|
Overijssel heeft een geitenstop ingevoerd.
Geitenhouderijen mogen met ingang van 28 september 2018 niet meer uitbreiden. Ook mogen nieuwe bedrijven zich niet meer vestigen en is het omzetten van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij niet meer toegestaan. Verder mogen bedrijven niet meer geiten aan houden dat ze nu hebben. Bedrijven die voor 28 september 2018 een vergunning hebben aangevraagd vallen hier niet onder. Ook geldt de stop niet voor bedrijven met minder dan 10 geiten.
De stop heeft te maken met de mogelijke gezondheidsrisico’s voor omwonenden van geitenhouderijen. In het belang van de gezondheid van de inwoners van Overijssel neemt de provincie deze voorzorgsmaatregel. Zodra duidelijk is wat de precieze oorzaken van de gezondheidseffecten zijn, kunnen er bedrijfsmaatregelen genomen worden. Op dit moment loopt er een groot landelijk onderzoek van het ministerie van VWS naar de mogelijke samenhang tussen geitenhouderijen en longklachten bij omwonenden.
Het besluit van Overijssel is genomen nadat - na Brabant en Gelderland - ook de provincie Utrecht een geitenstop heeft afgekondigd. Nu in de grotere geitenprovincies een geitenstop van toepassing is, bestaat de kans dat de groei zich concentreert in de provincie waar geen geitenstop van toepassing is. Temeer omdat sprake is van doorgaande groei van het aantal geiten(houderijen) in Nederland. Dat wil de provincie met de geitenstop voorkomen.
Deze wijziging van de Omgevingsverordening bouwt voort op het voorbereidingsbesluit van 28 september 2018. Met de vaststelling en inwerkingtreding van het voorliggende besluit wordt de Omgevingsverordening gewijzigd. Zodra de gewijzigde Omgevingsverordening in werking is, vervalt het voorbereidingsbesluit van rechtswege.
Omdat de geitenstop naar verwachting een tijdelijke maatregel zal zijn, worden gemeenten niet gevraagd hun bestemmingsplannen te wijzigen. Er zijn rechtstreeks werkende bepalingen in de provinciale omgevingsverordening opgenomen.
Voor de hierna volgende teksten geldt het volgende:
Geel (in ruimtelijke plannen.nl) of groen gemarkeerd (in onze viewer) = dit wordt de nieuwe tekst in de Omgevingsverordening Overijssel na vaststelling door Provinciale Staten
Doorgestreept = tekst die vervalt na vaststelling door Provinciale Staten
In de kopjes en artikelnamen is markering niet mogelijk
Alleen hoofdstukken en bijlagen waarin een wijziging is opgenomen, zijn ter inzage gelegd
U kunt alleen een zienswijze indienen op de gewijzigde teksten en gewijzigde kaartonderdelen
Voor meer informatie kunt u terecht op de site www.omgevingsvisie.nl
Wijziging Omgevingsverordening Overijssel
Bekendmaking van het besluit van 27 februari 2019, PS/2019/69 tot wijziging van een regeling.
PROVINCIALE STATEN VAN OVERIJSSEL
Gelet op het voorstel van Gedeputeerde Staten van 22 januari 2019, kenmerk 2019/0013979 over het Actualisatieplan Omgevingsverordening overijssel;
Gelet op de artikelen 2.2 en 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening;
BESLUITEN
A.
De wijziging van de Omgevingsverordening Overijssel met planidentificatienummer NL.IMRO.9923.phVerordening005-va01 vast te stellen.
B.
De Omgevingsverordening Overijssel als volgt te wijzigen:
Artikel I.
Na artikel 2.1.7 Kwaliteitsimpuls agro en food wordt een nieuwe artikel ingevoegd, luidende “artikel 2.1.7a. Specifieke bepalingen voor de geitenhouderij” waarbij de volgende leden worden toegevoegd:
Lid 1 Begripsbepaling
Geitenhouderij: veehouderij met meer dan 10 geiten.
Lid 2 Verbod op nieuwvestiging en uitbreiding geitenhouderij
a. In afwijking van artikel 2.1.7 is het verboden om:
b. Het verbod onder a is niet van toepassing voor zover voor die activiteit op 28 september 2018:
een omgevingsvergunning is verleend dan wel een ontvankelijke aanvraag voor een omgevingsvergunning bij het bevoegd gezag is ingediend, tenzij de aanvraag ziet op een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
c. Het verbod, bedoeld onder a, geldt niet voor bedrijven die door de Stichting Skal Biocontrole zijn gecertificeerd, enkel voor de diercategorie C.3 (opfokgeiten en afmestlammeren tot en met 60 dagen) uit de Regeling ammoniak en veehouderij en waarvan de afzonderlijke dieren op het bedrijf zelf zijn geboren. Deze uitzondering is enkel van toepassing voor zover de benodigde uitbreiding plaatsvindt voor het afmesten van geitenbokken in onmiddellijke samenhang met onherroepelijk verkregen rechten voor de betrokken diercategorie uit een andere geitenhouderij in de provincie Overijssel.
d. Het verbod, bedoeld onder a, geldt voor het betreffende plangebied totdat een voor dat plangebied onherroepelijk bestemmingsplan in overeenstemming is met dat verbod.
e. De gemeenteraad stelt een bestemmingsplan bedoeld onder c uiterlijk voor 6 maart 2022 vast.
C.
Dit besluit treedt in werking op 6 maart 2019.
Provinciale Staten van Overijssel voornoemd
Zwolle
Dit besluit bouwt voort op het voorbereidingsbesluit van 28 september 2018, nr. PS/2018/748, waarbij met onmiddellijke ingang een geitenstop op het grondgebied van de provincie is ingesteld. Met de vaststelling en inwerkingtreding van het voorliggende besluit wordt de Omgevingsverordening gewijzigd. Hiermee vervalt het voorbereidingsbesluit van rechtswege (artikel 4.1, vijfde lid, van de Wet ruimtelijke ordening).
De verwachting is dat de verbodsbepaling (bevriezing van de status quo) tot ca. medio 2020 gaat gelden. In de komende twee jaar vindt nader onderzoek plaats naar het verband tussen geitenhouderijen en een groter aantal longontstekingen voor omwonenden. Indien uit dit landelijk onderzoek oorzaken van de ziektelast door geitenhouderijen blijken en er zicht is op oplossingsgerichte maatregelen, kan de wijziging van de verordening worden ingetrokken. In de tussentijd geldt artikel 2.7.1a als rechtstreeks werkende regel als bedoeld in artikel 4.1, derde lid Wet ruimtelijke ordening.
In beginsel geldt dat gemeenteraden het verbod moeten opnemen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Omdat wij verwachten dat het verbod slechts tijdelijk is, willen wij onnodige administratieve lasten bij gemeenten te voorkomen. Daarom is de wettelijk verplichte termijn van één jaar om bestemmingsplannen aan het verbod aan te passen, verlengd tot 1 maart 2022.
Voor de geitenstop wordt een nieuw artikel aan dit onderdeel van de Omgevingsverordening toegevoegd, artikel 2.1.7a.
In de begripsbepaling wordt de term ‘geitenhouderij’ toegevoegd. Een ‘geitenhouderij’ valt in de omgevingsverordening onder het bredere begrip ‘veehouderij’:
“Een inrichting, geheel of gedeeltelijk bestemd voor het fokken, mesten en houden van landbouwhuisdieren, met uitzondering van melkvee als bedoeld in artikel 1, onder kk van de Meststoffenwet.”
De term ‘geitenhouderij’ lijkt op zichzelf voldoende duidelijk en wordt in de verordening niet anders bedoeld dan in het gangbare spraakgebruik. Het toevoegen van een begripsbepaling voor ‘geitenhouderij’ is nodig om de toepassing van het verbod tot nieuwvestiging en uitbreiding te beperken tot het bedrijfsmatig houden van geiten. Het op kleine schaal houden van geiten, zoals kinderboerderijen of hobbyboeren, valt niet onder deze begripsbepaling en daarmee dus ook niet onder het verbod tot nieuwvestiging en uitbreiding. Voor het aantal landbouwhuisdieren dat gehouden kan worden, zonder dat sprake is van het ‘bedrijfsmatig houden’ van dieren, bieden de artikelen 1.18 en 3.111 van het Activiteitenbesluit milieubeheer een duidelijk aanwijzing. In die artikelen wordt als ondergrens voor het bedrijfsmatig of in een bedrijfsmatige omvang houden van geiten het aantal van 10 genoemd. In de jurisprudentie zijn onder meer als relevante criteria genoemd, naast de omvang van de dierstapel of het houden van landbouwhuisdieren, een commercieel doeleind heeft (het genereren van inkomsten, een winstoogmerk) en de wijze van huisvesting.
Onder deze definitie vallen wel gemengde veehouderijbedrijven, waarbinnen het houden van geiten niet de hoofdzaak van de bedrijfsvoering inhoudt, maar het accent ligt op het houden van andere landbouwhuisdieren. Dit wordt verduidelijkt door in de begripsbepaling de term ‘veehouderijtak’ in te voegen. De term ‘tak’ betekent immers: onderdeel van een agrarisch bedrijf.
Voor alle duidelijk wordt nog opgemerkt dat met ‘geiten’ de soortnaam wordt bedoeld. Onder de term ‘geitenhouderij’ valt dus ook de ‘bokkenhouderij’.
De nieuwe, specifieke regeling geldt voor de geitenhouderij als geheel, ongeacht (eventuele) grondgebonden- en niet-grondgebondenheid.
a.
Dit onderdeel bevat een rechtstreeks voor de veehouderij geldende verbodsbepaling. Deze bepaling continueert het al in het voorbereidingsbesluit opgenomen verbod, maar is voor alle duidelijkheid wat meer uitgewerkt dan de in het voorbereidingsbesluit gebruikte algemene formulering. Beoogd is een bevriezing van de legaal bestaande situatie per 28 september 2018. De verbodsbepaling staat geen afwijking toe en dus kan ook geen ‘afwijkvergunning’ worden verleend (artikel 2.12, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Een nieuwe aanvraag om een bouw- of aanlegvergunning (artikel 2.1, eerste lid, onder a of b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) moet bij strijdigheid met deze verbodsbepaling worden geweigerd (artikelen 2.10, eerste lid, onder c, en 2.11, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht).
b.
Dit onderdeel maakt duidelijk dat die bevriezing ziet op de feitelijke situatie, inclusief de legaal geldende situatie, per 28 september 2018. Die legaal geldende situatie kan afwijken van de feitelijke situatie omdat alsnog uitvoering moet worden gegeven aan een legale uitbreiding op grond van een voor de inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit ingediende melding als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer of een voor de inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit ingediende aanvraag voor een omgevingsvergunning.
Ook bij een aanvraag om een bouw- of aanlegvergunning (artikel 2.1, eerste lid, onder a of b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) die voor 28 september 2018 was ingediend, mag het bestemmingsplan worden toegepast zoals dat gold bij het indienen van de aanvraag, omdat op dat moment het voorbereidingsbesluit nog niet in werking was getreden (ABRvS 2 november 2011, BR 2012/19). Op deze wijze wordt overgangsrecht geboden voor de situaties, waarbij vóór het moment van kennisgeving en inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit al sprake was van een voldoende concreet – immers uit een melding of aanvraag blijkend - initiatief tot uitbreiding van de geitenhouderij.
Voor ontwikkelingen die niet passen in het bestemmingsplan, biedt de Wet algemene bepalingen de mogelijkheid om deze strijdigheid op te heffen met een zogenaamde ‘omgevingsvergunning afwijken’ (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Deze afwijkvergunning voor buitenplanse ontwikkelingen kan niet worden verleend, ook al dateert de aanvraag van vóór 28 september 2018. Voor deze situaties is een (afzonderlijk) besluit van de gemeente nodig waarbij vanuit de goede ruimtelijke ordening de relatie met de omgeving (opnieuw) wordt beoordeeld.
In afwijking van het algemene uitgangspunt dat de stalruimte voor geiten niet mag toenemen, biedt artikel 2.1.7a lid 2 sub a onder 4 en 5 ruimte om de oppervlakte van dierenverblijven uit te breiden mits het aantal geiten niet toeneemt. Deze uitbreidingsruimte wordt geboden omdat er situaties bij bestaande geitenhouderijen kunnen zijn waarin extra ruimte nodig is om te kunnen voldoen aan eisen vanuit dierenwelzijn en/of het milieu.
c.
Dit onderdeel maakt een uitzondering op het verbod. Biologische geitenhouders krijgen de mogelijkheid om hun vergunning te verruimen voor de opfok van de jonge geitenbokken van hun eigen geiten, weliswaar zonder dat het aantal melkgeiten in de provincie groter wordt. De uitzondering is gekoppeld aan de certificering door de Stichting Skal Biocontrole (te Zwolle).
De uitzondering geldt enkel voor het afmesten van jonge geitenbokken. Bijlage 1 van
de
Regeling Ammoniak en Veehouderij (Rav) vermeldt de ammoniakemissiefactoren van huisvestingssystemen.
Deze zijn nodig om de ammoniakemissie van een veehouderij te berekenen. Voor geiten
kent de Rav drie categorieën. Categorie C.3 betreft de opfokgeiten en afmestlammeren
tot en met 60 dagen. Alleen voor deze diercategorie is de uitzondering van toepassing.
De geitenstop is ingesteld om uit oogpunt van de gezondheid van omwonenden een groei op het feitelijk aantal geiten op bedrijfsniveau tegen te gaan. Om hierop voor specifiek de biologische geitenhouderij een uitzondering te kunnen maken, geldt de eis dat de totale vergunde ruimte voor de betrokken geitenbedrijven per saldo niet toeneemt. Om die reden is deze uitzondering alleen mogelijk als de uitbreiding plaatsvindt in onmiddellijke samenhang met verkregen milieuruimte van andere geitenhouderijen. Dit betekent dat als de (benodigde) milieuruimte uit een andere gemeente wordt betrokken, aldaar eerst een intrekkingsbesluit genomen en onherroepelijk moet zijn. Als de milieuruimte in dezelfde gemeente plaatsvindt, kunnen beide procedures gecombineerd worden in één besluit. Daarbij zijn en blijven (eventuele) andere benodigde vergunningseisen voor de uitbreiding, zoals die op grond van de Wet natuurbescherming, onverminderd van toepassing.
d. en e.
Binnen de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening moet het verbod dat is opgenomen in de provinciale omgevingsverordening worden geïmplementeerd in de bestemmingsplannen. De wet maakt daarbij geen uitzondering voor een tijdelijk verbod. Om de gemeenten gelegenheid te geven met deze aanpassing van bestemmingsplannen te wachten op de uitkomsten van de aangekondigde onderzoeken, is geregeld in:
onderdeel c: dat het provinciale verbod blijft gelden, zolang een bestemmingsplan niet op dit punt is geactualiseerd, en
onderdeel d: dat die actualisering uiterlijk binnen drie jaar na inwerkingtreding van het verbod (dus uiterlijk 6 maart 2022) moet worden vastgesteld.
Als de onderzoeken geen aanleiding geven om het verbod aan te passen, dan geldt gewoon de implementatieplicht voor de gemeenteraden om dit verbod in het bestemmingsplan te verankeren, maar dus wel met een ruimere termijn dan gebruikelijk.
Door deze constructie wordt voorkomen dat de gemeenten onnodige administratieve lasten hebben, omdat de gemeenteraden de implementatie van het tijdelijke verbod zo lang mogelijk kunnen uitstellen (tot maart 2022). En tegelijk wordt hiermee voorkomen dat – als onverhoopt de onderzoeken geen duidelijkheid bieden over de precieze oorzaak van de verhoogde kans op longontsteking – er een juridisch vacuüm valt tussen de tijdelijke verbodsbepaling in de provinciale verordening en de implementatie daarvan in de bestemmingsplannen. Uiteraard laat deze constructie onverlet dat Provinciale Staten al eerder het verbod kunnen heroverwegen op basis van de eerste beschikbare nieuwe onderzoeksgegevens.