|
De Nederlandse overheid heeft een grote ambitie op het gebied van duurzaamheid. In het Energieakkoord is afgesproken dat het aandeel hernieuwbare energieopwekking in 2020 14% moet zijn, en in 2023 16%. Provincie Gelderland heeft uitgesproken graag bij te willen dragen aan deze landelijke ambitie en daarmee in 2050 alleen nog duurzame energie te gebruiken en geen broeikasgassen meer uit te stoten.
In het landelijk gebied spelen daarnaast een aantal uitdagingen waar oplossingen voor gezocht worden. Doordat steeds meer agrariërs hun bedrijf beëindigen bij gebrek aan perspectief en bedrijfsopvolging komen meer schuren en stallen leeg te staan. Deze vrijkomende agrarische bebouwing kan leiden tot verloedering, daarnaast is er een toenemend risico op ondermijning. Tot slot kent een groot aantal daken, een asbest dak welke een gezondheidsrisico vormen.
Initiatief 'Zon op erf'
In de Achterhoek is het initiatief 'Zon op Erf' gestart, wat een oplossing biedt voor zowel het hernieuwbare energievraagstuk, als het vraagstuk rondom vrijkomende agrarische bebouwing zonder functie. Met 'Zon op Erf' worden de (leegstaande) schuren afgebroken en wordt daarvoor in de plaats een kleinschalig zonneveld aangelegd. Agem is initiator van 'Zon op Erf' en begeleidt deze initiatieven.
Op het erf aan de Roessinkweg 3 is de agrarische bedrijfsvoering enkele jaren geleden gestaakt. De eigenaar is voornemens om, in het kader van 'Zon op Erf', de asbesthoudende schuren te slopen en op het erf een kleinschalig zonnepark te ontwikkelingen welke zo'n 1,1 MW aan duurzame energie kan opwekken. Deze energie zal worden geleverd aan het elektriciteitsnetwerk. Het project is reeds aangemeld als demo project voor 'Zon op Erf'.
Voor het realiseren van het zonnepark heeft de eigenaar de hulp ingeroepen van Terazon Green Energy Projects. Terazon kan als partner zorgdragen voor de ontwikkeling, financiering, engineering, aanleg en exploitatie van het zonnepark. De eigenaar gaat de grond verpachten aan Terazon, en ontvangt daarvoor een financiële vergoeding. Hiervoor is met Terazon een intentieovereenkomst gesloten.
De locatie voor het zonnepark is het erf aan de Roessinkweg 3 in Zelhem, en het naastgelegen perceel. Momenteel is dit perceel in gebruik voor de teelt van bomen en struiken. Het plangebied betreft het kadastrale perceel Zelhem, sectie U, nummer 700 en ligt ten westen van Rondweg (N315) nabij de bebouwde kom van Zelhem.
De totale oppervlakte van het plan is ca. 1 hectare. Het plangebied wordt vanaf de Rondweg gedeeltelijk aan het zicht onttrokken door beplanting. Aan de noordzijde ligt een paardenweide. De Roessinkweg 1 betreft een particuliere woning welke is afgeschermd van het plangebied door erfbeplanting.
Figuur 1 Luchtfoto van het plangebied en de ligging in de omgeving.
De locatie valt binnen het bestemmingsplan Landelijk gebied; Veegplan 2020-B, welke is vastgesteld op 29 oktober 2020. De basis van dit veegplan ligt in het bestemmingsplan Landelijk gebied Bronckhorst, vastgesteld 17 mei 2017. Het erf kent de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden' en heeft de aanduiding 'bouwvlak'. Ook kent het erf een Functieaanduiding: Specifieke vorm van agrarisch - 26; dit houdt in dat er een kwekerij met nevenfunctie zoogkoeien gevestigd is. Het naastgelegen perceel kent de enkelbestemming 'Agrarisch'. Daarnaast ligt over het gehele plangebied de dubbelbestemming 'waarde – archeologie 1. Op figuur 2 is een uitsnede van het bestemmingsplan met daarin het plangebied weergegeven.
Figuur 2 Uitsnede bestemmingsplan
In het bestemmingsplan is voor de bestemmingen 'Agrarisch' (artikel 3.8.6) en 'Agrarisch met waarden - Landschap' (artikel 4.8.6) een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor met als doel het realiseren van grondgebonden zonne-installaties waarvan de energieproductie wordt afgenomen door derden. Met deze bevoegdheid kan de bestemming onder voorwaarden gewijzigd worden naar 'Bedrijf – Nutsvoorziening' met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – solarpark'. Een van de voorwaarden is dat de zonnepanelen binnen een bouwvlak moeten liggen. Echter ligt er geen bouwvlak op de oostzijde van het perceel. Er kan dus geen gebruik gemaakt worden van deze wijzigingsmogelijkheden.
In het Veegplan 2020-B is tevens opgenomen dat, op grond van de Verrijkte routekaart Bronckhorst Energieneutraal 2030', het mogelijk is om zonnevelden in het buitengebied te realiseren (art. 23). B&W kunnen een vergunning, zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder c van de Wabo (afwijken van het bestemmingsplan) verlenen als de gemeenteraad vooraf een 'verklaring van geen bedenkingen' afgeeft. Het plan voldoet aan de voorwaarden uit de Verrijkte routekaart, dit wordt toegelicht in paragraaf 3.4.1. Door de gemeenteraad is op 25 maart 2021 deze verklaring van geen bedenkingen afgegeven voor dit project.
De ontwikkeling van een zonneveld past niet binnen de huidige agrarische bestemmingen. Voor de realisatie van het zonneveld wordt daarom een omgevingsvergunning, in afwijking op het bestemmingsplan (op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3° Wabo) aangevraagd. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing is onderdeel van deze vergunningaanvraag.
De ruimtelijke onderbouwing is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt eerst ingegaan op het voorgenomen plan. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt daarbij getoetst aan dit beleid. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het projectgebied aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. In hoofdstuk 6 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie nader toegelicht en wordt het plan voor het zonneveld beschreven. Ten hoeve van het zonneveld is een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld, waarin de landschappelijke inpassing nader wordt toegelicht en onderbouwd. Deze is als bijlage aan de ruimtelijke onderbouwing toegevoegd.
Opstelling
Binnen het plangebied wordt de oppervlakte benut voor het plaatsen van zonnepanelen, tussenruimten en landschappelijke inpassing. Er is gekozen voor een oost-west opstelling. In een oost-west opstelling valt het aantal zonuren per dag verspreid over de panelen. Hierdoor is er een grotere spreiding in opgewekte energie.
De panelen worden maximaal 2.10m hoog.
Aansluiting netbeheerder
Door het plaatsen van een klantstation wordt het zonneveld via de nieuw 10kV ring aangesloten op het netwerk van Liander.
Het zonneveld wordt ontsloten via de Roessinkweg. Bij de aansluiting op de Roessinkweg zullen ook de technische installaties worden geplaatst. Voor nooddiensten en ten behoeve van het onderhoud en beheer van het zonneveld wordt een strook van 2 meter rondom vrijgehouden van zonnepanelen.
De toegangsweg zal met name tijdens de aanleg- en ontmantelingsfase van het zonneveld gebruikt worden. Daarnaast zal de weg tijdens de gebruiksfase voor het nodige beheer en onderhoud gebruikt worden. Binnen het plangebied is voldoende ruimte om te parkeren.
De start van de bouw is afhankelijk van het moment waarop de benodigde rijkssubsidies zijn
toegewezen en de benodigde vergunningen zijn verleend. Zodra deze zijn afgegeven wordt aangevangen met de werkzaamheden. Het plaatsen van de panelen en de bijbehorende installaties bedraagt een aantal maanden.
Het zonneveld heeft een exploitatiefase van 30 jaar. Na deze termijn wordt het zonneveld volledig ontmanteld en wordt de grond teruggebracht naar de huidige staat van gebruik.
In Januari 2021 is door de eigenaar van het perceel, dhr. Wijnand Timmermans, contact gelegd met de omwonenden van het plangebied om de omwonenden te informeren over de plannen omtrent de sloop van de asbeststallen en realisatie van een kleinschalig zonneveld.
Deze gesprekken zijn eind maart/begin april 2021 opgevolgd door Marc Reulink van Terazon na goedkeuring van het principeverzoek
Uit deze gesprekken zijn enkele aanbevelingen gekomen die zijn meegenomen in de landschappelijke inpassing. Verder is gesproken over de technische aspecten en is aangeboden te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn voor een kortingsactie op zonnepanelen.
De landschappelijke inpassing van het zonnepark Roessinkweg is beschreven in het landschapsplan, welke als bijlage is opgenomen bij deze ruimtelijke onderbouwing. In dit hoofdstuk worden de hoofdpunten van de landschappelijke inpassing behandeld. Het landschapsplan is gebaseerd op een beleidsanalyse, landschapsanalyse/ruimtelijke analyse en de technische uitgangspunten.
Figuur 3 Inrichtingsplan zonneveld Roessinkweg
De sloop van de huidige schuren op het perceel en de ontwikkeling van het zonnepark met landschappelijke inpassing brengt een grote verandering teweeg in het landschap. De landschappelijke inrichting van het zonnepark zorgt daarom ervoor dat de bestaande landschapsstructuren zoveel mogelijk worden behouden en waar mogelijk versterkt. De zonnepanelen worden in lijn met het landschap geplaatst en volgen de vorm van de kavel. De bestaande beplanting rondom het zonneveld, waaronder de houtopstanden, wordt behouden. De nieuwe beplanting in de vorm van een landschappelijke haag, singel en fruitbomen, accentueren de bestaande en historische karakteristieke landschapsstructuren. Tegelijkertijd nemen ze het zicht op het zonneveld weg vanaf de omliggende wegen, en vormt de beplanting schuil- en nestgelegenheid voor vogels en kleine zoogdieren. Door tussen de panelen voldoende ruimte te behouden kan hier (bloem- en kruidenrijk) grasland ontwikkelen. Dit levert een bijdrage aan de lokale biodiversiteit.
Rondom het zonneveld wordt een onopvallend hek aan de binnenzijde van de landschappelijke inpassing geplaatst. Dit hek krijgt een landschappelijke uitstraling en is maximaal 2 meter hoog. Hierbij wordt aan de onderzijde circa 20cm vrij gehouden zodat klein wild het hek kan passeren.
Het zonneveld wordt omsloten via de Roessinkweg. De ontsluiting wordt voorzien van een halfverharding ten behoeve van de toegankelijkheid bij calamiteiten. In het zonneveld zelf liggen onderhoudsstroken rondom en tussen de panelen, welke niet verhard worden (deze maken onderdeel uit van het grasland).
Bij het inrichtingsplan is ook een beplantingsplan opgesteld. Het doel is om het perceel zo veel mogelijk te verschralen, zodat zich tussen de panelen een bloem- en kruidenrijke vegetatie kan ontwikkelen. Hiervoor zal de bovenste laag van de bodem afgegraven worden, waarna de grond wordt ingezaaid met een geschikt inheems bloem- en kruidenmengsel.
De begrenzing langs de oost-, noord- en zuidgrens van het plangebied wordt beplant met een landschappelijke haag (parallel aan het hekwerk). De haag onttrekt de zonnepanelen zoveel mogelijk aan het zicht voor omwonenden. Er wordt gekozen voor inheemse soorten, afgestemd op de lokale bodemsamenstelling. De beplanting wordt 3-4 meter hoog.
De singelbeplanting langs de N315, aan de westzijde van het plangebied, wordt aangevuld met struik- en boomvormers. Hierbij wordt gebruik gemaakt van inheems materiaal passend bij de lokale bodem- en waterhuishouding. De nieuwe singel bestaat uit struik- en boomvormers. De beplanting zorgt in het plangebied voor landschapsherstel van een landschapsstructuur en is van meerwaarde voor de biodiversiteit.
Zowel in de haag als in de singel wordt gebruik gemaakt van materiaal van enig formaat om een sneller resultaat te behalen.
Nabij de ontsluiting aan de Roessinkweg worden twee fruitbomen in het bloem- en kruidenrijk grasland geplaatst, om het beeld te verfraaien en een afwisseling in habitat te bieden. Deze fruitbomen zullen uiteindelijk ongeveer 10 meter hoog worden.
Er wordt gefaseerd beheer toegepast. Ten behoeve van de gewenste verschraling van de bodem (wat ten goede komt van het kruidenrijke grasland en de biodiversiteit), wordt het beheer van maaien en afvoeren toegepast. Hierbij blijft het maaisel voor het afvoeren enkele dagen liggen zodat de zaden kunnen worden afgezet binnen het zonneveld. Door het maaisel af te voeren krijgen kruiden meer kans ten opzichte van grassen.
De landschappelijke haag en de singel worden tot het derde jaar na aanplant jaarlijks gesnoeid. Daarna kan het onderhoud om de 2 tot 3 jaar plaatsvinden.
In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het projectgebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan dit beschreven beleid.
Nederland staat in de komende jaren voor een aantal opgaven van nationaal belang. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) stelt dat grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw Nederland flink zullen veranderen. Deze opgaven moeten benut worden om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden. De NOVI biedt perspectief om de grote opgaven aan te pakken Hierbij is omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.
Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. In de NOVI wordt gesproken over een 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI beschrijft enerzijds een toekomstperspectief met ambities en anderzijds de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven. Deze opgaven zijn het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten. Op basis van deze prioriteiten zijn beleidskeuzes gemaakt. De vier prioriteiten zijn als volgt:
1) Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
2) Duurzaam economisch groeipotentieel.
3) Sterke en gezonde steden en regio's.
4) Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Om de beleidskeuze weloverwogen te maken worden drie afwegingsprincipes, die helpen bij het afwegen en prioriteren van de verschillende belangen en opgaven, gehanteerd:
1) Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
2) Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en
3) Afwentelen wordt voorkomen.
In de NOVI wordt gesteld dat de klimaatdoelstelling in lijn is met de Parijse klimaatdoelstelling: in 2050 vrijwel geheel klimaat neutraal. De ambitie is dat de omslag naar 100 procent circulair in 2050 gerealiseerd is en dat een zo goed mogelijke inpassing van duurzame energie in de leefomgeving is. In 2050 is Nederland erin geslaagd al deze ontwikkelingen zorgvuldig in te passen of nieuwe landschappen te creëren, met zo min mogelijk hinder of overlast voor mensen en het ecosysteem. De NOVI ziet het van nationaal belang om de internationale afgesproken doelen te behalen. De opgave is dan ook om de uitstoot van broeikasgassen ten opzichte van 1990 te reduceren met tenminste 49 procent in 2030, en met 95 procent in 2050. Een andere opgave is het vervangen van fossiele energiebronnen door duurzame bronnen.
Bovenstaande opgaven manifesteren zich rond een van de vier prioriteiten, namelijk prioriteit 1 'Ruimte voor klimaatadaptatie energietransitie'. In beleidskeuzes van deze prioriteit wordt benoemd dat overheden, marktpartijen en maatschappelijke organisaties samenwerken aan het bijtijds halen van doelstellingen, die in het Klimaatakkoord zijn bepaald.
Het Nationaal Programma RES vormt een platform voor onderling samenwerken, vergelijken, leren en uitdagen. De energietransitie kan een hefboom zijn voor kwaliteitsverbetering, zowel ruimtelijke als bijvoorbeeld voor ecologische, economische of sociale verbeteringen. Zonnevelden kunnen bijvoorbeeld economische dragers voor het landelijk gebied worden. Daarnaast moeten zonnevelden in het landschap worden ingepast. De afwegingprincipes van de NOVI leiden tot een voorkeur voor zonnepanelen op daken en gevels van gebouwen. Vanuit diezelfde principes hebben daarna onbenutte terreinen in bebouwd gebied de voorkeur. Om aan de gestelde energiedoelen te voldoen, kan blijken dat ook locaties in het landelijk gebied nodig zijn.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Met de ontwikkeling van zonnepark Roessinkweg in Zelhem wordt een bijdrage geleverd aan de reductie van de uitstoot van broeikasgassen en de stap naar duurzame energieopwekking. Hiermee draagt de ontwikkeling bij aan de ambitie uit de NOVI om in 2050 de Parijse Klimaatdoelstellingen te behalen. Daarnaast wordt voor de ontwikkeling van het zonneveld leegstaande bebouwing gesloopt en krijgt het zonneveld een goede landschappelijke inpassing.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgenomen om het beleid uit de SVIR te verwezenlijken. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, waarbij nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen leiden tot bijstelling van de rijksdoelen. Daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. Naast de inzet van rijksinvesteringen voor het behalen van de ambities, kunnen ook kennis, bestuurlijke afspraken en kaders worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 14 verschillende belangen. In de structuurvisie geeft het Rijk aan hoe zij deze belangen wil verwezenlijken.
In de structuurvisie wordt gesteld dat de vraag naar elektriciteit de komende jaren nog zal blijven groeien. Er is een transitie naar duurzame, hernieuwbare energie nodig om de ambities voor beperking van de CO2-uitstoot de behalen. Deze energiebronnen (waaronder zonne-energie) hebben veel ruimte nodig. Voor de gewenste toename van het aandeel duurzame energiebronnen moet dus voldoende ruimte worden gereserveerd.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Met de ontwikkeling van zonnepark Zelhem wordt een bijdrage geleverd aan de ambitie uit de SVIR om in 2040 vergevorderd te zijn in de energietransitie.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen.
Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:
In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, Natuurnetwerk Nederland (NNN), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. Per 1 juli 2016 zijn er nog enkele wijzigingen van de Barro van kracht geworden. Deze wijzigingen hebben geen directe invloed op de voorgenomen ontwikkeling.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De realisatie van een zonnepark past binnen de regels van het Barro en het Bro. Wel dient er een afweging te worden gemaakt of de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is op de ontwikkeling van het zonnepark:
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij ook een nieuwe "Laddersystematiek" wordt toegepast. Deze nieuwe regeling is opgenomen in artikel 3.1.6 Bro. De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op bestemmingsplannen, uitwerkings- en wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen. De toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking houdt in dat:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
Het aanleggen van een zonnepark is geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Op basis van eerdere uitspraken van de Raad van Statevoetnoot: Zie: ABRvS 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:448, ABRvS 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016: 465. ABRvS 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:708. ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724. blijkt dat soortgelijke projecten die niet tot leegstand van bestaande bebouwing leiden, niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro kunnen worden aangemerkt. Voorbeelden hiervan zijn de aanleg van een weg, windpark of een hoogspanningsleiding. Ook de Rechtbank Overijssel heeft in april 2018 geoordeeld dat een zonnepark geen nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft (zaaknummer akzwo_17_2460 en ak_zwo_17_2461. In een uitspraak van 23 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:178, uitspraak 201804681/1/A1) is dit nog eens bevestigd door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Een toets aan de Ladder is daarom niet van toepassing.
Op 28 juni 2019 is het Klimaatakkoord vastgesteld. Het Kabinet heeft met het nationale klimaatakkoord een centraal doel: het terugdringen van de uitstoot van broeikassen in Nederland met 49% ten opzichte van 1990. Het kabinet pleit in Europa voor een broeikasgasreductie van 55% in 2030.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De ontwikkeling van zonnepark Zelhem draagt bij aan het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen door energieopwekking, en levert daarmee een bijdrage aan het behalen van de doelstellingen van het Klimaatakkoord.
De afgelopen jaren heeft de overheid diverse doelstellingen geformuleerd betreffende het opwekken van duurzame energie. Om deze doelstellingen te behalen worden initiatieven voor het opwekken van duurzame energie gesubsidieerd. Voor de realisatie van zonnevelden kan SDE++ subsidie worden aangevraagd.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Met deze regeling laat het Rijk zien dat zij duurzame energie-initiatieven, zoals de voorliggende ontwikkeling van zonnepark Zelhem, stimuleert. Voor de realisatie van de zonneweide zal door de initiatiefnemer de SDE++ subsidie worden aangevraagd.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de gestelde beleidskaders van het Rijk. Vanuit de relevante beleidsdocumenten en regelgeving werken geen randvoorwaarden of uitgangspunten rechtstreeks door op de voorgenomen ontwikkeling. Daarnaast draagt de realisatie van het zonnepark Zelhem bij aan het behalen van de gestelde doelstellingen op het gebied van duurzame energieopwekking.
Op 17 maart 2015 is het Gelders Energie Akkoord door meer dan 100 partijen ondertekend: provincies, gemeentes, waterschappen en andere stakeholders. In het Gelders Energie Akkoord hebben deze partijen vastgelegd dat zij het aantal zonnevelden de komende jaren sterk willen laten toenemen. Inmiddels zetten bijna 250 partners van het Gelders Energieakkoord zich in voor een klimaatneutraal Gelderland in 2050.
De doelen van het Gelders Energieakkoord zijn als volgt:
Sinds 2016 monitort de organisatie van het Gelders Energieakkoord de groei en verwachtingen van het energiegebruik en het aandeel hernieuwbare energie in de provincie Gelderland. Uit de tussenevaluatie en de peiling van 2018 blijkt dat de provincie nog achterloopt op de afspraken uit het SER Energieakkoord en het Gelders Energieakkoord. De provincie heeft zich de afgelopen jaren ingezet om alsnog de doelstellingen te behalen, en streeft naar een versnelling van de energietransitie.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De ontwikkeling van zonneveld Zelhem levert een bijdrage aan de energietransitie en het behalen van de doelstellingen uit het Gelders Energieakkoord.
ZonneWIJzer – Gelderse Gebiedsgids voor zonnevelden
In opdracht van de provincie Gelderland en op initiatief van het Gelders Energieakkoord is de ZonneWijzer opgesteld. De handreiking is richtinggevend document voor de ontwikkeling van passende zonnevelden binnen Gelderland, met inachtneming van ecologische, landschappelijke en technische aspecten. De ZonneWIJzers wijzen voor de verschillende landschapstypen aan welke bouwstenen op het gebied van techniek, inpassing en inrichting van belang zijn. Daarnaast brengen ze meekoppelkansen voor meervoudig ruimtegebruik met zonnevelden in beeld.
Het plangebied behoort tot het Essen- en kampenlandschap. De ruimtelijke karakteristieken van dit gebied zijn als volgt:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Rondom het zonneveld wordt een 3 tot 4 meter hoge landschappelijke haag aangebracht, en de singel langs de N315 (aan de westrand van het plangebied) wordt versterkt. Hiermee wordt de bestaande opgaande beplanting rondom het plangebied versterkt, wat tevens bijdraagt aan de beleving van het kleinschalige halfopen landschap. De huidige onregelmatige kavelstructuur blijft behouden en de opstelling van de zonnepanelen volgt dit. Hiermee draagt de landschappelijke inpassing bij aan het behoud en versterking van de ruimtelijke karakteristieken van het essen- en kampenlandschap.
De Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' is vastgesteld op 19 december 2018, en op 1 maart 2019 in werking getreden. In de Omgevingsvisie streeft de provincie Gelderland naar een forse vergroting van het aandeel duurzame energie, op een manier die passend is bij de Gelderse kwaliteiten. De ambitie is om in 2050 klimaatneutraal te zijn, met als tussendoel om in 2030 een broeikasgasreductie van 55% (t.o.v. 1990) gerealiseerd te hebben.
Om dit doel te bereiken, zet de provincie - naast grootschalige energiebesparing – in op duurzame opwekking van energie. Hiervoor is veel ruimte nodig, wat de leefomgeving van alle Gelderlanders raakt en kan botsen met Gelderse ruimtelijke kwaliteiten. In de steden ontbreekt het echter vaak aan ruimte om duurzame alternatieven in te passen. In een regionale aanpak bepaalt de provincie waar initiatieven zich wel en niet kunnen ontwikkelen, en onder welke voorwaarden, met oog voor de kwaliteiten die Gelderland uniek maken.
Ruimtelijk beleid – (on)Mogelijkheden grote zonnevelden
In de Omgevingsvisie heeft de provincie zones aangewezen waar:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In figuur 4 is te zien dat het plangebied van zonneveld Zelhem in een gebied ligt waar de ontwikkeling van grote zonnevelden volgens de Omgevingsvisie mogelijk is.
Figuur 4 Uitsnede Omgevingsvisie Gelderland, themakaart Ruimtelijk beleid (selectie: zonneparken). Het plangebied is gelegen in de rode cirkel.
Natuur- en landschapsbeleid
De provincie Gelderland zet zich in voor een compact en googwaardig stelsel van onderling
verbonden natuurgebieden, en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap.
Deze gebieden en landschappen zijn opgenomen in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en
de Groene Ontwikkelingszones (GO), dienen te worden beschermd tegen aantasting van
de kernkwaliteiten: natuurwaarden, potentiële waarden en de omgevingscondities.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het plangebied maakt geen deel uit van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene
Ontwikkelingszone (GO).
Omgevingsverordening
In de Omgevingsverordening zijn de regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland juridisch vastgelegd. Hierin stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. Deze regels komen voort uit de Omgevingsvisie. Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening vastgesteld, op 31 maart 2021 zijn de meest recente wijzigingen vastgesteld.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In de Omgevingsverordening zijn door de provincie geen regels opgesteld voor de ontwikkeling van zonneparken. De besluitvorming en uitvoering van het beleid voor zonneparken ligt bij de gemeenten. De toetsing aan het gemeentelijk beleid is opgenomen in paragraaf 3.4. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling van het zonneveld past binnen het gemeentelijk beleid.
Vanuit het Landelijke Klimaatakkoord (2019) wordt elke regio verzocht om een Regionale Energiestrategie (RES) op te stellen: een regionaal plan voor het opwekken van duurzame energie. De RES verrijkt en versterkt de bestaande samenwerking aan de energietransitie in de Achterhoek.
Op 16 juni 2020 werd de concept-RES Achterhoek vastgesteld door de acht regiogemeenten, Waterschap Rijn en IJssel en de Gedeputeerde Staten van provincie Gelderland. Hierin is de ambitie opgenomen om in de Achterhoek in 2030 1,35TWh op duurzame wijze op te wekken. Het concept bevat nog geen concrete maatregelen of beleid, maar bespreekt de uitgangspunten voor het opstellen van de RES 1.0. In de concept RES zijn bijvoorbeeld al een drietal indicatieve ruimtelijke patronen geformuleerd, welke gehanteerd worden als input voor de het opstellen van de RES 1.0:
Een van de uitgangspunten van de RES is koppelen van de productie van zonne-energie aan andere maatschappelijke thema's. Een van de manieren om dit te doen is met het 'Zon op Erf'-project (gefaciliteerd door Agem), waarbij wordt aangehaakt bij ontwikkelingen waarbij agrarische bebouwing vrijkomt. De gebouwen worden gesloopt, en de vrijkomende grond wordt ingezet voor de productie van zonne-energie. Zo wordt de ruimte benut en bovendien komen opbrengsten vanuit de energieproductie ten voordele van de (voormalige) agrariërs: zo ontstaat een nieuw verdienmodel voor het buitengebied.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De ontwikkeling van zonnepark Zelhem draagt met een productie van 1,1 MWh bij aan de ambitie vanuit de concept-RES Achterhoek om 1,35TWh op duurzame wijze op te wekken. Zonnepark Zelhem past goed binnen de gedachte van 'Zon op Erf' en is reeds aangemeld als demo project.
De gemeente Bronckhorst heeft de ambitie om in 2030 energieneutraal te zijn. Om deze ambitie te behalen, heeft de gemeente de verrijkte routekaart 'Bronckhorst Energieneutraal 2030' opgesteld als actieplan om met deze opgave aan de gang te gaan. De gemeente streeft naar een integrale aanpak, waarbij ook andere grote opgaven en veranderingen worden meegenomen. In 2030 wil de gemeente voor 100% schone energie opwekken, en 45% energie besparen ten opzichte van 2015. Het uitgangspunt hierbij is dat de gemeente Bronckhorst volledig draait op energie die opgewekt is binnen haar eigen gemeentegrenzen. Uit de opgestelde energiemixen komt naar voren dat het overgrote deel van de opwekking uit zonne-energie afkomstig zal moeten zijn: naar schatting 200 ha zonnepanelen op land. De gemeente stelt hierbij hoge eisen aan participatie en lokaal eigenschap in energie-initiatieven.
De 'Bronckhorster ruimtelijke afweging' en de Constructieve Zonneladder
De gemeente Bronckhorst past de Constructieve Zonneladder toe voor een goede inpassing van zonne-energie met aandacht voor natuur en landschap. Dit houdt in dat initiatieven die hoger op de ladder staan (zoals zon op dak) sneller opgepakt worden. Initiatieven op lagere treden moeten aan strengere eisen uit de inpassingsmatrix in de 'Bronckhorster ruimtelijke afweging' voldoen. Echter, om te voorkomen dat initiatieven te lang in de wacht staan (waardoor het behalen van de duurzame energieopgave in gevaar komt) gaat de gemeente hierbij niet uit van volgordelijkheid.
De gemeente betrekt de volgende ruimtelijke aspecten in het ruimtelijke afwegingskader:
Aan de hand van bovenstaande aspecten en de inpassingsmatrix kan getoetst worden of een initiatief ruimtelijk gezien kans van slagen heeft.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De gemeente stelt als uitgangspunt voor zonne-energie op dat zij alleen meewerkt aan zonneparken tot en met 2MW. Het zonnepark zal ongeveer 1,1 MW aan duurzame energie opwekken en past hiermee binnen het beleid van de gemeente. In paragraaf 6.3 is nader toegelicht hoe participatie een rol heeft gespeeld in de planvorming. Gelet op het feit er hier sprake is van een pilot waarbij schuren met asbestdaken gesaneerd worden waarna vervolgens een zonnepark wordt gerealiseerd zijn er afspraken gemaakt met de gemeente over participatie. De nadruk lag daarbij op het meenemen van de omgeving.
In figuur 5 is te zien dat het plangebied in de cultuurlandschappenkaart van de gemeente Bronckhorst tot het kleinschalige, open tot halfopen landschap behoort. De cultuurlandschappelijke waardering van het plangebied is hoog. De zonnepanelen worden zowel op het erf als buiten het erf geplaatst. Volgens de inpassingsmatrix is het plan voor het zonnepark toegestaan, mits voor het gedeelte zon op erf kan worden onderbouwd waarom panelen op dak niet mogelijk zijn. In voorliggende ontwikkeling wordt de aanwezige bedrijfsbebouwing (met uitzondering van de bedrijfswoning) gesloopt, omdat de agrarische bedrijfsvoering is beëindigd en de gebouwen leegstaan. Het is daarmee niet langer mogelijk om hier zonnepanelen op dak te realiseren. De panelen worden in plaats daarvan op het voormalige erf geplaatst.
Figuur 5 Uitsnede van de Cultuurlandschappelijke waarderingskaart (links) en de Cultuurlandschappenkaart (rechts) van de gemeente Bronckhorst. Het plangebied ligt ter hoogte van de rode stip.
Figuur 6 Uitsnede inpassingsmatrix gemeente Bronckhorst.
De structuurvisie is tot stand gekomen op basis van de structuurvisie Bebouwd gebied (2009), het landschapsontwikkelingsplan en een inventarisatie van actueel beleid in zowel de gemeente als de regio. De structuurvisie kijkt vooruit naar 2021. Voor de cultuurhistorie heeft de gemeente een aparte structuurvisie opgesteld. Deze wordt behandeld in paragraaf 4.4 Cultuurhistorische waarden.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In de structuurvisie is aandacht voor de ingrijpende veranderingen in het landelijk gebied, waarbij de toekomst van het platteland een belangrijke regionale opgave is. Daarbij wordt onder andere gekeken naar de mogelijkheden voor duurzame energie-opwekking en de bio-based economy, welke ook voor Bronckhorst economische dragers kunnen zijn en daarom de ruimte geboden worden. Tevens leidt de wens om CO2-uitstoot te verminderen tot een verhoging van het percentage duurzaam opgewerkte energie. Hierbij is zonne-energie een van de belangrijkste opwekkingsmethoden. De ontwikkeling van zonnepark Zelhem past in de opgaven voor zowel de toekomst van het platteland, als duurzame energie-opwekking.
Landschapsontwikkelingsplan (LOP) Bronckhorst-Lochem-Zutphen
Voor het buitengebied heeft de gemeente Bronckhorst, in samenwerking met de gemeenten Lochem en Zutphen, een landschapsontwikkelingsvisie en -plan opgesteld voor haar buitengebied. Deze is vastgesteld in juni en juli 2009 en is integraal opgenomen in de structuurvisie van de gemeente Bronckhorst. Deze visie richt zich op het versterken van de kenmerkende karakteristieken van het landschap en het aanbrengen van samenhang en verscheidenheid. Centraal staat de metafoor 'Berlewalde': het herkenbaar herstellen van de kenmerkende elementen en structuren van het 'oude' landschap, en deze waar mogelijk gebruiken voor ruimtelijk en landschappelijk structurerende ingrepen in het gebied. Hiervoor hebben de gemeenten vier aangrijpingspunten gedefinieerd:
In het LOP is onderscheid gemaakt tussen verschillende deelgebieden. In figuur 7 is te zien dat het plangebied in het deelgebied 'Esrug Zelhem-Hengelo' ligt. De kenmerken van dit landschap zijn kleinschaligheid, microreliëf, grillige patronen en oude boerderijen. De essentie van de landschapsontwikkeling voor dit deelgebied is in de volgende punten beschreven:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het zonneveld krijgt een landschappelijke inpassing. Hierbij wordt rondom het zonneveld een landschappelijke haag aangebracht, en de bestaande singel langs de N315 wordt aangezet met nieuwe beplanting. Zo wordt de rand van het perceel geaccentueerd en draagt dit bij aan de versterking van de grens tussen open broekgebied en het kampenlandschap. Ook wordt hierdoor de kleinschaligheid van het landschap benadrukt. Hiermee past de ontwikkeling binnen de kaders van het LOP.
Figuur 7 Uitsnede Landschapsontwikkelingsplan
In dit hoofdstuk wordt de impact van het zonnepark Zelhem op de waarden flora & fauna, archeologie, cultuurhistorie en water behandeld. Er wordt beschreven wat er is onderzoek en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de ontwikkeling.
Soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt
De ontwikkeling zal naar verwachting leiden tot een beperkt verlies van leefgebied van een aantal beschermde soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. Het betreft soorten als ree, vos, haas, konijn en diverse algemene muizensoorten. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er sprake is van een tijdelijke, en plaatselijke verstoring, er voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft.
Soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt
Met de volgende soorten en/of soortgroepen dient rekening te worden gehouden.
Vleermuizen
Er zijn geen geschikte bomen of gebouwen in het plangebied aanwezig die als verblijfplaats kunnen dienen voor vleermuizen.
De herinrichting van het plangebied als zonnepark zal met betrekking tot het foerageergebied en de vliegroutes van vleermuizen geen effect hebben op de functionaliteit van het gebied als zodanig. Het is daarbij wel van belang dat de verlichting in het plangebied niet toeneemt, aangezien dit de foerageerfunctie en mogelijk bestaande vliegroutes kan verstoren. Dit kan met enkele simpele maatregelen:
Indien blijkt dat aan één of meer van de genoemde voorwaarden niet voldaan kan worden, is nader onderzoek naar het gebruik van het plangebied door vleermuizen noodzakelijk. Aan de hand van dit nader onderzoek kan dan bepaald worden of een ontheffing in het kader van de bescherming van soorten in de Wet natuurbescherming noodzakelijk is.
Broedvogels
Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod
op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of beschadigen,
als ook op het wegnemen van nesten van vogels. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk
te storen, tenzij de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding
van de desbetreffende vogelsoort. In veel situaties kan dit voorkomen worden door
verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.
Het grootste gedeelte van de werkzaamheden kan ook binnen het broedseizoen plaatsvinden omdat nesten hier niet worden verwacht. Alleen bij het slopen van de schuren dient men buiten het broedseizoen te werk te gaan. Dit komt omdat soorten als winterkoning, zwarte roodstaart en witte kwikstaart graag van dergelijke schuren gebruikmaken om in te broeden. Werken binnen het broedseizoen is alleen mogelijk indien een ter zaken kundige enkele dagen voor de sloop van de schuren heeft vastgesteld dat zich hierin geen in gebruik zijnde nesten van broedvogels bevinden.
Algemene zorgplicht
Zorgplicht
In de Wet natuurbescherming is in artikel 1.11 een omschrijving opgenomen over de algemene zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht neemt voor alle in het wild levende dieren en planten, dus ook niet-beschermde soorten, en hun directe leefomgeving. Dit is een algemene verantwoordelijkheid die voor iedereen geldt. Het betekent bijvoorbeeld dat er niet onnodig dieren en planten worden gedood, wanneer er redelijkerwijs een andere oplossing voor is, bijvoorbeeld de dieren te verplaatsen naar een ander gebied.
Amfibieën
Rugstreeppad is een pionierssoort die relatief grote afstanden kan afleggen, waardoor bij een verandering van omstandigheden deze soort een nieuwe locatie snel kan binnentrekken. Geadviseerd wordt om, indien de werkzaamheden voorzien in zandophopingen of grondbewerking, in de zomer plassen te voorkomen en in het najaar deze delen af te dekken zodat de rugstreeppad hier niet kan overwinteren (zorgplicht).
Niet stikstof-gerelateerde effecten
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maakt dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Stikstof-gerelateerde effecten
De aard van de geplande ontwikkeling dusdanig klein en de afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden dusdanig groot dat een significante stikstofdepositie niet wordt verwacht.
Er worden binnen het plangebied geen bomen gekapt. Een nadere toetsing van houtopstanden is daarom niet noodzakelijk.
Het plangebied en omliggende gebied maakt geen onderdeel uit van het NNN. Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN. Van afname van areaal is geen sprake. Tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN significant aantasten. Een toetsing aan het NNN-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
In deze paragraaf wordt aangegeven hoe het cultureel erfgoed wordt beschermd in relatie tot de wettelijke bepalingen (Wet op de archeologische monumentenzorg).
De gemeente Bronckhorst beschermt de archeologische waarden in haar grondgebied door in de bestemmingsplannen dubbelbestemmingen op te nemen op locaties waar een archeologische (verwachtings)waarde aanwezig is. Het plangebied kent de dubbelbestemming “Waarde – Archeologische verwachting 1”. Voor deze bestemming geldt dat er bij het oprichten van een bouwwerk groter dan 250m2 een archeologisch onderzoek verplicht is.
Het zonnepark wordt gerealiseerd door het plaatsen van palen in de grond. Daarbij blijft de totale oppervlakte te roeren grond onder de 250 m2. Bovendien vindt een groot deel van de werkzaamheden plaats op locatie waar momenteel gebouwen staan.
De rijkdom aan erfgoed en cultuurhistorie is een van de kernkwaliteiten van de gemeente Bronckhorst. Voor het behoud en de versterking van de cultuurhistorische waarden is de thematische 'Structuurvisie cultuurhistorie Bronckhorst' opgesteld (vastgesteld op 31 oktober 2013) welke een aanvulling is op de integrale structuurvisie. In deze structuurvisie worden de verschillende Bronckhorster landschapstypen beschreven, waarbij de kenmerken dienen als aanknopingspunten voor ruimtelijke ontwikkelingen. Ook maakt de gemeente onderscheid tussen cultuurhistorisch vrije gebieden, cultuurhistorische kansgebieden, en cultuurhistorische topgebieden.
In figuur 8 is te zien dat het plangebied voor zonnepark Zelhem tot de cultuurhistorische kansgebieden behoort. Hier is cultuurhistorie een inspirerende leidraad en biedt het kansen voor ontwikkelingen met kwaliteit. Ontwikkelingen kunnen de cultuurhistorische structuren versterken. De schaal van het landschap bepaalt welke functie waar past. Op de visiekaart behorende bij de structuurvisie zijn de belangrijkste cultuurhistorische structuren en elementen weergegeven. De bijbehorende inspiratie kaarten geven een nadere toelichting per gebied, en dragen voorbeelden van kansrijke ontwikkelingen aan. Deze kaarten zijn als kader voor ontwikkelingen te beschouwen.
Het plangebied behoort tot het 'Oud cultuurland': een groot essencomplex op de lijn Hengelo-Keijenborg-Zelhem waar het IJssellandschap overgaat in het dekzandlandschap, waarbij het landschap gekenmerkt wordt door organisch gegroeide structuren. Het bestaat uit essen (enken) en kampen. Ontwikkelingen in dit kansgebied passen goed, mits ze worden ingepast in de cultuurhistorische hoofdstructuur en deze waar mogelijk versterken:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het plangebied ligt ingeklemd tussen de Roessinkweg en de Rondweg (N315) en betreft geen open es. De ontwikkeling doet daarmee geen afbreuk aan de openheid van het essenlandschap. Met de landschappelijke inpassing worden de bestaande structuren van erf in het landschap versterkt. De erfstructuur wordt aangezet met opgaande beplanting aan de rand van het zonneveld in de vorm van een landschappelijke haag en versterking van de singel langs de weg N315. Er wordt aangesloten op de bestaande houtwal. Hiermee past het plan binnen de cultuurhistorische hoofdstructuur.
Figuur 8 Kaart cultuurhistorische structuurvisie gemeente Bronckhorst. Het plangebied ligt ter hoogte van de aanduiding.
'toekomstgericht waterbeheer'
Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en worden sterk beïnvloed door de klimaatverandering. Er is meer ruimte nodig voor water, omdat klimaatverandering zorgt voor hoge piekafvoeren in de zomer en een gemiddeld hogere waterafvoer in de winter. Het gaat ook om langduriger periodes van droogte en om extreem warm weer, waar vooral stedelijk gebied last van kan hebben. Ook veranderingen in ruimtegebruik hebben gevolgen voor het waterbeheer. Het waterschap wil vroegtijdig meedenken over plannen en ontwikkelingen om samen met de gemeente en andere partners te zoeken naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.
Waterschap Rijn en IJssel werkt hierbij vanuit het Waterbeheerplan 2016-2021 waarin het taakgebied, de doelen en de maatregelen die het waterschap t/m 2021 voor ogen heeft, staan beschreven. Een kompas voor de langere termijn biedt de Watervisie 2030. Beide documenten bieden een samenwerkingsagenda voor ieder die op het gebied van water een belang of betrokkenheid heeft.
Het waterschap laat in het waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten in de samenwerking met de partners belangrijk zijn. Vanuit die verkenning is er beleid gemaakt voor de periode 2016-2021, voor de volgende taakgebieden:
Veilig water - Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid;
Voldoende water - Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen;
Schoon water - Zorgen voor een goede waterkwaliteit voor mens, plant en dier;
Afvalwater - Verwerken van afvalwater en het daaruit benutten van energie en grondstoffen;
Vaarwegbeheer - Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel.
Het waterschap werkt met de gemeente samen aan een goede ruimtelijke ordening via het proces van de Watertoets.
Beheer en onderhoud
De voorgenomen ontwikkelingen vormen geen belemmering voor het reguliere beheer en onderhoud van het watersysteem. Het oppervlaktewaterpeil wordt binnen gewenste of vastgestelde marges gehandhaafd. Wijzigingen aan het watersysteem en werkzaamheden in de keurzone dienen met een watervergunning te worden uitgevoerd.
Klimaatadaptatie
Een toename in het verharde oppervlak resulteert in een versnelde afvoer van hemelwater. Als dit hemelwater niet vertraagd wordt afgevoerd wordt het watersysteem zwaarder belast en het waterbezwaar naar benedenstroomse gebieden afgewenteld. Ook is er geen aanvulling van het grondwater. Uitgangspunt is dat (nieuwe) ontwikkelingen minimaal hydrologisch neutraal zijn of een verbetering ten opzichte van de huidige situatie.
Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak toe met 0m2. Daarnaast is het mogelijk om ook bestaand verhard oppervlak af te koppelen van het rioolstelsel zodat de kans op wateroverlast door toekomstige regenbuien wordt verminderd. De bestaande schuren, inclusief het verharde oppervlakte erom heen wordt verwijderd.
Waterkwaliteit
Het plan maakt geen functies mogelijk die tot verslechtering van de waterkwaliteit leiden.
Grondwaterbeheer
De ontwikkeling leidt niet tot wijziging van de grondwaterstand. Er wordt niet gebouwd in een gebied met een hoge grondwaterstand of kwel.
Om de bestaande grondwaterstanden op peil te houden kan neerslag in de bodem te infiltreren.
In figuur 9 is te zien dat er geen watergangen in beheer van het waterschap Rijn en IJssel aanwezig zijn in het plangebied of de nabijheid van het plangebied.
Figuur 9 Uitsnede legger Waterschap Rijn en IJssel met het plangebied weergegeven.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De ingevulde watertoetstabel is opgenomen in de bijlage. Met uitzondering van het verminderen en afkoppelen van verhard oppervlak zijn er geen waterschapsbelangen gemoeid met de voorgenomen ontwikkeling.
Met de voorgenomen ontwikkeling worden de aanwezige archeologische-, cultuurhistorische- en natuurwaarden niet aangetast. Met uitzondering van het vergroten van de mogelijkheid water te laten infiltreren in de bodem zijn er geen waterschapsbelangen gemoeid. Het voornemen is dan ook uitvoerbaar ten aanzien van de bestaande waarden in het plangebied.
Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:
Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij de verlening van een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan moet worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Om de bodemkwaliteit binnen het plangebied te bepalen zijn de kaarten van het Bodemloket (bodemloket.nl) en de bodemverontreinigingskaart van provincie Gelderland geraadpleegd. Op deze kaarten heeft de Omgevingsdienst Achterhoek gebieden aangewezen waar mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Ook is informatie van uitgevoerde bodemonderzoeken te raadplegen. In figuur 10 is een uitsnede van de Provinciale kaart weergegeven. Hierin is te zien dat er ter plaatse van de huidige bebouwing mogelijke bodemverontreiniging aanwezig is. Hier zal na de sloop van de bebouwing nader onderzoek naar worden verricht. Aangezien een zonnepark geen gevoelige functie is vormt dit geen belemmering voor de ontwikkeling.
Figuur 10 Uitsnede kaart met (potentiële) locaties bodemverontreiniging (groen weergegeven). Bron: GeoWeb Gelderland.
Voor de beoordeling van het onderdeel geluid moet in algemene zin aan de volgende punten worden voldaan:
Wet geluidhinder
Per 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Hierin staat dat inzichtelijk moet worden gemaakt welke geluidsbronnen in het gebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen zoals onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij nieuwe ruimtelijke plannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh stelt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen een geluidzone de grenswaarden uit de Whg in acht genomen moeten worden wat betreft de geluidsbelasting van de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Een zonnepark is geen geluidgevoelige functie. Met de realisatie van het zonnepark worden ook geen geluidgevoelige functies aangebracht. Het zonnepark zelf hoeft dus niet beschermd te worden tegen geluidsoverlast.
Er worden een inkoopstation, transformatorstation en omvormers geplaatst binnen het projectgebied. De zonnepanelen produceren geen geluid. De technische installaties kennen een bronvermogen tot max 10MVA kennen. Voor dergelijke installaties is in de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering een richtafstand van 30 meter voor geluid opgenomen. De technische installaties worden in de nabijheid van de ontsluitingsweg (via de Roessinkweg) geplaatst, op circa 90 meter van de woning aan de Roessinkweg 5, en circa 40 meter van de woning aan de Roessinkweg 3. Er wordt hiermee voldoende afstand tot de woningen aan de Roessinkweg 1 en 3 gehouden, waardoor er geen sprake zal zijn van geluidsoverlast en een goed woon- en leefklimaat voor het aspect geluid kan worden gegarandeerd.
Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur: 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). Om te berekenen of de ontwikkeling met het aantal verkeersbewegingen een negatieve impact heeft op de luchtkwaliteit, is er een NIBM-tool ontwikkeld. In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen hoeven niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De NIBM-tool is geraadpleegd om te berekenen in welke mate de ontwikkeling bijdraagt aan een vermindering van de luchtkwaliteit. Bij een dagelijks aantal verkeersbewegingen van 800 (waarvan 5% vrachtverkeer) is de ontwikkeling 'niet in betekenende mate'. Gedurende de aanlegfase en bij ontmanteling van het zonnepark zal er een toename van het aantal verkeersbewegingen merkbaar zijn, echter blijft deze toename ruimschoots onder de 800 per dag. Tijdens de exploitatiefase zal het aantal verkeersbewegingen weer terugkeren naar de huidige situatie. Het aantal verkeersbewegingen voor onderhoud en beheer van het zonnepark, gedurende de exploitatiefase, is verwaarloosbaar.
De voorgenomen ontwikkeling leidt daarmede niet tot een vermindering van de luchtkwaliteit. Een aanvullend onderzoek naar luchtkwaliteit wordt hiermee niet nodig geacht.
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van risico's bij onder meer productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door maatregelen kunnen de afstanden worden verkleind. Er wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde, voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. De grenswaarde mag niet worden overschreden.
Voor de oriënterende waarde en richtwaarde geldt dat afwijken alleen met een degelijke motivering is toegestaan. Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire (chemische fabriek, lpg-tankstation) en de mobiele (tankwagen, gasleidingen) bronnen.
Er wordt getoetst aan de volgende wet- en regelgeving:
Daarnaast neemt de gemeente Bronckhorst deel aan de gemeenschappelijke beleidsvisie externe veiligheid van de Achterhoekse gemeenten.
Gemeenschappelijke beleidsvisie externe veiligheid
De gemeenten Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk hebben een gezamenlijke beleidsvisie opgesteld waarin de omgang met en verantwoording van risico's op het gebied van externe veiligheid worden beschreven. De drie pijlers van het beleid zijn 'veilig wonen', 'ruimte voor ontwikkeling' en 'verantwoorde keuzes'. Er is gekozen voor een combinatie van gebiedsgerichte en brongerichte benadering.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De Risicokaart Nederland is geraadpleegd om te controleren of er in het plangebied of de nabijheid daarvan risicobronnen aanwezig zijn. Een uitsnede van deze kaart is weergegeven in figuur 11. Hieruit blijkt dat er geen risicobronnen in het plangebied of de nabije omgeving aanwezig zijn.
Een zonnepark leidt niet tot risico's op het gebied van externe veiligheid, en kent formeel geen veiligheidscontour. Wel wordt met een zonnepark energie in de vorm van elektriciteit opgewekt en aan het elektriciteitsnet geleverd. In het kader van de beveiliging van de panelen en de veiligheid voor de omgeving dient het gehele zonnepark afgesloten te worden voor onbevoegden.
Rondom het gehele plangebied wordt een hek aangebracht binnen de landschappelijke inpassing. Dit hek wordt 2 meter hoog (met 20cm ruimte tot het maaiveld om kleine zoogdieren te laten passeren). Het terrein kan enkel middels een afgesloten poort worden betreden ten behoeve van regulier beheer en onderhoud en als toegang voor calamiteiten. Daarnaast wordt het zonnepark geaard en worden elektriciteitskabels ondergronds aangelegd.
Figuur 11 Uitsnede van de risicokaart Nederland, met het plangebied weergegeven in het rode kader.
In zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid is het behouden en bevorderen van een goede kwaliteit van het leefmilieu een belangrijke doelstelling. Milieuzonering is hiervoor een belangrijk instrument. Milieuzonering betreft het aanbrengen van voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen, en anderzijds milieugevoelige functies zoals wonen en recreëren. Meestal bestaat deze ruimtelijke scheiding uit het houden van een bepaalde afstand tussen deze milieubelastende en milieugevoelige functies. De grootte van de onderlinge afstand is afhankelijk van de mate van milieubelasting: een hogere belasting leidt tot een grotere afstand tussen de verschillende functies.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in eerste instantie doorgaans de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Voor de benodigde installaties wordt een richtafstand voor geluid aangehouden van 30 meter. De dichtstbijzijnde woningen liggen op circa 40 en 90 meter afstand van geplande installatie. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand. Het aspect milieuzonering levert geen belemmeringen op voor de ontwikkeling.
De realisatie van het zonnepark aan de Roessinkweg heeft geen grote gevolgen voor verkeer en parkeren. Tijdens de aanlegfase (en de ontmantelingsfase) zal er sprake zijn van een tijdelijke toename van verkeer. Gedurende de exploitatiefase zal het aantal verkeersbewegingen ten behoeve van onderhoud en beheer te verwaarlozen zijn. Bij de inrit aan de Roessinkweg is voldoende ruimte voor het parkeren van enkele voertuigen ten tijde van onderhoud. Het zonnepark ligt aan het einde van de Roessinkweg, een doodlopende weg welke gebruikt kan worden voor de ontsluiting van het zonnepark.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt erop neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze aangeeft of er voor activiteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een m.e.r. gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
Het project maakt een (tijdelijke) functiewijziging naar een zonnepark mogelijk. Dergelijke ontwikkelingen zijn geen onderdeel van de D-lijst van het Besluit m.e.r. Een m.e.r.-beoordeling of vormvrije m.e.r. is niet benodigd voor het voorgenomen plan. Uit jurisprudentie2is gebleken dat een zonnepark niet kan worden aangemerkt als een 'industriële installatie bestemd voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water' (cat. D 22.1), omdat een zonnepark geen thermische (verbrandings-)installatie betreft. In een zonnepark wordt immers geen thermische energie opgewekt of gebruikt voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water, maar wordt stralingsenergie (zonlicht) rechtstreeks omgezet in elektrische energie. Daarnaast is uit diezelfde uitspraak gebleken dat een zonnepark evenmin kan worden aangemerkt als een 'stedelijk ontwikkelingsproject' (cat. D 11.2). Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Een zonnepark kan naar het oordeel van de Afdeling niet gelijk worden gesteld met dergelijke ontwikkelingen. Daarbij acht de Afdeling van belang dat de gevolgen voor het milieu van een zonnepark in de kern beperkt zijn tot visuele hinder en landschappelijke aantasting. Om dit te voorkomen is een Landschappelijk inpassingsplan opgesteld door Eelerwoude (nadere toelichting in paragraaf 2.3). Een uitwerking van de milieuaspecten zijn in hoofdstukken 4 en 5 (dit hoofdstuk) te vinden. Daaruit blijkt dat het zonnepark geen milieugevolgen of hinder veroorzaakt voor de omgeving. Het zonnepark wordt aangelegd met respect voor de bodem en door de open cultuur is hier geen schade te verwachten. De constructie wordt zodanig aangelegd dat er geen schade ontstaat en het systeem makkelijk demontabel is. De locatie is onderzocht op het gebied van aanwezige ecologische waarden. Met deze ruimtelijke onderbouwing wordt dus al grotendeels voldaan aan de eisen vanuit de m.e.r.-beoordeling.
Voor de volledigheid verwijzen wij ook naar de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 19 september 2018 en zaaknummer 18_689, waarin bevestigd wordt dat een vergelijkbaar project niet valt binnen de categorie D van het Besluit m.e.r. en er geen beoordeling nodig is. Deze uitspraak is op 14 augustus 2019 bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en na te zien onder het zaaknummer 2019:2770.De conclusie is dat er geen belangrijke nadelige gevolgen zijn voor het milieu.
Een nadere analyse in de vorm van een aanmeldnotitie voor een vormvrije m.e.r.-beoordeling is vanwege het ontbreken van de activiteit in de D-lijst van het Besluit m.e.r. niet noodzakelijk.
De modernste generatie PV-panelen, welke in het zonnepark zullen worden gebruikt, zijn zwart of doorzichtig van kleur en voorzien van een anti-reflectie coating. Hierdoor geeft de opstelling geen schittering en een rustig beeld wanneer er van een afstand naar wordt gekeken. Daarnaast wordt het plangebied rondom voorzien van opgaande beplanting in de vorm van een landschappelijke haag en versterking van de bestaande singel, waardoor het zicht (en daarmee ook mogelijke hinder van reflectie) wordt weggenomen.
Zowel bij de omvormers als de transformatoren zullen extreem laagfrequente elektromagnetische velden (ELF) vrijkomen. Ten aanzien van elektromagnetische straling bij hoogspanningsmasten hanteert de overheid een voorzorgprincipe waarbij een grens wordt aangehouden van 0,4 micro Tesla (µT). Dit voorzorgsprincipe dient daarmee ook gehanteerd te worden bij de ontwikkeling van een zonnepark, door de afstand van een zonnepark tot woningen en andere gevoelige bestemmingen zodanig te laten zijn dat de magnetische veldsterkte bij de gevoelige bestemmingen niet boven de advieswaarde van 0,4 µT komt.
In het RIVM 'Verkenning van extreem-laagfrequente (ELF) magnetische velden bij verschillende bronnen' (RIVM-rapport 609300011/2009) wordt aandacht besteed aan elektromagnetische velden als gevolg van de aanwezigheid van transformatorstations. De sterkte van deze velden neemt sterk af wanneer de afstand tot de bron groter wordt. Uit het onderzoek blijkt dat 0,4 µT wordt bereikt op een afstand van maximaal 7 m van onderzochte transformatorstations.
De elektrische installaties van het zonneveld worden op kan redelijkerwijs worden aangenomen dat elektromagnetische straling geen gezondheidsrisico vormt.
In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het voorgenomen plan omschreven.
In de voorgaande hoofstukken is omschreven op welke manier het voorgenomen plan past binnen het relevante gemeente-, regionale en landelijke overheidsbeleid. Hieruit is gebleken dat er voor de uitvoering van het project geen ruimtelijke en milieukundige belemmeringen zijn. Op dit aspect is het project dan ook uitvoerbaar.
Omgevingsproces
Er is een omgevingsproces gevoerd doormiddel van gesprekken met direct omwonenden. Deze overleggen hebben mede geleid tot dit uiteindelijke plan.
Vooroverleg
Het voorgenomen plan wordt door de gemeente toegestuurd aan de provincie en het waterschap.
Zienswijzen
De ontwerp omgevingsvergunning en de daarop betrekking hebbende stukken hebben met ingang van 19 juli 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
De initiatiefnemer draagt zelf de kosten en het risico voor de realisatie van het zonneveld. Daarnaast is voor de realisatie van het zonnepark de SDE++ subsidie noodzakelijk. Deze subsidie kan worden aangevraagd nadat een omgevingsvergunning voor de realisatie van het zonneveld is verleend.