kansen worden benut (herontwikkeling, transformatie, functiewijziging) om daarmee
de kwaliteit en het functioneren van kantoorgebieden in onderlinge samenhang te verbeteren.
Een eerste stap hebben we gezet met het onderzoek naar de Utrechtse kantorenmarkt.
Met dit onderzoek leggen we een breed gedragen basis voor het maken van afspraken
over de vermindering van de plancapaciteit en ingrepen in de bestaande voorraad. Op
27 juni 2012 is het Convenant Aanpak Leegstand Kantoren (Rijk, VNG, IPO en marktpartijen)
afgesloten. Onze aanpak sluit aan op de afspraken in dit convenant.
Concreet betekent dit het volgende:
Toelichting
De provincie Utrecht heeft, net als de rest van Nederland, te maken met een te groot
en groeiend aanbod van kantoren. In 2010 is in de provincie Utrecht ruim 900.000 m2
VVO (Verhuurbaar Vloeroppervlak) te koop of te huur (bron: Kantorenmarktonderzoek
Provincie Utrecht, een analyse en inventarisatie (STOGO, juni 2011)). Dit komt overeen
met ca. 15 % van de totale voorraad. Hiervan wordt 43 % al langer dan drie jaar aangeboden.
Aangenomen mag worden dat het hier om structurele leegstand gaat. De jaarlijkse ingebruikname
van kantoorruimte daalt sinds 2005 gestaag en bedroeg in 2010 nog een kleine 160.000
m2 tegenover 320.000 m2 in 2005. In de provincie was in 2010 een planvoorraad aanwezig
van ca. 1,4 miljoen m2. Van deze planvoorraad ligt ca. 650.000 m2 vast in harde plannen,
het overige deel is nog niet in een bouwvergunning of bestemmingsplan vastgelegd.
Dat laat onverlet dat over een deel hiervan al wel privaatrechtelijke afspraken zijn
gemaakt, en/of in lopende grondexploitaties is opgenomen. De kantorenmarkt is afgelopen
jaren veranderd van een groeimarkt naar een vervangingsmarkt: de ontwikkeling van
nieuwe kantoorpanden leidt tot verhuisbewegingen van bedrijven.
De vraag naar kantoorruimte is structureel minder groot en verandert kwalitatief.
Dit komt door:
de veranderende economische structuur: flexibilisering, verschuiving naar kenniseconomie en het groeiend aantal ZZP-ers vraagt om kwalitatief andere kantoorruimte zoals levendige binnenstedelijke locaties, locaties op multimodale OV-knooppunten en locaties met een multifunctioneel karakter en hoge ruimtelijke kwaliteit. Beleving en ontmoeten worden meer en meer leidende begrippen bij locatiekeuze en ook daar zal flexibel(er) werken het uitgangspunt zijn;
het nieuwe werken: de introductie van flexplekken en thuiswerken leidt tot een lager gemiddeld aantal vierkante meters per medewerker.
Naast de omvang heeft de problematiek ook een kwalitatieve dimensie. Op een beperkt
aantal toplocaties is de vraag groter dan het aanbod. Dit zijn over het algemeen de
goed ontsloten locaties met een gemengd (groot)stedelijk milieu. Voor het behoud van
een aantrekkelijk vestigingsklimaat is het van belang dat op deze locaties een kwalitatief
hoogwaardig aanbod aanwezig is. Een groot deel van de huidige kantorenvoorraad is
van slechte kwaliteit en/of gevestigd op locaties die minder in trek zijn. Dit zijn
met name de bestaande, monofunctionele, meer perifeer gelegen kantorenlocaties (o.a.
Nieuwegein, Maarssen, Woerden). Op deze locaties is het aanbod groter dan de vraag
en vindt een proces van marginalisatie plaats dat leidt tot leegstand en het uitblijven
van investeringen in de kwaliteit.
Gezien de druk op de Utrechtse woningmarkt ligt een transformatie van leegstaande
kantoren naar woningen voor de hand. Door terughoudend te zijn met nieuwe uitbreidingslocaties
voor wonen wordt deze druk nog vergroot. Een deel van de leegstaande kantoorruimte
leent zich hiervoor. De Provincie Utrecht neemt nu al een actieve rol in de aanpak
van kantorenleegstand. Deze actieve rol komt tot uiting in de provinciale inzet voor
transformatie en herstructurering. Wij zullen deze actieve rol voortzetten.
Vanwege het structurele overaanbod vinden wij het belangrijk de nog niet gerealiseerde
planvoorraad, voor zover niet benut, te verminderen. Daarom staan wij, buiten de aangewezen
locaties op knooppunten, geen nieuwe bestemming kantoren meer toe in bestemmingsplannen,
en kan bestaande plancapaciteit bij actualisering uitsluitend worden gehandhaafd als
er in de planperiode zicht is op gebruik als kantoor (blijkend uit vastgestelde visies,
onderzoeken of contracten). Voorts bekijken wij samen met de gemeenten de verdere
mogelijkheden voor vermindering van de plancapaciteit. Wij willen dit bevorderen door
het actief stimuleren en aanjagen van transformatie en herontwikkeling. Wij gaan daarbij
ook bekijken welke mogelijkheden de ruimtelijke ordening daarbij kan bieden. Zo nodig
zetten wij ons wettelijk instrumentarium (proactieve aanwijzing, inpassingsplan) in.
Deze lijn wordt ondersteund vanuit de markt. Eigenaren en beleggers hebben behoefte
aan een duidelijk afgebakend speelveld. Daarbinnen kunnen zij verantwoorde investeringsbeslissingen
nemen om de bestaande kantoorfuncties versterken of om over te gaan tot transformatie
naar andere functies. Zolang er te veel plancapaciteit boven de markt blijft zweven
en er onvoldoende duidelijk is welke perspectieven overheden zien voor (concurrerende)
kantoorlocaties, dragen dergelijke investeringen te veel risico’s en is het lonend
deze uit te stellen.
Via monitoring zullen wij de ontwikkelingen op de kantorenmarkt, zowel kwalitatief
als kwantitatief, blijven volgen.
Realisatie
Provinciaal belang
- Een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden.
- Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.
Provinciale rol
Reguleren, Stimuleren, Participeren
Reguleren (PRV)
Algemene regels die de ontwikkeling van nieuwe kantorenlocaties inperkt tot enkele
OV-knooppunten en bestemmingswijziging van de huidige kantoorfunctie (artikel kantoren
en artikel Kantoren op knooppunt).
Stimuleren/Participeren
Beleid
Wij willen voldoende ruimte bieden aan de veranderende wensen van consumenten en bedrijfsleven.
Wij zetten in op de binnenstedelijke vernieuwing en vragen bij gemeenten aandacht
voor transformatie van verouderde winkelcentra. Bij ruimtelijke plannen voor nieuwe
grootschalige detailhandelsontwikkelingen vragen wij bij gemeenten aandacht voor regionale
afstemming en het overtuigend aantonen van de behoefte. De ontwikkeling van detailhandel
buiten de rode contouren (anders dan de verkoop van eigen producten als nevenfunctie
op een agrarisch bedrijf) staan wij niet toe.
Toelichting
De detailhandelssector heeft te maken met een aantal ingrijpende veranderingen zoals
de toenemende rol van internet als oriëntatie- en aankoopkanaal, veranderende wensen
van consumenten en nieuwe winkelconcepten. Dit zal leiden tot een afname van het totale
winkeloppervlak. Nu is er al sprake van een groeiende structurele leegstand aan winkelruimte.
Nieuwe trends laten zien dat winkels zich vooral concentreren in binnensteden en thematische
winkelcentra aan de rand van de steden. Uitzondering zijn winkels die zich richten
op de dagelijkse boodschappen, die vestigen zich meer op goed bereikbare (perifere)
locaties. Door deze ontwikkelingen komen vooral centra van kleine en middelgrote gemeenten
en kleinere wijkcentra onder druk te staan. Door beperking van de ontwikkeling van
nieuw winkelvloeroppervlak en de transformatie van bestaande centra blijft de markt
voor detailhandelsvoorzieningen gezond en toekomstgericht.
Realisatie
Provinciaal belang
- Een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden.
- Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.
Provinciale rol
Stimuleren
Stimuleren/Participeren
Overleg: over beperking ontwikkeling nieuw winkeloppervlak en transformatie van bestaande
centra
Beleid
Wij willen de infrastructuur en de ruimtelijke ontwikkeling op elkaar afstemmen. Dit
betekent dat we bij de planning van ruimtelijke ontwikkelingen rekening houden met
de mogelijkheden van de bestaande wegen en OV-verbindingen, en dat we bij eventuele
aanpassingen van infrastructuur naast het verbeteren van de bereikbaarheid rekening
houden met het benutten van kansen voor versterking van de kwaliteiten van de landschappen,
stad-landverbindingen, kwaliteit leefomgeving en ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden.
Daarbij streven wij vooral naar een bij het vigerende mobiliteitsbeleid passende bereikbaarheid
van de belangrijke werkgelegenheidslocaties. Maar ook voor andere bovenlokale functies
is het beheersen van de mobiliteitsdruk van belang. Daarvoor is een voldoende robuust
netwerk essentieel. Mede daarom zijn de afgelopen jaren een aantal planstudies en
verkenningen gestart ter verbetering van de hoofdinfrastructuur en de regionale bereikbaarheid
van Utrecht. Deze maken onderdeel uit van het bereikbaarheidspakket VERDER.
Inpassing van nieuwe infrastructuur vraagt in onze regio, vanwege de grote druk op
het ruimtegebruik, om zorgvuldige besluitvorming. Hierbij spelen naast bereikbaarheidsafwegingen
ook veiligheids-, leefbaarheids- en landschappelijke aspecten een rol.
Omdat het mobiliteitssysteem in onze provincie functioneert als een samenhangend netwerk,
moet de keuze voor mobiliteitsmaatregelen zorgvuldig worden afgestemd met andere overheden.
Toelichting
De provincie Utrecht is als centrumgebied van Nederland een belangrijk kruispunt van
nationale spoor-, auto- en waterwegen. De hoofdinfrastructuur vormt samen met onderliggende
infrastructuur de basis voor het verkeer- en vervoersysteem in onze provincie. De
Utrechtse regio wordt wel de draaischijf van Nederland genoemd. Als de draaischijf
niet goed functioneert, heeft dat negatieve gevolgen voor de leefbaarheid in onze
provincie en voor de economische vitaliteit van een groter gebied dan het Utrechtse.
Een goed functionerend verkeer- en vervoersysteem is belangrijk. De daarvoor benodigde
verkeers- en vervoersinfrastructuur moet berekend zijn op de mobiliteit in en door
de regio. De aanleg en instandhouding van infrastructuur die nodig is voor een doelmatig
functionerend verkeer- en vervoersysteem is van provinciaal belang.
Het mobiliteitssysteem is geen statisch gegeven maar een dynamisch geheel. Autonome
en ruimtelijke ontwikkelingen kunnen aanpassingen van het infrastructurele netwerk
nodig maken. Voor de Rijksinfrastructuur pakt de Rijksoverheid dit op. Het uitvoeren
van benodigde aanpassingen van de provinciale infrastructuur als gevolg van autonome
ontwikkelingen is een verantwoordelijkheid van de provincie. Benodigde aanpassingen
van provinciale infrastructuur als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen dienen onderdeel
uit te maken van de planontwikkeling. In het mobiliteitsbeleid hanteren we de Ladder
van Verdaas. De ladder heeft de volgende zeven treden:
Bij de ruimtelijke afweging van nieuwe verstedelijkingslocaties is de lagenbenadering
gehanteerd. Dit betekent onder andere concreet dat is getoetst op de aanwezigheid
van infrastructuur, de mogelijkheden van benutting van het OV-netwerk, de mogelijkheden
van het autonetwerk, de effecten op de automobiliteit en de benodigde extra infrastructuur.
Voor de door gemeenten aangedragen nieuwe verstedelijkingslocaties is voorts een quickscan
uitgevoerd op de mobiliteitseffecten. Een aantal ontwikkelingen is mede als gevolg
van de uitkomsten van deze quickscan niet of in kleinere omvang in de PRS opgenomen.
Daar waar blijkt dat ontwikkeling van een locatie een groot knelpunt veroorzaakt,
is dit als specifiek aandachtspunt of randvoorwaarde aangegeven bij de ontwikkeling
van de desbetreffende locatie. Nieuwe knelpunten voor de bereikbaarheid als gevolg
van ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden voorkomen.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is voor onderdelen van het openbaar
vervoer, fiets, ketenmobiliteit, verbetering logistieke knooppunten en veiligheid
een verantwoordelijkheid neergelegd bij decentrale overheden. Wij zullen in de door
ons op te stellen mobiliteitsvisie met een planhorizon tot 2028 in ieder geval aangeven
welke bijdrage wij zullen leveren aan de uitvoering van deze onderdelen van de SVIR.
Ook zullen wij aangeven welke bijdrage wij vanuit onze mobiliteitsverantwoordelijkheden
leveren aan de in de PRS opgenomen ontwikkelingen.
Mobiliteitstoets
Het is van belang dat alle ruimtelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen)
voor alle verkeersvormen goed en tijdig ontsloten zijn. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
kunnen ook een verstorend effect hebben op het functioneren van het verkeersnetwerk
in de directe nabijheid. In dat geval zijn er extra maatregelen nodig om deze verstoring
niet op te laten treden. Door toepassing van de mobiliteitsscan en –toets worden de
mobiliteitseffecten in beeld gebracht zodat voldoende maatregelen kunnen worden genomen
in het ruimtelijk plan.
Wij stellen een mobiliteitsscan verplicht bij elke voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
Dit betekent dat in een vroegtijdig stadium (bij voorkeur al in de planvormingsfase)
wordt nagegaan of de ontwikkeling leidt tot een verstoring van het functioneren van
het verkeersnetwerk. Indien dit het geval is, is de mobiliteitstoets verplicht. Bij
de mobiliteitstoets wordt nagegaan welke negatieve effecten op het verkeersnetwerk
kunnen optreden en met welke maatregelen deze worden voorkomen. Bij het zoeken naar
een passende oplossing wordt de Ladder van Verdaas betrokken. Zo komt in de mobiliteitstoets
de vraag aan de orde of de ruimtelijke ontwikkeling qua locatie en type mobiliteit
passend is binnen het mobiliteitsbeleid van de provincie en zal bij bijvoorbeeld de
ontsluiting van binnenstedelijke locaties openbaar vervoer nadrukkelijk aan de orde
zijn. De mobiliteitstoets is opgenomen in de PRV.
Realisatie
Provinciaal belang
Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en vrijetijdslocaties
Provinciale rol
Reguleren
Reguleren
In toelichting bij ruimtelijk plan beschrijving opnemen van de mobiliteitsgevolgen;
bij relatief grote verkeerseffecten is een mobiliteitstoets verplicht (artikel Mobiliteitstoets)
Beleid
Om de te verwachten verkeergroei in de provincie op te vangen is op het Rijkswegennet,
naast het aanleggen van spits- en plusstroken, ook capaciteitsvergroting in de vorm
van wegverbreding noodzakelijk. Momenteel worden daarvoor de planstudies Ring Utrecht
en de Driehoek A1/A28/A27 en Knooppunt Hoevelaken uitgewerkt. Wij streven daarbij
naar een optimale inpassing in het landschap, met aandacht voor een veilige en gezonde
leefomgevingskwaliteit. Daar waar mogelijk willen wij de kansen benutten om de stad-landrelatie
te verbeteren.
Gebiedsontwikkeling biedt kansen om diverse opgaven op het gebied van verstedelijking
en inpassing van infrastructuur aan elkaar te koppelen.
Toelichting
De planstudies voor de aanpassing van het Rijkswegennet worden uitgevoerd door Rijkswaterstaat.
Wij zijn bij deze uitwerkingen betrokken. De opwaardering van de Noordelijke Randweg
Utrecht (als onderdeel van de planstudie ring Utrecht) wordt uitgevoerd door de gemeente
Utrecht. De provincie is mede bevoegd gezag.
Realisatie
Provinciaal belang
Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en vrijetijdslocaties
Provinciale rol
Stimuleren, Participeren
Stimuleren/Participeren
Betrokkenheid de uitvoering van de planstudies.
Beleid
Wij willen voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen negatieve gevolgen hebben voor
de doorstroming op het regionale wegennet. Daarom werken we met een mobiliteitstoets,
die voor elke ruimtelijke ontwikkeling de gevolgen voor met name het regionale wegennet
inzichtelijk maakt. Op basis daarvan kunnen maatregelen worden genomen die de negatieve
gevolgen voor de doorstroming, bereikbaarheid, verkeersveiligheid en/of leefbaarheid
voorkomen. Deze maatregelen moeten deel uitmaken van de planontwikkeling.
Buiten de al eerder geplande tracés is het plannen van geheel nieuwe tracés niet aan
de orde. Wel kan er sprake zijn van omleggingen en het realiseren van noodzakelijke
verbindingen. Voor een goede bereikbaarheid van woon-, werk- en vrijetijdslocaties
zijn naast provinciale wegen ook een aantal gemeentelijke wegen voor de provincie
van belang.
Toelichting
De doorstroming op de regionale wegen laat momenteel op diverse plaatsen te wensen
over. Congestie doet zich vooral voor op kruispunten en aansluitingen op de autosnelwegen.
Deze drukte op het onderliggende wegennet tast ook de kwaliteit van de leefomgeving
aan. De in uitvoering zijnde en voorgenomen aanpassingen aan het hoofdwegennet zullen
echter tot gevolg hebben dat de situatie op het onderliggende wegennet verbetert.
Bij de opstelling van de mobiliteitsvisie tot 2028 bezien we welke aanpassingen de
komende jaren uitgevoerd zullen worden. Ook besteden we daarin aandacht aan een mogelijke
oplossing voor de langere termijn voor wat betreft de Rijnbrug bij Rhenen. De al geplande
aanpassingen zoals de verbinding tussen Houten en de A12 en het afronden van het BRAVO-project
bij Woerden hebben we al wel opgenomen.
Als regionaal wegennet hebben wij naast het door de provincie beheerde wegennetwerk
een aantal gemeentelijke wegtrajecten opgenomen. Het gaat om trajecten met een doorgaand
karakter die verkeerskundig een bovengemeentelijke rol vervullen. Dit regionale wegennet
is belangrijk voor een goede bereikbaarheid van woonlocaties en van bovenregionale
werk- en vrijetijdslocaties, wat wij aanmerken als provinciaal belang.
Realisatie
Provinciaal belang
Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en vrijetijdslocaties
Provinciale rol
Reguleren, Participeren
Reguleren (PRV)
Mobiliteitstoets (artikel Mobiliteitstoets)
Participeren
In het kader van de beleidsontwikkeling mobiliteit stellen wij een mobiliteitsvisie
op met een planhorizon tot 2028. Hierin geven we aan welke bijdrage wij zullen leveren
aan de uitvoering van onderdelen van de SVIR en welke bijdrage vanuit onze mobiliteitsverantwoordelijkheden
wordt geleverd aan de in de PRS opgenomen ontwikkelingen.
Beleid
Wij vinden dat de infrastructuur fiets- en wandelverkeer een belangrijk onderdeel
is van een doelmatig verkeer en vervoersysteem. Wij zetten ons in voor het behoud
van het bestaande provinciale en landelijke fietsroutenetwerk en de aanpak van knelpunten
hierin. We vragen aandacht voor het realiseren van utilitaire en recreatieve fietsverbindingen
vanuit de stad naar nabijgelegen kernen en (recreatieve) voorzieningen. Hiermee verbinden
wij ook onze ambities voor binnenstedelijke woningbouw met onze recreatieve ambities
voor het landelijk gebied. Wij streven ernaar om bij ingrepen in het auto- en spoornetwerk
infrastructurele verbeteringen te realiseren en de bestaande langzaam verkeersverbindingen
te ontzien.
Toelichting
In de mobiliteitsketen is aandacht voor de fiets en de voetganger essentieel. Voor
recreatieve doeleinden, woon-werkverkeer, stad-landverbindingen en het voor- en natransport
van en naar OV-haltes spelen deze verbindingen een belangrijke rol. De opkomst van
de elektrische fiets kan deze rol nog vergroten. Het bovenlokale fiets- en wandelpadennetwerk
moet locaties voor wonen, leren, werken, recreëren enz. zo optimaal mogelijk met elkaar
verbinden. De bij het langzaam verkeer behorende voorzieningen hebben – omdat ze samenvallen
met bestaande wegen en voorzieningen – geen afzonderlijke ruimtelijke relevantie in
de context van deze PRS. Daarom is geen apart netwerk opgenomen.
Voor langzaam verkeer vormen snel-, spoor- en waterwegen vaak barrières. Waar dit
speelt zijn stad, kernen en voorzieningen niet altijd optimaal met elkaar verbonden.
Wij streven ernaar om bij ingrepen in het auto-, spoor- en waternetwerk de bestaande
verbindingen voor langzaam verkeer te ontzien en infrastructurele verbeteringen te
realiseren. Nieuwe fietsverbindingen – los van bestaande wegen – behoeven een zorgvuldige
integrale afweging.
Realisatie
Provinciaal belang
Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en vrijetijdslocaties
Provinciale rol
Stimuleren, Participeren
Stimuleren/ Participeren
Inpassing in planstudieprojecten en gebiedprojecten
Opstellen mobiliteitsvisie met een planhorizon tot 2028
Beleid
Randstadspoor is een belangrijke drager van het openbaar vervoersysteem in onze regio.
In de komende jaren zal Randstadspoor zich verder ontwikkelen. De frequentie van de
treinen in onze provincie zal toenemen met als doel meer bereikbaarheid van bijna
alle spoorstations. Ten behoeve van een goede openbaar vervoer bereikbaarheid blijven
wij ons richting het Rijk inzetten voor voldoende spoorstations in onze regio. Ook
blijven we de aanleg van een nieuwe spoorverbinding Almere-Utrecht-Breda bepleiten
bij het Rijk. Om de toegenomen barrièrewerking van het spoor door de frequentieverhoging
terug te dringen, worden een aantal ongelijkvloerse kruisingen aangelegd.
We willen de verstedelijkingopgaven zoveel mogelijk koppelen aan bestaande OV-halten
en knopen van het OV-netwerk. Dit doen we door middel van ons kantorenbeleid, de toepassing
van de duurzame verstedelijkingsladder en de ladder van Verdaas. Voorts willen we
knooppuntontwikkeling mogelijk maken.
Plannen voor een eventuele verdere uitbreiding van het (H)OV netwerk beoordelen wij
op basis van de effecten die dit zal hebben op de verkeersdruk en op de leefbaarheid.
Toelichting
Op dit moment wordt er een MIRT-onderzoek Openbaar Vervoer Regio Utrecht uitgevoerd.
Onderzocht wordt welke kansen en knelpunten er in de regio Utrecht ontstaan vanwege
stedelijke en mobiliteitsontwikkelingen en hoe openbaar vervoer kan bijdragen aan
het oplossen van deze knelpunten en het benutten van mogelijke kansen.
Via ons verstedelijkingsbeleid willen we de kansen die zich voordoen in de nabijheid
van OV haltes zoveel mogelijk benutten.
Daar waar meerdere vervoersvormen samenkomen en stedelijke activiteiten kunnen plaatsvinden
is sprake van een knooppunt. De belangrijkste knooppunten in onze provincie zijn te
vinden rondom de stations Utrecht Centraal en Amersfoort Centraal. Met de ontwikkeling
van Leidsche Rijn Centrum inclusief station ontstaan ook daar goede kansen voor knooppuntontwikkeling.
Wij participeren in de planontwikkeling met betrekking tot de omgeving van station
Driebergen-Zeist.
Naast trein en tram speelt de bus een rol in ons openbaar vervoersnetwerk. Omdat een
buslijn of busbaan geen afzonderlijke ruimtelijke relevantie heeft, zijn deze niet
als object opgenomen.
Realisatie
Provinciaal belang
Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en vrijetijdslocaties
Provinciale rol
Stimuleren, Participeren
Stimuleren/Participeren
Beleid
Ruimtelijke ontwikkelingen gaan veelal hand in hand met een groei van goederenstromen.
Wij willen dat de afwikkeling van de groeiende goederenstromen zowel over de weg als
over het water plaats kan vinden. De provincie beschikt immers over een voor goederenvervoer
geschikt netwerk van weg- en waterwegen. Voldoende regionale overslaglocaties maken
het goederenvervoernetwerk compleet. De provincie werkt daarom mee aan de realisatie
van voldoende regionale overslaglocaties. Geschikte binnenhavenlocaties voor regionale
overslag bevinden zich op de bedrijventerreinen Isselt in Amersfoort, Lage Weide in
Utrecht en Het Klooster in Nieuwegein.
Toelichting
Goederenvervoer kent een eigen dynamiek en stelt andere eisen aan het infrastructuurnetwerk
dan personenvervoer. Naast wegen en spoorwegen maken het Amsterdam-Rijnkanaal en Lekkanaal
en de rivieren de Lek, de Eem en de Amstel onderdeel uit van het goederenvervoernetwerk
in Utrecht. Voor het uitwisselen van goederen tussen netwerken zijn overslagpunten
belangrijk. Wij geven prioriteit aan de ontwikkeling van Port of Utrecht: Lage Weide-Utrecht
in combinatie met het Klooster-Nieuwegein. De haven van Lage Weide is de enige multifunctionele
haven in de provincie en meteen ook de grootste binnenhaven van Nederland. Vanwege
(toekomstig) ruimtegebrek op Lage Weide is er bij bedrijven vraag naar extra havencapaciteit
op Het Klooster. Deze haven zou ruimte kunnen bieden aan een containerterminal en
andere bedrijven die afhankelijk zijn van goedkoop transport met binnenvaartschepen.
Voor de andere Utrechtse binnenhavens, zoals in Amersfoort, Wijk bij Duurstede en
Vianen, geldt dat wij zullen toezien op behoud van de bestaande havencapaciteit. In
De Ronde Venen is er een initiatief voor een nat bedrijventerrein bij Amstelhoek.
Wij zullen op verzoek ondersteunend optreden bij het opzetten en uitvoeren van projecten
voor havenontwikkeling, voor zover dit past bij de rol en bevoegdheden van de provincie.
Realisatie
Provinciaal belang
Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en vrijetijdslocaties
Provinciale rol
Stimuleren
Stimuleren
Overleg: Aandacht vragen voor de ontwikkeling van de aangegeven overslaglocaties
Beleid
Het provinciale stedelijke programma in deze Structuurvisie is opgebouwd uit stedelijke
programma’s per regio en per gemeente. Deze programma’s zijn in overleg met de (regionaal
samenwerkende) gemeenten tot stand gekomen. De Regio’s Utrecht (BRU) en Amersfoort
hebben daartoe het ‘Regiodocument BRU’ respectievelijk de ‘Integrale gebiedsuitwerking
Eemland, bijstelling 2011’ opgesteld. Specifiek voor bedrijventerreinen worden regionale
convenanten vastgesteld waarin afspraken worden gemaakt over de herstructurering van
bestaande en de planning van nieuwe bedrijventerreinen (inclusief fasering en segmentering).
Wij hebben bij de totstandkoming van de stedelijke programma’s zoveel mogelijk van
deze (concept-) documenten gebruik gemaakt.
De stedelijke programma’s moeten worden gezien als een ambitie, niet als een harde
opgave waarop we regio’s of gemeenten willen ‘afrekenen’. Het vormt het vertrekpunt
voor:
Ons provinciaal belang is gelegen in de realisering het woningbouwprogramma op provinciaal
niveau, maar daar ligt uiteraard een relatie met de uiteindelijke realisatie op regionaal
en gemeentelijk niveau.
Toelichting
De stedelijke programma’s gaan alleen over de capaciteit, wij realiseren ons terdege
dat de realiseerbaarheid van vooral het hoge binnenstedelijke woningbouwprogramma
geen sinecure is. Daarop kunnen wij, en ook de regio’s en gemeenten, slechts gedeeltelijk
invloed uitoefenen. Met deze PRS en de stedelijke programma’s in het bijzonder benutten
we wel de mogelijkheden die het ruimtelijk beleid ons biedt om hierop invloed uit
te oefenen: vasthouden aan de in NV Utrecht-verband geformuleerde ambities en daarmee
het creëren van urgentie voor de binnenstedelijke opgave.
Wij zullen de stedelijke programma’s iedere 4 jaar herijken. Op die manier leggen
we het stedelijke programma niet voor de hele PRS-periode vast, maar kunnen we flexibel
inspelen op nieuwe inzichten en omstandigheden. In overleg met gemeenten bespreken
we de voortgang van het stedelijk programma, waarbij de geconstateerde knelpunten,
wensen en opties aan bod kunnen komen. Voor bedrijventerrein betrekken we hierbij
ook de voortgang van de herstructurering. Op basis van deze gesprekken kan er zo nodig
een bijstelling van de regionale en stedelijke programma’s plaatsvinden. Indien er
consensus is over de noodzaak van nieuwe uitbreidingslocaties voor wonen en nieuwe
bedrijventerreinen, is een herziening van de PRS en PRV noodzakelijk. Wij bieden aan
Provinciale Staten een rapportage van de herijking aan, eventueel met een voorstel
tot herziening van de PRS.
In de stedelijke programma’s per gemeente is een onderscheid gemaakt tussen binnenstedelijke
woningbouw en uitbreiding. Het aantal woningen dat binnen de rode contouren kan worden
ontwikkeld is niet limitatief, het staat gemeenten vrij om binnen de rode contouren
hogere woningaantallen te realiseren. De genoemde binnenstedelijke locaties hebben
een richtinggevende en illustratieve betekenis.
Voor de uitbreidingslocaties ligt dat anders. De uitbreidingsmogelijkheden zijn qua
locatie en aantal woningen benoemd en ook als zodanig opgenomen in de PRV. Deze locaties
zijn met “bollen” aangegeven op de beleidskaart bij deze PRS.
Voor bedrijventerreinen zijn de aantallen hectares (netto) voor zowel de binnenstedelijke
als de uitbreidingslocaties limitatief. De binnenstedelijke locaties voor bedrijventerreinen
zijn concreet benoemd in de (concept-) regionale convenanten.
De opgenomen woningaantallen betreffen bruto cijfers, dat wil zeggen dat er bij de
opgenomen cijfers geen rekening is gehouden met sloop. Bij bedrijventerreinen gaat
het om de netto uitgeefbare hectares.
Realisatie
Provinciaal belang
Alle provinciale belangen zoals in 3.2 benoemd onder 'Vitale dorpen en steden'.
Provinciale rol
Reguleren, participeren, stimuleren
Stimuleren, participeren
Via het beleid voor wonen, economie en mobiliteit
De Regio Amersfoort omvat de gemeenten Amersfoort, Baarn, Bunschoten, Eemnes, Leusden,
Soest en Woudenberg. De regio maakt deel uit van de Noordvleugel Utrecht, heeft een
hoge verstedelijkingdruk en zal ook de komende jaren nog sterk groeien. De regio is
het schakelpunt tussen de Noordvleugel van de Randstad en noord en oost Nederland.
De regio Amersfoort ligt centraal, is een knooppunt van wegen en spoorwegen en beschikt
daarmee over goede infrastructurele verbindingen.
De regio heeft veel woon- en werk-uitwisselingsrelaties met de nabijgelegen Gelderse
gemeenten Barneveld en Nijkerk. Ook de relatie met Almere is van belang.
Het programma voor de Regio Amersfoort is 16.480 woningen. Dit programma kan voor
73 % binnen de actuele rode contouren worden gerealiseerd.
Het bedrijventerreinenprogramma voor de Regio Amersfoort is afgerond 19,2 hectare
netto. Binnen de regio Amersfoort is nog een grote restcapaciteit aan bedrijventerreinen
vastgelegd in bestemmingsplannen, met name op de locaties Vathorst en De Wieken in
Amersfoort, ’t Spiegel in Leusden en Richelleweg in Soest.
Verder bieden wij ruimte voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen die bijdragen aan het programma Hart van de Heuvelrug. Dit onder voorwaarde dat wordt voldaan aan de daarvoor met de zeventien partners gemaakte afspraken over verevening, zowel qua rood-groenbalans als financieel.
Voor de gemeente Amersfoort wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 10.000
woningen, waarvan 7000 binnen de rode contour en 3000 buiten de rode contour. Een
grote locatie in het stedelijk gebied is de VINEX-locatie Vathorst, waar in de PRS
periode nog 3000 woningen kunnen worden gerealiseerd. Andere mogelijkheden voor woningen
binnen de rode contour zijn onder andere de locaties Bergkwartier, Hogeweg, Kop van
Isselt en Schuilenburg. Uitbreiding buiten de rode contour wordt voorzien op de locatie
Vathorst West, waar maximaal 3000 woningen kunnen worden gerealiseerd. Bij de stedenbouwkundige
uitwerking en bij de vormgeving van de ontsluiting van deze locatie zal nadrukkelijk
aandacht moeten worden besteed aan het behoud van de openheid en overige kernkwaliteiten
van het gebied tussen de polder Arkemheen en Polder de Haar ten zuiden van Bunschoten.
Bovendien moet de stedenbouwkundige uitwerking voorzien in voldoende waterberging.
Voor de gemeente Amersfoort worden geen nieuwe bedrijventerreinen opgenomen. De in
het stedelijk gebied gelegen locatie Nijkerkerstraat (ten noorden van de A1 en ten
oosten van de A28) en het toekomstig bedrijventerrein Vathorst-West kunnen bij de
vierjaarlijkse herijking aan de orde komen. Vathorst West kan uitsluitend in samenhang
met de toekomstige woningbouwlocatie ter plaatse worden ontwikkeld.
In de gemeente Baarn liggen de bebouwingskernen Baarn, (een gedeelte van) Eembrugge en Lage Vuursche. Voor de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 775 woningen in het stedelijk gebied van Baarn. Het betreft mogelijkheden voor ontwikkelingen op diverse locaties, waaronder Baarn Noord, Centrum en Nieuw Oosterhei/Vogelbuurt. Voor wat betreft bedrijventerrein is in het stedelijk gebied gelegen terrein Noordschil opgenomen. Bij de planvorming in het buitendijkse gebied moet nadrukkelijk aandacht aan waterveiligheid worden besteed.
In de gemeente Bunschoten liggen de bebouwingskernen Bunschoten/Spakenburg en Eemdijk.
Voor de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 1750 woningen.
Van dit programma wordt de ontwikkeling van 1690 woningen voorzien op diverse locaties
in het stedelijk gebied van Bunschoten-Spakenburg, onder andere in de projecten Rengerswetering,
Zuidwenk en Zuyderzee. In Eemdijk is een uitbreiding van 60 woningen voorzien. Deze
locatie ligt in voor bodemdaling gevoelig gebied. Dit betekent dat bij de planvorming
en ontwikkeling van deze uitbreiding rekening dient te worden gehouden met de langetermijngevolgen
en bijkomende hogere kosten.
De uitbreiding van het bedrijventerrein Haarbrug (Haarbrug Zuid), gelegen in het stedelijk
gebied, is onderdeel van het stedelijk programma. Het bedrijventerrein, gepositioneerd
in het segment “Modern gemengd” is onder andere bedoeld voor bedrijfsverplaatsingen
vanuit het te transformeren bedrijventerrein Zuidwenk. Locatie de Kronkels Zuid is
niet opgenomen in het stedelijk programma. Op basis van de Structuurvisie Streekplan
2005-2015 kan er op deze locatie nog ca. 7 ha netto bedrijventerrein worden ontwikkeld.
Deze locatie kan een rol spelen bij de herijking van het stedelijk programma.
In de gemeente Eemnes liggen de bebouwingskernen Eemnes en (een gedeelte van) Eembrugge.
Voor de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 540 woningen.
In het stedelijk gebied van Eemnes en Eembrugge kunnen in totaal 90 woningen worden
ontwikkeld, onder andere op de locaties Molenweg en Ocrietterrein. Buiten de rode
contour kunnen in een uitbreiding aan de zuidzijde van Eemnes 500 woningen worden
ontwikkeld, waarvan 450 in de PRS periode.
De uitbreiding ten zuiden van het bestaande bedrijventerrein aan de zuidwestzijde
van de kern (Zuidpolder) met 2,3 hectare netto, maakt onderdeel uit van het stedelijk
programma. Het bedrijventerrein is gepositioneerd in het segment “Modern gemengd”.
Omdat het bestemmingsplan is vastgesteld, is deze locatie opgenomen in het stedelijk
gebied.
Bij de planvorming en ontwikkeling van bovengenoemde uitbreidingen dient mogelijk
rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van voor bodemdaling gevoelig veen
ter plaatse. Bovendien moet rekening worden gehouden met voldoende waterberging.
In de gemeente Leusden liggen de kernen Leusden en Achterveld. Voor de totale gemeente
wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 1100 woningen binnen de rode contouren.
Daarvan kunnen 800 woningen gerealiseerd worden in Leusden, waaronder de locaties
Biezenkamp, Valleipark en Tabaksteeg. De overige 300 woningen zijn in Achterveld geprojecteerd
in de projecten Groot Agteveld en Mastenbroek. Voor de realisatie van het project
Groot Agteveld is de voorwaarde gesteld dat er gronden beschikbaar komen ten behoeve
van natuur- en landschapsontwikkeling.
De beperkte uitbreiding van het bedrijventerrein Achterveld - De Fliert (ten noorden
van het huidige bedrijventerrein) kan een rol spelen bij de herijking van het stedelijk
programma.
In de gemeente Soest liggen de bebouwingskernen Soest en Soesterberg. Voor de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 1165 woningen binnen de rode contouren, waarvan 165 woningen op de voormalige Vliegbasis Soesterberg. De overige 1000 woningen kunnen hoofdzakelijk op diverse locaties in Soesterberg worden gerealiseerd, onder andere Apollo Noord en Masterplan/ Campuszone. In Soest wordt de ontwikkeling van woningen voorzien op onder andere de locatie Molenschot. In het kader van het programma Hart van de Heuvelrug is de rode contour achter Open Ankh in Soesterberg aangepast.
Voor de gemeente Woudenberg wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 1150 woningen,
waarvan 150 woningen in het stedelijk gebied, met name op de locatie Groene Woud.
Buiten de rode contour wordt de ontwikkeling voorzien van 1000 woningen ten oosten
van de kern, waarvan 75 woningen als afronding van het project Groene Woud (fase 5).
De randvoorwaarde voor de gehele uitbreiding is een adequate ontsluiting. Uitgangspunt
is dat een eventuele verlegging van de provinciale weg N224 wordt gefinancierd uit
de exploitatie van de uitbreiding. In de planvorming moet rekening worden gehouden
met voldoende waterberging.
De uitbreiding van het bedrijventerrein Parallelweg is niet opgenomen in het stedelijk
programma. Deze locatie kan aan de orde komen bij de vierjaarlijkse herijking daarvan.
De regio Zuidoost–Utrecht omvat de gemeenten Wijk bij Duurstede, Utrechtse Heuvelrug,
Renswoude, Veenendaal en Rhenen. Het westen van deze regio is meer gericht op de regio
Utrecht, het oosten meer op de regio FoodValley.
Het stedelijk programma voor de Zuidoost Utrecht is 6.500 woningen. Dit programma
kan voor meer dan 80% binnen de rode contouren worden gerealiseerd.
Het bedrijventerreinenprogramma voor Zuidoost Utrecht is 15 hectare netto. Binnen
de regio is nog een restcapaciteit van ca. 6 hectare vastgelegd in bestemmingsplannen,
hoofdzakelijk op de locaties De Batterijen in Veenendaal en Remmerden in Rhenen.
Het stedelijk programma voor Renswoude is 200 woningen. Dit programma kan in het stedelijk gebied worden gerealiseerd, met name op de locaties Beekweide I en Beekweide II. Wij voorzien geen uitbreidingen in Renswoude, mede omdat in het nabij gelegen Veenendaal voldoende ruimte in stedelijk gebied aanwezig is.
In de gemeente Rhenen liggen de kernen Rhenen, Achterberg, Remmerden en Elst. Het
stedelijk programma voor de gemeente is 500 woningen.
Het grootste deel - 425 woningen - kan in het stedelijk gebied worden gerealiseerd.
De grootste locatie is Vogelenzang, daarnaast zijn er kleinere inbreidingslocaties
in met name Rhenen en Elst.
Wij voorzien een uitbreiding aan de westzijde van Achterberg. Hierbij gaat het om
een combinatie van een kleinschalige woonzorgvoorziening met daaraan gekoppelde woningbouw,
waarbij de woningbouw als kostendrager dient. In totaal gaat het om circa 75 woningen.
Deze uitbreiding moet worden gecombineerd met de aanleg van nieuwe landschapselementen
in de omgeving, zodat de landschappelijke kwaliteit verbetert en cultuurhistorische
structuren worden hersteld.
In de gemeente Utrechtse Heuvelrug liggen de kernen Driebergen, Doorn, Leersum, Amerongen,
Maarn, Maarsbergen, Overberg en een deel van het stationsgebied Driebergen – Zeist.
Het stedelijk programma voor de gemeente is 1.050 woningen. Dit programma kan vrijwel
geheel in het stedelijk gebied worden gerealiseerd. Aan de oostzijde van Maarsbergen
staat de gemeente een uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein voor. Deze uitbreiding
met een maximale netto oppervlakte van 7,8 ha is opgenomen in het Regionale Convenant
Bedrijventerreinen. Als harde randvoorwaarde voor deze voorgestane uitbreiding geldt
in ieder geval de realisering van een adequate ontsluiting van het bedrijventerrein
en het opstellen van een onderbouwd herstructureringsplan voor (het) bestaand(e) bedrijventerrein.
Bij de voorgestane uitbreiding van het bedrijventerrein moet voorts worden gestreefd
naar een optimale afstemming met de mogelijke realisering van nieuwe natuur aan de
noordzijde van het ecoduct over de A12 door particulier initiatief. Voor een goede
ruimtelijke afronding van de noordzijde van de kern Maarsbergen, de noodzakelijke
aanpassing van de infrastructuur en in combinatie met de beoogde uitbreiding van het
bedrijventerrein kan ruimte worden geboden voor additionele woningbouw.
Voor de kern Overberg hebben wij een uitbreidingslocatie van 50 woningen opgenomen,
zodat er ruimte is voor extra woningbouw, er draagvlak blijft voor het voorzieningenniveau
en de dorpskern op een kwalitatief goede manier kan worden afgerond.
Voor de kern Amerongen is een kleinschalige uitbreiding van 2 hectare netto ten westen
van het bestaande bedrijventerrein voorzien, gelegen in het stedelijk gebied.
Bij het station Driebergen-Zeist is op grond van de bestaande afspraken tussen gemeente
en provincie kantoorontwikkeling mogelijk, tot een maximum van 30.000 m2 BVO. Daarbij
dient wel rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van EHS in het gebied.
Het stedelijk programma voor Veenendaal is 3.750 woningen. Dit programma kan geheel
via inbreiding worden gerealiseerd. De grootste ontwikkelingslocatie in het stedelijk
gebied is Veenendaal– Oost. Daarnaast is er ook een aantal kleinere inbreidingslocaties.
Met deze binnenstedelijke mogelijkheden kan niet alleen de behoefte vanuit Veenendaal
zelf, maar ook die van enkele omliggende kernen als Renswoude worden opgevangen. Daarnaast
kan Veenendaal met de ruime inbreidingsmogelijkheden ook een rol spelen bij de opvang
van de woningbehoefte in de regio FoodValley.
Voor de langere termijn (indicatie vanaf 2025) heeft het knooppunt De Klomp – Ederveen
de potentie om een rol te spelen bij de opvang van de verwachte groei in de regio
FoodValley. Of deze potenties daadwerkelijk benut kunnen worden, is afhankelijk van
de planvorming die het kader van FoodValley plaatsvindt.
Voor wat betreft bedrijventerrein is een kleinschalige uitbreiding van het bedrijventerrein
de Compagnie (1 ha netto) opgenomen, gelegen in het stedelijk gebied.
In de gemeente Wijk bij Duurstede liggen de kernen Cothen, Langbroek en Wijk bij Duurstede.
Het stedelijk programma voor de gemeente is 1.000 woningen, waarvan 250 uitbreiding.
In zowel Cothen, Langbroek als Wijk bij Duurstede zijn er mogelijkheden in het stedelijk
gebied. Alleen bij Wijk bij Duurstede zelf voorzien wij een uitbreiding van circa
250 woningen aan de noordwestzijde. Deze uitbreiding was al in de Structuurvisie Streekplan
2005-2015 opgenomen. Een goede ontsluiting van deze nieuwe wijk, inclusief een toets
op de consequenties voor de al zwaar belaste N229, is een randvoorwaarde.
De uitbreiding van bedrijventerrein Broekweg met 4,2 hectare netto achten wij vooralsnog
voldoende voor het accommoderen van de vraag. Mocht bij de vierjaarlijkse herijking
blijken dat er regionaal gezien behoefte is aan nieuw bedrijventerrein, dan zullen
we een verdere uitbreiding daarbij in overweging nemen.
De Regio Utrecht bestaat uit de gemeenten Bunnik, De Bilt, Houten, Nieuwegein, Stichtse
Vecht, Utrecht, Vianen, IJsselstein en Zeist. De Regio maakt deel uit van de Noordvleugel
van de Randstad en daarmee van het economisch zwaartepunt van Nederland. De regio
kent een hoge verstedelijkingsdruk en zal de komende jaren nog sterk groeien.
De regio heeft voldoende capaciteit om de binnenstedelijke ambitie van 2/3 van het
totale woningbouw-programma te realiseren. De in de Ontwikkelingsvisie NV Utrecht
opgenomen zoekrichting Kromme Rijn/Lekzone is slechts gedeeltelijk ingevuld. (Odijk-West,
Hoef en Haag en Eiland van Schalkwijk). Naar verwachting biedt dit voldoende mogelijkheden
voor in ieder geval de eerste jaren van de PRS-periode. Bij de herijking van de stedelijke
programma’s over 4 jaar wordt bezien of een verdere invulling hiervan wenselijk is.
Het bedrijventerreinenprogramma voor de Regio Utrecht is afgerond 21 hectare netto.
Binnen de regio Utrecht is nog een grote restcapaciteit aan bedrijventerreinen vastgelegd
in bestemmingsplannen, onder andere op de locaties De Meerpaal in Houten, Het Klooster
in Nieuwegein, De Wetering en Haarrijn in Utrecht en Gaasperwaard in Vianen.
Voor de regio Utrecht is het stedelijk programma als volgt opgebouwd:
Verder bieden wij ruimte voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen die bijdragen aan het programma Hart van de Heuvelrug. Dit onder voorwaarde dat wordt voldaan aan de daarvoor met de zeventien partners gemaakte afspraken over verevening, zowel qua rood-groenbalans als financieel.
In de gemeente Bunnik liggen de bebouwingskernen Bunnik, Odijk en Werkhoven. Voor
de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 1275 woningen,
waarvan 275 op grotere en kleinere binnenstedelijke locaties en maximaal 1000 woningen
buiten de rode contouren. Als uitbreiding is een locatie aan de westzijde van Odijk
in beeld. Voor de bereikbaarheid en doorstroming op de N229 zijn mogelijk aanvullende
maatregelen noodzakelijk. Uitgangspunt voor de genoemde uitbreiding is dat de financiering
van de eventuele omlegging van de N229 en verdere aanvullende maatregelen volledig
worden gefinancierd binnen de totale exploitatie van het gebied.
In het gebied ten zuiden van de A12 zijn de beoogde ontwikkeling van Odijk West en
de toekomstige infrastructurele ontwikkelingen leidend. Gelet op deze ontwikkelingen
kunnen wij nog geen uitspraak doen of de door de regio en gemeente gewenste uitbreiding
van het bestaande bedrijventerreinen in het gebied ruimtelijk inpasbaar zal zijn.
Mocht in de uitwerking van de plannen in het gebied blijken dat dit het geval is,
dan zullen wij op dat moment de gewenste uitbreiding van het bedrijventerrein in overweging
nemen.
In de gemeente De Bilt liggen de bebouwingskernen Bilthoven/De Bilt, Groenekan, Hollandse Rading, Maartensdijk en Westbroek. Voor de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 670 woningen. Dit aantal kan volledig in het stedelijk gebied gerealiseerd worden op de binnenstedelijke locaties Centrum Bilthoven, Melkweg en voormalig gemeentehuis Maartensdijk.
In de gemeente Houten liggen de bebouwingskernen Houten. ’t Goy, Schalkwijk en Tull
en ’t Waal. Voor de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van
1950 woningen. Het overgrote deel van dit programma kan binnen de rode contouren worden
gerealiseerd, met name op de VINEX-locatie Houten-Zuid en daarnaast op diverse binnenstedelijke
locaties. Een uitbreiding van 250 woningen verspreid liggend buiten de rode contour
wordt voorzien in de gebiedsontwikkeling ‘Eiland van Schalkwijk’, gelegen tussen het
Lekkanaal, het Amsterdam-Rijnkanaal en de Lek. In de planvorming voor dit gebied moet
nadrukkelijk aandacht worden besteed aan de waterveiligheid, omdat het gebied vanwege
de lage ligging van het maaiveld bij een eventuele overstroming snel en diep onder
water komt te staan. Omdat het Eiland van Schalkwijk deels in het gebied van de Nieuwe
Hollandse Waterlinie ligt, moet in de plannen voor woningbouw bovendien rekening worden
gehouden met de landschappelijke kwaliteiten, zoals beschreven in de Kwaliteitsgids
Utrechtse Landschappen. In de PRS-periode is in Laagraven een nader te bepalen aantal
woningen mogelijk, als onderdeel van de ontwikkeling van de A12-zone.
Voor de kern Houten is een uitbreiding van 10 hectare netto ten zuidwesten van het
bestaande bedrijventerrein de Meerpaal in het segment ‘Care, Education, Leisure, Shop
(CELS)’ opgenomen, in een gecombineerde gebiedsontwikkeling met sportvoorzieningen.
Voor de gemeente Nieuwegein wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 2000 woningen
in het stedelijk gebied, onder andere in de projecten Hoog Zandveld, Blokhoeve en
Binnenstad. In de PRS-periode is in Laagraven een nader te bepalen aantal woningen
mogelijk, als onderdeel van de ontwikkeling van de A12-zone.
De uitbreiding aan de noordkant van bedrijventerrein Het Klooster met 10 hectare netto
is opgenomen.
Deze uitbreiding is uitsluitend bedoeld als ‘Blue Port’ voor watergebonden bedrijfsvestigingen.
Bij de planuitwerking dient rekening te worden gehouden met de aanwezige natuurwaarden
van de EHS en de ecologische verbindingszone in het gebied.
De bedrijvenlocaties Galecopperzoom en Nieuwraven in het stedelijk gebied kunnen een
rol spelen bij de herijking van het stedelijk programma. Hierbij dient in regionaal
verband afstemming plaats te vinden met in het bijzonder de gemeente Utrecht in verband
met de nabijgelegen locaties Rijnenburg en Strijkviertel. Bovendien moet de ontwikkeling
van deze locaties worden afgestemd op de ontwikkeling van de A12-zone.
In de gemeente Stichtse Vecht liggen de bebouwingskernen Breukelen, Kockengen, Kerklaan,
Loenen, Loenersloot, Maarssen, Nieuwer ter Aa, Nigtevecht en Vreeland. Voor de totale
gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 1800 woningen in het stedelijk
gebied op diverse locaties, waarvan 400 woningen in het project Hof van Breukelen
in de periode tot 2028. Bij de planvorming en ontwikkeling van een aantal van de binnenstedelijke
locaties dient rekening te worden gehouden met de langetermijngevolgen en bijkomende
hogere kosten door de ligging in voor bodemdaling gevoelig gebied.
Wij zien mogelijkheden voor stedelijke uitbreiding tussen de aan te leggen Randweg
Loenen en het huidige stedelijke gebied. Als de gemeente met een plan komt werken
wij daaraan mee.
Het ensemble van onderwijsinstelling Nyenrode is, ondanks de stedelijke functie, gelegen
in het landelijk gebied vanwege op het oude landgoed aanwezige waarden. Wij achten
enige dynamiek, in de zin van bebouwing en hoogwaardige kennisintensieve gebruiksvormen
mogelijk, onder de voorwaarde dat de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische
waarden behouden blijven.
Voor de kern Kerklaan is de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein De Werf
met 1 hectare netto opgenomen in het stedelijk programma.
Voor de gemeente Utrecht wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 27.750 woningen.
Van dit programma zijn 22.750 woningen in het stedelijk gebied gesitueerd, waarvan
ongeveer de helft in de Vinex-locatie Leidsche Rijn (11.500 woningen). De andere helft
van het programma binnen de rode contouren is voorzien in diverse kleinere en grotere
projecten, zoals de Merwedekanaalzone, de 2e Daalsedijk en het Veemarktterrein. Buiten
de rode contour zijn in de polder Rijnenburg tot 2030 7.000 woningen gepland, waarvan
naar verwachting 5.000 woningen in de PRS-periode zullen worden gerealiseerd. Bij
de planvorming voor Rijnenburg zal met verschillende aandachtspunten rekening moeten
worden gehouden. Voor het noordelijk deel van het gebied moet het stedenbouwkundig
ontwerp en de inrichting afgestemd worden op (zeer) natte omstandigheden en de geringe
draagkracht van de bodem. Tevens moet rekening worden gehouden met de waterveiligheid,
omdat dit gebied in het geval van een overstroming snel (en in het noordelijke deel
tevens diep) onder water komt te staan. Essentieel is ook dat voorafgaand aan de start
van de ontwikkeling de ontsluiting van Rijnenburg via de weg (onder meer op de A2
en de A12) en met het openbaar vervoer is geregeld. Wij hechten grote waarde aan een
blijvende inzet voor een duurzame planontwikkeling door alle betrokken partijen.
In het gebied Maarschalkerweerd zijn thans al met name stedelijk gelieerde (sport)functies
gevestigd en is de vestiging van het nationaal hockeycentrum voorzien. Zodra er concrete
plannen zijn voor het nationaal hockeycentrum die een aanpassing van de rode contour
noodzakelijk maken, zullen wij starten met een partiële herziening van de PRS en PRV.
Wij willen meewerken aan de vestiging van het Nationaal Kinder Oncologisch Centrum
op de Uithof in de directe nabijheid van het WKZ. Hierover vindt nog overleg plaats
tussen de gemeente en de initiatiefnemers. Zodra er concrete plannen zijn die een
aanpassing van de rode contour noodzakelijk maken, zullen wij starten met een partiële
herziening van de PRV.
Voor wat betreft bedrijventerrein zijn de uitbreidingslocatie Rijnenburg en de locatie
Strijkviertel in het stedelijk gebied niet opgenomen in het stedelijk programma. Deze
locaties kunnen een rol spelen bij de herijking over vier jaar. Hierbij dient in regionaal
verband afstemming plaats te vinden met in het bijzonder de gemeente Nieuwegein in
verband met de nabijgelegen locaties Galecopperzoom en Nieuwraven.
In de gemeente Vianen liggen de bebouwingskernen Everdingen, Hagestein, Vianen en
Zijderveld. Voor de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van
2150 woningen. Hiervan kunnen 650 woningen binnen de rode contouren worden gerealiseerd,
onder andere in de projecten Helsdingen, Sluiseiland en Vijfheerenlanden. Buiten de
rode contouren kunnen 1800 woningen worden gerealiseerd op de locatie Hoef en Haag,
waarvan 1500 in de PRS-periode. In de planvorming voor dit gebied moet nadrukkelijk
aandacht worden besteed aan de waterveiligheid, omdat het gebied vanwege de lage ligging
van het maaiveld bij een eventuele overstroming snel en diep onder water komt te staan.
In overeenstemming met het waterschapsbeleid moet een binnendijkse vrijwaringszone
in acht worden genomen. Bij de planvorming moet rekening worden gehouden met de verhoogde
kans op kwel bij aantasting van de deklaag en de gemiddeld genomen hoge grondwaterstanden.
De verdere uitbreiding van het bedrijventerrein Gaasperwaard (aan de noordzijde) is
niet opgenomen in het stedelijk programma. Deze locatie kan een rol spelen bij de
herijking van het stedelijk programma. Bij eventuele ontwikkeling van de locatie gelden
dezelfde aandachtspunten als bij de woningbouwlocatie Hoef en Haag.
Voor de gemeente IJsselstein wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 500 woningen
in diverse projecten in het stedelijk gebied, zoals Clinkenhoef, IJsselveld Oost en
Kloosterplantsoen.
Voor wat betreft bedrijventerreinen heeft IJsselstein aansluiting gezocht bij de Regio
West. Het stedelijk programma voorziet in de realisering van 8,5 hectare netto nieuw
bedrijventerrein in het stedelijk gebied, te weten 7 hectare op de A2locatie en 1,5
hectare als uitbreiding van het bedrijventerrein Panoven.
In de gemeente Zeist liggen de bebouwingskernen Austerlitz, Bosch en Duin, Den Dolder
en Zeist. Voor de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van
2200 woningen in het stedelijk gebied plus een nader te bepalen aantal woningen buiten
de rode contour ten noordoosten van Den Dolder. Dit betreft een Hart van de Heuvelrugproject
waarbij voorwaarden zijn verbonden aan de ontwikkeling. Het woningbouwprogramma binnen
de rode contour kan worden gerealiseerd op diverse locaties, waaronder in de projecten
Kerkebosch, Vliegbasis, Austerlitz Noord en Sterrenberg.
Bij station Driebergen-Zeist is op grond van bestaande afspraken tussen gemeente en
provincie kantoorontwikkeling mogelijk, tot een maximum van 30.000 m2 BVO. Daarbij
dient wel rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van EHS in het gebied.
Het gehele gebied ligt binnen het Groene Hart. Dit betekent dat hier al jarenlang
een terughoudend verstedelijkingsbeleid is gevoerd, ondanks de druk die er vanwege
de centrale ligging en aantrekkelijke woonomgeving op dit gebied rust. Wij continueren
dit beleid voor de periode 2013 – 2028.
Het totale woningbouwprogramma in West – Utrecht is 4.900 woningen. Hiervan wordt
meer dan 90% binnen de rode contouren gerealiseerd.
Het bedrijventerreinenprogramma voor Utrecht West is afgerond 32,5 hectare netto.
Binnen Utrecht West is nog een relatief geringe restcapaciteit aan bedrijventerreinen
vastgelegd in bestemmingsplannen, met name in de gemeente De Ronde Venen. In de gemeenten
Montfoort, Oudewater en Lopik is nauwelijks restcapaciteit aanwezig. Wij hebben met
de regio afgesproken dat we twee jaar na vaststelling van deze Structuurvisie met
elkaar in gesprek gaan over de voortgang van de herstructurering en (de noodzaak van)
eventuele aanvullende locaties.
Het woningbouwprogramma voor de gemeente Lopik is 300 woningen, met een onderverdeling van 180 woningen binnenstedelijk en 120 woningen uitbreiding. De uitbreiding wordt voorzien op de locaties Benschop - oost (80 woningen) en Lopik – oost (40 woningen). Beide locaties zijn al in de Structuurvisie Streekplan 2005-2015 opgenomen. Bij de planvorming en ontwikkeling van deze uitbreiding dient rekening te worden gehouden met de lange termijn gevolgen en bijkomende hogere kosten door de ligging in voor bodemdaling gevoelig gebied.
Het woningbouwprogramma voor de kernen Montfoort en Linschoten is 350 woningen: 270
binnen de rode contouren (binnenstedelijk) en 80 erbuiten (uitbreiding).
De uitbreiding is voorzien op een deel van de huidige sportvelden in Linschoten. De
sportvelden worden voor een gedeelde verplaatst naar een nog nader te bepalen locatie
buiten de rode contouren. De woningbouw is nodig als financiële drager. Deze verplaatsing
mag niet ten koste gaan van de aanwezige landschappelijke kernkwaliteiten van het
Groene Hart. Een visie op de kernrandzone van Linschoten is hiervoor noodzakelijk.
Voor de kern Montfoort is een uitbreiding ten zuiden van het bestaande bedrijventerrein
IJsselveld met maximaal 2 hectare in het segment ‘Modern gemengd’ opgenomen. Bij de
planuitwerking moet er in verband met de waterveiligheid voldoende afstand worden
gehouden tot de Hollandse IJssel. Voor de verkeersafwikkeling van dit nieuwe terrein
mag er in verband met de doorstroming geen nieuwe ontsluiting op de N204 worden gerealiseerd.
Voorts is een uitbreiding van 1 hectare bedrijventerrein aan de Willeskop opgenomen.
Bij de realisering hiervan zullen overtuigende zekerheden en garanties moeten worden
geboden over de (financiële) realisering van een duurzame inrichting van 4,5 hectare
natuur en het herstel van de monumentale steenoven, zoals vastgelegd in de visie van
de bewoners- en belangengroep IJsseloord. De bedoelde 1 hectare bedrijventerrein kan
door de gemeente Montfoort alleen als parkeerplaats worden bestemd. Daarnaast dient
de noodzaak tot realisatie te worden aangetoond, mede in relatie tot een mogelijke
herschikking c.q. herinrichting van het reeds bestaande bedrijventerrein.
Het woningprogramma voor de gemeente Oudewater is 300 woningen. Dit programma kan
via binnenstedelijke woningbouw worden gerealiseerd, onder andere in de projecten
Noort Syde II en Westerwal. Wij voorzien in de planperiode geen uitbreidingen. Net
buiten de rode contouren ligt het terrein van de touwfabriek, dat gedeeltelijk de
status van Rijksmonument heeft. Op het terrein bevindt zich ook leegstaande niet monumentale
bebouwing. Vanwege de noodzakelijke restauratie van dit monument kan voor de financiering
van de restauratie enige woningbouw worden gerealiseerd op het terrein. Het aantal
woningen dient nog nader te worden bepaald. Belangrijke voorwaarden voor de herontwikkeling
van dit terrein zijn de cultuurhistorische waarden en een zorgvuldige landschappelijke
inpassing, rekening houdend met de aanwezige landschappelijke kernkwaliteiten van
het Groene Hart.
Een uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein Tappersheul met maximaal 3 hectare
in het segment ‘Modern gemengd’ is opgenomen. Deze uitbreiding wordt gecombineerd
met waterberging voor de omliggende polders en een goede landschappelijke inpassing.
In de gemeente De Ronde Venen liggen de kernen Abcoude, Baambrugge, Mijdrecht, Wilnis,
Vinkeveen, Waverveen, De Hoef en Amstelhoek. Het woningprogramma voor de gemeente
De Ronde Venen is 1.700 woningen. Dit programma kan geheel via binnenstedelijke woningbouw
worden gerealiseerd.
De gemeente heeft veel woningbouwmogelijkheden binnen de bestaande rode contouren.
Belangrijke projecten zijn onder meer Marickenzijde, het Estafetteproject, Westerheul,
Winkelbuurt, Haitsmahof en Rondweg/Stationslocatie, naast een aantal kleinere projecten.
Bij Marickenzijde hechten wij aan een koppeling met en een financiële bijdrage aan
de realisatie van natuur en recreatie in Marickenland. Om tot een realistische uitvoering
te komen is het belangrijk dat de woningbouwprojecten goed onderling op elkaar afgestemd
en gefaseerd worden.
Bij Amstelhoek zien wij kansen voor een kwaliteitsverbetering van de kernrandzone
aan de zuid- en oostzijde. Deze kansen hangen samen met de omlegging van de N201,
sanering van glasopstanden en herontwikkeling van vrijkomende bedrijventerreinen.
Behoud en vergroten van de zichtbaarheid van de Stelling van Amsterdam en het fort
Amstelhoek is hierbij een randvoorwaarde.
Ten noorden van de kern Amstelhoek is een nieuw bedrijventerrein van maximaal 10 hectare
netto opgenomen. Het bedrijventerrein is uitsluitend bedoeld als ‘Blue-port’ voor
de vestiging van watergebonden bedrijven. Bij de planuitwerking moet nadrukkelijk
aandacht worden besteed aan de beperkte draagkracht van de bodem, voldoende waterbergingsmogelijkheden
en de gevolgen voor verkeersafwikkeling op het provinciale wegennet. Bovendien moet
rekening worden gehouden met de landschappelijke kwaliteiten van de Stelling van Amsterdam.
Binnen het stedelijk gebied is een beperkte uitbreiding aan de zuidwestzijde van het
bestaande bedrijventerrein Mijdrecht (ook wel: Stationslocatie) met 2 hectare netto
opgenomen.
In de gemeente Woerden liggen de kernen Woerden, Harmelen, Zegveld, Kamerik en Kanis.
Het woningprogramma voor de gemeente Woerden is 2.250 woningen.
In de kern Woerden zijn veel mogelijkheden voor binnenstedelijke woningbouw, zoals
Waterrijk, Snellerpoort, Campinaterrein en het Defensie-eiland. Daarnaast is er een
aantal kleinere projecten binnen de rode contouren. Wij willen de gemeente ondersteunen
bij het daadwerkelijk realiseren van de binnenstedelijke mogelijkheden. De kern Woerden
kan daarmee tevens een beperkte opvangtaak vervullen voor enkele omliggende kernen
en voor de algemene druk die op het westelijk deel van de provincie ligt.
In Harmelen is een uitbreiding aan de westzijde voorzien van 90 woningen. Deze uitbreiding
was reeds opgenomen in de Structuurvisie Streekplan 2005-2015. Daarbij verwachten
wij dat er een zorgvuldige inrichting plaatsvindt van de nieuwe overgang tussen stad
en land en dat er rekening wordt gehouden met de lange termijn gevolgen door de ligging
in voor bodemdaling gevoelig gebied. In de kernen Kamerik, Zegveld en Kanis voorzien
wij geen uitbreidingen, vooral vanwege de ligging in een bijzonder waardevol deel
van het veenweidegebied en vanwege de woningbouwmogelijkheden binnen de rode contouren
van de kern Woerden. Wij werken mee aan kansen om de ruimtelijke kwaliteit van de
kernranden van deze dorpen te verhogen.
Er is een programma van in totaal 6 ha. bedrijventerrein opgenomen, geheel in het
stedelijk gebied. Dit betreft de uitbreiding van Barwoutswaarder tussen het bestaande
bedrijventerrein en de rioolwaterzuivering in het segment ‘1e klas bedrijvenpark’
(1,5 ha.), de uitbreiding van Breeveld ten oosten van het bestaande terrein in het
segment ‘Modern gemengd’ (2,5 ha.) en de uitbreiding van Polanen tussen het bestaande
terrein en de A12 in het segment ‘Modern gemengd’ (max. 2 ha.). Bij de planvorming
en ontwikkeling van de locaties Breeveld en Polanen dient rekening te worden gehouden
met de lange termijn gevolgen en bijkomende hogere kosten door de ligging in voor
bodemdaling gevoelig gebied.
Indien dit voor de voortgang van de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen
noodzakelijk is, zo mogelijk blijkend uit een advies van de OMU, zal binnen de afspraken
uit het regionaal convenant naar een aanvullende locatie van maximaal 6 ha. worden
gezocht voor de aanleg van een nieuw bedrijventerrein, niet zijnde een eerder overwogen
locatie aan de Kromwijkerwetering.
Dit hoofdstuk bevat het beleid voor de provinciale belangen uit de pijler landelijk gebied met kwaliteit.
Beleid
Om de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied te kunnen behouden voeren wij
een terughoudend beleid als het gaat om de ontwikkeling van niet aan het landelijk
gebied gekoppelde functies. Slechts onder voorwaarden, met name ten aanzien van de
kwaliteit van het landelijk gebied en van de vitaliteit van al aanwezige functies
zijn ontwikkelingen van niet landelijk gebied functies aanvaardbaar. Deze worden hier
beschreven.
Kwaliteitsontwikkeling (rood-voor-groen)
In delen van het landelijk gebied is sprake van een kwalitatieve opgave waar omzetting
van landbouwgrond naar groene, soms ook stedelijke gelieerde functies aanvaardbaar
is. Het gaat daarbij om:
Buiten deze gebieden is de inzet van rood-voor-groen niet mogelijk, behoudens kleinschalige
verbetering vanuit bestaande bouwpercelen, zoals hierna wordt toegelicht.
Nieuwe functies voor stoppende agrarische bedrijven
Voor vrijkomende agrarische bedrijven is ons beleid gericht op sloop van overbodig
geworden bedrijfs¬bebou-wing. Om dit te stimuleren is er in ruil voor sloop hiervan
ruimte voor één of meer extra woningen (ruimte-voor-ruimte) of voor een passende bedrijfsfunctie.
Indien alle bedrijfsgebouwen worden gesloopt en dit is ten minste 1000 m2 dan is één
extra woning aanvaardbaar. Als 2.500 – 4.000 m2 wordt gesloopt zijn twee extra woningen
toegestaan en vanaf 4.000 m2 kunnen drie woningen worden gebouwd. Drie woningen is
ook het maximum. De woningen moeten op de kavel worden gebouwd, tenzij bouw op een
andere locatie leidt tot meer ruimtelijke kwaliteit.
Als ten minste 50% van de bedrijfsgebouwen wordt gesloopt is de vestiging van een
niet-agrarisch bedrijf mogelijk. Deze sloop-eis van 50% geldt niet bij vestiging van
een kleinschalige woonzorgvoorziening, recreatieve belevingsmogelijkheden, hervestiging
van een bedrijf in het landelijk gebied en realisatie van functies ten behoeve van
extra natuur in de groene contour. Van het slooppercentage van 50% kan de gemeente
afwijken wanneer het gaat om de vestiging van bedrijven die vanwege hun werkzaamheden
met zwaar rijdend materieel zich voornamelijk richten op, dan wel voor vestiging afhankelijk
zijn van, het landelijk gebied.
Verharding en bouwwerken, geen gebouw zijnde tellen niet mee in de rekensom. Dienstwoningen
en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing hoeven niet te worden gesloopt. Waardevolle
gebouwen kunnen een functie krijgen die bijdraagt aan het behoud van de cultuurhistorische
waarden.
Afwijken van de genoemde maatvoering en saldering door de algehele sloop op meerdere
percelen samen te voegen is mogelijk, mits dit leidt tot meer ruimtelijke kwaliteit.
De vraag of sprake is van meer kwaliteit is een verantwoordelijkheid van de gemeente.
Wij gaan er van uit, dat bij functiewijziging op vrijkomende agrarische bedrijfspercelen
de omliggende grond in agrarisch gebruik blijft.
Stedelijke functies in het landelijk gebied
Op veel plaatsen in het landelijk gebied is sprake van bebouwingsconcentraties met
stedelijke functies die geen rode contour hebben gekregen. Wij bieden hier ruimte
voor verdichting van de concentraties, mits de omgevingskwaliteit, met name het landschap,
voldoende is geborgd.
Voor bestaande niet-agrarische bedrijven in het landelijk gebied staan wij 20% uitbreiding
van de bebouwing toe. Als daarvoor een economische noodzaak bestaat is een verdere
uitbreiding mogelijk.
Toelichting
Nieuwe functies voor stoppende agrarische bedrijven
Als een agrarisch bedrijf stopt, is behoud van het agrarische bedrijfscomplex voor
de landbouw meestal de beste optie, zeker als het gaat om ten opzichte van goede landbouwgrond
strategisch gelegen bouwpercelen. Door het grote aantal bedrijven dat stopt is dat
echter vaak niet haalbaar. Veelal zal de voormalige bedrijfs-woning een woonfunctie
krijgen. De voormalige bedrijfsbebouwing kan dan blijven staan, maar kan in dat geval
niet voor een bedrijfsmatige functie worden gebruikt. Een beperkte oppervlakte in
de nabijheid van de woning kan worden gebruikt voor beroep of bedrijf aan huis. In
traditionele boerderijen die een bedrijfswoning en deel in één bouwvolume combineren
is een extra woonruimte of een extra woning in de deel mogelijk.
Bij sloop bestaat de mogelijkheid tot bouw van extra woningen, zoals aangegeven onder
‘beleid’. Afwijken van de genoemde maatvoering voor sloop is mogelijk als dit leidt
tot meer ruimtelijke kwaliteit. Bij de beoordeling van extra kwaliteit kunnen de volgende
aspecten een rol spelen:
De beoordeling of sprake is van meer ruimtelijke kwaliteit is primair een verantwoordelijkheid
van de gemeente. Wij willen te grote betrokkenheid van de provincie hier voorkomen;
principeverzoeken e.d. nemen wij niet in behandeling. In een uiterst geval, waarbij
een gemeente onmiskenbaar wezenlijk voorbijgaat aan de extra ruimtelijke kwaliteit,
kan er aanleiding zijn een reactieve aanwijzing te geven.
Bebouwingsconcentraties
Bij bebouwingsconcentraties kan zowel gedacht worden aan buurtschappen van minder
dan 5 hectare, als aan dichter bebouwde delen van bebouwingslinten en ontginningsassen.
Plaatselijk is verdichting mogelijk, zowel door extra bebouwing als door extra functies,
als dit bijdraagt aan ruimtelijke kwaliteit. Daarbij kan gedacht worden aan sanering
van ongewenste situaties of aan herstel van het landschap. Vooral in de linten zijn
de landschappelijke en cultuurhistorische waarden doorgaans hoog. Dat lijkt een beperking,
maar daar waar bestaande situaties worden verbeterd, biedt dat ook kansen. Verdichting
op minder kwetsbare plekken kan herstel van doorzichten op waardevollere plekken mogelijk
maken.
Niet-agrarische bedrijven
In het landelijk gebied komen ook niet-agrarische bedrijven voor. Voorkomen moet worden
dat deze ruimtelijk zodanig beperkt worden in hun ontwikkeling, dat geen sprake meer
kan zijn van voortzetting van de bestaande bedrijfsvoering. Daarom vinden wij 20%
uitbreiding van de bebouwing aanvaardbaar. In bijzondere gevallen kan dit niet genoeg
zijn voor het voortzetten van de bedrijfsvoering. Mits de noodzaak goed wordt onderbouwd,
kan een ruimere uitbreiding dan aanvaardbaar zijn. In alle gevallen moet een goede
landschappelijke inpassing gewaarborgd zijn. Indien niet-agrarische bedrijven stoppen,
is vestiging van een ander bedrijf mogelijk, als de verkeersaantrekkende werking en
landschappelijke verstoring niet toenemen en zo nodig worden beperkt. Soms kan, om
een gewenste sanering mogelijk te maken, vervanging van bedrijfsbebouwing door woningen
een optie zijn, maar dat is erg afhankelijk van de plaats in het landschap.
Realisatie
Provinciaal belang
Alle provinciale belangen zoals in 3.2 benoemd onder 'Landelijke gebied met kwaliteit'
Provinciale rol
Reguleren, stimuleren
Reguleren (PRV)
Gemeenten nemen in hun bestemmingsplan regels op voor verstedelijking in het landelijk
gebied, woningen in het landelijk gebied, bebouwingsenclaves en –linten, woonschepen,
bestaande niet-agrarische bedrijven, bestaand grond-, weg- en waterbouwbedrijf en
algehele agrarische bedrijfsbeëindiging of verplaatsing (artikelen 4.2 t/m 4.7).
Stimuleren
Opstellen van een handreiking Ruimte voor Ruimte.
Beleid
Met de aanwezigheid van stedelijk gelieerde functies en stedelijk uitloopgebied levert
de kernrandzone als deel van het landelijk gebied een belangrijke bijdrage in de kwaliteit
van het stedelijk leefmilieu van de kern. Voor het borgen en verbeteren van de kwaliteit
van de kernrandzone en voor het ondersteunen van het functioneren ervan richten wij
ons beleid op het – eventueel in aansluiting op bestaande voorzieningen – in de kernrandzone
mogelijk maken van nieuwe stedelijk gelieerde functies.
Wij verwachten van gemeenten dat zij voor hun kernrandzone(s) een integrale visie
en specifiek beleid ontwikkelen, waarin de omvang van de kernrandzone wordt begrensd
en de (toekomstige) gebruiksmogelijkheden worden afgewogen. De visie op en begrenzing
van de kernrandzone kan betrekking hebben op gebied dat zowel binnen als buiten de
contour gelegen is.
Wij verwachten tevens van gemeenten dat zij in hun visie en beleid aangeven op welke
wijze de huidige kwaliteit wordt geborgd of kan worden verbeterd. Bij kwaliteitsverbetering
gaat het vooral om het versterken van aangename verblijfsmogelijkheden, om goede verbindingen
vanuit de kern, om een landschappelijk mooie overgang tussen stedelijk gebied en het
omliggende buitengebied en om de mogelijkheid van ‘ommetjes’ in de kernrandzone. De
uitkomst wordt in een bestemmingsplan vastgelegd.
Indien dit bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit, kunnen in de kernrandzone
stedelijke functies worden toegestaan, mits deze kleinschalig en passend zijn. Voor
de landschappelijke aansluiting en inpassing vormt de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen
een belangrijk hulpmiddel.
Toelichting
Het gebied grenzend aan stad of dorp, de zogenaamde kernrandzone, heeft vaak een multifunctioneel
karakter. Naast landbouw en verspreid wonen bevinden zich hier stedelijk gelieerde
functies (o.a. recreatieve voorzieningen, begraafplaatsen, rioolwaterzuivering, kwekerijen/tuincentra,
caravanstalling). Omdat de vorm van de kernrandzone per kern verschilt, hebben wij
daarvoor in de PRS geen nadere begrenzing opgenomen. Ook de gebruiksactiviteiten verschillen
per kernrandzone. Gelet op deze lokale kenmerken verwachten wij van gemeenten, dat
zij de huidige en gewenste planologische mogelijkheden in de kernrandzone(s) nader
verkennen en door vertalen in specifiek beleid. Hierin is ook nader beleid gewenst
over hoe de ruimtelijke kwaliteit kan worden verbeterd. Deze laat nu vaak te wensen
over doordat de kernranden niet zorgvuldig zijn vormgegeven, de verschillende functies
in deze gebieden geen samenhang vertonen (verrommeling), ze niet aantrekkelijk zijn
om in te verblijven of slecht zijn te bereiken vanuit de kern. Dit terwijl er vanuit
de aangrenzende kern vaak een grote (en nog steeds groeiende) behoefte is aan kwalitatieve
recreatie-mogelijkheden in de kernrandzone en achterliggend landelijk gebied. Hetzelfde
geldt voor de eventuele behoefte aan nieuwe functies als stadslandbouw en extra waterberging
als gevolg van klimaatverandering.
We willen bevorderen dat beleid wordt ontwikkeld voor consolidatie of verbetering
van de verblijfskwaliteit in deze zones. Bijvoorbeeld door de aanleg van recreatief
groen en wandel- en fietspaden of door functieverandering. Deze kwaliteitsverbetering
kan ook betrekking hebben op de bebouwingsrand van de kern. Hiervoor zijn in de PRV
algemene regels opgenomen. Op basis hiervan kunnen eventueel direct aansluitend aan
de rode contouren incidentele, passende bouwinitiatieven worden toegestaan. Deze regels
kunnen ook worden toegepast om desgewenst een functie uit de kern of het verderop
gelegen landelijk gebied naar de kernrandzone te verplaatsen. Qua ruimtelijke onderbouwing
dienen deze bouwinitiatieven te steunen op de op te stellen integrale visie voor de
kernrandzone.
Wij gaan een handreiking opstellen ter ondersteuning van het door gemeenten opstellen
van een visie op de kernrandzone.
Realisatie
Provinciaal belang
Uitnodigende kernrandzones die stad en land verbinden en met een adequaat recreatieaanbod.
Provinciale rol
Reguleren, stimuleren
Reguleren (PRV)
Gemeenten nemen in hun bestemmingsplan regels op voor de borging en versterking van
ruimtelijke kwaliteit in kernrandzones (artikel Kernrandzone).
Stimuleren
Overleg: Bij gemeenten het opstellen van een brede en integrale visie op de gehele
kernrandzone stimuleren, mede via een op te stellen handreiking.
Beleid
Elk Utrechts landschap heeft zijn eigen kwaliteiten die mede richting geven aan de
daarin gelegen en omliggende functies en hun ontwikkelingsmogelijkheden. Daarom beschermen
wij de kernkwaliteiten van de verschillende landschappen in onze provincie. Deze kernkwaliteiten
hebben we aangegeven bij de beschrijving van de afzonderlijke landschappen.
Voor elke ontwikkeling in het landelijk gebied moet aansluiting gevonden worden bij
de kernkwaliteiten. Voor de open landschappen is dit moeilijker dan voor andere landschappen
en zullen er dus meer beperkingen zijn ten aanzien van bijvoorbeeld hoogbouw, vanwege
de kwetsbaarheid voor verstoring van de kernkwaliteiten. De meer besloten landschappen
vragen om bebouwing die qua maat en schaal passen bij de kernen die in het landelijk
gebied gelegen zijn.
Toelichting
Het Utrechtse landschap is mooi, verrassend en veelzijdig. De diversiteit aan Utrechtse
landschappen is groot: de extreme openheid van Eemland of de Lopikerwaard, de intimiteit
van een boomgaard in de Kromme Rijn, een open plek middenin het bos van de Utrechtse
Heuvelrug, een fort van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, de overgang van de historische
Grebbeberg naar het robuuste rivierenlandschap van Nederrijn en Lek, stiltegebieden.
Een landschap is bovendien geen statisch plaatje; landschap is altijd in ontwikkeling
en elk landschap heeft ruimte voor een vorm van dynamiek. Maar wel op zo’n manier
dat de landschapskwaliteit wordt ontzien en liefst nog wordt versterkt. In het werken
met landschapskwaliteit gaan we uit van een samenspel tussen het beeld (wat zie je),
functies (wat gebeurt er) en robuuste structuren (samenhang, relaties). Dat betekent
dat we niet alleen willen vastleggen wat de huidige landschapskwaliteit is, maar dat
we ook aan willen geven hoe deze de ruimtelijke ontwikkelingen kan sturen en welke
kwalitatieve randvoorwaarden het landschap aan deze ontwikkelingen meegeeft. We hebben
de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen opgesteld om hierbij te helpen. In
het koepelkatern is ons landschapsbeleid verwoord. De gebiedskaternen dienen vooral
als inspiratiebron en basis voor de landschappelijke inpassing van ruimtelijke ontwikkelingen.
Onze provincie kent zeven landschappen die wij afzonderlijk beschrijven:
De realisatiestrategie geldt voor alle landschappen en wordt bij de landschapsbeschrijving
niet herhaald.
Realisatie
Provinciaal belang
Behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het landschap en behoud van aardkundige
waarden.
Provinciale rol
Reguleren, stimuleren, participeren
Reguleren (PRV)
Gemeenten stellen bij planontwikkeling voorwaarden gericht op beschermen en versterken
van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten (artikel Landschap).
Stimuleren
Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen
Participeren
Pilots uitvoering Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen
Beleid
Voor het landschap Eemland willen we de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:
extreme openheid;
slagenverkaveling;
veenweidekarakter;
historie van de Zuiderzee;
grebbelinie;
overgangsgebieden (bij Eemnes, Soest en Amersfoort).
Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van Eemland verschillende
accenten. De kernkwaliteiten zijn in de toelichting kort beschreven. Een uitgebreidere
beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten hebben we opgenomen
in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen. Wij vragen gemeenten en initiatiefnemers
bij ontwikkelingen hiervan gebruik te maken.
Toelichting
Het landschap Eemland maakt onderdeel uit van het interprovinciale landschap Arkemheen-Eemland.
Eemland is een weids en open weidegebied. De openheid wordt begrensd door duidelijk
herkenbare randen. Op het oog lijkt Eemland eenduidig. Agrarische, ecologische en
recreatieve functies lopen er echter door elkaar heen. Deze functies verenigen zich
met de hoge grondwaterstand die er is door de veenbodem, de lage ligging en kwel van
de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe. Bebouwing ligt achter de randen of als eilanden
in open linten in de weidse ruimte. Subtiele verschillen in de openheid, door beheer
van het grasland, lijnen in het maaiveld en lage grasdijken, verrijken de beleving
van het open gebied. Van dichtbij geven de lage dijken van Eem en Eemmeer en de open
linten een geleding in de openheid. Gezien van een afstand worden ze onderdeel van
een grotere open ruimte. De lijnen in het landschap staan haaks op de rivier de Eem.
Het open lint ligt binnendijks. Buitendijks liggen erven op terpen.
Bij ontwikkelingen in het landschap van Eemland vinden we het vooral van belang dat
de open ruimte behouden blijft en versterkt wordt. Dit betekent behoud van een continue
open ruimte langs de Eem, van Randmeer tot Amersfoort. Bij ontwikkelingen kan de openheid
versterkt worden door verplaatsing van bebouwing, begroeiing of andere opgaande elementen.
Nieuwe bebouwing vestigt zich bij voorkeur in randzones of in bestaande linten, waarbij
deze laatste wel transparant moeten blijven.
Beleid
Voor het landschap Gelderse Vallei willen we de volgende kernkwaliteiten behouden
en versterken:
rijk gevarieerde kleinschaligheid;
stelsel van beken, griften en kanalen;
grebbelinie;
overgang van Vallei naar stuwwal (luwe Flank).
Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van de Gelderse Vallei
verschillende accenten. De kernkwaliteiten zijn in de toelichting kort beschreven.
Een uitgebreidere beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten
hebben we opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen. Wij vragen
gemeenten en initiatiefnemers bij ontwikkelingen hiervan gebruik te maken.
Toelichting
Het voornamelijk agrarische landschap van de Gelderse Vallei is rijk gevarieerd door
afwisseling van bebouwing, bosjes, lanen, agrarische percelen met houtwallen en -singels
op de kavelgrenzen. De open ruimten verschillen van maat en schaal. Verborgen in de
Vallei liggen lijnstructuren als beken, kanalen, griften, de Grebbelinie en de Ponlijn.
Ook landgoederen, kastelen en forten liggen min of meer verscholen in het landschap.
Dit landschap wordt getypeerd als halfopen cultuurlandschap. Soms zijn deze verborgen
elementen ineens zichtbaar, maar meestal zijn ze niet herkenbaar. Dit maakt ze tot
bijzondere lijnen en punten in het landschap. In het landschap van de Gelderse Vallei
is het lastig om je te oriënteren. Alleen de Utrechtse Heuvelrug geeft enige oriëntatie
aan het gebied; dit geldt vooral in het Binnenveld.
Bij ontwikkelingen in het landschap van de Gelderse Vallei vinden we het vooral van
belang dat de kleinschaligheid, die dit landschap zo aantrekkelijk maakt behouden
wordt. In het verleden zijn al veel kleinschalige landschapselementen verdwenen, waardoor
ruimten groter zijn geworden. Ze hebben hun functie verloren en zijn verwijderd. Daarnaast
vragen wij aandacht voor het waarborgen, versterken en ontwikkelen van de contrasten
in de te onderscheiden deelgebieden van de Gelderse Vallei.
Beleid
Voor het landschap Groene Hart willen we de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:
openheid;
(veen)weidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.);
landschappelijke diversiteit;
rust & stilte.
Deze kernkwaliteiten zijn benoemd in de Voorloper Groene Hart. De kernkwaliteiten
hebben in de verschillende deelgebieden van het Groene Hart verschillende accenten.
De kernkwaliteiten zijn in de toelichting kort beschreven. Een uitgebreidere beschrijving
en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten hebben we opgenomen in de Kwaliteitsgids
voor de Utrechtse Landschappen. Wij vragen gemeenten en initiatiefnemers bij ontwikkelingen
hiervan gebruik te maken.
Toelichting
Het Utrechtse deel van het Groene Hart heeft een divers landschap. Rust en open weidegebieden
vormen haar essentie. Maar het Groene Hart biedt meer dan dat. Van oudsher kent het
ook zones waar dynamiek de overhand heeft. Hier hebben oude economische dragers en
transportassen - vooral rivieren en hun oevers - vaak moderne opvolgers gekregen,
in de vorm van (rijks-)wegen, spoorlijnen en kanalen. Deze hebben op hun beurt weer
nieuwe impulsen gegeven aan wonen en werken. De aanleg van buitenplaatsen heeft geleid
tot het ontstaan van landschappen met monumentale bebouwing en oude parkbossen, die
vooral intiem en besloten zijn. Intimiteit en beslotenheid zijn ook kernbegrippen
voor grote delen van het petgatenlandschap en de randen van plassen.
Het Groene Hart ontleent zijn waarden en bestaansrecht mede aan het contrast met en
belang voor de grote stedelijke agglomeraties er om heen. Economische dynamiek, infrastructuur,
de interactie met het stedelijk gebied en de voor de bewoners van de grote steden
zo belangrijke recreatiegebieden betekenen dat niet alleen rust, maar ook reuring
van nature bij delen van het Groene Hart hoort.
Het Utrechtse deel van het Groene Hart kent vaak eeuwenoude overgangen tussen landschappen.
Deze zijn soms scherp, soms diffuus. Minstens zo belangrijk zijn de hedendaagse overgangen
tussen stad en land en de manieren waarop snelwegen en de (groene) omgeving met elkaar
ademen.
Uit deze beschrijving komen twee typen landschappen naar voren:
Bij ontwikkelingen in het landschap van het Groene Hart staat het versterken van de
diversiteit op het schaalniveau van de verschillende typen landschap centraal. Daarbij
dienen de kernkwaliteiten gerespecteerd en benut te worden om de contrasten tussen
de verschillende typen landschap te behouden én te versterken. Enkel en alleen het
accent leggen op rust en stilte doet geen recht aan het Groene Hart. Het waarborgen
van rust vraagt ook het bieden van ruimte voor vormen van dynamiek. Daarbij ligt de
focus op het vergroten van de contrasten in rust en dynamiek tussen de agrarische
landschappen van de velden en de dynamische landschappen van de oude stroomruggen.
We vragen dus zorgvuldig om te gaan met de open, lege ruimte en de dynamiek te concentreren
in de ‘zones’.
Beleid
Voor het landschap Rivierengebied willen we de volgende kernkwaliteiten behouden en
versterken:
1. schaalcontrast van zeer open naar besloten;
2. samenhangend stelsel van rivier - uiterwaard - oeverwal - kom;
3. samenhangend stelsel van hoge stuwwal - flank - kwelzone - oeverwal – rivier;
4. de Kromme Rijn als vesting en vestiging.
Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van het Rivierengebied
verschillende accenten. De kernkwaliteiten zijn in de toelichting kort beschreven.
Een uitgebreidere beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten
hebben we opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen. Wij vragen
gemeenten en initiatiefnemers bij ontwikkelingen hiervan gebruik te maken.
Toelichting
Rivierengebied is een landschap met een langgerekte opbouw. Door de fysieke ondergrond
en het menselijk gebruik daarvan, zijn duidelijk verschillende deelgebieden ontstaan,
Flank, Langbroek, Kromme Rijn, Nederrijn/Lek en Schalkwijk. Elk deelgebied heeft zich
ontwikkeld rondom een centrale ruggengraat. Rond deze ruggengraat is de eigen identiteit
het sterkst te ervaren. De overgangen tussen deelgebieden zijn vrijwel overal geleidelijk,
zonder scherpe grenzen. De verschillen tussen de deelgebieden zijn goed te beleven
door routes dwars op de ruggengraat en kenmerkende vergezichten. De plekken waar ruggengraten
beginnen, eindigen of elkaar ontmoeten verdienen extra aandacht. Hier komen ruimtelijke
kenmerken en verhalen bij elkaar. Dit zijn de focuspunten van het Rivierengebied.
Enkele zijn als aandachtsgebied aangewezen, omdat er veel dynamiek is of omdat behoud
extra inzet vraagt. De kernkwaliteiten staan hier onder druk.
Bij ontwikkelingen in het landschap van het Rivierengebied staat het waarborgen, versterken
en ontwikkelen van de eigen identiteiten van de vijf deelgebieden centraal. Dit richt
zich zowel op het goed tot uiting komen van de karakteristieke kenmerken langs de
centrale ruggengraat, als van de geleidelijke overgangen tussen de deelgebieden.
Beleid
Voor het landschap Utrechtse Heuvelrug willen we de volgende kernkwaliteiten behouden
en versterken:
robuuste eenheid;
reliëfbeleving;
extreme historische gelaagdheid.
Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van de Utrechtse Heuvelrug
verschillende accenten. De kernkwaliteiten zijn in de toelichting kort beschreven.
Een uitgebreidere beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten
hebben we opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen. Wij vragen
gemeenten en initiatiefnemers bij ontwikkelingen hiervan gebruik te maken.
Toelichting
De Utrechtse Heuvelrug manifesteert zich als een landschappelijke eenheid. Deze wordt
bepaald door het doorlopende reliëf, wat zich sterk manifesteert ten opzichte van
de omliggende vlakkere en meer open landschappen. Het dominante voorkomen van bos
geeft de Utrechtse Heuvelrug een bosdeken. Deze heeft een afwisseling in zich met
heide, vennen en stuifzand, waardoor de Utrechtse Heuvelrug een centraal robuust element
is voor het natuurnetwerk in de provincie Utrecht. De Utrechtse Heuvelrug wordt doorsneden
door historisch bepaald netwerk van wegen. Open plekken op de Utrechtse Heuvelrug
zijn aan het bos gerelateerd en niet aan de wegen.
Bij ontwikkelingen in het landschap van de Utrechtse Heuvelrug vragen we aandacht
voor het in stand houden van het reliëf en voor het in stand houden van het samenhangend
boscomplex. Vanwege het reliëf en de overige kwaliteiten van de Heuvelrug willen we
in dit gebied geen grootschalige ontgrondingen. Kleinschalige ontgrondingen voor natuurontwikkeling
of recreatieve ontwikkeling zijn wel mogelijk, mits geen onevenredige afbreuk wordt
gedaan aan de kwaliteiten.
Beleid
Het Landschap Nieuwe Hollandse Waterlinie is een cultuurhistorisch landschap dat over
een aantal andere landschappen heen ligt en een extra laag toevoegt. Voor dit landschap
willen we de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:
samenhangend stelsel van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen;
groen en overwegend rustig karakter;
openheid.
Deze kernkwaliteiten zijn in de toelichting kort beschreven. Een uitgebreidere beschrijving
en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten hebben we opgenomen in de Kwaliteitsgids
voor de Utrechtse Landschappen. Wij vragen gemeenten en initiatiefnemers bij ontwikkelingen
hiervan gebruik te maken.
Toelichting
De Nieuwe Hollandse Waterlinie bestaat uit:
De ligging van de onderdelen zijn bepaald door het onderliggende landschap. Hierdoor
kent het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie variaties per landschappelijk
deelgebied. De linies bepalen op hun beurt de ontwikkelingsrichting en vorm van verstedelijking
en grootschalige infrastructuur.
Bij ontwikkelingen in het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie stellen we
het zichtbaar maken en behouden van het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie
centraal. Deze ambitie richt zich op zowel de losse onderdelen zelf als op het beleefbaar
houden en herstellen van de samenhang tussen de delen. Zo hebben forten geen functie
voor zich zelf, maar zijn gebouwd ter verdediging van een bepaald acces. Die relatie
tussen fort en acces dient gerespecteerd te worden. Zo ook de relatie tussen fort,
acces en inundatievelden. De forten hadden vrij zicht en schootsrichting nodig over
acces en inundatievelden. De inundatievelden camoufleerden en hinderden na overstroming
de verbindingswegen door het gebied. Opgaande beplanting, infrastructuur of bebouwing
welke de gecamoufleerde structuur kon duiden moest verwijderd kunnen worden. Openheid
versterkt de beleving van de inundatievelden
Beleid
Het Landschap Stelling van Amsterdam is een cultuurhistorisch landschap dat over het
landschap Groene Hart heen ligt en een extra laag toevoegt. Voor dit landschap willen
we de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:
samenhangend stelsel van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen;
groen en overwegend rustig karakter c.q. relatief ‘stille’ ring rond Amsterdam;
relatief grote openheid.
Deze kernkwaliteiten zijn in de toelichting kort beschreven. Een uitgebreidere beschrijving
en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten hebben we opgenomen in de Kwaliteitsgids
voor de Utrechtse Landschappen. Wij vragen gemeenten en initiatiefnemers bij ontwikkelingen
hiervan gebruik te maken.
Toelichting
De Stelling van Amsterdam is een voormalige militaire verdedigingslinie rond Amsterdam,
aangelegd aan het eind van de negentiende eeuw. De linie is een unieke, 135 kilometer
lange gesloten ring van dijken, dammen, sluizen, forten en inundatiegebieden, ingepast
in het landschap. Het gebied buiten de stelling kon in geval van nood onder water
worden gezet. Door de beperkte toegankelijkheid van het gebied en door het verbod
om in de schootsvelden te bouwen, heeft er zich een rijke flora en fauna ontwikkeld
en is op veel plaatsen rond Amsterdam de kenmerkende openheid bewaard gebleven. De
zwakke punten (accessen) in de inundatie (niet inundeerbare zones) zijn veelal dijken
langs rivieren en droogmakerijen. De forten liggen in de oksel van acces en hoofdverdedigingslijn.
De dijkaccessen vormen strakke randen met de inundatievelden. De ligging van de onderdelen
van de Stelling is bepaald door het onderliggende landschap. Hierdoor kent de Stelling
variaties per landschappelijk deelgebied. De Stelling bepaalt op haar beurt de ontwikkelingsrichting
en vorm van verstedelijking en grootschalige infrastructuur.
Bij ontwikkelingen in het landschap van de Stelling van Amsterdam stellen we het waarborgen
en versterken van de samenhang tussen de elementen van de Stelling van Amsterdam centraal.
Beleid
Aardkundige waarden vormen het structurerende reliëf in het Utrechtse landschap. We
richten ons ruimtelijk beleid hiervoor dan ook op het behouden en beschermen van aardkundige
waarden als drager van de identiteit van het Utrechtse landschap. Aardkundige waarden
stellen wij waar mogelijk veilig. Als voorgestelde ruimtelijke ingrepen botsen met
de aardkundige waarden in een gebied is een gedegen afweging tussen de ruimtelijke
ingreep en het behoud van de aardkundige waarden nodig.
Toelichting
De bodem van de provincie Utrecht is ontstaan in een periode van vele tienduizenden
jaren. Landijs, de wind, rivieren en de zee hebben hun sporen nagelaten. Daar waar
deze sporen nog duidelijk zichtbaar zijn wordt gesproken over aardkundige waarden.
Deze waarden zijn soms opvallend, de Grebbeberg bij Rhenen en de Lange en Korte Duinen
bij Soest zijn er voorbeelden van. Bij andere aardkundige waarden is het reliëf en
de omvang beperkter.
De processen die de Utrechtse bodem hebben gevormd zijn in de meeste gevallen al lang
niet meer actief. Het bodemreliëf en de bodemopbouw die aan deze gebeurtenissen herinneren
geven informatie over hoe het landschap in het verre verleden is gevormd. Ze zijn
kwetsbaar en onvervangbaar en leiden tot een versterking van landschappelijke en natuurkwaliteiten.
Aantasting van deze informatiebronnen in de bodem betekent een onomkeerbaar verlies
van ons natuurhistorisch erfgoed.
We hebben de aardkundige waarden in kaart gebracht. Op de website van de provincie
Utrecht is hierover veel achtergrondinformatie opgenomen.
Realisatie
Provinciaal belang
Behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het landschap en behoud van aardkundige
waarden.
Provinciale rol
Reguleren, stimuleren
Reguleren (PRV)
Gemeenten nemen in bestemmingsplannen regels op ter bescherming van de aanwezige aardkundige
waarden (artikel Aardkundige waarden).
Stimuleren
Via www.provincie-utrecht.nl/loket/kaarten/geo/aardkundige-waarden/ is veel achtergrondinformatie over de aardkundige waarden te vinden.
Natuur vormt een belangrijke basis voor een aantrekkelijk, kwalitatief hoogwaardig landelijk gebied. De provincie Utrecht heeft, onder meer door de variatie in ondergrond, een diverse natuur met hoge biodiversiteit. Door verschillende oorzaken, zoals verstedelijking, verdroging en vermesting, maar ook klimaatverandering, staat deze biodiversiteit onder druk. We spannen ons in voor het in stand houden en waar mogelijk vergroten van de biodiversiteit. Voor natuur zien wij vooral een provinciale rol in het behouden en ontwikkelen van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en in het bieden van mogelijkheden voor ontwikkeling van natuur in de groene contour. We zorgen ervoor dat inwoners en bezoekers deze natuur, waar mogelijk, kunnen beleven.
Beleid
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een robuust, samenhangend netwerk van natuurgebieden
en verbindingen daartussen op nationaal niveau. Natura2000, een Europees netwerk van
beschermde natuurgebieden, maakt onderdeel uit van die EHS. Wij willen de EHS in Utrecht
behouden en verder ontwikkelen. Hiervoor beschermen wij deze gebieden en willen wij
tot 2021 1.500 ha. nieuwe natuurgebieden realiseren. Wij zorgen er voor dat zich geen
nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voordoen die een significant negatief effect hebben
op de wezenlijke waarden en kenmerken van onze EHS. Dit doen wij via het beschermingsregime
'nee, tenzij'.
Om te komen tot zowel een ontwikkelingsgerichte omgang met de EHS, als tot een betere
ruimtelijke bescherming, benoemen wij een aantal instrumenten. Onder voorwaarden worden
ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waarbij het functioneren van de EHS niet
wordt aangetast of zelfs wordt verbeterd. De volgende instrumenten zijn beschikbaar:
Het is mogelijk dat ook ontwikkelingen buiten de EHS van invloed zijn op het functioneren
van de EHS. Daarbij denken wij aan ontwikkelingen die een verstorende invloed hebben,
of ontwikkelingen die leiden tot aanpassingen van het watersysteem in de buurt van
een verdrogingsgevoelig natuurgebied. Wij vragen de gemeenten als onderdeel van een
goede ruimtelijke ordening bij ontwikkelingen in de nabijheid van de EHS te voorkomen
dat deze een negatieve invloed hebben op het functioneren van de EHS.
De EHS heeft een belangrijke functie voor de recreatie. Die recreatieve functie willen
wij behouden en waar nodig versterken. Dit mag echter niet leiden tot een toenemende
versnippering van de EHS. Wij maken daarom binnen het regime “nee, tenzij” een uitzondering
voor verblijfs- en dagrecreatieterreinen. Voor ontwikkelingen binnen deze terreinen
hoeft alleen gekeken te worden naar actuele natuurwaarden en niet naar potentiële
waarden. Wij hechten belang aan goede voorzieningen voor recreatief medegebruik, zoals
wandelen en fietsen, mits passend in een duidelijke zonering in relatie tot het functioneren
van de EHS. Recreatieve toegangspoorten naar natuurgebieden kunnen op grond van een
gebiedsvisie een intensievere inrichting krijgen indien dit intensievere gebruik opweegt
tegen de ecologische winst van een goede recreatieve zonering in het achterliggende
natuurgebied.
Regulier gebruik van agrarische gronden binnen de EHS is geen activiteit met significante
gevolgen en ondervindt geen beperking van het ruimtelijk natuurbeleid. Agrarische
bedrijven mogen zich op bestaande bouwpercelen ontwikkelen, vanzelfsprekend binnen
de kaders van ons ruimtelijk beleid. Bij uitbreiding van het bouwblok op grond met
een agrarische bestemming wordt binnen het nee, tenzij regime alleen gekeken naar
actuele waarden en niet naar de potentiële waarden.
Toelichting
De Ecologische Hoofdstructuur is een robuust netwerk gevormd door bestaande natuurgebieden,
nieuwe nog te realiseren natuurgebieden en verbindingszones tussen de natuurgebieden.
Enkele beheersgebieden maken ook onderdeel uit van de EHS. Dit zijn landbouwgebieden
waar agrarisch natuurbeheer wordt ingezet om een bijdrage te leveren aan de biodiversiteit,
én aan het functioneren van de EHS.
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) heeft twee doelen:
de rijkdom aan soorten - de biodiversiteit - te behouden en te herstellen. Hiervoor is het noodzakelijk dat natuurgebieden worden uitgebreid, verbeterd, en met elkaar worden verbonden in een samenhangend netwerk. Dit netwerk moet functioneren in ruimte en tijd, waardoor planten en dieren een duurzame, robuuste en klimaatbestendige leefomgeving krijgen;
ruimte bieden aan de groeiende behoefte aan rust en ruimte, waardoor inwoners en bezoekers de natuur kunnen beleven en het draagvlak voor natuurbeleid gewaarborgd is.
Binnen de EHS liggen ook beschermde natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. Deze
gebieden hebben natuurwaarden die op nationale en/of internationale schaal van groot
belang zijn voor de biodiversiteit en hebben daarom ook Rijksbescherming o.b.v. de
Natuurbeschermingswet en de nog in ontwikkeling zijnde nieuwe wet Natuurbehoud. Ontwikkelingen
in of in de omgeving van beschermde natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden moeten
worden getoetst aan de voorwaarden van de Rijkswetgeving alvorens de planologische
toetsing op basis van de EHS kan plaatsvinden.
Nee, tenzij
We beschermen de EHS via het 'nee, tenzij'-regime. Dit houdt in dat ruimtelijke ingrepen
in de EHS met een negatief effect op de kwaliteit van de natuur of het functioneren
van de EHS in principe niet zijn toegestaan. Onder voorwaarden kan hiervan worden
afgeweken. Het Rijk heeft de provincies via het besluit algemene regels ruimtelijke
ordening de taak gegeven deze bescherming nader uit te werken. Wij hebben deze bescherming
vorm gegeven via een aantal stappen die hieronder zijn toegelicht.
Nieuwe (planologische) ontwikkelingen zijn in principe niet mogelijk binnen de EHS
wanneer ze een significant negatief effect hebben op het functioneren van de EHS.
De initiatiefnemer van een ontwikkeling moet bij het nee, tenzij-regime de onderbouwing
leveren. Om een zorgvuldige beoordeling te kunnen maken zal de initiatiefnemer in
een zogenaamd nee, tenzij-onderzoek de effecten van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling
op de te beschermen, te ontwikkelen en te behouden factoren moeten specificeren. Het
gaat daarbij om de ‘wezenlijke waarden en kenmerken’ van de bij het gebied behorende
natuurdoelen en natuurkwaliteit:
Een nee, tenzij-onderzoek kan achterwege blijven, indien het een ontwikkeling van
geringe omvang betreft bij een bestaande functie. Wij gaan ervan uit dat een dergelijke
kleine ontwikkeling niet tot significante gevolgen voor de waarden van de EHS leidt,
als in de ruimtelijke onderbouwing wordt aangetoond dat deze ontwikkeling op al verstoord
terrein in de onmiddellijke nabijheid van bestaande bebouwing en verharding plaatsvindt.
Verder kunnen binnen de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling positieve ingrepen voor
natuur meegewogen worden. Het effect van de ontwikkeling leidt dan niet tot significante
gevolgen. De positieve ingrepen dienen wel gegarandeerd te worden. Wij noemen dit
instrument: ‘plussen en minnen’. Een voorbeeld van een ‘plus’ is het slopen van een
in het bos gelegen gebouw of parkeerterrein en dit perceeldeel als natuur te bestemmen.
Als er sprake is van significante aantasting, dan mag de voorgenomen ontwikkeling
geen doorgang vinden, tenzij deze voldoet aan enkele randvoorwaarden. Dit tenzij heeft
betrekking op ontwikkelingen met redenen van groot openbaar belang. Indien dit aangetoond
wordt, er geen reële alternatieven zijn, en de negatieve effecten zoveel mogelijk
beperkt worden, is de ontwikkeling wel mogelijk. De overblijvende effecten moeten
dan wel gecompenseerd worden. Aan de compensatie worden nadere eisen gesteld: de compensatie
vindt plaats buiten de EHS, in de directe omgeving van de ingreep, in natura (indien
absoluut onmogelijk financieel), gelijktijdig en gelijkwaardig (bij hoge waarden met
extra factor voor ontwikkelingstijd). Compensatie vindt bij voorkeur plaats binnen
de groene contour. Als er sprake is van een significante aantasting, maar niet van
groot openbaar belang, bieden twee instrumenten aanvullende mogelijkheden voor ontwikkelingen
binnen de EHS:
Voor ontwikkelingen in het kader van het programma Hart van de Heuvelrug geldt een
enigszins afwijkende vorm van de saldobenadering, die is gebaseerd op een verevening
van rode en groene bestemmingen. De basis hier is dat het programma door het realiseren
van ecologische corridors en uitbreiding van kerngebieden in totaliteit leidt tot
een kwaliteitsverbetering van de EHS.
Om de toepassing van het nee, tenzij regime te ondersteunen zal de provincie de informatie
over de toetsing en de besproken instrumenten verder ontsluiten via een speciale website.
Naast een zogenaamde beslisboom gaan wij signaleringskaarten beschikbaar stellen die
kunnen helpen bij de onderzoeken.
Totstandkoming EHS-kaart
De begrenzing van de EHS is aangepast aan zowel de ontwikkelingen van de afgelopen
jaren, als aan de afspraken uit het Akkoord van Utrecht. Hierbij is de oorspronkelijke
beleidskaart, die is vastgelegd in de Structuurvisie 2005-2015 (het Streekplan), als
basis genomen. Deze kaart omvatte de categorieën bestaande natuur, nieuwe natuur,
ecologische verbindingszones en een categorie ‘overige EHS’, waarmee enkele beheersgebieden
en/of zoekgebieden nieuwe natuur werden aangeduid. Ook Natura 2000-gebieden buiten
de EHS waren op deze kaart aangegeven. Deze categorieën zijn in de kaart bij de voorliggende
PRS opgegaan in het object ‘EHS’. Bij deze heroverweging zijn alle EHS-grenzen zoveel
mogelijk op logische grenzen gelegd, zoals wegen, en zijn de EHS-grenzen waar nodig
aangesloten aan de rode contour. De EHS-vlakken zijn zoveel mogelijk gesloten en alleen
enclaves zonder aanwezige natuurwaarden (zoals grote bebouwingsclusters en enkele
recreatieterreinen) zijn uit de EHS-begrenzing gehaald. Hierbij is 5 hectare als indicatieve
grens gehanteerd. De ecologische verbindingszones die op de oorspronkelijke beleidskaart
stonden zijn getoetst aan de vraag of zij van essentieel belang zijn als verbinding
tussen kernen natuurgebied om het grote geheel van de EHS goed te laten functioneren.
Het gaat dan bijvoorbeeld om beken met oevers en stapstenen. Ook beheersgebieden en
kleinere geïsoleerde natuurterreinen zijn beoordeeld op de mate van noodzakelijkheid
voor het functioneren van de EHS. De terreinen die niet noodzakelijk zijn voor het
functioneren, maken geen onderdeel meer uit van de EHS.
Ook onderdeel van het object ‘EHS’ zijn nieuwe natuurgebieden. In deze gebieden streeft
de provincie naar de omzetting van agrarische grond naar natuurgrond. De provincie
en maatschappelijke organisaties hebben in het Akkoord van Utrecht (9 juni 2011) afgesproken
dat circa 1.500 hectare nog te realiseren nieuwe natuur onderdeel uit blijft maken
van de EHS.
Relatie met recreatie
Recreatie vindt vaak plaats in of in de directe nabijheid van de EHS. Routegebonden
activiteiten zoals wandelen en fietsen passen gezoneerd binnen de EHS. Er is een groeiende
behoefte aan aantrekkelijke kwalitatief hoogwaardige recreatievoorzieningen. Deze
dragen bij aan een positieve beleving van natuur. Daarbij kunnen recreatieve voorzieningen
de zonering van EHS-gebieden ondersteunen. Zonering heeft tot doel: verschillende
natuurervaringen creëren en kwetsbare natuur ontzien. Goede recreatieve zonering zorgt
daarmee voor draagvlak voor natuur en voor natuurkwaliteit.
Vanwege het belang van recreatie voor de EHS hebben wij specifiek beleid ontwikkeld
voor recreatieterreinen die binnen de EHS liggen. Op verblijfs- en dagrecreatieterreinen
die vanwege verwevenheid met natuur binnen de EHS liggen, worden ontwikkelingen alleen
getoetst op de actuele waarden en niet op de potentiële waarden, omdat wij ervan uitgaan
dat gezien de functie de actuele en potentiële waarden gelijk kunnen worden gesteld.
Verder wordt het mogelijk om een specifieke vorm van saldobenadering voor dag- en
verblijfsrecreatie toe te passen, waarvoor de vereiste gebiedsvisie vooral toegespitst
moet zijn op de ontwikkelingen voor natuur en recreatie. Om dit te ondersteunen, stellen
wij een gebiedsgerichte aanpak voor, waarin partijen uit het gebied gezamenlijk op
zoek gaan naar kwaliteitswinst, via bijvoorbeeld uitruil van bestemmingen. Hiermee
kan voor dag- en verblijfsrecreatie meer ruimte voor ontwikkeling ontstaan. In het
gebied van de Vinkeveense Plassen speelt de samenhang tussen natuur en recreatie vooral
bij de legakkers. Wij onderzoeken met het gebied de gevolgen van deze samenhang en
de beste aanpak hiervan.
Relatie met landbouw
Het reguliere agrarisch gebruik van agrarische gronden binnen de EHS is geen activiteit
met significante gevolgen en ondervindt geen beperking op basis van het ruimtelijk
natuurbeleid. Indien wordt voldaan aan de generieke milieuwetgeving, zijn hervestiging
(op een bestaande agrarische bedrijfslocatie) en uitbreiding van grondgebonden of
intensieve veehouderij binnen de bestaande bouwpercelen en bouwrechten mogelijk.
Binnen randvoorwaarden is toepassing van ruimte-voor-ruimte op de kavel en functieverandering
van agrarische en niet-agrarische bedrijfsgebouwen in de EHS toegestaan. Zowel bij
ruimte-voor-ruimte als bij functieverandering van agrarische bedrijfsgebouwen moet
ontstening optreden. De algemene ruimtelijke randvoorwaarden voor deze regelingen
zijn van toepassing. Binnen de EHS is het belangrijk dat de terugbouw van een woning
plaatsvindt op zodanige wijze, dat natuur en landschap zoveel mogelijk worden versterkt.
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op agrarische gronden en bedrijven, die afwijken
van het normale agrarische gebruik of niet in overeenstemming zijn met de bestaande
rechten, moeten worden afgewogen op basis van het ‘nee, tenzij’-regime. Het gaat hierbij
bijvoorbeeld ook om een uitbreiding van het bouwblok. Bij het ‘nee, tenzij’-regime
wordt bezien of de nieuwe ontwikkeling gevolgen heeft voor wezenlijke kenmerken en
waarden. Als de grond een agrarische bestemming heeft, gaat het alleen om de aanwezige
waarden, niet om de potentiële waarden. Nieuwvestiging van agrarische bedrijven in
de EHS is niet mogelijk.
Ontwikkelingen in de nabijheid
Het is mogelijk dat bepaalde ontwikkelingen die zich buiten de EHS begrenzing afspelen,
een significant schadelijk effect hebben op natuurgebieden binnen de EHS. Het gaat
dan bijvoorbeeld om kleinere gebieden, die door de geringe omvang kwetsbaar zijn voor
verstoringen van buitenaf. Er is vaak veel geïnvesteerd om deze elementen aan te leggen
en zij spelen een cruciale rol in het verbinden van grotere natuurgebieden. Ook kan
het gaan om gebieden die gevoelig zijn voor ingrepen in het hydrologische systeem
of voor sterke toename van licht (afname van donkerte), geluid of betreding.
Realisatie
Provinciaal belang
Behouden en ontwikkelen van vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden.
Provinciale rol
Reguleren, stimuleren
Reguleren (PRV)
Gemeenten nemen in bestemmingsplannen regels op ter bescherming van de ecologische
hoofdstructuur (artikel Ecologische Hoofdstructuur).
Stimuleren
Participeren
Gebiedsgerichte aanpak voor gezamenlijke kwaliteitswinst van natuur en recreatie in
de EHS, gericht op het functioneren van dag- en verblijfsrecreatieterreinen in de
EHS.
Realisatie van de EHS vindt plaats via gebiedsprojecten waarin meerdere opgaven moeten
worden gerealiseerd. In enkele gebieden spelen processen die nadere toelichting behoeven.
Groot Mijdrecht Noord-Oost
Groot Mijdrecht Noord (GMN) heeft een lange geschiedenis. Recent is tussen partijen
akkoord bereikt over natuurontwikkeling in de oostkant van deze polder. Op 2 juli
2012 hebben Provinciale Staten van Utrecht de “Versoberde Veenribbenvariant” als eindbeeld
voor de toekomstige inrichting van GMN-Oost vastgesteld. Deze variant, een inrichtingsschets
op hoofdlijnen, is in nauwe samenwerking tussen de provincie, de gemeente De Ronde
Venen, het waterschap Amstel Gooi en Vecht, de Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten
en een bewonersdelegatie tot stand gekomen. Met dit eindbeeld voor de toekomstige
inrichting van GMN-Oost wordt een langdurige rust in de polder GMN-Oost beoogd. De
“Versoberde Veenribbenvariant” voor GMN-Oost is, ten opzichte van de oorspronkelijke
natuurdoelstelling, een versobering op middelen en oppervlak moeras. Delen van het
geplande moeras die dicht in de buurt van de huizen lagen zijn weggelaten. Op die
plaatsen komt nu bloemrijk grasland in plaats van moeras. In het uiterste noorden
van het gebied ligt een bestaand moerasgebied: Waverhoek. Daar wordt het moeras geoptimaliseerd.
Daarnaast worden er drie nieuwe moerasblokken aangelegd. Om deze moerasblokken komt
een veenrib (een kade) waardoor in het moeras een hoger waterpeil kan worden gehanteerd
om een optimaal moeras te krijgen
Groot Wilnis Vinkeveen
Voor het gebied Groot Wilnis-Vinkeveen is een convenant afgesloten. In dit convenant
is voor een deel van het gebied afgesproken dat de natuurdoelstellingen niet gerealiseerd
zullen worden in de vorm van een aaneengesloten natuurgebied, maar via een verweving
van natuur- en landbouwfuncties. Deze verweving van functies zal in de praktijk vorm
krijgen, met inzet van agrarisch en particulier natuurbeheer en grondverwerving om
tot een aaneenschakeling van natuurstroken, kleinere en grotere natuurgebieden te
komen. Binnen dit gebied kan op dit moment nog niet exact aangeduid worden welke delen
worden ontwikkeld tot natuur, welke delen agrarisch blijven en op welke delen agrarisch
natuurbeheer zal plaatsvinden. Om niet vooruitlopend op de realisatie teveel gebied
in de EHS op te nemen, is deze ontwikkeling in deze PRS bij drie deelgebieden aangeduid
als een lijn over de belangrijkste watergangen in het gebied. In de praktijk zal natuurontwikkeling
in het gebied aan één of beide zijden van deze watergangen plaatsvinden; het resterende
deel behoudt de agrarische functie. Het gehele zoekgebied in het provinciale natuurbeheerplan
aangeduid als zoekgebied voor nieuwe natuur. Als er in het gebied nieuwe natuur wordt
gerealiseerd, zullen we dit bij de vierjaarlijkse herijking toevoegen aan de EHS om
het aantal hectares conform het Akkoord van Utrecht te bereiken.
Binnenveld
Het Natura2000-gebied Hel en Blauwe Hel maakt onderdeel uit van het Binnenveld. In
het Akkoord van Utrecht is voor het Binnenveld afgesproken dat 10 ha. plus een nog
nader te bepalen aantal hectares wordt gerealiseerd (de zogenaamde ‘p.m. post’) Over
de uiteindelijke omvang van het in het Binnenveld te realiseren areaal EHS wordt een
gewogen besluit voorbereid door de Stuurgroep Binnenveld, met inachtneming van wettelijke
kaders. Als het in het Binnenveld te realiseren areaal groter is dan 10 ha., zal het
meerdere in mindering worden gebracht op andere gebieden in de EHS, waarbij de totale
omvang van de nog te realiseren EHS op circa 1.500 ha gehandhaafd blijft. Een dergelijk
besluit wordt genomen in overleg met de partijen die bij het Akkoord van Utrecht betrokken
zijn. Bij het vaststellen van deze PRS was het door de Stuurgroep Binnenveld voorbereide
besluit nog niet beschikbaar.
De ligging van de 10 + p.m.-hectares is vooral afhankelijk van de inhoud van het beheersplan.
Dat dient te worden afgerond binnen 2 jaar na de definitieve aanwijzing van de Hel
en Blauwe Hel als N2000-gebied. Deze aanwijzing is een taak van het Rijk. Wij zullen
– bij voorkeur in samenspraak met de Stuurgroep Binnenveld – zorgen dat binnen 2 jaar
na definitieve aanwijzing het vereiste beheersplan is vastgesteld. Ook zullen wij
binnen die 2 jaar via een partiële herziening de definitieve begrenzing van de EHS
in het Binnenveld vastleggen. In de tussentijd zorgen we er samen met betrokken partijen
in het gebied voor dat er geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk wordt gemaakt dan
wel plaatsvinden die de totstandkoming van het vereist beheersplan bemoeilijken.
Voor ontwikkelingen in de nabijheid van de EHS vragen wij de gemeente om het effect
op wezenlijke kenmerken en waarden van de kwetsbare elementen te beschouwen. Het gaat
daarbij onder andere om verdrogingsgevoelige gebieden die in de EHS liggen. In het
Provinciaal Waterplan 2010-2015 is aangegeven waar de verdrogingsgevoelige natuur
ligt (kaart 12). De begrenzing van de TOP- en subTOP-gebieden is overgenomen in de
PRS en aangepast aan de nieuwe EHS-begrenzing. De begrenzing van deze gebieden in
het Waterplan moet hierop nog aangepast worden.
Verdrogingsbestrijding is nodig voor het behoud/herstel van de kwaliteit van die delen
van natuurgebieden die verdrogingsgevoelig zijn. Verdrogingsbestrijding is dus een
middel om de EHS kwalitatief in orde te krijgen. Om een toename van de verdroging
te voorkomen worden via het Waterplan eisen gesteld aan de waterhuishouding in en
om de verdrogingsgevoelige natuurgebieden. Voor deze gebieden is namelijk het voorkomen
van verslechtering van de waterkwaliteit en –kwantiteit ter plaatse als gevolg van
een voorgenomen ontwikkeling belangrijk. Dit kan dus van invloed zijn op nieuwe ontwikkelingen
in en nieuwe ontwikkelingen rondom de verdrogingsgevoelige natuur. Om die reden bevat
de PRV, in aanvulling op het Waterplan, een regel die dit ondersteunt. Deze regel
geldt voor de TOP- en subTOP-gebieden zoals opgenomen in deze PRS met daaromheen een
bufferzone van 500 meter.
Natura 2000-gebieden maken onderdeel uit van de EHS. Deze gebieden hebben natuurwaarden die op nationale en/of internationale schaal van groot belang zijn voor de biodiversiteit en hebben daarom ook Rijksbescherming o.b.v. de Natuurbeschermingswet en de nog in ontwikkeling zijnde nieuwe wet Natuurbehoud. Ontwikkelingen in of in de omgeving van beschermde natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden moeten worden getoetst aan de voorwaarden van de Rijkswetgeving alvorens de planologische toetsing op basis van de EHS kan plaatsvinden. Om dit te vergemakkelijken, hebben we de Natura 2000-gebieden toelichtend op de kaart opgenomen.
Beleid
In een deel van ons landelijk gebied realiseren wij zelf geen nieuwe natuur als onderdeel
van de Ecologische Hoofdstructuur, maar liggen er wel kansen voor het realiseren van
duurzame ecologische kwaliteiten, die van belang zijn voor het functioneren van de
EHS. Wij hebben deze gebieden begrensd in de “groene contour”. In en aangrenzend aan
deze gebieden stimuleren wij de vrijwillige realisatie van nieuwe natuur via onder
andere het instrument rood-voor-groen. Op de “groene contour” is het nee, tenzij regime
niet van toepassing. In deze gebieden geldt als enige aanvullende beperking op ons
algemene beleid voor het landelijk gebied dat wij zullen voorkomen dat onomkeerbare
ingrepen en processen, zoals grootschalige verstedelijking, het realiseren van natuur
in deze gebieden onmogelijk maken. Zodra in deze gebieden nieuwe natuur is gerealiseerd
nemen wij deze op in de EHS.
Toelichting
Binnen de 'groene contour' liggen gebieden die van belang worden geacht voor het functioneren
van de EHS, maar die niet onder de EHS zelf vallen, omdat er tot 2021 geen financiering
met Rijksmiddelen mogelijk is. In het Akkoord van Utrecht hebben de deelnemende partijen
afgesproken dat binnen deze gebieden op 3.000 ha. grond op vrijwillige basis nieuwe
natuur gerealiseerd kan worden. Na realisatie nemen wij deze nieuwe natuur op in de
EHS.
Het huidig gebruik van deze gronden is overwegend agrarisch. De reguliere agrarische
ontwikkeling is op deze gronden dan ook gewoon mogelijk. Daarnaast is ook de omzetting
van agrarisch gebruik naar natuur in deze gebieden mogelijk. Om de realisatie van
natuur te stimuleren kan het ontwikkelingsinstrument Rood voor Natuurgroen in zijn
grootschalige vorm, zoals nieuwe landgoederen, in en om deze gebieden worden ingezet.
Er moet dan wel rekening worden gehouden met de overige provinciale belangen. Binnen
de groene contour is het belangrijk dat de bouw van rood plaatsvindt op zodanige wijze,
dat natuur en landschap zoveel mogelijk worden versterkt. Daar waar de aard van het
gebied zich niet leent voor het toevoegen van rood ten behoeve van de ontwikkeling
van ecologische kwaliteiten zullen we helpen met het zoeken naar andere vormen van
financiering. Dit vindt plaats buiten het ruimtelijke spoor om. Bij de inrichting
van nieuwe natuur zullen wij extra aandacht geven aan (of vragen voor) de aardkundige,
cultuurhistorische en landschappelijke waarden en de ruimtelijke kwaliteit. Waar mogelijk
zoeken wij naar koppeling met waterberging en extensieve vormen van recreatie. In
de groene contour achten wij een goede combinatie van natuur en recreatie mogelijk,
mits de recreatie geen negatieve invloed heeft op het functioneren van de nieuwe natuur.
Ook EHS-compensatie ten gevolge van het nee, tenzij-regime zal vooral in de groene
contour kunnen plaatsvinden.
Realisatie
Provinciaal belang
Behouden en ontwikkelen van vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden.
Provinciale rol
Reguleren
Reguleren (PRV)
Gemeenten nemen in bestemmingsplannen regels op die onomkeerbare ingrepen en processen
in de “groene contour” voorkomen en kunnen regels opnemen die rood voor groenontwikkelingen
toestaan voor de realisatie van de groene contour (artikel Groene contour).
Beleid
Er liggen ook natuurwaarden buiten de EHS en de groene contour. Deze dragen veelal
bij aan de essentiële gebiedskenmerken en aan de regionale biodiversiteit en dienen
daarom behouden te blijven. Wij vragen gemeenten om in hun bestemmingsplannen voor
deze gebieden een specifieke bestemming op te nemen ter bescherming en versterking
van de actuele natuurwaarden. Ook bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen verdienen
de eventueel aanwezige natuurwaarden nadrukkelijk aandacht. Op de kaart zijn de gebieden
aangegeven waar zich de belangrijkste natuurwaarden buiten de EHS en de groene contour
bevinden.
Een specifieke categorie van natuurwaarden buiten de EHS zijn weidevogelkerngebieden.
Weidevogels zijn karakteristiek in het traditioneel open (veen)weidelandschap. Om
de weidevogels en het cultuurlandschap waarin zij verblijven te behouden, beschermen
wij, via ons ruimtelijk beleid voor de landschappen en de bijbehorende regel in de
PRV, deze landschappen tegen inbreuken op de openheid en verkavelingsstructuur.
Toelichting
Buiten de EHS komen verspreid natuurwaarden voor. Vaak zijn deze kleinschalig, of
hangen ze samen met andere functies in het gebied. Het gaat onder andere om de natuur
van sloten en slootranden, houtwallen en heggen, kleine bosjes, wegbermen en om succesvol
aangeslagen natuurontwikkeling in de stadsrand. Voor deze natuurwaarden zijn de milieucondities
belangrijk, waarbij verrijking met nutriënten vaak nadelig is. Voor alle waterafhankelijke
natuur zijn een goede waterkwaliteit en peilregime belangrijk. Nadere informatie over
de natuurwaarden buiten de EHS zijn verkrijgbaar bij de Nationale Databank Flora en
Fauna (NDFF).
Nederland heeft een internationale verantwoordelijkheid voor de bescherming van weidevogels.
Aangezien een groot deel van die populatie in de provincie Utrecht voorkomt hebben
ook wij een verplichting om deze soorten goed te beschermen. Voor weidevogels zijn
openheid, rust en stabiliteit in inrichting en beheer van belang. Daarom hebben wij
de ruimtelijke waarborg in ons landschapsbeleid gevonden. Voor de omvang met de weidevogelkerngebieden
beschikken wij over een natuurbeheerplan waarin uiterlijk in 2015 de ligging van de
kerngebieden opnieuw vastgesteld gaat worden.
Realisatie
Provinciaal belang
Behouden en ontwikkelen van vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden.
Provinciale rol
Stimuleren
Stimuleren
Overleg: De provincie vraagt bij gemeenten aandacht voor bescherming en versterking
van actuele natuurwaarden buiten de EHS en de groene contour en voor de weidevogelkerngebieden
Landbouw is de belangrijkste gebruiker van ons landelijk gebied en van groot belang voor de kwaliteit van ons aantrekkelijke cultuurlandschap. De opgave voor de landbouw is om zich te handhaven om zo, naast haar primaire rol als voedselproducent, de rol voor het cultuurlandschap te kunnen blijven spelen: ‘duurzame groei in een aantrekkelijk landschap’. In ons beleid geven wij aan hoe wij de landbouw hierin kunnen ondersteunen.
Beleid
In de landbouwgebieden bevindt zich vooral melkveehouderij en (koudegrond) fruitteelt.
Deze bieden we binnen voorwaarden van milieu, biodiversiteit en landschap voldoende
groeiruimte. In de landbouwgebieden is landbouw de hoofdgebruiker, maar vindt ook
menging met andere functies plaats. Het beleid voor andere dan agrarische functies
is vooral gericht op landschappelijke en recreatieve kwaliteit van deze gebieden en
op het realiseren van natuur in groene contourgebieden en van recreatie in recreatiezones.
De blijvende landbouw mag in haar functioneren geen hinder ondervinden van de natuur-
en recreatieontwikkeling in deze gebieden.
In de landbouwgebieden bieden we agrariërs ruimte voor verbreding en innovatie (waaronder
ook productie van duurzame energie). Het gaat ons hierbij om activiteiten die in belang
zijn van de landbouw zelf en van haar functie voor het omringende gebied. Andere agrarische
ondernemers mogen geen hinder ondervinden van de verbredingstak. We vinden het belangrijk
dat de nevenactiviteit ondergeschikt blijft aan de agrarische hoofdfunctie en in hoofdzaak
plaats vindt binnen de bestaande bebouwing.
Om zich te kunnen handhaven maakt de landbouw een proces van schaalvergroting door.
Om de landbouw een blijvend economisch perspectief te bieden, geven wij de landbouw
in algemene zin de ruimte om door te groeien tot een bouwperceel van maximaal 1,5
hectare. Dit is voldoende voor een normale bedrijfsvoering. Vanwege de voortgaande
schaalvergroting maken we doorgroei naar een bouwperceel van 2,5 hectare onder voorwaarden
mogelijk. Voor grondgebonden melkveehouderij geldt dit voor de gehele provincie. Voor
de niet-grondgebonden intensieve veehouderij is dit alleen mogelijk in delen van het
Reconstructiegebied.
Omdat door de voortgaande schaalvergroting voldoende bouwkavels van stoppende bedrijven
beschikbaar komen en om verstening en aantasting van het landschap te voorkomen staan
wij geen nieuwvestiging van landbouwbedrijven toe. Bij verplaatsing van melkveehouderij
en fruitteelt binnen de provincie gaan wij ervan uit dat hervestiging doorgaans op
een vrijkomend agrarisch perceel kan plaatsvinden. Omschakeling van melkveehouderij
of gemengde bedrijven met als hoofdtak melkveehouderij naar volledige intensieve veehouderij
staan wij alleen toe in delen van het Reconstructiegebied.
In de stadsranden zien we bijzondere kansen voor verbreding door middel van stadslandbouw.
Hieronder verstaan we landbouw die zich in nieuwbouwlocaties en stadsrandzones zo
ontwikkelt dat de landbouw toekomstperspectief heeft en de relatie stad-landbouw wordt
benut. De productie van voedsel voor de stad kan gecombineerd worden met het leveren
van andere diensten en producten aan de stad, zoals recreatie, natuureducatie, zorg
en energie. Vanwege deze functies is betrokkenheid van gemeenten bij stadslandbouw
en het verder ontwikkelen van de kansen hiervan van belang.
Toelichting
In de agrarische gebieden in de provincie Utrecht is de hoofdfunctie grondgebonden
landbouw (melkveehouderij en fruitteelt). De landbouw heeft in Utrecht een goede uitgangspositie
om duurzaam te produceren voor de wereldmarkt en/of de regionale markt. Wij bieden
waar mogelijk voorwaarden voor boeren om een goed inkomen te kunnen blijven verdienen.
Dit doen wij door het bieden van groeiruimte, het onderscheiden van landbouwkerngebieden,
het versterken van de landbouwstructuur en het ondersteunen van een grotere focus
op de lokale en regionale afzetmarkt. Ook verbreding, recreatief medegebruik van agrarisch
gebied en agrarisch natuurbeheer kunnen extra mogelijkheden voor inkomensvorming en
inkomenszekerheid bieden. Verbreding en innovatie geven daarnaast invulling aan de
behoefte van de inwoners van de provincie aan rust, ruimte en beleving. De activiteiten
die wij zien als verbreding (nevenfuncties) zijn zorglandbouw, recreatie, agrarische
kinderopvang, boerderij-educatie, agrarisch natuur- en landschapsbeheer en de productie
en verkoop van streekproducten.
In een deel van de landbouwgebieden is het voor de landbouw lastiger om te concurreren
met landbouwbedrijven elders. Dit betreft met name de kwetsbare veengebieden en kleinschalige
landschappen, zoals de Langbroekerwetering. In het veengebied voeren we samen met
het landbouwbedrijfsleven en waterschappen het Kennis- en Innovatieprogramma Veenweiden
uit, dat gericht is op het behoud van een rendabele melkveehouderij in combinatie
met het afremmen van bodemdaling.
Het bieden van groeiruimte voor agrariërs ondersteunen wij met ruimtelijk beleid wat
de mogelijkheden van groei en de bijbehorende randvoorwaarden aangeeft. De maximum
bouwperceelgrootte is vastgesteld op 1,5 hectare. Dit maximum is bepaald op basis
van de huidige landbouwstructuur, de economische omvang van de landbouw, het Utrechtse
landschap, het milieu en het voorkomen van te omvangrijke veestallen. Voor het grootste
gedeelte van de Utrechtse landbouwbedrijven is deze maximum omvang voldoende. Als
vanwege schaalvergroting een groter bouwperceel nodig is, dan is onder voorwaarden
een doorgroei naar 2,5 hectare mogelijk. Om bedrijven hierin te ondersteunen starten
wij het project ”kwaliteit van topstallen”.
Aan nieuwvestiging van bouwkavels voor intensieve veehouderij (buiten het LOG) en
glastuinbouwbedrijven (buiten de glastuinbouwconcentratiegebieden) werken we niet
mee. Ook in de melkveehouderij en fruitteelt staan wij nieuwvestiging in principe
niet toe. Toch kan nieuwvestiging hiervoor in de vorm van bedrijfsverplaatsing binnen
de provincie in specifieke situaties nodig zijn voor de verbetering van de landbouwstructuur.
Als er geen vrijkomend agrarisch bouwperceel beschikbaar is werken we hieraan alleen
mee binnen een integrale, gebiedsgerichte aanpak waarbij ook rekening wordt gehouden
met natuur, landschap, recreatie en infrastructuur. Wij verwachten daarbij dat door
voortgaande schaalvergroting en stoppende agrariërs er voldoende agrarische bedrijfslocaties
vrij komen voor startende bedrijven en om eventuele bedrijfsverplaatsingen voor landbouwstructuurversterking
op te vangen.
Realisatie
Provinciaal belang
Een economisch vitale en duurzame landbouwsector.
Behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het landschap.
Provinciale rol
Reguleren, participeren
Reguleren (PRV)
Gemeenten nemen in bestemmingsplannen regels op over nieuwvestiging, omschakeling,
nevenfuncties en de maximale omvang van de agrarische bouwpercelen (artikel Agrarische
bedrijven).
Participeren
Project “kwaliteit van topstallen” gericht op bevorderen van schaalvergroting die
past bij mens-, natuur- en diervriendelijke landbouwter ondersteuning van bedrijven
die door willen groeien van 1,5 hectare naar 2,5 hectare.
Beleid
De landbouwkerngebieden zijn de gebieden waar de landbouw in Utrecht de beste uitgangspositie
heeft om duurzaam te produceren voor de wereldmarkt en/of de Randstedelijke markt
en de gebieden waar wij het vanuit ruimtelijk oogpunt belangrijk vinden dat de landbouw
de hoofdgebruiker en –beheerder blijft. In deze gebieden heeft landbouw dan ook het
primaat. Ze worden zo veel mogelijk gevrijwaard van andere functies. Om dit te ondersteunen
vragen wij gemeenten om in hun ruimtelijk plan regels op te stellen die bijdragen
aan het behouden van de bouwpercelen en de landbouwgrond voor de landbouw.
Toelichting
De ligging van de landbouwkerngebieden is gebaseerd op de productieomstandigheden,
grondsoort, waterhuishouding, ligging of beheerfunctie. Door de landbouwkerngebieden
te vrijwaren van andere functies willen we bereiken dat de grondprijs op een redelijk
peil blijft en dat vrijkomende gronden zo veel mogelijk ten goede komen aan de landbouw.
In deze gebieden zetten we in op landbouwstructuurversterking rekening houdend met
natuur, landschap en het bodem- en watersysteem. De landbouwkerngebieden zijn in veel
gevallen waardevolle landschappen. Daarnaast herbergen ze vaak ook natuurwaarden,
zoals weidevogels. Ook kunnen het gebieden zijn die kwetsbaar zijn voor bodemdaling.
Deze gegevenheden hebben geen directe ruimtelijke gevolgen voor de landbouw. Het landbouwbeleid
is er op gericht om eventueel agrarisch natuurbeheer in te passen in de bedrijfsvoering
en door middel van innovatie te bevorderen dat landbouw mogelijk blijft in kwetsbare
gebieden.
Realisatie
Provinciaal belang
Een economisch vitale en duurzame landbouwsector.
Provinciale rol
Stimuleren
(Reguleren verloopt via vrijwaring van grootschalige ontwikkelingen en is bij die
ontwikkelingen, zoals groene contour en bovenlokale recreatieterreinen, opgenomen)
Stimuleren
Overleg: de provincie vraagt gemeenten om in hun ruimtelijk plan regels op te stellen
die bijdragen aan het behouden van de bouwpercelen en landbouwgrond in de landbouwkerngebieden
voor de landbouw.
Beleid
We vinden bundeling van glastuinbouwbedrijven gewenst en handhaven daartoe ons ruimtelijk
beleid voor de twee glastuinbouwconcentratiegebieden in de provincie: één in de Harmelerwaard
en één in de polder Derde Bedijking in De Ronde Venen. In deze gebieden is ruimte
voor hervestiging van verspreid liggende bedrijven in Utrecht. Bestaande bedrijven
in deze gebieden hebben ruimte om te groeien.
Verspreid liggend glastuinbouw kan verplaatsen naar de glastuinbouwconcentratiegebieden.
De uitbreidingsmogelijkheden op bestaande locaties is beperkt tot een omvang die noodzakelijk
is voor een doelmatige voortzetting van het glastuinbouwbedrijf; maar maximaal 2 hectare.
En slechts als er geen sprake is van zwaarwegende landschappelijke bezwaren en bestaande
omringende functies niet onevenredig worden aangetast of beperkt.
Toelichting
Bundeling van glastuinbouwbedrijven vinden we uit landschappelijk oogpunt gewenst.
In de landbouwkerngebieden en de stadsranden hebben solitaire bedrijven vaak weinig
ontwikkelingsperspectief. Concentratie kan economische en milieutechnische voordelen
opleveren, bijvoorbeeld door samenwerking op het vlak van duurzame energie (o.a. bij
de winning van aardwarmte).
Realisatie
Provinciaal belang
Een economisch vitale en duurzame landbouwsector.
Provinciale rol
Reguleren
Reguleren (PRV)
Beleid
In Utrecht is intensieve veehouderij een belangrijke bron van inkomsten voor de landbouw.
Het zwaartepunt van de intensieve veehouderij ligt in de Gelderse Vallei. Vanwege
de ruimtelijke- en milieuproblematiek in dit gebied is het Reconstructieplan Gelderse
Vallei / Utrecht-Oost opgesteld. Het Reconstructieplan, inclusief de Actualisering
ervan uit 2010, bepaalt de ontwikkelingsmogelijkheden van de intensieve veehouderij
in dit gebied. De PRS heeft de ruimtelijke randvoorwaarden voor het reconstructiegebied
uit het Reconstructieplan overgenomen. Bij vaststelling van de PRS kan daarom het
Reconstructieplan zelf buiten werking worden gesteld. Het volgende is geregeld:
Toelichting
Het reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost is het gezamenlijk plan van de
provincies Gelderland en Utrecht uit 2004 om de ruimtelijke en milieuproblematiek
in het gebied, grofweg begrensd door de Veluwe, de Randmeren, de A27, de Kromme Rijn
en de Nederrijn, in twaalf jaar aan te pakken.
Het reconstructieplan pakt de problemen die zich voordoen in dit gebied integraal
aan en bevordert een goede ruimtelijke structuur, in het bijzonder met betrekking
tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie, water, milieu en infrastructuur.
Daarnaast verbetert de reconstructie het woon-, werk- en leefklimaat en de economische
structuur. De visie in het reconstructieplan is vertaald in de zogenoemde integrale
of reconstructiezonering die verankerd is in de Reconstructiewet. Deze zonering, die
gericht is op het reguleren van de ontwikkelingen rond de intensieve veehouderij,
onderscheidt extensiveringsgebieden, verwevingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden.
De ontwikkelingsmogelijkheden voor intensieve veehouderijbedrijven verschillen per
zone. In onderstaand schema is dit kort weergegeven. Bij de beschrijving van de verschillende
zones wordt dit nader toegelicht.
Realisatie
Provinciaal belang
Een economisch vitale en duurzame landbouwsector.
Provinciale rol
Reguleren, stimuleren (zie realisatieblokjes van paragrafen 6.6.4.1, 6.6.4.2 en 6.6.4.3)
Beleid
In het landbouwontwikkelingsgebied (LOG) krijgt de landbouw en dan vooral de intensieve
veehouderij het primaat. Deze bedrijven kunnen zich binnen dit gebied ontwikkelen,
waarbij maximaal gebruik van de bestaande locaties voorop staat. Vestiging van intensieve
veehouderij op vrijkomende locaties ('sterlocaties') wordt gefaciliteerd in het gedeelte
van het LOG dat hiervoor is aangeduid. Dit geldt alleen voor bedrijven die uit de
extensiveringsgebieden of uit de verwevingsgebieden uit het Reconstructiegebied Gelderse
Vallei / Utrecht Oost afkomstig zijn. Ook nieuwvestiging van intensieve veehouderij
is mogelijk in het LOG, evenals omschakeling van een grondgebonden bedrijf naar intensieve
veehouderij. Omzetting naar niet-agrarische functies is alleen mogelijk als de locatie
aantoonbaar niet nodig is voor de landbouw en de nieuwe functie geen belemmering oplevert
voor de omringende landbouwbedrijven.
In 2010 hebben Provinciale Staten het Reconstructieplan geactualiseerd. Hierbij hebben
zij besloten om de bedrijven in het LOG mogelijkheden te bieden voor groei naar 2,5
hectare onder een ja, mits regime waarbij moet worden voldaan aan een aantal eisen
ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Deze eisen zijn uitgewerkt
in de PRV.
Toelichting
De landbouwontwikkelingsgebieden zijn in de wet gedefinieerd als ruimtelijk begrensde
gedeelten van het reconstructiegebied met het primaat landbouw dat geheel of gedeeltelijk
voorziet, of in het kader van de reconstructie zal voorzien, in de mogelijkheid tot
uitbreiding en nieuwvestiging van intensieve veehouderij. Het landbouwontwikkelingsgebied
(LOG) in de provincie Utrecht is in 2004 aangewezen en is zodanig gesitueerd dat de
intensieve veehouderij zich “afwaarts” gaat bewegen van kwetsbare natuurgebieden en
woongebieden. In het LOG bieden wij voldoende ontwikkelingsperspectief voor de intensieve
veehouderij. Op deze manier kan de veehouderij verduurzamen binnen randvoorwaarden
van het landschap. We stimuleren de productie van duurzame energie in het LOG, evenals
het ontwerpen van duurzame stallen. Dit doen wij onder andere via het project ”kwaliteit
van topstallen”.
Sterlocaties zijn bestaande veehouderijlocaties in het LOG waar een bedrijf zich binnen
de geschetste en wettelijke kaders verder kan ontwikkelen. Om ook in de toekomst een
gezonde landbouwstructuur in het gebied te houden, is het nodig sterlocaties zoveel
mogelijk voor de landbouw te behouden.
Omzetting van agrarische bedrijven in het LOG naar niet-agrarische functies is alleen
mogelijk als er een toets heeft plaats gevonden waarin in ieder geval moet zijn nagegaan
of voortgezet agrarisch gebruik reëel is, en waarin is gekeken naar de duurzaamheid
van de landbouw en ontwikkelingsperspectieven van de locatie.
Realisatie
Provinciaal belang
Een economisch vitale en duurzame landbouwsector.
Provinciale rol
Reguleren
Reguleren (PRV)
Gemeenten nemen in bestemmingsplannen ten behoeve van het LOG regels op over de maximale
omvang van agrarische bouwpercelen, over het maximum van 1 bouwlaag voor bedrijfsgebouwen,
over mogelijkheden voor nieuwvestiging van intensieve veehouderij en ter voorkoming
van functieverandering. (artikel Agrarische bedrijven).
Participeren
Project “kwaliteit van topstallen” ter ondersteuning van bedrijven die door willen
groeien van 1,5 hectare naar 2,5 hectare.
Beleid
De extensiveringsgebieden zijn aangewezen om de functie natuur of wonen te beschermen
tegen de invloeden van de intensieve veehouderij. Uitbreiding en nieuwvestiging van
intensieve veehouderij is hier onmogelijk, net als buiten het Reconstructiegebied.
Datzelfde geldt voor de omschakeling van een grondgebonden bedrijf naar intensieve
veehouderij. Overname van een intensieve veehouderij in de bestaande omvang is wel
mogelijk.
Terugdringen van de aantasting van natuurwaarden staat voorop in de extensiveringsgebieden.
Grondgebonden veehouderij, verbreding van de landbouw en functieverandering van landbouw
naar wonen worden gestimuleerd. Ook extensieve recreatie en particulier natuurbeheer
kunnen bijdragen aan de gewenste verandering in deze gebieden.
Toelichting
Extensiveringsgebieden zijn zo gepositioneerd dat zij een goede bijdrage leveren aan
het ontstaan van een netwerk van duurzame ecosystemen. Robuustheid en interne buffering
zijn de filosofie voor de keuze van de gebieden. De gebieden zijn geselecteerd op
grond van het voorkomen van, en de potentie tot ontwikkeling van bijzondere natuurwaarden,
de milieu- en wateropgaven en de kansen voor het realiseren van een netwerk van duurzame
ecosystemen. Ook het veiligstellen van de waarden door een goede interne buffering,
door de omvang van de gebieden, heeft daarbij voorop gestaan. Extensiveringsgebieden
grenzen nooit aan het landbouwontwikkelingsgebied.
In Utrecht zijn op basis van bovenstaande motivering in de extensiveringszone de meest
kwetsbare functies opgenomen, namelijk de bestaande bos- en natuurgebieden, drie bijzondere
aandachtsgebieden natuur (Moorsterbeek, de Kampjes, Het Binnenveld) en 250 meter zones
rond de Utrechtse Heuvelrug.
De uitbreidingsmogelijkheden van bebouwing ten behoeve van intensieve veehouderij
bij bestaande bedrijven zijn beperkt tot de bestaande grenzen van de agrarische bouwpercelen,
zoals die concreet begrensd zijn in de vigerende bestemmingsplannen buitengebied.
Hierop zijn geen vrijstellings- of wijzigingsbepalingen mogelijk.
Provinciaal belang
Een economisch vitale en duurzame landbouwsector.
Provinciale rol
Reguleren
Reguleren (PRV)
In het extensiveringsgebied geldt een ''stand still'': er zijn geen doorgroeimogelijkheden
voor intensieve veehouderij (artikel Agrarische bedrijven)
Beleid
Verwevingsgebieden zijn gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur. Uitbreiding
van de intensieve veehouderij is mogelijk mits de ruimtelijke kwaliteit of functies
van het gebied zich daar niet tegen verzetten. Een éénmalige vergroting van het bouwperceel
met 30% voor uitbreiding van intensieve veehouderij is toegestaan mits deze uitbreiding
niet op gespannen voet staat met lokale omgevingskwaliteiten. Dit wordt getoetst door
de gemeenten. Net als in de rest van de provincie, met uitzondering van het landbouwontwikkelingsgebied,
is nieuwvestiging van intensieve veehouderij niet toegestaan. Omschakeling naar intensieve
veehouderij is, binnen de ter plekke beschikbare milieuruimte, toegestaan.
In 2010 hebben PS het Reconstructieplan geactualiseerd. Naar aanleiding van de actualisatie
hebben Provinciale Staten besloten om de bedrijven in de verwevingsgebieden onder
strikte voorwaarden naast de bestaande uitbreidingsmogelijkheid van 30% de mogelijkheid
te geven om het bouwblok van intensieve veehouderijen met nogmaals maximaal 30% uit
te breiden. Daarbij is indien aan strikte voorwaarden wordt voldaan (nee, tenzij)
een groter bouwblok dan 1,5 ha toegestaan, met een maximum van 2,5 ha.
Toelichting
Verwevingsgebieden vormen de overgangsgebieden tussen de extensiveringsgebieden en
het landbouwontwikkelingsgebied. Het beleid voor deze gebieden is gericht op het bevorderen
van een passende combinatie van landbouw, natuur, landschap, recreatie, werken en
wonen met bijbehorende kwaliteiten.
Bij de toets door gemeenten over het toestaan van de eerste 30% uitbreiding van het
bouwperceel, moet een te overleggen ondernemingsplan en de mogelijkheden van landschappelijke
inpassing worden betrokken. Deze toets is ook van toepassing op de omschakeling van
een grondgebonden veehouderij naar een intensieve veehouderij.
Realisatie
Provinciaal belang
Een economisch vitale en duurzame landbouwsector.
Provinciale rol
Reguleren
Reguleren (PRV)
Gemeenten nemen in bestemmingsplannen ten behoeve van het Verwevingsgebied regels
op over de maximale omvang van agrarische bouwpercelen (artikel Agrarische bedrijven).
De provincie Utrecht heeft een aantrekkelijke basis voor recreatie en toerisme. We
hebben veel te bieden: uitstekende voorzieningen (winkels en musea) in diverse steden,
aantrekkelijk cultureel erfgoed en een gevarieerd landschap met plassen, veengebieden,
waarden en grote bos- en natuurgebieden. In de provincie ligt ook een uitgebreid recreatief
netwerk van wandel- en fietspaden met recreatieconcentratiepunten. De bereikbaarheid
van het landelijk gebied vanuit het stedelijk gebied vinden wij belangrijk. Daarnaast
zetten wij ons in voor behoud van het bestaande provinciale en landelijke routenetwerk
en de knelpunten hierin. We streven naar meer samenhang in de totale recreatieve structuur
en in verbindingen tussen bestaande recreatiegebieden. Wij nemen dit mee in gebiedsprojecten
in bijvoorbeeld AVP-kader. We richten ons ook op het versterken van de samenhang tussen
de verschillende recreatieve routenetwerken door de ontwikkeling van toeristische
overstappunten en recreatieve poorten.
Door zorgvuldige planning van recreatieve voorzieningen en routestructuren in het
landelijk gebied kunnen recreanten genieten van de schoonheid die de provincie Utrecht
heeft te bieden en daar recreëren waar voldoende voorzieningen beschikbaar zijn en
waar geen of beperkt kwetsbare natuurwaarden zijn. Daarbij willen wij het recreatief
medegebruik van de EHS-gebieden en de andere natuurgebieden, het agrarisch gebied
en de landschappen waarin deze gebieden liggen bevorderen. Voor het recreatiebeleid
beschikken we, naast deze PRS, ook over de Visie Recreatie en Toerisme 2020 ‘De aantrekkelijke
regio’. Deze visie is te benaderen via http://www.provincie-utrecht.nl/onderwerpen/alle-onderwerpen/vrije-tijd-beleid/visie-recreatie/.
Beleid
De verwachting is dat de recreatiebehoefte vanuit de steden de komende jaren verder
toeneemt, mede als gevolg van de grote binnenstedelijke woningbouwambitie. Om die
reden vinden wij gebiedsontwikkeling ten behoeve van bovenlokale recreatie en bereikbaarheid
voor vooral langzaam verkeer van belang en zullen wij ontwikkelingen rond stadsgewest
Utrecht en rond Amersfoort die hieraan bijdragen stimuleren. De bestaande recreatieve
voorzieningen in deze zones willen we behouden en waar nodig versterken. Wij regelen
hiervoor dat in de recreatiezones geen ontwikkelingen plaats kunnen vinden die behoud
en realisatie van recreatief groen belemmeren. Daarnaast willen wij in deze zones
onder voorwaarden ruimte bieden, via bijvoorbeeld rood voor recreatiegroen, voor aanvullende
bovenlokale recreatievoorzieningen met een intensief of extensief gebruik, zie ook
paragraaf 6.1. Nieuwe ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden nadat er een integrale
visie op de ontwikkeling van de recreatiezone is gemaakt. Deze visie laat zien waar
de meest geschikte locaties voor de intensieve en extensieve recreatieve functies
gelegen zijn, in relatie tot het stedelijk gebied en in relatie tot de al aanwezige
recreatieve en andere functies (zoals (stads)landbouw) in het gebied. Recreatie en
stadslandbouw kunnen ook combinaties vormen, waarbij de productie van voedsel voor
de stad gecombineerd wordt met het leveren van andere diensten en producten aan de
stad. De uitvoering van de rond Utrecht gelegen ‘Recreatie om de Stad’ (RodS) gebieden
gaat in herijkte vorm door.
Toelichting
In het stadsgewest Utrecht en Amersfoort liggen tussen en aan de rand van de verschillende
kernen overwegend groen ingerichte gebieden, die als vingers vanuit het landelijk
gebied het stadsgewest insteken. Ze bestrijken veelal het landelijk gebied van meerdere
gemeenten. Deze gebieden vervullen een functie als tegenhanger van de meest verstedelijkte
gebieden in onze provincie. Ze herbergen een mix aan gebruiksvormen met als belangrijkste
landbouw, natuur, recreatie, verspreid wonen en kleine bedrijvigheid. Voorts liggen
er tal van waardevolle structuren op het vlak van natuur, water, landschap, cultuurhistorie,
varen, wandelen en fietsen. In deze zone zijn de langzaam verkeerverbindingen tussen
stad en land en de verbindingen naar en tussen de recreatieve gebieden van belang.
In delen van de recreatiezones zijn vooral extensieve, route gebonden vormen van recreatie
passend, in andere gebieden juist intensievere recreatie.
Om de realisatie van recreatieve voorzieningen te stimuleren kan het ontwikkelingsinstrument
rood voor recreatiegroen in de recreatiezones worden ingezet. Hierbij valt te denken
aan nieuwe landgoederen met recreatief medegebruik, bijdragen aan de recreatieve structuur,
recreatieve groengebieden, open (zwem)waterlocaties en doorgaande routestructuren
voor langzaam verkeer. De realisatie van rode ontwikkelingen vindt op zodanige wijze
plaats, dat het landschap zoveel mogelijk wordt versterkt en rood en recreatie in
samenhang worden ontwikkeld.
Omdat we het belangrijk vinden dat de ontwikkelingen in de recreatiezones in samenhang
worden bekeken, ontwikkelen wij voor deze gebieden samen met regio, gemeenten en maatschappelijke
en/of particuliere organisaties een integrale visie. In deze visie wordt, op basis
van een nadere verkenning, aangegeven welke bovenlokale voorzieningen waar mogelijk
zijn. Ook wordt de samenhang met de andere opgaven of aanwezige functies binnen het
gebied aangegeven. Daarbij vinden wij het belangrijk dat in de visie bestaande landschapsstructuren,
eventueel aanwezige cultuurhistorische– of natuurwaarden en de positie van de landbouw
recht worden gedaan. Bij een toename van gemotoriseerd verkeer is een mobiliteitstoets
nodig, waaruit blijkt dat dit verkeer op een goede manier wordt afgewikkeld. Voor
urgente ontwikkelingen willen wij zo nodig anticiperen op deze visie.
Vanwege het nabij gelegen stedelijk gebied is vooral de bovenlokale recreatiebehoefte
groot. Om hier in te voorzien is voor de gebieden rond Utrecht de afgelopen jaren
gewerkt aan de ‘Randstadgroenstructuur’ en later aan ‘Recreatie om de Stad’. Deze
recreatieve groengebieden zijn nu onderdeel van de recreatiezones. Beide door het
Rijk geïnitieerde beleids- en realiseringsregimes zijn inmiddels niet meer van kracht.
De gebieden zijn echter nog niet allemaal aangelegd en afgerond. Wij streven hier
nog steeds naar en werken samen met de gebiedspartners het komend jaar een realistische
uitvoeringsstrategie uit. Recreatieve groengebieden in de regio Amersfoort zijn de
afgelopen jaren in het kader van de Groenblauwe structuur Amersfoort ontwikkeld of
worden nog ontwikkeld. Ook de aanleg van deze gebieden streven wij nog steeds na.
Wij vragen de gemeenten aandacht te schenken aan de ruimtelijke kwaliteit van de kernrandzones
die direct rond de kernen liggen, zoals beschreven onder ‘Kernrandzones’. De nader
te verkennen gewenste kwaliteitsverbetering voor een kernrandzone heeft zijn eigen
dynamiek en lokale recreatiebehoeften krijgen hier een plaats in. De kernrandzone
kan overlappen met de recreatiezone. Afstemming tussen de lokale (recreatie)voorzieningen
en eventuele bovenlokale recreatievoorzieningen is dan noodzakelijk en komt terug
in de op te stellen integrale visie voor de recreatiezone.
Realisatie
Provinciaal belang
Behouden en ontwikkelen van de mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding (recreatie en
toerisme).
Provinciale rol
Reguleren, participeren
Reguleren (PRV)
Gemeenten zorgen voor bescherming en ontwikkeling van recreatie, landschap, landbouw
en/of natuur in het recreatiezones en staan onder voorwaarden rode ontwikkelingen
toe om recreatieve voorzieningen te realiseren (artikel Recreatiezone).
Participeren
Beleid
Het is van belang om ontwikkeling, exploitatie en beheer en onderhoud van recreatieterreinen
efficiënt en effectief te organiseren en duurzaam te financieren. Dit is een opgave
waaraan de provincie samen met de gebiedspartijen werkt. De bestaande bovenlokale
dagrecreatieterreinen in het landelijk gebied, krijgen, passend bij de andere provinciale
belangen, ruimtelijke mogelijkheden om een kwaliteitsslag te kunnen maken om aan de
(veranderende) vraag van recreanten te kunnen voldoen. Daarbij wordt ook rekening
gehouden met het exploitabel houden en het beheer van deze terreinen. Wij gaan er
hierbij van uit dat gemeenten zelf ook bijdragen aan (het mogelijk maken van) ontwikkeling
en exploitatie van deze terreinen.
In de structuurvisieperiode kunnen er initiatieven ontstaan voor nieuwe ruimte vragende
bovenlokale recreatieterreinen. Wij bieden hiervoor ruimte in de recreatiezone. Een
specifieke vorm hiervan is de realisatie van golfbanen, waarbij wij niet actief sturen
op de realisatie ervan. Dit is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Nieuwe extensieve
en/of kleinschalige dagrecreatie (zoals wandelgebieden), verblijfsrecreatie en poorten
kunnen onder voorwaarden wel in het landelijk gebied ontwikkeld worden. Deze voorwaarden
volgen uit onze provinciale belangen en uit een goede ruimtelijke ordening.
Toelichting
Als een terrein aantoonbaar voorziet in een dagrecreatieve behoefte van meer dan de
aanliggende kernen beschouwen wij dit terrein als een bovenlokaal recreatieterrein.
Voor het exploitabel houden van bovenlokale dagrecreatieterreinen kan het nodig zijn
voorzieningen toe te staan die inkomsten kunnen genereren. Wij denken daarbij aan
horeca, groepsaccommodatie, verblijfsrecreatie, leisurevoorzieningen en andere commerciële
activiteiten voor zover passend bij de aard en de kwaliteit van de terreinen.
De beste kansen voor nieuwe ruimte vragende bovenlokale recreatievoorzieningen (golfbanen,
openlucht zwemwater, verblijfsrecreatie, wandelgebieden) liggen in de nabijheid van
stedelijk gebied, in de recreatiezones in de regio’s Utrecht en Amersfoort. Deze voorzieningen
kunnen dan ook bijdragen aan de verbetering van de recreatieve routestructuren en
mogen deze niet in de weg staan.
De ontwikkeling van ruimte vragende bovenlokale recreatievoorzieningen mag niet ten
koste gaan van de kernkwaliteiten van het landschap. In gebieden met de kernkwaliteit
openheid en veenweidekarakter achten wij de ontwikkeling van golfbanen en andere ruimte
vragende bovenlokale recreatievoorzieningen in beginsel niet verenigbaar met deze
kernkwaliteiten.
De uitbreiding van bestaande bovenlokale recreatieterreinen, met name golfbanen, kan
bijdragen aan beperking van de noodzaak om nieuwe terreinen aan te leggen. Bij uitbreiding
verwachten wij dat deze optimaal wordt gesitueerd en ingepast en dat met de belangen
van omliggende agrarische (en andere aan het landelijk gebied gebonden) bedrijven
voldoende rekening wordt gehouden.
Realisatie
Provinciaal belang
Behouden en ontwikkelen van de mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding (recreatie en
toerisme).
Provinciale rol
Reguleren, stimuleren
Reguleren (PRV)
Gemeenten beschermen in hun bestemmingsplan bovenlokale recreatieterreinen, en bieden
ze ontwikkelingsmogelijkheden (artikel Bovenlokaal recreatieterrein).
Stimuleren
Gebiedsgerichte aanpak voor kwaliteitswinst natuur en recreatie: het behalen van winst
voor zowel recreatie, natuur, landschap als ruimtelijke kwaliteit op de Heuvelrug
door het toepassen van de saldo-benadering waarbij voor verspreid liggende dag- en
verblijfsrecreatieve ontwikkelingen een gebiedvisie opgesteld kan worden, waarbinnen
gesaldeerd kan worden tussen natuur, recreatie en overige bestemmingen.
Beleid
Het landelijk recreatietoervaartnet, zoals opgenomen in de Beleidsvisie Recreatietoervaart
Nederland (BRTN 2008-2013) van de Stichting Recreatietoervaart Nederland (SRN), heeft
een belangrijke recreatieve functie voor de waterrecreatie. Wij willen dit voor de
recreatietoervaart behouden.
De BRTN bevat richtlijnen voor de verschillende categorieën vaarwegen. In de huidige
Utrechtse Waterverordening regelen we de bescherming van de vaardiepten en brugbedieningstijden
van het opgenomen deel van het recreatietoervaartnet. Wij zijn voornemens om via de
Utrechtse Waterverordening ook regels te stellen voor de brughoogten die passen bij
de categorieën vaarwegen die in de BRTN staan. Wij vragen via de voorliggende PRS
gemeenten om met alle genoemde aspecten rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Toelichting
Het recreatietoervaartnet dat opgenomen is in de Utrechtse Waterverordening omvat
niet het volledige toervaartnet van de BRTN in de provincie Utrecht. De vaarwegen
die in beheer zijn bij Rijkswaterstaat en de vaarwegen die in hoge mate niet voldoen
aan de BRTN-richtlijnen zijn niet opgenomen. Het hele recreatietoervaartnet – dus
ook kleinere vaarwegen – is wel opgenomen in onze Visie Recreatie en Toerisme 2020.
Via de Visie Recreatie & Toerisme zetten we ons in voor het behouden van wat we hebben
en waar mogelijk verbeteren van fysieke verbindingen en veiligheid. In de PRS is het
netwerk uit de Utrechtse Waterverordening opgenomen met enkele aanvullingen. Op deze
aanvullingen is de bij realisatie beschreven provinciale rol niet van toepassing.
Realisatie
Provinciaal belang
Behouden en ontwikkelen van de mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding (recreatie en
toerisme).
Provinciale rol
Regulering vindt plaats via de Utrechtse Waterverordening.
Beleid
In de provincie Utrecht hebben wij dertien stiltegebieden aangewezen. In deze gebieden
handhaven wij de rust die aanwezig is. Activiteiten die de geluidsbelasting negatief
beïnvloeden zijn niet meer mogelijk in een gebied dat als stiltegebied is aangewezen.
Wij regelen dit via onze ruimtelijke verordening. Gebiedseigen geluiden zoals die
van landbouw zijn van deze bepaling uitgesloten.
Toelichting
De kernkwaliteit “rust en stilte'' is een belangrijke waarde en vormt een tegenhanger
van het leven in de stad. Het beleid voor stiltegebieden is erop gericht dat mensen
en dieren stilte kunnen ervaren. Vooral in de vrije tijd moeten mensen rust kunnen
vinden. Daarom richten wij ons bij de stiltegebieden op de recreatiemogelijkheden.
Criteria bij de gebiedskeuze zijn dat het gebied waardevol is vanuit het oogpunt van
natuur en landschap, cultuurhistorie en recreatie en dat het een redelijke akoestische
basiskwaliteit heeft. Om de geluidskwaliteit te kunnen borgen hebben de gebieden een
minimale omvang van ten minste 300 ha. Het beleid voor stiltegebieden is erop gericht
functies, die tot een extra geluidsverstoring leiden, te weren. Ook richt het beleid
zich op het voorkomen van een toename, en bij voorkeur het verminderen, van gemotoriseerd
verkeer door stiltegebieden en op het weren van start- en landingsbanen voor de luchtvaart.
Realisatie
Provinciaal belang
Behouden van gebieden waar rust en stilte kan worden ervaren.
Provinciale rol
Reguleren
Reguleren (PRV)
Gemeenten nemen in bestemmingsplannen geen bestemmingen en regels op die de geluidsbelasting
in een stiltegebied negatief beïnvloeden (artikel Stiltegebied).
Bij de hoofdlijnen van ons beleid zijn we al ingegaan op onze sturingsfilosofie en
de provinciale rol (zie hoofdstuk 3). Het bereiken van de gewenste doelen staat bij
ons voorop, onze provinciale rol is daarvan een afgeleide. Wij gaan uit van de basisgedachte
“lokaal wat kan, regionaal wat moet” en verleggen het accent zoveel mogelijk van toetsing
naar ontwikkeling. Dit betekent niet dat wij minder betrokken zijn bij de ruimtelijke
ontwikkeling, maar we doen het op een andere manier dan voorheen. Kernwoorden voor
de uitvoering zijn ontwikkeling, integrale aanpak, samenwerking en focus.
We hebben aangegeven dat we bij de uitvoering drie rollen voor de provincie onderscheiden:
Deze rollen sluiten elkaar niet uit, maar vullen elkaar aan. Wij bieden in ons beleid
steeds duidelijkheid over de rol of rollen die wij willen spelen.
Veranderende beleidsopgaven en – keuzes, samenhangend met complexe maatschappelijke
opgaven vergen een andere aanpak van de uitvoering van ons beleid voor de fysieke
omgeving. Deze aanpak is verder beschreven in paragraaf 7.2.
Voor de uitvoering zijn niet alleen de rollen van belang, maar ook het instrumentarium.
In paragraaf 7.3. gaan we daar nader op in.
In voorgaande hoofdstukken hebben we per beleidsthema in de realisatieschema’s aangegeven
welke rol wij vervullen en hoe wij deze rol gaan uitvoeren. De reguleringsrol wordt
ingevuld door het opnemen van regels in de PRV.
Voor de invulling van de stimulerende en participerende rol wordt kort aangegeven
wat dit inhoudt en eventueel verwezen naar specifieke acties. In paragraaf 7.4. wordt
een overzicht gegeven van onze rol en de wijze waarop wij die concretiseren.
De uitvoering van ons beleid voor de fysieke leefomgeving vindt plaats via het ruimtelijk
spoor maar ook via de uitvoering van sectoraal beleid en via gezamenlijke gebiedsontwikkeling.
Ook bij uitvoering is het aanbrengen van focus een belangrijk uitgangspunt. Focus
betekent het maken van keuzes. Zoals toegelicht in paragraaf 2.2 zijn onze prioritaire
keuzes:
Deze keuzes zijn voor ons leidend bij de prioritering in de uitvoering.
Daarnaast zijn voor prioriteitsstelling de volgende principes leidend:
Als één van deze vragen met “ja” wordt beantwoord is er een reden om een provinciale rol te overwegen.Daaropvolgend hanteren we als randvoorwaarde dat de provincie met het oppakken van een taak het verschil kan maken, toegevoegde waarde heeft. Deze meerwaarde kan voortkomen uit: een majeure (maatschappelijke) opgave op basis van een lange termijnvisie; een bovenlokaal vraagstuk; een integrale aanpak; een breed draagvlak voor de aanpak van de opgave; zicht op een daadwerkelijke oplossing. Vanuit de diverse beleidsvelden worden de volgende doelen in het fysieke domein gerealiseerd:
landelijk gebied: het versterken van de kwaliteit van natuur en landschap (inclusief water, bodem, cultuurhistorie en leefbaarheid) in het landelijk gebied. Dit is integraal geprogrammeerd in het programma Agenda Vitaal Platteland. Het programma voor de komende jaren is afgestemd op de beschikbare investeringsbudgetten ( ILG);
bereikbaarheid: de doelen betreffen een doelmatig en veilig verkeer- en vervoerssysteem om de bereikbaarheid van de provincie en de Randstad te waarborgen waarbij negatieve effecten op de leefomgeving worden beperkt. In het (herijkte) SMPU zijn de beleidsprioriteiten voor verkeer en vervoer bepaald en geprogrammeerd in de UMP (Uitvoeringsprogramma Mobiliteitsplan) en afgestemd op beschikbare investeringsbudgetten;
wonen: het doel is een woningaanbod dat is afgestemd op de vraag (zowel in kwaliteit als kwantiteit) in de provincie Utrecht te realiseren met aandacht voor vitale en leefbare dorpen en steden en met behoud en versterking van de groene ruimte. De focus ligt op binnenstedelijke ontwikkeling voor een efficiënter ruimtegebruik. De opgaven zijn geprogrammeerd in de Kadernota Wonen en Binnenstedelijke Ontwikkeling en het daaraan gekoppelde Actieprogramma. De inzet van de provincie Utrecht is voornamelijk op het proces gericht in samenwerking met gemeenten waar de verantwoordelijkheid voor de uitvoering ligt;
werken: het doel is het realiseren van werkmilieus van een goede kwaliteit. De focus
ligt op herstructurering van bedrijventerreinen en het terugdringen van de overcapaciteit
aan kantoren. Voor herstructurering van bedrijventerreinen is onder andere de OMU
(Ontwikkelings Maatschappij Utrecht) opgericht om de opgaven te programmeren.
De grote overcapaciteit op de kantorenmarkt vraagt om een regionale aanpak. Het realiseren
van deze doelstellingen gaat via verschillende sporen. Deze aanpak is beschreven in
de PRS en voor zover nodig opgenomen in de PRV.
Voor de uitvoering van het beleid dat betrekking heeft op de fysieke leefomgeving
zijn alle genoemde doelen relevant. Waar wij ons de komende periode ook op willen
richten is het verbinden van doelen: in gebieden waar meervoudige doelen aan de orde
zijn is het van belang deze met elkaar in verbinding te brengen. Door slim onze doelen
te bundelen en te verbinden kunnen we efficiënter en slagvaardiger te werk gaan: alleen
ga je wellicht sneller, maar samen komen we verder. Deze gebiedsgerichte aanpak willen
we in een integraal gebiedsontwikkelingsprogramma (IGP) invulling geven.
Met het IGP investeren wij - onder voorwaarden - in zorgvuldig geselecteerde integrale
gebiedontwikkelingsprojecten.
De complexiteit en dynamiek in de samenleving heeft tot gevolg dat de overheid niet
meer kan volstaan met sturen via uitsluitend regels en subsidies. Ook veranderen de
verhoudingen met maatschappelijke actoren en daarmee de provinciale rol: denken in
netwerken en sturen op doelen. Voorts hebben steeds meer maatschappelijke vraagstukken
tegenwoordig een bovenlokale, regionale schaal. Dit vraagt om een gezamenlijke aanpak
van meerdere partijen, zowel binnen als buiten de overheid. Hierop spelen wij in door
extra in te zetten op gebiedsontwikkeling. Wij verstaan onder gebiedsontwikkeling:
het realiseren van meervoudige doelen en ambities, die het lokale niveau overschrijden
en waarbij een ruimtelijk afgebakend gebied het integrerend kader vormt. Daarbij gaat
het écht om transitie en reallocatie van functies of om een (sterke) aanpassing van
functies aan veranderende fysieke omstandigheden. Deze gebiedsontwikkelingen kunnen
plaatsvinden in zowel het stedelijk gebied als in het landelijk gebied.
Het IGP is qua doelstellingen gekoppeld aan de PRS maar beperkt zich niet tot de doelstellingen
van de PRS; het is breder. Qua uitvoering staat het IGP meer op afstand van de PRS
en is niet gekoppeld aan deze coalitieperiode maar aan de periode 2011-2019.
Naast deze gebiedsgerichte aanpak via het IGP vindt ook een thematische uitvoering
plaats. De programmatische aanpak daarvan is opgenomen in het Ruimtelijk Actie Programma
(zie. 7.3.3.)
De Wro gaat uit van samenwerking vooraf. De Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verplicht op verschillende plekken tot overleg. Doel van dit formele overleg is dat het provinciaal belang op gemeentelijk niveau wordt gerealiseerd en dat ruimtelijke ontwikkelingen worden voorkomen die strijdig zijn met het provinciaal belang. Het overleg is daarmee tevens gericht op het voorkomen van eventuele procedures later. Om vooraf duidelijkheid te verschaffen over deze overlegverplichting stellen GS een Overleglijst vast waarin wordt aangegeven wanneer overleg al of niet noodzakelijk is. Wij willen namelijk selectief omgaan met het overleg over individuele gemeentelijke plannen. De gemeenten kunnen immers zelf bepalen hoe zij moeten omgaan met de regels uit de PRV. Natuurlijk willen gemeenten bij majeure ruimtelijke ontwikkelingen vaak graag vooraf van de provincie horen hoe zij daarover denkt. Daarvoor bieden wij uiteraard de ruimte. Wij leggen echter de nadruk op de eigen verantwoordelijkheid van de gemeente bij het maken van ruimtelijke afwegingen.
Het generieke periodieke overleg met gemeenten willen wij uitbouwen en structureren. Het accent zal veel minder liggen op de bespreking van incidentele gemeentelijke plannen en meer gericht zijn op de generieke ruimtelijke opgaven in de betreffende gemeenten. Natuurlijk bezien wij die opgaven vanuit de provinciale belangen; de gemeenten zullen dat doen vanuit hun belangen. Wij willen echter met elke afzonderlijke gemeente de gemeenschappelijke punten in die opgave inventariseren en afspraken maken over een gezamenlijke agenda.
Doel daarvan is niet om te komen tot een dichtgetimmerd bestuurlijk document, maar tot een dynamische lijst van prioritaire activiteiten, programma’s en projecten. Deze lijst vormt de leidraad voor het reguliere, periodieke ambtelijke overleg met gemeenten. Wij gaan per gemeente de provinciale belangen, zoals die op abstracter niveau zijn verwoord in deze PRS, nader inventariseren en daaruit de ruimtelijke opgave destilleren. Wij verwachten dat gemeenten, als basis voor hun gemeentelijke structuurvisie, een soortgelijke inventarisatie hebben gemaakt of daar aan werken. Wij gaan vervolgens het gesprek aan met de gemeenten om een gemeenschappelijk beeld van de ruimtelijke opgaven te krijgen en aan de hand daarvan een gezamenlijke ruimtelijke agenda op te stellen.
Eén van de onderwerpen die vast deel zal uitmaken van deze agenda is de voortgang in de stedelijke programma’s (wonen en werken). In de PRS geven we aan dat we de stedelijke programma’s en daarmee samenhangend de ligging van de rode contouren jaarlijks willen monitoren en elke vier jaar willen herijken. Op basis van de gemeenschappelijke agenda staan in het overleg niet alleen de benoemde provinciale belangen centraal, maar kan het ook gaan over wat we als provincie verder nog belangrijk vinden en gaat het ook over de wijze waarop we gemeenten kunnen ondersteunen.
Ook belangrijke ontwikkelingen in het landelijk gebied zullen deel uitmaken van de
agenda: bijvoorbeeld de opgaven voor natuur en recreatie, de kwaliteit van het landschap
en de wijze waarop zal worden ingespeeld op de dynamiek in de kernrandzones en op
vrijkomende agrarische bedrijfspercelen.
Natuurlijk sluit zo’n gemeenschappelijke agenda het overleg met gemeenten over individuele
plannen niet uit. Dat overleg kan echter wel met meer focus en dus selectiever plaatsvinden.
Voor de uitvoering van deze PRS en de borging van het provinciaal belang zetten we de volgende instrumenten uit de Wro in:
De provinciale ruimtelijke verordening (PRV)
De PRV is tegelijkertijd met de PRS opgesteld en bevat algemene regels die gemeenten
in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan
geen regels die direct doorwerken naar de burgers. Wij hebben alleen die algemene
regels opgenomen in de verordening, die volgens ons noodzakelijk zijn voor het waarborgen
van de provinciale belangen.
De PRV geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan, soms wordt volstaan met de verplichting
om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect goed te onderbouwen. Daarnaast
bevat de PRV ook regels die voortvloeien uit de AMvB Ruimte, zoals voor de bescherming
van de Ecologische Hoofdstructuur.
Wij verwachten dat gemeenten binnen een bij de PRV genoemde periode hun bestemmingsplannen
in overeenstemming brengen met de PRV. Wij sluiten daarbij zoveel mogelijk aan bij
de wettelijke herzieningstermijn van bestemmingsplannen.
Indien gemeenten nieuwe bestemmingsplannen vaststellen die niet in overeenstemming
zijn met de verordening, dan kunnen wij het instrument van de reactieve aanwijzing
inzetten.
De PRV wordt, volgens planning gelijktijdig met de PRS, vastgesteld door Provinciale
Staten.
Per beleidsobject hebben wij in het blokje realisering aangegeven of en welke regels
wij in de PRV hebben opgenomen over het desbetreffende thema.
Indienen zienswijze
Via een zienswijze geven wij een eerste formele reactie op een ruimtelijk plan. Het
indienen van een zienswijze is een noodzakelijke voorwaarde voor het op een later
tijdstip kunnen geven van een reactieve aanwijzing. Wij zullen een zienswijze indienen
indien er naar onze mening sprake is van een strijdigheid van (een gedeelte van) het
ruimtelijk plan met de PRV.
De proactieve of reactieve aanwijzing
De Wro geeft Gedeputeerde Staten de bevoegdheid de gemeenteraad door middel van een
aanwijzing te verplichten - binnen een daarbij te bepalen termijn – een bestemmingsplan
vast te stellen of te herzien overeenkomstig de bij die aanwijzing gegeven voorschriften
(proactieve aanwijzing).
Indien een plan in strijd is met de provinciale ruimtelijke verordening kunnen Gedeputeerde
Staten een reactieve aanwijzing geven. Hiermee wordt geïntervenieerd in de gemeentelijke
bestemmingsplanprocedure en treedt (een gedeelte van) het plan niet in werking. Dit
kan alleen als Gedeputeerde Staten eerder een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan
hebben ingediend.
Omdat het bij deze aanwijzingen gaat om specifieke situaties, doen wij in de PRS geen
algemene uitspraken over de inzet van deze instrumenten.
Het inpassingsplan
Het inpassingsplan is vergelijkbaar met en heeft dezelfde status als het gemeentelijke
bestemmingsplan. Het plan bevat juridisch bindende regels over het gebruik van een
concreet gebied en de zich daarin bevindende bouwwerken. Een inpassingsplan wordt
vastgesteld door Provinciale Staten. Voor provinciale ruimtelijke belangen stellen
wij een inpassingsplan vast als gemeenten dit verzoeken of als wij onze verantwoordelijkheid
moeten nemen. In beide situaties moet het natuurlijk wel gaan om de verwezenlijking
van een provinciaal belang en moet sprake zijn van een vigerend bestemmingsplan dat
die verwezenlijking in de weg staat. Bij een inpassingsplan voor de infrastructuur
volgen wij een proces met een brede verkenning, een variantenanalyse en vervolgens
een tracékeuze.
Verevening
Ten behoeve van de uitvoering van de PRS hebben wij onderzocht of de PRS kan dienen
als basis voor verevening tussen uitbreidingslocaties en herstructurerings- of binnenstedelijke
locaties. In principe kan de PRS, op grond van de nieuwe Wro, de basis vormen voor
bovenplanse verevening. Echter, dan moeten de te verevenen kosten wel voorkomen op
de kostensoortenlijst van het Bro, en dat is in het geval van herstructurering helaas
niet aan de orde. Een forfaitaire bijdrage zou in deze oplossing kunnen bieden, dat
wil zeggen dat bij de ontwikkeling van nieuwe locaties een bijdrage wordt gevraagd
ten behoeve van de herstructurering en/of transformatie van bestaande locaties. Echter,
voor het vragen van zo’n bijdrage is (nog) geen wettelijke grondslag.
Dit betekent dat we geen bepalingen kunnen opnemen in de PRV over financiële verevening
voor zover het herstructurering betreft.
De afgelopen jaren hebben wij via het RAP 2008-2011 ervaring opgedaan met de uitvoering van (voorbeeld)projecten op het gebied van de binnenstedelijke ontwikkeling, bedrijventerreinen, gemeentelijke gebiedsprojecten, landschappelijke kwaliteit en verbinding stad-land. Hiermee is provinciaal beleid op diverse onderdelen meer operationeel gemaakt en is ons inzicht op provinciale rollen bij feitelijke realisatie verscherpt. Het RAP 2008-2011 is begin 2012 afgerond met een eindevaluatie. In april 2010 is voor het RAP een tussenevaluatie uitgevoerd. Daarin werd onder andere het volgende geconstateerd:
Vanwege deze positieve ervaring kiezen wij voor het voortzetten van het RAP. Het RAP.2
richt zich op de programmering van belangrijke thema’s in ons ruimtelijk beleid zoals
verwoord in de PRS. Thema's die in het RAP.2 aan de orde komen zijn onder meer: toekomst
bodemdalingsgevoelig gebied, duurzame energie goed ingepast, duurzaam behoud historische
buitenplaatsen, optimale inpassing van infrastructuur en de vernieuwing en doorwerking
van het ruimtelijk instrumentarium. De uitwerking van dergelijke thematische opgaven
vraagt om een programmatische aanpak. In die aanpak staat het verbinden van de thematische
opgaven aan de ruimtelijke opgaven centraal en is daarmee gericht op nadere concretisering
en uitwerking van het ruimtelijk beleid.
Het RAP.2 als ‘instrument’ is gekoppeld aan de PRS. De programmering van het RAP vindt
per coalitieperiode plaats, waarbij jaarlijks ingespeeld wordt op de actualiteit en
accenten verlegd kunnen worden. Op 2 juli 2012 is het RAP.2 door Provinciale Staten
vastgesteld.
Op de volgende pagina's is per thema, zoals dat in de hoofdstukken 4 tot en met 6
is beschreven, opgenomen wat onze provinciale rol is, hoe wij deze rol invullen en
op welke wijze (beleidsterrein, programma en/of budget) daaraan uitvoering wordt gegeven.
In 7.2. hebben wij al aangegeven dat wij ook bij de uitvoering prioriteit leggen bij
de twee hoofdkeuzes. Wij versterken de kwaliteit van het landelijk gebied met name
via de Agenda Vitaal Platteland en de daaraan gekoppelde middelen. Enkele thema’s
willen wij oppakken via het RAP.2.
De inzet op binnenstedelijke ontwikkeling is verder uitgewerkt in de Kadernota Wonen
en Binnenstedelijke Ontwikkeling. Thema’s daarin zijn betere afstemming vraag aan
aanbod (bijvoorbeeld kennisdeling, financieringsconstructies, regionale afstemming),
toekomstbestendige binnenstedelijke kwaliteit en efficiënter ruimtegebruik (bijvoorbeeld
transformatie kantoorpanden en leegstand serviceflats).Daar waar wij daarvoor een
meerwaarde zien, koppelen wij in het IGP onze doelen in het landelijk en/of het stedelijk
gebied aan die op het gebied van mobiliteit en andere beleidsdoelen.