Landelijk gebied Bronckhorst    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

Dit hoofdstuk bevat de aanleiding van het plan (paragraaf 1.1), de begrenzing van het plangebied (paragraaf 1.2), de aanpak van de totstandkoming van het plan (paragraaf 1.3), de vigerende bestemmingsplannen (paragraaf 1.4) en een leeswijzer (paragraaf 1.5).

1.1 Aanleiding     

Sinds 2007 heeft de gemeente Bronckhorst de meeste oude bestemmingsplannen geactualiseerd en gedigitaliseerd. Er zijn nu zes hoofdplannen voor het stedelijk gebied (de kernen) en drie voor het landelijk gebied (buitengebied): Hengelo/Vorden, Zelhem en Steenderen/Hummelo/Keppel.

Deze drie hoofdplannen voor het landeljik gebied worden met dit bestemmingsplan 'Landelijk gebied Bronckhorst' samengevoegd tot één bestemmingsplan voor het gehele landelijk gebied van de gemeente.

Het bestemmingsplan Buitengebied Hengelo/Vorden 2005/2008 moest als enige plan voor het landelijk gebied nog worden geactualiseerd en gedigitaliseerd. Daarom is voorafgaand aan de officiele bestemmingsplanprocedure het voorontwerp van dit plandeel ter visie gelegd en aangepast naar aanleiding van de binnengekomen vooroverleg- en inspraakreacties. De opbouw en plansystematiek en het planologische regime van dit bestemmingsplan vormen het uitgangspunt voor de samenvoeging van de eerdere bestemmingsplannen tot een bestemmingsplan voor het landelijk gebied van de gemeente.

We hebben te maken met landelijke uitgangspunten voor de wijze van bestemmen. Zo worden uniforme naamgevingen en kleurstellingen gebruikt voor de bestemmingen en zijn de bestemmingsplanregels opgebouwd volgens een landelijk vastgelegde systematiek. Binnen dat kader heeft de gemeente ruimte om een eigen invulling te geven aan de inhoud van de regels. Dit is niet onbeperkt omdat er rekening moet worden gehouden met ruimtelijke ordeningsaspecten, omgevingsaspecten, gemeentelijk, regionaal, provinciaal en rijksbeleid. We hebben, waar mogelijk, de opzet en inhoud van de regels vereenvoudigd en geharmoniseerd. Dit passend binnen de landelijke uitgangspunten en de invulling daavan, zoals wij die bij onze Bronckhorster bestemmingsplannen hanteren.

1.2 Plangebied     

Het plangebied (zie navolgende afbeelding) omvat het gehele buitengebied van de gemeente

verplicht

Het betreft het gebied tussen de buitenste gemeentegrenzen en de buitengrenzen van de bebouwde kommen.Voor een aantal specifieke locaties is een nieuwe ruimteljike ontwikkeling in voorbereiding, waarvoor een afzonderlijke planologische procedure wordt doorlopen. Deze locaties maken geen onderdeel uit van het plangebied van dit bestemmingsplan.

1.3 Aanpak     

1.3.1 Algemeen     

Aan de totstandkoming van dit bestemmingsplan ligt de volgende aanpak ten grondslag.

Bij het invoeren van de digitale verplichting voor ruimtelijke plannen en de start van de actualisatie van de bestemmingsplannen van de gemeente Bronckhorst, hebben wij een opzet gemaakt voor een standaardregeling voor de regels, plankaart en toelichting. Doel daarvan is het komen tot een integrale, gebiedsgerichte herziening van de bestemmingsplannen van de gemeente Bronckhorst. Het streven is dat de bestemmingsplannen qua systematiek (opzet regels, opbouw toelichting, kaartbeeld) op elkaar worden afgestemd (standaardisering). Vanzelfsprekend dient daarbij rekening te worden gehouden met bestaande beleidskaders en vigerende bestemmingsplanregelingen. Het voorliggende bestemmingsplan heeft, primair een beheersfunctie. Dat wil zeggen dat het vastleggen en behouden van de bestaande ruimtelijke, functionele en verkeerskundige situatie voorop staat. Nieuwe ontwikkelingen beperken zich tot het bieden van beperkte uitbreidingsmogelijkheden van de bestaande bebouwing. Functieverandering, overeenkomstig het regionaal functieveranderingsbeleid blijft mogelijk en is op onderdelen zelfs iets verruimd.

Om te komen tot een planologische opzet die zoveel mogelijk recht doet aan de specifieke karakte

ristiek van het plangebied, rekening houdt met bestaande rechten, flexibiliteit biedt voor de gebruikers/bewoners van het gebied en tevens aansluit bij de uitgangspunten van rechtszekerheid, uniformiteit en toegankelijkheid, is aan het daadwerkelijke opstellen van het bestemmingsplan een zorgvuldig traject vooraf gegaan.

Een nieuw bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om een nulsituatie vast te leggen met betrekking tot de aanwezige gebouwen en het gebruik van de gronden. Het bestemmingsplan Buitengebied Hengelo/Vorden 2005/2008 moest als enige plan voor het landelijke gebied nog worden geactualiseerd en gedigitaliseerd. Hiertoe heeft voor het plandeel van de voormalige gemeente Hengelo en Vorden een inventarisatie plaatsgevonden aan de hand van verleende milieu- en bouwvergunningen, meldingen, luchtfoto's en inventarisatie in het veld.

Na een inventarisatie van de vigerende bestemmingsplannen is aan de hand van bronnenonderzoek nagegaan welke functies binnen de respectievelijke deelplannen aanwezig zijn. Met deze achtergrondinformatie is vervolgens gekeken in hoeverre informatie en praktijk overeenkomen.

Voor het buitengebied van de voormalige gemeenten Zelhem en Steenderen, Hummelo en Keppel zijn de bestaande plannen nog vrij actueel en is geen nieuwe uitgebreide inventarisatie gehouden, maar is de bestaande planologische situatie in dit bestemmingsplan overgenomen, met inachtneming van onherroepelijke omgevingsvergunningen danwel vastgestelde postzegelbestemmingsplannen.

Een uitzondering betreft het deelgebied Halle Heide. Voor betreffende gronden is het eerder opgestelde ontwerp bestemmingsplan 'Buitengebied Halle Heide (ON02)' dd. 18 mei 2015 met inachtneming van de hiertegen ingediende zienswijzen in dit bestemmingsplan geintegreerd. Het voormalige LOG Halle Heide wordt bestemd als agrarisch gebied en zowel de oude als nieuwe locatie van het pluimveebedrijf Tieltjes zijn opgenomen.

Daarnaast zijn in dit plan vijf nieuwe ontwikkelingen meegenomen. Van twee ervan heeft het ontwerp ter visie gelegen waarop geen zienswijzen zijn ingediend. Het betreft 'Wijzigingsplan Buitengebied; Ruurloseweg 79 Hengelo (Gld.) (NL.IMRO.1876.BP01076-ON01) en wijzigingsplan Buitengebied; Zomerweg 11 Drempt' (NL.IMRO.1876.BP01054-ON01). De ruimtelijke onderbouwingen van deze ontwikkelingen zijn opgenomen in Bijlage 13 respectievelijk Bijlage 14 bij de regels. De ontwikkeling aan de Heerlerweg 14 in Vierakker was reeds opgenomen in het ontwerpplan, de ruimtelijke onderbouwing van deze ontwikkeling is ondergebracht in Bijlage 17. De ontwikkelingen aan de Zeltsweg 1 in Vorden en bij kasteel Hackfort in Vorden zijn ruimtelijk onderbouwd in Bijlage 15 respectievelijk Bijlage 16. Met het raadsbesluit op dit plan Landelijk gebied Bronckhorst zijn ook deze plannen formeel vastgesteld en ingepast.

Aan het actualiseringsproces liggen het Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst en de Nota van wijzigingen Bestemmingsplan Landelijk gebied ten grondslag. Het op een efficiënte manier herzien van alle bestemmingsplannen binnen de gemeente Bronckhorst vergt immers een eenduidige aanpak.

1.3.2 Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst     

Het Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst vormt de basis voor het opstellen van digitale bestemmingsplannen binnen de gemeente Bronckhorst. Doel van het handboek is om de herkenbaarheid en daarmee de raadpleegbaarheid van de bestemmingsplannen te vergroten. Dit geschiedt door de digitale en analoge opzet, vormgeving en inhoud te standaardiseren. Dit draagt bij aan een efficiënter en eenduidige ontwikkeling van ruimtelijke plannen. Over de vorm en opzet hoeft niet meer te worden nagedacht, deze is in het handboek duidelijk voorgeschreven. De inhoud blijft uiteraard maatwerk en kan per plan verschillen. Alle afspraken die in het handboek zijn vastgelegd dienen bij het vervaardigen van alle ruimtelijke plantypes, waarvoor de digitale verplichting geldt, te worden nageleefd.

Het handboek is niet bedoeld als extra standaard, maar als hulpmiddel bij het (laten) vervaardigen, interpreteren en beoordelen van (digitale) ruimtelijke plannen. Het handboek sluit aan bij de verplichtingen die voortvloeien uit de Wro, het Bro, de RO Standaarden 2012 en de Werkafspraken RO Standaarden, waarin is voorgeschreven dat ruimtelijke plannen in elk stadium van de procedure digitaal vervaardigd, raadpleegbaar en beschikbaar dienen te zijn. Het digitale exemplaar is het authentieke plan. De analoge exemplaren zijn enkel een afgeleide daarvan, oftewel het digitale plan is leidend. Voorliggend bestemmingsplan is conform het handboek opgesteld.

1.3.3 Nota van wijzigingen Landelijk gebied Bronckhorst     

Op 11 december 2014 heeft de raad van Bronckhorst de Nota van wijzigingen Landelijk gebied Bronckhorst vastgesteld (bijlage 1). De nota heeft betrekking op de uitgangspunten voor wijzigingen op hoofdlijnen van de bestemmingsregeling in het landeijk gebied.

Het coalitieakkoord van Bronckhorst richt zich op een andere manier van werken. Een bescheiden vorm van besturen, deregulering, en uitgaan van eigen kracht en verantwoordelijkheid van burgers. Dit heeft gevolgen voor het planologisch beleid. Annex aan het meer overlaten aan de bevolking staat dat we diezelfde bevolking dan ook meer moeten faciliteren. Een en ander voor zover passend binnen rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Die wens- en denkrichting vanuit het coalitieakkoord staat niet op zich. In relatie daarmee is een aantal trends en ontwikkelingen binnen gemeenteland en het domein van de ruimtelijke ordening relevant, te weten:

1. terugtredende overheid

2. efficiënt werkende overheid

3. ontwikkeling richting het fenomeen uitnodigingsplanologie

4. Omgevingswet

1. terugtredende overheid

Gemeenten nemen een andere, steeds minder dominantie, positie in binnen de ruimtelijke ordening. Dit komt door:

• Invloed van crisis

– teruglopende gemeentefinanciën

– afboeken grondposities

– uitblijven vraag woningbouw

– risicomijdend gedrag marktpartijen en gemeente

• Invloed van autonome maatschappelijke veranderingen

– krimp

– vergrijzing

- duurzaamheid

– veranderende sociale relaties

• Veranderingen in rol gemeente

– van de klassieke dominante overheid (retro in control) naar maatschappelijke carrousel (netwerkpartner)

2. efficiënt werkende overheid

Betere en efficiënte dienstverlening aan burgers en bedrijven heeft bij veel gemeenten momenteel de hoogste prioriteit. En ook de forse bezuinigingen bij gemeenten, het inkrimpen van het ambtelijk apparaat en vernieuwde regelgeving maken dat hetzelfde takenpakket door minder mensen moet worden uitgevoerd. Het inkrimpen of het verminderen van gemeentelijke diensten is vaak onmogelijk. Dit betekent dat gemeenten effectiever en efficiënter moeten gaan werken. De organisatie en planning van werkzaamheden moet anders. Dat vraagt om een procesgerichte organisatie. Want de burger wil snel en zonder fouten geholpen worden.

3. ontwikkelingen richting uitnodigingsplanologie

Zoals hiervoor geschetst verandert de rol van de gemeente. De volgende trend binnen de ruimtelijke ordening symboliseert die ontwikkeling: tot 2000 was er sprake van zogenaamde toelatingsplanologie. De gemeente stelde regels wat wel en niet mocht binnen de fysieke leefomgeving. En wachtte af. Daarna was er sprake van zogenaamde ontwikkelingsplanologie (gebiedsontwikkeling) waarbij de gemeente al meer in een faciliterende rol kwam en actief ruimtelijke ontwikkelingen stimuleerde dan wel probeerde af te dwingen. Tegenwoordig spreken we van uitnodigingsplanologie, waarbij de gemeente streeft naar minder regelgeving (deregulering) en meer organische ontwikkeling door partijen.

4. Omgevingswet

De komende Omgevingswet speelt daar op in. Zonder daarvoor de impact volledig in beeld te brengen kan in zijn algemeenheid worden gesteld dat deze wet gevolgen heeft op het ruimtelijk stelsel van de gemeente. Het gaat om een omvangrijke wetgevingsoperatie, waarbij 40 sectorale wetten, 117 AMvB's en honderden ministeriële regelingen in de nieuwe wet worden gebundeld. Doelen van de wet zijn een veilige en gezonde leefomgeving te bewerkstelligen en deze behouden, beheren en ontwikkelen op duurzame, doelmatige wijze. Verder beoogt de rijksoverheid het complex aan wet- en regelgeving te stroomlijnen en de inzichtelijkheid en het gebruiksgemak van het omgevingsrecht te vergroten. Dit moet leiden tot een grotere keuzevrijheid voor burgers en ondernemers, één loket voor omgevingsvergunningen en een besparing van honderden miljoenen euro's. Een van de belangrijkste (zo niet de belangrijkste) uitgangspunten van de nieuwe wet is 'vertrouwen'. Vertrouwen zowel in overheden als in marktpartijen dat zij hun verantwoordelijkheid nemen en waarmaken.Centraal in de wet staan zes rechtsfiguren, waaronder het Omgevingsplan. Elke gemeente maakt in principe één gebiedsdekkend plan voor de leefomgeving. Deze verordening (of plan genoemd) vervangt de bestemmingsplannen en een groot aantal verordeningen.

1.4 Vigerende planologische situatie     

De juridisch-planologische basis voor het plangebied wordt gevormd door 3 grotere bestemmingsplannen en diverse kleinere bestemmings- en herzieningsplannen. Voor het plangebied vigeren de volgende (delen van) plannen en worden door het voorliggende bestemmingsplan (deels) vervangen:

Vigerend plan Naam IMRO-idn Datum vaststelling
Hengelo / Vorden
BP00359 Buitengebied Hengelo/Vorden 2005 NL.IMRO.18760000BP00359- 27-4-2006
BP00761 Buitengebied 2006 Koningsweg 1 te Hengelo (Gld.) NL.IMRO.18760000BP00761- 22-11-2007
BP00774 Buitengebied 2003 Bruinderinkweg NL.IMRO.18760000BP00774- 28-2-2008
BP00792 Buitengebied 2005 Handwijzersdijk NL.IMRO.18760000BP00792- 24-5-2007
BP00832 Buitengebied 2008; Koekoekstraat 21 Vierakker NL.IMRO.18760000BP00832- 26-3-2009
BP00867 Buitengebied 2008 Plan Mennink te Hengelo (Gld.) NL.IMRO.18760000BP00867- 22-10-2009
BP00875 Buitengebied 2009; Enzerinckweg 8/10 Vorden NL.IMRO.1876.BP00875-VG01 2-6-2010
BP00879 Halseweg 44/Scharfdijk 3 NL.IMRO.1876.BP00879-VG01 1-6-2010
BP00884 Buitengebied Hengelo/Vorden; Schuttestraat 20 Vorden NL.IMRO.1876.BP00884-VG01 26-2-2009
BP00885 Buitengebied Hengelo/Vorden 2005/2008 NL.IMRO.18760000BP00885- 27-11-2008
BP00897 Buitengebied 2009; 2e Berkendijk 8 A Hengelo NL.IMRO.1876.BP00897-VG01 24-2-2011
BP00903 Wientjesvoort Noord NL.IMRO.18760000BP00903- 28-1-2010
BP00908 Buitengebied 2009; Uilenesterstraat 14 Keijenborg NL.IMRO.18760000BP00908- 22-10-2009
BP00909 Buitengebied 2009; Loakendiek 7 Veldhoek NL.IMRO.1876.BP00909-VG01 27-8-2009
BP00913 Buitengebied 2009; Boshuisweg 8/Koekoekstraat 10/Stellingweg 2 NL.IMRO.1876.BP00913-VG01 16-11-2011
BP00922 Buitengebied Hengelo/Vorden 2008; Functiewijziging Ganzensteeg 7 te Vorden NL.IMRO.18760000BP00922- 17-11-2009
BP00923 48 inch aardgastransportleiding (Noord-Zuid Project Gasunie) NL.IMRO.18760000BP00923- 31-3-2010
BP00926 Buitengebied 2009; IJselweg 13 Vierakker NL.IMRO.18760000BP00926- 17-12-2009
BP00935 Buitengebied Hengelo/Vorden 2010; Wolsinkweg 6 Keijenborg NL.IMRO.1876.BP00935-VG01 26-1-2012
BP00943 Buitengebied 2010; Hazenhutweg 1 Hengelo NL.IMRO.1876.BP00943-VG01 24-3-2011
BP00944 Buitengebied 2010; Remmelinkdijk 10 Keijenborg, Velswijkweg 11 en Eeltinkweg 4 Zelhem NL.IMRO.1876.BP00944-VG01 25-10-2012
BP00975 Buitengebied 2009; Varsselseweg 49 Hengelo NL.IMRO.1876.BP00975-VG01 29-3-2012
BP00981 Buitengebied; Zaarbelinkdijk 4 Keijenborg NL.IMRO.1876.BP00981-VG01 15-12-2011
BP00990 Buitengebied; Lankhorsterstraat 21 Hengelo NL.IMRO.1876.BP00990-VG01 30-5-2013
BP00996 Buitengebied; Kruisdijk 2 Vorden NL.IMRO.1876.BP00996-VG01 27-6-2013
BP01000 Herziening Bronckhorst 1 NL.IMRO.1876.BP01000-VG01 16-4-2014
BP01002 Buitengebied; Wichmondseweg 35 Hengelo NL.IMRO.1876.BP01002-VG01 28-11-2013
BP01012 Buitengebied; Dorpsstraat 4 Wichmond NL.IMRO.1876.BP01012-VG01 25-9-2014
BP01017 Buitengebied; Bekveldseweg 7 Hengelo NL.IMRO.1876.BP01017-VG01 11-12-2014
BP01034 Buitengebied; Dennendijk 1-3 Hengelo NL.IMRO.1876.BP01034-VG01 27-11-2014
BP01066 Buitengebied; verschuiviing bestemmingen landgoed Zelle NL.IMRO.1876.BP01066-VG01 29-09-2016
BP01071 Buitengebied; Gompertsdijk 7-9 en ong Hengelo NL.IMRO.1876.BP01071-VG01 29-09-2016
Zelhem
BP00866 Buitengebied Zelhem 2011 NL.IMRO.1876.BP00866-VG01 30-6-2011
BP00944 Buitengebied 2010; Remmelinkdijk 10 Keijenborg, Velswijkweg 11 en Eeltinkweg 4 Zelhem NL.IMRO.1876.BP00944-VG01 25-10-2012
BP00945 Buitengebied 2010; Pluimersdijk 10 Halle NL.IMRO.1876.BP00945-VG01 25-08-2011
BP00955 Buitengebied 2010; Enkweg 2 Zelhem NL.IMRO.1876.BP00955-VG01 26-10-2011
BP00969 Buitengebied; Doetinchemseweg 78/Schovenweg Zelhem NL.IMRO.1876.BP00969-VG01 30-01-2014
BP00987 Buitengebied; Boeninksteeg 4 Zelhem NL.IMRO.1876.BP00987-VG01 01-05-2012
BP00994 Buitengebied; Groeneweg 13 Hummelo, Meeneweg 13 Zelhem en Wolfersveenweg 14 Halle NL.IMRO.1876.BP00994-VG01 27-06-2013
BP00998 Buitengebied; Zelhem Wet BAG NL.IMRO.1876.BP00998-VG01 26-09-2013
BP01026 Correctieve herziening 1 Buitengebied Zelhem 2011 NL.IMRO.1876.BP01026.VG01 27-02-2014
BP01028 Correctieve herziening 2 Buitengebied Zelhem 2011 NL.IMRO.1876.BP01028-VG01 27-02-2014
BP01033 Buitengebied; Bielemansdijk ong. Zelhem NL.IMRO.1876.BP01033-VG01 28-05-2015
BP01038 Buitengebied; Wittebrinkweg 1 en 1A Zelhem NL.IMRO.1876.BP01038-VG01 26-11-2015
BP01063 Wisselinkweg - Korenweg Zelhem NL.IMRO.1876.BP01063-VG01 26-05-2016
Steenderen / Hummelo en Keppel
BP00880 Buitengebied Steenderen / Hummelo en Keppel NL.IMRO.1876.BP00880-VG02 28-08-2013
BP00898 Bp Buitengebied 2009; Capellegoedweg 4A Olburgen (parkeervoorziening) NL.IMRO.1876.BP00898-VG01 24-03-2011
BP00925 Rondweg Hummelo NL.IMRO.1876.BP00925-VG01 24-11-2011
BP00967 Buitengebied 2011; Tolstraat ong. Drempt NL.IMRO.1876.BP00967-VG01 15-12-2011
BP00993 Buitengebied; Loenhorsterweg 7C en E Hummelo NL.IMRO.1876.BP00993-VG01 11-07-2013
BP01006 Buitengebied; Zutphen-Emmerikseweg 13b Toldijk NL.IMRO.1876.BP01006-VG01 11-078-2013
BP01019 Buitengebied; Schiphorsterstraat 2 en 2a Toldijk NL.IMRO.1876.BP01019-VG01 26-06-2014
BP01021 Buitengebied; Toldijkseweg 26 Steenderen NL.IMRO.1876.BP01021-VG01 14-01-2014
BP01023 Buitengebied; Schiphorsterstraat 16 Toldijk NL.IMRO.1876.BP01023-VG01 28-05-2014
BP01029 Correctieve herziening Buitengebied Steenderen / Hummelo en Keppel NL.IMRO.1876.BP01029-VG01 27-02-2014
BP01035 Buitengebied; natuurontwikkeling Bakerwaard NL.IMRO.1876.BP01035-VG01 20-04-2015
BP01037 Buitengebied; Groeneweg 10 Hummelo NL.IMRO.1876.BP01037-VG01 24-06-2014
Algemeen
BP01015 Parapluplan Archeologie NL.IMRO.1876.BP01015-VG01 28-11-2013
BP01072 Buitengebied; wegbestemmen woonlocaties NL.IMRO.1876.BP01072-VG01 28-04-2016

Daarnaast zijn onherroepelijke omgevingsvergunningen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingepast in het bestemmingsplan. Het betreffen zowel omgevingsvergunningen die tot stand zijn gekomen met de uitgebreide voorbereidingsprocedure als met de reguliere procedure. Veelal gaat het hier om functiewijzigingen.

1.5 Leeswijzer     

De plantoelichting van voorliggend bestemmingsplan wijkt enigszins af van de toelichtingen van de voorafgaande plannen (zie paragraaf 1.4). Voorliggend bestemmingsplan vormt voor het buitengebied van de gehele gemeente de basis voor de toekomstige bestemmingsplannen in het kader van het zogeheten ‘Bronckhorster bestemmingsplanproces’ (BBP) (zie bijlage Nota van wijzigingen Landelijk gebied). Daarom sluit deze toelichting reeds aan bij de gekozen opzet voor die plannen. De toelichting is als volgt opgebouwd.



Inleiding

Dit hoofdstuk bevat de aanleiding van het plan (paragraaf Aanleiding), de begrenzing van het plangebied (paragraaf Plangebied), de aanpak van de totstandkoming van het plan (paragraaf Aanpak), de vigerende planologische situatie (paragraaf Vigerende planologische situatie) en deze leeswijzer (paragraaf Leeswijzer).



Beschrijving plangebied

In dit hoofdstuk wordt de ruimtelijke en functionele situatie van het buitengebied beschreven. Hierbij wordt onder andere ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van het gebied (2.1), een beschrijving van de hydrologie in het gebied (2.2) , de voorkomende landschaps- en natuurwaarden (2.3), cultuurhistorie en archeologie (2.4) en het gebruik van de grond Het gebruik van de grond).

Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Het betreft de toetsing aan het beleidskader (paragraaf 3.1) , omgevingsaspecten (paragraaf 3.2), volkshuisvestelijke aspecten (paragraaf 3.3), economische aspecten (paragraaf 3.4) , maatschappelijke aspecten (paragraaf 3.5) en overleg en inspraak (paragraaf 3.6). Per uitvoerbaarheidsaspect wordt aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is op dat aspect. De laatste paragraaf (3.7) geeft een eindconclusie over de uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het algemene ruimtelijke beleidskader weergegeven. De paragrafen bevatten samenvattingen van het rijksbeleid (paragraaf 4.1), provinciaal beleid (paragraaf 4.2), regionaal beleid (paragraaf 4.3) en gemeentelijk beleid (paragraaf 4.4).

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

In dit hoofdstuk worden de juridische aspecten van het plan toegelicht. Na een algemene aspect (paragraaf 5.1) wordt er stilgestaan bij de opbouw van de regels (paragraaf 5.2) en de inhoud van de regels, zoals de wijze van bestemmen (paragraaf 5.3).

Bijlagen bij de toelichting

Hierin zijn diverse bijlagen bij de plantoelichting opgenomen.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied     

Dit hoofdstuk geeft een beschrijving en een waardering van de landschappelijke en natuurlijke kenmerken van het plangebied. Aan de basis daarvan ligt het abiotische patroon, ofwel de letterlijke ondergrond van het plangebied. Dit abiotische patroon was – en is nog steeds – bepalend voor de flora en fauna. Verschillen in vorm, reliëf, bodem en waterhuishouding waren voor de mens aanleiding om al dan niet gebruik te maken van een bepaalde plek. Het abiotische patroon heeft daarmee een sterk ordenende betekenis en is een belangrijk gegeven voor de verdere ruimtelijk ontwikkeling van het gebied.

2.1 Ontstaansgeschiedenis     

Geomorfologie

De ondergrond van het gebied is grotendeels gevormd tijdens de ijstijden. Het plangebied maakt onderdeel uit van een dekzandgebied in het oosten dat zwak afhelt tussen het (hoger gelegen) Oost-Nederlands Plateau en overloopt in het (lager gelegen) rivierenlandschap van het IJsseldal in het westen van de gemeente. De hoogteverschillen binnen het plangebied zijn beperkt, het hoogst is de dekzandrug van 't Zand in het oosten van het plangebied (circa 22 m. boven NAP).Het laagste deel ligt in het rivierenlandschap in het westen van het plangebied (circa 7 m. boven NAP).

Het huidige landschap is ontstaan in de laatste twee ijstijden van het Pleistoceen, te weten het Saalien (200.000-125.000 jaar voor Chr.) en het Weichselien (80.000-8.000 jaar voor Chr.). In het Saalien bereikte het landijs Nederland. Traag voortschuivende landmassa's duwden een serie stuwwallen op. De Utrechtse Heuvelrug, de Veluwe, het Rijk van Nijmegen en het Montferland vormden een muur die de Rijn en Maas naar het westen dwongen. Pas later brak de IJssel door de Gelderse stuwwallen ter hoogte van Arnhem en vormt sindsdien de noordelijke Rijntak. Zo heeft een landijstong onder andere de stuwwal van Montferland opgestuwd en het IJsseldal uitgesleten.

Vóór de ijskap onstond een systeem van vlechtende rivieren. Door die rivieren is veel grind en grof zand afgezet. Dit zand staat bekend als “oude dekzanden”. In het Weichselien lag het landijs benoorden ons land en heerste hier een droog toendraklimaat. Door de schaarse begroeiing kreeg de wind de kans om het zand op grote schaal te verstuiven. Dit stuifzand heeft een fijne structuur en staat bekend als jong dekzand.

Na de ijstijden werd het klimaat warmer en de poolwoestijn veranderde in een gebied met een afwisseling van bossen en natuurlijke weides, doorsneden door beekdalen. De bodem bestond vooral uit dekzandgronden, beekdalen met en beekoverstromingsvlakten. Grote delen van het gebied waren van nature vrij nat. Op plaatsen waar de bodem minder doorlatend was, ontstonden uitgestrekte venen en moerasbossen. Deze zijn door de verbetering van de waterhuishouding en de ontginning van woeste gronden praktisch verdwenen.

Bodemstructuur

In het westen van de gemeente, achter de IJsseldijk, liggen vruchtbare rivierkleigronden die door deze rivier zijn afgezet. De rivierkleigronden gaan geleidelijk over in zogenaamde vaaggronden, kalkloze zandgronden met een zavel- of kleidek. Meestal ontbreekt een goedontwikkelde humuslaag. Verder naar het oosten maken de vaaggronden plaats voor humuspodzolgronden. Deze gronden zijn ontstaan uit mineralogisch arm moedermateriaal dat verrijkt is door de inspoeling van organisch materiaal.

Op de hoger gelegen plaatsen met oude historische bewoningskernen zijn de zogenaamde enkeerdgronden ontstaan. Dat zijn akkerbouwgronden die in de loop van honderden jaren door de mens zijn opgehoogd met organische mest vermengd met heide- of grasplaggen. Op de hoger gelegen delen van het dekzandgebied liggen verder ook de zogenaamde beekeerdgronden. Deze gronden die iets lager liggen dan de omgeving bestaan uit afzettingen van vroegere beken. Ze zijn relatief vochtig en vruchtbaar doordat zij een vrij hoog gehalte aan organisch materiaal bevatten.

Een uniek gebied is ’t Zand. Dit is een stuifzandgebied van vrij jonge datum. Deze gronden zijn de laatste eeuwen door de mens of door de natuur niet meer met organisch materiaal of meststoffen verrijkt. Door de relatief hoge ligging en de zandige ondergrond die geen water tegenhoudt loogt het weinige organische materiaal voortdurend uit de bodem waardoor een zeer humusarme grond resteert.

Plaatselijk zijn in de lage gebieden onder natte omstandigheden veen- en moerige gronden gevormd.

Occupatie door de mens

Van oudsher vestigden de mensen zich op de overgangen van het hoger gelegen droge dekzandgebieden naar de lager gelegen vochtige beekdalen en broekgebieden.

Zoals eerder vermeld werden de dekzandruggen veelal als bouwland gebruikt. Het vee werd in de lager gelegen beekdalen en broekgronden geweid en de schapen op de hoger gelegen heidevelden. In de potstal werd de mest van deze dieren gemengd met heide en gras om vervolgens als bemestingsmateriaal te dienen voor de akkers. Uitputting van de bodem en verstuiving van de gronden zonder bomen en bouwlanddek betekenden een permanente bedreiging van het bestaan. De verstuiving werd door de boeren aan banden gelegd door de aanplant van bos en de aanleg van houtwallen die tevens als veekering konden dienen. Het al of niet door bomen en houtwallen beschutte bouwland dat eigendom was van één boer werd “kamp” genoemd. Deze kampen kwamen vooral tot stand in gebieden met een grote afwisseling van grondsoorten en hoogteverschillen binnen een relatief klein gebied. Zij overheersten vroeger het ruimtelijke beeld in het plangebied. Een belangrijk deel van dit kampenlandschap in het plangebied is in de afgelopen eeuwen door grote grondeigenaren omgezet in landgoederen. Op deze landgoederen zijn bossen aangelegd,met name ten bate van de houtexploitatie en de jacht. De landgoederen vormen met hun lanen en oude loofbossen bijzondere elementen in het dekzandgebied. Het meestal geometrisch grondpatroon contrasteert opvallend met het onregelmatig patroon van het omringende esdorpen- en hoevenlandschap.

De hoger gelegen droge gronden met een homogeen karakter vormden een ideale locatie voor het ontstaan van “enken”, dat wil zeggen aaneengesloten bouwlandcomplexen die bij meerdere boeren in eigendom waren. Evenals de nederzettingen werden de boerderijen gevestigd op de overgangen van hoog naar laag.

Tot in het midden van de vorige eeuw is de gebrekkige waterafvoer een beperkende factor voor het grondgebruik geweest. In 1804 is er in het plangebied al een begin gemaakt met de verbetering van het afwateringssysteem. Verdere verbeteringen zijn in de loop van de 20ste eeuw onder andere bereikt.

De invoering van de kunstmest betekende het einde van de oude vorm van gemengd bedrijf, waarbij de boer de dierlijke mest nodig had om zijn akkers vruchtbaar te houden. Verder maakte het gebruik van kunstmest de grootschalige ontginning mogelijk van de voorheen extensief gebruikte heidevelden, en de omzetting van deze velden in akkers, weiland of productiebos. Een voorbeeld van zo’n jong ontginningenlandschap is het agrarische gebied ten oosten van Hengelo.

Door de betere bemesting en de regulering van de waterhuishouding vervaagde in de zandgebieden het zichtbare verschil tussen de hoge droge bouwlanden en de lage vochtige graslanden. Prikkeldraad maakte het oprichten van nieuwe houtwallen en het zorgvuldige beheer van de bestaande houtwallen als veekering overbodig. Hierdoor verdwenen deze elementen geleidelijk uit het landschap.

2.2 Hydrologie     

Grondwatersysteem

Er ligt een vrij dik watervoerend pakket onder het plangebied dat uit één laag bestaat. De stroomrichting is voornamelijk van het zuidoost naar het noordwesten gericht. In het plangebied liggen een aantal infiltratiegebieden van regenwater die van belang zijn voor de drinkwatervoorziening. Het zijn de meest zandige, relatief hoog gelegen gebieden. Deze gronden waren niet aantrekkelijk voor ontginning ten behoeve van agrarisch gebruik en zijn daarom in de loop van de 19de en 20ste eeuw bebost. In de eerste plaats is dat het bosgebied ten noorden van Vorden, het relatief hooggelegen Groote Veld.

Drinkwaterwinning vindt hier plaats door het pompstation Dennenwater. Het overblijvende water dat hier in de grond zijgt komt rondom het Groote Veld via lokale grondwaterstromen weer naar boven in lager gelegen gebieden zoals het dal van de Baakse Beek.

Andere belangrijke infiltratiegebieden zijn de bosgebieden van ‘t Zand en Het Klooster, de Heidenhoekse Vloed tussen Zelhem en Halle, de omgeving van de kom Hengelo en het agrarische gebied tussen de lijn Hengelo- Keijenborg in het westen en de bovenvermelde bosgebieden in het oosten. Hier komen gebieden voor met grote fluctuaties in de grondwaterstanden en hier vindt waterwinning plaats door het pompstation ’t Klooster. Het resterende kwelwater uit deze gebieden komt ten westen en noordwesten van Hengelo naar boven en in het gebied ten noorden van Varssel.

In de westelijke delen van het plangebied komt ook kwelwater naar boven dat afkomstig is van de Veluwe. Langs de IJssel ligt een kwelgebied waar water van de rivier naar boven komt. De verschillen in grondwaterstand in het gebied variëren over het algemeen met de lokale hoogteverschillen. De zogenaamde grondwatertrappen komen in grote lijnen overeen met de bodemeenheden. De hoger gelegen enkeerdgronden zijn het droogst (grondwatertrap VII), de lager gelegen beekeerdgronden zijn vochtig (grondwatertrap III) en de vaaggronden hebben over het algemeen grondwatertrap IV. Bij de overige gronden varieert de grondwaterstand (en daarmee de grondwatertrap), afhankelijk van het al dan niet optreden van kwel. Een voortdurende aanpassing van de waterhuishouding aan de behoeften van de landbouw heeft overigens in de loop der jaren gezorgd voor een algemene verlaging van de grondwaterstand.

Oppervlaktewatersysteem

Kenmerkend voor het gebied zijn de vele beeklopen en watergangen. Het landschap is een landschap van laaglandbeken verdeeld in diverse kleine stroomgebieden. Veel beken ontspringen net over de grens in Duitsland en stromen vandaar in oostwestelijke richting naar de IJssel, maar sommige ontspringen in het gebied zelf. Het water heeft het landschap gevormd tot 30 à 40 jaar geleden. Vanaf die tijd zijn de waterlopen zo onder controle gebracht via kaden en stuwen dat water ongeacht de hoogte van (piek) afvoer in het stroombed blijft. Daarmee hebben veel waterlopen hun oorspronkelijke karakter, waarin meer of mindere mate van meandering sprake was, verloren.

De belangrijkste beken in het plangebied zijn, van noord naar zuid gezien, de Onderlaatse Laak, de Vierakkerse Laak, de Baakse Beek, de Veengoot, de Lindese Laak, de Hengelose Beek, de Oosterwijkse Vloed, de Grote Beek en de Oude Ijssel. De Baakse Beek en de Veengoot worden gevoed door een gebied dat zich ver uitstrekt buiten het plangebied. De waterafvoer in deze beken is in het voorjaar het grootst. In de zomer vallen met name de kleinere beken vaak droog. De grote watergangen, zoals de Veengoot en de Oosterwijkse Vloed worden gestuwd zodat er altijd water in staat. Het peilbeheer is in het recente verleden zó gewijzigd dat de benedenloop van de Baakse beek (weer) van stromend water wordt voorzien.

Waterberging

In het plangebied liggen de waterbergingsgebieden van Hackfort. Een bergingsgebied heeft als functie om binnen een watersysteem voldoende bergingsruimte van water te creëeren zodat kan worden voldaan aan de normen voor de bescherming tegen wateroverlast. Door het tijdelijk bergen van water wordt een ander gebied beschermd tegen wateroverlast. Afhankelijk van de fysieke ligging of inrichting van het bergingsgebied kan een gebied op een bepaald moment automatisch onder water lopen of kan er met een handeling van de beheerder water naar een gebied worden gestuurd. Een bergingsgebied is een waterstaatkundig werk. Boezem Hackfort is al tientallen jaren in gebruik als bergingsgebied. Het gebied wordt deels begrensd door kaden en deels door hoge gronden. In het verleden zijn in dit gebied verbeteringswerken uitgevoerd om voor een goede waterafvoer na inundatie te zorgen.

2.3 Landschaps- en natuurwaarden     

De geschiedenis van het grondgebruik heeft een aantal, nu nog herkenbare, landschapstypen opgeleverd. De resulterende landschappelijke afwisseling bepaalt in sterke mate de grote ruimtelijke kwaliteit van het plangebied. Verder creëren deze landschappen ook een aantal gunstige omstandigheden voor bepaalde planten en dierengemeenschappen.

Essen/enken- en kampenlandschap

Dit is het oudste landschapstype en vormt een van de belangrijkste dragers van het landschapsbeeld. Karakteristiek zijn onder andere de bolle ligging van de gronden, de zichtbare hoogteverschillen in de vorm van steilranden, het kronkelige verloop van wegen, de verspreide bebouwing op de kampen en de lintbebouwing rondom de essen of enken. Deze lintbebouwing is in enkele gevallen uitgegroeid tot buurtschappen met een eigen identiteit.

De essen en kampen hebben over het algemeen een open karakter. Alleen de buitenste randen worden gemarkeerd met bosjes en houtwallen. Vroeger vond op deze hogere gronden uitsluitend akkerbouw plaats. Nu is deze grond voornamelijk in gebruik voor de veeteelt. Op het resterende bouwland wordt mais geteelt. Het escomplex van de Halse Rug vormt vanwege het open en vrij onbegroeide karakter en de grootte en hoogte van de dekzandrug (2 m boven het omringende maaiveld) en beeldbepalend escomplex. Aan beide zijden van Halle is nog steeds historische verkaveling aanwezig met eenmansessen aan de zuidrand en randveenontginningen aan de noordzijde. Overige grote en beeldbepalende essen en enken in het plangebied zijn die van Delden, Linde en De Leuke (respectievelijk ten zuidwesten, ten zuidoosten en ten oosten van Vorden), de Noordink (ten noorden van Hengelo), de Varsselse enk (ten oosten van Hengelo), de Molenenk (aan de zuidrand van Hengelo) en de dekzandrug tussen Zelhem en Hengelo.

In botanisch opzicht hebben de steilranden een zekere waarde omdat zij goede micromilieus vormen voor mossen, varens en voor warmteminnende soorten. Voor amfibieën en reptielen zijn de enken niet geschikt omdat er te weinig open water is en omdat deze gebieden te intensief in cultuur gebracht zijn. Voor weidevogels hebben deze gebieden een zekere betekenis. Voor zoogdieren is de betekenis gering wegens het ontbreken van goede schuilgelegenheden.

Landgoederenlandschap

Dit landschap wordt gevormd door dat deel van het oorspronkelijke essen- en kampenlandschap dat in de afgelopen eeuwen gecultiveerd is door landgoedeigenaren. Het landgoederenlandschap binnen het plangebied is als zodanig van nationale betekenis. Op ecologische gronden is dit landschap onder te verdelen in een oostelijke landgoederenzone met onder andere kasteel Vorden en de landgoederen Wildenborch, ‘t Medler, de Wiersse, Onstein, de Kiefskamp en Wientjesvoort, en een westelijke zone met de landgoederen Hackfort en Suideras.

Deze gebieden worden gekenmerkt door een grote afwisseling van bossen, lanen, waterpartijen en landbouwgronden waarbij de landhuizen en de directe omgeving, bestaande uit tuinen, voormalige koetshuizen en karakteristieke boerderijen voor de nodige architectonische accenten zorgen. De meeste landgoederen vallen onder de Natuurschoonwet en de meeste buitenplaatsen onder de Monumentenwet 1928.

In de oostelijke zone ligt relatief veel voedselrijk bos. Ook vindt men hier veel natte bossen, moerassen en vochtige graslanden. De natte bossen, die rijk zijn aan soorten en een hoge natuurwaarde hebben, staan direct onder invloed van het grondwater dat hier als schoon kwelwater naar boven komt. Vaak hebben zij de vorm van een rabatbos. De moerassen zijn klein en liggen in de beekdalen. Hier zijn ook vochtige en natte graslanden te vinden die ten dele in de winter worden overstroomd. Voor amfibieën en reptielen levert deze zone waardevolle biotopen op, hetzelfde geldt voor broedvogels en tal van zoogdieren.

In de westelijke zone komen relatief meer voedselarme bossen voor dan in de oostelijke zone. Er komen geen natte bossen voor, wel vochtige voedselrijke bossen. In dit deelgebied zijn talrijke waarnemingen gedaan van zeldzame planten. Het aantal soorten reptielen en amfibieën is hier kleiner dan verwacht mag worden, gelet op de vrij grote variatie in het landschap. Voor vogels, met name de soorten van een besloten parklandschap, is dit gebied zeer geschikt. Evenals de oostelijke zone levert dit gebied door de grote afwisseling een geschikt leefgebied op voor tal van zoogdieren.

Bos- en heidelandschap

Binnen deze landschapscategorie valt het Groote Veld ten noorden van Vorden en de bosgebieden ’t Klooster en ’t Zand ten oosten van Hengelo. Het Groote Veld en ’t Klooster zijn de jongste delen van dit landschap. Het bosgebied ’t Zand is ouder en bestond al in de eerste helft van de 19de eeuw. Het Groote Veld en ’t Klooster bestonden tot in de 19de eeuw grotendeels uit open heidevelden die te hoog en te droog lagen om intensief als akker- of weiland benut te worden en daarom extensief begraasd werden. In de tweede helft van de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw is het grootste deel bebost met naaldbomen. De rest is ontgonnen ten behoeve van het agrarische gebruik. Hier en daar liggen nog restanten droge en natte heide.

Het landschap van het Groote Veld wordt gekenmerkt door een vrij grote ruimtelijke afwisseling. Langs de Onderlaatsche Laak ligt een agrarische enclave. Aan de zuidrand, waar veel woningen en enkele landhuizen gesitueerd zijn, gaat het bosgebied geleidelijk over in het kampen- en enkenlandschap. Aan de oostzijde van het Groote Veld bestaat er een scherpe grens met het Veldontontginningslandschap.

Het jonge bos- en heidelandschap komt veel voor in de dekzandgebieden van Nederland. In cultuurhistorisch opzicht is dit jonge landschap nog niet waardevol. Voor de recreatie (verblijfs- en dagrecreatie) en de waterwinning hebben deze gebieden (ook in het onderhavige geval) een belangrijke functie. Deze gebieden zijn van grote betekenis voor amfibieën en reptielen. Door het nemen van enige inrichtingsmaatregelen kan het belang van deze gebieden voor deze dieren nog vergroot worden. De betekenis van deze gebieden voor zoogdieren is in potentie groot, gelet op de grote oppervlakte aan bos. Door het vergroten van de afwisseling in de vegetatiestructuur, waaronder het creëren van een zoomvegetatie en van open plekken, kan het belang van dit landschap voor vogels en voor zoogdieren worden vergroot.

Rivierenlandschap

Van oorsprong is dit een vrij open landschap dat visueel geleed wordt door een groot aantal meidoornhagen. Deze hagen zijn nagenoeg allemaal verloren gegaan als gevolg van de ruilverkaveling die in 1970 in dit gebied werd afgerond. Kenmerkende elementen die behouden bleven zijn een aantal vloedheuvels met bebouwing, het tracé van de Baaksche Beek, de Veengoot met dijken en verspreid staande lijnvormige beplantingselementen. De flora en de vegetatie zijn relatief arm. Ondanks de nabijheid van de rivier is de waarde van dit gebied voor amfibieën gering omdat er nauwelijks landschapselementen met een goede kruidlaag aanwezig zijn. Voor weidevogels is het gebied waardevol. Het is ook belangrijk als foerageergebied voor vogels die in de nabijgelegen bossen broeden. Door de grote openheid en de beperkte aanwezigheid van lijnvormige landschapselementen is dit gebied voor zoogdieren minder interessant.

IJsseluiterwaarden

De eeuwenlange invloed van de IJssel heeft voor een aantrekkelijk open gebied gezorgd. Kleine kleigaten, ontginningspatronen, oude kreken en relicten van de militaire geschiedenis verwijzen naar het verleden. Op de toppen van de rivierduinen en stroomruggen bevinden zich oude bewoningsplekken, waaronder Bronckhorst en Rha. Er is sprake van een regelmatige blokverkaveling met rechte ontwateringssloten. Het gebied heeft een gaaf microrelief van lage rivierduinen en complexen van richels en geulen. Het grootschalige open karakter en de beperkte bebouwing zorgen hier voor rust, ruimte en donkerte.

Rivierduinenlandschap

De rivierduinen parallel aan de Oude IJssel, in het zuidwesten van de gemeente, vormen een prachtig ensemble, het Keppelcomplex. Op het rivierduincomplex staan diverse stuifzandbossen en landgoedbossen. Deze worden afgewisseld met statige lanen en open essen Menselijke bewoning concentreert zich hier van oudsher op de randen, op de hoge gronden. Vele landgoederen, historische kernen (Hummelo, Hoog Keppel, Laag Keppel en Drempt) en pachtboerderijen verwijzen naar het verleden.

Het gebied beschikt over veel gradienten en differentiatie, zoals een oud rivierterras, een afwisseling tussen kleibossen, vennen en schrale gebieden.

Broekontginningenlandschap

Dit landschap is ontstaan in de laaggelegen, kwelrijke dekzandgebieden. Deze gebieden hadden tot het midden van de vorige eeuw over het algemeen een vochtig moerassig karakter en waren slecht ontwaterd. De gebieden werden ontgonnen vanaf de hoger gelegen rand van deze gebieden. Daar lag het merendeel van de boerderijen. De gebieden werden verder gekenmerkt door een langgerekte strokenverkaveling. De lengterichting van deze percelen stond dwars op de richting van de wegen die als ontginningsbasis dienden of dwars op de richting van de beken die door deze laaggelegen gebieden stroomden. De meest karakteristieke broekontginningen in de plangebied zijn het Leestensche en het Deldensche Broek (respectievelijk ten westen en ten zuidwesten van Vorden), Het Broek (ten westen en noordwesten van Hengelo) en ten zuiden van Baak en Toldijk.

Door een verbetering van de ontwatering en door de aanleg van ontsluitingswegen in het kader van de ruilverkaveling werden deze gebieden in de laatste halve eeuw geschikt gemaakt voor intensief landbouwkundig gebruik. Bij die gelegenheid maakte de karakteristieke strokenverkaveling plaats voor een rationeel verkaveld gebied met een aantal nieuwe, verspreid liggende boerderijen. Veel heggen en houtwallen verdwenen in dat proces. Het resultaat bestond uit een grootschalig open landschap met verspreide bebouwing. Door deze veranderingen is dit landschap in cultuurhistorisch opzicht niet bijzonder waardevol meer.

Er zijn toch nog kenmerkende verschillen tussen de drie broekontginningen. Het Leestensche Broek bestaat uit langgerekte broekbossen in combinatie met grote weilanden. Het Deldensche Broek wordt nog sterk gekenmerkt door de oude agrarische lintbebouwing op de dekzandrug van de Lankhorsterstraat. Het westelijke deel vertoont door deze hooggelegen bebouwing veel gelijkenis met het rivierengebied. Het Broek wordt gekenmerkt door het feit dat de percelen nog steeds relatief langgerekt zijn en door de scherpe grens die dit gebied langs de Uilenesterstraat, de Veermansdijk, de Riefelerdijk en de Koningsweg scheidt van het essen en kampenlandschap.

De broekontginningen hebben over het algemeen weinig botanische waarde. Voor amfibieën en reptielen hebben de gebieden (met name het Leestensche Broek) een zekere waarde. Wat betreft het voorkomen van (broed)vogels nemen de broekontginningen, evenals de enken, een positie in tussen het meer open rivierenlandschap en het relatief besloten landgoederenlandschap. Voor zoogdieren is het meer besloten Leestensche Broek waarschijnlijk een geschikter leefgebied dan het Deldensche Broek en Het Broek.

Veldontginningslandschap

Dit landschap ontstond aan het einde van de 19de en in de eerste helft van de 20ste eeuw door de ontginning van natte heidegebieden. Dit landschapstype is onder meer te vinden rondom het landgoed De Wildenborch, langs de Wierserbroekweg, in het agrarische gebied ten oosten van Hengelo en het Wolfersveen in het zuidoosten van de gemeente. Het meest opvallende kenmerk van dit landschapstype is de blokverkaveling en de verspreide ligging van de boerderijen. Het landschap heeft een halfopen karakter doordat bosjes zijn geplant (of bosjes zijn overgebleven) op de natste locaties waar kwelwater naar boven komt. Het landschapstype is, cultuurhistorisch gezien, niet erg waardevol. Dit open gebied herbergt geen bijzondere vegetatie. Ook voor amfibieën en reptielen levert het geen geschikte biotoop op. De waarde voor (broed)vogels komt overeen met de waarde van het broekontginningenlandschap. De waarde voor zoogdieren is klein wegens het geringe aantal mogelijke schuilplaatsen.

Voor de waardering van- en de verdere gemeentelijke – gebiedsgerichte - beleidsinvulling voor natuur en landschap, verwijzen wij naar de Structuurvisie Bronckhorst 2012, en het daaraan ten grondslag liggende LOP (landschapsontwikkelingsplan) Bronckhorst-Lochem-Zutphen. 2009.

2.4 Cultuurhistorie en archeologie     

Cultuurhistorische waarden

Het landschap is een bron van informatie over het verleden. Het landschap ontleent haar cultuurhistorische waarde aan de sporen die door menselijke activiteiten, zoals bouwen, bemesten en ontginnen, zijn achtergelaten. Het landschap en de landschappelijke basis vormen een archief vol aanwijzingen over het leven en werken van mensen in vroeger tijden. Voorbeelden zijn molens, grafheuvels, poelen, enkeerdgronden en escomplexen. Beeldbepalend in het buitengebied is ook (nog steeds) de sterke verwevenheid van natuur en landbouw: cultuurgronden, bossen en landschapselementen zoals houtwallen, bosjes, solitaire bomen, poelen, zandwegen, bloemrijke bermen, slootkanten en steilranden wisselen elkaar af.

Heel globaal valt Bronckhorst landschappelijk in te delen in het rivierengebied, de overgangszone en het hoge zandgebied. Op basis van historisch gegroeide patronen, het reliëf en de bebouwing kan onderscheid gemaakt worden tussen een vijftal verschillende landschapstypen binnen de gemeente Bronckhorst:

  1. IJsselland: een open en wijds rivierlandschap met oude bewoningskernen op de rivierduinen in het westen van de gemeente;
  2. Broekland: een grootschalig, open waterrijk gebied aan weerszijden van de Grote beek in het midden van de gemeente;
  3. Oud cultuurland: een halfopen tot besloten gebied met een onregelmatige verkaveling in het midden en zuiden van de gemeente;
  4. Landgoedland: een gevarieerd kleinschalig en besloten gebied met historische ensembles van kastelen, landgoederen, landhuizen en pachtboerderijen in een parkachtig landschap met bossen en landbouwgronden in het noordoosten van de gemeente;
  5. Velden: jonge veldontginningen van natte veen- en heidegebieden in het zandlandschap met een open karakter en rechtlijnige verkaveling in het zuidoosten van de gemeente.

Daarnaast kunnen ook vijf deelgebieden worden onderscheiden op basis van de geografische situering nabij de grotere bewoningskernen binnen de gemeente:

1. Steenderen en omgeving:

Binnen dit gebied liggen de stad Bronkhorst en de kernen Steenderen, Baak, Olburgen, Rha en Toldijk. In dit gebied waren zeven kastelen te vinden; Bronkhorst, Baak, Bransenborgh, Spaensweert, Huis ter Weerde, Holthuijsen en het Holtslag. Landschappelijk ligt dit deelgebied in het IJssellandschap. De belangrijkste kenmerken betreffen:

  • Zichtbaar hoge ligging van oude bewoningsplaatsen op rivierduinen;
  • De hoofdstructuren van Rha – Rhabergseweg -en Olburgen –Olburgseweg - volgen de natuurlijke verhogingen in het landschap;
  • Boerderijen op natuurlijke en kunstmatige verhogingen;
  • Veren Bronkhorst-Brummen en Olburgen- Dieren;
  • Stad Bronkhorst als ensemble van oud kasteeldorp langs de IJssel.

2. Vorden en omgeving:

Behalve Vorden bevat het deelgebied ook de kernen Kranenburg en Wichmond en de buurtschappen: Delden, Linde, Mossel, Veldwijk, Vierakker en Wildenborch. Landschappelijk ligt dit deelgebied in het Landgoedland. De belangrijkste kenmerken betreffen:

  • Hoge concentratie kastelen en landgoederen; kasteel Vorden, De Wildenborch, Wientjesvoort, 't Medler, De Wiersse, Onstein, De Kieftskamp, Den Bramel, Hackfort, 't Enzerinck en 't Suideras;
  • Overwegend agrarisch landschap, afgewisseld met een parkachtige aanleg bij landgoederen;
  • Bij Delden ligt een fraai kleinschalig kampen-en essenlandschap;
  • De Woestenenk bij Vorden bevat smalle stroken in de verkaveling;
  • Invloeden van grootgrondbezit, in bebouwing en ruimtelijke ontwikkelingen zichtbaar rondom Hackfort, waar nog pachtboerderijen voorkomen.

3. Hengelo en omgeving:

Hengelo is tegenwoordig de hoofdkern van gemeente Bronckhorst. In de omgeving liggen Keijenborg en de buurtschappen Bekveld, Dunsborg, Gooi, Noordink, Varssel en Veldhoek. Ook komt een aantal landgoederen voor; Het Meenink, Het Regelink, Het Zelle en Kervel/ Havezathe Meijerink. Landschappelijk ligt dit deelgebied hoofdzakelijk in het Oud cultuurland. De belangrijkste kenmerken betreffen:

  • Ligging op grootschalig essencomplex;
  • Het Zelle, landhuis uit 1792 met bijgebouwen en historische parkaanleg uit de 17de of 18de eeuw;
  • Rijksmonument en plaats met lokale betekenis; voormalige molenaarswoning de Muldersfluite, Zelhemseweg 44;
  • Landgoed 't Kervel; oorsprong circa 1370- 1380.

4. Zelhem en omgeving:

In de omgeving van Zelhem liggen Halle en de buurtschappen: Halle-Heide, Halle-Nijman, Heidenhoek, Meene, Oosterwijk, Velswijk, Wassinkbrink, Wittebrink en Wolfersveen. Landschappelijk ligt dit deelgebied ook hoofdzakelijk in het Oud cultuurland. De belangrijkste kenmerken betreffen:

  • Knooppunt van oude verbindingswegen;
  • Essencomplex tussen laag broekgebied en hoger dekzandplateau met venen en heide;
  • Halse rug met zichtbaar hogere ligging in het landschap;
  • Eeuwenoud agrarisch karakter;
  • Zeer oude nederzettingsgeschiedenis;
  • Boerderijen van het type rechthoekige hallehuizen. Ook varianten in T-vormen komen voor.

5. Hummelo, Keppel en omgeving:

Hummelo en Voor-Drempt vormen de grootste kernen in dit gebied. Rondom deze dorpen bevinden zich de dorpen Achter-Drempt, Laag-en Hoog-Keppel en het buurtschap Eldrik. Hummelo en Laag-Keppel zijn aangewezen als Rijksbeschermd dorpsgezicht. In dit terrein liggen ook de oude landgoederen en rijksbeschermde buitenplaatsen Enghuizen, Keppel en Ulenpas. Landschappelijk ligt dit deelgebied in het IJssellandschap. De belangrijkste kenmerken betreffen:

  • Landschap bevat een mix van agrarische kenmerken en kenmerken die behoren tot landgoederen;
  • Kleinschalig en besloten tot halfbesloten ruimtelijke verschijningsvorm;
  • Ligging van oude dorpen Hummelo, Hoog- Keppel en Drempt op rivierduingordel langs de Oude IJssel;
  • Structuur van oude wegen over de rivierduingordel op de route Doesburg- Duitsland en Zutphen-Duitsland;
  • Herbergen langs de oude doorgaande wegen, zoals De Zwaan, De Gouden Leeuw, Het Wapen van Heeckeren en De Gouden Karper;
  • Landgoederen met middeleeuwse oorsprong; Enghuizen, Ulenpas en Keppel;
  • Pachtboerderijen met zichtbare link met landgoedeigenaren door naamgeving en luiken in de wapenkleuren van het betreffende landgoed;
  • Veelheid aan hallehuisboerderijen uit de 19de eeuw met wolfsdaken weerspiegelen het agrarisch karakter van dit gebied.

Tot de hardste elementen van het landschap behoren de wegen. Zij verbinden kernen en buurtschappen en volgen vaak een tracé dat al eeuwen oud is. De oudste en meest karakteristieke bebouwing is ook langs deze wegen gesitueerd. Een en ander maakt ze in cultuurhistorische zin waardevol. Speciale aandacht verdienen de zandwegen omdat deze sterk bijdragen aan de ruimtelijke identiteit van het plangebied en daarom behoudenswaard zijn.

De landgoederen en landhuizen verdienen extra aandacht omdat zij in sterke mate bijdragen aan de landschappelijke en de cultuurhistorische kwaliteit van het plangebied. Een landgoed in de traditionele zin vormde (en vormt soms nog) een economische eenheid. De eigenaar had (of heeft) inkomsten van de pacht, de kap van hout en de jacht op wild afkomstig van de gronden die deel uitmaken van het landgoed. Vaak waren er ook nog allerlei ambachtelijke bedrijven aan het landgoed verbonden (meelmolens, houtzagerijen enzovoorts). De ruimtelijke diversiteit en afwisseling van functies binnen een landschappelijk herkenbaar kader is (was) kenmerkend voor een traditioneel landgoed.

In het plangebied liggen diverse kastelen en landhuizen van groot cultuurhistorisch belang. Het zijn bouwwerken met een vaak lange geschiedenis die in de meeste gevallen nog omringd worden door terreinen met een grote afwisseling van tuinen, bossen, lanen, agrarische percelen en waterpartijen in allerlei vormen. De meeste van deze kastelen, landhuizen en landgoederen zijn in particuliere handen.

Verder liggen er in het buitengebied een aantal kleinere landhuizen die op percelen liggen met een oppervlakte van gemiddeld 1 ha. De monumentale, de cultuurhistorische en de toeristische waarde van deze huizen is van minder belang dan de veelal grotere huizen die deel uitmaken van een landgoed. De tuinen en de verdere perceelsbeplanting van deze huizen zijn in landschappelijke zin echter waardevol en behoudenswaard.

Naast deze landgoederen zijn er in de vorige eeuw ook vormen van grootgrondbezit ontstaan die qua omvang vergelijkbaar zijn met een traditioneel landgoed. Dit grondbezit bestaat vooral uit bossen en agrarische gronden, niet uit bebouwing in de vorm van een landhuis. Volgens de Natuurschoonwet worden ook deze terreinen als landgoed aangemerkt. Zij voegen minder cultuurhistorische waarde toe aan het gebied dan een historisch landgoed.

De cultuurhistorisch waardevolle bouwwerken of waardevolle objecten in het buitengebied die zijn aangewezen als rijks- of gemeentelijke monumenten of zijn opgenomen in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP), zijn opgenomen in de bijlagen van de regels.

Beschermde stads- en dorpsgezichten

Binnen het plangebied zijn drie locaties aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht. Het betreft de gehele kern Bronkhorst, dat als beschermd stadsgezicht is aangewezen, een deel van de kern Hummelo, dat als beschermd dorpsgezicht is aangewezen en een deel van Laag-Keppel, dat eveneens is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Hoewel de kernen buiten het plangebied liggen, gaat het naast de kernen zelf ook om het aanzicht van buitenaf. De begrenzing van de stads- en dorpsgezichten valt daarom gedeeltelijk wel binnen het plangebied.



1. Beschermd stadsgezicht Bronkhorst

Bronkhorst is ontstaat bij de gelijknamige burcht, welke in de 14de eeuw voor het eerst wordt vermeld, maar vermoedelijk al in de 10de eeuw is gebouwd op een strategisch gelegen natuurlijke hoogte in de drassige uiterwaarden van de IJssel. De omvang is altijd beperk gebleven en de bebouwing was en bleef merendeels van agrarische aard.



De huidige bebouwing van het plaatsje bestaat uit voor het merendeel 18de- en 19de-eeuwse boerderijen en kleine woningen, gegroepeerd rondom de in de jaren '60 van de 20ste eeuw gerestaureerde kapel. Daarnaast rest nog het 17de-eeuwse Huis Ophemert, dat op fraaie wijze de bebouwde kern aan de noordzijde begrenst. Het geheel biedt een uitzonderlijk mooi beeld, waarin behalve aard en aanleg van de bebouwing, ook de beplanting van belang is.



Het landschap van de IJsselvallei wordt in dit gedeelte nog gekenmerkt door grote openheid. Doordat de eenvoudige bebouwing, voornamelijk gegroepeerd langs de weg van Steenderen naar het Bronkhorster veer, op een natuurlijke hoogte in het terrein is gelegen, levert het stadje vanaf de onderscheidene toevoerwegen een schilderachtig beeld op. De vrijwel ongeschonden situering van het stadje in zijn omgeving is daarom mede bepalend geweest voor het aanhouden van een ruimte begrenzing. Daarmee is ook de uit 1844 daterende Bronkhorstermolen in het beschermde gezicht opgenomen.



Om het gezicht op Bronkhorst te beschermen, is het noodzakelijk dat het gebied rondom het plaatsje zoveel mogelijk wordt gevrijwaard van bebouwing. Tot behoud van het agrarisch karakter zal de blijvende uitoefening van het agrarisch bedrijf in dit gebied dan ook worden gestimuleerd.



2. Beschermd dorpsgezicht Hummelo

Hummelo is van oorsprong een esnederzetting, die later het aanzien van een wegdorp kreeg. In de kom zijn de historische structuur en de samenhang met de nog voor een belangrijk deel historische bebouwing en het ten oosten daarvan gelegen open veld bewaard gebleven. Het beeld dat het gebied oplevert is van algemeen belang vanwege de schoonheid en de ruimtelijke structurele samenhang en zodanig als beschermd dorpsgezicht aangewezen.



3. Beschermd dorpsgezicht Laag-Keppel

Laag-Keppel is ontstaan als kasteelnederzetting bij de oversteekplaats in de Oude IJssel. Sinds de middeleeuwen wordt de vrijwel ongewijzigde historisch-stedenbouwkundige structuur van het dorp in hoofdzaak bepaald door de kasteelsituatie met daarnaast een betrekkelijk klein straatdorp en een watermolen. De structuur en de samenhang daarvan met de nog gedeeltelijk historische bebouwing zijn goed bewaard gebleven. Het beeld dat het gebied oplevert is van algemeen belang vanwege de schoonheid en de ruimtelijke structurele samenhang en zodanig als beschermd dorpsgezicht aangewezen.



De gemeente Bronckhorst heeft een Structuurvisie cultuurhistorie Bronckhorst (zie paragraaf 4.4.5). Onderdeel van de structuurvisie is de cultuurhistorische gebiedsbeschrijving. Deze geeft inzicht in de ontstaansgeschiedenis van het gemeentelijk grondgebied en de bijbehorende cultuurhistorische waarden. Voor een verdere uitwerking en verdieping verwijzen wij naar deze cultuurhistorische gebiedsbeschrijving die is te vinden op www.ruimtelijkeplannen.nl.

Archeologie

Op de Oostnederlandse zandgronden waarop het plangebied ligt bestaat een zeer sterke relatie tussen bepaalde landschappelijke eenheden en het voorkomen van archeologische resten. In het verleden werden bijna zonder uitzondering droge, hoger gelegen zandgronden gebruikt om te wonen, te werken en te begraven. Het gebied werd in het verleden gekenmerkt door een zeer grote afwisseling tussen hoge droge en vochtige natte gebieden binnen een relatief kleine oppervlakte. Deze afwisseling bood de bewoners een breed scala aan vestigings- en bestaansmogelijkheden. Tot aan het begin van de Late Middeleeuwen werden vrijwel zonder uitzondering alleen de hoger gelegen, goed ontwaterde zandgronden in de nabijheid van het open water bewoond, waaronder de dekzandruggen, de rivierduinen en de droge delen van de stuwwallen. De laag gelegen delen waren nagenoeg onbewoonbaar door het ontbreken van een gereguleerde waterhuishouding. De oudste droge bewoningsplekken herbergen dan ook vaak een waardevol bodemarchief. De lagere delen zijn over het algemeen in archeologische zin weinig waardevol.

De archeologische verwachtingswaarde van het gebied is vastgelegd op de gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingenkaart, die op 24 september 2009 door de gemeente is vastgesteld. Deze kaart is grotendeels gebaseerd op landschappelijke gegevens met betrekking tot de bodemgesteldheid en de geomorfologie. Ook zijn gegevens over de hoogte van het terrein benut. Op deze kaart is af te lezen in welke gebieden een hoge, middelhoge of lage kans bestaat op het aantreffen van een waardevol archeologisch bodemarchief. Daarnaast zijn de bekende archeologische vindplaatsen en terreinen binnen de gemeente op deze kaart opgenomen.

In het plangebied is de kans op archeologische vondsten het grootst op en rond de verschillende dekzandruggen met en zonder esdek en het voormalige stuifzandgebied ’t Zand.

2.5 Het gebruik van de grond     

Niet-agrarische bedrijven

Verspreid in het plangebied ligt een groot aantal niet-agrarische bedrijven. Sommige bedrijven zijn wel verwant aan de agrarische sector of aan het buitengebied gebonden, zoals hoveniersbedrijven. Andere bedrijven hebben geen functionele relatie met het buitengebied. De meeste niet-agrarische bedrijven in het buitengebied zijn ontstaan vanuit een agrarisch bedrijf, in een aantal gevallen betreft het nevenfuncties bij een nog bestaand agrarisch bedrijf. De omvang van de activiteiten loopt nogal uiteen. In de planregels is een opsomming van de niet-agrarische bedrijven opgenomen.

Naast deze niet-agrarische bedrijven zijn er ook diverse beroepen, die vanuit de woning worden uitgeoefend. Deze aan huis gebonden beroepen zijn niet afzonderlijk geïnventariseerd omdat ze in beginsel altijd zijn toegestaan binnen de woning. Onder een aan huis gebonden beroep wordt verstaan: .het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, (para)medisch, therapeutisch gebied of daarmee vergelijkbaar, die door de beperkte omvang in een ondergeschikt gedeelte van de woning met bijbehorende bebouwing en met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. Voorbeelden zijn beroepen als huisarts, notaris, kunstenaar of accountant.

Wonen

In het plangebied ligt een groot aantal woningen. Veel daarvan zijn van oorsprong boerderijen, die hun agrarische functie hebben verloren. Maar er ligt ook een aantal woningen die direct als burgerwoningen in het buitengebied zijn gebouwd.

Landgoederen

De gemeente Bronckhorst is door de rust, ruimte en natuur al van oudsher geschikt als vestigingsgebied voor landgoederen. Landgoederen leveren, door de grote hoeveelheden natuur, recreatieve openstelling en mooie gebouwen, een bijdrage aan de aantrekkelijkheid van de gemeente en vormen daarmee een inkomstenbron door een vergroting van de recreatiemogelijkheden.

In de paragraaf over cultuurhistorische waarden zijn de landgoederen en landhuizen reeds aan de orde gekomen. In het plangebied liggen meerdere landgoederen en diverse grote en kleine landhuizen. De meeste landhuizen zijn in particuliere handen en hebben alleen een woonfunctie. Er zijn echter ook verscheidene huizen bij met andere functies naast de woonfunctie. Het toelaten van deze functies is noodzakelijk om het behoud van deze huizen op de lange termijn te kunnen garanderen. In de planregels ( Bestemming Wonen - Landhuis) is een lijst met de aanwezige landhuizen opgenomen.

Toerisme en recreatie

Bronckhorst is een aantrekkelijke gemeente voor recreanten. De Achterhoek wordt gezien als streekeigen, authentiek, gastvrij, kleinschalig en gemoedelijk. De Achterhoek heeft daarmee een duidelijk herkenbaar regio-profiel wat vooral veel binnenlandse recreanten en toeristen aantrekt.

De kwaliteiten worden in belangrijke mate bepaald door de rust en ruimte, het afwisselende landschap, de vele mogelijkheden om te wandelen, fietsen en paardrijden, waterrecreatie op de (Oude) IJssel en de alom aanwezige cultuurhistorie. Zo valt er te denken aan het Nationaal Landschap De Graafschap en de vele landgoederen die de gemeente rijk is. Naast het mooie landschap, de bossen en natuurgebied, kastelen, landgoederen en leuke dorpen, kent de gemeente een groot aantal toeristisch-recreatieve voorzieningen.

Recreatie en toerisme is een belangrijke economische pijler van de gemeente Bronckhorst. Ruim 1 op de 20 arbeidsplaatsen in de Achterhoek hangt samen met deze sector.

De sector heeft potentie voor verdergaande verbetering en continue modernisering van dag- en verblijfsrecreatie waarbij de authenticiteit moet worden behouden en "oubolligheid" moet worden voorkomen.

Het stadje Bronkhorst, het kleinste stadje van Nederland, heeft door het historische karakter en sfeer een bijzondere aantrekkingskracht op toeristen.



Verblijfsrecreatie

In het plangebied ligt een aantal bungalowparken en campings. De belangrijkste voorzieningen op dit gebied zijn de bungalowparken 't Zonnetje, Vossenveen, Wolferswoud, Aan 't Hackfort en Wasseveld en campings De Goldberg, De Reehorst, Kom-es- An, De Scharf, Jena, De Graafschap, Zwarte Schaar en de natuurkampeerterreinen op het landgoed 't Zand. Verder liggen er in het plangebied een aantal minicampings.

Er liggen ook enige tientallen geregistreerde (en ruimtelijk gelegaliseerde) recreatiewoonverblijven in het buitengebied. Een groot deel daarvan ligt geconcentreerd op het terrein Het Schaepenmeer ten noorden van Vorden en langs de Roessinkweg ten oosten van Hengelo. De overige recreatiewoningen liggen, deels in de vorm van klein complexen, verspreid in het plangebied.

Dagrecreatie en sport

In het plangebied liggen onder meer een (natuur)zwembaden, maneges, een schietbaan en een aantal sportvelden voor voetbal, tennis, korfbal). De diverse voorzieningen voor sport- en dagrecreatie zijn vooral gericht op de plaatselijke bevolking. Enkele hebben een bovenlokale recreatieve betekenis, zoals de golfbanen op landgoed 't Zelle en in Hoog-Keppel. Verder worden op een aantal wegen op de Varsselse Enk ten oosten van Hengelo incidenteel motorwedstrijden gereden en liggen binnen het plangebied een aantal motorcrossterreinen. In de betreffende planregels is een overzicht opgenomen van de terreinen voor sport en recreatie.

Ook zijn er mogelijkheden voor watertoerisme op de (Oude) IJssel en zijn er golfbanen binnen de gemeente gesitueerd. Verder bevinden zich in het plangebied onder andere diverse molens, wijnboerderijen, een bierbrouwerij, een planetarium en een forellenvijver.

Verkeer

De wegen die door het plangebied lopen zijn van regionale en lokale betekenis. De belangrijkste regionale wegen rondom Hengelo en Vorden betreffen de N316 en de N319. De eerste verbindt Vorden via Hengelo met Doetinchem. De tweede loopt van Zutphen via Vorden naar Ruurlo. Verder loopt door de zuidoosthoek van het plangebied langs Veldhoek de N315 die Doetinchem via Ruurlo met Neede verbindt.

Zelhem en omgeving is ontsloten door verschillende provinciale wegen: de N330 Hummelo-Zelhem-Varsseveld, de N315 Doetinchem-Zelhem-Ruurlo. Door het westelijke deel van het plangebied loopt de N316 die Doetinchem via Hengelo verbindt met Zutphen.

Steenderen, Hummelo en Keppel en omgeving worden onder meer ontsloten door de N314 de Zutphenseweg/Torenallee tussen Zutphen en Doetinchem en de N317 Rijksweg/Keppelseweg tussen Doesburg en Doetinchem.

De overige wegen hebben een lokale betekenis. In het plangebied ligt een aantal zandwegen. Vanwege hun landschappelijke betekenis zijn ze als zodanig op de plankaart weergegeven waardoor ze ook worden beschermd. Het verharden of verwijderen van deze zandwegen is uitsluitend na verlening van een omgevingsvergunning voor werken en/of werkzaamheden toegestaan.

In het plangebied ligt een deel van de IJssel, die bij Westervoort vanaf de Rijn aftakt en uitmondt in het Ketelmeer. Daarnaast is de Oude IJssel in gebruik als vaarroute. De Oude IJssel is een zijrivier van de IJssel en begint in Duitsland, waarna ze via de gemeenten Oude IJsselstreek, Doetinchem en Bronckhorst bij Doesburg in de IJssel uitmondt.

Tenslotte wordt het plangebied doorkruist door de spoorlijn Zutphen-Winterswijk.

Gemeenschaps- en nutsvoorzieningen

In deze categorie valt een aantal voorzieningen van algemeen nut, zoals scholen, begraafplaatsen, pompstations ten behoeve van de drinkwatervoorziening enz. Voorts lopen door en over het buitengebied diverse hoofdtransportleidingen zoals hoogspanningsleidingen (boven- en ondergronds), aardgasleidingen, drinkwaterleidingen en afvalwaterleidingen. Aan weerszijden van deze leidingen ligt een beschermingszone.

Milieubeschermingsgebied

Op twee locaties in het plangebied liggen pompstations ten behoeve van de drinkwaterwinning. Rondom deze waterwinning en ten noorden van het gebied tussen Vorden en Kranenburg en tussen Hengelo en Zelhem liggen grondwaterbeschermingsgebieden. De grenzen van deze gebieden zijn vastgesteld op basis van de zogenaamde 25-jaars inzijgingszones. Voor deze grondwaterbeschermingsgebieden gelden specifieke gebruiksregels van de grond om te voorkomen dat vervuiling van het grondwater ontstaat.

Waterbergingsgebieden

In het plangebied is 1 gebied aangewezen als waterbergingsgebied. Dit gebied is bedoeld om verruiming van de waterbergingscapaciteit in het gebied te creëeren. Het betreft daarmee gronden welke mede zorgen voor de veiligheid ten aanzien van wateroverlast. Bouwen is hier mogelijk als advies is verkregen van de waterbeheerder.

Hoofdstuk 3 Uitvoerbaarheid     

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Het betreft de toetsing van het beleidskader (paragraaf 3.1), omgevingsaspecten (paragraaf 3.2), volkshuisvestelijke aspecten (paragraaf 3.3), economische aspecten (paragraaf 3.4), maatschappelijke aspecten (paragraaf 3.5) en overleg en inspraak (paragraaf 3.6). Per uitvoerbaarheidsaspect wordt aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is op dat aspect. De laatste paragraaf (3.7) geeft een eindconclusie over de uitvoerbaarheid.

3.1 Toetsing aan beleidskader     

Omdat het bestemmingsplan voornamelijk een consoliderend karakter heeft en geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, raakt het, het in hoofdstuk 4 gegeven beleidskader niet direct. Daar waar wel een relatie is tussen de in dit plan gegeven planologische ruimte en het beleidskader, is het plan passend binnen het gegeven beleid.

3.2 Omgevingsaspecten     

3.2.1 Plan-M.E.R.     

Een PlanMER is een in de Wet milieubeheer vastgelegde procedure waarbij de bandbreedte van de milieugevolgen van een bestemmingsplan worden beoordeeld. De uitkomsten moeten bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden betrokken.

De aanleidingen voor het opstellen van een PlanMER voor het gehele landelijke gebied van Bronckhorst zijn de volgende:

1. Het bestemmingsplan is kaderstellend voor besluit-m.e.r.-plichtige activiteiten, vooral de mogelijkheid om bestaande agrarische bouwvlakken te vergroten;

2. De aanwijzing als Natura2000 gebied van een deel van het plangebied en de directe omgeving. Omdat het niet is uitgesloten dat dit plan significante negatieve effecten veroorzaakt op nabijgelegen Natura 2000 - gebieden heeft er een passende beoordeling plaatsgevonden in het kader van de Natuurbeschermingswet.

De belangrijkste milieueffecten betreffen effecten op natuur, geurhinder, landschap en cultuurhistorie. Het onderzoek in dit MER is dan ook vooral op deze onderdelen gericht en worden hieronder belicht.

Op 13 oktober 2016 heeft de Commissie voor de milieueffectrapportage een bezoek gebracht aan het landelijk gebied en zijn haar vragen beantwoord. In de aanvullende memo van 21 oktober 2016 zijn een aantal zaken verder uitgewerkt die in het gesprek met de commissie aan de orde kwamen. Het betreft de verzurende effecten op de gebieden die in het kader van de Wet ammoniak en veehouderij zijn aangewezen, de effecten van nieuw te plaatsen windmolens en een toelichting op de emissie/depositie berekeningen. Op 5 december 2016 heeft de commissie haar voorlopig toetsingsadvies uitgebracht over de PlanMER. Daarin is aangegeven dat voor de aspecten stikstofdeposite, mestvergisting, zonnepanelen, geur en fijnstof informatie ontbreekt. De ontbrekende gegevens zijn in een aanvulling op de PlanMER op 15 februari 2017 alsnog verkregen. Dit heeft geleid tot enkele aanpassingen van de planregels. Op 11 april 2017 heeft de Commissie haar definitieve toetsingsadvies uitgebracht.

Het planMER, de aanvullingen erop en de beide toetsingsadviezen zijn in Bijlage 4 bij de toelichting van dit plan opgenomen.

Natuur

De huidige achtergronddepositie van stikstof is vrijwel overal en voor alle Natura 2000-gebieden hoger dan de kritische depositiewaarde van de meest gevoelige habitattypen. Dat betekent dat alleen een bestemmingsplan, dat de huidige situatie van veehouderijen met bijbehorende uitstoot van stikstof vastlegt, uitvoerbaar is. Immers als alle ontwikkelingsmogelijkheden maximaal worden gebruikt, zijn negatieve effecten niet uit te sluiten. Dat is in het PlanMER gebleken bij de Beoordeling van het alternatief 'worstcase bestemmingsplan'.

Ten gevolge van de autonome ontwikkeling (reeds vergunde, maar nog niet gerealiseerde veehouderijen) kan er in enkele Natura2000-gebieden sprake zijn van een licht negatief effect. Dit is een effect dat niet door het bestemmingsplan wordt beïnvloed.

In dit plan is de keuze gemaakt om bij recht geen uitbreiding van een veehouderij toe te staan. Daarmee is de huidige situatie vastgelegd.

Door in een generieke gebruiksbeperking de toename van emissies uit een bouwvlak tot strijdig gebruik te verklaren, kunnen significante effecten worden voorkomen.

Geur

De afstemming met de geurwetgeving heeft in dit bestemmingsplan plaatsgevonden bij het toekennen van de agrarische bouwvlakken: hierbij is rekening gehouden met de afstand tot omringende woonbebouwing. Rondom de veehouderijen zal de geurbelasting gedurende de planperiode afnemen vanwege de verdergaande herstructurering van de sector. Omdat er rondom de mogelijke groeiers wel sprake zal zijn van een (beperkte) toename van de geurbelasting wordt het effect per saldo als neutraal beoordeeld (0).



Landschap

Landschappelijke waarden worden in het bestemmingsplan geborgd middels de bestemmingen 'agrarisch met waarden - landschap' en 'agrarisch met waarden - landschap en natuur' met bijbehorend omgevingsvergunningenstelsel. Daarbovenop geldt voor de gronden met de bestemming 'agrarisch met waarden - landschap en natuur' dat de gronden tevens zijn bestemd voor het behoud en de ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO).

De openheid van waardevolle open gebieden is in het bestemmingsplan geborgd middels de aanduiding 'overige zone - waardevolle open gebieden waaronder essen', ten behoeve van de instandhouding van waardevolle open gebieden, waaronder essen. Het behoud van landschapselementen is in het bestemmingsplan geborgd middels het opnemen van de 'instandhouding van landschapselementen' in de doeleindenomschrijving van de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - landschap' en 'Agrarisch met waarden - landschap en natuur'.



Ten aanzien van agrarische bouwvlakken is vormverandering of vergroting van het bouwvlak mogelijk indien een compacte perceelsvorm blijft bestaan, waarbij de nieuwe vorm van het bouwvlak de oude vorm in grote lijnen volgt. Tevens moet bij ruimtelijke ontwikkeling met een inrichtingsplan zorg gedragen worden voor een zorgvuldige landschappelijke inpassing en mag er geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de landschappelijke waarden, het reliëfrijke karakter van de bolle akkers, de openheid van de open akkers en het historische verkavelingspatroon. Aan de wijzigingsmogelijkheden naar de bestemming 'Wonen' en het inrichten van stoeterijen en paardenbakken, worden strikte randvoorwaarden gesteld om zo te voorkomen dat de landschappelijke karakteristiek wordt aangetast. De procedure voor het realiseren van nieuwe landgoederen is geborgd in het landgoederenbeleid.



Omschakeling naar een intensieve veehouderij is niet toegestaan in het bestemmingsplan. Agrarische bouwvlakken kunnen in beginsel via een wijzigingsbevoegdheid uitbreiden tot 2 hectare in het geval van grondgebonden bedrijven en 1 hectare in het geval van intensieve veehouderijen. Uit het aanvullend onderzoek op de PlanMER is gebleken dat niet alle bedrijven stalmaatregelen kunnen nemen en zo de volledige ruimte van het bestemmingsplan kunnen benutten. Om deze reden is een beperking in de bovengenoemde uitbreidingsmogelijkheden opgenomen om te komen tot een uitvoerbaar plan. Deze houdt in dat het bouwvlak niet meer dan 40% ten opzichte van het huidge bouwvlak mag uitbreiden tot een maximum van 1 ha voor niet-grondgebonden en 2 ha voor grondgebonden bedrijven.

Daarnaast vindt verbreding en verdieping van agrarische bedrijfsactiviteiten plaats. Daarom wordt het effect op het thema landschap als beperkt negatief beoordeeld (-).

Cultuurhistorie

Aan het verkavelingpatroon en het patroon van wegen, waterlopen, bebouwingslinten en beplantingen kan de ontginningsgeschiedenis van het plangebied worden afgelezen. De huidige patronen dateren grotendeels nog uit de ontginningsfase. Daardoor vertegenwoordigen deze patronen een grote historisch-geografische waarde. Plaatselijk zijn deze patronen als gevolg van ruilverkaveling en voortgaande schaalvergroting van het agrarische landschap nog slechts gedeeltelijk bewaard gebleven.

De historische en archeologische waardenkaart van de provincie Gelderland laat zien dat de het buitengebied van de gemeente Bronckhorst rijk is aan cultuurhistorisch waardevolle elementen. Verspreid over het plangebied zijn diverse gebouwen en stads- en dorpsgezichten aanwezig met een grote cultuurhistorische waarde. De kern Bronkhorst en delen van de kernen Hummelo en Laag-Keppel zijn aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht.

Bronkhorst is aangewezen als beschermd stadsgezicht doordat het gelegen is in een vrijwel ongeschonden omgeving en het een stadje is met voor het merendeel in de 18de en 19de eeuw gebouwde boerderijen en kleine woningen die gegroepeerd zijn rondom de middeleeuwse kapel. Een deel van de kern Hummelo is aangewezen als beschermd dorpsgezicht vanwege de historische structuur en samenhang van de esnederzetting in de vorm van historische bebouwing en het ten oosten daarvan gelegen open veld. Het zuidelijke gedeelte van Laag-Keppel is aangewezen als beschermd dorpsgezicht vanwege de sinds de Middeleeuwen vrijwel ongewijzigde historische stedenbouwkundige structuur. Deze structuur wordt bepaald door de kasteelsituatie met de naastliggende Dorpsstraat als historisch straatdorp met een watermolen. Daarnaast liggen in het gebied vele beschermde historische buitenplaatsen, diverse windmolens, twee watermolens en een rosmolen.

3.2.2 Milieu     

Om conflictsituaties met functies in de omgeving te voorkomen wordt in het bestemmingsplan aandacht besteed aan diverse milieuaspecten zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, geur, ammoniak. Er mogen geen strijdigheden bestaan met de normen uit de betrokken milieuwetten. Binnen deze regelgeving is functiescheiding middels zonering een veel toegepast instrument om een goede ruimtelijke ordening te realiseren.

3.2.2.1 Bodem     

Het bestemmingsplan staat geen nieuwe milieuhindergevoelige functies toe, maar legt voornamelijk de bestaande situatie vast. In het kader van dit bestemmingsplan is dan ook geen verkennend bodem- en grondwateronderzoek uitgevoerd. Bij eventuele bebouwingsuitbreidingen, welke binnen de beheerskaders van dit bestemmingsplan mogelijk zijn, wordt via de bouwverordening in het kader van de omgevingsvergunning tot bouwen zorg gedragen voor een goede bodemkwaliteit.

Conclusie

Het milieuaspect bodem belemmert de uitvoering van het bestemmingsplan niet.

3.2.2.2 Geluid     

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). Aangezien het bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige functies of wegen toelaat, is geen akoestisch onderzoek verricht.

In het geval van bestaande situaties waar geen nieuwe functies zijn voorzien, wordt de geluidsbelasting met betrekking tot de wettelijke normen voor binnenniveaus geregeld via het Bouwbesluit. Indien derhalve een bestaande woning of een ander geluidsgevoelig object een uitbreiding wenst te realiseren, dan wordt via de omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen in een aanvaardbaar binnenniveau van het geluid voorzien.

In en om de kernen van Bronckhorst zijn bedrijven en voorzieningen gelegen, welke in het bedrijfsproces geluid produceren. In de Staat van bedrijfsactiviteiten – opgenomen in de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (2009) – worden voor diverse milieuaspecten, zoals geluid, een indicatieve afstand tot geluidsgevoelige objecten gegeven. Dikwijls is echter de omvang en aard van het productieproces bepalend voor de daadwerkelijke hinderafstand. Derhalve is voor de bedrijven en voorzieningen in het plangebied het aspect geluid ook geregeld in de voorschriften van de milieuvergunning of zijn normen van toepassing op basis van een AMvB.

Rondom de rioolwaterzuiveringsinstallatie ten oosten van de kern Olburgen, het Stroomverdeel-/

schakelstation aan de Rouwenoordseweg in Hummelo, de bedrijventerreinen van Aviko in Steenderen en Molenenk in Hengelo liggen gezoneerde industrieterreinen. Het gezoneerde terrein van Molenenk ligt voor een heel klein deel in het onderhavige plangebied.

De geluidzones zijn op de verbeelding opgenomen met behulp van een algemene aanduiding, geluidszone - industrie en in artikel 42 van de regels vertaald..

Daarnaast geldt ook rondom de bestaande motorcrossterreinen aan de Rijksweg in Hummelo en ten noordwesten van de kern Zelhem een geluidzone. Deze zijn op de verbeelding opgenomen met behulp van een algemene aanduiding 'geluidszone - motorcross' en in artikel 42 van de regels vertaald.



Conclusie

Het milieuaspect geluid belemmert de uitvoering van het bestemmingsplan niet. Op het onderwerp industrielawaai wordt verder nader ingegaan in de paragraaf 3.2.2.5.

3.2.2.3 Luchtkwaliteit     

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Zo staat een grenswaarde van 3% gelijk aan bijvoorbeeld de bouw van circa 1500 woningen met één ontsluitingsweg;

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten op-zichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Zodra een ontwikkeling zich voordoet, die met een afwijking van de gebruiks- en/of bouwregels of wijziging mogelijk kan worden gemaakt, wordt op dat moment het aspect luchtkwaliteit onderzocht aan de op dat moment geldende wet- en regelgeving en normen.

Conclusie

Dit is een consoliderend bestemmingsplan dat geen grote nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt. Het plan draagt daardoor 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging.

Om te kunnen voldoen aan de door de gemeente gestelde beleidsregels met betrekking tot de toekenning van de aanduiding plattelandswoning is voor een vijftal locaties een onderzoek luchtkwaliteit uitgevoerd: Lieferinkweg 1 in Vorden, Hoogstraat 21b in Toldijk, Mosselseweg 10 in Vorden, Kostedeweg 5 in Vorden en Halsweg 2a in Halle. Uit de resultaten van deze onderzoeken blijkt dat deze vijf locaties voldoen aan de gestelde normen, derhalve is voor deze vijf locaties de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' opgenomen. Tevens is deze aanduiding opgenomen bij Roomstraat 15 in Drempt. Voor deze locatie is ten behoeve van de partiële herziening onderzoek uitgevoerd. Dat bestemmingsplan is inmiddels onherroepelijk en ingepast in onderhavig plan. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan. De uitgevoerde onderzoeken luchtkwaliteit zijn als Bijlage 5 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

3.2.2.4 Externe Veiligheid     

Externe veiligheid beschrijft de (externe) risico's die ontstaan door het transport, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes (weg, water, rail en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.

Om een beeld te krijgen van de risicobronnen binnen het plangebied is de risicokaart Gelderland en de Signaleringskaart van de provincie Gelderland geraadpleegd. Aansluitend is gekeken naar de aanwezige stationaire risicobronnen, transportroutes en buisleidingen. Bij nieuwe ontwikkelingen moeten deze plaatsgebonden- en groepsrisico's getoetst worden aan de hiervoor genoemde wetgeving. Hoewel in dit geval er sprake is van een grotendeels conserverend bestemmingsplan dient wel getoetst te worden aan het onderdeel externe veiligheid. Zie voor de diverse uitwerkingen Bijlage 2 Advies Externe veiligheid inclusief groepsrisico berekeningen.

Voor het onderdeel beheersbaarheid en bestrijdbaarheid bij calamiteiten is de Veiligheidsregio Noord en Oost Gelderland/Brandweer om advies gevraagd. Zij zijn voor dit onderdeel de wettelijk adviseur. Het advies is opgenomen in bijlage 3 Advies Brandweer / Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland

Inrichtingen

1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI)

In het plangebied, of grenzend aan het plangebied met een risicocontour over het plangebied liggen de volgende onder het BEVI vallende bedrijven:

LPG tankstation Groot Jebbink, Nieuwstad 36 te Vorden

LPG tankstation BP Wenting, Molenenk 2A te Hengelo

BIM Service Station, Kruisbergseweg 12a te Zelhem

Garage Looman, Doetinchemseweg 53 te Zelhem

Autobedrijf Vruggink, Halseweg 39 te Halle

Venderbosch Totaal, Dorpsstraat 2-4, Halle

Esso Kaufman, Rijksweg 40 B te Drempt

Voor tankstation Groot Jebbink geldt dat zich binnen het invloedsgebied van het tankstation

twee woningen bevinden. Hierdoor is het niet aannemelijk dat er sprake is van een hoog groepsrisico.

Voor tankstation BP Wenting geldt dat dit tankstation aan de rand van het plangebied ligt en slechts enkele hoekjes van het plangebied raakt. Binnen deze delen van het plangebied bevinden zich geen kwetsbare objecten. Voor beide tankstations is daarom geen berekening van het groepsrisico gemaakt.

Voor Esso Kaufman geldt dat zich binnen het invloedsgebied van het tankstation 11 woningen bevinden. Hieruit valt op te maken dat het maximaal aantal doden dat bij een calamiteit valt minder dan 10 is of dat de kans op meer dan 10 slachtoffers kleiner is dan 10-9. Er is geen sprake van een probleem met betrekking tot het groepsrisico rond het tankstation.

In de motivatie van het groepsrisico moet in ieder geval worden ingegaan op de volgende onderdelen:

a. Het aantal aanwezige personen

Bij beide tankstation is sprake van een beperkt aantal personen in het invloedsgebied of binnen het gebied waarover de contour van de inrichting valt. In dit geval is het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied dan ook dusdanig klein dat er geen sprake is van een hoog groepsrisico.

b. Het groepsrisico per inrichting op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit

Voor de inrichtingen geldt dat er sprake is van een zeer klein aantal aanwezige binnen het deel van het invloedsgebied dat over het plangebied heen valt.

Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een hoog groepsrisico

c .Maatregelen ter beperking van het groepsrisico

Nu uit de vorige twee onderdelen van deze motivatie blijkt dat er sprake is van een beperkt groepsrisico is het niet noodzakelijk om maatregelen te treffen om het groepsrisico verder te beperkten.

d. Voor- en nadelen ruimtelijk besluit

In dit geval is sprake van een herziening van het vigerende bestemmingsplan. Er worden binnen het invloedsgebied van beide inrichtingen geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het ruimtelijk besluit heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de hoogte van het groepsrisico.

e. Beheersbaarheid en bestrijdbaarheid bij calamiteiten

Voor het onderdeel beheersbaarheid en bestrijdbaarheid is de Veiligheidsregio Noord en Oost Gelderland/Brandweer om advies gevraagd. Zij zijn voor dit onderdeel de wettelijk adviseur. In het advies van 23 maart 2016 merkt zij op dat op een aantal plekken binnen het plangebied de bluswatervoorziening onvoldoende is. VNOG/Brandweer adviseert om contact op te nemen met de Brandweer Achterhoek West om te inventariseren waar de knelpunten liggen en tot een adequate bluswatervoorziening te komen.

f. Zelfredzaamheid

Voor het onderdeel zelfredzaamheid is ook aan de Veiligheidsregio Noord en Oost Gelderland/ Brandweer advies gevraagd. Zij zijn voor dit onderdeel de wettelijk adviseur. Zij merkt op dat de zogenaamde WAS-palen die in de dorpskernen staan geen bereik hebben tot in het buitengebied. Om de zelfredzaamheid van de bewoners in het buitengebied te vergroten is NL-alert een goed alternatief. De gemeente kan het bestaan van NL-alert kenbaar maken.

 

2. Inrichtingen vallende onder het activiteitenbesluit

In het activiteitenbesluit is voor een aantal typen van activiteiten veiligheidsafstanden opgenomen. In het plangebied komen de volgende typen activiteiten voor:

Propaanopslag op Camping De Reehorst, Camping Boomgaard, Camping Kom-es-an en bij Kukenbeheer BV, Boomkwekerij Lucassen, Bruil (Bocholtseweg), tankstation Tolbrug, Parkcamping de Graafschap, Achterkamp en Beumkes.

Chlooropslag bij Zwem- en recreatiebad 'in de Dennen'

Zuurstof- en stikstofopslag bij de GOMA BV en Berendsen

Spuitmiddelopslag bij Banninkstraat 45

Vuurwerkopslag bij Hengelosestraat 2.

Regelstation Gasunie bij H.Remmelinkweg.

Voor deze inrichtingen gelden vaste veiligheidsafstanden en is verantwoording van het groepsrisico niet vereist.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Binnen het plangebied zijn alleen (regionale) wegen aanwezig. De hoogste 'status' van de aanwezige wegen is die van regionale ontsluitingsweg. Hierdoor is het transport over de weg van gevaarlijke stoffen in dit plan beperkt. Door Arcadis is in opdracht van de provincie Gelderland een onderzoek uitgevoerd naar externe veiligheidsrisico's op provinciale wegen met als titel "Externe veiligheidsrisico's op provinciale wegen in Gelderland". In dit rapport is gekeken naar de externe veiligheid op een aantal wegen in Gelderland. Voor geen van de wegen geldt dat er sprake is van een 10-6 contour waarbinnen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Tevens geldt dat de hoogte van het groepsrisico onder de orientatiewaarde blijft.

Transportroute over het water

Aan de westelijke zijde van het plangebied ligt de rivier de IJssel. Voor de IJssel geldt dat op een afstand van 200 meter aan weerszijde de hoogte van het groepsrisico moet worden verantwoord. Voor de IJssel moet vanuit het hart gerekend worden met bevaarbaarheidklasse 5. Voor deze klasse geldt als vuistregel dat er geen 10-6 contour aanwezig is en tevens geen overschrijding van de oriëntatiewaarde plaatsvindt. Uit een indicatieve berekening blijkt dat de 10-6 contour zich binnen het vaarvlak bevindt.

Zoals onderstaande figuur laat zien wordt door de bij de IJssel behorende contour, 3 gebouwen geraakt.

verplicht

Het is dan ook niet aannemelijk dat er sprake zal zijn van een groepsrisico dat boven de 10% van de oriëntatiewaarde uitkomt. Volgens het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk als de ontwikkeling zich op minder dan 200 meter van de rivier bevindt. In dit geval kan met een beperkte motivatie van het groepsrisico worden volstaan omdat het groepsrisico met niet meer dan 10% toeneemt en de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden.

 

a. Onderbouwing

Met een groepsrisico onder 10% van de oriëntatiewaarde, de bevaarbaarheidklasse en bijbehorende vuistregels kan worden vastgesteld dat er sprake is van een laag groepsrisico. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarden uit artikel 8, 2e lid van het BEVT.

b. Beheersbaarheid en bestrijdbaarheid bij calamiteiten

Voor het onderdeel beheersbaarheid en bestrijdbaarheid is de Veiligheidsregio Noord en Oost Gelderland/Brandweer om advies gevraagd. Zij zijn voor dit onderdeel de wettelijk adviseur. In het advies van 23 maart 2016 merkt zij op dat op een aantal plekken binnen het plangebied de bluswatervoorziening onvoldoende is. VNOG/Brandweer adviseert om contact op te nemen met de Brandweer Achterhoek West om te inventariseren waar de knelpunten liggen en tot een adequate bluswatervoorziening te komen.

c. Zelfredzaamheid

Voor het onderdeel zelfredzaamheid is ook aan de Veiligheidsregio Noord en Oost Gelderland/ Brandweer advies gevraagd. Zij zijn voor dit onderdeel de wettelijk adviseur. Zij merkt op dat de zogenaamde WAS-palen die in de dorpskernen staan geen bereik hebben tot in het buitengebied. Om de zelfredzaamheid van de bewoners in het buitengebied te vergroten is NL-alert een goed alternatief. De gemeente kan het bestaan van NL-alert kenbaar maken.

Hoge druk aardgasleidingen

In de directe omgeving van het plangebied zijn diverse hogedruk aardgasleidingen aanwezig. Voor de toetsing aan grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en de orienterende waarde voor het groepsrisico (GR) zijn met behulp van het rekenpakket Carolo de PR en GR berekend.

Zoals uit de kwantitatieve risicoanalyses (QRA) (opgenomen in bijlage 2) blijkt, is er bij geen van de aanwezige leidingen sprake van een hoog groepsrisico en zorgen de PR en GR niet voor belemmeringen voor vaststelling van dit conserverende bestemmingsplan.

a. Personendichtheid in het invloedsgebied

In de kwantitatieve risicoanalyse is ingegaan op de personendichtheid rond de verschillende buisleidingen. Uit de QRA blijkt dat nergens in het plangebied sprake is van een groepsrisico hoger dan 10% van de oriëntatiewaarde. Er is tevens sprake van een conserverend bestemmingsplan waardoor er nergens een grote stijging van het groepsrisico plaatsvindt.

b. De te verwachten toekomstige personendichtheid

Er is sprake van een conservatief plan waarbij de huidige situatie wordt vastgelegd en nauwelijks nieuwe ontwikkelingen worden geboden. Het groepsrisico neemt derhalve dan ook niet noemenswaardig toe.

c. Mogelijkheid tot bestrijding en beperking van rampen

Voor het onderdeel beheersbaarheid en bestrijdbaarheid is de Veiligheidsregio Noord en Oost Gelderland/Brandweer om advies gevraagd. Zij zijn voor dit onderdeel de wettelijk adviseur. In het advies van 23 maart 2016 merkt zij op dat op een aantal plekken binnen het plangebied de bluswatervoorziening onvoldoende is. VNOG/Brandweer adviseert om contact op te nemen met de Brandweer Achterhoek West om te inventariseren waar de knelpunten liggen en tot een adequate bluswatervoorziening te komen.

d. Zelfredzaamheid

Voor het onderdeel zelfredzaamheid is ook aan de Veiligheidsregio Noord en Oost Gelderland/ Brandweer advies gevraagd. Zij zijn voor dit onderdeel de wettelijk adviseur. Zij merkt op dat de zogenaamde WAS-palen die in de dorpskernen staan geen bereik hebben tot in het buitengebied. Om de zelfredzaamheid van de bewoners in het buitengebied te vergroten is NL-alert een goed alternatief. De gemeente kan het bestaan van NL-alert kenbaar maken

3.2.2.5 Bedrijven en milieuzonering     

Een doel van de ruimtelijke ordening en het milieubeleid is het handhaven en verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving. In een bestemmingsplan wordt daarom onder andere ingezet op de milieuzonering van bedrijfsfuncties. Dit betreft het verantwoord vastleggen van de milieuhygiënische situatie in het plangebied. Het gaat erom dat voldoende ruimtelijke scheiding is tussen enerzijds milieubelastende inrichtingen en bedrijven en anderzijds milieugevoelige functies als wonen.

Bij de milieuzonering wordt gebruikt gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'. Een kwalificatie van de bedrijfsfuncties in het plangebied vindt plaats op basis van de Staat van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in voornoemde VNG-uitgave. Per milieuaspect (geur, stof, geluid, gevaar, lucht-, water- en bodemverontreiniging, verkeersaantrekkende werking en visuele hinder) is in deze brochure voor bedrijven een afstand genoemd, welke tot de dichtstbijzijnde milieugevoelige bebouwing in beginsel in acht moet worden genomen. Zonering op basis van de VNG-methode gebeurt aan de hand van een categorie-indeling. Bedrijven zijn in categorieën ingedeeld, waarbij de categorie is gekoppeld aan een afstand die aangehouden dient te worden tot gevoelige functies. Bepalend is de afstand van het meest hinderlijke milieuaspect, hetgeen resulteert in de zogenaamde 'grootste afstand'. De grootste afstand is de afstand, die tenminste in acht dient te worden genomen ten opzichte van gevoelige functies zoals bijvoorbeeld een rustige woonwijk. Wordt niet voldaan aan de grootste afstanden dan dient te worden afgewogen in hoeverre de functies passend zijn ten opzichte van elkaar. Uit specifiek milieuonderzoek in het kader van een eventuele Wabo-vergunning voor het onderdeel milieu kan blijken dat de grootste afstand voor het betreffende bedrijf kleiner is dan op basis van de VNG-lijst is aangegeven, bijvoorbeeld door de omvang en/of aard van de activiteiten en/of technische vooruitgang.

De indicatieve richtafstanden kunnen op basis van een gebiedskwalificatie, waarbij sprake is van een functiemenging, worden gereduceerd. Dit betreft het zogenaamde gemengde gebied.

Plangebied

In het plangebied komen bedrijven voor. Voor de bestaande bedrijven en tevens gevoelige functies in het plangebied geldt dat de onderlinge afstanden tussen de bestaande functies niet met dit bestemmingsplan worden gewijzigd. Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe mogelijkheden voor bedrijven. De bestaande bedrijven in het plangebied zijn op basis van het geldende planologisch regime reeds toegestaan. Deze bedrijven zijn planologisch ingepast in onderhavig bestemmingsplan. Voor deze bestaande bedrijven is de milieuhinder op gevoelige functies geregeld via de omgevingsvergunning of een melding op grond van het Activiteitenbesluit. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die de bedrijven kunnen beperken in de ontwikkelingsmogelijkheden.

Conclusie

De bestaande bedrijven behoren tot milieucategorieën 1 tot en met 4. De mate van hinder geproduceerd door deze bedrijven is vastgelegd in een omgevingsvergunning of een melding. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt hiermee geen belemmering voor de haalbaarheid van voorliggend plan.

3.2.2.6 Geur     

Voor agrarische bedrijven is het agrarische bouwblok in combinatie met hun veehouderijactiviteiten bepalend voor de afstand tot milieugevoelige functies. Afhankelijk van de aard en omvang van het agrarische bedrijf wordt de afstand bepaald door een AmvB of indien voor bedrijfsvoering noodzakelijk, een milieuvergunning. In de Wet geurhinder en veehouderij zijn odour units per m3 opgenomen voor geurgegvoelige objecten binnen de bebouwde kom. De gemeente Bronckhorst is opgenomen in het concentratiegebied I, (oost), wat inhoudt dat de geurbelasting op geurgevoelige objecten niet meer dan 3,0 ouE/m3 mogen bedragen. De gemeente heeft geen geurbeleid.

Conclusie

Het milieuaspect geur belemmert de uitvoering van het bestemmingsplan niet.

3.2.3 Waterhuishouding     

Onderhavig bestemmingsplan betreft een consoliderend bestemmingsplan en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Met dit bestemmingsplan vinden dan ook geen wijzigingen plaats in de waterhuishouding.

Conclusie

Het aspect van waterhuishouding belemmert de uitvoering van het bestemmingsplan niet.

3.2.4 Archeologie en cultuurhistorie     

3.2.4.1 Archeologie     

Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Archeologisch onderzoek zal moeten worden uitgevoerd indien sprake is van een archeologische trefkans of indien het plangebied niet is gekarteerd.

In artikel 5 van het Verdrag van Valletta (Malta) wordt gewezen op de noodzaak van een vroegtijdige interactie tussen plannenmakers en archeologen bij het voorbereiden en ontwikkelen van plannen. Alleen zo kan het gemeentelijk bodemarchief op een juiste wijze bij de belangenafweging worden meegenomen.

De gemeente Bronckhorst heeft in 2009 een archeologische waarden- en verwachtingskaart opgesteld. De archeologische waarden- en verwachtingskaart is een kaart waarop bekende archeologische vindplaatsen en terreinen staan die door de provincie en de rijksoverheid zijn geoormerkt als terreinen met een archeologische status. Daarnaast geeft de archeologische waarden- en verwachtingskaart een vlakdekkend en zo gedetailleerd mogelijk overzicht van de archeologische verwachtingen binnen de gemeente.

Op de hier vanaf geleide beleidsadvieskaart zijn aan de verschillende verwachtingszones uitvoeringsgerichte adviezen voor het gemeentelijk AMZ (Archeologische MonumentenZorg)–beleid gekoppeld. Deze kaarten samen bieden daarmee zowel inzicht in de bestaande archeologische toestand van het landelijke en het bebouwde gebied van de gemeente alsmede een handvat voor een zorgvuldige omgang met archeologische waarden in de ruimtelijke ordening.

Archeologisch waardevol gebied (AWG)

De bekende archeologische vindplaatsen worden op de beleidskaart aangeduid als archeologisch waardevol gebied (AWG). Hierbij worden de volgende categorieën onderscheiden:

  • AMK-terrein van zeer hoge archeologische waarde, beschermd (beschermd archeologisch monument) of gebouwd Rijksmonument (AWG categorie 1)
  • AMK –terrein van (hoge) archeologisch waarde (archeologisch monument; AWG categorie 2)
  • Bekende archeologische vindplaats (AWG categorie 3)
  • Historische dorpskern of gemeentelijk gebouwd monument (AWG categorie 4)



Rijksmonumenten (AWG categorie 1)

Hieronder vallen de gebouwde rijksmonumenten. Niet alleen zijn de monumenten zelf van historische waarde, ook valt te verwachten dat rondom deze monumenten waardevolle archeologische resten in de grond zitten die verband houden met het monumenten. Rondom deze monumenten is daarom een zone van 50 m ingesteld waarbinnen een hoge verwachting geldt met bijbehorende restricties.

Terreinen van (zeer hoge of hoge) archeologische waarde (AWG categorie 2)

Het gaat hierbij in principe om gewaardeerde archeologische vindplaatsen waarin de aanwezigheid, de aard, datering en de omvang van de archeologische resten (tot op zekere hoogte) bekend zijn.



Bekende archeologische vindplaatsen (AWG categorie 3)

Het merendeel van de bekende archeologische vindplaatsen in de gemeente Bronckhorst zijn zogenaamde 'terreinen zonder status'. Dit wil zeggen dat het terrein niet is opgenomen op de Archeologische Monumentenkaart Gelderland, omdat het over het algemeen niet-gewaardeerde vindplaatsen zijn. De conservering, de omvang en de aard van de archeologische resten zijn niet of slechts ten dele bekend. Bij gebrek aan een begrenzing van de vindplaats is een attentiezone van 50 m rondom de centrumcoördinaat gehanteerd als zone waarbinnen een verhoogde kans bestaat op het aantreffen van archeologische resten.



Historische structuren en gemeentelijke monumenten (AWV categorie 4)

Op basis van historisch kaartmateriaal en andere bronnen is het duidelijk dat in deze gebieden in de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe tijd sprake was van bebouwing.



Archeologisch waardevolle verwachtingsgebied (AWV)

Op basis van archeologische kennis en fysieke kenmerken van het landschap zijn 5 verwachtingsgebieden onderscheiden waarin sprake is van verschillen in de verwachte dichtheid waarin archeologische resten voorkomen. Deze gebieden zijn relevant in het buitengebied en in delen van de bebouwde kom buiten de historische kernen. In tegenstelling tot de terreinen van archeologische waarde is in deze gebieden de dichtheid aan, en de ligging, omvang en conservering van terreinen met archeologische resten slechts in grote lijnen bekend.

De verwachtingsgebieden worden op de beleidsadvieskaart aangeduid als archeologisch waardevol verwachtingsgebied (AWV). Er is een onderscheid in de mate van verwachting (hoog, middelmatig en laag) aangebracht. De volgend categorieën AWV worden onderscheiden:

  • Geomorfologische eenheden met een plaggendek, gebieden met een hoge archeologische verwachting, (AWV categorie 5)
  • Overige gebieden met een hoge archeologische verwachting (AWV categorie 6)
  • Gebieden met een hoge archeologische verwachting (AWV categorie 7)
  • Gebieden met een middelmatige archeologische verwachting (AWV categorie 8)
  • Gebieden met een lage verwachting voor nederzettingsresten, maar met een verhoogde kans op archeologische off-site resten (AWV categorie 9)



Gebieden met een hoge archeologische verwachting (AWV categorie 5)

Binnen de gemeente Bronckhorst is een onderscheid gemaakt tussen 3 zones met een hoge archeologische verwachting. Onder AWV5 zijn alle landschappelijke eenheden met een plaggendek weergegeven. Voor gebieden met plaggendek geldt een licht verhoogde kans op het voorkomen van archeologische resten. Gebieden waar plaggendekken voorkomen, waren waarschijnlijk ook in de Prehistorie al aantrekkelijke vestigingslocaties. Mogelijk aanwezige archeologische resten zijn door het plaggendek goed afgedekt en hierdoor (mogelijk) goed beschermd.

In gebieden met een hoge archeologische verwachting wordt de hoogste dichtheid aan archeologische vindplaatsen verwacht. Ingrepen die kunnen leiden tot verstoring of vernietiging van de archeologische resten binnen deze terreinen dienen te worden voorkomen. Bij ingrepen die dieper dan 40 cm -mv en groter dan 100 m2 zijn is een archeologisch onderzoek verplicht.



Gebieden met een hoge archeologische verwachting (AWV categorie 6 en 7)

Gebieden waar stuifzand voorkomt, waren waarschijnlijk ook in de Prehistorie al aantrekkelijke vestigingslocaties. De conserveringsgraad van archeologische resten in deze gebieden is sterk afhankelijk van de aard van het stuifzand (opgestoven, afgestoven of verstoven). Afhankelijk hiervan zijn eventuele archeologische resten mogelijk overdekt door stuifzand en daardoor goed geconserveerd, of uitgestoven en daardoor verstoord. AWV 6 betreft alle overige landschappelijke eenheden waarvoor een hoge verwachting geldt.



Gebieden met een middelmatige archeologische verwachting (AWV categorie 8)

In gebieden met een middelmatige archeologische verwachting wordt een lagere dichtheid aan archeologische vindplaatsen verwacht dan in gebieden met een hoge archeologische verwachting.

Gebieden met een lage verwachting archeologische verwachting (AWV categorie 9)

In gebieden met een lage archeologische verwachting wordt een lagere dichtheid aan archeologische vindplaatsen verwacht dan in gebieden met een hoge en middelmatige archeologische verwachting.



Overige vlakken

Behalve AWG's en AWV's zijn de volgende vlakken op de beleidsadvieskaart opgenomen:

  • Onderzoeksmeldingen (reeds archeologisch onderzochte gebieden)
  • Bodemverstoringen



Vertaling archeologische waarden- en verwachtingskaart naar juridisch-planologische regeling

Op 11 juli 2013 heeft de gemeenteraad middels wijziging van de erfgoedverordening het meest actuele archeologiebeleid vastgesteld. Dit beleid is gebaseert op de regionale nota 'Archeologie met beleid - Afwegingskader voor het archeologiebeleid in de Achterhoek' en doorvertaald in het bestemmingsplan Parapluplan Archeologie, waar in dit bestemmingsplan bij is aangesloten.

Hiertoe zijn in dit bestemmingsplan de verwachtingszones afhankelijk van de bekende en verwachtingswaarde voorzien van de dubbelbestemming 30 Waarde - Archeologie (voor gebieden met een bekende zeer hoge of hoge archeologische waarde; AWG categorie 2 en 3 en AWV categorie 4), 31 Waarde - Archeologische verwachting 1 (voor gebieden met een hoge verwachtingswaarde; AWV categorie 5, 6 en 7) , 32 Waarde - Archeologische verwachting 2 Waarde - Archeologische verwachting 2 (voor gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde; AWV categorie 8) en 34 Waarde - Archeologische verwachting 3 (voor gebieden met een lage verwachtingswaarde; AWV categorie 9). Afhankelijk van de waarde moeten bij bepaalde ingrepen archeologisch onderzoek plaatsvinden. In paragraaf 5.3.2.19 wordt nader ingegaan op de vertaling van het archeologiebeleid in dit bestemmingsplan.

3.2.4.2 Cultuurhistorie     

Het plangebied raakt enkele cultuurhistorisch waardevolle aspecten die in de Structuurvisie cultuurhistorie Bronckhorst zijn genoemd (zie paragraaf 4.4.5). Er is sprake van cultuurhistorische waarden in het gebied die worden beschermd, of waarvan de ontwikkelingsmogelijkheden worden bevorderd, middels de bestemmingsregeling zoals opgenomen in de diverse bestemmingen en de algemene aanduidingsregels.

3.2.4.3 Conclusie     

Omdat voorliggend bestemmingsplan een consoliderend karakter heeft en dus niet wordt voorzien in ontwikkelingen waarvoor de grond wordt geroerd, is een archeologisch onderzoek in de regel niet noodzakelijk. Om de gronden met mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen is in dit bestemmingsplan een beschermende regeling opgenomen. Hiermee vormen archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

3.2.5 Flora en fauna     

3.2.5.1 Gebiedsbescherming     

Natuurbeschermingswet 1998

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijngebied (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Hierin zijn de al bestaande staatsnatuurmonumenten ook opgenomen. Op grond van deze wet is het verboden projecten of andere handelingen te realiseren of te verrichten die, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren, of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.

In en rondom het plangebied liggen diverse gebieden die zijn beschermd onder de Natuurbeschermingswet 1998. Binnen het plangebied bevindt zich in het noorden van de gemeente het beschermde natuurmonument Wildenborch/Bosket, dat bestaat uit de landgoederen 'De Wildenborg' en 'Het Bosket'. Dit gebied is rijk aan diveriteit in bodemtype en daardoor ook in het type vegetatie. Daarnaast grenst het plangebied aan het Natura 2000-gebied "Rijntakken", deelgebied 'Uiterwaarden IJssel'. Dit gebied vormt een belangrijk broedgebied voor soorten van natte, ruige graslanden en drijvende waterplantenvegetaties. Ook is het gebied belangrijk als rust- en foerageergebied voor diverse (water)vogels, waaronder de wilde zwaan, de kievit en de grutto.

In de directe nabijheid van het plangebied (binnen 15 km) bevinden zich de Natura 2000-gebieden 'Veluwe', 'Stelkampsveld', 'Landgoederen Brummen', 'Korenburgerveen', 'Bekendelle' en 'Borkeld' alsmede de beschermde natuurmonumenten 'De Zumpe' en 'Weldam'.

Omdat op voorhand eventuele negatieve effecten op de nabij gelegen natuurgebieden bij uitvoering van het bestemmingsplan niet zijn uit te sluiten, zijn voor de geboden ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan aanvullende randvoorwaarden opgenomen. Hiermee worden eventuele negatieve effecten op de beschermde gebieden voorkomen.

Gelders Natuurnetwerk (GNN)

Een andere vorm van gebiedsbescherming komt voort uit de aanwijzing van een gebied in het kader van het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot frustratie van de natuurdoelen en kernkwaliteiten. Anders dan bij Natura 2000-gebieden en soortbescherming is de status van het GNN niet verankerd in de natuurwetgeving, maar dient het belang in de planologische afweging een rol te spelen. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Een aantal van de kernen in het plangebied grenst aan het GNN. Omdat het om de actualisering van een bestemmingsplan gaat, en er dus geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, zijn geen negatieve effecten te verwachten op het GNN. Toekomstige activiteiten in of rondom bovengenoemde zes kernen kunnen wel een negatief effect hebben. Als er ruimtelijke ontwikkelingen worden uitgevoerd, dient voorafgaand aan de ingrepen een beoordeling plaats te vinden van de mogelijke effecten op het GNN.

3.2.5.2 Soortenbescherming     

Soortenbescherming is altijd aan de orde. Hiervoor is de Flora- en faunawet bepalend. Deze wet is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Deze wet heeft de beschermingsregels, zoals die ook in de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn opgenomen, overgenomen en voor de Nederlandse situatie toegepast. Als een ruimtelijke ingreep rechtstreeks kan leiden tot verstoring of vernietiging van bepaalde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project in strijd zijn met de Flora- en faunawet. Voor aantasting van verblijfplaatsen en belangrijke (onderdelen van) leefgebieden van strikt beschermde soorten, is ontheffing ex. Artikel 75 van de Flora- en faunawet nodig van het ministerie van Economie, Landbouw en Innovatie. Op basis van beschikbare verspreidingsgegevens, habitateisen en de in het plangebied aanwezige habitats is een inschatting gemaakt van mogelijk aanwezige strikt beschermde soorten. Aangezien het bestemmingsplan een groot gebied omvat en er dus ook veel verschillende habitats binnen dit plangebied vallen, zijn alle soortgroepen mogelijk aanwezig. Strikt beschermde vaatplanten, grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, vogels, amfibieën, reptielen, vissen en insecten zijn bij voorbaat niet uit te sluiten in het plangebied en de directe omgeving. Aangezien sprake is van een consoliderend bestemmingsplan, waarin alleen bestaande functies en bebouwing planologisch worden vastgelegd, is geen sprake van directe aantasting van vaste rust- of verblijfplaatsen van strikt beschermde soorten. Indien sloop of nieuw te ontwikkelen activiteiten of functies worden gerealiseerd, moet een herbeoordeling plaatsvinden.

3.2.5.3 Conclusie     

Voorliggend plan betreft een consoliderend bestemmingsplan en maakt daarom geen nieuwe initiatieven mogelijk, maar legt alleen de bestaande bebouwing en functies planologisch vast. Aangezien geen sprake is van ruimtelijke ontwikkelingen zijn negatieve effecten op beschermde gebieden en eventueel voorkomende strikt beschermde soorten niet te verwachten. Vanuit ecologisch oogpunt zijn er daarom geen beperkingen voor de uitvoering van het plan.

3.2.6 Leidingen     

In het plangebied zijn 3 ondergrondse hogedrukaardgasleidingen (met diverse kleinere aftakkingen) en een aantal rioolpersleidingen aanwezig. Vanuit het 380 kV-station nabij Hummelo lopen er 5 (4 bovengronds en 1 ondergronds) hoogspanningsverbindingen in noordelijke richting langs Toldijk, Baak, Vierakker en Wichmond, in westlijke en zuidelijke richting door Elderik en oostelijke richting direct de gemeentegrens over richting Doetinchem. De leidingen worden in dit bestemmingsplan opgenomen met een dubbelbestemming zodat ze passend worden beschermd.

3.2.7 Duurzaamheid     

Bij nieuwe ontwikkelingen wordt de Gelderse Duurzaamheidsladder gehanteerd. Onderhavig bestemmingsplan betreft een consoliderend bestemmingsplan en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De duurzaamheidsladder is daarom niet van toepassing.

3.3 Volkshuisvesting     

In paragraaf 4.4.3 van deze plantoelichting is het gemeentelijke woonbeleid beschreven. Daar wordt aangegeven dat door bevolkingskrimp de woningbouwprogramma's in de regio Achterhoek sterk onder druk staan. Voor Bronckhorst betekent de regionale verdeling dat er fors geschrapt moest en nog steeds moet worden in de eerder voorziene plannen en aantallen nieuw te bouwen woningen. Een groot deel van de geplande woningen is al in aanbouw, dan wel staat in de startblokken. De beperkte mogelijkheden voor nieuwbouw hebben ook consequenties voor het ruimtelijk beleid. Zo zal er verder geschrapt moeten worden in de woningbouwplannen. Ook in al bestaande capaciteit, variërend van grotere plannen tot mogelijkheden op perceelsniveau. Niet-benutte bouwvergunningen worden ingetrokken en niet-benutte woningbouwmogelijkheden zullen in de bestemmingsplannen worden wegbestemd.

In voorliggend plan is rekening gehouden met deze ontwikkeling en wordt deze lijn doorgezet. Ook binnen wonen mag het bestaand aantal woningen niet worden vermeerderd.

3.4 Economisch     

Voorliggend plan is een actualisatieplan dat voornamelijk een consoliderend karakter heeft. Het plan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen die niet reeds in een ander planologisch besluit, zoals een bestemmingsplan of omgevingsvergunning, zijn mogelijk gemaakt. Verruiming van planologische mogelijkheden ten gevolge van bijvoorbeeld deregulering hebben een generiek karakter. Daardoor geldt de verruiming in algemene zin en niet specifiek voor bepaalde locaties. Hoewel het plan ten gevolge van regionaal en gemeentelijk woonbeleid vigerende woningbouwmogelijkheden beperkt zijn daardoor geen toewijsbare planschadeverzoeken te verwachten. Reeds in november 2011 is openbaar bekendgemaakt dat door 'bevolkingskrimp' het gemeentelijke woonprogramma naar beneden is bijgesteld en dat in toekomstige plannen vigerende bouwmogelijkheden worden 'wegbestemd'. Daarmee is voorzienbaarheid gecreëerd. Er zijn dan ook geen financiële consequenties verbonden aan voorliggend plan.

3.5 Maatschappelijk     

Een actueel, helder en overzichtelijk bestemmingsplan vormt de basis voor een geloofwaardig ruimtelijk beleid. Met een actueel plan en een goede handhaving van het hierin vastgelegde beleid kunnen de kwaliteiten van het gebied worden beschermd en ruimtelijke ontwikkelingen beter worden gestuurd. Zowel burgers als de uitvoeringsambtenaar moeten snel inzicht krijgen in wat er wel of niet in bepaalde omstandigheden is toegestaan.

Een nieuw bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om een nulsituatie vast te leggen met betrekking tot de aanwezige gebouwen en het gebruik van de gronden. Omdat het bestemmingsplan Buitengebied Hengelo/Vorden 2005/2008 als enige plan voor het landelijk gebied nog moest worden geactualiseerd en gedigitaliseerd, heeft hiertoe voor het deelgebied Hengelo - Vorden een inventarisatie plaatsgevonden aan de hand van onder andere verleende milieu- en bouwvergunningen, meldingen, veldbezoeken en luchtfoto's.

Voor de gronden van de deelgebieden van de voormalige gemeenten Zelhem en Steenderen, Hummelo en Keppel zijn de bestaande plannen nog vrij actueel en is geen nieuwe uitgebreide inventarisatie gehouden, maar zijn uitsluitend onherroepelijke omgevingsvergunningen danwel postzegelbestemmingsplannen ingepast in het bestemmingsplan.

Ook draagvlak is van essentieel belang voor de handhaving. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is/wordt gezocht naar een breed maatschappelijk draagvlak. Het nieuwe ruimtelijk beleid is daartoe reeds meerdere malen onderwerp van overleg geweest met een klankbordgroep waarin vertegenwoordigers van diverse betrokken maatschappelijke organisaties zitting hebben. Verder krijgen burgers en overige belanghebbenden uitgebreid de gelegenheid om in het kader van de inspraakprocedure invloed uit te oefenen op de inhoud van het plan.

3.6 Overleg en inspraak     

3.6.1 Overleg     

Ten behoeve van de voorbereiding van dit bestemmingsplan is de klankbordgroep Landelijk gebied ingesteld. In deze klankbordgroep hebben vertegenwoordigers uit het landelijk gebied van Bronckhorst, zoals dorpsbelangenorganisaties (dbo's), Waterschap Rijn en IJssel, lokale bedrijfs- en ondernemersorganisaties en de LTO zitting. De Provincie Gelderland en de Rijksdiensten hebben aangegeven geen zitting te zullen nemen maar als er provinciale en rijksbelangen zijn, zij op de gebruikelijke wijze het plan in het kader van overleg willen ontvangen. Op 25 september 2014 is de Nota van wijzigingen (zie paragraaf 1.3.3) met de klankbordgroep Landelijk gebied besproken.

Het bestemmingsplan Buitengebied Hengelo/Vorden 2005/2008 moest als enige plan voor het landelijk gebied nog worden geactualiseerd en gedigitaliseerd. Daarom is voorafgaand aan de officiële bestemmingsplanprocedure het voorontwerp van dit plandeel ter visie gelegd. Gelijktijdig zijn diverse instanties gevraagd in het kader van het vooroverleg artikel 3.1.1. Wro hun visie op het voorontwerp te geven. 11 instanties hebben hun visie gegeven. In de als Bijlage 6 bij de toelichting van dit plan gevoegde 'Responsnota voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied Hengelo/Vorden' zijn de vooroverlegreacties kort samengevat en voorzien van een gemeentelijke beantwoording. Daarbij is aangegeven in hoeverre de reacties hebben geleid tot aanpassing van het ontwerp ten opzichte van het voorontwerp.

Voor de deelgebieden Zelhem en Steenderen, Hummelo en Keppel is de bestaande planologische situatie in dit bestemmingsplan overgenomen, met inachtneming van onherroepelijke omgevingsvergunningen danwel vastgestelde postzegelbestemmingsplannen en heeft derhalve geen nader vooroverleg plaatsgevonden.

3.6.2 Inspraak op voorontwerp bestemmingsplan Buitengebied Hengelo/Vorden     

Het bestemmingsplan Buitengebied Hengelo/Vorden 2005/2008 moest als enige plan voor het landelijk gebied nog worden geactualiseerd en gedigitaliseerd. Daarom heeft voorafgaand aan de officiële bestemmingsplanprocedure het voorontwerp van dit plandeel een publieke consultatie plaatsgevonden. Van 11 februari tot en met 23 maart 2016 kon een ieder een inspraakreactie indienen. Ook tijdens de inloopavonden welke plaatsvonden op 18 en 25 februari 2016 kon een ieder het plan inzien en werden vragen beantwoord.



Er zijn 139 inspraakreacties ontvangen. In de als Bijlage 6 bij de toelichting van dit plan gevoegde 'Responsnota voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied Hengelo/Vorden' zijn de inspraakreacties kort samengevat en voorzien van een gemeentelijke beantwoording. Daarbij is aangegeven in hoeverre de reacties hebben geleid tot aanpassing van het ontwerp ten opzichte van het voorontwerp.

Voor de deelgebieden Zelhem en Steenderen, Hummelo en Keppel is de bestaande planologische situatie in dit bestemmingsplan overgenomen, met inachtneming van onherroepelijke omgevingsvergunningen danwel vastgestelde postzegelbestemmingsplannen.

Een uitzondering betreft het deelgebied Halle Heide. Voor betreffende gronden is het eerder opgestelde ontwerp bestemmingsplan 'Buitengebied Halle Heide (ON02)' dd. 18 mei 2015 in dit bestemmingsplan geintegreerd. De tegen dit ontwerp ingediende zienswijzen zijn waar mogelijk betrokken bij de samenvoeging in dit nieuwe ontwerp bestemmingsplan. Voor deze gebieden heeft derhalve geen inspraak plaatsgevonden.

3.7 Conclusie     

Gelet op het voorgaande in dit hoofdstuk kan worden gesteld dat, gelet op het consoliderende karakter van het plan, er geen aspecten zijn die de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan.

Hoofdstuk 4 Beleidskader     

In dit hoofdstuk wordt het algemene ruimtelijke beleidskader weergegeven. De paragrafen bevatten samenvattingen van het beleid het rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid.

4.1 Rijksbeleid     

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte     

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Daarmee is de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Wel zijn er 13 nationale belangen opgenomen in de SVIR, die nader zijn uitgewerkt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening     

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van ronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

Volgens artikel 2.10 van het Barro worden bij provinciale verordening de gebieden aangewezen die de ecologische hoofdstructuur vormen alsmede de wezenlijke kenmerken hiervan. Bij provinciale verordening worden regels gesteld die bewerkstelligen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied behorende tot de ecologische hoofdstructuur en een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken geen activiteiten mogelijk maken ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden, tenzij:

  1. er sprake is van een groot openbaar belang,
  2. er geen reële alternatieven zijn, en
  3. de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlakte en samenhang worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd.

Daarnaast biedt het Barro de mogelijkheid de begrenzing te wijzigen:

  1. ten behoeve van een verbetering van de samenhang of een betere planologische inpassing van de ecologische hoofdstructuur, voor zover:
    1. de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur worden behouden, en
    2. de oppervlakte van de ecologische hoofdstructuur ten minste gelijk blijft;
  2. ten behoeve van een kleinschalige ontwikkeling, voor zover:
    1. de aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden en de samenhang van de ecologische hoofdstructuur beperkt is,
    2. de ontwikkeling per saldo gepaard gaat met een versterking van de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur, of een vergroting van de oppervlakte van de ecologische hoofdstructuur, en
    3. de oppervlakte van de ecologische hoofdstructuur ten minste gelijk blijft;
  3. ten behoeve van de toepassing van de krachtens artikel 2.10.4, eerste lid, gestelde regels.

De uitwerking in de provinciale Omgevingsvisie van Gelderland wordt toegelicht in paragraaf 4.2.1.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd en ook in het Barro opgenomen. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2). Dit artikel bepaalt dat een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies gebaseerd dient te zijn op een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en op een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en om overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

De ladder bestaat uit drie treden (de 3 B's):

  1. Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan.
  2. Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties.
  3. Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.

verplicht

Afbeelding - Ladder duurzame verstedelijking

In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.”

Het beter benutten van het bestaand stedelijk gebied kent randvoorwaarden en een concurrerende ruimtevraag die wordt opgelost door maatwerk te bieden binnen de kaders die wet- en regelgeving stellen. Uitgangspunt hierbij is een goede ruimtelijke ordening gericht op een duurzame ruimtelijke kwaliteit. Met de huidige maatschappelijke opgaven op o.a. het gebied van klimaat en energie is het duidelijk dat er meerdere claims liggen op de ruimte binnen bestaand stedelijk gebied. Deze claims moeten onderling afgewogen worden om tot zorgvuldig ruimtegebruik en een duurzame ruimtelijke kwaliteit te komen. Het transparant en helder motiveren is de essentie van het werken aan een duurzame verstedelijking.

Beleidslijn grote rivieren

Op 14 juli 2006 is de Beleidslijn grote rivieren formeel in werking getreden. De Beleidslijn grote rivieren geldt voor alle grote rivieren en is bedoeld om plannen en projecten in de uiterwaarden te beoordelen.

De beleidslijn is doorvertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De Beleidslijn grote rivieren maakt het mogelijk om bestaande bebouwing in het rivierbed een nieuwe bestemming te geven

waardoor leegstand voorkomen wordt. Daarnaast blijven delen van het rivierbed voorbehouden aan riviergebonden activiteiten zoals overslagbedrijven, scheepswerven en jachthavens. Ander gebruik is

alleen mogelijk als op andere locaties meer ruimte voor de rivier wordt gecreëerd.

In het stroomvoerend rivierbed mag in beginsel niet worden gebouwd of een andere activiteit worden gepleegd die structureel van invloed is op het afvoervermogen van de rivier. Slechts riviergebonden functies (zijn onder voorwaarden toegestaan (‘ja mits’-beleid). Dit geldt ook voor de uitbreiding van bestaande activiteiten. Indien voldaan wordt aan de voorwaarden en criteria kan voor dat doel gebouwd worden. Wel geldt als extra voorwaarde dat door die activiteit geen (onaanvaardbare)

waterstandsverhoging mag optreden. De beleidslijn grote rivieren biedt ruimte aan een eenmalige uitbreiding van de bestaande bebouwing met maximaal 10% qua volume en oppervlakte. De realisatie

van nieuwe bebouwing is uitgesloten, tenzij sprake is van vervanging of verplaatsing.

4.1.3 Moderninering Monumentenzorg     

De opvattingen over de omgang met monumenten zijn sterk veranderd. Gebieden worden belangrijker dan individuele gebouwen. Ook de inzichten over de organisatie van de monumentenzorg zijn anders. Het systeem is daarom aangepast aan de ontwikkelingen van deze tijd. De Directie Erfgoed & Kunsten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is verantwoordelijk voor de beleidsontwikkeling van deze modernisering.

Cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening

Cultureel erfgoed krijgt een belangrijke plaats binnen de ruimtelijke ordening. Met de visie Kiezen voor karakter toont het kabinet zijn verantwoordelijkheid voor een goede omgang met onroerend cultureel erfgoed van nationale betekenis bij integrale ruimtelijke afwegingen.

Vijf prioriteiten

Het kabinet kiest voor de komende jaren vijf prioriteiten in het gebiedsgerichte erfgoedbeleid:

  1. werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten;
  2. eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  3. herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: focus op groei en krimp;
  4. levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie, ecologie;
  5. wederopbouw: tonen van een tijdperk.

Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Dit betekent dat de rol die gemeenten, provincies en de rijksoverheid hebben in de erfgoedzorg verandert. In oktober 2010 stuurden de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de steunpunten een brief over de ondersteuning op dit gebied aan de gemeenten.

Besluit ruimtelijke ordening

In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. De Rijksdienst helpt gemeenten hiermee met de Handreiking erfgoed en ruimte. In deze handreiking staat hoe gemeenten zo'n inventarisatie en analyse kunnen uitvoeren. Ook wordt aangegeven op welke wijze gemeenten cultuurhistorische waarden kunnen opnemen in een bestemmingsplan.

Krachtiger en eenvoudigere regels

Minder regels, kortere procedures en structureel meer financiële middelen zorgen voor een duurzame instandhouding van rijksmonumenten. Deze regels hebben betrekking op vergunningen, subsidie en kwaliteit

Vergunning

De monumentenvergunning wordt onderdeel van de omgevingsvergunning (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Ook wordt bepaald welke werkzaamheden zonder vergunning kunnen worden uitgevoerd.

Subsidie

Het aanvragen van een Brim-subsidie is in 2011 nog verder vereenvoudigd. De minister heeft structureel extra middelen beschikbaar gesteld voor zowel reguliere instandhouding als incidentele restauraties.

Kwaliteit

De Rijksdienst staat de restauratiesector bij in het uitwerken van normen om de kwaliteit van restauraties te borgen. Het behoud en de overdracht van vakkennis vormen onderdeel van dat project.



Herbestemming

Monumenten die hun functie verliezen, komen vaak leeg te staan. Belangrijke cultuurhistorische waarden gaan dan verloren. Herbestemming van gebouwen, complexen en structuren kan dit tegengaan. Bij de modernisering van de monumentenzorg is herbestemming een essentieel onderwerp. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2010 een Nationaal Programma Herbestemming in het leven geroepen. Bovendien ondersteunt de Rijksdienst het programma met geld en medewerkers. Een groot aantal organisaties werkt verder aan een gezamenlijke agenda van activiteiten om herbestemming te stimuleren. Deze Nationale Agenda Herbestemming bestrijkt het brede veld van herbestemming. In deze Nationale Agenda Herbestemming wordt ingezet op:

  • het bevorderen van de praktijk van herbestemming;
  • het ontwikkelen en verspreiden van kennis over herbestemming;
  • het inhoudelijk, politiek en publiek agenderen van het onderwerp.



Het opzetten van een kennisinfrastructuur

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is binnen de monumentenzorg het kenniscentrum bij de rijksoverheid. Daarnaast zijn er nog veel instanties die kennis hebben van het erfgoed. Kennis op academisch niveau, vakinhoudelijke en operationele kennis en ervaring in de praktijk. De Rijksdienst heeft hierbij een stimulerende en verbindende rol.

Kennisuitwisseling

Om uitwisseling van kennis mogelijk te maken, is een goed functionerende kennisinfrastructuur nodig. Daaromheeft de Rijksdienst het programma Kennisinfrastructuur Modernisering Monumentenzorg (KIMOMO) opgezet. Met dit informatiesysteem voorziet de Rijksdienst de erfgoedsector van digitale informatie. Het programma KIMOMO liep van januari 2010 tot en met december 2013.

4.1.4 Nationaal Waterplan     

Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015, inclusief alle tussentijdse wijzigingen.

Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021 en de daarbij behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid, met een vooruitblik richting 2050. Met dit waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het streven is gericht op een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in het NWP2 dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

In het NWP2 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Belangrijke onderdelen van dit plan zijn:

  • rijksbeleid dat voortvloeit uit de deltabeslissingen (waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimtelijke adaptatie);
  • Beleidsnota Noordzee 2016-2021, waarmee het beleid voor doorvaart en medegebruik in windparken op zee onder voorwaarden is vastgesteld;
  • Stroomgebiedbeheerplannen en Maatregelenprogramma's voor de Eems, Maas, Rijn en Schelde 2016-2021, met de beschrijving van de watersystemen, doelen en maatregelen;
  • verankering van afspraken die betrekking hebben op water vanuit energie (Energieakkoord), natuur (Natuurvisie), internationale inzet (Internationale Waterambitie) en bestuurlijke verhoudingen (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, Bestuursakkoord Water en Deltaprogramma);
  • het voldoen aan de Europese eisen voor waterkwaliteit, overstromingsrisico's en het marine milieu door geactualiseerde plannen en maatregelenprogramma's op te nemen.

Voor het NWP2 is een milieueffectrapport opgesteld. Daarin is ook een passende beoordeling vanuit Natura 2000 opgenomen.

Gelijktijdig met de vaststelling van het NWP2 is ook het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021 vastgesteld. Het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren beschrijft hoe grote rivieren en kanalen, het IJsselmeergebied, de Zuidwestelijke Delta, de Noordzee en de Waddenzee beheerd moeten worden. Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor het beheer.

4.1.5 Waterbeleid van de 21e eeuw     

De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.

Het Waterbeleid 21e eeuw breekt met de traditie van zoveel mogelijk pompen en zo snel mogelijk lozen. De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een drietrapsstrategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk afgevoerd wordt, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen De strategie vasthouden, bergen, afvoeren betekent ook dat het water meer dan nu de kans krijgt om langzaam in de grond te zakken. Zo bestrijden we het watertekort. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.

In het kader van het actualiseren van bestemmingsplannen betekent dit dat het aanbeveling verdient om ook in het bestaand stedelijk gebied ruimte te reserveren voor waterberging; bijvoorbeeld door deze mogelijkheid toe te voegen aan een bestemming 'Groen'.

4.1.6 Natuurbescherming     

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze nieuwe wet vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving. Het geeft invulling aan de decentralisatieafspraken die het Rijk met de provincies heeft gemaakt in het Bestuursakkoord natuur en in het Natuurpact. Het brengt ook vereenvoudiging ten opzichte van het bestaande stelsel, onder meer door een betere aansluiting op het Europese recht en op het omgevingsrecht. Slechts één wet en minder regels maakt de regelgeving omtrent natuurbescherming overzichtelijker en wordt het makkelijker om de wet toe te passen.



Rolverdeling Rijk, provincie en gemeente

De provincies bepalen wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer. De gemeenten komen, net als onder de geldende wetgeving, bij de uitvoering in beeld als de aanvrager van een natuurvergunning of -ontheffing wil aanhaken bij een door de gemeente te verlenen omgevingsvergunning; de inhoudelijke natuurtoets wordt (ook) dan uitgevoerd door de provincie, die een verklaring van geen bedenkingen aan de gemeente moet afgeven.

Voor burgers en bedrijven is het belangrijk dat zij makkelijk en snel weten of een activiteit met mogelijke schade voor de natuur is toegestaan. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning bij de gemeente wordt net als voorheen getoetst aan de Wet Natuurbescherming. Het blijft mogelijk om bij de provincie een aparte natuurvergunning aan te vragen.

Gebiedsbescherming

Wat betreft gebiedsbescherming vervalt de bescherming van de Beschermde natuurmonumenten, maar verandert er voor Natura 2000 weinig. De bescherming van de Natura 2000-gebieden is gebaseerd op internationale verplichtingen. Die veranderen niet en daarom zal vanaf 2017 op de dezelfde manier worden getoetst als nu het geval is.

Bescherming van dieren en planten

Het is belangrijk voor de natuur dat er veel verschillende planten- en diersoorten zijn. Sommige diersoorten zijn kwetsbaar, zoals vleermuizen en mussen. Een goede natuurbescherming is belangrijk. Onder de Wet natuurbescherming geldt, net als onder de Flora- en faunawet, een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat u werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk nalaat of maatregelen neemt om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.

De lijsten met beschermde soorten zijn aangepast. Zo is een aantal soorten planten, insecten en vissen voortaan niet meer beschermd. De Wet natuurbescherming brengt het aantal beschermingsregimes terug.

De beschermde status van soorten kan per provincie gaan verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.

Bescherming van bosopstanden

De regels van de huidige Boswet zijn grotendeels onveranderd opgenomen in de Wet natuurbescherming. Zo zijn de ‘bebouwde kom Boswet’, melding en herplantplicht hetzelfde. Wel is er een aantal vrijstellingen opgenomen van de herplantplicht, zoals bij maatregelen opgenomen in een ontheffing of vergunning, of via een goedgekeurde gedragscode.



Jacht om schade te beperken

Er mag worden gejaagd wanneer dieren schade veroorzaken of om te beheren. Provincies, grondeigenaren, dieren- of natuurorganisaties en jagers maken samen vooraf een faunabeheerplan. Daarin staat op welke en op hoeveel dieren gejaagd mag worden. Na het jachtseizoen moeten de jagers volgens de nieuwe wet laten weten welke dieren zijn afgeschoten. Dit zorgt voor beter inzicht in de jacht.

4.1.7 Externe veiligheid     

Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Op inrichtingen en transport is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Dit wordt in de navolgende paragrafen nader toegelicht.

4.1.7.1 Besluit externe veiligheid Inrichtingen     

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is op 27 oktober 2004 van kracht geworden en regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) staan regels over de veiligheidsafstanden en over de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De gemeentelijke beleidsvisie op externe veiligheidbeleid voor inrichtingen is opgenomen in paragraaf 4.4.14.

4.1.7.2 Besluit externe veiligheid buisleidingen     

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het Bevb regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten.

Gemeenten zijn verplicht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het PR is de 10-6 contour de grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Het GR moet worden verantwoord binnen het invloedsgebied van de buisleiding. Voor een aantal installaties, zoals bijvoorbeeld lpg tankstations, pgs 15 kluizen en ammoniak koelinstallaties, gelden vaste afstanden voor het plaatgebonden risico en het invloedsgebied. Voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet een berekening worden gemaakt om de plaatsgebonden risicocontour en het invloedsgebied te kunnen bepalen. Daarnaast wordt in elk bestemmingsplan ruimte gereserveerd voor onderhoud aan de leiding door een belemmerende strook van minimaal 5,0 m aan weerszijden van de leiding met een bouwverbod en een omgevingsvergunningstelsel.

4.1.7.3 Besluit externe veiligheid transportroutes     

Het Besluit externe veiligheid transportroutes, inwerking getreden op 1 april 2015, betreft milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportroutes. Het besluit bevat de uitwerking van de ruimtelijke component van het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Doel van dit besluit is het waarborgen van een basisbeschermingsniveau door te voorkomen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen mensen worden blootgesteld aan een hoger risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen dan maatschappelijk aanvaardbaar wordt geacht. Verder maakt het besluit de kans op een ramp met veel slachtoffers inzichtelijk en biedt het regels voor het afwegen van het risico ten opzichte van de ruimtelijke ontwikkelingen.

4.1.8 M.e.r.-beoordeling     

Bijna alle activiteiten die mensen ondernemen hebben milieugevolgen. Voor activiteiten die nadelige milieugevolgen kunnen hebben, kan het vereist zijn dat een milieu-effectrapportage moet worden opgesteld. De procedure voor de milieu-effectrapportage is geregeld in de Wet milieubeheer. De uitvoeringsregels staan in het Besluit m.e.r.

In het Besluit m.e.r. staan de verschillende activiteiten, besluiten en overheidsplannen waarvoor het verplicht is een milieu-effectrapportage te maken. Hierdoor wordt het milieubelang volwaardig meegewogen in de besluitvorming.

In het Besluit m.e.r. (gewijzigd 1 april 2011) wordt onderscheid gemaakt in de volgende typen m.e.r.:

  • m.e.r.-plicht;
  • m.e.r.-beoordelingsplicht;
  • vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht.

In het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten, plannen en besluiten genoemd waarvoor een m.e.r. in alle gevallen verplicht is als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden. Voor deze activiteiten moet een milieu-effectrapportage worden opgesteld.

In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten, plannen en besluiten genoemd waarvoor een m.e.r. in alle gevallen verplicht is als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden. Voor deze activiteiten moet een milieu-effectrapportage worden opgesteld.

Onderdeel B van de bijlage bij het Besluit m.e.r. bevat activiteiten die qua omvang onder de in onderdeel C genoemde drempel blijven. Voor deze situaties moet eveneens in alle gevallen als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden, per geval door middel van een m.e.r.-beoordeling worden vastgesteld of een milieu-effectrapportage moet worden opgesteld.

De drempelwaarden in onderdeel D zijn indicatief. Om te beoordelen of voor een activiteit een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt kan niet alleen volstaan worden met het raadplegen van de drempelwaarden in onderdeel D. Er moet sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 een extra stap doorlopen worden om na te gaan of er een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Dit wordt ook wel aangeduid met de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'.

4.2 Provinciaal beleid     

4.2.1 Omgevingsvisie     

Op 9 juli 2014 en 24 september 2014 stelden Provinciale Staten respectievelijk de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beiden op 18 oktober 2014 in werking getreden. Op respectievelijk 8 juli en 11 november 2015 is het Actualisatieplan van de Omgevingsvisie vastgesteld.

Het actualisatieplan heeft met name betrekking op de beleidsaspecten water en natuur en betreft de onderdelen Kaderrichtlijn Water, Deltabeslissingen, grondwaterbescherming en de bescherming

van gebieden voor grondwaterafhankelijke natuur.

Momenteel is het ontwerp Actualisatieplan Omgevingsvisie 2016 in voorbereiding, dat naar verwachting in december 2016 wordt vastgesteld.

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  1. een duurzame economische structuur;
  2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Ruimte in kleinere kernen en vrijgekomen bebouwing in het landelijk gebied kan worden benut voor wonen en nieuwe economische dragers en als versterking van de vitaliteit van het landelijk gebied. Bij de nadere invulling van de uitgangspunten wordt ruimte gelaten voor lokale of regionale initiatieven door gemeenten of regionale samenwerkingsverbanden. Bouwprogramma's voor nieuwe woningen zijn daarbij in regionaal verband afgestemd. Waar mogelijk kan lokaal maatwerk worden geleverd. De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat voor:

  • sterke steden, van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken;
  • een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.



Voor nieuwe stedelijke functies in het buitengebied geldt dat deze afgewogen dienen te worden in het licht van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik vervangt het beleid van de woningbouwcontour en de zoekzones. Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

  1. past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
  2. hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?

Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.

De rijksladder heeft betrekking op stedelijke ontwikkelingen. De provincie wil onderzoeken of de ladder ook voor landelijke functies kan worden uitgewerkt. Vooruitlopend daarop spreekt de provincie nu al van de ladder voor duurzaam ruimtegebruik.

De provincie streeft naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. De provincie heeft daartoe de Ecologische Hoofdstructuur opnieuw gedefinieerd in het Gelders Natuurnetwerk (GNN). In het GNN is uitsluitend sprake van een natuurbestemming. Hier ligt een opgave om nog 5.300 hectare natuur te ontwikkelen (was 11.000 hectare). De provincie richt zich op het realiseren van een robuust GNN met voldoende middelen voor het ontwikkelen, onderhouden en beheren op de langere termijn.

De 'niet-natuur' in de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (woningen, bedrijven, infrastructuur) heet voortaan de Groene Ontwikkelingszone (GO). De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. Het betreft 25.000 hectare grond. In de GO liggen ontwikkelingsmogelijkheden voor organisaties en particulieren. De ontwikkelingen moeten passen bij het karakter van de GO. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.

Nationale landschappen zijn gebieden met internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten en, in samenhang daarmee, bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. Het doel van de Nationale Landschappen is om landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten te behouden, duurzaam te beheren en waar mogelijk te versterken. Binnen een dergelijk gebied geldt voor nieuwe ontwikkelingen een ‘ja-mits’ benadering. Ontwikkelingen kunnen

worden toegestaan, mits de kernkwaliteiten behouden blijven of versterkt worden. Hiertoe is een beschermingsregime opgenomen in de Omgevingsverordening.

Het noordelijk deel van het plangebied maakt onderdeel uit van het Nationaal Landschap 'de Graafschap', deelgebied 'Oeverwal Bronckhorst' en deelgebied 'Graafschap'.

De belangrijkste kernkwaliteiten van het deelgebied Oeverwal Bronckhorst betreffen:

  • kleinschalige karakteristiek oeverwallenlandschap met kleine dorpen Olburgen, Rha en het 'stadje' Bronckhorst;
  • overgangsgebied van open uiterwaarden van de IJssel naar het besloten landschap van de Graafschap;
  • Oude Ijsselarmen.

De belangrijkste kernkwaliteiten van het deelgebied Graafschap betreffen:

  • talriijke landgoederen als samenhangende ruimtelijke eenheden bestaande uit een statig huis, (oprij)lanen, historische tuin, bos, landerijen;
  • oost-west stromende gekanaliseerde beken in halfgesloten landschap;
  • halfgesloten landschap met mozaiek van bossen, weilanden en grote boerderijen, parkachtige uitstraling;
  • samenhangende eenheid van hooggelegen beboste en besloten stuwwalkern van Lochemerberg met karakteristieke krans van open essen
  • karakteristieke, ook cultuurhistorisch waardevolle open essen, microrelief.

De provincie streeft naar het behoud en bescherming van molenbiotopen. Gemeenten dienen hiermee rekening te houden bij het opstellen van bestemmingsplannen. De bescherming van molenbiotopen betreft vooral behoud van het functioneren door middel van een vrije windvang. Verder dient rekening te worden gehouden met de belevingswaarde en het historisch karakter van de omgeving van de molen. Het bestemmingsplan dient waarborgen te bieden ter bescherming van het functioneren van de molen door middel van een vrije windvang.

4.2.2 Omgevingsverordening     

De omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking van het beleid uit de Omgevingsvisie in regels. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Voor de niet-grondgebonden landbouw stuurt de verordening op een 'plussenbeleid' (bovenwettelijke maatregelen) bij uitbreidingen. Een en ander volgens door de gemeenten/regio's nader uit te werken beleidskaders.

Momenteel is het ontwerp Actualisatieplan Omgevingsverordening 2016 in voorbereiding, dat naar verwachting in december 2016 wordt vastgesteld.

4.2.3 Belvoir 3     

Monumenten, archeologische vindplaatsen en waardevolle landschappen worden steeds meer bedreigd door oprukkende bebouwing en economische activiteiten. De nota Belvoir 3 (2009-2012) wil daar wat aan doen.

De provincie heeft met Belvoir 3 als centrale doelstelling; het realiseren van betekenisvolle plekken en daarmee een duurzame leefomgeving. Met betekenisvolle plekken bedoelen we wenselijke, zich onderscheidende-, sociaal- en economisch succesvolle plaatsen. Daarbij is er niet alleen aandacht voor cultuurhistorie, maar ook een duidelijke missie op dit gebied. De nota is een vervolg op de eerdere nota's Belvoir 1 en 2. In deze nota's is vastgelegd hoe de provincie haar cultuurhistorisch erfgoed wil bewaren en versterken. De twee vorige nota's hebben voorkomen dat veel typisch Gelderse cultuurhistorische waarden versnipperden of zelfs verdwenen.

Ook in de derde beleidsperiode gaat de provincie hier onverminderd mee door. Niet afwachtend, maar pro-actief. De Gelderse identiteit blijft hierbij de rode draad. De provincie zet nadrukkelijk in op gebiedsgericht beleid, op basis van de cultuurhistorische kenmerken (DNA's) die voor de tien gebieden in Gelderland zijn bepaald. Daarnaast werkt de nota Belvoir 3 aan:

  • implementatie van het Archeologisch afwegingskader;
  • professionalisering en intensivering van de taken van het Gelders Archeologisch Centrum;
  • het programma 'de Gelderse Voet': het kennis- en kundeproject in de restauratiebouw;
  • grote projecten zoals het 'Masterplan Limes', de 'Nieuwe Waterlinie' en 'Religieus Erfgoed';
  • betere communicatie van het cultuurhistorische beleid.

4.2.4 Cultuur- en erfgoedprogramma 2013-2016     

Erfgoed is een belangrijke pijler van identiteit en ruimtelijke kwaliteit. Investeren in erfgoed heeft ook economische voordelen, zoals werkgelegenheid in de restauratiebouw en een sterkere vrijetijdseconomie. De provincie Gelderland doet dit door:

  • kennis en vakmanschap over restauraties te bevorderen om erfgoed te kunnen behouden en ontwikkelen;
  • musea en erfgoedinstellingen te ondersteunen;
  • in duurzame herbestemming van religieus -en industrieel erfgoed te investeren;
  • te werken aan de ontwikkeling en instandhouding van monumentale landgoederen;
  • particulieren te ondersteunen met subsidies voor restauratie en onderhoud;
  • de molens en stoomgemalen te subsidiëren.

Met het programma Gelderland Cultuurprovincie! 2013-2016 draagt de provincie bij aan een hoogwaardig cultuur- en erfgoedklimaat dat door zijn kwaliteit kleur en karakter geeft aan de Gelderse steden en aan de buitengebieden van Veluwe, Achterhoek en Rivierengebied. Daarbij besteedt de provincie extra aandacht aan innovatie en talentontwikkeling in de culturele sector en duurzaamheid en ontwikkeling van vakmanschap in de erfgoed sector. Tevens voert zij een aantal wettelijke taken uit, zoals bijvoorbeeld de ondersteuning van het netwerk van bibliotheken in de provincie en het beheer van archeologische vondsten.

De provincie Gelderland wil in algemene zin bevorderen dat de sector cultuur en erfgoed minder afhankelijk wordt van subsidies. De provincie stimuleert meer ondernemerschap en draagt bij aan vernieuwing, talentontwikkeling en kwaliteitsverbetering. Tevens stimuleert zij gemeentelijke samenwerking in cultuur- en erfgoedpacten, waarin twee of meerdere gemeenten samenwerken om de cultuurparticipatie en/of vrijetijdseconomie in de regio te bevorderen.

4.2.5 Waterplan Gelderland 2010 - 2015     

Het Waterplan bevat het waterbeleid van de provincie en is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het Waterplan Gelderland 2010 - 2015 is op 1 januari 2010 in werking getreden. In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.

Op de functiekaart van het Waterplan van de provincie Gelderland zijn de waterfuncties van het plangebied weergegeven. Hieronder staan alle aanwezige functies in het plangebied benoemd.

Stedelijk gebied

Elke kern heeft op grond van het Waterplan de basisfunctie 'stedelijk gebied'. Zowel in nieuw als in bestaand stedelijk gebied streeft de provincie naar een duurzaam watersysteem. Nadelige effecten op de waterhuishouding moeten in beginsel voorkomen worden. Hierbij wordt het water in de stad met het omringende watersysteem als één geheel beschouwd. De inrichting en het beheer van het waterhuishoudkundige systeem zijn in stedelijk gebied gericht op:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van wateroverlast;
  • de ontwikkeling en het behoud van de natuur in het stedelijk gebied;
  • het voorkomen van zettingen;
  • het herbenutten van ontwateringswater voor drink- en industriewatervoorziening of voor herstel van verdroogde natuur;
  • het weren van de riolering van (diepe) drainage en instromend grond- en oppervlaktewater;
  • het beperken van de vuilbelasting door riooloverstorten en hemelwateruitlaten;
  • het beperken van de invloed van bronbemaling;
  • het realiseren van de basiskwaliteit voor oppervlaktewater.

Landbouw

Binnen de functie landbouw komt natte natuur verspreid in kleine elementen voor. In de gebieden met de functie landbouw is de inrichting en het beheer van het watersysteem allereerst gericht op:

  • een ontwateringsdiepte met aanvaardbare risico's voor wateroverlast en vervolgens minimale vochttekorten;
  • oppervlaktewaterpeilen die het meest voorkomende landbouwkundige grondgebruik accommoderen;
  • beschikbaarheid van oppervlaktewater voor het op peil houden van de grondwaterstand en voor beregening;
  • (zeer) lokale afstemming op verspreid liggende natuurelementen en waardevolle ecologie (vissen, waterplanten);
  • een grondwaterpeil in de veenweidegebieden dat niet verlaagd wordt ten opzichte van het maaiveld (wel het volgen van maaivelddaling). De maximale drooglegging in veenweidegebieden is 60 cm onder maaiveld.

4.3 Regionaal beleid     

4.3.1 Algemeen     

Op het terrein van de ruimtelijke ordening en volkshuisvesting heeft de Regio Achterhoek geen structurele overgedragen taak. Sinds september 2008 worden deze taken door de gezamenlijke gemeenten zelf opgepakt. Bestuurlijk en ambtelijk aanspreekpunt voor dit werkterrein ligt bij respectievelijk de gemeente Aalten en Bronckhorst.

4.3.2 Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012     

De gemeenteraden van Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk hebben in hun vergaderingen van april/mei 2012 de 'Regionale structuurvisie Achterhoek 2012' vastgesteld. De gemeenteraad van Montferland heeft de visie niet formeel vastgesteld, maar daaraan wel instemming betuigd, omdat Montferland voor ruimtelijk ordening tevens deel uitmaakt van de Stadsregio.

De Regionale structuurvisie is een actualisatie van de visie uit 2004. Er is gekozen voor een actualisatie, omdat in de Achterhoek zich een aantal belangrijke en ingrijpende economische en maatschappelijke ontwikkelingen voordoen, zoals:

  • energietransitie en het inspelen op de gevolgen van de klimaatveranderingen;
  • bevolkingsverandering, krimp, vergrijzing en ontgroening;
  • de veranderingen in de landbouw en het landelijk gebied;
  • positionering van de Achterhoek in (inter)nationaal perspectief.



Deze ontwikkelingen zullen gevolgen hebben voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd en gewerkt wordt in de Achterhoek. Ze hebben ook invloed op de wijze waarop geld verdiend wordt in de regio. Wijzigingen hierin kunnen ruimtelijke consequenties hebben. De geactualiseerde visie geeft richting aan het regionaal ruimtelijk beleid om de transitieopgaven goed te kunnen faciliteren. Dit door belangrijke ruimtelijke thema’s te agenderen en hierop afstemming tussen gemeenten te zoeken. Het doel is, dat de Achterhoek ook in de toekomst een vitale, regionale economie heeft en een zeer prettige omgeving blijft om in te wonen en te recreëren.



De visie sluit aan bij de Agenda 2020 van Regio Achterhoek en de provinciale regioverkenningen. Inhoudelijk beschrijft de structuurvisie:

  • Samenwerking op volkshuisvesting, bedrijfsvestigingen en functieveranderingsbeleid
  • Bereikbaarheid van de regio, zowel fysiek als digitaal
  • Balans tussen bestaande en nieuwe kwaliteiten in de landbouw/het landschap
  • Innoveren van de maakindustrie en landbouw en het verduurzamen van productieprocessen en energievoorziening
  • Ruimtelijk wordt de 'ja, mits' benadering leidend.

Deze visie is geen blauwdruk voor hoe het allemaal zou moeten. Respect voor het Achterhoekse landschap staat voorop, maar het ruimtelijk beleid mag innovatieve en duurzame ontwikkelingen niet in de weg staan. Van belang is om flexibel te blijven.

4.3.3 Regionale Detailhandelsvisie     

Door de Kamer van Koophandel, MKB Nederland, Provincie Gelderland en de regio Achterhoek is een Regionale Detailhandelsvisie voor de Regio Achterhoek opgesteld. In deze visie staan, kijkend naar de huidige situatie, (toekomstige) ontwikkelingen en bestaande beleidsstukken, het toekomstbeeld van de winkelstructuur in de Achterhoek centraal. De visie maakt strategische keuzen en geeft beleidsstandpunten. Het beleid is gericht op optimalisering van de bestaande detailhandelsstructuur. De dynamiek in vraag en aanbod wordt ingezet in de bestaande winkelgebieden. De belangrijkste doelstellingen daarbij zijn: geen uitbreiding van het aantal detailhandelsconcentraties, voortzetten en versterken van de bestaande hiërarchie in de verzorgingsstructuur, versterking van de koppositie van de binnensteden van Doetinchem en Winterswijk t.o.v. Twente, KAN en Duitsland, compacte winkelcentra in een omgeving met hoge verblijfswaarde, regionale toetsing bij initiatieven met gemeenteoverschrijdende effecten, versterking van het bestaande woonthemacentrum in Doetinchem. Verder is er sprake van terughoudend beleid ten aanzien van perifere en grootschalige detailhandel, is flankerend beleid vanuit andere beleidssectoren noodzakelijk om de leefbaarheid van dorpen en kernen te stimuleren door behoud van voorzieningen, het bevorderen van samenwerking tussen recreatie/toerisme en detailhandel en is er geen plaats voor het realiseren van een Factory Outlet Center. Initiatieven in de regiogemeenten worden getoetst aan de regionale visie. Initiatieven met gemeente overschrijdende effecten worden ter toetsing aan de Regio Achterhoek voorgelegd. Er vindt periodiek regionaal overleg plaats.

4.3.4 Regionaal programma Bedrijventerreinen Regio Achterhoek     

De regio Achterhoek wil de kansen benutten die samenwerking op het vlak van bedrijventerreinen biedt. Zij kijkt hierbij naar de regionale marktsituatie, de kwaliteiten van de regio en de bestuurlijke ambitie. In het Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB, concept) geeft de regio een nadere uitwerking van vraag en aanbod, regulering van het aanbod, segmentering, programmering van de herstructurering, grondprijs, implementatie van de SER-ladder en monitoring. Het RPB biedt het kader voor concrete werk- en projectafspraken tussen de regiogemeenten.



De regio Achterhoek wil de kwaliteit van leven en wonen hoog houden. Voldoende en passende banen zijn daarbij onmisbaar. De werkgelegenheid zit grotendeels op bedrijventerreinen. Deze bedrijventerreinen moeten vitaal zijn en blijven, kwaliteit speelt hierin een steeds belangrijkere rol. De vraag naar bedrijventerreinen zal de komende tien jaren structureel lager liggen dan in voorgaande decennia. Er is vooral ruimte nodig voor de opvang van de vervangingsvraag.



Afspraken

Binnen de regio en subregio's zijn afspraken gemaakt over de toekomst van bedrijventerreinen. De gemeente Bronckhorst participeert in de subregio West-Achterhoek. De gemeenten in West-Achterhoek werken samen rondom A18 Bedrijvenpark en het EBT in Montferland.

De vraag in West-Achterhoek is 109,8 hectare aan bedrijventerreinen in de periode 2009-2023. Een overaanbod dreigt. Voor de gemeente Bronckhorst geldt dat De Vinkenkamp en Steenderdiek B harde plannen zijn en doorgang zullen vinden. Winkelskamp Oost en Dambroek Zuid betreffen zachte plannen. Voor Dambroek Zuid wordt in de periode 2010-2015 de behoefte nader bekeken.

Subregio West-Achterhoek pakt de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen samen op met de herstructurering van oude bedrijventerreinen. Binnen de gemeente Bronckhorst hebben de volgende terreinen een transformatieopgave: het HAVO-terrein, het buitengebied en de kleine kernen. Bij de transformatie van deze terreinen kan gebruik gemaakt worden van het HRT-fonds, waarin positieve opbrengsten van de ontwikkeling van het A18 Bedrijvenpark en het EBT Montferland en gelden van de provincie zijn opgenomen.

De regiogemeenten stimuleren Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO), energiebesparing en gebruik van duurzame energie bij bedrijven.

Monitoring moet uitwijzen of aanpassing van de gemaakte afspraken nodig en mogelijk is.

4.3.5 Waterbeheerplan     

Het Waterschap Rijn en IJssel heeft op 3 november 2015 het Waterbeheerplan 2016 - 2021 vastgesteld.

Doel en functie van het WBP

Het waterschap heeft een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Zij heeft wettelijk vastgelegde taken die aangeven wat de maatschappij van het waterschap mag verwachten. Namelijk: zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, voor een goed functionerend regionaal watersysteem en voor het zuiveren van afvalwater. In dit waterbeheerplan beschrijft het waterschap hoe zij dit in de periode 2016-2021 doet. Ook stellen zij de benodigde maatregelen voor. De maatregelen zijn nog niet concreet in projecten of activiteiten uitgewerkt. Dat volgt in een later stadium, bij het vaststellen van de (meerjaren)begroting. Dit plan geeft dus vooral de koers aan die het waterschap gaat varen.

Doelgroep

Het waterbeheerplan gaat niet alleen over het werk van het waterschap, maar ook over de verbinding die zij van daaruit legt met het werk van andere overheden: de provincies, gemeenten, Rijkswaterstaat en het Rijk. Het waterbeheer schept vaak randvoorwaarden voor gebruikers van het water, maar biedt ook mogelijkheden en meerwaarde voor maatschappelijke gebruikers, zoals burgers, agrariërs en terreinbeheerders, ondernemers en (drinkwater)bedrijven, recreanten en de naburige Duitse waterbeheerders. Hierbij hebben zij de overtuiging dat partijen samen verder komen.

Samenwerking in Rijn-Oost

Dit waterbeheerplan is gezamenlijk door de waterschappen in Oost-Nederland opgesteld. Dit zijn de waterschappen Vechtstromen, Reest en Wieden, Rijn en IJssel en Groot Salland. Wat hen bindt is de ligging in het deelstroomgebied Rijn-Oost, dat behoort tot het internationale stroomgebied van de Rijn. Voor dit stroomgebied zijn de doelen van het waterbeheer en de aanpak ervan in grote lijnen gelijk. Daarom is de tekst van dit waterbeheerplan grotendeels identiek voor de vier waterschappen. Per waterschap zijn aanvullingen of uitvoeringsmaatregelen voor het eigen beheergebied toegevoegd.

Van watervisie naar waterbeheerplan

Waterschap Rijn en IJssel heeft in 2013 de 'Watervisie 2030' opgesteld. Vanuit deze visie vult zij het beleid voor de periode 2016-2021 verder in. Verbinden en samenwerken, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid, staan in deze visie centraal. De ambities uit de watervisie wil zij samen met haar partners verder vormgeven. Dit waterbeheerplan biedt hiervoor concrete aanknopingspunten.

 

Relatie met andere waterplannen en overheden

De verantwoordelijkheid voor het waterbeheer in Nederland ligt bij het Rijk, de provincies en de waterschappen. Ieder heeft daarin zijn eigen verantwoordelijkheden en taken (zie bijlage A). Voor het waterschap als functionele overheid, zijn de wettelijke en beleidsmatige kaders vanuit het Rijk en provincie van belang. Dit waterbeheerplan staat dan ook niet op zich zelf, maar houdt rekening met de plannen van het Rijk en provincie. Zo staat het nationale waterbeleid in het nationale Waterplan en het – voor ons gebied relevante – Stroomgebiedbeheerplan Rijn. Het provinciale waterbeleid is opgenomen in de Omgevingsvisies van de provincies Gelderland, Overijssel en Drenthe. De provincies stellen onderdelen van deze visies bij, om een actueel kader voor de waterschappen te bieden.

PlanMER toetsing

Net als bij het vorige waterbeheerplan, is ook voor dit waterbeheerplan geen planMER toetsing nodig. Het huidige plan is kaderstellend voor diverse maatregelen. De basis voor concrete uitvoeringsmaatregelen ligt in nog te nemen besluiten over projectplannen, op basis van artikel 5.4 en verder van de Waterwet. Deze projectplannen zullen, wanneer ze de ‘drempelwaarden’ overschrijden, MER-plichtig dan wel MER-beoordelingsplichtig zijn. Dit wordt per projectplan afzonderlijk bekeken.

4.4 Gemeentelijk beleid     

4.4.1 Structuurvisie     

Op grond van de Wro dient elke gemeente een of meerdere structuurvisies vast te stellen voor haar gehele grondgebied. Beleidsdoelen uit de structuurvisie worden gerealiseerd in bestemmingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen.



De structuurvisie voor de gemeente Bronckhorst is op 25 oktober 2012 vastgesteld en kent een plantermijn van 10 jaar. De structuurvisie is een visie waarin het bestaande beleid geactualiseerd en afgestemd is. Voor het landelijk gebied vormt het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) dat op 25 juni 2009 is vastgesteld, een belangrijke basis (zie paragraaf 4.4.10).

In deze Structuurvisie wordt onderscheid gemaakt in grote kernen, kleinere kernen, buurtschappen en overig buitengebied. De kernen betreffen de vier grote kernen Hengelo, Steenderen, Vorden en Zelhem en de kleinere kernen Achter-Drempt, Baak, Bronkhorst, Halle, Hoog-Keppel, Hummelo, Keijenborg, Kranenburg, Laag-Keppel, Olburgen, Toldijk, Veldhoek, Velswijk, Voor-Drempt en Wichmond. De buurtschappen onderscheiden zich van het overige buitengebied door een concentratie van woonbebouwing met eventuele voorzieningen. De buurtschappen zijn Bekveld, De Meene, Delden, Dunsborg, Eldrik, Gooi, Halle-Heide, Halle-Nijman, Heidenhoek, Heurne, Linde, Medler, Mossel, Noordink, Oosterwijk, Rha, Varssel, Veldwijk, Vierakker, Wassinkbrink, Wildenborch, Winkelshoek, Wittebrink en Wolfersveen.



De gemeente Bronckhorst heeft in 2006 een groot aantal gebieden aangewezen onder de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg). Deze zogenaamde Wvg-gebieden reserveren ruimte voor woningbouw, bedrijvigheid en maatschappelijke doeleinden, zoals scholen, gemeentehuis en sportvoorzieningen. Met de vaststelling van de structuurvisie zijn de aangewezen gebieden die onder de Wet voorkeursrecht gemeenten vallen (Wvg-gebieden), bestendigd. De structuurvisie geeft mede de ruimtelijke onderbouwing van het al dan niet bestendigen van de Wvg en de omvang daar van. Inmiddels zijn alle Wvg-aanwijzingen komen te vervallen.

De structuurvisie kent een uitvoeringsparagraaf. In de structuurvisie wordt bepaald welke voorzieningen als 'bovenwijks' worden aangeduid en hoe deze kunnen worden gefinancierd. Hierin wordt aangegeven welk deel van de kosten mogelijk ten laste zal komen van ontwikkelingslocaties. In de structuurvisie wordt ook bepaald of er ten aanzien van nieuwe ontwikkellocaties sprake zal zijn van verevening tussen die locaties. Ook beschrijft de structuurvisie het beleidskader voor eventuele eisen aan woningbouwcategorieën in ontwikkellocaties.

4.4.2 Kernenbeleid     

Op 1 januari 2005 zijn vijf gemeenten samengevoegd tot 1 nieuwe gemeente. Voor de herindeling had bijna ieder dorp een eigen gemeentehuis en gemeentebestuur in de nabije omgeving. De wethouders waren bekenden en ook de meeste ambtenaren woonden in het dorp. Zij maakten deel uit van de gemeenschap en waren daardoor vanzelfsprekend op de hoogte van wat er leefde in hun dorp. Zaken die de dorpsbewoners dwars zaten werden bijvoorbeeld op informele wijze, tijdens de wekelijkse sportavond, besproken of men liep even het gemeentehuis binnen om navraag te doen hoe het met de voortgang van een bepaald project stond. Sinds de herindeling bestrijkt de gemeente nu een groot gebied, waardoor de afstand tussen de burger en de gemeente in zowel sociaal als fysiek opzicht groter is geworden. De contacten met het gemeentebestuur verlopen via formelere procedures en de gemeente moet haar aandacht verdelen over ruim 40 kernen en buurtschappen. Vanaf 1 januari 2010 is het convenant dorpsbelangenorganisaties en gemeenten van kracht.

Het kernenbeleid verschaft in het convenant duidelijkheid over de wijze waarop de gemeente omgaat met de kernen. Het kernenbeleid van de gemeente Bronckhorst wordt beschreven in de volgende twee doelstellingen:

  • Het behouden van de bestaande korte lijnen in de relatie tussen burger en bestuur. Door deze korte communicatielijnen met de burgers kan een beter draagvlak worden gecreëerd voor het gemeentelijk beleid binnen het dorp.
  • De leefbaarheid en vitaliteit van de kernen in de gemeente Bronckhorst in stand houden en verbeteren. De kernen in Bronckhorst hebben allemaal een eigen identiteit, meestal gekenmerkt door een rijk verenigingsleven en grote sociale betrokkenheid. Zowel de gemeente als de burgers willen dit graag in stand houden.

4.4.3 Woonbeleid     

De provincie Gelderland, de Achterhoekse woningcorporaties (verenigd in het ACO) en de zeven Achterhoekse gemeenten willen vanuit een gedeeld urgentiegevoel en een gezamenlijk belang zorgen voor een gezonde woningmarkt. De partijen werken daarom sinds 2010 nauw samen. Deze samenwerking heeft geresulteerd in een regionale woonvisie voor de Achterhoek voor de periode 2010-2020 met als titel 'Alleen ga je sneller, samen kom je verder'. Deze woonvisie is vastgesteld op 27 januari 2011 en speelt in op de gevolgen van de bevolkingsdaling en vergrijzing. In 2013 is de regionale geëvalueerd en geactualiseerd. Gebleken is dat de bevolkingskrimp doorzet en dat aanscherping van de afspraken noodzakelijk was. Een van de maatregelen was dat de werkingsduur van de afspraken verlengd werd van 2010-2020 naar 2010-2025. In mei 2015 is vervolgens de 'Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025 vastgesteld met een verdere bijstelling van de afspraken op het gebied van woningbouw en bestaande woningvoorraad. Deze vervangt de voorgaande regionale woonvisie en vormt het nieuwe afsprakenkader met de provincie Gelderland. Nieuw bij de regionale Woonagenda is, dat deze mede tot stand is gekomen met burgers, ondernemers en maatschappelijke organisaties.



De Achterhoek heeft te maken met bevolkingskrimp en heeft inmiddels de officiële status van 'Krimpregio' gekregen. De Achterhoekse gemeenten hebben zich de afgelopen jaren georiënteerd op deze problematiek en hebben verschillende krimpregio's bezocht. Samen met de provincie en de corporaties zijn ze in gesprek gegaan over de prognoses over de demografische ontwikkelingen en de gevolgen daarvan voor de woningbouw en woningvoorraad in de Achterhoek. Uiteraard is wonen mede afhankelijk van ontwikkelingen op andere terreinen, zoals economie en recreatie. De relatie met de totaalvisie van de Achterhoek, zoals weergegeven in de regionale structuurvisie mag dan ook niet uit het oog worden verloren. Er zijn regionale afspraken gemaakt over de nog toe te voegen woningaantallen alsmede kwalitatieve afspraken over de nieuwbouw en bestaande woningvoorraad. Ook thema's zoals wonen en zorg en de toenemende leegstand in zowel de woningvoorraad als in maatschappelijk en zakelijk vastgoed worden belicht, Het is belangrijk dat de plannen die het meest bijdragen aan het versterken van de woonkwaliteit in de Achterhoek uitgevoerd worden. Het bepalen van de beste locaties is maatwerk dat door de gemeenten zelf wordt gedaan.



Doelstellingen en ambities Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025:

  1. Er zijn in 2025 voldoende woningen van een door bewoners en woningzoekenden gewenste prijs en kwaliteit voorhanden in de bestaande woningvoorraad.
  2. Het eerder afgesproken aantal netto toe te voegen woningen op regioniveau van 5.900 in de periode 2010-2025, wordt met 10% verlaagd.
  3. Op termijn zal sloop van woningen meer dan ooit noodzakelijke worden. Sloop/nieuwbouw is een gezamenlijke regionale opgave en levert een belangrijke bijdrage aan het instandhouden van de woonkwaliteit van de regio. Het draagt tevens bij aan het realiseren van de energiedoelstellingen en aan het vergroten van de woningvoorraad die levensloopbestendig is.
  4. Bij de monitoring van leegstand van woningen hanteren we de grens van maximaal 2%. Hierbij maken we onderscheid tussen huur en koop: huur maximaal 1% en koop maximaal 3%. Als de werkelijke leegstand hoger is dan genoemde percentages wordt aan de hand van een nadere analyse bepaald of maatregelen nodig zijn.
  5. Binnen de bestaande woningvoorraad is enerzijds sprake van waardevermindering en anderzijds van waardetoevoeging. Per saldo streven we zowel op regionaal als lokaal niveau op waardebehoud.
  6. De leefbaarheidsaspecten worden door bewoners gewaardeerd met eenzelfde oordeel als uit het Achterhoeks Woonwensen en Leefbaarheidsonderzoek uit 2013.
  7. Er zijn voldoende kwalitatief hoogwaardige en bereikbare voorzieningen (ontmoeting, sport, zorg) om in de behoefte van de inwoners te voorzien.
  8. In het Akkoord van Groenlo is afgesproken toe te werken naar een energieneutrale Achterhoek in 2030. Een van de onderdelen hierbij vormt het verduurzamen van de bestaande woningvoorraad.



Verdeling per gemeente

De zeven Achterhoekse gemeenten hebben op 9 juli 2010 consensus bereikt over de onderlinge verdeling per gemeente van de 5.900 woningen. Ook hebben zij een convenant ondertekend, onder andere inhoudend dat geen nieuwe plannen in behandeling worden genomen die tot een toename van de netto-woningvoorraad leiden. De zeven gemeenteraden hebben in januari 2011 de eerste regionale woonvisie vastgesteld.

In de opvolger hiervan, de Regionale Woonagenda die vastgesteld is op 28 mei 2015, is op basis van nieuwe inzichten besloten dat de afspraak om nog 5.900 woningen toe te voegen in de periode 2010-2025 met 10% zal worden verlaagd. Aan de hand van monitoring kan op een later moment besloten worden of verdere verlaging van het nog toe te voegen aantal woningen plaats moet vinden.

Voor Bronckhorst betekent de regionale verdeling dat er fors geschrapt moest en nog steeds moet worden in de eerder voorziene plannen/aantallen nieuw te bouwen woningen. De destijds berekende lokale woningbehoefte van Bronckhorst van ca. 900 woningen voor de periode 2006-2015 is in de Regionale Woonvisie bijgesteld naar 385 woningen voor de periode 2010-2025. Dit aantal blijft voor Bronckhorst blijft overigens in de Regionale Woonagenda gehandhaafd.

Een groot deel van deze woningen is al in aanbouw, dan wel staat in de startblokken. Voor zover mogelijk blijft de gemeente sturen op het bouwen van het leeuwendeel van de woningen in de vier grotere kernen Hengelo, Steenderen, Vorden en Zelhem. Het handhaven en bevorderen van het voorzieningenniveau heeft hier aandacht, daarnaast is er versnelde aandacht voor de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Wonen en zorg is een belangrijk thema. Maar ook leegstaand en leegkomend vastgoed heeft nadrukkelijk de aandacht gezien het effect hiervan op de kwaliteit en leefbaarheid van het omliggende gebied.

De beperkte mogelijkheden voor nieuwbouw hebben ook consequenties voor het ruimtelijk beleid. Zo zal er aanzienlijk geschrapt moeten worden in de woningbouwplannen. Ook in al bestaande capaciteit, variërend van grotere plannen tot mogelijkheden op perceelsniveau. Niet-benutte bouwvergunningen worden ingetrokken en niet-benutte woningbouwmogelijkheden zullen in de bestemmingsplannen worden wegbestemd.

Voor het buitengebied betekent het bijstellen van de aantallen dat er nog maar zeer beperkte mogelijkheid voor toepassing van het functieveranderingsbeleid in de vorm van woningtoevoeging is en is ook het splitsen van de grotere woningen niet meer mogelijk.

De constructieve samenwerking van de partijen bij de totstandkoming van de eerdere Regionale woonvisie en de huidige regionale Woonagenda zal ook bij de uitvoering ervan, samen met de marktpartijen, cruciaal zijn.

4.4.4 Economisch beleid     

Op 22 juni 2006 heeft de gemeenteraad het beleid voor economische ontwikkeling van Bronckhorst 'Kansen benutten in Bronckhorst' 2006 - 2010 vastgesteld. Dit beleidsdocument geeft richting aan de gewenste economische ontwikkeling van de gemeente Bronckhorst. De centrale doelstelling van het beleid luidt als volgt: 'De gemeente Bronckhorst werkt aan een duurzame evenwichtig en vitale economische ontwikkeling van Bronckhorst, waarbij gebruik gemaakt wordt van aanwezige kwaliteiten. In de zin van rust en ruimte wordt gestreefd naar behoud en versterking van de werkgelegenheid en een regelmatige ontwikkeling van de werkgelegenheid in kansrijke sectoren als recreatie en toerisme, (niet) commerciële dienstverlening.'

Nijverheid is een stabiele economische sector van betekenis. De trend is dat het aantal arbeidsplaatsen licht daalt als gevolg van globalisering. Veel investeringen waardoor arbeidsproductiviteit stijgt. Door specialisatie en aansluiting op kennis- en innovatiecentra kan de sector zich handhaven in nichemarkten.

Bereikbaarheid is een absolute voorwaarde voor deze en andere sectoren. Enerzijds moet de aantakking op het regionale en rijkswegennet verbeterd worden, anderzijds moeten ook de wegen binnen de gemeente een goede doorstroming van het vrachtverkeer mogelijk maken. In samenspraak met omliggende gemeenten zal gezocht worden naar oplossingen voor verbetering van de regionale ontsluiting.

Daarnaast is bereikbaarheid via snelle en toekomstvaste telecommunicatieverbindingen een absolute voorwaarde om een concurrerende positie te kunnen blijven houden.

Het bedrijfsleven is gebaat bij een vitale samenleving. Met name een verbetering van het woningaanbod voor jongeren zal meer jongeren aan de gemeente binden, waardoor de benodigde verjonging van het werknemersbestand kan optreden.

4.4.5 Monumenten, archeologisch en cultuurhistorisch beleid     

Monumenten

De gemeente Brockhorst kent een Erfgoedverordening waarin de aanwijzing en bescherming van gemeentelijke monumenten is geregeld en waarin het archeologiebeleid is vastgelegd. In september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet verplicht de raad om bij vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden en daarvoor regels op te nemen. De Wamz wijst het bestemmingsplan aan als planmodel waarin de archeologische waarden en verwachtingen moeten worden geborgd. Instrument daarvoor is de archeologische waarden- en verwachtingskaart.

Archeologie

De gemeente Bronckhorst heeft een archeologische waarden- en verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart. De archeologische waarden- en verwachtingskaart is een kaart waarop bekende archeologische vindplaatsen en terreinen staan die door de provincie en de rijksoverheid zijn geoormerkt als terreinen met een archeologische status. Daarnaast geeft de archeologische waarden- en verwachtingskaart een vlakdekkend en zo gedetailleerd mogelijk overzicht van de archeologische verwachtingen binnen de gemeente. Op de hier vanaf geleide beleidsadvieskaart zijn aan de verschillende verwachtingszones uitvoeringsgerichte adviezen voor het gemeentelijk AMZ (Archeologische MonumentenZorg)–beleid gekoppeld. Deze kaarten samen bieden daarmee zowel inzicht in de bestaande archeologische toestand van het landelijke en het bebouwde gebied van de gemeente alsmede een handvat voor een zorgvuldige omgang met archeologische waarden in de ruimtelijke ordening conform de Wamz en de Wro. Op 11 juli 2013 heeft de gemeenteraad middels wijziging van de erfgoedverordening het meest actuele archeologiebeleid vastgesteld. Dit beleid is gebaseert op de regionale nota 'Archeologie met beleid - Afwegingskader voor het archeologiebeleid in de Achterhoek'.

Cultuurhistorie

De Structuurvisie cultuurhistorie Bronckhorst is op 31 oktober 2013 door de raad vastgesteld en op 9 januari 2014 in werking getreden.

De inbreng van cultuurhistorie in ruimtelijk beleid was één van de belangrijkste pijlers van de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in 2009. Het verankeren van de bescherming van cultuurhistorische waarden in ruimtelijke regelgeving is daarbij een belangrijk uitgangspunt. Per 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat in de ruimtelijke ordening "rekening wordt gehouden met aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten". Historische (stede)bouwkunde en historische geografie moeten worden meegenomen in de belangenafweging. Het gaat niet meer alleen om het beschermen van tot monument aangewezen panden en objecten en archeologische waarden, maar ook om andere waardevolle objecten en structuren. Concreet betekent dit dat gemeenten de cultuurhistorie als vast onderdeel mee gaan nemen in structuurvisies, met een doorwerking ervan in bestemmingsplannen.

De gemeente Bronckhorst heeft een cultuurhistorische gebiedsbeschrijving gemaakt om inzichtelijk te krijgen wat de cultuurhistorische waarden in de gemeente zijn. Met deze cultuurhistorische beschrijving geeft de gemeente inzicht in de ontstaansgeschiedenis van het gemeentelijk grondgebied en in de bijbehorende cultuurhistorische waarden. In het bijbehorende SWOT-analyse is aangegeven wat op dit vlak de sterke en zwakke punten zijn en waar kansen en bedreigingen liggen. De beschrijving is bruikbaar voor het inpassen in diverse beleidsstukken. Daarnaast is het behulpzaam bij het ontwikkelen van een visie op toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen rondom de cultuurhistorische waarden. De doelgroep van dit project is tweeledig. Enerzijds zijn de resultaten bedoeld als bruikbare instrumenten voor de bestuurders en ambtenaren van de gemeente Bronckhorst. Anderzijds is het uiteindelijk de burger binnen gemeente Bronckhorst die gebaat is bij een degelijke cultuurhistorische beschrijving en aanvullende beleidsnotities. Omdat de gemeente Bronckhorst een groot belang hecht aan de bijdrage van cultuurhistorie aan de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente, en om de cultuurhistorische kenmerken en kansen te verankeren in beleid, koos de gemeente ervoor om cultuurhistorisch beleid vast te leggen in een thematische structuurvisie cultuurhistorie. De structuurvisie geeft input bij de onderbouwing van de omgang met cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplan. In de structuurvisie is de gemeente verdeeld in de volgende drie gebieden, hetgeen de basis vormt van het gemeentelijke cultuurhistorische beleid:

  • Cultuurhistorisch vrije gebieden
    1. geen leidraad vanuit cultuurhistorie voor ontwikkelingen
    2. cultuurhistorie als vrije inspiratie
    3. gemeente vraagt niets en biedt enthousiasme en welwillendheid
  • Cultuurhistorische kansgebieden
    1. cultuurhistorie als kans en inspirerende leidraad
    2. cultuurhistorie levert een bijdrage aan ontwikkelingen en de ontwikkelingen versterken de cultuurhistorie
    3. gemeente faciliteert en inspireert
  • Cultuurhistorische topgebieden
    1. cultuurhistorie als uitgangspunt
    2. ontwikkeling versterkt cultuurhistorie
    3. gemeente faciliteert, stimuleert en werkt mee

Naast deze drie gebieden zijn tevens cultuurhistorische ensembles en hotspots omschreven. Het gaat om cultuurhistorische structuren en elementen die op het schaalniveau van de gemeente van belang zijn. Ze geven karakter en kleur aan de deelgebieden en kunnen als inspiratie of leidraad dienen bij ontwikkelingen.

4.4.6 Welstandsnota     

De herziening van de Woningwet, die 1 januari 2003 in werking is getreden, heeft ondermeer als doel, het inzichtelijk maken van de beoordeling van de aanvragen voor bouwplannen door de welstandscommissie. Die beoordeling zelf is niet veranderd en betreft 'de aanvaardbaarheid van het bouwwerk in zijn omgeving, van het bouwwerk op zichzelf en van de toegepaste details, materialen en kleuren'. Nieuw is de vaststelling van de nota door de gemeenteraad.

De welstandsnota bevat de criteria die gelden bij de beoordeling van bouwplannen door de welstandscommissie. De reden voor dit nieuwe beleidsinstrument is én de gemeenteraad én de burger te betrekken bij het welstandsbeleid, zodat dit beleid voor een ieder inzichtelijk wordt.

De formulering luidt, dat de plannen moeten voldoen 'aan redelijke eisen van welstand'. Thans is het al lang niet meer zo dat overal op dezelfde wijze naar de plannen wordt gekeken; eerst wordt de aanvraag al getoetst aan het bestemmingsplan; in nieuwe plangebieden bepalen daarnaast beeldkwaliteitplannen waaraan de bouwplannen moeten voldoen. In beschermde stads- en dorpsgezichten wordt speciaal gelet op het historische kader. Wat 'redelijk' is voor welstand, hangt dus af van het kader waarbinnen de plannen worden getoetst.

De nota brengt samenhang in die toetsingskaders en de daarbij behorende criteria en presenteert deze overzichtelijk en inzichtelijk. Met vaststelling van de welstandsnota door de gemeenteraad kan de welstandsbeoordeling alleen nog maar gebaseerd worden op de criteria die in de welstandsnota worden genoemd.

4.4.7 Reclamebeleid     

Op 9 september 2008 hebben B en W het definitieve beleid vastgesteld voor het plaatsen van permanente reclame-uitingen in de gemeente. Hiermee willen zij de beeldkwaliteit in Bronckhorst verhogen en aantasting van de architectuur voorkomen. Een rustig en overzichtelijk straatbeeld verhoogt de beeldkwaliteit en creëert een toegankelijke en veilige openbare ruimte voor bezoekers, bewoners en hulpdiensten. Daarnaast biedt dit beleid rechtszekerheid voor ondernemers, die hun bedrijf op de kaart willen zetten, door duidelijke richtlijnen te stellen. Het nieuwe reclamebeleid staat in verband met de Welstandsnota en is afgestemd op de functie van de verschillende delen van de gemeente (gebiedsgerichte benadering), die hierin is opgenomen. In het ene gebied mag meer dan in het andere.

Richtlijnen

De gemeente maakt in het reclamebeleid onderscheid in algemene en gebiedsgerichte richtlijnen. Alle reclame-uitingen moeten aan de algemene richtlijnen voldoen. Het gaat hierbij om functioneel, technische eisen (reclame-objecten moeten een verband hebben met de activiteiten van het bedrijf, het gebruikte materiaal moet deugdelijk zijn etc.), verkeersveiligheidseisen (er mag geen overlast zijn voor gebruikers van nabijgelegen onroerend goed, er mag geen sprake zijn van uitzichtbelemmering etc.) en welstandsaspecten (eisen ten aanzien van het uiterlijk van het reclameobject; de uiting moet bij voorkeur een verrijking zijn van gevels en de openbare ruimte/nabije omgeving etc). Ook geldt dat alle reclame-uitingen op eigen terrein moeten worden geplaatst. Voor de gebiedsgerichte richtlijnen is het uitgangspunt dat de reclame moet passen binnen de functie van het karakter van een gebied. Zo verdienen historische centra een extra bescherming en zijn er op bedrijven- en kantoorterreinen meer mogelijkheden voor reclame.

Veel bedrijven hebben een huisstijl en/of huiskleuren die zij willen gebruiken in hun reclame-uitingen. Deze spelen geen overwegende rol in de beoordeling van de aanvraag om een vergunning voor reclameobjecten.

Gebieden

De gemeente onderscheidt op haar grondgebied onder andere de volgende gebieden: bebouwde kom, bedrijventerreinen, sportterreinen, buitengebied (buiten de bebouwde kom), beschermde stads- en dorpsgezichten en monumenten. Per gebied zijn regels opgesteld voor reclame-uitingen. Voor het buitengebied geldt bijvoorbeeld in principe dat alle reclame-objecten ontoelaatbaar zijn. Om ondernemers in het buitengebied echter niet te benadelen, zijn enkele reclamevormen toegestaan onder bepaalde voorwaarden:

  • reclameborden moeten een direct verband hebben met de activiteiten, die de ter plaatse gevestigde ondernemer op dat perceel uitoefent;
  • in totaal zijn maximaal twee reclameobjecten toegestaan per onderneming.

Verwijsborden

Het is moeilijk te bepalen waar bewegwijzering eindigt en reclame begint. De gemeente ontwikkelt beleid om de vraag naar verwijsborden te kunnen reguleren en wil een uniform bewegwijzeringsysteem voor heel Bronckhorst realiseren. Op dit moment is alleen een keuze gemaakt in toeristische bewegwijzering. Het overige bewegwijzeringsbeleid is nog in ontwikkeling. Om niet alle vormen van verwijzing naar een onderneming te verbieden, is in het nieuwe reclamebeleid voor een tussenoplossing gekozen. Op het moment dat de beleidsnota met regels voor bewegwijzering in werking treedt, komt dit onderdeel hierover in het reclamebeleid te vervallen. Volgens het reclamebeleid geldt voorlopig dat voor nieuwe aanvragen voor bewegwijzering alleen een tijdelijke vergunning afgegeven kan worden.

Overgangsregeling

In Bronckhorst staan, net zoals elders in ons land, veel reclame-objecten. De vergunningen voor deze permanente reclame-uitingen blijven van kracht totdat een eigenaar zijn reclameborden wil vervangen. Dan geldt het nieuwe reclamebeleid. Het nieuwe beleid is nu al wel van kracht voor alle nieuwe aanvragen die binnenkomen. Deze worden hieraan getoetst. Reclame-objecten die zonder vergunning zijn geplaatst, zijn in principe illegaal en moeten verwijderd worden.

Handhaving

In 2007 is de hele gemeente in beeld gebracht op panoramafoto's. Op de foto's zijn alle aanwezige reclame-uitingen vanaf de verharde rijweg zichtbaar, voor zover openbaar en redelijkerwijs toegankelijk. Deze foto's zijn voor de gemeente de nulsituatie. Van de reclame-uitingen die op de foto's zichtbaar zijn, wordt uitgezocht of ze met een vergunning zijn geplaatst. Niet vergunde objecten zijn niet toegestaan en moet de eigenaar verwijderen. Voor vergunde objecten die niet voldoen aan de nieuwe reclameregels geldt zoals aangegeven de overgangsregeling. De gemeente zet handhaving in om toe te zien op het naleven van de regels rond reclame-uitingen.

Relatie met ander gemeentelijk beleid 

Naast de regels in het reclamebeleid, kunnen voor het al dan niet vergunnen van reclame-uitingen, bepaalde voorschriften die zijn opgenomen in gemeentelijke bestemmingsplannen van kracht zijn. Deze gaan vóór op de regels in het reclamebeleid. Verder vormt het reclamebeleid dus een aanvulling op de Welstandsnota.

4.4.8 Groenstructuurplan     

Het "Groenstructuurplan voor het openbaar groen" heeft tot doel om vanuit een gezamenlijke visie de gewenste groenstructuur en de gewenste kwaliteit van het groen vast te leggen en zowel kwantitatief als kwalitatief in stand te houden. Het in 2008 vastgestelde groenstructuurplan heeft een looptijd van 15 jaar en fungeert als toetsingskader voor het behouden, verwerven en afstoten van het groen. Het plan is ontwikkeld op basis van de ambities van de verschillende sleutelfiguren (onder andere ambtelijk apparaat, burgers, bestuur) in het openbaar groen. Samen hebben zij de inhoud bepaald. Het geeft een kader voor ontwerpen, inrichtingsvoorstellen en beheerplannen, levert randvoorwaarden voor de beleids- en beheerplannen voor alle deelproducten en behartigt het openbaar groen in de dorpen en de kernen in de gemeente, inclusief de sportcomplexen en begraafplaatsen die in de dorpen of kernen liggen of er aan grenzen. Tevens bevat het een aantal uitgangspunten voor het bereiken van de doelstelling.

4.4.9 Speelruimteplan     

Het Speelruimteplan Gemeente Bronckhorst maakt op basis van demografische ontwikkelingen keuzes voor vermindering van het aantal speelplaatsen en -plekken. Doel is een passen en aantrekkelijke speelruimte die goed verdeeld is over de Bronckhorster jeugd.

De landelijke gehanteerde richtlijn voor speelplekken in plattelandsgemeentes is 1 speelplek per 30 tot 100 kinderen. Uit de analyse van onze speelruimte blijkt dat Bronckhorst volgens deze richtlijn ruim bedeeld is wat betreft speelvoorzieningen. Terwijl in Bronckhorst een afname van het aantal kinderen wordt verwacht. Bronckhorst heeft gemiddeld 2,8 speelplekken per 100 kinderen. Wij streven naar het gemiddelde van 1 plek per 100 kinderen als basisniveau voor speelvoorzieningen. Concreet betekent dit voor wijken of dorpen met:

  • minder dan ca. 30 kinderen geen traditionele speelplek maar informele speelruimte;
  • tussen de ca. 30 tot 100 kinderen een kleine speelplek;
  • rond de 100 kinderen een centrale speelplek, met iedere ca. 50 kinderen extra, een kleine speelplek extra.

Het basisniveau speelvoorzieningen realiseren we in 6 jaar. Van de 95 speelplekken (2013) vallen er 36 buiten het basisniveau. Deze plekken hebben geen functie meer en worden ingericht als openbaar groen. Op 31 van de te behouden speelplekken verminderen we het aantal toestellen door een toestel op termijn niet meer te vervangen. Op 12 speelplekken plaatsen wij toestellen bij en maken de groene omgeving rond de speelplek ook geschikt voor spelen.

4.4.10 Landschapsontwikkelingsplan Bronckhorst, Lochem en Zutphen     

Op 25 juni 2009 heeft de raad van Bronckhorst het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor het buitengebied vastgesteld. Dit beleidsplan is door de gemeenten Bronckhorst, Lochem en Zutphen gezamenlijk opgesteld. Het doel van het LOP is om een stimuleringskader te bieden voor het landelijke gebied en de gewenste initiatieven te ondersteunen, wat moet leiden tot verder behoud en versterking van het landschap. Hierbij wordt rekening gehouden met bestaande plannen. Het LOP is uitgewerkt in de gemeentelijke structuurvisie Bronckhorst 2012, dat als basis voor onderhavig bestemmingsplan dient.

Conform het landschapsbeleid geldt onder meer een zorgvuldige landschappelijke inpassing als voorwaarde voor ontwikkelingen in het buitengebied, onder meer functieverandering, uitbreidingen van bebouwing, bedrijventerreinen en wegenaanleg. Daarbij dient gelet te worden op de vormgeving van nieuwe bebouwing, de situering van nieuwe gebouwen ten opzichte van de reeds bestaande gebouwen en de wijze waarop de nieuwe gebouwen zich verhouden tot de ruimere omgeving in het betreffende landschapstype. Dit doel wordt door de aanleg van streekeigen beplanting gerealiseerd en leidt tot een verhoging van de landschappelijke kwaliteit. Bij planontwikkelingen waarbij landschappelijke inpassingen hebben plaatsgevonden of deze met een voorwaardelijke verplichting of anderzins zijn geregeld, moeten deze landschappelijke inpassingen worden gerespecteerd, behouden en beheerd. Deze bescherming geldt ook voor de bestaande landschapselementen.

4.4.11 Verkeersbeleid     

Op 28 juni 2007 heeft de gemeenteraad het Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan (GVVP) vastgesteld. Dit plan geeft zodanig sturing aan de ontwikkeling van de mobiliteit dat de kwaliteit van zowel de bereikbaarheid, de leefbaarheid als de verkeersveiligheid in de gemeente wordt gewaarborgd.

Het GVVP is van cruciaal belang omdat hierin de toekomstige beleidskaders voor de gemeente Bronckhorst zijn vastgelegd. Er is onderscheid gemaakt in de volgende thema's:

  • Verkeersveiligheid: eenduidige inrichting van wegen volgens de duurzaam veilig filosofie.
  • Bereikbaarheid: definiëren van verkeersaantrekkende locaties (woon, werk of bijvoorbeeld recreatieve locaties), benoemen van routes tussen hoofdwegen en deze verkeersaantrekkende locaties, beschrijven van bereikbaarheidsniveaus, prioriteren van locaties.
  • Leefbaarheid: benoemen van kwetsbare gebieden en robuuste wegen, beschrijven van acceptabele grenzen voor intensiteit, milieu en geluid en benoemen van voorwaarden.

4.4.12 Parkeerbeleid     

Op 16 december 2013 hebben burgemeester en wethouders de 'beleidsregels 'Parkeernormen Gemeente Bronckhorst' vastgesteld. Deze beleidsregels zijn op 25 december 2013 in werking getreden. De beleidsregels bevatten parkeernormen die dienen als toetsingskader voor het opstellen van ruimtelijke plannen en waar initiatiefnemers van ruimtelijke activiteiten aan moeten voldoen.

De parkeernormen geven aan hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn voor een bepaalde functie. Het kan gaan over woningen, kantoren en supermarkten maar bijvoorbeeld ook over een camping of een manege. Iedere functie heeft een eigen parkeernorm. De normen die in deze beleidsregels zijn opgenomen komen uit publicatie "kencijfers voor parkeren en verkeersgeneratie" van het CROW. Niet alle functies zijn opgenomen in de beleidsregels. Voor functies die niet in de beleidsregels staan hanteren wij als uitgangspunt de maximale norm uit de CROW publicatie 'kencijfers voor parkeren en verkeersgeneratie'.

De parkeernormen worden gebruikt om praktische en wettelijke redenen. Praktisch is het handig om met elkaar af te spreken hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn per functie. Op deze manier kan de gemeente van te voren toetsen of een nieuw of aangepast plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Hiermee wordt achteraf getouwtrek en mogelijke parkeeroverlast in de toekomst voorkomen. Wettelijk gezien vloeit het gebruik en toepassen van parkeernormen voort uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Binnen de Wro speelt het bestemmingplan een centrale rol. Hierdoor verdwijnen de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening. Een eis voor voldoende parkeergelegenheid is zo'n stedenbouwkundige bepaling. Nu deze niet meer middels de bouwverordening worden geregeld, moeten de parkeernormen op een andere manier vastgesteld worden. Het vastleggen in beleidsregels, als toetsingskader voor het opstellen van ruimtelike plannen en beoordeling van verzoeken om medewerking aan ruimtelijke ontwikkelingen, is een goed instrument voor dit doel.



Bij nieuwe ontwikkelingen of functieveranderingen moet gekeken worden naar het benodigde aantal parkeerplaatsen voor de nieuwe situatie. Is er sprake van een geheel nieuwe situatie dan moet de berekende parkeervraag in zijn geheel toegevoegd worden. Wanneer er sprake is van een functieverandering dan moet het verschil in parkeervraag tussen oude en nieuwe situatie worden toegevoegd. Vraagt de nieuwe functie om minder parkeerplaatsen dan hoeven de, eventueel, te veel aanwezige parkeerplaatsen niet verwijdert te worden.

4.4.13 Milieubeleid     

De gemeente Bronckhorst kende een Milieubeleidsplan 2009-2012. Dit beleidsplan geldt niet meer. Een milieubeleidsplan is niet verplicht en om deze reden is er geen nieuwe meer opgesteld. De gemeente Bronckhorst handelt echter nog wel volgens dit beleid.

Het Milieubeleid van de gemeente Bronckhorst komen allerlei milieu-aspecten aan de orde. Bijvoorbeeld wat de gemeente nu doet en in de toekomst van plan is met belangrijke onderwerpen als afval, klimaat, bodem, geluid, lucht, openbaar groen, externe veiligheid en landschap. Dit milieubeleid geeft de ambities en de richting aan die wordt gevolgd voor wat betreft het te voeren gemeentelijk milieubeleid.

In het milieubeleid worden verbanden gelegd tussen de diverse thematische beleidsplannen. Voor veel onderwerpen is al beleid vastgesteld, zoals afval, klimaat, groen, bodem en geluid. Dit beleid is verwerkt en waar nodig aangescherpt. Er zijn duidelijker doelen opgenomen en maatregelen om die te bereiken. Nieuwe onderwerpen in het milieubeleid zijn een nagenoeg afvalloze maatschappij door nog betere scheidingsmogelijkheden en afval als grondstof voor nieuwe producten en de mogelijkheid van subsidie voor energiebesparende maatregelen bij particuliere woningen.

Duurzaamheid en leefbaarheid zijn actuele thema's en met een aantal maatregelen die in het plan zijn opgenomen zet de gemeente zich hiervoor in. Het verminderen van afval en het bijdragen aan het tegengaan van klimaatsverandering zijn aangegeven als de belangrijkste uitgangspunten. Leefbaarheid richt zich hierbij op de korte termijn, hier en nu, de mensen in hun leefomgeving. Duurzaamheid richt op de langere termijn, de volgende generatie en kijkt over de grenzen heen. Het doel van het milieubeleid is een bijdrage leveren aan het creëren van een gezonde, prettige en duurzame leefomgeving voor nu en in de toekomst.

Ruimtelijke ordening richt zich op de inrichting van de leefomgeving. Als gevolg hiervan heeft ruimtelijke ordening vele raakvlakken met de in dit milieubeleid genoemde thema's (bijvoorbeeld Externe Veiligheid en Geluid). Ten aanzien van ruimtelijke ordening zijn als ambitie en doelstelling opgenomen een duurzame inrichting van de schaarse grond, harmonie tussen de diverse functies en het handhaven daarvan. Om deze doelstellingen te kunnen bereiken zullen de volgende activiteiten worden uitgevoerd:

  • In een vroeg stadium van de ruimtelijke planvorming wordt inzicht verkregen in de gevolgen voor milieu, duurzaamheid en natuur.
  • Elk ruimtelijk plan/besluit wordt voorzien van een afgewogen keuze ten aanzien van milieuaspecten (geluid, lucht, externe veiligheid, bodem, flora en fauna en waterhuishouding).
  • Toepassen van de afstandcriteria voor externe veiligheid, geluid, geur en lucht.
  • Onderzoeken in hoeverre de bestemmingsplannen voldoen aan de normen met betrekking tot externe veiligheid (risicovolle planologische situaties worden zoveel mogelijk voorkomen en de gewenste veiligheidsituatie wordt planologisch vastgelegd).
  • Onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om duurzaamheid te integreren in bestemmingsplannen.

Met het milieubeleid wordt bij het uitoefenen van gemeentelijke taken, waaronder ruimtelijke ordening, rekening gehouden.

4.4.14 Beleidsvisie Externe Veiligheid Inrichtingen     

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van kracht geworden. In het BEVI zijn risiconormen opgenomen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijke vastgelegd. Het besluit verplicht het bevoegd gezag op grond van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Tevens beperkt het besluit het totale aantal personen dat zich in de directe omgeving van een risicovol bedrijf mag bevinden. Gemeenten moeten de normen uit het besluit naleven bij het opstellen en wijzigen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen. Tevens moet de brandweer om advies worden gevraagd. Afstemming tussen de drie taakvelden ruimtelijke ordening, milieu en rampenbestrijding is zodoende van groot belang.

Het Beleid externe veiligheid inrichtingen heeft betrekking op het beheersen van risico's die ontstaan bij het gebruik en de opslag van gevaarlijke stoffen. Het beleid besteedt aandacht aan de onderwerpen waar de gemeente Bronckhorst bevoegdheden of instrumenten heeft via de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Wet milieubeheer. Het Beleid externe veiligheid inrichtingen heeft geen betrekking op het beheersen van risico's die ontstaan bij het vervoer en transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor of door buisleidingen.

Voor de totale gemeente Bronckhorst heeft de gemeenteraad op 25 september 2008 een Beleidsvisie Externe Veiligheid Inrichtingen vastgesteld. De ambitie van de gemeente is om “de gemeente Bronckhorst in subjectieve en objectieve zin veiliger te maken in samenwerking met alle partners”. In de onderstaande tabel is de beleidslijn van de Gemeente Bronckhorst samengevat

verplicht

De belangrijke beleidskeuzes zijn als volgt:

Plaatsgebonden risico

In aansluiting op de ambitie is het plaatsgebonden risico het minimale beschermingsniveau die aan personen geboden moet worden. Gezien het wettelijke kader en de kosten die een passende oplossing met zich meebrengt, is het niet realistisch om de risico's voor de reeds aanwezige beperkt kwetsbare objecten, gelegen binnen de gestelde norm, te beperken. Binnen de gemeente Bronckhorst wordt de hoogst mogelijke bescherming van de kwetsbare objecten gegeven zonder de bestaande knelpunten direct te saneren.

Bescherming nog te realiseren beperkt kwetsbare objecten: Beperkt kwetsbare objecten zijn binnen de richtwaarde toegestaan. Er wordt gestreefd (bij beslissingen Wet op de Ruimtelijke Ordening of Wet milieubeheer ) om de risico's zoveel mogelijk te beperken en eventueel te saneren. Nieuwe nog te realiseren beperkt kwetsbare objecten worden binnen de gestelde richtwaarde niet toegestaan.

Groepsrisico

De visie van de gemeente Bronckhorst is om de gemeente in subjectieve en objectieve zin veiliger te maken. Bij deze visie sluit de beleidsmogelijkheid toename van het groepsrisico is niet toegestaan het meest aan. In deze situatie kunnen er geen nieuwe onveilige situaties ontstaan en zullen reeds aanwezige onveilige situaties worden bevroren.

Een zeer groot nadeel is, dat deze visie voor bedrijven waarvoor het beleid van toepassing is een grote beperking oplegt. Reeds bestaande bedrijven kunnen door het hanteren van de deze ambitie niet meer uitbreiden en nieuwe (externe veiligheidrelevante) bedrijven kunnen zich niet binnen de gemeente vestigen. Daarnaast leidt deze ambitie ertoe dat er binnen de invloedssfeer van de inrichting geen planontwikkeling mogelijk is. Het realiseren van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten is niet mogelijk en het veranderen van bestemmingen is alleen nog mogelijk indien dit geen negatieve gevolgen heeft voor de risico's. Daarnaast is het de vraag of de algemene visie van de gemeente Bronckhorst strikt toegepast moet worden voor alle gebieden van de gemeente.

Om de algemene visie van de gemeente Bronckhorst te volgen en tegemoet te komen aan de nadelen, wordt een gebiedsgerichte benadering toegepast die onderscheidt maakt in:

Ruimte voor wonen: woongebieden, landelijk gebied, gemengd wonen en werken

Voor de woongebieden, het landelijk gebied en gemengd wonen en werken biedt de gemeente Bronckhorst de maximale bescherming aan (beperkt) kwetsbare objecten, ook als dit ten koste gaat van de ontplooiingsruimte van bedrijven. Voor deze gebieden is een toename van het groepsrisico niet toegestaan. Bij een beoordeling van een planontwikkeling of een aanvraag voor een Wet milieubeheer vergunning kan blijken dat het aantal personen in een invloedsgebied toeneemt maar dat de kans op een calamiteit of door een vergroting van de zelfredzaamheid de risico's ter plaatse afnemen. Het is in die situaties niet logisch om deze veranderingen niet door te voeren. In die gevallen is een toename van het groepsrisico toegestaan tot de oriëntatiewaarde onder de voorwaarde dat de risico's worden verbeterd ten opzichte van de dan geldende situatie ten gevolge van pro-actieve of preventieve maatregelen.

Ruimte voor bedrijvigheid: bedrijven en industrieterreinen

Voor de gebieden waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld met de bestemming bedrijventerrein c.q. industrieterrein wordt gestreefd naar een optimale combinatie van gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Daarbij zijn er mogelijkheden om te wonen en te werken waarbij bedrijven de mogelijkheid hebben om zich te vestigen en activiteiten te ontplooien. Voor dit gebied “ruimte voor bedrijvigheid” legt het hanteren van de algemene visie een ongewenst grote beperking op. Om deze reden mag in deze gebieden het groepsrisico toenemen tot aan de oriëntatiewaarde.

Bij een beoordeling van een planontwikkeling of een aanvraag voor een Wet milieubeheer vergunning kan blijken dat het aantal personen in een invloedsgebied toeneemt tot boven de oriëntatiewaarde maar dat de kans op een calamiteit of door het vergroten van de zelfredzaamheid de risico's ter plaatse afnemen. Het is in die situaties niet logisch om deze veranderingen niet door te voeren. In die gevallen is een toename van het groepsrisico toegestaan tot boven de oriëntatiewaarde onder de voorwaarden:

  1. De risico's moeten ten gevolge van pro-actieve of preventieve maatregelen worden verbeterd ten opzichte van de dan geldende situatie.
  2. Binnen de invloedssfeer van de inrichting mogen uitsluitend nieuwe beperkt kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Nieuwe kwetsbare objecten mogen niet binnen de invloedsfeer van de inrichting worden gerealiseerd.
  3. De oriëntatiewaarde mag worden overschreden. Het totaal aantal personen dat zich in de invloedssfeer bevindt in kwetsbare objecten mag de oriëntatiewaarde niet overschrijden. Een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het aantal personen in kwetsbare objecten is niet toegestaan.

4.4.15 Geluidsbeleid     

De gemeente Bronckhorst heeft in concept een geluidnota opgesteld. In deze nota wordt het grondgebied van Bronckhorst verdeeld in een aantal zogenaamde gebiedstypen. Voor elk gebiedstype wordt een bepaalde geluidskwaliteit nagestreefd door het hanteren van gebiedspecifieke streef-, grens- en plafondwaarden. Op deze wijze kunnen bepaalde activiteiten vanwege hun geluidproductie wel of niet toegelaten worden in een bepaald gebied. Het geluidbeleid is op deze wijze een ordenend instrument.

De gemeente wil dit beleid toepassen op alle inrichtingen die onder de Wet milieubeheer vallen. Voor de inrichtingen onder de werkingsfeer van het zogeheten Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer) is de toepassing alleen mogelijk indien de gebiedstypen met hun geluidwaarden zijn vastgelegd in een verordening, overeenkomstig artikel 2.19. van genoemd besluit. Dit artikel is echter nog niet in werking getreden waardoor de gemeente haar beleidsvisie verwoord in de geluidsnota vooralsnog niet in de praktijk kan brengen. Om deze reden is de gemeente nu nog gehouden de bestaande wet- en regelgeving toe te passen.

4.4.16 Duurzaamheidsbeleid     

De gemeente streeft naar duurzaamheid en wil inzetten op het gebruik van alternatieve energiebronnen, met name biogas en zonne-energie. Daartoe heeft de gemeenteraad op 27 september 2012 de 'Duurzaamheidsagenda Bronckhorst 2013 - 2016' vastgesteld.

Het duurzaamheidsbeleid van de gemeente is afgestemd op de EU-doelen voor Nederland en voorziet in een reductie van CO2-uitstoot met 20% en het toepassen van 14% duurzame energie in 2020. Daarnaast is het de ambitie van de gemeente om in 2030 energieneutraal te worden.

De gemeente ziet duurzaamheid als een kans voor economische groei. Door het innovatieve karakter liggen er kansen om nieuwe, vaak kennisintensieve werkgelegenheid te scheppen. Het duurzaamheidsbeleid geeft een belangrijke impuls aan de leefbaarheid in de gemeente en aan de lokale en regionale economie.

Lokale initiatieven zijn essentieel voor een duurzaam klimaat. Naast initiatieven om haar eigen bedrijfsvoering energieneutraal te maken, heeft de gemeente het plan om ook met inwoners, dorpsbelangenorganisaties en bedrijven gezamenlijk duurzaamheidsprojecten op te starten en zo bijvoorbeeld de kernen energieneutraal te maken. De gemeente wil deze lokale initiatieven faciliteren.

In de Duurzaamheidsagenda worden tenslotte de speerpunten en belangrijkste acties bij het creëren van een duurzame en groene economie vermeld. Deze speerpunten zijn: klimaat & energie, grondstoffen & produktketens, duurzame gebouwde omgeving, duurzame mobiliteit, duurzame economie en duurzame energieproductie.

4.4.17 Waterbeleid     

De gemeente Bronckhorst sluit ten aanzien van waterhuishouding aan op het beleid van het 'Waterbeleid voor de 21e eeuw' (zie ook pargraaf 4.1.5) en beleid van het Waterschap Rijn en IJssel ten aanzien van integraal waterbeheer zoals dat in het Waterbeheerplan 2010-2015 en de Watervisie is vastgelegd.

Het Waterbeheerplan beschrijft het beleid op hoofdlijnen voor de waterkwaliteit, de waterkwantiteit en de waterkeringen in het beheersgebied van het waterschap. Het plan sluit aan op de beleidskaders van de provincie Gelderland en het Rijk, zoals opgenomen in het provinciale waterhuishoudingsplan en de Kaderrichtlijn Water. De hoofdthema's in het waterbeheerplan zijn veiligheid, watersysteembeheer en waterketenbeheer.

In de Watervisie geeft het Waterschap aan hoe ze aankijken tegen de gewenste ruimtelijke inrichting van het werkgebied om de wateropgaven waarvoor ze de komende vijftig jaar staan, duurzaam op te lossen.

Voldoende water (in relatie tot klimaatverandering)

De inrichting van het watersysteem, de oppervlaktewaterpeilen en het onderhoud zijn erop gericht om in normale weersomstandigheden de gebruikers en de ruimtelijke functies van het gebied zo goed mogelijk te bedienen met in achtneming van de natuurlijke kenmerken van het watersysteem en de gewenste waterkwaliteit. Daarnaast werkt het waterschap aan een klimaatbestendiger watersysteem, zodat er ook in lange perioden van droogte en bij extreme neerslag zo min mogelijk overlast en schade ontstaat. Voor heel droge of natte situaties worden maatregelen op maat gemaakt. Daarover zijn landelijke of regionale afspraken gemaakt, zoals over de zoetwatervoorziening in droge tijden.

De gemeente Bronckhorst heeft de Intentieverklaring Zoetwatervoorziening Oost-Nederland (ZON) ondertekend. Daarin is een strategie opgesteld voor de zoetwatervoorziening om de nadelige gevolgen van watertekorten te beperken. In de verklaring is duidelijk geworden wat de regio's zelf gaan doen en welke ondersteuning daarbij van het Rijk wordt gevraagd. De waterschappen gaan op basis van deze verklaring en het opgestelde programma de beoogde aanpak en maatregelen verder uitwerken en uitvoeren.

4.4.18 Prostitutiebeleid     

Met ingang van 1 oktober 2000 is tengevolge van wijziging van zedelijkheidswetgeving de opheffing van het algemene bordeelverbod in werking getreden. Met de opheffing van dit verbod is een einde gekomen aan het illegale karakter van deze prostitutiebedrijven. De verwachting bestaat dat van deze wetswijziging een sanerende werking uitgaat en uiteindelijk zal leiden tot een betere regulering van de prostitutiebranche.

Ondanks het feit dat deze bedrijvigheid in Bronckhorst momenteel niet voorkomt, is de opheffing van het bordeelverbod voor de gemeente aanleiding geweest om de eventuele vestiging en exploitatie van de aan de seksindustrie gelieerde bedrijven/activiteiten planologisch nader te reguleren.

In de bestemmingsplannen van Bronckhorst is de vestiging van een sexinrichting in eerste aanleg uitgesloten. Middels een wijzigingsbevoegdheid kan onder voorwaarden het vestigen van maximaal één seksinrichting in een daarvoor aangwezen zone worden toegelaten. Bij het bepalen van die zone is rekening gehouden met de uitstraling die een sexinrichting heeft naar de omgeving.

4.4.19 Handhavingsbeleid     

Op grond van de huidige rechtspraak is het college van burgemeester en wethouders niet alleen bevoegd maar zelfs verplicht om tot handhaving over te gaan. Het college heeft een handhavingsbeleid opgesteld waarin gemotiveerd wordt aangegeven welke doelen het zichzelf stelt bij de handhaving en welke activiteiten het daartoe zal uitvoeren. Het handhavingsbeleid is gebaseerd op een analyse van de problemen die zich naar het oordeel van het college kunnen voordoen op basis van prioritering en de benodigde en beschikbare financiële en personele middelen.

Het beleid richt zich op de zogenaamde preventieve en repressieve vormen van handhaving. Onder deze vormen van handhaving wordt het volgende verstaan.

Preventieve handhaving Preventief handhaven is gericht op het voorkomen van overtredingen. Onderzoeken hebben aangewezen dat veel overtredingen vaak onbewust plaatsvinden. Goede voorlichting, via brochures, voorlichtingsbijeenkomsten, herhaalde informatie in het gemeentelijke nieuwsbulletin, actieve benadering doelgroepen etc. kunnen er toe leiden dat overtredingen worden voorkomen.



Repressieve handhaving Deze vorm van handhaving ziet op het beëindigen van de overtreding door het inzetten van sanctiemiddelen. Bestuursdwang en een dwangsom zijn de meest voorkomende instrumenten die de gemeente tot haar beschikking heeft. Voordat deze instrumenten worden ingezet kan in overleg met de overtreder vaak een oplossing bereikt worden. In dat kader wordt er een belangenafweging gemaakt tussen het belang van de overtreder en het algemeen belang.



Gedogen Het is niet altijd mogelijk, nodig of zelfs wenselijk dat tegen elke vorm van overtreding van een beleidsregel wordt opgetreden. Niet mogelijk, omdat soms teveel overtredingen worden begaan om daartegen op te treden; niet nodig omdat steekproefsgewijs controles en sancties een preventief effect kunnen hebben; niet wenselijk omdat er andere zwaarwegende belangen kunnen zijn die zich tegen handhaving verzetten. Er is/wordt ten aanzien van bestemmingsplannen geen algemeen gemeentelijk gedoogbeleid ontwikkeld.

 

De handhaving van c.q. het toezicht op de ruimtelijke ordening is aangestuurd vanuit het handhaafprogramma 2008 van de gemeente Bronckhorst. Het toezicht vindt onder meer plaats vanuit de thema’s permanente bewoning, klachten verzoeken om handhaving en eigen constateringen.

Wanneer een overtreding wordt geconstateerd wordt via een vaste werkwijze opgetreden. Deze werkwijze is vastgelegd in de nota “Sanctiestrategie Fysieke Leefomgeving’. Voordat wordt gecorrigeerd wordt eerst de legalisatiemogelijkheid onderzocht.

4.4.20 Beleidsvisie voor het buitengebied     

In deze paragraaf wordt de gemeentelijke beleidsvisie voor het buitengebied beschreven en de wijze waarop deze in het bestemmingsplan is vertaald. De beleidskeuzes zijn gebaseerd op de bestaande situatie, de beleidskaders van rijk en provincie en het eigen gemeentelijke beleid.



De basis voor de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan wordt gevormd door de provinciale Omgevingsvisie (2014), provinciale Omgevingsverordening en de structuurvisie Bronckhorst (2012). Het beleid uit deze visies en regelgeving is als uitgangspunt gehanteerd voor dit bestemmingsplan. Daarnaast is vertaling gegeven aan de uitgangspunten zoals opgenomen in de 'Nota van wijzigingen – bestemmingsplan Landelijk gebied Bronckhorst' welke door de gemeenteraad op 11 december 2014 is vastgesteld.

4.4.20.1 Algemeen     

Het buitengebied van Bronckhorst biedt ruimte aan diverse functies waaronder landbouw, natuur, landschap, recreatie, wonen en werken. De waarden die aan deze functies worden toegekend en de onderlinge relaties verschillen per gebied. Het is dan ook noodzakelijk belangen af te wegen. Soms gaat de ontwikkeling van de ene functie ten koste van de andere functie, soms kunnen ze elkaar ook versterken.

Bij de afweging van de verschillende belangen in het buitengebied is - aansluitend aan het beleid van provincie en rijk - aan de gebiedsfuncties natuur, landbouw en landschap een doorslaggevend belang toegekend. Ontwikkelingen van andere functies mogen dus niet een zodanige omvang of intensiteit hebben dat ze de functies natuur, landschap en landbouw onevenredig beïnvloeden.

De functies natuur, landschap en landbouw vormen ook de grondslag voor de gebiedsbestemmingen in dit plan. Het landschap is het resultaat van de ontwikkelingen op het gebied van landbouw en natuur c.q. de wijze waarop de mens en natuur met elkaar omgaan. Een ingewikkeld samenspel dat in ons land diverse waardevolle cultuurlandschappen met zeer verschillende identiteiten heeft opgeleverd. Ook op de schaal van het buitengebied van Bronckhorst is dit het geval: de ontginningsgeschiedenis heeft geleid tot het huidige cultuurlandschap waarin landbouw en natuur hun eigen plaats hebben.

Vanwege deze wisselwerking tussen landbouw, natuur en het landschap én gelet op het grote belang dat (door de gemeente en ook de hogere overheden) wordt gehecht aan de instandhouding van dit cultuurlandschap geldt voor dit bestemmingsplan de volgende algemene en overkoepelende beleidskeuze: Behoud, herstel en/of ontwikkeling van de verschillende karakteristieke landschapstypen en het waarborgen van de dynamiek daarbinnen.

4.4.20.2 Gebiedsbestemmingen     

De functies landbouw, natuur en landschap vormen de grondslag voor de gebiedsbestemmingen in het bestemmingsplan.

Waar nodig wordt ingezet op een scheiding van de functies landbouw en natuur. Dit vanwege de spanningen die er zijn tussen de productiefunctie landbouw (met de bijhorende schaalvergroting en intensivering) en de kwetsbare natuurfunctie. In de agrarische gebieden worden zo weinig mogelijk beperkingen opgelegd aan de landbouw, in de natuurgebieden die deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur kan de natuur zich verder ontwikkelen.

Waar mogelijk wordt ook gekozen voor verweving van de functies landbouw en natuur. Dit omdat ontwikkelingen in de landbouw enerzijds en de natuur (en het landschap) anderzijds elkaar ook kunnen versterken. Zo is het duurzaam voortbestaan van de grondgebonden landbouw een essentiële voorwaarde voor het behoud van het cultuurhistorisch waardevolle landschap. Ook verbreding van de agrarische bedrijfsvoering en agrarisch natuurbeheer kunnen een gunstig effect hebben op natuur en landschap.

De begrenzing van de gebiedsbestemmingen in dit plan is primair gebaseerd op de zonering van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) zoals deze zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Voor wat betreft 'de witte gebieden' (het multifunctionele gebied en het multifunctionele gebied met landschapswaarden uit de provinciale structuurvisie 2005) is de vertaling uit de eerder geldende bestemmingsplannen Buitengebied aangehouden. Voor het buitengebied van Hengelo/Vorden zijn deze witte gebieden aangegeven op plankaart 3 van het analoge plan Buitengebied 2005: Hengelo/Vorden.

Voor de benaming van de gebiedsbestemmingen hebben de standaardiseringseisen uit het SVBP 2012 (zie Hoofdstuk 5 Juridische aspecten) als leidraad gediend. In het onderstaande schema zijn de gebiedsbestemmingen opgesomd:

Gebiedsbestemming (verbeelding) Omgevingsverordening/ bestemmingsplan
Agrarisch Multifunctioneel gebied
Agrarisch met waarden - Landschap Multifunctioneel gebied met landschapswaarden

Waardevol open gebied
Agrarisch met waarden - Landschap en natuur Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO)
Natuur Gelders Natuurnetwerk (GNN)

De precieze begrenzing van de bestemmingen is afgestemd op de in het gebied aanwezige waarden.

Agrarisch gebied

Deze bestemming omvat de gronden die geen specifieke waardevolle landschappelijke en/of natuurwaarden bezitten. In deze bestemming staat het functioneren van de landbouw voorop, waarbij wel zoveel mogelijk rekening moet worden gehouden met de aanwezige (kleinschalige) landschappelijke waarden.

Agrarisch gebied met waarden - Landschap

Onder deze bestemming vallen de gebieden waar ook sprake is van specifieke landschapswaarden. Onder deze bestemming vallen ook de voormalige EHS verbindingszones welke niet onder de Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) vallen. In deze bestemming wordt ruimte geboden voor verdere ontwikkeling van de aanwezige agrarische bedrijven waarbij rekening wordt gehouden met het feit dat de gronden tevens zijn bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps- en cultuurhistorische waarden.

Agrarisch gebied met waarden - Landschap en natuur

Deze bestemming omvat de gronden die deel uitmaken van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) die nog in agarisch gebruik zijn en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Daarom zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden. Hier geldt een beleid waarin landbouw kan functioneren binnen de kaders van natuur, landschap en cultuurhistorie.

Bos / Natuur

De bestaande bos- en natuurgebieden worden apart bestemd als 'Bos' of 'Natuur'. De bestemming 'Natuur' bestaat uit de gebieden die zijn aangewezen als Gelders Natuurnetwerk (GNN). Alle bossen zijn bestemd als 'Bos'. De meeste bos- en natuurgebieden hebben een meervoudige functie, te weten een natuurfunctie, een economische functie (houtproductie) en een recreatieve functie. De regeling voor deze bestemmingen is daarom dusdanig geredigeerd dat bos- en/of natuurbeheer in combinatie met extensieve recreatie en houtproductie mogelijk is.

De zonering in gebiedsbestemmingen werkt door in het bestemmingsplan via de regels ten aanzien van bouwen en gebruik en het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden. Deze regels zijn afgestemd op de aanwezige waarden. Een belangrijk instrument om de gewenste bescherming van de aanwezige waarden te bewerkstelligen is het stelsel van omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden (het vroegere aanlegvergunningenstelsel). Doel van dit stelsel is het voorkomen dat specifieke waarden die een gebied herbergt als gevolg van bepaalde activiteiten onevenredig worden geschaad. Omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden worden opgenomen ter bescherming van onder meer de volgende waarden:

  • landschapswaarden (openheid, historische verkaveling, kleinschalige landschapselementen, essen};
  • natuurwaarden (die voor een groot deel samenhangen met de waterhuishouding);
  • aardkundige waarden.

Het Landschapsontwikkelingsplan Bronckhorst, Lochem en Zutphen (LOP)

Alle ontwikkelingen in het buitengebied welke van invloed zijn op het landschap dienen zorgvuldig te worden ingepast in dit landschap. In alle gevallen zullen deze ontwikkelingen worden getoetst aan het LOP. Dat betekent onder meer dat daar waar in de planregels als voorwaarde is opgenomen dat landschapswaarden niet of niet onevenredig mogen worden aangetast, of dat een zorgvuldige landschappelijke inpassing is vereist, het LOP als toetsteen wordt gebruikt. Bij planontwikkelingen waarbij landschappelijke inpassingen hebben plaatsgevonden of deze met een voorwaardelijke verplichting of anderzins zijn geregeld, moeten deze landschappelijke inpassingen worden gerespecteerd, behouden en beheerd. Deze bescherming geldt ook voor de bestaande landschapselementen.

4.4.20.3 Landbouw     

Het buitengebied van de gemeente Bronckhorst beslaat met bijna 30.000 hectare een groot gebied, waar zich een sterke, vooral grondgebonden veehouderij bevindt. In lijn met de daling van het aantal bedrijven in Gelderland is in landelijk gebied van Bronckhorst het aantal bedrijven sterk gedaald. In 2007 waren er in het plangebied 672 graasdierbedrijven. In 2014 is het aantal bedrijven met ruim 28% verder gedaald naar 485 graasdierbedrijven. Waren er in 2007 nog 159 bedrijven met hokdieren, in 2014 was dit aantal met ruim de helft gedaald tot 81bedrijven.



In 2010 waren er ongeveer 820.000 landbouwdieren in het buitengebied van Bronckhorst. Het aantal dieren en bedrijven voor rundvee en hokdieren is in onderstaande tabel weergegeven. Uit de tabel is af te leiden dat het aantal bedrijven relatief meer is afgenomen dan het aantal dieren, wat duidt op schaalvergroting bij bedrijven.

Buitengebied gemeente Bronckhorst

2007 2008 2009 2010 2014
Aantal melk- en fokvee 35.306 36.292 38.426 38.817 48.400
Aantal vleeskalveren 1.071 1.288 1.300 631 2.364
Aantal bedrijven met graasdieren 672 656 635 621 485
Aantal varkens 123.893 126.615 117.530 113.337 97.963
Aantal kippen 479.887 463.831 567.966 659.019 389.000
Aantal bedrijven met hokdieren 159 157 136 125 81

(Bron: CBS 2011 en 2014)

Voor het buitengebied van Bronckhorst zijn de dieraantallen uit de milieuvergunningen vergeleken met de gegevens van het CBS op basis van de mei-tellingen in 2014. Uit deze vergelijking blijkt dat het aantal dieren volgens de mei-tellingen lager uitvalt dan de vergunde aantallen. Vanwege deze verschillen is een correctie toegepast van 28% op de rundvee-aantallen en 48% op die van pluimvee.

De gemeente Bronckhorst wil continuïteit bieden aan de bestaande agrarische bedrijven. Zij moeten ruimte krijgen zich op een verantwoorde manier te kunnen ontwikkelen. In de bedrijfsvoering dienen de aanwezige landschapswaarden te worden gerespecteerd. Met name de provinciale Omgevingsverordening stuurt op doelen en kwaliteiten, zoals het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Binnen het GNN geldt een 'nee tenzij' beleid. De landbouw zal zich, als grootste grondgebruiker-, moeten verduurzamen door meer aandacht te geven aan dierenwelzijn, kwaliteitsproducten, gezonde productie en landschappelijke inpassing. Voor het platteland streeft de provincie naar een balans tussen vitaliteit, leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit.

Agrarische bouwvlakken

Alle agrarische gebouwen en bouwwerken in het buitengebied (bedrijfswoning, bijgebouwen, stallen, mestopslag, voedersilo's) zijn met de bijbehorende voorzieningen (tuin, erfverharding, kuilvoerplaten en erfbeplanting) zoveel mogelijk binnen een op de verbeelding begrensd bouwvlak opgenomen. Indien sleufsilo's en kuilvoerplaten buiten het bouwvlak zijn gelaten, zijn deze toegestaan mits vergund. Binnen dit bouwvlak dient ook de nieuwe bebouwing te worden gesitueerd.

Voor het behoud (c.q. de toekenning) van agrarische bouwvlakken is de norm van 46 Standaard Opbrengst (SO) gebruikt. Deze grens hanteert het CBS als onderscheid tussen hobbymatige- en bedrijfsmatige activiteiten.

Voor de bedrijven met een bedrijfsomvang tot 46 SO is per bedrijf bekeken wat de bestemming moet worden. In het buitengebied doen zich ook situaties voor waar op het perceel wel sprake is van agrarische activiteiten, maar deze, gelet op de omvang, niet meer als bedrijfsmatig zijn aan te merken (minder dan 46 SO. In die situaties vormt het wonen de hoofdfunctie en zijn de agrarische activiteiten meer een hobbymatige dan wel nevenfunctie. Bij de woonbestemming wordt dan naast de regulier toegestane oppervlakte aan bijgebouwen bij een burgerwoning, 200 m2 voor het hobbymatig uitvoeren van agrarische activiteiten toegestaan.

De bestaande oppervlakte en vorm van de agrarische bouwpercelen zijn gehandhaafd. De exacte begrenzing van het bouwvlak is afgestemd op de feitelijke situering van sloten, beplanting, steilrand of perceelsrand aan de hand van recente luchtfoto's. Daarnaast is er ten behoeve van de actualisatie voor het deelgebied Hengelo/Vorden via een aantal inloopdagen aanvullende wensen van agrariërs geïnventariseerd wat betreft vorm en grootte van hun bouwvlak. Verzoeken tot toekenning van een groter bouwvlak zijn - indien onderbouwd met een adequaat bedrijfsplan - ingewilligd.

Aard van de agrarische bedrijvigheid

Ten behoeve van de ontwikkelingsmogelijkheden binnen de agrarische bouwvlakken wordt onderscheid gemaakt in grondgebonden en niet-grondgebonden veehouderijbedrijven.Een niet-grondgebonden bedrijf onderscheidt zich van een grondgebonden bedrijf doordat het bedrijf over onvoldoende cultuurgrond beschikt om de dieren op het eigen bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen voor meer dan 50 procent van het benodigde voer te voorzien

Het biologisch houden van dieren conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet en het houden van melkrundvee, schapen of paarden, wordt niet aangemerkt als niet-grondgebonden veehouderij. Nieuwvestiging van biologische bedrijven is op dit moment op grond van de provinciale Omgevingsverordening niet mogelijk.

In het plangebied zijn in totaal circa 570 veehouderijen, waarvan 85 intensieve veehouderijen.

Nieuw- en hervestiging van agrarische bedrijven

De gemeente is voorstander van het benutten van bestaande bebouwde locaties boven de

nieuwvestiging van een nieuw agrarisch bedrijf op onbebouwde gronden. Op die wijze wordt

doelmatig omgegaan met bestaande locaties en wordt een verdere versnippering van het gebied door bebouwing voorkomen. Voor de incidentele situaties voor de grondgebonden veehouderij, als benoemd in de Omgevingsverordening staat zo nodig de weg van het in te voeren Bronckhorster bestemmingsplanproces open.

Uitbreiding van agrarische bedrijven

De ontwikkelingsmogelijkheden van de verschillende agrarische bedrijfsvormen binnen dit plan zijn afgestemd op:

a. de mogelijkheden welke de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland biedt en

b. op grond van de PlanMER-resultaten toelaatbaar zijn.

ad a. Omgevingsverordening Gelderland

Hoewel het Reconstructieplan is vervallen blijft de provincie de daarin onderscheiden zoneringen hanteren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in drie zones: extensiveringsgebied, verwevingsgebied en landbouwontwikkelingsgebied.

In het extensiveringsgebied wordt de ontwikkeling van de niet-grondgebonden veehouderij beperkt. In het verwevingsgebied (grootste deel plangebied) wordt gestreefd naar behoud en ontwikkeling van bestaande wel- en niet grondgebonden agrarische bedrijven tot een duurzame omvang, maar wel in evenwicht met andere omgevingswaarden en functies.

In de Omgevingsverordening Gelderland is in artikel 2.5.3.2. geregeld dat uitbreiding van het agrarische bouwvlak met een niet-grondgebonden veehouderijtak, dat is gelegen in het gebied dat door de provincie is aangewezen als plussenbeleid, slechts mogelijk is, indien zij voldoen aan de beleidsregels die door de gemeenteraad zijn vastgesteld en welke in overeenstemming zijn met de Omgevingsvisie Gelderland. Maar op grond van het overgangsrecht uit deze verordening is, deze bepaling niet van toepassing op dit bestemmingsplan. De reden daarvoor is het feit dat het ontwerp van dit plan vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de provinciale verordening ter visie heeft gelegen en door Gedeputeerde Staten geen zienswijze is ingediend. Het plussenbeleid moet eerst op 1 januari 2027 in dit bestemmingsplan zijn vertaald.

Op vergrotingen van agrarische bouwvlakken van niet-grondgebonden veehouderijtakken welke niet passen binnen de wijzigingsbevoegheid van burgemeester en wethouders in dit plan, en om die reden een partiële herziening vereisen, is het plussenbeleid wel van toepassing.

Bij uitbreiding van de oppervlakte van een agrarisch bouwperceel met een grondgebonden veehouderijtak is het plussenbeleid niet van toepassing. Voor de ontwikkeling van grondgebonden agrarische bedrijven , waaronder bv akkerbouwbedrijven zijn in de Omgevingsverordening geen nadere randvoorwaarden opgenomen.

In de provinciale verordening aangewezen ammoniakbuffergebied geldt dat uitbreiding van niet-grondgebonden veehouderijtak uitsluitend is toegestaan indien de ondernemer aantoont dat de emissie van ammoniak op de locatie niet toeneemt en dat nieuw- en hervestiging van niet-grondgebonden veehouderij niet is toegestaan.

ad b. Milieu Effect Rapportage (PlanMER)

Om het aspect milieu een volwaardige plaats in de bestuurlijke besluitvorming te geven is voor dit plan een Milieu Effect Rapportage (PlanMER) opgesteld. Dit document is verplicht omdat het plan ontwikkelingen mogelijk maakt (bijvoorbeeld uitbreiding van agrarische bouwvlakken) waarvoor in individuele gevallen een zogenaamde BesluitMER is vereist. Daarnaast is het niet uitgesloten dat dit nieuwe plan significant negatieve effecten veroorzaakt op nabijgelegen Natura-2000 gebieden. Op grond daarvan moet een Passende Beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 worden opgesteld waardoor de planm.e.r.-plicht aan de orde is.

Wat betreft uitbreiding van agrarische bedrijven is de conclusie uit de PlanMER als volgt:

Door emissieberekeningen is vastgesteld dat er maatregelen nodig zijn om, bij wijzigingsbevoegdheid, in beginsel de bouwvlakken van de niet-grondgebonden veehouderij te laten groeien tot maximaal 1 ha. en de bouwvlakken van de grondgebonden (melk)veehouderij te kunnen laten groeien tot een maximum van 2 ha., zonder dat daar significante effecten op de kwalificerende habitats uit voortvloeien. Uit het aanvullend onderzoek op de PlanMER is gebleken dat niet alle bedrijven stalmaatregelen kunnen nemen en zo de volledige ruimte van het bestemmingsplan kunnen benutten. Om deze reden is een beperking in de bovengenoemde uitbreidingsmogelijkheden opgenomen om te komen tot een uitvoerbaar plan. Deze houdt in dat het bouwvlak niet meer dan 40% ten opzichte van het huidge bouwvlak mag uitbreiden tot een maximum van 1 ha voor niet-grondgebonden en 2 ha voor grondgebonden bedrijven.

Door daarnaast in de planregels een generieke gebruiksregels op te nemen waarin een toename van emissies uit een bouwvlak als strijdig gebruik wordt aangemerkt, worden negatieve significante effecten op de gevoelige gebieden voorkomen.

Om nauwgezet regie te kunnen blijven voeren op de oppervlakten van agrarische bouwvlakken dient bij bouwplantoetsing goed te worden bekeken of de bouwwerken overeenkomstig de bestemming kunnen worden gebouwd.

Naast het aspect ammoniak zijn met de aanvulling op de PlanMER ook de effecten van geur en fijnstof uitgebreider in beeld gebracht. Dit heeft niet geleid tot andere inzichten.

Verdere voorwaarden bij uitbreiding

Van bestaande niet -grondgebonden veehouderijen met een bouwvlak reeds groter dan 1 ha wordt het bestaande oppervlak als maximum gerespecteerd. Een melkgeitenhouderij geldt als een niet-grondgebonden veehouderij. Voor een gemengd bedrijf is uitbreiding voor niet-grondgebonden veehouderijtak in het verwevingsgebied, opgenomen in dit bestemmingsplan als 'Agrarisch' of 'Agrarisch met waarden - Landschap', met maximaal 40% ten opzichte van het bestaande bouwvlak mogelijk tot maximaal 1 ha. Een eventuele grotere oppervlakte mag in dat geval uitsluitend benut worden voor de grondgebonden tak. Voor uitbreiding van het agrarisch bouwvlak van een grondgebonden agrarisch bedrijf (niet zijnde een veehouderijbedrijf, bv. akkerbouwbedrijf) is geen maximum oppervlakte opgenomen. Er dient wel aan de overige gestelde voorwaarden voor uitbreiding te worden voldaan.

De noodzaak van uitbreiding moet worden aangetoond en er mag tevens geen sprake zijn van onevenredige aantasting van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden en ook mogen omliggende functies en milieuwaarden niet onevenredig worden beperkt. Voor de uitbreiding van een agrarisch bouwvlak binnen de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschap en natuur’ vindt een toetsing plaats aan de aanwezige natuur- en landschapswaarden. Dit om te voldoen aan de provinciale omgevingsverordening. Deze stelt dat uitbreiding van bestaande functies binnen het GNN mogelijk wordt gemaakt indien in de toelichting bij het plan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo worden versterkt en deze versterking planologisch is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.

Daarnaast geldt een zorgvuldige landschappelijke inpassing als voorwaarde voor uitbreiding. Daarbij dient gelet te worden op de vormgeving van de nieuwe stal(len), de situering van nieuwe gebouwen ten opzichte van de reeds bestaande gebouwen en de wijze waarop de nieuwe gebouwen zich verhouden tot de ruimere omgeving. Dit doel kan mede met de aanleg van beplanting worden gerealiseerd. De initiatiefnemer dient bij een wijzigingsplan een inrichtingsplan te overleggen dat getoetst wordt aan het Landschapsontwikkelingsplan Bronckhorst, Lochem en Zutphen. Bij planontwikkelingen waarbij landschappelijke inpassingen hebben plaatsgevonden of deze met een voorwaardelijke verplichting of anderzins zijn geregeld, moeten deze landschappelijke inpassingen worden gerespecteerd, behouden en beheerd. Deze bescherming geldt ook voor de bestaande landschapselementen.

Schuilgelegenheid voor vee

In het buitengebied mogen (buiten de agrarische bouwvlakken) geen nieuwe solitaire opstallen worden opgericht, behoudens schuilgelegenheden voor vee tot 30 m2. Hiervoor is voor agrarische bedrijven een omgevingsvergunning voor afwijken opgenomen.

Mestsilo's

Steeds vaker ontvangt de gemeente Bronckhorst verzoeken om hogere mestsilo's. In de meeste gevallen werken we daaraan mee, middels planwijzing. Omdat de mestsilo's vaak tussen/naast of in de direct nabijheid van de bedrijfsgebouwen staan is het vanuit stedenbouwkundig oogpunt minder bezwaarlijk dezelfde maatvoering ook bij mestsilo's te hanteren. In de planregels zijn hiervoor regels opgenomen.

Glastuinbouw

In het buitengebied van Bronckhorst zijn op dit moment geen glastuinbouwbedrijven aanwezig. Omschakeling naar of hervestiging van een glastuinbouwbedrijf is overeenkomstig het provinciale beleid niet toegestaan in het gehele plangebied.

Teeltondersteunende voorzieningen

In de grondgebonden landbouw wordt gebruik gemaakt van teeltondersteunende voorzieningen (folies, insectengaas, schaduwhallen, hagelnetten, ondersteunende tunnel- en/of boogkassen, containerteelt etc.). Het gebruik van deze voorzieningen is aan regels gebonden omdat ze qua aarden en verschijningsvorm van invloed zijn op het landschapsbeeld, de natuur en de waterhuishouding. Bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de voorzieningen worden de volgende ruimtelijke criteria betrokken:

  • Grondgebonden/ niet-grondgebonden;
  • Tijdelijk aanwezig (maximaal 8 maanden) permanent;
  • Laag (maximaal 1,5 m) / hoog;
  • Open landschap/ dicht;
  • Situering (binnen/ buiten bouwvlak);
  • Oppervlakte (gedifferentieerd naar soort voorziening)

Binnen de agrarische gebiedsbestemmingen is het oprichten van lage, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zowel binnen als buiten het agrarisch bouwvlak mogelijk. Hoge- en lage permanente voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan en gebonden aan een maximum oppervlakte.

Omdat teeltondersteunende voorzieningen de infiltratie van water in de bodem kunnen belemmeren en daarmee invloed hebben op de hydrologische c.q. ecologische situatie in een gebied, is heiermee rekening gehouden binnen de planregels.

(Boom)kwekerijen

Boom- en sierteelt heeft een duidelijke visuele invloed in het landschap. Om deze reden is nieuwe boom- en sierteelt niet mogelijk binnen het 'waardevolle open gebied waaronder essen'. Buiten dit gebied is deze vorm van teelt in het algemeen toegestaan. Bestaande locaties voor teelt en wisselteelt (die al enkele jaren niet meer voor boomteelt worden gebruikt) mogen als zodanig blijvend worden gebruikt, ook als ze binnen het waardevolle open gebied liggen.

Plattelandswoning

Per 1 januari 2013 is de Wet plattelandswoningen in werking getreden. Deze wet speelt in op het als gemeente, met een ruimtelijk besluit, mogelijk maken van bewoning van een agrarische bedrijfswoning, door personen die geen relatie met het agrarische bedrijf hebben. Deze woning blijft ruimtelijk onderdeel uitmaken van het agrarische bedrijf en geniet daarom geen extra bescherming tegen milieuhinder van het betreffende bedrijf. Wordt bewoning planologisch toegestaan, dan volgt uit de wet dat de beschermingseisen die voor burgerwoningen gelden, niet gelden voor de plattelandswoning voor zover het gaat om milieuhinder veroorzaakt door het bedrijf waar de plattelandswoning onderdeel van uitmaakte. Wel geldt dat nieuwe bedrijfsgebouwen en emissiepunten, indien deze behoren tot de niet-grondgebonden veehouderijtak, niet zijn toegestaan binnen 25 meter van de plattelandswoning. Bronckhorst heeft hiervoor beleidsuitgangspunten opgesteld. Deze zijn vertaald in dit plan.

Omvang bedrijfswoning

In principe hebben alle volwaardige agrarische bedrijven recht op één bedrijfswoning. De bestaande bedrijfswoningen worden dan ook positief bestemd. De inhoud van de agrarische bedrijfswoning is maximaal 750 m3, tenzij de woning al een grotere omvang heeft. Voor het bepalen van de inhoud ('wijze van meten') wordt gemeten tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/ of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, waarbij voor de definities hiervan wordt aangesloten op de landelijke norm NEN2580.

Op agrarische bouwvlakken waar volgens de wet Basisadministartie Adressen en Gebouwen (BAG) meer dan één woning voorkomt is dit aangegeven op de verbeelding met de aanduiding 'aantal woningen'. Omdat deze woningen in aparte hoofdgebouwen dan wel tezamen in één hoofdgebouw kunnen zijn gesitueerd, zijn de specifieke situaties in de regels in een tabel vastgelegd. Daarmee is duidelijk of de betreffende woning nog kan uitbreiden.

Voor het realiseren van een tweede agrarische bedrijfswoning wordt in dit bestemmingsplan geen ruimte geboden. De noodzaak van een dergelijke woning is niet of nauwelijks nog aan te tonen.

Recreatieve en overige niet-agrarische nevenfuncties

Het aantal agrarische bedrijven neemt gestaag af. Om het platteland leefbaar te houden en agrariërs de mogelijkheid te bieden hun inkomen op peil te houden geeft het bestemmingsplan ruimte voor niet-agrarische nevenfuncties bij agrarische bedrijven. Het beleid van de gemeente voor nevenfuncties is gebaseerd op de nota 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' (2006). Deze nota is in regionaal verband opgesteld ter uitwerking van het provinciale beleid ten aanzien van agrarische nevenfuncties, de uitbreidingsmogelijkheden voor niet-agrarische bedrijven en het hergebruik van vrijgekomen agrarische bedrijfslocaties (zie paragraaf 4.4.20.4). De schema’s op de volgende bladzijden geven de mogelijkheden voor nevenfuncties binnen de agrarische gebiedsbestemmingen.

In de regeling wordt onderscheid gemaakt tussen karakteristieke en monumentale bebouwing enerzijds (de rijks- en gemeentelijke monumenten en karakteristieke bebouwing die is geïnventariseerd in het kader van het Monumenten Inventarisatie Project) en de overige bebouwing anderzijds. Het uitgangspunt is dat karakteristieke en monumentale bebouwing een belangrijke bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. Voor overige bebouwing geldt dit niet en kan zelfs sprake zijn van het tegendeel, namelijk dat deze bebouwing de ruimtelijke kwaliteit aantast. Daarom wordt in de regeling het behoud van de karakteristieke en monumentale bebouwing en de sloop van delen van de overige bebouwing beide gezien als een vorm van verevening.

Globaal gelden de volgende regels. Binnen bestaande bebouwing kan maximaal 350 m2 (bij recht) worden gebruikt voor nevenfuncties. Een groter oppervlak kan alleen via een omgevingsvergunning voor afwijken worden toegekend. Daarbij geldt in enkele gevallen een vereveningsbijdrage als plicht. Deze bijdrage kan bestaan uit de sloop van overtollige bebouwing, een verkleining van het bouwvlak, een groene invulling, landschappelijke inpassing, verbetering van infrastructuur, de aanleg van recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling of uit een financiële bijdrage.

Indien de nieuwe functie wordt gehuisvest in karakteristiek/monumentale bebouwing bestaat de vereveningsbijdrage uit het behoud van die bebouwing.

De afspraken tussen de gemeente en initiatiefnemer worden in een overeenkomst vastgelegd. Middels die overeenkomst verplicht de gemeente zich om het initiatief in planologisch-juridische zin mogelijk te maken in ruil voor een vereveningsbijdrage van de initiatiefnemer. In de overeenkomst wordt een boetclausule en de termijn van realisatie opgenomen. Wanneer een activiteit bij recht is toegestaan wordt geen verevening geëist.

Voor het toestaan van agrarische nevenfuncties geldt altijd als voorwaarde dat de belangen van in de omgeving aanwezige functies niet onevenredig mogen worden geschaad en er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

 

In de schema's zijn alleen de hoofdcategorieën van functies opgenomen. De volledige lijst met functies, geordend onder deze hoofdcategorieën is opgenomen in de bijlage 'Toegelaten functies' bij de regels.

Bestemming Agrarisch
Zone Multifunctioneel gebied
Karakteristiek / monumentale bebouwing Overige gebouwen
omvang procedure vereveningsbijdrage omvang procedure verevening
Toegelaten nevenfuncties
Verblijfsrecreatie tot 500 m² * omgevingsverg. afw. Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 500 m² * omgevingsverg. afw. 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Dagrecreatie tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Zorg tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Opslag tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.

Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend bij omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie tot 350 m² *

tot 750 m²*
bij recht

omgevingsverg. afw.

Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend bij omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.

50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.

* waarbij maximaal 50% van de bebouwing mag worden gebruikt.

Bestemming Agrarisch met waarden - Landschap
Zone Multifunctioneel gebied met landschapswaarden
Karakteristiek / monumentale bebouwing Overige gebouwen
omvang procedure vereveningsbijdrage omvang procedure verevening
Toegelaten nevenfuncties
Verblijfsrecreatie tot 500 m² * omgevingsverg. afw. Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 500 m² * omgevingsverg. afw. 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Dagrecreatie tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Zorg tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Opslag tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.

Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijkeng)
tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.

50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.)
Overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie tot 350 m² *

tot 750 m²*
bij recht

omgevingsverg. afw.

Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken
tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.

50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.

* waarbij maximaal 50% van de bebouwing mag worden gebruikt

 

Bestemming Agrarisch met waarden - Landschap en natuur
Zone Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO)
Karakteristiek / monumentale bebouwing Overige gebouwen
omvang procedure vereveningsbijdrage omvang procedure verevening
Toegelaten nevenfuncties
Verblijfsrecreatie tot 500 m² * omgevingsverg. afw. Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 500 m² * omgevingsverg. afw. 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Dagrecreatie tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.

Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 350 m² * tot 750 m² * bij recht

omgevingsverg. afw.

50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Zorg tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.

Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 350 m²*

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.

50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Opslag tot 350 m² *

tot 500 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 350 m² * tot 500 m² * bij recht

omgevingsverg. afw
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie tot 350 m² *

tot 500 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(via omgevingsverg voor afwijken)
tot 350 m² * tot 500 m² * bij recht

omgevingsverg. afw
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.

* waarbij maximaal 50% van de bebouwing mag worden gebruikt

Paardenhouderij

Onderscheid wordt gemaakt tussen de productiegerichte vormen van paardenhouderij (o.a.fok en dressuur), die als agrarisch worden aangemerkt, en niet productiegerichte vormen (manege, stalling), die als niet-agrarisch bedrijf worden aangemerkt. Vestiging van agrarische - niet intensieve - vormen van veehouderij, waaronder paardenhouderij is in beginsel alleen mogelijk op bestaande agrarische locaties. Voor overige vormen van paardenhouderij geldt het beleid voor de recreatiebedrijven en niet-agrarische bedrijven (zie verderop in dit hoofdstuk).

Paardenbakken

Paardenbakken kunnen binnen de agrarische gebiedsbestemmingen bij recht binnen het agrarisch bouwvlak worden opgericht. Oprichting van een paardenbak buiten het agrarisch bouwvlak kan enkel op basis van een omgevingsvergunning voor afwijken worden gerealiseerd, waarbij eisen worden gesteld aan de maatvoering, afstand tot omliggende objecten, verlichting en plaatsing van hekwerken.

Duurzame energie van zon en wind

Bronckhorst streeft energieneutraliteit na. Regelmatig komen er vragen van ondernemers over de mogelijkheden van het plaatsen van zonnepanelen en -collectoren. Zonnepanelen en -collectoren waarvan de aanwending voor de eigen energievoorziening plaatsvindt - binnen het (agrarisch) bouwblok- past binnen de (agrarische) bestemming. Dit betekent op een (agrarisch) bouwvlak dat iedere m2, die niet wordt benut voor andere bebouwing of gebruik, mag worden benut voor dergelijke grondgebonden zonne-energie-installaties. Gebruik voor zonnepanelen is echter geen argument voor vergroting van bouwpercelen.

Daarnaast wil Bronckhorst het mogelijk maken kleine windmolens en miniwindmolens (dat zijn molens op het dak van gebouwen) toe te staan binnen het agrarisch bouwblok mits dit voor de eigen energievoorziening wordt aangewend. Voor de categorie kleine windmolens sluiten we aan bij de provinciale windvisie, d.w.z. een ashoogte van 25m.

verplicht

 miniwindmolen

Burgemeester en wethouders hebben op 14 januari 2014 de quickscan 'Haalbaarheid

grondgebonden zonnepanelen op (voormalige) agrarische bedrijfsgronden in de gemeente

Bronckhorst' behandeld. In dit bestemmingsplan wordt hieraan uitvoering gegeven door binnen de kaders van het functieveranderingsbeleid de huidige bestemming van agrarische bouwblokken efficiënt te wijzigen in een bestemming passend bij duurzame-energie-productie vanuit grondgebonden zonne-energie-installaties.

Wijziging zonne-energieproductie voor derden

Burgemeester en wethouders kunnen onder voorwaarden de agrarische bestemming wijzigen in de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' met het doel het realiseren van grondgebonden zonne-installaties waarvan de energieproductie wordt afgenomen door derden. In deze gevallen wordt de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - solarpark' opgenomen zodat enkel deze bedrijfsactiviteit op de locatie is toegestaan.

Energie van biovergisting

De Milieueffectrapportage voor het plan Landelijk gebied Bronckhorst laat zien dat het effect van biovergisting voor eigen gebruik (de capaciteit van de installatie niet groter dan 20.000 ton per jaar) geen milieuprobleem oplevert. Dit willen we toestaan in het bestemmingsplan. De mogelijkheden voor de grotere vergisters vragen veelal om maatwerk en moeten boven de 36.000 ton op jaarbasis onderbouwd worden met een Milieu-EffectRapportage. Daarom vragen dit soort activiteiten om een aparte bestemmingsplanprocedure.

4.4.20.4 Hergebruik vrijkomende agrarische bedrijfslocaties     

Het buitengebied was lange tijd het domein van de agrarische sector. Het bieden van continuïteit aan de aanwezige agrariërs is nog steeds een belangrijk streven van de gemeente. Het aantal agrarische bedrijven neemt gestaag af. Om het platteland leefbaar te houden willen de Achterhoekse gemeenten, inclusief Bronckhorst meer mogelijkheden bieden voor nieuwe functies in vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing. In aansluiting op het provinciale beleid hebben de gemeente in de regio Achterhoek het beleid voor functiewijziging van agrarische bebouwing vastgelegd in de nota 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' (2006). Agrarische bedrijven kunnen op basis van de nota omgevormd worden tot niet-agrarische bedrijven of woningen. Niet-agrarische bedrijven kunnen daarbij uitgroeien tot hoofdfunctie.

De mogelijke functieverandering is afhankelijk van het gebiedstype waarin het gebied is gelegen. De provincie geeft aan, dat in ruil voor de mogelijkheid tot hergebruik of functieverandering een tegenprestatie moet worden geleverd die bijdraagt aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de directe omgeving in het buitengebied. De bijdrage moet in verhouding staan met de gevolgen van de functieverandering voor de omgeving en de vanuit de nieuwe functie(s) gewenste verbeteringen in omgevingskwaliteit. De verevening moet bijdragen aan het algemene criterium van een goede ruimtelijke ordening. Er moet dus een relatie zijn tussen de bijdrage die een gemeente eist en de kwaliteit van de omgeving. Uitgangspunt van de samenwerkende gemeenten is dat hergebruik leidt tot een reductie van het bebouwd oppervlak met 50%.

Bijstelling (regionaal) functieveranderingsbeleid

Van de mogelijkheden voor functieverandering in het buitengebied wordt veel gebruik gemaakt. Het beleid voorziet daarmee in een behoefte. Toch was er aanleiding om het (provinciale en regionale) beleid bij te stellen:

  • ondanks de aanvankelijke insteek naar hergebruik voor andere economische functies, leren de ervaringen dat vooral functieverandering naar wonen plaatsvindt;
  • afnemende woningbehoefte;
  • verwachte veranderingen in de agrarische sector.

De doelstelling van het beleid voor functieverandering blijft hetzelfde, namelijk het stimuleren economische vitaliteit van het buitengebied, het versterken van de leefbaarheid van de kleine kernen en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied.

Om deze doelen te realiseren, is het nodig de bestaande instrumenten te verbeteren en aan te vullen. Het gevolg is een aanpassing van het regionale beleidskader. Vervolgens heeft elke gemeente dat nader uitgewerkt voor de eigen situatie. Gemeente Bronckhorst heeft hieraan gehoor gegeven in haar Structuurvisie (2012), te weten:

- Stimuleren functieverandering naar werken.

Het onderscheid tussen hoofd- en nevenfuncties bij functieverandering naar werken verdwijnt als de nieuwe functie kleiner is dan 350 m2. Deze functie is in alle vrijgekomen of vrijkomende gebouwen mogelijk zonder te verevenen.

- Beperken functieverandering naar wonen.

De gevraagde verevening wordt groter. Als basis geldt dat sloop van ten minste 1000 m2 bebouwing nodig is voor de bouw van één vrijstaande woning en 2500 m2 voor twee woningen. Hiermee wordt ingespeeld op de gedaalde woningbehoefte. Een en ander voorzover het gemeentelijk woningbouwprogramma daartoe voldoende ruimte biedt. In Bronckhorst is er geen ruimte voor toevoeging van extra woningen/toename van de netto-woningvoorraad. Daarom is dit type functieverandering in dit plan niet opgenomen cq mogelijk.

- Zoeken naar nieuwe instrumenten.

Het is mogelijk functieverandering op twee of meer locaties gezamenlijk te bekijken, om de kwaliteitswinst te beoordelen.



- Nieuwbouw bij functieverandering naar werken.

Functieverandering naar werken is alleen toegestaan in bestaande gebouwen. Als die nieuwe functie eenmaal gestart is, kan waarschijnlijk niet worden voorkomen dat sloop en vervangende nieuwbouw voor deze functie plaatsvindt. Daarom kan in specifieke gevallen worden overwogen bij functieverandering direct al nieuwbouw toe te staan.

De schema's op de volgende bladzijden bieden een overzicht van de functies waarvoor de vrijkomende bebouwing benut kan worden. De hoofdcategorieën zijn:

  • Verblijfsrecreatie (zoals recreatieappartementen of bed & breakfast)
  • Dagrecreatie (bijvoorbeeld een kinderboerderij)
  • Zorg (zoals een zorgboerderij)
  • Opslag (waaronder stalling van caravans);
  • Overige functies

Laatstgenoemde categorie is het meest omvangrijk en omvat een aantal subcategorieën te weten landbouw verwante functies, aan-huis-verbonden beroepen, overige dienstverlening, ambachtelijk landbouwproduct verwerkende bedrijven en overige ambachtelijke bedrijven. De volledige lijst met functies, geordend onder deze hoofdcategorieën is opgenomen in de bijlage Toegelaten functies bij de regels

Voorwaarden voor hergebruik van voormalige agrarische bedrijven zijn te allen tijde dat:

  • de bedrijfsontwikkeling van agrarische bedrijven in de omgeving niet wordt belemmerd;
  • de nieuwe functie niet mag leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling;
  • er geen detailhandel plaatsvindt (anders dan streekeigen geproduceerde agrarische producten);
  • op basis van een inrichtingsplan een zorgvuldige landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd;
  • de initiatiefnemer een (verevenings)bijdrage levert aan de verbetering van de omgevingskwaliteit en de publieke functies van het buitengebied. Deze bijdrage kan bijvoorbeeld bestaan uit de sloop van overtollige bebouwing, een verkleining van het bouwvlak, een groene invulling of uit natuurontwikkeling.

Onderstaande hoofdfuncties kunnen worden gerealiseerd met een wijzigingsprocedure zoals bedoeld in artikel 3.6 Wro

Bestemming Agrarisch
Zone Multifunctioneel gebied
Karakteristiek / monumentale bebouwing Overige gebouwen
omvang vereveningsbijdrage omvang vereveningsbijdrage
Toegelaten hoofdfuncties
Verblijfsrecreatie tot 750 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 750 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Dagrecreatie tot 750 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 750 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Zorg tot 900 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 900 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Opslag tot 750 m2 Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 750 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie tot 750 m2 Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 750 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies

** of indien het om 1 gebouw gaat: de oppervlakte van dit ene gebouw.

 

Bestemming Agrarisch met waarden - Landschap
Zone Multifunctioneel gebied met landschapswaarden
Karakteristiek / monumentale bebouwing Overige gebouwen
omvang vereveningsbijdrage omvang verevening
Toegelaten hoofdfuncties
Verblijfsrecreatie tot 750 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 750m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Dagrecreatie tot 750 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 750 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Zorg tot 900 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 900 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Opslag tot 750 m2 Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 750 m2 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie tot 750 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 750 m2 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies

** of indien het om 1 gebouw gaat: de oppervlakte van dit ene gebouw

Bestemming Agrarisch met waarden - Landschap en natuur
Zone Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO)
Karakteristiek / monumentale bebouwing Overige gebouwen
omvang procedure

vereveningsbijdrage
omvang procedure

verevening
Toegelaten hoofdfuncties
Verblijfsrecreatie tot 750 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 750m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Dagrecreatie tot 750 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 750 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Zorg tot 900 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 900 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Opslag tot 500 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 500 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie tot 500 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 500 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies

** of indien het om 1 gebouw gaat: de oppervlakte van dit ene gebouw

4.4.20.5 Niet-agrarische bedrijven     

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat bedrijven zonder functionele binding met het buitengebied thuis horen in een kern óf op een bedrijventerrein. Onder voorwaarden is het echter wel mogelijk om in een voormalige agrarische bedrijf een niet-agrarisch bedrijf uit te oefenen, bijvoorbeeld in vrijkomende agrarische bebouwing (zie paragraaf 4.4.20.4). Ter bescherming van de agrarische functie en de landschappelijk en cultuurhistorische waarden van het buitengebied zijn daarbij niet alle mogelijke vormen van bedrijvigheid toelaatbaar.

De bestaande niet-agrarische bedrijven zijn - om te voorkomen dat hun impact op het landschap verder groeit - positief bestemd, maar krijgen geen (ruime) ontwikkelingsmogelijkheden.

In de bestemming 'Bedrijf' worden de maximaal toegestane oppervlaktes bij rechte van alle niet-agrarische bedrijven per bedrijf aangegeven. Deze maat is exclusief de oppervlakte van de bedrijfswoning(en) en de daarbij behorende bouwwerken.

De oppervlakte voor buitenopslag, stalling en/of grondopslag is maximaal 100 m2 en 2 meter hoog tenzij anders aangegeven in de tabel in dit artikel 6.1.2 onder a.

De omvang van de uitbreidingsmogelijkheid van een niet-agrarisch bedrijf is afhankelijk van het type bedrijf (wel of niet gebiedsgebonden) en de kwetsbaarheid van de omgeving. In het schema op de volgende bladzijde zijn de algemene mogelijkheden per (agrarische) gebiedsbestemming aangegeven.

Vanwege de mogelijkheid binnen het bronckhorster bestemmingsplan proces, het onderhavige plan halfjaarlijks aan te passen is de wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van grotere bedrijfsoppervlakten niet opgenomen.

Met name niet-gebiedsgebonden bedrijven met grote uitbreidingsplannen kunnen deze plannen niet in het buitengebied realiseren en kunnen in principe alleen gefaciliteerd worden op een bedrijventerrein. In het uiterste geval, als verplaatsing naar een bedrijventerrein niet mogelijk is en een nadere beoordeling ter plaatse een verdere uitbreiding acceptabel maakt, kan hieraan medewerking worden verleend middels een wijziging van het bestemmingsplan.

De uitbreidingsmogelijkheden zijn afgestemd op de ruimte welke de nota Functies zoeken plaatsen zoeken functies hiervoor bieden. Zo is, conform dit beleid, binnen de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschap en natuur’ geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de groei van niet-agrarische bedrijven.

Realisering van nieuwe bedrijfswoningen is uitgesloten; in voorkomende gevallen dient hier een afzonderlijke procedure voor gevolgd te worden, waarbij wel rekening moet worden gehouden met het kwalitatief woningbouwprogramma c.q. de gemeentelijke woonvisie.

 

Omschakeling naar een ander vorm van niet-agrarische bedrijvigheid kan alleen via toepassing van een wijzigingsbevoegdheid. Daarbij kan in beginsel de oppervlakte bebouwing gehandhaafd blijven. De aard van de toegestane bedrijvigheid dient gebiedsgebonden te zijn. De lijst van toegelaten bedrijven die voor deze functiewijziging gehanteerd wordt is dezelfde als die welke gehanteerd wordt voor de omzetting van een agrarisch bedrijf naar een niet-agrarisch bedrijf (zie paragraaf 4.4.20.4).

Omvang en aantal bedrijfswoningen

In principe hebben alle bedrijven recht op één bedrijfswoning. De bestaande bedrijfswoningen worden dan ook positief bestemd. De inhoud van de agrarische bedrijfswoning is maximaal 750 m3, tenzij de woning al een grotere omvang heeft. Voor het bepalen van de inhoud ('wijze van meten') wordt gemeten tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/ of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, waarbij voor de definities hiervan wordt aangesloten op de landelijke norm NEN2580.

Op bestemmingsvlakken waar op grond van de Wet Basisadministratie Adressen en Gebouwen (BAG) meer dan één woning voorkomt is dit aangegeven op de verbeelding'. Omdat deze woningen in aparte hoofdgebouwen dan wel tezamen in één hoofdgebouw kunnen zijn gesitueerd, zijn de specifieke situaties in de regels in een tabel vastgelegd. Daarmee is duidelijk of de betreffende woning nog kan uitbreiden.

Duurzame energie van zon en wind

Bronckhorst streeft energieneutraliteit na. Regelmatig komen er vragen van ondernemers over de mogelijkheden van het plaatsen van zonnepanelen en -collectoren. Zonnepanelen en -collectoren waarvan de aanwending voor de eigen energievoorziening plaatsvindt - binnen het bouwblok- past binnen de bestemming. Dit betekent op een bouwvlak dat iedere m2, die niet wordt benut voor andere bebouwing of gebruik, mag worden benut voor dergelijke grondgebonden zonne-energie-installaties. Gebruik voor zonnepanelen is echter geen argument voor vergroting van bouwpercelen.

Daarnaast wil Bronckhorst het mogelijk maken kleine windmolens en miniwindmolens (dat zijn molens op het dak van gebouwen) toe te staan binnen het bouwblok mits dit voor deeigen energievoorziening wordt aangewend. Voor de categorie kleine windmolens sluiten we aan bij de provinciale windvisie, d.w.z. een ashoogte van 25m.

 

Burgemeester en wethouders hebben op 14 januari 2014 de quickscan 'Haalbaarheid

grondgebonden zonnepanelen op (voormalige) agrarische bedrijfsgronden in de gemeente

Bronckhorst' behandeld. In dit bestemmingsplan wordt hieraan uitvoering gegeven door binnen de agrarische bestemming het mogelijk te maken de bestemming te wijzigen in één die past bij het realiseren van grondgebonden zonne-installaties waarvande energieproductie wordt afgenomen door derden. Binnen de bestemming bedrijf wordt deze mogelijkheid ook geboden.

Burgemeester en wethouders kunnen onder voorwaarden de bedrijfsbestemming wijzigen in een bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' met het doel het realiseren van grondgebonden zonne-installaties waarvan de energieproductie wordt afgenomen door derden. In deze gevallen wordt de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - solarpark' opgenomen zodat enkel deze bedrijfsactiviteit op de locatie is toegestaan.

4.4.20.6 Wonen     

Bestaande burgerwoningen in het buitengebied - die volgens het geldende planologische kader als woning worden gezien - krijgen een positieve bestemming. Om een verdere verstening van het buitengebied tegen te gaan worden de inhoud c.q. de oppervlakte van de woningen en de bijgebouwen aan een maximum gebonden. De mogelijkheid bestaat om binnen zekere grenzen de bestaande bebouwing te vervangen door nieuwbouw. De woonfunctie kan ook gecombineerd worden met een kleinschalige bedrijfsactiviteit in de vorm van aan-huis-verbonden activiteiten. Het betreft een aan huis verbonden beroep, een aan huis verbonden bedrijf, internetverkoop en bed & breakfast. Hieraan zijn voorwaarden verbonden.

Bestaande woningen

Het bestemmingsplan Buitengebied Hengelo/Vorden 2005/2008 moest als enige plan voor het landelijk gebied nog worden geactualiseerd en gedigitaliseerd. Voor de betreffende gronden zijn de bestemmingsvlakken voor woondoeleinden conform de feitelijke situatie op basis van de luchtfoto en digitale ondergrond toegekend, waarbij wordt gelet op een logische begrenzing conform eigendom en fysieke elementen, zoals sloten en wegen. Schapen- en paardenweitjes, delen van grote bestaande tuinen worden als agrarisch gebied beschouwd en ook als zodanig bestemd. Voor de overige gronden van het landelijk gebied is de woonbestemming overgenomen conform de begrenzing van het voorheen geldende bestemmingsplan of doordat eigenaren zelf hebben aangegeven dat de bedrijfsactiviteiten zijn gestopt.

De toegestane maatvoering voor burgerwoningen is 750 m3. Voor het bepalen van de inhoud ('wijze van meten') wordt gemeten tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, waarbij voor de definities hiervan wordt aangesloten op de landelijke norm NEN2580.

Indien de inhoud van een woning reeds groter is, is de bestaande inhoud de maximaal toelaatbare maat.

Op grond van de Wet Basisadministratie Adressen en Gebouwen (BAG) zijn in een groot aantal gevallen meer dan één woning binnen het bestemmingsvlak gesitueerd. De woningen kunnen in aparte hoofdgebouwen dan wel tezamen in één hoofdgebouw zijn gelegen. Om hier zicht op te hebben en over het aantal woningen regie te kunnen voeren, zijn de specifieke situaties in een drietal bestemmingsvarianten vastgelegd:, Wonen, Wonen -1 en Wonen-2. In de regels van elke bestemming is vastgelegd hoe de verdeling van de woning(en) over de gebouwen binnen het betreffende bestemmingsvlak is. Daarmee is duidelijk of de betreffende woning nog kan uitbreiden.

Herbouw van een woning is alleen toegestaan met de bestaande situering en in de bestaande bouwwijze. Het bevoegd gezag kan hier onder voorwaarden van afwijken door het verlenen van een omgevingsvergunning. Één van die voorwaarden is dat uit onderzoek zal moeten blijken dat voldaan wordt aan de bij of krachtens de Wet geluidhinder gestelde normen ten aanzien van de geluidbelasting op de gevel. Indien niet aan deze normen voldaan kan worden en het toch gewenst is op die locatie de woning te herbouwen, zal de procedure voor een buitenplanse omgeving gevolgd moeten worden, omdat een ontheffing van de Wet geluidhinder (hogere grenswaarde) noodzakelijk is.

Toevoeging aan de netto woningvoorraad door nieuwbouw van burgerwoningen in het buitengebied is niet toegestaan.

Bijgebouwen

Bij burgerwoningen zijn bijbehorende bouwwerken, uitsluitend in de vorm van bijgebouwen, toegestaan tot een maximum oppervlak van 100 m2. Indien de bestaande oppervlakte van een bestaand bijgebouw groter is dan deze maat is vallen de bestaande oppervlakte de maximaal toelaatbare maat. Vaak zijn deze bijgebouwen voormalige stallen en schuren.

Bij nieuw- en/of herbouw van bijgebouwen geldt een sloopbonus regeling. Bij sloop van bebouwing kan middels een omgevingsvergunning voor afwijken 20% worden teruggebouwd tot een maximum van 375 m2. Eventueel nieuw op te richten bebouwing dient binnen het bestemmingsvlak zo dicht mogelijk tegen de bestaande bebouwing te worden gesitueerd, met een maximale afstand van 20 m tot de woning. Zowel bij een agrarische bedrijfswoning als een burgerwoning wordt een hooiberg toegestaan.

Paardenbakken

Ook bij burgerwoningen is de aanleg van een paardenbak mogelijk. Oprichting van een paardenbak buiten het bestemmingsvlak kan enkel op basis van een omgevingsvergunning voor afwijken worden gerealiseerd, waarbij eisen worden gesteld aan de maatvoering, afstand tot omliggende objecten, verlichting en plaatsing van hekwerk.

Het hobbymatig uitoefenen van agrarische activiteiten

Op een aantal voormalige agarische bedrijven welke in dit plan een woonbestemming hebben gekregen vinden nog hobbymatig agrarische activiteiten plaats. Deze kunnen worden voortgezet waarbij maximaal 200 m2 van de bestaande gebouwen hiervoor mag worden gebruikt. Deze gevallen zijn met een aanduiding op de verbeelding aangegeven.

Duurzame energie van zon en wind

Bronckhorst streeft energieneutraliteit na. Daarom wil zij het mogelijk maken dat onder voorwaarden burgers bij hun woning zonnepanelen en –collectoren kunnen plaatsen op de grond. Als deze worden aangewend voor de eigen energievoorziening - binnen het bestemmingsvlak- past dit binnen de bestemming. Dit betekent op een bestemmingsvlak dat iedere m2, die niet wordt benut voor andere bebouwing of gebruik, mag worden benut voor dergelijke grondgebonden zonne-energie-installaties. Gebruik voor zonnepanelen is echter geen argument voor vergroting van het bestemmingsvlak.

Daarnaast wil Bronckhorst het mogelijk maken kleine windmolens en miniwindmolens (dat zijn molens op het dak van gebouwen) toe te staan binnen het bouwblok mits dit voor de eigen energievoorziening wordt aangewend. Voor de categorie kleine windmolens sluiten we aan bij de provinciale windvisie, d.w.z. een ashoogte van 25m.

Nevenfuncties

Het regionale functieveranderingsbeleid en de gemeentelijke structuurvisie regelen vrijkomende- en vrijgekomen (agrarische) bebouwing in het buitengebied en is dus niet strikt beperkt tot sec de agrarische objecten. Dit plan maakt functieverandering (dus ook functieverandering op het gebied van toerisme en recreatie) ook bij burgerwoningen mogelijk in vrijgekomen of vrijkomende bijgebouwen. Met een omgevingsvergunning kan tot maximaal 350 m² van de bestaande bijbehorende bouwwerken worden gebruikt voor een nevenfuncties. Deze functies moeten wel voorkomen op de lijst met toegelaten functies of in milieuhygiënisch opzicht met deze functies vergelijkbaar zijn. Niet meer dan 50% van de bijbehorende bouwwerken mag voor nevenfunctie worden gebruikt en tot een maximum van 350 m2. Een en ander onder voorwaarden, waaronder verevening.

Aan huis verbonden activiteiten

Binnen de woonfunctie, zowel in de woning als het bijbehoirend bouwwerk bestaat ruimte voor het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep, aan huis verbonde bedrijf, internetverkoop en bed & brakfast. Hierbij geldt wel een aantal randvoorwaarden die moeten garanderen dat de woonfunctie de hoofdfunctie blijft, onder andere:

  • De aan-huis-verbonden activiteit dient door de bewoner te worden uitgeoefend;
  • Het grondgebruik voor aan-huis-verbonden beroep en bedrijf mag maximaal 50 m2 en maximaal 40% van het totale vloeroppervlak van de woning bedragen.
  • Bij een aan huis verbonden bedrijf zijn alleen activiteiten toegestaan die vallen in de categorie A

van Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging;

Illegale bewoning

Wanneer sprake is van illegale bewoning van bijvoorbeeld vrijstaande bijgebouwen en recreatiewoningen is bij het bestemmen van de situatie het volgende uitgangspunt gehanteerd:

  • de huidige illegale bewoning van vrijstaande bijgebouwen/recreatiewoningen is niet positief bestemd;
  • de illegale woonsituaties worden bestuursrechtelijk gehandhaafd.

Permanente bewoning recreatiewoningen

Omzetting van een recreatiewoning in een burger- of bedrijfswoning is niet toegestaan.

Illegale bewoning

Wanneer sprake is van illegale bewoning van bijvoorbeeld vrijstaande bijgebouwen en recreatiewoningen is bij het bestemmen van de situatie het volgende uitgangspunt gehanteerd:

  • de huidige illegale bewoning van vrijstaande bijgebouwen/recreatiewoningen is niet positief bestemd;
  • de illegale woonsituaties worden bestuursrechtelijk gehandhaafd.

4.4.20.7 Landgoederen     

Bestaande landgoederen

De beleidsruimte die binnen landgoederen wordt geboden, is gebaseerd op de doelstelling om landschap, natuur en cultuurhistorie in onderlinge samenhang te behouden en herstellen. Om dit mogelijk te maken, is functieverandering soms noodzakelijk voor de exploitatie van het landgoed. In gebieden waar het "ja, mits"- dan wel "nee, tenzij"-beleid geldt, moet de ontwikkeling bijdragen aan, respectievelijk geen significante aantasting vormen van de daar voorkomende kernkwaliteiten.

Voor bestaande landgoederen is het gewenst om nieuwe economische dragers voor de instandhouding van de landgoederen, de gebouwen en het bijbehorende landgoederenlandschap te vinden. Dergelijke nieuwe functies mogen niet leiden tot ongewenste invloeden op het landschap.

Op basis van een wijzigingsplan kan functieverandering binnen het bestaande landgoed plaatsvinden. De basis daarvoor is een visie op het gehele landgoed. Binnen bestaande landgoedbebouwing is omvorming mogelijk naar wonen, hotel of conferentieoord. Daarnaast zijn ook nevenfuncties mogelijk. Het gaat dan om gedeeltelijke functieverandering van bestaande landgoederen naar kantoren, andere verblijfs- en dagrecreatievormen (recreatiewoning, recreatieappartement, B&B, groepsaccommodaties, restaurant of tearoom) en sociaal-culturele functies. Daarvoor mag maximaal 40% van de bebouwing worden benut, waarbij het overige deel voor bewoning wordt benut.

Uit de integrale visie op het landgoed moet blijken dat het initiatief ruimtelijk en planologisch goed inpasbaar is. Naast de ruimtelijke meerwaarde moet aangetoond worden dat verkeer en parkeren goed wordt opgelost en dat omliggende functies geen onevenredige beperkingen ondervinden.

Nieuwe landgoederen

Daarnaast is de ontwikkeling van 'nieuwe landgoederen' mogelijk overeenkomstig het bij raadsbesluit van 18 mei 2006 vastgestelde gemeentelijk beleid voor nieuwe landgoederen. Onder een nieuw landgoed wordt verstaan een openbaar toegankelijk bos- en/of natuurcomplex (al dan niet met overige gronden) met daarin een woongebouw van allure met maximaal 3 wooneenheden en een minimale omvang van het nieuwe bos of natuurgebied van 10 ha. Gezien de aard en omvang van dergelijke ontwikkelingen biedt het bestemmingsplan hiervoor geen rechtstreekse mogelijkheden. Een nieuw landgoed kan alleen op basis van een herziening van het bestemmingsplan.

4.4.20.8 Recreatie en toerisme     

De gemeente Bronckhorst heeft een sterke recreatieve structuur en de potentie voor verdergaande verbetering van zowel dag- als verblijfsrecreatie. Voor de verschillende vormen van recreatie geldt het volgende beleid.

Geen zonering meer

In de bestemmingsplannen tot nu toe is - conform de gemeentelijke Recreatienota - een recreatieve zonering opgenomen die met name van betekenis is voor het beleid ten aanzien van minicampings:

  1. Zone restrictief beleid: stille zones c.q. de bestaande bos- en natuur gebieden waar behoud van rust prioriteit heeft, nu de gebieden van het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Hier zijn nieuwe minicampings uitgesloten.
  2. Ontwikkelingszone: randen rondom de bestaande bos- en natuurgebieden waar bestaande concentraties van recreatie selectief versterkt kunnen worden; hier zijn mogelijkheden voor nieuwe minicampings bij agrarische bedrijven en bij voormalige agrarische bedrijven. Het maximaal aantal toegestane kampeerplaatsen is daarbij vastgelegd op 30.
  3. Overig landelijk gebied: zone met een terughoudend beleid. Nieuwe minicampings zijn hier - bij agrarische bedrijven en/of voormalige agrarische bedrijven (die in het geldende bestemmingsplan nog een agrarische bestemming hebben) - mogelijk mits ze in de directe nabijheid liggen van een bewegwijzerde recreatieve route. Ook in deze zone geldt als maximum voor het aantal kampeerplaatsen van 30.

De gemeente wil de beperkingen die voortvloeien uit de aanwijzing als GNN vertalen in de regels van het bestemmingsplan en de zonering overigens laten vervallen. Vanwege het instellen van knooppuntenroutes verliest de in het ruimtelijk recreatiebeleid voorgeschreven koppeling van minicampings in zone 3 aan de nabijheid van bovenlokale fiets- en wandelroutes aan betekenis. Ook die laten we dus vervallen. De mogelijkheid voor minicampings in de huidige zones 2 en 3 worden aldus gelijkgeschakeld.

Recreatiewoningen en -appartementen

Bestaande legale recreatiewoningen en -appartementen hebben een recreatieve bestemming, gericht op verblijf. Permanent wonen wordt daarbij niet toegestaan. De maximale inhoud van een recreatiewoning bedraagt 300 m3 (inclusief kelderrruimte) en de omvang 75 m2 of de bestaande omvang indien deze ruimer is. Burgemeester en wethouders kunnen onder voorwaarden het plan wijzigen teneinde de inhoud van een recreatiewoning te vergroten. De maximale oppervlakte van chalets en stacaravans bedraagt 55 m². Deze maten zijn inclusief bijbehorende bouwwerken zoals bijgebouwen en overkappingen.

In de regels wordt onderscheid gemaakt tussen mobiele kampeermiddelen en stacaravans, die niet regelmatig en op normale wijze op verkeerswegen worden voortbewogen. Het gebruik van stacaravans en chalets is vergelijkbaar en geeft geen verschil in recreatiedruk. Omdat de maatvoeringseisen voor stacaravans en chalets overeenkomen, zijn deze twee categorieën planologisch gezien uitwisselbaar op de recreatieparken. Nieuwe chalets zijn dus mogelijk c.q. uitwisselbaar bij omvorming van stacaravanstandplaatsen.



Campings

Bestaande campings met meer dan 30 standplaatsen zijn specifiek bestemd. Oprichting van nieuwe grote campings is vanwege de landschappelijke kwetsbaarheid en recreatieve potenties bij agrarische bedrijven in het bestemmingsplan niet direct of indirect toegestaan. Voor eventuele verzoeken voor nieuwvestiging van een grote camping zal een afzonderlijke, specifieke bestemmingsplanprocedure gevolgd dienen te worden, waarmee een regeling op maat kan worden opgesteld. Daarbij dient dan onder meer een marktonderzoek overlegd te worden.

Met een omgevingsvergunning is het mogelijk een kleinschalig kampeerterrein te starten bij de diverse agrarische en woonbestemmingen. Hiervoor zijn specifieke eisen gesteld aan het aantal kampeermiddelen.

Camperovernachtingsplaatsen

Er is tevens een algemene afwijkingsmogelijkheid opgenomen ten behoeve van het toelaten van camperovernachtingsplaatsen. Camperovernachtingsplaatsen zijn mogelijk en wenselijk omdat daarmee wordt voorzien in een toenemende behoefte aan overnachtingsplaatsen voor kampeerauto's (campers) buiten reguliere kampeerterreinen. In Bronckhorst wordt tot nu toe alleen gelegenheid geboden op twee openbare plekken in Zelhem en Hengelo (elk 2 plaatsen), op een particulier terrein in Steenderen (8 plaatsen) en bij enkele campings waar speciale plekken op het terrein beschikbaar zijn voor deze vorm van verblijfsrecreatie, veelal op het parkeerterrein. Met deze mogelijkheid wordt het aantal verblijfsrecreatieve mogelijkheden in de gemeente vergroot (vergroting diversiteit in aanbod). Een specifieke doelgroep wordt gestimuleerd een bezoek te brengen aan de gemeente. Een bepaalde groep kampeerautogebruikers kiest specifiek voor een overnachtingsplaats en maakt geen gebruik van een camping. Een bepaalde groep kampeerautogebruikers zal, ondanks de komst van een camperovernachtingsplaats, toch specifiek voor een camping kiezen omdat zij gebruik wensen te maken van de daar aanwezige faciliteiten.

Er worden voorwaarden gesteld aan o.a. bereikbaarheid, maximale verblijfsduur, aantal plaatsen, (eenvoudige) inrichting en voorzieningen, parkeren, landschappelijke inpassing en omgevingsaspecten.

De VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' kent geen specifieke richtafstanden voor een dergelijke voorziening. Voor kampeerterreinen en vakantiecentra e.d. (met keuken) geldt een richtafstand van 50 meter (i.v.m. geluid) tot aan de gevels van woningen van derden. Van een dergelijke richtafstand kan gemotiveerd worden afgeweken.

Op de voorziening is een informatiebord aanwezig met de spelregels die gelden voor gebruikmaking van het terrein. Het bord bevat verder de namen en adressen van één of meer direct in de buurt gelegen (mini)campings waarnaar wordt verwezen als camperovernachtingsplaats vol is. De voorziening is bij voorkeur gesitueerd nabij een dorpskern of een attractie. Dit met het oog op horeca- en middenstandbezoek in verband met de economische spin-off. De voorziening is eigenlijk een soort van speciale parkeerplaats voor campers, waarop in de camper mag worden overnacht. Van verblijfsrecreatie, zoals op een camping, is eigenlijk geen sprake.

Evenementenregeling

Naar aanleiding van een juridische uitspraak over een zaak in de Diepenheim dienen jaarlijks terugkerende evenementen op niet-openbare terreinen bestemd te worden in het bestemmingsplan. Als locaties in of nabij het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of in het waardevol landschap liggen, is het ongewenst om uitbreiding van de evenementenactiviteiten toe te staan. In de regels is dan opgenomen dat deze evenementen zonder uitbreiding naar meer evenementen op deze terreinen mogen blijven voortbestaan.

 

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten     

In dit hoofdstuk worden de juridische aspecten van het plan toegelicht. Na de algemene aspecten (paragraaf (5.1) wordt er stilgestaan bij de opbouw van de regels (paragraaf 5.2) en de inhoud van de regels, zoals de wijze van bestemmen (paragraaf 5.3).

5.1 Algemeen     

Dit bestemmingsplan is opgesteld overeenkomstig de RO Standaarden zoals opgenomen in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het plan voldoet aan het Informatiemodel ruimtelijke ordening 2012 (IMRO2012), de Standaard toegankelijkheid ruimtelijke instrumenten 2012 (STRI2012), het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening Planteksten 2012 (IMROPT2012), de Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012), de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012 (PRBP2012) en de Praktijkrichtlijn Analoge Bestemmingsplankaart (PRABPK2012).

Het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de verbeelding tezamen.

Uitgangspunt voor de regels en de verbeelding is het handboek van de gemeente Bronckhorst, welke gebaseerd is op de SVBP2012 en de PRABPK2012. Daarnaast bevat het plan regels die de Wet ruimtelijke ordening voorschrijft. De basis voor de verbeelding is de Grootschalige basiskaart Nederland (GBKN) en de Kadastrale kaart (LKI).

Door gewijzigde wet- en regelgeving voor vergunningvrij bouwen, zijn er ruimere mogelijkheden ontstaan voor aanpassingen aan gebouwen en het realiseren van andere bouwwerken. Bij niet-monumentale gebouwen zijn deze mogelijkheden ruimer dan bij monumentale gebouwen.

5.2 Opbouw regels     

5.2.1 Algemeen     

De regels zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 bevat Inleidende regels waarin de onderdelen Begrippen en Wijze van meten zijn opgenomen. Deze worden opsommingsgewijs in alfabetische volgorde gegeven en dienen als referentiekader voor de overige regels.

Hoofdstuk 2 bevat Bestemmingsregels waarin de diverse bestemmingen zijn opgenomen. De artikelen met de bestemmingen hebben een min of meer vaste opbouw.

Hoofdstuk 3 bevat Algemene regels, die van algemeen belang zijn voor het plan.

Hoofdstuk 4 bevat tenslotte Overgangs- en slotregels.

5.2.2 Functies     

De indeling in bestemmingen is gebaseerd op de gewenste hoofdfunctie van het gebied. Het grootste deel van het landelijk gebied heeft de agrarische functie en is afhankelijk van de ligging in of nabij waardevolle en kwetsbare (natuur)gebieden bestemd voor 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Landschap' of Agrarisch met waarden - Landschap en natuur' Agrarische bedrijven met een kwekerij(tak) behoren tot deze bestemmingen. Een groot oppervlak van het buitengebied bestaat uit bos en is als zodanig bestemd ('Bos'). De grote aaneengesloten natuurpercelen zijn voorzien van de bestemming 'Natuur'. Hoewel 'Bos en 'Natuur' in hun bestemming overeenkomsten kennen, onderscheidt de natuurbestemming zich doordat hier extensief agrarische activiteiten zijn toegestaan en ingezet wordt op de bescherming van de landschapswaarden. Specifiek voor het landgoed Wientjesvoort Noord is vanwege de specifieke regeling de bestemming 'Groen - Park' overgenomen uit het plan Wientjesvoort Noord. De bestemming Tuin is ten behoeve van de tuinen rond de bestemmingen 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2' in het nog te realiseren woon- en sportcomplex 'Paardendorp' aan de Velswijkweg 11 te Zelhem opgenomen. De bestemmingen Groen is met name van toepassing op percelen voor groenvoorzieningen waarbij kleine gebouwen van openbaar nut kunnen worden gerealiseerd.

Burgerwoningen in het buitengebied zijn ondergebracht in een viertal woonbestemmingen 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' en 'Wonen - Landhuis'. Bij een landhuis is de bestemming gericht op het beheer en/of herstel van de cultuurhistorische bebouwing, tuinen, gewassen en houtopstanden en haar ontwikkelingsmogelijkheden. De bestemming 'Wonen', 'Wonen - 1' of 'Wonen - 2' wordt gehanteerd teneinde regie te kunnen voeren op het aantal woningen op een perceel en hun uitbreidingsmogelijkheden.

Het buitengebied kent daarnaast een aantal niet-agrarische functies zoals 'Bedrijf', 'Horeca' en 'Maatschappelijk'. Deze hebben elk hun eigen bestemmingsregeling gekregen.

Voor de diverse vormen van recreatieve activiteiten zijn een drietal recreatiebestemmingen opgenomen, te weten 'Recreatie - Dagrecreatie', 'Recreatie - Recreatiewoning' en 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. Het onderscheid tussen dag- en verblijfsrecreatie ligt in de mogelijkheid tot overnachten. Ook is er een verschil in situering. Een recreatiewoning onder de bestemming Recreatie-Recreatiewoning staat doorgaans solitair terwijl dergelijke woningen onder de bestemming Recreatie-verblijfsrecreatie zich meer in de vorm van een vakantiepark manifesteren. Daarnaast kent de bestemming Recreatie - verblijfsrecreatie ook andere typen overnachtingsmiddelen: een tent, caravan, trekkershut, groepsaccomodatie en recreatie-appartement.

In het plangebied komen 18 sportlocaties voor waaraan de bestemming 'Sport is gegeven.

Enkele grotere nutsvoorzieningen zoals rioolwaterzuiveringen en pompstations voor drinkwater hebben de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' gekregen.

Naast bovengenoemde (deels) bebouwde functies kent het plangebied onbebouwde ruimten, grotendeels openbaar, die onderscheiden zijn in de bestemmingen 'Verkeer',''Verkeer - Railverkeer' en Water''.

Verder zijn er in het bestemmingsplan enkele dubbelbestemmingen opgenomen 'Waarde - Archeologie', 'Waarde - Archeologische verwachting 1', 'Waarde - Archeologische verwachting 2'' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3'' ter bescherming van de in de bodem aanwezige en verwachte archeologische waarden. 'Leiding - Gas' en 'Leiding - Riool' ter bescherming van een ondergrondse gas- en rioolleidingen, 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' ter bescherming van bovengrondse elektriciteitsleidingen, Leiding - Water ter bescherming van waterkleidingen, 'Waterstaat - Waterkering' ter bescherming van waterkeringen en 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' bestemd voor onder andere de afvoer van hoogwater, vergroten van de afvoercapaciteit en onderhoud van de hoofdwaterkering. De voor 'Waterstaat - Waterberging' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de verruiming van de bergingscapaciteit van één of meer watersystemen. De 'Waarde - Beschermingszone natte natuurparel' bestemd voor behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie gericht op het verbeteren van de natuur(waarden).

De dubbelbestemmingen Waarde - Beschermd dorpsgezicht en Waarde - Beschermd stadsgezicht

Tot slot zijn er de volgende gebiedsaanduidingen opgenomen in het plan, die in de regels elk hun vertaling hebben gekregen teneinde het doel van de gebiedsaanduiding te effectueren:

'Vrijwaringszone - molenbiotoop' 'Geluidzone - industrie', 'Geluidzone - motorcross', 'Luchtvaartverkeerzone - laagvlieggebied', 'Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied', 'Milieuzone - nazorg stortplaats', 'Veiligheidszone - lpg', 'Veiligheidszone - propaan', 'Wetgevingzone - omgevingsvergunning landgoed' en 'Wijzigingsbevoegdheid sexinrichting'. Voor deze gebiedsaanduidingen zijn specifieke regels opgenomen in de Algemene bouwregels onder Zonebepaling bouwen langs A-watergang, wegen en windmolen, industrieterrein, alsmede milieubeschermingsgebieden en de Algemene aanduidingsregels. Daarnaast zijn 'overige zone - waardevolle open gebieden waaronder essen', 'wetgevingzone - landschappelijke inpassing 1' en 'wetgevingzone - voorwaardelijke verplichting' opgenomen Gebiedsaanduidingen. Voor deze gronden gelden specifieke regels die zijn opgenomen in de bestemming waarbinnen dit geldt.

5.3 Inhoud regels     

5.3.1 Inleidende regels     

In de Inleidende regels zijn de volgende inleidende regels opgenomen.

5.3.1.1 Begrippen     

In Artikel 1 Begrippen is een aantal begrippen nader gedefinieerd teneinde onduidelijkheid te voorkomen. Voor een gedeelte van de begrippen is aansluiting gezocht bij de SVBP2012, de rest is afkomstig uit het handboek Bronckhorst en zijn in de gemeente gebruikelijke definities.

5.3.1.2 Wijze van meten     

In Artikel 2 Wijze van meten is aangegeven op welke wijze gemeten moet worden bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de regels.

5.3.2 Bestemmingsregels     

In de Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels van de planregels zijn de volgende bestemmingsregels opgenomen. Omdat een aantal planregels op meer dan één bestemming van toepassing is worden deze toegelicht in de paragraaf 5.3.2.21 Terugkerende planregels.

5.3.2.1 Agrarisch     

Dit plan kent drie agrarische bestemmingen: Artikel 3 Agrarisch, Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschap en Artikel 5 Agrarisch met waarden - Landschap en natuur. De precieze begrenzing van de agarische bestemmingen is afgestemd op de in het plangebied aanwezige natuur- en landschapswaarden welke in meer of mindere mate dienen te worden beschermd. Deze mate van bescherming is her en der in de regels opgenomen, bijvoorbeeld 3.1.1, 3.1.2 onder d, 4.1.1, 4.1.2 onder d, 5.1.1 en 5.1.2 onder d.

Agrarisch

Deze bestemming omvat de gronden die geen specifieke waardevolle landschappelijke en/of natuurwaarden bezitten. In deze bestemming staat het functioneren van de landbouw voorop waarbij wel zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de aanwezige (kleinschalige) landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

Agrarisch met waarden - Landschap

Onder deze bestemming vallen gronden waar sprake is van specifieke landschapswaarden. Onder deze bestemming vallen ook de voormalige EHS verbindingszones welke niet onder het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) vallen. Naast de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt rekening gehouden met behoud, herstel en ontwikkeling van landschapswaarden.

Agrarisch met waarden - Landschap en natuur

Deze bestemming omvat gronden in agrarisch gebruik welke deel uitmaken van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Daarom zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden ten behoeve van het GNN en GO.

In de bestemmingsomschrijving in 3.1, 4.1 en 5.1 is omschreven waarvoor de gronden zijn bestemd.

Bouwvlak

Agrarische bedrijven zijn voorzien van een bouwvlak waarbinnen bebouwing mag plaatsvinden. Daar waar bouwvlakken zijn gekoppeld door middel van de aanduiding 'relatie', gelden de regels als ware het één bouwvlak. Per bouwvlak is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan.

Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak is toegestaan ten behoeve van het agrarisch grondgebruik, met een maximale bouwhoogte van 3 m. Dit bij recht oprichten geldt niet voor sleufsilo's, kuilvoer-, mestplaten en kassen. Sleufsilo's, kuilvoer- en mestplaten zijn met een omgevingsvergunning onder voorwaarden te realiseren. Daarnaast kunnen perceelafscheidingen tot een maximale hoogte van 1 m en banken, bewegwijzering, picknicktafels e.d. met een maximale hoogte van 2 m worden geplaatst.

In dit plan is de nieuwvestiging van het pluimveebedrijf aan de Landeweerweg 6 te Halle opgenomen.

Weliswaar heeft de rechtbank de omgevingsvergunning van deze ontwikkeling vernietigd, maar de gemeente Bronckhorst is in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraak. Daarmee is deze procedure nog niet afgerond. Daarbij komt dat de Raad van State met haar uitspraak van 8 februari jl. over een zaak binnen de gemeente Houten heeft geoordeeld dat 'een niet onherroepelijke omgevingsvergunning een zwaarwegend belang vormt dat de raad moet betrekken bij zijn besluitvorming over het bestemmingsplan'. Omdat de Raad van State nog geen finale uitspraak heeft gedaan in dit hoger beroep, hebben wij de omgevingsvergunning van dit bedrijf, gezien de 'gemeente Houten-uitspraak' vertaald in dit bestemmingsplan.

Toename van stikstofemissie en stikstofdepositie

Onder verwijzing naar paragraaf 3.2.1 en 4.4.20.3 van deze toelichting bestaat de noodzaak tot het opnemen van een planregel ter voorkoming van significant negatieve effecten op Natura2000-gebieden. Het ontwerpbestemmingsplan bevatte al zo'n planregel. Sindsdien is sprake van voortschrijdend inzicht, mede als gevolg van jurisprudentie, waardoor een aanpassing van de planregel noodzakelijk was. Uitgangspunt daarbij was en is dat geen sprake mag zijn van een toename van de stikstofemissie dan wel stikstofdepositie.

Volgens artikel 1.150 van de planregels is sprake van een toename van stikstofemissie wanneer de emissie N/ha/jaar meer bedraagt dan de emissie N/ha/jaar afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken. Vervolgens zijn hierop nog enkele afgeleide bepalingen evenals enkele uitzonderingen geformuleerd. Eén van de uitzonderingen is dat onder feitelijke en planologisch legale situatie ook wordt verstaan een reeds verkregen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan. Een overzicht van deze beschikkingen is in Bijlage 7 toegevoegd aan de regels.

Nevenfuncties

Naast de uitoefening van agrarische activiteiten mag maximaal 350 m2 van de bestaande bedrijfsgebouwen worden gebruikt voor nevenfuncties. Het gaat daarbij om activiteiten die Bijlage 1 Toegelaten functies zijn opgenomen. Hierbij geldt onder andere dat maximaal 50% van de bebouwing hiervoor mag worden gebruikt en voor zover het detailhandel betreft, dit alleen is toegestaan in streekeigen geproduceerde agrarische producten tot een maximale oppervlakte van 50 m2. Maximaal 50 m2 van de bebouwing mag worden aangewend voor voor catering, café, restaurant, eethuis, ijssalon, terras/ theetuin en theeschenkerij. Bestaande nevenfuncties bij agrarische bedrijven welke van deze maatvoeringen afwijken zijn specifiek in de regels vastgelegd.

Grondgebondenheid

Omschakeling naar of hervestiging van een grondgebonden veehouderij is rechtstreeks toegestaan.

Niet-grondgebonden

Op grond van de provinciale omgevingsverordening gelden de bepalingen zoals weergegeven in paragraaf 4.4.20.3:

Teeltondersteunende voorzieningen

Binnen de agrarische gebiedsbestemmingen is het oprichten van lage, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zowel binnen als buiten het agrarisch bouwvlak mogelijk. Hoge- en lage permanente voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan en gebonden aan een maximum oppervlakte van respectievelijk 500 m² en 1000m2.

Teeltondersteunende voorzieningen kunnen de infiltratie van water in de bodem belemmeren en daarmee invloed hebben op de hydrologische c.q. ecologische situatie in een gebied. Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur' geldt daarom voor het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen (niet zijnde bouwwerken) een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden.

Boomkwekerijen

Boom- en sierteelt heeft een duidelijke visuele invloed in het landschap. Om deze reden is nieuwe boom- en sierteelt niet mogelijk binnen het 'waardevolle open gebied waaronder essen'. Deze open gebieden zijn op de verbeelding specifiek aangegeven. Buiten deze gebieden is deze vorm van teelt in het algemeen toegestaan. Bestaande locaties voor teelt en wisselteelt (die al enkele jaren niet meer voor boomteelt worden gebruikt) mogen als zodanig blijvend worden gebruikt, ook als ze binnen het waardevolle open gebied liggen.

Plattelandswoning

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' is een plattelandswoning toegestaan. Een plattelandswoning mag door een derde (welke geen binding heeft met het bedrijf of er niet werkzaam is) worden bewoond. De woning behoudt echter de agrarische bestemming. Nieuwe bedrijfsgebouwen en emissiepunten, indien deze behoren tot de niet-grondgebonden veehouderijtak, zijn niet toegestaan binnen 25 m van een plattelandswoning.

Omgevingsvergunning

Met een omgevingsvergunning is het mogelijk onder voorwaarden af te wijken van de bouwregels voor het verplaatsen van de bedrijfswoning dichter bij de weg, de hoogte van een mestsilo te verhogen tot de maximale hoogte van de bestaande bedrijfsgebouwen op het erf, het realiseren van een schuilgegelegenheid voor vee, een paardenbak buiten het bouwvlak en een sleufsilo buiten het bouwvlak. Voor een paardenbak geldt dat eisen worden gesteld aan de maatvoering, afstand tot omliggende objecten, verlichting en plaatsing van hekwerken.

Met een omgevingsvergunning onder voorwaarden is het tevens mogelijk af te wijken van de gebruiksregels. Zo kunnen functies die in milieuhygiënisch opzicht vergelijkbaar zijn met de genoemde functies in Bijlage 1 Toegelaten functies als nevenfunctie bij de agraisch bedrijf worden toegelaten. Maar ook een installatie voor mestbewerking, mestverwerking en -vergisting van op het eigen bedrijf geproduceerde mest is met een omgevingsvergunning toegestaan mits onder andere de hoeveelheid te verwerken mest op jaarbasis maximaal 20.000 ton bedraagt en de activiteiten uitsluitend binnen het bouwvlak plaatsvinden.

In het ontwerpplan werd nog een maximale hoeveelheid te verwerken mest aangehouden van 36.000 ton waarmee werd aangesloten bij de maximale omvang die de provincie Gelderland toestaat voor grootschalige mestverwerkingsinstallaties. In het aanvullend onderzoek op de PlanMER is geconstateerd dat het maximum van 36.000 ton erg ruim is in relatie tot de eis dat enkel mest afkomstig van het eigen bedrijf verwerkt wordt. Het is niet te verwachten dat een veehouderijbedrijf een installatie voor enkel de verwerking van de op het eigen bedrijf geproduceerde mest realiseert met een dergelijk capaciteit. Daarom is het maximum teruggebracht naar 20.000 ton. Het voordeel hiervan is dat installaties voor mestverwerking van 20.000 ton meer in verhouding staan tot de reeds aanwezige bebouwing op het erf en qua vorm en omvang beter passen in het landschap.

Nieuw in dit plan is de mogelijkheid van duurzame energie-opwekking. Daarbij kunnen ter verkrijging van de zogeheten SDE-subsidie bij recht binnen het bouwvlak zonnepanelen op de grond worden geplaatst. Met een omgevingsvergunning is het mogelijk onder voorwaarden mini- en kleine windturbines te plaatsen, zie paragraaf 5.3.2.21.

Voor schuilgegelegenheden, paardenbakken buiten het bouwvlak en mini- en kleine windturbines geldt dat deze afwijkingsmogelijkheid niet wordt toegepast in de beschermde dorps- en stadsgezichten. Dit ter bescherming van het aangezicht van de beschermde gezichten.

Een omgevingsvergunning kan ook worden ingezet om een voormalige bedrijfswoning een status plattelandswoning te geven. Dit geldt echter niet voor bedrijfswoningen behorende tot een intensief veehouderijbedrijf omdat in deze gevallen een goed leef- en woonklimaat niet kan worden gegarandeerd. Met een omgevingsvergunning is het tevens mogelijk een kleinschalig kampeerterrein als nevenfunctie te realiseren. Hierbij geldt onder andere dat deze terreinen goed landschappelijk worden ingepast en dat de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden niet onevenredig worden geschaad. Daarnaast is het mogelijk groepskamperen toe te staan en bed&breakfast te realiseren. Voor deze laatstgenoemde activiteit geldt onder andere dat maximaal 50% van de oppervlakte mag worden ingezet met een maximum van 500 m2.

Ook(een combinatie van) recreatieve activiteiten als nevenfunctie is mogelijk. Te denken valt aan recreatiewoningen, recreatie-appartementen, bed and breakfastvoorzieningen, groepsaccommodaties, trekkerhutten met een maximum van 3 en kleinschalige kampeerterreinen. Daarbij geldt een maximale oppervlakte van 500 m² van bij voorkeur bestaande karakteristieke bebouwing is toegelaten. Binnen deze maat kan maximaal 50 m² bebouwing benut worden voor kleinschalige horecavoorzieningen. Voor (een combinatie van) recreatieve activiteiten moet worden verevend. Dat kan zijn instandhouding van de karakteristieke/monumentale gebouwen dan wel sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur.

Tot slot is het mogelijk een grotere oppervlakte voor een nevenfunctie toe te staan in de vorm van dagrecreatie, zorg, opslag en overige nieuwe economische dragers. Daarbij geldt dat de maximale oppervlakte voor de nevenfunctie nooit meer dan 50% van de bebouwing mag zijn met een maximum van 750 m2. Deze maat was voorheen enkel mogelijk onder een wijzigingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders. Ter bescherming van de landschap- en natuurwaarden geldt binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur' overigens dat voor opslag en overige nieuwe economische dragers maximaal 500 m2 is toegestaan.

Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen voor de volgende onderwerpen.

Vergroten en/of vormverandering van het bouwvlak is mogelijk indien wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. Er moet bijvoorbeeld worden aangetoond dat door de uitvoering van het initiatief geen significante negatieve effecten optreden op de Natura 2000 gebieden. Omschakeling naar een intensieve veehouderij is niet toegestaan in het bestemmingsplan. Agrarische bouwvlakken kunnen via een wijzigingsbevoegdheid in beginsel uitbreiden tot 2 hectare in het geval van grondgebonden bedrijven en 1 hectare in het geval van intensieve veehouderijen. Uit het aanvullend onderzoek op de PlanMER is gebleken dat niet alle bedrijven stalmaatregelen kunnen nemen om de volledige ruimte van het bestemmingsplan te kunnen benutten. Om deze reden is een beperking in de bovengenoemde uitbreidingsmogelijkheden opgenomen om te komen tot een uitvoerbaar plan. Deze houdt in dat het bouwvlak niet meer dan 40% ten opzichte van het huidge bouwvlak mag uitbreiden tot een maximum van 1 ha voor niet-grondgebonden en 2 ha voor grondgebonden bedrijven.

Er dient daarbij sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Daarvoor dient de initiatiefnemer een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen.

Wijziging in bestemming 'Bos' of 'Natuur' binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' en 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur': Dit teneinde de bestaande landschapsstructuur en het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) te versterken. Dit kan alleen op basis van vrijwilligheid.

Wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Dit betekend dat de bedrijfswoning omgezet wordt in een woonbestemming. Het aantal woningen neemt niet toe. Er vindt in principe een reductie plaats van de bebouwde opperlvlakte van niet-karakteristieke bebouwing met 50% door middel van sloop. Ook andere vereveningsvormen zijn in de regels opgenomen.

Wijziging in een bestemming die past bij de hoofdfuncties zoals opgenomen in Bijlage 1 Toegelaten functies en aangeduid met een 'H'. Voor de nieuwe hoofdfunctie geldt dat voor dagrecreatie, opslag en overige nieuwe economische dragers de maximale oppervlakte nooit meer dan 750 m2 mag bedragen. Voor de categorie zorg is de maximum oppervlakte 900 m2. Ter bescherming van de landschap- en natuurwaarden geldt binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur' andere oppervlakten. Voor de categorie opslag en overige nieuwe economische dragers is de maximale oppervlakte 500 m2 en voor de categorie zorg geldt een maximum van 750 m2.

Overigens geldt in alle gevallen dat nooit meer dan 50% van de bebouwing voor de hoofdfunctie mag worden aangewend.

Wijziging in bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. Hiervoor geldt dat de recreatieve verblijfsdoeleinden uitsluitend mogen bestaan uit recreatiewoningen, recreatieappartementen, bed & breakfastvoorzieningen, groepsaccommodaties, trekkershutten tot een maximum van 3 en kleinschalige. De oppervlakte van de recreatieve verblijfsdoeleinden is met een maximale oppervlakte van 750 m² toegelaten, bij voorkeur in bestaande karakteristieke gebouwen. Dit is inclusief maximaal 50 m² bebouwing voor kleinschalige horecavoorzieningen. Ook hier geldt onder andere de voorwaarde van verevening als kwaliteitsbijdrage.

Nieuw in dit plan is de wijziging in bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - solarpark' met het doel het realiseren van grondgebonden zonne-installaties waarvan de energieproductie wordt afgenomen door derden. Twee van de geldende voorwaarden luiden dat dit alleen toegestaan is als de zonne-installaties binnen het bouwvlak zijn gesitueerd en de oppervlakte van het bouwvlak niet wordt vergroot.

5.3.2.2 Bedrijven     

De verspreid binnen het plangebied aanwezige bedrijven zijn binnen de bestemming Artikel 6 Bedrijf opgenomen. De bestaande niet-agrarische bedrijven zijn - om te voorkomen dat hun impact op het landschap en de woonomgeving verder groeit - positief bestemd, maar krijgen geen (ruime) ontwikkelingsmogelijkheden. Alle bedrijven zijn specifiek aangeduid met hun aard van bedrijvigheid en de maximaal toegestane oppervlakte in m2. Deze maat is exclusief de oppervlakte van de bedrijfswoning(en) en de daarbij behorende bouwwerken.

Buitenopslag

De oppervlakte voor buitenopslag, stalling en/of grondopslag is maximaal 100 m2 en 2 meter hoog tenzij anders aangegeven in de tabel in dit artikel.

Detailhandel

Er vindt geen detailhandel plaats anders dan detailhandel in zelfvervaardigde en/of voortgebrachte producten tot een maximale oppervlakte van 25 m² in bestaande gebouwen of verkoopactiviteiten als opgenomen in de tabel in 6.1.2 onder a.

Bijbehorende bouwwerken

In het plan zijn voor gebouwen en voor 'bouwwerken, geen gebouw zijnde' goot- en bouwhoogten vastgelegd. Voor aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen geldt in dit plan een maximaal oppervlakte van 150 m2 in plaats van de tot nu toe gehanteerde 100 m2. Reden voor deze verruiming is gelegen in Bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Daarin is onder andere geregeld dat bij hoofdgebouwen die zijn gelegen op een perceel met een achtererfgebied van 900 m2, vergunningsvrij 150 m2 aan bijgebouwen mag worden gebouwd. Zodoende kan bij de woonbestemming, mits de maat van het achterefgebied wordt gehaald, vergunningsvrij 150 m2 aan bijgebouwen bij de woning worden gebouwd. Doorgaans beslaan de achtererfgebieden van bedrijven ook 900 m2, maar hier is een bedrijfsgebouw het hoofdgebouw. Indien er meerdere bedrijfsgebouwen aanwezig zijn is de norm van 150 m2 dikwijls geconsumeerd aan bedrijfsgebouwen. Dit betekent dat voor het bijgebouw bij de bedrijfswoning vergunningsvrij veelal geen ruimte meer is. Wij brengen hierin gelijkwaardigheid door de oppervlakte naar 150 m2 te brengen.

Omgevingsvergunning

Met een omgevingsvergunning kan van de bouwregels worden afgeweken. Onder voorwaarden is het mogelijk om maximaal 10% van de bestaande oppervlakte uit te breiden en duurzame energie-opwekking (zie 5.3.2.21) te realiseren in de vorm van mini- en kleine windturbines. Het plaatsen van zonnepanelen op de grond is bij recht mogelijk mits dit binnen het bestemmings- of bouwvlak geschiedt.

Van de gebruiksregels kan worden afgeweken met een omgevingsvergunning voor verruiming van de buitenopslagmogelijkheden. Hierbij bedraagt de maximale hoogte 4m en de maximale oppervlakte 200 m2.

Wijzigingsbevoegdheid

De wijzigingsbevoegdheid richt zich op het wijzigen van de bestemming in een woonbestemming waarbij het aantal woningen niet toeneemt en een minimale reductie van 50 % van de bebouwde oppervlakte van niet-karakteristieke gebouwen op het bouwvlak wordt gerealiseerd.

Daarnaast is het met een wijziging binnen de bestemming mogelijk van functie te veranderen waarbij onder andere als voorwaarden gelden dat het uitsluitend een bedrijf betreft als opgenomen in de bij deze regels gevoegde Bijlage 1 Toegelaten functies, dan wel een bedrijf dat niet voorkomt in tabel 6.1.2. onder a, maar die qua aard en omvang en invloed op het milieu gelijk te stellen is aan genoemde bedrijven, dan wel bedrijven in een hogere categorie waarbij in alle gevallen geldt dat het uitsluitend een gebiedsgebonden functie mag betreffen; Ook is het uitgangspunt dat de oppervlakte als genoemd in de tabel in 6.1.2 onder a als maximum geldt.

Nieuw in dit plan is de wijzigingsmogelijkheid van burgemeester en wethouders om binnen de bestemming 'Bedrijf' het realiseren van grondgebonden zonne-installaties mogelijk te maken waarvan de energieproductie wordt afgenomen door derden. Twee van de geldende voorwaarden luidt dat dit alleen toegestaan is als de zonne-installaties binnen het bouwvlak zijn gesitueerd en de oppervlakte van het bouwvlak niet wordt vergroot;

Realisering van nieuwe bedrijfswoningen is uitgesloten; in voorkomende gevallen dient hier een afzonderlijke procedure voor gevolgd te worden, waarbij rekening wordt gehouden met het kwalitatief woningbouwprogramma c.q. de gemeentelijke woonvisie.

5.3.2.3 Bedrijf - Nutsvoorziening     

Voor de grotere nutsvoorzieningen is in het bestemmingsplan een aparte bestemming Artikel 7 Bedrijf - Nutsvoorziening opgenomen. Zowel zendmasten als rioolgemalen, waterzuiveringsinstallaties en pompstations voor drinkwater zijn voorzien van een aanduiding vanwege hun grotere oppervlakte, bouwhoogte en uitstraling op de omgeving. Voor deze bouwwerken is de maximale bouwhoogte opgenomen. De overige (kleine) nutsvoorzieningen vallen binnen de bestemming waar ze voorkomen (bijv. 'Verkeer'). Omdat de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) reeds mogelijkheden biedt voor het vergunningvrij bouwen van de meest voorkomende nutsvoorzieningen, zijn hiervoor geen bouwregels opgenomen.

5.3.2.4 Bos     

Bos is overeenkomstig de voor het buitengebied gangbare bestemming Artikel 8 Bos bestemd. Hier mogen alleen 'bouwwerken, geen gebouw zijnde' worden gebouwd die ten dienste staan van deze bestemming en waarbij voor de verschillende typen bouwwerken verschillende bouwhoogten van toepassing zijn. Zo mag een erfafscheiding maximaal 1 m en een informatievoorziening maximaal 2 m zijn. Met een omgevingsvergunning kan hiervan tot 4 m hoogte worden afgeweken. Ook is met een omgevingsvergunning onder voorwaarden een schuilgelegenheid ten behoeve van natuurbeheer mogelijk en kan van de in de regels genoemde maten worden afgeweken (zie 5.3.2.21). Van de gebruiksregels kan met een omgevingsvergunning onder voorwaarden worden afgeweken ten behoeve van groepskamperen gedurende een korte aaneengesloten periode. Van belang is dat de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden en die zoals opgenomen in 8.1.1 niet onevenredig mogen worden geschaad en dat het bevoegd gezag nadere eisen kan stellen aan de inrichting van, de plaatsing op en het aantal personen op het terrein. Ter bescherming van de natuurwaarden van deze gronden is een omgevingsvergunningstelsel in de regels opgenomen.

Met een wijzigingsbevoegheid kan het bevoegd gezag de bestemming wijzigen in 'Natuur'. Dit teneinde de bestaande landschapsstructuur en het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) te versterken. Dit kan alleen op basis van vrijwilligheid.

5.3.2.5 Groen     

De bestemmingen Groen is met name van toepassing op percelen voor groenvoorzieningen waarbij kleine gebouwen van openbaar nut kunnen worden gerealiseerd.

5.3.2.6 Groen - Park     

Ten behoeve van landgoed Wientjesvoort Noord is deze vigerende bestemming Artikel 10 Groen - Park wederom opgenomen.

De gronden zijn hier vooral bestemd voor ruimtelijke en landschappelijke inpassing van het landgoed,

extensieve recreatieve en educatieve voorzieningen, behoud en versterking van de aanwezige cultuurhistorische waarden en behoud, herstel en versterking van landschappelijke- en natuurwaarden.

5.3.2.7 Horeca     

In het plangebied bevinden zich 10 café-restaurants onder de bestemming Artikel 11 Horeca. De bestaande bebouwde oppervlakte is vastgelegd in de tabel in 11.1.2 onder a. Hier is buitenopslag niet toegestaan en dient parkeren op eigen terrein plaats te vinden.

Met een omgevingsvergunning kan het bestaande bebouwingsoppervlak met 10% worden vergroot en kan van de bestaande maten met 10% worden afgeweken. Hieraan worden nog op te stellen beleidsregels verbonden.

Met een wijzigingsbevoegheid kan onder voorwaarden meegewerkt worden aan bestemmingswijziging voor een ander type horeca-activiteit. Eén van de bepalingen is dat het uitsluitend een bedrijf betreft als opgenomen in de tabel in 11.1.2 onder a, waarbij het uitsluitend een gebiedsgebonden functie mag betreffen en dat de oppervlakte als genoemd in de tabel in 11.1.2 onder a als maximum geldt. Indien er sprake is van ligging in of grenzend aan het Gelders Natuurnetwerk (GNN) (bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur') of het waardevol landschap (bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap') mogen er geen significante negatieve effecten voor het GNN of het waardevol landschap plaatsvinden.

5.3.2.8 Maatschappelijk     

De bestemming Artikel 12 Maatschappelijk richt zich op de binnen het plangebied aanwezige maatschappelijke voorzieningen zoals zorg, theater, begraafplaats, verenigingsgebouwen, dierenpension en dergelijke. De functies zijn binnen deze bestemming specifiek aangeduid en hun omschrijving en bestaande oppervakte in m2 in de tabel in 12.1.2 onder a vastgelegd.

In het plan zijn voor gebouwen en voor 'bouwwerken, geen gebouw zijnde' goot- en bouwhoogten vastgelegd. Voor aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen geldt in dit plan een maximaal oppervlakte van 150 m2 in plaats van de tot nu toe gehanteerde 100 m2. Reden voor deze verruiming is gelegen in Bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Daarin is onder andere geregeld dat bij hoofdgebouwen die zijn gelegen op een perceel met een achtererfgebied van 900 m2, vergunningsvrij 150 m2 aan bijgebouwen mag worden gebouwd. Zodoende kan bij de woonbestemming, mits de maat van het achterefgebied wordt gehaald, vergunningsvrij 150 m2 aan bijgebouwen bij de woning worden gebouwd. Doorgaans beslaan de achtererfgebieden van bedrijven ook 900 m2, maar hier is een bedrijfsgebouw het hoofdgebouw. Indien er meerdere bedrijfsgebouwen aanwezig zijn is de norm van 150 m2 dikwijls geconsumeerd aan bedrijfsgebouwen. Dit betekent dat voor het bijgebouw bij de bedrijfswoning vergunningsvrij veelal geen ruimte meer is. Wij brengen hierin gelijkwaardigheid door de oppervlakte naar 150 m2 te brengen.

Van de bouwregels kan voor 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde' onder voorwaarden worden afgeweken waarbij de hoogte de 4 m niet mag overschrijden.

5.3.2.9 Natuur     

Natuur is overeenkomstig de voor het buitengebied gangbare bestemming bestemd en opgenomen in Artikel 13 Natuur. Hier mag één observatiehut en 'bouwwerken, geen gebouw zijnde' worden gebouwd die ten dienste staan van deze bestemming. waarbij voor de verschillende typen bouwwerken verschillende bouwhoogten van toepassing zijn. Zo mag een erfafscheiding maximaal 1 m en een informatievoorziening maximaal 2 m zijn. Met een omgevingsvergunning kan hiervan tot 4 m hoogte worden afgeweken. Ook is met een omgevingsvergunning onder voorwaarden een schuilgelegenheid ten behoeve van natuurbeheer mogelijk en kan van de in de regels genoemde maten worden afgeweken 5.3.2.21. Van de gebruiksregels kan met een omgevingsvergunning onder voorwaarden worden afgeweken ten behoeve van groepskamperen gedurende een korte aaneengesloten periuode. Van belang is dat de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden en die zoals opgenomen in 13.1.1 niet onevenredig mogen worden geschaad en dat het bevoegd gezag nadere eisen kan stellen aan de inrichting van, de plaatsing op en het aantal personen op het terrein. Ter bescherming van de natuurwaarden van deze gronden is een omgevingsvergunningstelsel in de regels opgenomen. Met een wijzigingsbevoegheid kan het bevoegd gezag de bestemming wijzigen in 'Bos'. Dit teneinde de bestaande landschapsstructuur en het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) te versterken. Dit kan alleen op basis van vrijwilligheid.

5.3.2.10 Recreatie     

Het plan kent drie bestemmingen recreatie, te weten Artikel 14 Recreatie - Dagrecreatie, Artikel 15 Recreatie - Recreatiewoning en Artikel 16 Recreatie - Verblijfsrecreatie. Bij dagrecreatie betreft het een ponyuitrijplek