|
Naar verwachting treedt op 1 juli 2022 de Omgevingswet in werking. Eindhoven heeft ervoor gekozen om alle bestemmingsplannen op dat moment actueel te hebben. De bestemmingsplannen 'Strijp binnen de Ring 2007', 'Gestel binnen de Ring 2007', 'Stratum binnen de Ring 2007' en Bloemen-Buurt Zuid' zijn respectievelijk 11 juni 2009, 22 april 2008, 18 maart 2008 en 21 oktober 2018 vastgesteld. Om die reden is actualisatie van die bestemmingsplannen nu aan de orde.
Het bestemmingsplan 'Strijp- Gestel- en Stratum binnen de Ring en Bloemenbuurt-Zuid
2020' bestaat uit een digitale en analoge verbeelding met de daarbij behorende regels.
In onderhavige toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld
en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Naast de juridisch bindende digitale versie is een papieren versie van het bestemmingsplan
beschikbaar.
Het plangebied is gelegen binnen De Ring ten zuiden van het stadscentrum en Bloemenbuurt-Zuid en wordt globaal als volgt begrensd:
Toekomstige ontwikkelingen
In het plangebied spelen een aantal ontwikkelingen welke op dit moment onvoldoende
concreet zijn om te worden vertaald in het onderhavige bestemmingsplan of die momenteel
in aanbouw zijn (en waarvoor recent een bestemmingsplan is vastgesteld) en die om
die reden niet worden meegenomen in deze actualisatie. Door deze gebieden niet in
het plangebied van het actualiseringsplan op te nemen, komen de procedures niet met
elkaar in de knel. Daarnaast kan op die manier participatie voor de ontwikkelgebieden
plaatsvinden die recht doet aan de ontwikkelingen die hier plaatsvinden.
Willemstraat - Vogelzangterrein / Gagelstraat
Voor deze gebieden is eind 2019 een bestemmingsplan vastgesteld ten behoeve van woningbouwontwikkeling. Deze projecten zijn momenteel in aanbouw en zijn om die reden niet meegenomen.
Cederlaan
Gebied tussen de Cederlaan en de Kreugelstraat, waar woningbouw ontwikkeld wordt.
Hartje Eindhoven / Eurobuilding
Gebied ter hoogte van het spoor aan de Gerard Philipslaan (Hartje Eindhoven), waar verschillende functies mogelijk gemaakt worden.
Fatimakerk
Deze kerk aan het Servaasplein woordt deels ingericht als woonfunctie.
Voormalige Lidl-locatie aan de Hofdijkstraat
In dit gebied wordt woningbouw ontwikkeld.
Ook zijn er nog een aantal ontwikkelingen waarvoor een omgevingsvergunning wordt voorbereid.
Wanneer deze vergunningen onherroepelijk zijn, worden ze in de bestemmingsplanprocedure
vertaald in dit bestemmingsplan.
De volgende omgevingsvergunningen met uitgebreide procedure zijn verwerkt:
Luchtfoto plangebied
Parkeerterrein bij Van Maerlantlyceum
Er is een zienswijze ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan waarin wordt verzocht om een parkeerterrein planologisch in te passen bij vaststelling van het bestemmingsplan. Door de school is hiertoe op de relevante onderdelen een onderbouwing aangeleverd. Deze is per onderdeel verwerkt in deze toelichting. Op basis van deze onderbouwing en gelet op het hierna volgende is besloten om medewerking te verlenen aan het verzoek.
Een goed functionerende school is van groot belang voor het voortbestaan en het onderhoud van dit unieke gebouw. Gekozen wordt om de zo gewenste parkeervoorziening op een compacte wijze aan te vullen aan het bestaande verharde terrein rondom het gebouw. De groenwaarde van de grond wordt in de directe omgeving gecompenseerd waardoor de omgeving zijn groene karakter behoud. Naast de concrete groencompensatie wordt er in de vormgeving van de parkeerplaats rekening gehouden met de overgang naar de parkachtige omgeving. Deze overgang wordt vormgegeven door middel van groene hagen die reeds in het ontwerp aanwezig zijn om de gestalde fietsen op het voorterrein te camoufleren. Deze groene haag wordt ook aan de buitenzijde van het parkeerterrein toegepast waardoor een eenduidige concept wordt toegepast. Ook de keuze voor het toepassen van halfverharding zorgt voor een extra bijdrage aan het vergroenen van de directe omgeving. Het verdwijnen van de noodlokalen op deze plek zorgt ervoor dat het originele gebouw helder afleesbaar wordt en de waardevolle gevel van het pand aan deze zuidzijde weer in het zicht komt vanuit de parkomgeving.
Het bestemmingsplan 'Strijp- Gestel- en Stratum binnen de Ring en Bloemenbuurt-Zuid
2019' vervangt de bestemmingsplannen 'Strijp binnen de Ring 2007', 'Gestel binnen
de Ring 2007', 'Stratum binnen de Ring 2007' en Bloemenbuurt-Zuid'. Deze bestemmingsplannen
zijn respectievelijk 11 juni 2009, 22 april 2008, 18 maart 2008 en 21 oktober 2018
vastgesteld.
Binnen de plangebieden van voornoemde bestemmingsplannen heeft zich de afgelopen jaren
een aantal ontwikkelingen voorgedaan die middels zogenoemde 'postzegelbestemmingsplannen'
zijn gerealiseerd. De volgende postzegelbestemmingsplannen worden ook vervangen/ geactualiseerd
met onderhavig bestemmingsplan:
Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij en de randvoorwaarden en beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf, waarin is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid, met name de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak.
Halverwege de achttiende eeuw was Strijp een van de vijf kleine dorpen die rondom
het stadje Eindhoven lagen. Het centrum van Strijp werd gevormd door het St. Trudoplein.
Het ging daarbij om een zeer oude nederzetting waarvan bodemvondsten hebben aangetoond
dat de geschiedenis daarvan teruggaat tot de Bronstijd en zelfs de Midden Steentijd.
Rondom het dorpje lagen een aantal gehuchten zoals Het Ven, Welschap, Schouwbroek,
De Hurk en Schoot en boerenhoeven zoals de Mispelhoef, Lievendaal en Tegenbosch. In
de directe nabijheid van deze nederzettingen kwamen akkers voor. Maar voor het overige
bestond Strijp voornamelijk uit uitgestrekte heidevelden met vennen, kleine natuurlijke
bosjes en stuifduinen.
Aan het einde van de 19e eeuw was het gebied grotendeels gecultiveerd door heidebebossingen
en ontginningen ten behoeve van de landbouw. Vanaf de negentiende eeuw krijgt de opkomende
industrialisatie een steeds grotere invloed op de ontwikkeling van het gebied. Met
name de groei van Philips gaat een steeds grotere invloed krijgen op de ontwikkeling
van Strijp.
In 1920 worden de omliggende dorpen, waaronder Strijp, door Eindhoven geannexeerd.
Er kan vanaf dat moment verder gewerkt worden aan de kenmerkende radiale verkeersstructuur
die op het centrum is gericht en de aanleg van de binnenring en de rondweg (De Ring).
Philips gaat bij de ontwikkeling van Eindhoven en Strijp in het bijzonder, een steeds
grotere rol spelen. In korte tijd verrijzen in het stadsdeel Strijp langs het spoor
naar 's-Hertogenbosch grote kantoor- en fabriekscomplexen. In de nabijheid van deze
complexen, bouwt Philips woningen voor de werknemers. Zo worden nog voor de oorlog
de voor die tijd typerende arbeiderswijken zoals Philipsdorp en Drents Dorp gebouwd.
Naast bedrijfsgebouwen en woningen ontwikkelt Philips een groot aantal voorzieningen
voor zijn werknemers in Strijp zoals scholen, een sportpark en een ontspanningscentrum.
In de jaren dertig worden ter bestrijding van de werkeloosheid ook in Strijp grote
werkverschaffingsprojecten opgezet. Zo wordt in die periode de vliegbasis Eindhoven
aangelegd en het Beatrixkanaal en afwateringskanaal gegraven.
Op de kaart van Jacob van Deventer uit omstreeks 1560 is het dorp Gestel al duidelijk
gemarkeerd. De nederzettingsstructuur van Gestel werd vooral bepaald door het beekdallandschap
van de Dommel en de Gender. De bewoning was vooral geconcentreerd op de tussen de
beekdalen gelegen zandrug, die gemarkeerd wordt door de Hoogstraat, die de belangrijkste
verbinding vormde tussen Eindhoven en de Kempen. Tot de historische wegenstructuur
behoorden ook de Gestelsestraat richting Gennep en de ten westen van de Hoogstraat
lopende Laagstraat. De historische dorpskern van Gestel is momenteel nog duidelijk
herkenbaar aan de St. Lambertuskerk aan de Hoogstraat, de pastorie, het klooster en
de aangrenzende bebouwing (buiten de Ring).
Als gevolg van de industrialisatie en de bevolkingsgroei in en rond Eindhoven ontstond
in de tweede helft van de 19e eeuw langs de Hoogstraat een lintbebouwing, die zich
steeds meer verdichtte. Op veel plaatsen bepalen de gevarieerde en relatief kleinschalige
panden nog steeds het karakter van deze historische radiaal. Rond de eeuwwisseling
breidde de bebouwing zich uit achter de Hoogstraat aan de Gestelsestraat, de Laagstraat,
de Rivierstraat, de Palingstraat, de St. Lambertus- en de St. Martinusstraat. Ook
langs de in 1866 aangelegde spoorlijn van Eindhoven naar Hasselt (Hagenkampweg) verschenen
arbeiderswoningen. Het grootste deel van Gestel zoals wij dat nu kennen bleef echter
onbebouwd.
Pas nadat Gestel en de overige vier omliggende dorpen waren samengevoegd met Eindhoven,
werden grotere uitbreidingen mogelijk. Ten oosten van de Gestelsestraat ontstond na
1920 de Schrijversbuurt. De Helmerslaan zou aanvankelijk via de Dr. Schaepmanlaan
met de St. Jorislaan worden verbonden, maar later werd de verbinding omgebogen naar
de Edenstraat. Ten zuiden van de Mauritsstraat ontwikkelde zich in de dertiger jaren
het Vonderkwartier.
Na de Tweede Wereldoorlog werd in de vijftiger jaren een nieuwe ruim opgezette uitvalsweg
aangelegd in de vorm van de Karel de Grotelaan geflankeerd door hogere woonbebouwing.
In 1920 telde Gestel ongeveer 5.600 inwoners. In 1947 groeide het aantal inwoners
in het stadsdeel Gestel tot bijna 18.000 en in 1966 woonden er ruim 31.000 mensen
in Gestel. In de jaren '60 zijn relatief weinig nieuwe woningen gebouwd waardoor het
bewonersaantal door gezinsverdunning geleidelijk afnam. In de jaren zeventig werd
echter weer flink gebouwd waardoor het inwonersaantal weer steeg.
Stratum wordt voor het eerst vermeld in het jaar 1325. Over het algemeen wordt aangenomen
dat de naam duidt op een woonplaats aan de straat. Als we kijken op de oudste stadsplattegrond
(omstreeks 1560), zien we veel bebouwing langs de Stratumsedijk en de Leenderweg.
Het bebouwde deel van het oude Stratum lag vrijwel geheel binnen de huidige Ring.
Afgezien van enkele landgoederen (De Burgh, Eikenburg en later Kortonjo), bestond
het deel daarbuiten vrijwel alleen uit bossen en heidevelden. Door dit weidse gebied
liepen enkele zandwegen naar het zuiden (Leenderweg en Heezerweg). In het eerste kwart
van de 19e eeuw kwam ook de Aalsterweg gereed. De Geldropseweg was een zandweg die
ophield bij de Voorterweg. Het verkeer ging toen via laatstgenoemde weg verder richting
Geldrop en Tongelre. In de tweede helft van de 19e eeuw werd de Geldropseweg aangelegd
als onderdeel van de nieuwe provinciale weg van Stratum naar Weert en later ook de
Tongelresestraat als verbinding naar Lieshout. De Tongelresestraat was nieuw en sloot
aan op het bestaande tracé bij de Kievitlaan in Tongelre. Belangrijk voor de structuur
van het dorp was ook de aanleg van het Eindhovensch Kanaal, dat in 1846 gereed kwam.
De Stratumse bevolking leefde aanvankelijk hoofdzakelijk van wat het land opbracht.
Toen in de 19e eeuw de industrie tot ontwikkeling kwam, had dat directe gevolgen.
Rond de aanlegplaats van het Eindhovensch Kanaal en elders aan bestaande wegen in
de buurt van Eindhoven vestigden zich textiel- en sigaarfabrieken en later ook andere
bedrijven. De arbeidskrachten werden voor het grootste gedeelte van buiten aangetrokken.
De bevolking groeide van ruim 1400 in 1850 tot ruim 7500 in 1920. Met name aan de
Stratumsedijk en Aalsterweg verrezen villa's en buitens voor beter gesitueerden. Daar
en elders werden aan bestaande wegen ook woningen gebouwd voor middenstanders en minder
gesitueerden. In Stratum concentreerde de dorpsbebouwing zich aan de kop van de Aalsterweg,
Heezerweg, Leenderweg, Gasthuisstraat, Schalmstraat en ten noorden van de St. Jorislaan.
Een gevolg van de bevolkingsgroei was ook dat de oude dorpskerk plaats moest maken
voor de huidige St. Joriskerk. Ook in andere randgemeenten van het oude Eindhoven
vond de bebouwing hoofdzakelijk langs de oude uitvalswegen plaats, waar uiteindelijk
onvoldoende ruimte was.
Kort voor 1920 ontwierpen de architecten Cuypers en Kooken een uitbreidingsplan voor
Eindhoven, waarbij zij aandacht schonken aan het open gebied tussen de radialen. Onder
meer door een stelsel van rondwegen tracht ten zij de verbindingen tussen de latere
stadsdelen te verbeteren en de verkeersproblemen op te lossen. Ook schiepen zij ruimte
voor stedelijke voorzieningen als parken en zwembaden. Latere gemeentelijke uitbreidingsplannen
bouwden op hun plannen voort. Op 1 januari 1920 vond de annexatie plaats van de omliggende
gemeenten Gestel en Blaarthem, Stratum, Strijp, Tongelre en Woensel met Eindhoven.
Het Stratumse gemeentebestuur haakte al vóór 1920 op de plannen in, door nieuwe buurten
te projecteren binnen De Ring, waarbij tegelijk ook een deel van die ringweg werd
aangelegd. Dit is nog goed te zien aan de Leostraat met aan weerszijden de Bloemenbuurt.
Als onderdeel van het uitbreidingsplan kwam vanaf 1920 villapark Den Elzent tot stand.
Een villa aan de Stratumsedijk, op de plaats waar in 1963 de Stadsschouwburg (tegenwoordig
Parktheater) verrees, werd gemeentehuis. De daarachter gelegen tuin werd Stadswandelpark.
Ook de Dommeloevers kregen een parkaanleg. Eind jaren dertig kwam het Witte Dorp tot
stand, maar de uitbreiding van Tuindorp tot aan de Ring werd pas na de Tweede Wereldoorlog
gerealiseerd. Tegelijkertijd werd ook de Ringweg voltooid, die een goede verbinding
gaf met zowel Tongelre als Gestel.
Bloemenbuurt Zuid is in 1920/1921 ontworpen door Architect C. Smit als sociale woningbouw
voor de Vereniging Volkshuisvesting. Deze vereniging was in 1911 opgericht door een
aantal industriële ondernemers en andere vooraanstaande figuren uit Eindhoven en omliggende
gemeenten. De vereniging had als doel te komen tot een verbetering van de volkshuisvesting.
Voordat de Bloemenbuurt tot stand kwam had de vereniging reeds enkele andere projecten
gerealiseerd. De Bloemenbuurt was het eerste woningbouwproject na de annexatie van
de randgemeenten in 1920.
Omdat het financieel niet mogelijk was de geplande infrastructuur als één geheel aan
te leggen, werden delen van de rondweg opgenomen in een woningbouwproject. In het
ontwerp werd uitgegaan van de tuinstadgedachte, waarbij een gezond en aantrekkelijk
woonmilieu werd nagestreefd door een gevarieerde architectuur en aandacht voor openbaar
groen.
Stadsdelen Strijp, Gestel en Stratum zijn drie van de vijf lobben die rond het centrum van Eindhoven zijn ontwikkeld. Deze lobben zijn te vergelijken met een bloem waarvan de blaadjes (de lobben) rondom het hart zijn geformeerd. De scheiding tussen de lobben is duidelijk waarneembaar en wordt gevormd door groengebieden of bedrijfsterreinen.
Voor Strijp wordt de scheiding tussen de lobben gevormd door de spoorweg Eindhoven-'s-Hertogenbosch
met aanliggend groengebied en het Beatrixkanaal - dat overigens buiten het plangebied
ligt - met de aanliggende industriegebieden.
Strijp was één van de gemeenten die in 1920 met Eindhoven werden samengevoegd. Oorspronkelijk
bestond de nederzettingsstructuur uit gehuchten op de dekzandrug ten noorden van de
Gender. Verschillende oude namen zoals 't Schoot, Schouwbroek en Engelsbergen herinneren
daar nog aan.
In de bebouwingsstructuur van Strijp binnen de Ring is de oude wegenstructuur en de
dorpskern nog goed te zien. De ontwikkeling van Strijp is nauw verbonden geweest met
de ontwikkeling van Philips. Dit is nog steeds terug te zien in beeldbepalende elementen,
zoals de grote kantoren- en fabriekscomplexen langs de spoorlijn, het stadion, de
karakteristieke arbeiderswoonwijken, het Evoluon en in Landelijk Strijp het landgoed
De Wielewaal en het Philips de Jonghpark. Het plangebied beperkt zich tot het gedeelte
van Strijp dat gelegen is binnen De Ring. Ook Philipsdorp en Strijp S zijn buiten
onderhavig bestemmingsplan gelaten, omdat hiervoor een afzonderlijk bestemmingsplan
is gemaakt.
Strijp is een stadsdeel dat goed bereikbaar is en een directe aansluiting heeft op
de stedelijke, nationale en internationale infrastructuur. De A2 doorkruist Strijp
en heeft binnen het stadsdeel drie aansluitingen. Een daarvan, de Tilburgseweg, steekt
het stadsdeel in tot aan De Ring. Het stadsdeel grenst aan het stationsdistrict en
heeft een eigen station ter hoogte van de Beukenlaan. Voor het autoverkeer, maar vooral
voor het openbaar vervoer, is het van belang dat dwars door Strijp de Centrale Verbindingsas
(CVA) wordt ontwikkeld. Deze verbindt het centrum en het centraal station met Veldhoven,
Meerhoven en Vliegbasis Eindhoven.
De groene zone langs de Karel Martelweg, ook wel parkstrook Genderdal genoemd, behoeft
bijzondere aandacht. De zone maakt deel uit van het structureel stadsgroen dat vanaf
het buitengebied tot aan het centrum loopt. Versterking van dit gebied en het verhogen
van de samenhang is nodig door areaalvergroting en onderlinge verbinding via waterlopen,
recreatieroutes en groenstructuren. Uitgangspunt is dat bij ontwikkeling van het gebied
de groene functies voorop staan.
Voor Gestel wordt de scheiding tussen de lobben gevormd door de westelijk en oostelijk
gelegen groengebieden die vanuit het buitengebied tot aan De Ring lopen. De radiale
structuur, zoals deze ook in het stadsdeel Stratum aanwezig is, wordt in Gestel gevormd
door de Hoogstraat en de Gestelsestraat met bijbehorende achterstraten zoals bijvoorbeeld
de Laagstraat. Op deze structuur kon niet eenvoudig worden doorgebouwd. Om de bouw
van een nieuw stadsdeel mogelijk te maken werd een nieuwe structuur ontworpen in de
vorm van een kaarsrechte centrale as, de Karel de Grotelaan, evenwijdig aan de bestaande
structuur. Langs deze centrale as en haaks daarop werden nieuwe woonwijken ontworpen.
De Karel de Grotelaan fungeert als uitvalsweg voor het doorgaande verkeer richting
de Kempen, maar tevens ter ontsluiting van de daarachter gelegen woonbuurten. Het
rechthoekige plein op de kruising van deze as met de Limburglaan was het centrale
punt voor de wijk. Opvallend is de grote stedenbouwkundige 'maat' die met deze opzet
werd geïntroduceerd in tegenstelling tot de voorgaande stadsuitbreidingen van Eindhoven.
Voor de ontwikkeling van het stadsdeel Gestel is de wijkgedachte het uitgangspunt
geweest: elke buurt heeft een eigen 'centrum' met parochiekerk, school, parochiehuis,
etc. De centrale verkeersweg met het plein op de kruising met de Limburglaan vormt
de hoofdstructuur van Gestel.
Langs deze weg kwamen de hogere woongebouwen die ook in de latere stadsuitbreidingen
van Woensel zouden verschijnen, de zogenaamde 'uitvalswegenstructuur'.
Gestel wordt voornamelijk gekarakteriseerd door de functies wonen en groen. Het meest
noordoostelijk deel van Gestel ligt tegen het centrum van Eindhoven aan en kent ook
meer gevarieerdere functies.
De verkeersinfrastructuur is opgehangen aan De Ring, Karel de Grotelaan/Mecklenburgstraat
en Edenstraat. Voorts zijn de oude historische 'linten' Hoogstraat en Gestelsestraat
belangrijke elementen. Een opmerkelijke onregelmatigheid in de wegenstructuur vormt
het voormalige spoortracé langs de Hagenkampweg en Spoorstraat. Dit oude spoorwegtracé
loopt als een kaarsrechte lijn en onder een scherpe hoek met de andere wegen door
de buurten. Voor het overige is het straten- en wegenpatroon radiaal en tangentieel
georiënteerd wat inhoudt dat de radiale wegen als spaken in een wiel naar het centrum
lopen en de tangentiële wegen lopen hier min of meer loodrecht op.
Gestel is een groen stadsdeel vanwege het groene buitengebied, het natuur- en recreatiegebied
Genneper Parken, de Dommelzone, maar ook door het vele groen dat de woonwijken dooradert.
De Dommelzone fungeert als een ecologische verbindingszone en is opgenomen als beeldbepalend
groen in het gemeentelijke beleid.
De Dommelzone wordt in diverse gemeentelijke maar ook in provinciale en landelijke
beleidsnota's genoemd als belangrijke groenstructuur. De natuur- en landschapsfunctie
zijn leidend in deze zone. Behoud en ontwikkeling van natuur staan hier centraal.
De Dommel stroomt dwars door Eindhoven. In en nabij het centrum heeft de Dommel weinig
ruimte. Juist ten zuiden van Eindhoven, vooral in het stadsdeel Gestel worden daarom
het piekafvoeren van de Dommel omgeleid naar het Afwateringskanaal en Beatrixkanaal.
De ecologische doelstellingen voor de Dommel liggen hoog met de functie 'waternatuur'
en moet daarom een meer dan gemiddelde waterkwaliteit hebben. Om hieraan te voldoen
moet de waterkwaliteit drastisch verbeterd worden. Dit betekent het nodige voor het
watersysteem van Gestel.
Opvallend in het gedeelte van Stratum gelegen binnen de Ring' zijn de grote en hoogwaardige
groengebieden die in dit stadsdeel liggen zoals: het parkgebied waarbinnen de Dommel
en de Tongelreep samenkomen, het Stadswandelpark en landgoed De Burgh. De woonbuurten
die tegen deze groengebieden aanliggen zoals Den Elzent, Looiakkers en Tuindorp zijn
dan ook van bijzondere allure door de verwevenheid die de buurten hebben met het aanliggende
groen. Ook in architectonische zin zijn de vaak vooroorlogse woningen geïnspireerd
door de tuinstadgedachte. Dat past uitstekend bij de hoogwaardige groengebieden.
De relatief nieuwe Bloemenbuurt Zuid vormt eigenlijk een eigentijdse transformatie
van de huidige buurt. Door het feit dat de Ringweg Leostraat is uitgegroeid tot drukke
weg, is de feitelijke oorspronkelijke relatie met de Bloemenbuurt Noord verloren gegaan.
Als reactie daarop is ervoor gekozen om de nieuwe Bloemenbuurt Zuid vanuit functioneel,
stedenbouwkundig en maatschappelijk oogpunt sterker te oriënteren op de Gerardusbuurt.
De huidige eisen die gesteld worden aan het wonen en de woonomgeving, zoals ruimte
voor parkeerbehoefte, ontsluiting, groenvoorzieningen etc. vragen om fysiek andere
dimensies. Ook de relaties met sociaal maatschappelijke buurtvoorzieningen (waaronder
school en voorzieningencentrum) zijn in dit verband relevant.
De structuur van het stadsdeel Stratum wordt bepaald door de radialen- en tangentstructuur
van Eindhoven. De radialen verdelen Stratum als het ware in 'taartpunten' en worden
gevormd door de toegangswegen naar het centrum van Eindhoven zoals de Geldropseweg,
de Heezerweg, de Leenderweg en de Aalsterweg.
Binnen de bebouwde kom van Stratum (zowel binnen als buiten de Ring) bevinden zich
een aantal groengebieden die deel uitmaken van een omvangrijke groenstructuur. Zo
zijn er verschillende parken die, evenals de ontsluitingswegen naar het centrum, deel
uitmaken van de radiale structuur van Eindhoven en het buitengebied min of meer verbinden
met groengebieden binnen De Ring zoals:
Het Stadswandelpark ligt op loopafstand van het centrum en heeft ook voor de aanliggende buurten een belangrijke functie. In deze groene oase binnen het stedelijk gebied staan ongeveer 30 sculpturen verspreid door het park. In het verlengde van het Stadswandelpark, net buiten De Ring, liggen de Genneper Parken. Dit groene parklandschap waar natuur en recreatie een evenwichtige samenhang hebben, omvat op korte afstand van het centrum veel fiets- en wandelroutes
Het stadsdeel Strijp is onderverdeeld in drie wijken te weten Halve Maan, Meerhoven
en Oud-Strijp.
Oud Strijp is het gebied binnen De Ring. Onderhavig bestemmingsplan omvat een groot
deel van de wijk Oud-Strijp en daarmee de buurten Eliasterrein/Vonderkwartier, Schouwbroek,
Engelsbergen en gedeelten van de buurten Hagenkamp en Schoot.
Schouwbroek is de naam van een gehucht tussen Eindhoven en Strijp. In 1452 wordt hier
de naam Ten Broeck al genoemd. De naam Schouwbroek betekent vermoedelijk 'drassig
land met lissen'. Schoot was de naam van een oude Strijpse woonkern, onderdeel van
het goed Ten Broeck. De naam komt van een 'afgeschoten' gebied en wordt al in 1452
in de archieven vermeld als 'weyvelt gheheeten dat schoet '. De buurten Schouwbroek
en Schoot kenmerken zich op de eerste plaats door de historische bebouwing langs de
oude wegen (Strijpsestraat, Schootsestraat en Hastelweg) en aan het St. Trudoplein.
Hier bevindt zich veel particulier woningbezit, winkels en kleine bedrijvigheid.
De rond 1980 door nieuwbouw vervangen Botenbuurt vormde een aanzet voor een stadsuitbreiding
volgens het uitbreidingsplan van Cuijpers en Kooken dat in 1918 voor Eindhoven werd
gemaakt. De kleine woonbuurten leveren een gevarieerd beeld op van arbeidersbuurten
uit de eerste helft van de 20e eeuw: gerenoveerde buurten, buurten met eigen woningbezit
en een aantal meer recentere woongebiedjes.
Het Sint Trudoplein en omgeving is het historische en symbolische centrum van dit
stadsdeel en heeft een levendige winkelvoorziening en een recreatieve functie. Duidelijk
waarneembaar en nog grotendeels onveranderd is het dorpse karakter dat zich uit in
een kleinschalige en gevarieerde bebouwing, verscheidenheid aan bouwstijlen en woningtypes
en goede sociale contacten tussen bewoners onderling. Ook het voorzieningenniveau
is vrij volledig in de vorm van speelplekken, een speeltuin, kinderboerderij, buurthuis,
kerken, winkels, apotheek, markt, terrasjes, openbaar vervoer etc.
Stadsvernieuwing in het westelijk deel van Schoot heeft de leefbaarheid in de buurt
aanzienlijk verbeterd. Het gebied heeft relatief weinig groen en kleinschalige sportvoorzieningen.
Voor de stadsvernieuwing heeft het gebied nieuwbouwimpulsen gekregen door functiewijziging
naar wonen.
Meer naar het zuiden liggen de woonbuurten: Vonderkwartier- Eliasterrein en Engelsbergen.
De buurtnaam Eliasterrein is ontleend aan het terrein van de voormalige linnenfabriek
Elias, waar in de jaren 1985-1988 nieuwbouw werd neergezet. Het Vonderkwartier is
een buurt met particuliere woningbouw uit de dertiger jaren van de 20e eeuw gebouwd
tussen de Willemstraat, de Bergen, de Mecklenburgstraat, de Anna van Engelandstraat
en de Gender, die toen nog open lag. De naam komt van het Vonderke, een voor het verkeer
belangrijk bruggetje over de Gender, nabij het Lodewijk Napoleonplein. De buurt Eliasterrein,
Vonderkwartier heeft twee gezichten. Het oostelijk deel, het Vonderkwartier, kent
veel kamerbewoning. Het andere deel, Eliasterrein, is een kinderrijk gebied dat na
1985 ontwikkeld is in een mix van verschillende woningtypes. Het Vonderkwartier kent
veel woningbezit en particuliere verhuur. Het Eliasterrein is een woongebied dat na
1985 is gebouwd en voornamelijk huur- en koopwoningen uit de sociale sector omvat.
Een sterk punt van beide buurten is dat het centraal in de stad ligt tegen de binnenstad
aan waardoor alle stedelijke voorzieningen goed bereikbaar zijn. Ondanks de centrale
ligging zijn de woongebieden vrij rustig met voldoende groenvoorzieningen in de directe
nabijheid.
Engelsbergen is een naam die al in 1417 wordt genoemd voor een gebied gelegen op een
dekzandrug aan de noordoever van het riviertje de Gender. Waar het eerste deel van
de naam vandaan komt is niet duidelijk. Het kerngebied van de buurt bestaat uit villa's.
In de strook langs de Hastelweg zijn een aantal vooroorlogse woningen en bedrijven
te vinden. De zuidkant van Engelsbergen grenst aan het Genderpark. Het Genderpark
maakt eveneens deel uit van dit bestemmingsplan. Ook het ten zuiden van het park gelegen
woonzorgcentrum en de schoolgebouwen aan de Maria van Bourgondielaan vallen nog in
dit bestemmingsplan.
Het stadsdeel Gestel bestaat uit 3 wijken. De wijken Oud-Gestel en Oud Kasteel liggen
buiten de Ringweg en maken geen deel uit van dit bestemmingsplan. Dit plan behelst
de wijk Rozenknopje die bestaat uit de buurten: Schrijversbuurt , Oude spoorbaan en
Hagenkamp. De wijk Rozenknopje was vroeger een tussengebied tussen de dorpskern van
Gestel en de stad Eindhoven. Dwars daardoorheen was lintbebouwing langs de Hoogstraat
die als oude radiale weg de verbinding verzorgde tussen Gestel en Eindhoven. Deze
weg lag op een verhoogde rug die aan weerszijde afliep, in het noordwesten naar de
Gender en in het oosten naar het dal van de Dommel. De naam Rozenknopje verwijst naar
de oude nog steeds bestaande herberg op de splitsing van de Hoogstraat en Gestelsestraat.
Hier lag vroeger het middelpunt van het sociaal en cultureel leven van de wijk.
De Schrijversbuurt ligt ingeklemd tussen de Ring, de Boutenslaan in het zuidwesten
en de binnenring, de Edenstraat, in het noordoosten. De gehele zuidoost rand van de
wijk is sterk gericht op het daar gelegen Dommelplantsoen dat tevens plaats biedt
aan het Van Maerlantlyceum. Hoewel de Helmerslaan ooit als onderdeel van de binnenring
is gedacht, is van een hoofdontsluiting nauwelijks sprake omdat de buurt vanuit alle
richtingen gemakkelijk te bereiken is. Karakteristiek is de radiale opzet van het
oostelijk deel van de buurt dat zijn hoogtepunt vindt in het pleintje met monumentale
bomen waar Potgieterstraat, Rodenbachlaan, Helmerslaan en Jacob van Maelantlaan samenkomen.
Toen de buurt vanaf eind jaren twintig van de vorige eeuw gebouwd werd sprak men van
'Nieuw Gestel'. De meeste straatnamen zijn ontleend aan schrijvers uit de Nederlandse
letterkunde uit de 19e eeuw. Het grootste deel van de wijk is gebouwd voor 1940. Pas
vanaf 1950 is de wijk ten zuiden van de Da Costaweg, Jan Luikenstraat en Helmerslaan,
verder afgebouwd. Het gebied ten noorden daarvan is in een gestage stroom van ongeveer
500 woningen gerealiseerd vanaf 1922 tot 1936. Na 1950 werd in 15 jaar tijd de wijk
gecompleteerd door de bouw van ongeveer 375 woningen. Pas in de jaren 80 van de vorige
eeuw werd de laatste lege plek, aan de Jan van Heelustraat/ hoek Da Costaweg, opgevuld
met een tiental woningen. De woonbuurt bestaat uit verschillende delen. Vanwege het
hoogwaardige esthetische en cultuurhistorische karakter van het stedenbouwkundige-
en architectonische concept zijn delen van de buurt aangewezen als monument. Het oudste
deel van de buurt is ontworpen door architect G. Geenen en in 1922 gerealiseerd als
een complex van 44 woningen aan de Huygenslaan, de Gestelsestraat en de Da Costaweg.
Het zijn robuuste woningen in blokjes van drie of vier bestaande uit twee lagen met
een kap, opgetrokken uit rode baksteen. De woningen rond het Guido Gezelleplein zijn
een ontwerp van de Hilversumse architect J.W. Hanrath die geschaard wordt in de school
van Berlage en vooral bekend is geworden vanwege zijn ontwerpen van landhuizen. Dit
deel van de buurt bestaat uit forse herenhuizen met verspringende rooilijnen en voortuinen
en is aangewezen als monument. Het gedeelte aan de Helmerslaan is een ontwerp van
de architect van G. van den Elshout. Het bestaat geheel uit twee- en drielaagse woonblokken
met langere gevelwanden onder een plat dak. Door de verspringende onderdelen van de
voorgevels en het daarboven gelegen dak met overstek wordt een levendig straatbeeld
verkregen. Belangrijk zijn de hier en daar aanwezige terugliggende balkons met opengewerkte
baksteen balustrade. Een dergelijke vormgeving, ontworpen volgens de moderne opvattingen
van die periode, is vrij bijzonder en het centrale deel van het complex is dan ook
aangewezen als gemeentelijk monument. Voorts zijn er in de schrijversbuurt ook meergezinswoningen
te vinden in de buurt van de Willem Kloosstraat. Het betreft hier voornamelijk huurwoningen.
Het oude spoorlijntje Eindhoven-Hasselt is de naamgever van de buurt 'Oude Spoorbaan'.
Het spoorlijntje werd aangelegd in 1866 en werd onder meer gebruikt voor het werkverkeer
van Belgische Philips-werknemers. Later werd het alleen nog voor goederenvervoer gebruikt.
In 1959 sloot de spoorlijn. Wat rest is het witte overweghuisje op de hoek van de
Hoogstraat-Hagenkampweg. De buurt ligt als een langwerpige bebouwingsstrook ingeklemd
tussen de Karel de Grotelaan en de Hoogstraat en heeft een voornamelijk rechthoekig
stratenpatroon. Opvallend binnen dit rechthoekige patroon is het tracé van de oude
spoorbaan naar Valkenswaard die diagonaal door dit patroon loopt. Stroken bebouwing
zijn evenwijdig aan dit tracé gebouwd terwijl de overige bebouwing min of meer loodrecht
op de Karel de Grotelaan en Hoogstraat zijn gebouwd zodat er driehoekige restruimten
ontstaan. De Hoogstraat is een oude radiaal die al van oudsher een directe verbinding
vormde tussen het dorp Gestel en de stad Eindhoven als regiocentrum. Langs deze oude
radiaal heeft in een vroeg stadium lintbebouwing plaatsgevonden in de vorm van woningbouw,
kleinschalige bedrijvigheid en horeca zoals bijvoorbeeld café Rozenknopje op de hoek
met de Gestelsestraat. Het smalle historische profiel is nog steeds aanwezig en de
Hoogstraat manifesteert zich als een drukke gezellige winkelstraat. De meeste voorzieningen
in de buurt concentreren zich dan ook langs deze straat.
De naam 'Hagenkamp' komt in Gestel voor het eerst voor in de 16e eeuw en betekent
akker(kamp), omgeven door een met hout beplante wal. Eigenlijk lag de Hagenkamp tussen
de Dommel en de Hoogstraat waar nu de schrijversbuurt ligt. De weg die vanuit het
westen naar het gebied liep, kreeg de naam Hagenkampweg. Die straatnaam is de reden
dat de buurt 'Hagenkamp' eigenlijk een kilometer westelijker ligt dan het oorspronkelijke
gebied. In tegenstelling tot de Schrijversbuurt en Oude Spoorbaan bestaat de buurt
Hagenkamp alleen uit naoorlogse bebouwing van rond de zeventiger jaren. Kenmerkend
is de middelhoge strokenbebouwing met plat te daken die langs de Karel de Grotelaan
en Limburglaan liggen en gebouwd zijn rondom plantsoenen. Het herkenbare beeld van
hoofdwegen die ruim zijn opgezet met middelhoge- en hoogbouw in een groene setting,
zoals dit in het naoorlogse Eindhoven het uitgangspunt was bij de stedelijke ontwikkeling,
is goed waarneembaar. Centraal in de buurt gelegen zijn rechthoekige bouwblokken met
eengezinswoningen die de buurt een heldere en eenduidige ontsluitingsstructuur geven.
Ten westen van de Maria van Bourgondiëlaan liggen relatief grootschalige voorzieningen
in een groene setting aanwezig. Deze voorzieningenstrook ligt ingeklemd tussen de
woonbuurt en de groene zone van de waterloop de Gender die een parkachtige inrichting
heeft. In het noordwesten van de buurt, ingeklemd tussen de Karel de Grotelaan en
Maria van Bourgondiëlaan, liggen de gebouwen van het kadaster en de centrale belastingdienst.
Stratum binnen de Ring is opgebouwd uit acht woonbuurten met een geheel eigen identiteit
die deel uitmaken van de wijk Oud-Stratum. De wijk is genoemd naar het oude centrum
van het dorp Stratum dat bij de Sint Joriskerk lag. Enkele woonbuurten -de Irisbuurt,
Rochusbuurt en Elzent -Noord- maken geen deel uit van het onderhavige bestemmingsplan.
De eerste bebouwing in Den Elzent verschijnt aan het begin van de jaren twintig aan
de Jan Smitzlaan, Elzentlaan, Tollenslaan en Vondellaan. Pas na 1925 komt de bouw
van woningen goed op gang door de groei van de industrie in Eindhoven (Philips) en
de daarmee samenhangende vestiging van hoger opgeleid personeel in Eindhoven. De buurt
bestaat in feite uit twee buurten: Elzent-Noord en Elzent-Zuid. De scheiding tussen
de buurten wordt gevormd door de Dr. Schaepmanstraat die een fysieke scheiding tussen
de buurten vormt. Alleen Elzent-Zuid maakt deel uit van het onderhavige plan. Den
Elzent is een van de vooroorlogse villabuurten in Stratum en is aangewezen als beschermd
stadsgezicht, een keurmerk voor de kwaliteit van de architectuur en van de stedenbouwkundige
structuur. De buurt heeft haar naam te danken aan de elzenboom of elzenstruik die
in dit deel van Stratum als vanouds veel voorkwam. Ook veel andere namen met 'els'
laten dat zien zoals: Elshout, d'Elschot, Elssaet en Elsende. Door de ligging van
de buurt zijn stedelijke voorzieningen van een zeer divers karakter op loopafstand
aanwezig zoals: het Van Abbemuseum, het Stadswandelpark, het Parktheater, het stadscentrum
en de Genneper Parken. De herontwikkeling van gebouwen in de buurt zoals bijvoorbeeld
van de voormalige GGD en de voormalige Academie van Industriële Vormgeving tot hoogwaardige
appartementcomplexen, heeft de woonfunctie sterk verbeterd. Ook de ontwikkeling van
hoogwaardig culturele voorzieningen in de directe nabijheid van de buurt zoals de
uitbreidingen van het Van Abbemuseum en het Parktheater verhogen de aantrekkelijkheid
van de buurt. Wel is de toenemende verzakelijking, zoals die zich al lang manifesteert,
een bedreiging. Steeds meer van de grotere villa's in Den Elzent krijgen een zakelijke
bestemming.
In Tuindorp ligt het landelijk bekende 'Witte Dorp' van architect Dudok. Aan het begin
van de twintigste eeuw zijn er overal in Nederland zogenoemde 'tuindorpen' als uitbreidingslocaties
van steden tot stand gekomen. Tuindorp bestaat niet alleen uit de woningen van Dudok
maar ook uit Tuindorp De Burgh (buiten het plangebied). Dat is weer een stedenbouwkundige
voortzetting van het Witte Dorp in zuidoostelijke richting. Het stedenbouwkundige
plan ervan is wel door Dudok ontworpen, maar door de oorlog is het ontwerp niet tot
uitvoering gekomen.
De buurt maakt deel uit van het gebied dat door de Provincie is aangewezen als cultuurhistorisch
waardevol. Het Witte Dorp is in 2003 aangewezen als beschermd stadsgezicht. Alle afzonderlijke
woningen zijn aangewezen als Rijksmonument. Het bijzondere van het Witte Dorp is dat
Dudok het gebied als een eenheid heeft ontworpen, zowel stedenbouwkundig als architectonisch.
De openbare ruimte is heel zorgvuldig gecomponeerd. De stedenbouwkundige structuur
is eenvoudig en helder. Door hoekhuizen te voorzien met aanbouwen, garages zo te plaatsen
dat het zicht op de achtertuinen wordt afgeschermd en de zwarte plint van de huizen
die voorkomt in de tuinmuren ook toe te passen bij garages en schuurtjes, wordt een
aantrekkelijk samenhangend geheel gecreëerd. De Burghstraat en de Petrus Dondersstraat
zijn voorzien van een lichte kromming zodat het zicht op het eind van de straat ontbreekt.
Zo wordt de nieuwsgierige bezoeker naar het niet zichtbare deel van de straat gelokt.
Een vergelijkbaar effect wordt ook bereikt door het regelmatig insnoeren (versmallen)
van straten, alsmede door het met een verdieping verhogen of het vooruitschuiven van
woningen in het straatprofiel. Hiermee wordt elke ingang naar een straat, achterpad
of cluster van garages aangekondigd. Het gaat om een evenwichtig gecomponeerde buurt.
De buurt Heistraat ligt ingeklemd tussen winkels en bedrijven aan de Leenderweg en
de Heezerweg. De buurt bestaat uit een mix van huur- en koopwoningen en wordt voornamelijk
bewoond door gezinnen en tweepersoonshuishoudens. De naam Heistraat dateert van voor
1920 en verwijst naar Hei-eind, zoals het deel van Stratum dat destijds aan de Stratumse
Heide grensde heette. Het is een kleine buurt met een eigen identiteit, geïsoleerd
gelegen tussen twee radialen (Leenderweg en Heezerweg) en De Ring. De buurt Heistraat
ligt gunstig ten opzichte van het centrumgebied en stedelijke voorzieningen zoals
het Parktheater en het Stadswandelpark. De verkeersveiligheid in de buurt wordt met
name negatief beïnvloed door de aansluiting op de radialen. Dat leidt tot relatief
veel verkeersongevallen. De ligging nabij het centrum heeft niet alleen voordelen
maar leidt ook tot overlast vooral in de vorm van vandalisme in het weekend.
De buurt Bloemenplein is ook bekend onder de naam Bloemenbuurt-Noord en is vernoemd
naar het centrale plein in de buurt: het Bloemenplein. Architectonisch gezien en gelet
op het ontbreken van veel verscheidenheid in woningtypen gaat het om een buurt met
een eenzijdige uitstraling. De beperkte aanwezigheid van groen versterkt dit beeld.
De buurt is voor een deel georiënteerd op de Aalsterweg en voor een deel op de Leenderweg.
Deze gescheiden oriëntatie leidt voor het gevoel tot een splitsing in de buurt. Verder
passen enige winkel- en horecavoorzieningen door hun verkeersaantrekkende functie
en vanwege overlast niet in deze buurt.
Looiakkers is een oude naam die al voorkomt in de zestiende eeuw en die duidt op een
ontgonnen stuk van een op hogere grond gelegen bos (loo). Van het Stratumse Loo was
al in 1447 sprake. Op kaarten uit de negentiende eeuw staat de Looiakkers voor het
gebied tussen de Dommel en Aalsterweg gelegen deel van Stratum. Looiakkers is qua
functies een gemêleerd gebied met relatief veel werkgelegenheid. De buurt ligt in
een mooie woonomgeving langs de rand van het Stadswandelpark met stedelijke voorzieningen
in de directe omgeving en heeft ook een goede mix van wonen, winkels en bedrijvigheid.
De bebouwing van de nieuwe Bloemenbuurt Zuid sluit aan bij de sfeer van haar omgeving.
De bebouwing van alle straten heeft een relatie met elkaar en vormt een zorgvuldig
ontworpen compositie. De woningen die langs de Leostraat zijn gebouwd zijn anders
qua plattegronden vanwege de geluidsproblematiek, maar respecteren stedenbouwkundig
en architectonisch, het beeld van de nieuwe buurt. Daarbij wordt in de typologie van
de woonblokken een herkenbare relatie met de Bloemenbuurt Noord gewaarborgd. Het parkeren
wordt geregeld op het maaiveld, binnen privé binnenhoven of deels ondergronds, in
de blokken waar appartementen aanwezig zijn. Parkeren voor de bezoekers vindt plaats
langs de openbare wegen binnen het plan.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal
en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in
het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van
alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn
in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.
In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.
Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.
Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.
Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de
Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt
Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van
ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech
systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast
zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster
in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek
belangrijk.
In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.
Realisatie
Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.
De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).
Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming
bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder
voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen
(bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen)
moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt
van het ruimtegebruik.
De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Daarin
staat: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling
mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien
het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk
gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte
kan worden voorzien.
Conclusie
Dit bestemmingsplan richt zich op het vastleggen van de bestaande situatie en van de functionele en ruimtelijke structuur. Er is dus geen sprake van een stedelijke ontwikkeling waarvoor een ladderonderzoek nodig is.
In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
De NOVI is op 9 september 2020 vastgesteld.
In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen.
Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.
Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van het Nationaal NatuurNetwerk (NNN) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die het NNN vormen worden bij provinciale Interim Omgevingsverordening aangewezen (zie ook paragraaf 3.3.3) waarmee het NNN een provinciaal belang is geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd. Op de luchthaven wordt nader ingegaan in paragraaf 3.2.3 en 3.2.4.
Conclusie
In het plangebied zijn geen rijksbelangen als bedoeld in het Barro in het geding. Wel ligt er een heel klein stukje Natuur Netwerk Brabant binnen het plangebied dat is beschermd conform de regels van de Interim Omgevingsverordening.
In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de terreinen, gebieden en installaties zoals bedoeld in het Barro, aangewezen. Voor onderhavig gebied zijn de geluidszone en het obstakelbeheergebied behorende bij het luchtvaartterrein relevant. Deze gebieden zijn op onderstaande kaart aangegeven. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op geluid en in paragraaf 3.2.5 op de beperkingengebieden. Onderstaande kaart behoort bij de Rarro.
kaart militair luchtvaartterrein – Vliegbasis Eindhoven (bijlage 3.4 Rarro)
Bron: http://wetten.overheid.nl
In 2009 is de Wet luchtvaart gewijzigd. Naar aanleiding hiervan is een nieuw luchthavenbesluit voor Eindhoven vastgesteld. Dit is op 26 september 2014 vastgesteld en met ingang van 1 november 2014 in werking getreden. In het luchthavenbesluit is het luchthavengebied, de gebruiksmogelijkheden en het beperkingengebied vastgelegd. Voor het bestemmingsplan is vooral het beperkingengebied van belang.
Het beperkingengebied bestaat uit:
Hieronder wordt nader ingegaan op het obstakelbeheergebied en het vogelbeheersgebied.
Kaart beperkingengebied
De obstakelbeheergebieden
Met de obstakelbeheergebieden wordt geregeld tot welke hoogte gebouwen en bouwwerken gebouwd mogen worden. Dit is om gevaar voor het vliegverkeer op en rondom de luchthaven te voorkomen. De toegestane hoogten worden bepaald door de vliegfunnel, de IHCS en de ILS.
Vliegfunnel
De vliegfunnel wordt bepaald door de start- en landingsbaan en het verlengde daarvan.
Hier gelden beperkingen ten aanzien van het oprichten van obstakels. De vliegfunnel
levert voor dit bestemmingsplan geen beperkingen op.
IHCS
Het IHCS (Inner Horizontal and Conical Surface) is bedoeld om vliegtuigen die in het
circuit vliegen (circuitverkeer), voorafgaand aan de landing, te beschermen tegen
hoge objecten. Het betreft een zone van 4 km rond de landingsbaan waar maximaal 44
meter hoog mag worden gebouwd. Buiten deze zone gaat de maximaal toegestane bouwhoogte
geleidelijk omhoog.
Het IHCS valt over het noordwestelijk deel van het plangebied van dit bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan levert vanwege de toegestane bouwhoogtes geen belemmering op voor
de IHCS.
Kaart obstakelbeheergebieden voor de vliegfunnel en IHCS
ILS Daarnaast beschikt de Luchthaven over een Instrument Landing System (ILS). Dit wordt gebruikt om een landing in verminderde weersomstandigheden mogelijk te maken. Voor een goed functioneren van het ILS geldt dat een gebied rondom de start- en landingsbaan geen verstoring mag opleveren. Daarom gelden ook in dit gebied beperkingen ten aanzien van de bouwhoogten van gebouwen en bouwwerken (zie onderstaande afbeelding).
Kaart ILS-verstoringsgebied
Deze zone levert voor dit bestemmingsplan geen beperkingen op.
Het vogelbeheersgebied
Binnen het vogelbeheersgebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt. In beginsel is een grondgebruik of bestemming binnen de volgende categorieën niet toegestaan:
Kaart Vogelbeheersgebied
Dit bestemmingsplan maakt geen bestemmingen of grondgebruik zoals hiervoor omschreven mogelijk.
Bij het bepalen van de maximaal toegestane bouwhoogte in het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de bakens van luchthaven Eindhoven en het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.
Bakens luchthaven Eindhoven
Op en nabij de luchthaven Eindhoven zijn bakens (zie figuur 3.1) aanwezig om de richting van het vliegverkeer (zowel horizontaal als verticaal) te kunnen volgen:
De toetsingsgebieden liggen voor VDF geheel over het plangebied, maar hebben gezien de maximaal toegestane bouwhoogte geen consequenties.
Figuur 3.1. Afbeelding hoogtebelemmeringen bakens nabij luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen= VDF. Rode lijnen= NDB.
Radarverstoringsgebied Volkel
Om het ongestoord functioneren van radar- en communicatieapparatuur op de vliegbasis
Volkel te waarborgen ligt er rond deze vliegbasis een cirkel met een straal van 50
nautische mijl (=27,8 km), gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit radarverstoringsgebied
moet voor ieder obstakel hoger dan 65 meter worden berekend of er verstoring van de
radar optreedt. Het plangebied valt niet binnen die cirkel. Buiten die cirkel is eveneens
nog sprake van een radarverstoringsgebied van de vliegbasis Volkel, waarbinnen een
hoogtebeperking geldt van 114 meter voor windturbines.
Het plangebied bevindt zich weliswaar daarbinnen, maar omdat de ontwikkelingen niet
voorzien in de bouw van windturbines is het functioneren van het radarstation niet
in het geding.
Uitsnede uit kaart hoogtebelemmeringen als gevolg van luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen- arcering= radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.
De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2021 wordt ingevoerd.
In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen
gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie
bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met
aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel
landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar
ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden,
groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht
wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid
en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De
provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te
beschermen en te stimuleren.
Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze
vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:
1. de groenblauwe structuur
De groenblauwe structuur bestaat uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur
in hiervoor kansrijke gebieden. Het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden is
hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk
en robuust watersysteem. Dit is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden
om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.
2. het landelijk gebied
Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur.
Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw,
natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en
tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers. De provincie streeft hier naar een multifunctionele
gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk
gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.
3. de stedelijke structuur
De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie
kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar
de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking
op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden.
Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien
van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.
4. de infrastructuur
Het infrastructuurnetwerk bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen,
spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur
maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in noordwest Europa.
De provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische
clusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het
OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de
te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid. Zo wordt ruimte gemaakt
voor het versterken van de (inter)nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht)
van de Brabantse steden.
Uitwerking structuurvisie
De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar
geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin
beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang
vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld
voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie
Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten
oosten van Eindhoven.
Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.
De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en vervangt een aantal provinciale verordeningen:
Om straks klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een ‘Interim’ omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de ‘definitieve’ omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet.
De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving).Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.
In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:
Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven
Het gaat hier om regels die naast een eventuele vergunningplicht gelden. Er zijn in de Interim Omgevingsverordening voor de volgende thema’s rechtsreekse regels opgenomen: grondwaterbescherming, grondwateronttrekking, bodemsanering, stortplaatsen, ontgrondingen, varend ontgassen, stiltegebied, wegen, natuur en landbouw. De meeste van deze regels waren eerst opgenomen in de Provinciale milieuverordening, de Verordening wegen, de Verordening ontgrondingen en de Verordening natuurbescherming.
Binnen het plangebied zijn voor de volgende werkingsgebieden rechtstreekse regels van toepassing:
Kaart: Rechtstreeks werkende regels: milieubeschermingsgebieden, natuur en wegen
Er worden regels gesteld aan de maximale diepte voor het verrichten van handelingen
in de bodem, zoals boringen, grond- of funderingswerken en regels voor bodemenergiesystemen
(warmtetoevoeging en -onttrekking). De relevante regels zijn opgenomen in artikel
2.18 en 2.19 van de Interim Omgevingsverordening.
Volgens artikel 2.20 van de Interim omgevingsverordening is de onconventionele winning
van koolwaterstoffen verboden boven, in of onder een diep grondwaterlichaam. Artikel
2.21 regelt dat onder bepaalde voorwaarden geen vergunning tot het onttrekken van
grondwater ten behoeve van een bodemenergiesysteem, bedoeld in artikel 6.4, eerste
lid, onder b, Waterwet, is vereist als sprake is van de zone 'Geen Attentiezone waterhuishouding'.
Voormalige stortplaatsen zijn stortplaatsen waar sinds een datum gelegen vóór 1 september
1996 geen afvalstoffen meer worden gestort. Titel 8.3 Wm is niet van toepassing op
deze stortplaatsen. De regeling voor deze stortplaatsen is tijdelijk; met de Omgevingswet
gaat de bevoegdheid voor deze voormalige stortplaatsen over naar de gemeente. De relevante
regels zijn opgenomen in artikel 2.36 en 2.37 van de Interim Omgevingsverordening.
Instructieregels
Dit zijn de regels die tot voor kort waren opgenomen in de Verordening ruimte Noord-Brabant.
Voor het onderhavige plangebied gaat het om de volgende thema's:
Deze thema's zijn vertaald in de regels en de verbeelding van dit bestemmingsplan.
Voor Natuur Netwerk Brabant en Regionale waterberging zijn dubbelbestemmingen opgenomen.
Voor het gebied binnen 'reservering waterberging' is geen regeling opgenomen aangezien
dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt. De boringsvrije zone,
attentiezone waterhuishouding en het werkingsgebied behoud en herstel watersystemen
zijn in dit bestemmingsplan opgenomen als gebiedsaanduidingen.
Dit bestemmingsplan betreft een actualisering die past binnen de regels van de Interim
omgevingsverordening.
Ontwerp omgevingsverordening Noord-Brabant
De provincie heeft als eerste stap een Interim omgevingsverordening vastgesteld waarin de bestaande regels zijn samengevoegd. Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. De huidige regels in de Interim omgevingsverordening zijn gehanteerd als uitgangspunt. De belangrijkste wijzigingen zijn:
Gedeputeerde Staten hebben op 23 maart 2021 het ontwerp van de Omgevingsverordening vastgesteld. Deze ligt vanaf 9 april 2021 ter inzage voor de duur van zes weken.
In het ontwerp van de omgevingsverordenig Noord-Brabant zijn geen wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van de interim omgevingsverordening die relevant zijn voor onderhavig plangebied.
In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de ontwikkelingen ten opzichte van de ruimtelijke hoofdstructuur. Met andere woorden de kaart geeft de ontwikkelingen aan binnen de hoofdstructuur.
Figuur: Ruimtelijke hoofdstructuur Interimstructuurvisie Eindhoven
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.
Figuur: Gebruik van de ruimte Interimstructuurvisie Eindhoven
Onderhavig plangebied is op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie hoofdzakelijk aangeduid als 'wonen'. Daarnaast zijn de gronden nabij bij de Gendervijver, het Stadswandelpark en Landgoed De Burgh (Glorieuxpark) als 'gebruiksgroen' aangeduid. De Dommel en Tongelreep zijn aangeduid als 'natuur'. Een gedeelte van het gebied, het gebied rondom het PSV-stadion, aangeduid als 'centrumvoorzieningen'.
Natuur
Dit zijn gebieden voor groene en ecologische ontwikkeling. Het extensieve (recreatief
) medegebruik is gericht op natuur- en landschapsbeleving aangezien het onderdelen
betreft van de Groene en Ecologische Hoofdstructuur.
Gebruiksgroen
Dit zijn groengebieden, veelal behorende tot de Groene Hoofdstructuur, waarin op voorwaarde
van het behoud van de natuur- en landschapskwaliteiten uiteenlopende (groen)recreatieve
functies kunnen zijn ondergebracht, zoals maneges, golfbanen, uitloopgebieden, parken
en volkstuinen. Verder zijn de gronden bedoeld voor landbouw, kleinschalige aan het
buitengebied gebonden bedrijven (inclusief kleinschalige horeca) en extensieve sportgebieden.
Wonen
Deze gronden zijn voornamelijk bedoeld voor wonen, inclusief alle afgeleide wijk-
en buurtgerichte functies op het gebied van (middelbaar-/ basis-)onderwijs, zorg,
opvang, cultuur, religieuze voorzieningen, ontspanning en vrije tijd, groen (o.a.
buurt- en wijkparken, sportfaciliteiten en –velden, buurtontmoetingsruimten), detailhandel
en werken (woonwerkcombinaties en kleine bedrijven met milieucategorie 1, 2 en gedeeltelijk
3). Deze functies zijn noodzakelijk voor het functioneren van een gebied als woongebied.
Zij vallen dus onder deze definitie en worden niet afzonderlijk in beeld gebracht,
mede omdat hun ruimtebeslag relatief beperkt is.
Centrumvoorzieningen
Hieronder vallen goed bereikbare concentraties van centrumstedelijke voorzieningen
op het gebied van detailhandel, horeca, dienstverlening, cultuur, welzijn en zorg.
Samen met de stad heeft de gemeente Eindhoven een omgevingsvisie opgesteld. Met ons hebben meegedacht: inwoners, ondernemers, belangenorganisaties, GGD, Veiligheidsregio, Omgevingsdienst, woningcorporaties, projectontwikkelaars, investeerders en andere overheden (buurgemeentes, provincie, rijk). Op 16 juni 2020 is de omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad.
De omgevingsvisie is een integraal verbindende visie voor de fysieke leefomgeving die focus aanbrengt bij het inrichten van onze stad en stimuleert om samen te werken aan de stedelijke opgaven. De omgevingsvisie is gebaseerd op bestaand beleid. Het hebben van een omgevingsvisie is onder de nieuwe Omgevingswet verplicht. Omdat een omgevingsvisie allesomvattend is, willen we die lerende wijs ontwikkelen. Dat betekent concreet dat we, eerder dan wettelijk verplicht, met een omgevingsvisie komen. Maar dan wel een 'light-variant', die we één of twee jaar later gaan aanvullen en verfijnen. Het document vervangt niet de bestaande beleidsdocumenten, maar is een aanvullend beleidsdocument. De interim structuurvisie blijft daarom nog steeds van kracht. Bij het opstellen van een omgevingsvisie 2.0 zal de interim structuurvisie wel worden ingetrokken.
Brainportregio
De Brainportregio is een technologische topregio en één van de belangrijkste pijlers van de Nederlandse economie. De sleutel tot dit succes is samenwerking. Het is een regio van contrasten en dat maakt ons uniek: een hecht netwerk van steden, stedelijke buurgemeenten, dorpen en bewoond landelijk gebied. Je bent snel in de stad of juist in het groen, er is cultuur én natuur. We zijn sterk in high tech, design en innovaties en kennen een dynamische economie en een gastvrije bourgondische levensstijl. De strategie van de regio is gericht op het sterker maken van deze kwaliteiten door aan te haken op de eigen kracht en identiteit van de deelgebieden.
Ambitie
Als centrumstad vervult Eindhoven een cruciale rol bij de versterking van Brainport Eindhoven als economische wereldspeler op het gebied van kennisintensieve maakindustrie en design. Om internationaal concurrerend te blijven, streeft Eindhoven samen met de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. Eindhoven zet daarom in op gezonde en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten en met bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Eindhoven is in staat om zich snel aan te passen aan de steeds veranderende vraag naar geschikte en betaalbare ruimte om te wonen, werken, verblijven en recreëren. Deze ambitie vertaalt zich naar vier deelambities. Eindhoven als:
Van ambitie naar stedelijke opgaven
Als we onze ambities leggen naast de huidige kwaliteiten en structuren van de stad
en de actuele trends en ontwikkelingen, zien we een aantal stedelijke opgaven voor
de stad. Brainport Eindhoven blijft groeien, mede door de sterke economische positie.
De ambities en groei vragen om ruimte voor nieuwe woningen, bedrijven en voorzieningen.
Ruimte die we bieden door te verdichten in het gebied binnen de Ring en door te verdichten
nabij voorzieningen als HOV en winkelcentra. Met name binnen de Ring is voldoende
ruimte om te verdichten, omdat er nog relatief weinig mensen wonen. Met de keuze voor
verdichten binnen de Ring gaan we duurzaam om met de (groene) ruimte die de stad heeft.
We behouden hiermee de kwaliteit van de groenstedelijke woonwijken, de landschapsparken
en het buitengebied.
De keuze voor een compact stedelijke woonmilieu gaat gepaard met forse investeringen
in o.a. bereikbaarheid, luchtkwaliteit, groen en voorzieningen.
Eindhoven wil een leefbare en een inclusieve stad zijn waar iedereen kan profiteren van het succes van de Brainport. Dat vraagt om keuzes ten aanzien van het woning- en voorzieningenaanbod. Het verschil tussen de ambitie en de huidige stand van zaken in Eindhoven leidt tot zes concrete stedelijke opgaven:
Samen werken aan de stedelijke opgaven
Dit zijn de opgaven waar we als gemeente de komende jaren samen met onze partners aan werken. Wij werken zelf aan deze opgaven, maar stimuleren ook andere partijen in de stad om dit te doen. We bepalen samen met de stad en regio wat kansrijke initiatieven en locaties zijn. We geven prioriteit aan initiatieven die bijdragen aan meerdere stedelijke opgaven tegelijkertijd en kwaliteit toevoegen aan de stad. Hiernaast zetten we in op het beschermen en versterken van de stedelijke en groene hoofdstructuur van de stad. De gemeente organiseert het werken aan de stedelijke opgaven met thematische en gebiedsprogramma's en stimuleert o.a. via regels en uitgangspunten zoals opgenomen in de omgevingsvisie dat ook andere initiatiefnemers bijdragen aan het realiseren van de opgaven.
Het plangebied
Dit bestemmingsplan is niet gericht op ontwikkeling. Het bereiken van de doelen uit de omgevingsvisie gebeurt met name door ontwikkeling. Wel ziet dit bestemmingsplan op de doelen van de omgevingsvisie die zich richten op bescherming. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het beschermen van ons natuurnetwerk, het in stand houden van ecologische verbindingszones en het beperken van risico's bij branden, rampen en crisis door het opnemen van regels vanuit het oogpunt van externe veiligheid. Ook het beschermen van erfgoed zoals historische radialen, historisch groen en historische stedenbouwkundige structuur vallen hieronder.
Daarnaast draagt dit bestemmingsplan bij aan een goede gezondheid van inwoners en een veilige leefomgeving. Zo is een specifieke bestemming voor het groen in het plangebied opgenomen en wordt ruimte geboden voor het realiseren van voet- en fietspaden en het bouwen van sport- en spelvoorzieningen in het openbare gebied.
Ook is in het bestemmingsplan een regeling opgenomen voor waterberging wanneer zich ontwikkelingen voordoen. Dit draagt bij aan een beter functionerend watersysteem.
In de omgevingsvisie is ook aangegeven dat de gemeente ruimte biedt aan de buurteconomie, deeleconomie en andere initiatieven die bijdragen aan de levendigheid van wijken. Denk aan kleine bedrijfjes aan huis en ruimte voor creatief ondernemerschap. In dit bestemmingsplan zijn regels opgenomen waarbinnen beroep en bedrijf aan huis is toegestaan. Dit draagt bij aan de verbetering van de economische structuur en de levendigheid in de wijken.
Het bestemmingsplan is dus in lijn met de uitgangspunten van de omgevingsvisie.
In het onderhavige plangebied zijn geen concrete nieuwe ontwikkelingen voorzien. Indien zich nieuwe ontwikkelingen in het gebied voordoen op het gebied van wonen zal dit worden getoetst aan het volkshuisvestingsbeleid.
Samen staan de negen gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven(SGE) aan de lat om een woon- en leefklimaat van hoge kwaliteit te realiseren en de veranderende kwalitatieve en kwantitatieve vraag zo goed mogelijk te bedienen. Dit is een voorwaarde voor een aantrekkelijke vestigingsplek voor nieuwe inwoners en om te kunnen blijven concurreren met andere (inter)nationale topregio's. Dit gaat niet alleen. We hebben elkaar maar vooral bewoners en partners, zoals corporaties, ontwikkelaars, beleggers, bouwondernemingen en makelaars, nodig. Die investeren mee in de kwaliteit van de regio en het woonklimaat. Als samenwerkende partners in een creatieve regio zoeken we daarbij ook naar mogelijkheden om innovaties in het bouwproces te realiseren.
Het Regionaal Ruimtelijk Overleg (gemeenten, provincie) heeft op 13 december 2017 het 'Afsprakenkader Wonen 2017' bekrachtigd dat door de afzonderlijke negen gemeenteraden is vastgesteld. Hierin zijn o.a. de volgende afspraken over woningbouwontwikkelingen opgenomen:
In het Afsprakenkader 2017 is aangegeven welke plannen regionaal afgestemd worden. Een nieuw bestemmingsplan dat meer dan 75 woningen in stedelijke kernen of 25 woningen in landelijke kernen mogelijk maakt, dient regionaal afgestemd te worden. Via het coördinatieteam worden deze plannen aan het portefeuillehoudersoverleg voorgelegd.
De provincie ziet er op toe dat de plannen regionaal afgestemd worden. Wanneer bij het vooroverleg blijkt dat dat niet het geval is worden de plannen door de provincie niet in behandeling genomen.
Woonvisie
De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente
in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maken we de richting
waarin we ons willen ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen
die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.
Ambitieuze stad Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid verstaan we een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft.
We staan voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. We verwachten dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.
Tot 2030 willen we minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stations- omgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.
Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. We willen ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat doen we door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vragen we van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.
Solidaire stad
Wij willen dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste
inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben
een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is.
We hebben oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.
De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.
Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.
Innovatieve stad
We gaan partijen uitdagen om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te
produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van
kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve,
betaalbare oplossingen.
Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.
Verder willen we in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop. Samen met de corporaties willen we de vraag naar deze eigendoms- en beheervorm en de mogelijkheden in Eindhoven onderzoeken.
Op 12 juni 2018 heeft de gemeenteraad het paraplubestemmingsplan 'parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing' vastgesteld. Tot het moment van inwerkingtreding van dit paraplubestemmingsplan, werd via de huisvestingsverordening voorkomen dat woningen zonder vergunning werden gesplitst, omgezet, onttrokken en samengevoegd. Hoewel kamerverhuur en woningsplitsing verschillend zijn en andere toetsingskaders kennen, hebben beiden wel een zelfde soort ruimtelijk effect op de omgeving en is het wenselijk om deze initiatieven soortgelijk te reguleren in bestemmingsplannen. Door de regeling in het paraplubestemmingsplan wordt kamerverhuur en woningsplitsing voortaan via één vergunning (omgevingsvergunning) geregeld. Deze regeling moet in opvolgende bestemmingsplannen zoals het onderhavige worden overgenomen om geldend te blijven voor het betreffende plangebied. Om die reden is de regeling uit dit paraplubestemmingsplan in dit bestemmingsplan overgenomen.
Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard. Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van cultuurhistorie en archeologie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden. Dit wordt samen met de andere onderdelen rond de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving overgeheveld naar de toekomstige Omgevingswet.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale
en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven
en Helmond 2008-2012' , dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente
neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren
in kerntaken en opbouw van expertise.
De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse
tijd.
Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis
van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot
belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen
in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.
Op de gemeentelijke Archeologische Waardenkaart is een aantal archeologisch waardevolle gebieden opgenomen die gelegen zijn binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. Deze archeologische gebieden vallen alle onder categorie 3, gebieden met een hoge archeologische verwachting (beleidsplan 2008). Het gaat om de volgende gebieden:
Naam: | Status | Verwachting |
Dorpskern Strijp | Niet onderzocht | Nederzetting uit de middeleeuwen met kerk (historische dorpskern) |
Schouwbroek | Niet onderzocht | Nederzetting uit de late middeleeuwen (historisch buurtschap) |
Hoogstraat | Niet onderzocht | Nederzetting uit de late middeleeuwen (historisch buurtschap). Gedeeltelijk opgegraven in 1991 en 1992. |
Dorpskern Stratum | Niet onderzocht | Nederzetting uit de late middeleeuwen (historische dorpskern). Gedeeltelijk opgegraven in 1993. |
uitsnede uit de archeologische waardenkaart
Voor de in de tabel opgenomen gebieden is een archeologische dubbelbestemming opgenomen:
'Waarde - Archeologie - 1'. Daarmee worden de ter plaatse aanwezige archeologische
waarden beschermd. Door middel van het stellen van diverse voorwaarden is het niet
zonder meer mogelijk om bodemverstorende ingrepen uit te voeren. Door middel van de
bouwregels en omgevingsvergunningvereisten in de regels, worden de op en/of in deze
gronden voorkomende archeologische waarden beschermd en veiliggesteld.
Binnen de archeologische gebieden zijn in de afgelopen jaren diverse archeologische
onderzoeken uitgevoerd waarna de archeologische verwachting voor de onderzochte gebieden
is bijgesteld naar geen verwachting. Dit betreft in Dorpskern Strijp: Doelenstraat
28, aan de Hoogstraat: hoek Hoogstraat - St. Lambertusstraat, Hoogstraat 114-116,
Hoogstraat 122, Hoogstraat 165 (deels), Hoogstraat 185 en in Dorpskern Strijp: Aalsterweg-Looiakkerstraat.
Vanwege de geringe oppervlaktes van deze gebieden zijn ze op de verbeelding niet buiten
de dubbelbestemming archeologie gehouden.
Daar waar binnen het bestemmingsplan geen rekening gehouden hoeft te worden met archeologische
waarden of verwachtingen geldt wel ten aanzien van archeologie een meldingsplicht
voor archeologische toevalsvondsten. Mochten tijdens eventuele grondwerkzaamheden
archeologische resten worden aangetroffen, dan dienen deze (op grond van de meldingsplicht
ingevolge art. 5.10 Erfgoedwet 2016) direct gemeld te worden aan de Minister van OCW
en de afdeling Omgevingskwaliteit van de gemeente Eindhoven. Vervolgens zal bepaald
worden of, en zo ja welke, aanvullende maatregelen getroffen dienen te worden.
Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven (CHW) vastgesteld.
De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening
te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks-
en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en
waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren,
beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van
de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische
waardenkaart.
Na de vaststelling van de cultuurhistorische waardenkaart zijn er verschillende cultuurhistorische
onderzoeken uitgevoerd die een verdieping en actualisatie vormen op de geconstateerde
waarden op deze kaart. Deze verdieping is noodzakelijk om tot een gedegen analyse
en een goede vertaling in het bestemmingsplan te komen. Verschillende van deze onderzoeken
hebben betrekking op voorliggend bestemmingsplan. Het betreft de volgende onderzoeken:
Bovenstaande cultuurhistorische onderzoeken zijn als bijlagen bij het bestemmingsplan gevoegd.
Naast bovengenoemde onderzoeken is ook gebruik gemaakt van:
De resultaten van deze onderzoeken zijn in onderstaande paragraaf verwerkt, waarin per deelgebied of deelstructuur is toegelicht hoe de geconstateerde waarden zijn vertaald in de regels van het bestemmingsplan.
Historisch landschap
Algemeen
Op de Cultuurhistorische Waardenkaart zijn landschappelijke/groene waarden van het historisch landschap (historische wegenstructuren, waterlopen en waterwegen, historisch landschap en groenstructuren) in kaart gebracht. In 2015-2017 en 2018-2019 zijn in opdracht van de gemeente Eindhoven cultuurhistorische onderzoeken uitgevoerd door RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. Deze onderzoeken hadden als doel de gemeentelijke Cultuurhistorische Waardenkaart wat betreft het onderdeel historisch landschap nader te onderbouwen en waar nodig aan te vullen. Door middel van een cultuurhistorische inventarisatie en waardering is met deze onderzoeken allereerst het buitengebied en vervolgens het stedelijk gebied van Eindhoven gedetailleerd in beeld gebracht. In 2017 zijn de resultaten van het onderzoek naar het buitengebied gepubliceerd in het rapport 'De groene zoom van Eindhoven' Bijlage 5 en in 2019 verscheen het rapport van het stedelijk gebied 'Het landschap onder de stad' Bijlage 1. Onderhavig plangebied valt voor een klein deel onder het onderzoek van het buitengebied (Dommelplantsoen) en verder onder het onderzoek van het stedelijk gebied.
De rapporten geven de diversiteit weer binnen de landschappen zoals deze zich tussen omstreeks 1840 en het moment van verstedelijking en deels ook al daarvoor manifesteerden. De 'Kenmerkenkaart' bij de rapporten geeft een overzicht van de afgedekte cultuurlandschappen (landschapstypen) met de nog bestaande en verdwenen landschapselementen. De 'Cultuurhistorische waarderingskaart historisch landschap' (buitengebied) en de kaart 'Herkenbaarheid prestedelijk landschap' (stedelijk gebied) geven respectievelijk de mate van waardering van de verschillende landschapstypen en de mate van herkenbaarheid van het prestedelijk landschap in de afzonderlijke deelgebieden weer. De waardering van nog bestaande landschapselementen wordt weergegeven op de 'Waarderingskaart landschapselementen'.
Tot ver in de 20e eeuw breidde Eindhoven zich vooral uit over de oude akkers van Woensel, Strijp, Stratum, Tongelre en Gestel. Alhoewel deze ontwikkelingen veel van het vroegere landelijke karakter van het gebied hebben uitgewist, is er zeker nog het nodige in het buitengebied en stedelijk gebied te herkennen dat voortkomt uit de oude structuur van het platteland, het vroegere agrarisch cultuurlandschap. Het kan daarbij gaan om grotere structuren, zoals groene gebieden, maar ook om kleine verwijzingen als het verloop van een rooilijn, een oude boom of bomenrij of een wegtracé.
De mate waarin dit historisch landschap nog herkenbaar is, hangt mede af van de stedenbouwkundige ontwikkelingswijze van de stad. Met name in de wederopbouwperiode is veel van het bestaande landschap als een tabula rasa overschreven, terwijl vóór de Tweede Wereldoorlog en na 1975/1980 er meer aandacht bestond voor verwijzingen naar de vroegere situatie. Zelfs wanneer een gebied door stedelijke ontwikkeling sterk gewijzigd is, zijn er nog verwijzingen naar het vroegere agrarisch cultuurlandschap te vinden
Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart
Algemene karakteristiek plangebied
Het plangebied laat een fraaie landschappelijke gradiënt zien van noordwest naar zuidoost: een dekzandrug met de akkers en gehuchten van Strijp, het beekdal van de Gender, een dekzandrug met de akkers en gehuchten van Gestel, het beekdal van de Dommel, een dekzandrug met de akkers en gehuchten van Stratum, het beekdal van de Lakerloop (buiten het plangebied). Het beekdal van de Gender loopt ten noorden van de binnenstad langs en de Gender mondde ten noordoosten van de binnenstad uit in de Dommel. De Dommel loopt ten zuiden van de binnenstad langs richting het noordoosten. De Lakerloop komt vanuit het zuidoosten en mondt ook ten noordoosten van de binnenstad uit in de Dommel.
Uitsnede uit de Prestedelijke kenmerkenkaart met het plangebied. Bron: RAAP-rapport
3398
'Het landschap onder de stad' Gemeente Eindhoven, kaartbijlage 1 (2019).
Uitsnede uit de Cultuurhistorische kenmerkenkaart historisch landschap met het Dommelplantsoen. Bron: RAAP-rapport 3258 De groene zoom van Eindhoven, kaartbijlage 1 blad 4 (2017).
Strijp
Algemene karakteristiek en beschrijving waarden
Het landschap van Strijp vormde feitelijk een voortzetting van dat van Woensel in
zuidwestelijke richting. Het dekzandcomplex liep namelijk in die richting verder,
slechts onderbroken door een waterloop die tussen Limbeek en Schoot in het dal van
de Gender uitmondde. Het cultuurlandareaal van Strijp boog vervolgens naar het westen
af, omdat de Rundgraaf hier op de Gender uitkwam. Strijp kende geen notabele woningen
van formaat, waardoor er uiteindelijk ook geen oudere buitenplaatsen in de voormalige
gemeente liggen.
In het zuidoosten lag het brede dal van de Gender, dat zich meer dan welk beekdal
in Eindhoven dan ook kenmerkte door zeer lange, smalle percelen hooiland, gescheiden
door houtsingels of bomenrijen en soms afgewisseld door kleine bosjes. Het aangrenzende
akkercomplex van Strijp heeft uit meerdere kleinere akkers bestaan, die door steeds
intensiever gebruik aan elkaar groeiden. Restanten van begroeide akkerranden wijzen
nog op die oude geleding. Een andere indicatie daarvoor is de ligging van de verschillende
gehuchten en de dorpskern van Strijp. Zij lagen niet aan één zijde van het akkercomplex,
maar merendeels op wisselende plekken tussen delen van de akker.
Waardevolle historische gebieden
Binnen Strijp hebben enkele gebieden een hoge herkenbaarheid wat betreft het prestedelijk landschap. Hieronder worden deze gebieden besproken.
Aan de Strijpstraat liggen enkele gebieden met een hoge landschappelijke herkenbaarheid (delen van het prestedelijk lint van Strijp en de historische kern van Strijp). Deze zijn aangelegd op de oude akkers van Strijp, waarbij zowel de wegenstructuur als deels ook de oude verkaveling nog herkenbaar zijn. Hetzelfde geldt voor het gebied ter plaatse van de Gagelstraat.
Enkele gebieden aan de Strijpsestraat en de Hastelweg hebben een middel herkenbaarheid: Door type/ouderdom van de bebouwing zijn deze gebieden enigszins herkenbaar als prestedelijk lint (Schouwbroek). In het noordelijk deel hebben enkele gebieden (voormalige open akkers en dorpskern Strijp) een middel herkenbaarheid. Resten van verkaveling zijn hier nog herkenbaar en de wijken zijn in het oude landschapspatroon aangelegd. In het zuiden heeft het dal van de Gender een middel herkenbaarheid. Hoewel het dal is ingericht als park is er nog een associatie met het vroegere verloop van de Gender.
Op de Cultuurhistorische Waardenkaart zijn de plantsoentjes bij de Frederica van Pruisenweg en tussen Hagenkampweg Noord en Prinsenhof aangegeven als waardevol historisch landschap. Deze zijn niet gewaardeerd in het RAAP-onderzoek maar krijgen vanuit Historische Stedenbouw wel een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 2.
Een ander belangrijk kenmerk van de oude akkers, zeker van de open akkers, is het reliëf en de wat hogere ligging. De overgang van de open akkers naar beekdalen of vochtige kampontginningen is daardoor bijvoorbeeld nog ten zuiden van de oude dorpskern van Strijp waarneembaar.
Strijp. Uitsnede uit de kaart Herkenbaarheid prestedelijk landschap, Bron: RAAP-rapport
3398, Het landschap onder de stad, Gemeente Eindhoven, kaartbijlage 2 (2019).
Waardevolle historische elementen
Binnen Strijp ligt een aantal landschapselementen met hoge of zeer hoge waardering. Wat opgaand groen betreft zijn dat bomenrijen die vaak een structurerend element van een kampontginning of langs hoofdwegen vormen. Verder staan er onder andere hoog gewaardeerde bomenrijen rond en op begraafplaats Trudo en Antonius. Verder is een aantal historische paden en wegen hoog of zeer hoog gewaardeerd. In de tuin van de pastorie bij de St. Trudokerk is een bosje (aangelegd tussen 1843 - 1953) hoog gewaardeerd als opgaand groen. De context van het bosje is nog aanwezig en het is vrij bijzonder als bos bij een pastorie.
Gestel
Algemene karakteristiek en beschrijving waarden
Het landschap van Gestel week sterk af van de omringende plattelandsgemeenten, doordat het in de nieuwe tijd geen of weinig woeste grond kende. Gestel bestond voornamelijk uit een langgerekte dekzandrug, ingeklemd door twee beekdalen van de Dommel en de Gender. Op het uiteinde van deze dekzandrug werd de stad Eindhoven gesticht. Op de rug zelf lagen de nederzettingen Gestel (in het noorden) en Blaarthem (in het zuiden en tegen een nabijgelegen rug). Onder invloed van de langgerekte structuur en de verbindingsweg naar Eindhoven ontwikkelden zich beide dorpen al snel tot lintstructuren. Het kleinere gehucht Gennep, tussen Dommel en Tongelreep, hoorde van oudsher ook tot Gestel.
De grote akker van Gestel en Blaarthem kende een afwisseling tussen meer open en meer beplante delen. Het cultuurlandschap moet vanaf de late middeleeuwen sterk beïnvloed zijn geweest door de vele erven langs de doorgaande weg, en de landschappelijke versnippering zal deels ook met die alomtegenwoordige erven te maken hebben.
Met name het beekdal van de Gender was uniek in zijn soort in Eindhoven, vanwege de breedte en de wijze van verkavelen. Er waren lange strookkavels aangelegd, soms wel meer dan 800 meter lang van de dekzandrug tot aan de beek zelf. De kavels zelf waren soms niet meer dan 20 meter breed. Langs alle kavels stond perceelsrandbeplanting, ook langs de strookkavels in het dal van de Dommel.
Waardevolle historische gebieden
Binnen Gestel is rondom de Hoogstraat een hoge herkenbaarheid wat betreft het prestedelijk
landschap aanwezig. Van dit lintdorp is de openbare ruimte dusdanig ingericht dat
het historische en dorpse karakter goed tot zijn recht komt. Zuidelijker hiervan ligt
een van het historisch lint met middel herkenbaarheid. Noordelijker ligt eveneens
een onderdeel van het lint met middel herkenbaarheid. Ook een gebied rond het laatste
deel van de Hoogstraat richting de Mauritsstraat heeft een middel herkenbaarheid.
Dit gebied is aan verkaveling en wegenstructuur, heel plaatselijk aan bebouwing, nog
herkenbaar als prestedelijke 'voorstad' van Eindhoven.
Daarnaast heeft het Dommelplantsoen, aangelegd vanaf eind jaren '20 en eind jaren
'50, met een gecultiveerd deel in het noorden en een ruiger deel in het zuiden, aansluitend
op de bestaande landschappelijke situatie, ook een hoge herkenbaarheid (een hoge waarde).
Gestel. Uitsnede uit de kaart Herkenbaarheid prestedelijk landschap. Bron: RAAP-rapport 3398, Het landschap onder de stad, Gemeente Eindhoven, kaartbijlage 2 (2019).
Gestel - Dommelplantsoen. Uitsnede uit de Cultuurhistorische waarderingskaart historisch landschap. Landschapstypen - gebieden. Bron: RAAP-rapport 3258 De groene zoom van Eindhoven, kaartbijlage 2a blad 4 (2017).
Waardevolle historische elementen
Binnen Gestel ligt een aantal landschapselementen met hoge of zeer hoge waardering.
Wat opgaand groen betreft zijn dat bomenrijen die vaak een structurerend element van
een kampontginning of langs hoofdwegen vormen. Binnen het Dommelplantsoen zijn ook
grote gebieden aanwezig met opgaand groen van zeer hoge waarde. De watergangen de
Dommel en de Tongelreep zijn zeer hoog gewaardeerd vanwege het profiel, aan-/afwezigheid
van opgaand groen en het structurerend karakter van de beken. Verder is een aantal
historische paden en wegen hoog of zeer hoog gewaardeerd.
Stratum
Algemene karakteristiek en beschrijving waarden
Stratum ligt in de vork van twee beekdalen, namelijk van de Dommel en de Lakerloop.
In die vork lag een wat reliëfrijker complex van dekzandruggen, waarop de verschillende
akkers van Stratum ontstonden. Verder naar het zuidoosten was sprake van vlakkere
dekzandafzettingen.
In Stratum lag een oude notabele woning, de Burgh. Al in de 14e eeuw zou hier een
omgracht huis hebben gestaan. Rondom het huis lag, vermoedelijk sinds de 17e of 18e
eeuw, een eenvoudige tuinaanleg. Bij het huis stonden in die periode aan weerszijden
van het voorplein twee bouwhuizen. Het huidige huis met tuin dateert uit 1912, gebouwd
in opdracht van een telg uit de familie Smits van Oijen. In 1936 kreeg het een zorgfunctie,
en de nieuwe naam Glorieux, refereert ook daaraan. Van het parkdeel ten noorden van
de gracht is door de aanleg van de weg en de bouw van de aangrenzende wijk vrijwel
niets meer bewaard gebleven. Het park aan weerszijden van de Geldropseweg (tussen
de Wassenhovestraat en de gracht) is door de huidige inrichting toch nog enigszins
met de buitenplaats verbonden.
De beekdalen op de grenzen van Tongelre kenden net als vrijwel alle andere beekdalen
in de gemeente Eindhoven een strookvormige verkaveling, met beplanting op de randen
van de kavels. Waar sprake was van een grote ruimtelijke druk, namelijk aan de weg
van Stratum naar Eindhoven, waren al vroeg het dorp Stratum en de stad Eindhoven met
elkaar verbonden. Stratum was dan ook, meer dan Woensel, als nederzetting een eenheid
met de stad. Langs de randen van het beekdal lagen de verschillende akkers, zoals
de Looiakkers westelijk van het dorp. Het dorp scheidde de facto de Looiakkers in
het westen en de overige akkers in het oosten van elkaar. Die overige akkers kenden
in de 19e eeuw nog de nodige zichtbare scheidingen tussen de verschillende delen van
de akker.
Op de overgang naar de voormalige heide lagen enkele bijzondere deelgebieden. Eén
ervan is de De Burgh, maar ook een aantal kleine vochtige kampontginningen met een
regelmatige structuur en opgaande beplanting zijn er een voorbeeld van. Het is een
teken dat het gebied betrekkelijk nat was.
Waardevolle historische gebieden
Binnen Stratum liggen enkele gebieden met een hoge landschappelijke herkenbaarheid. Dit zijn onder andere enkele gebieden aangelegd zijn op de oude akkers van Stratum, waarbij zowel de wegenstructuur als deels ook de oude verkaveling nog herkenbaar zijn. Deze gebieden liggen ten zuiden van de St. Jorislaan en maakten deel uit van het pre- of vroegstedelijke deel van Stratum, rond de Joriskerk. Ten oosten van de Stratumsedijk en aan weerszijden van de Heezerweg ligt een gebied dat een middel herkenbaarheid heeft als dorpskern van Statum. Resten van verkaveling zijn herkenbaar en de bebouwing is hier in het oude landschapspatroon aangelegd.Ten zuiden hiervan ligt een groot gebied met middel herkenbaarheid, tussen Aalsterweg, Heezerweg en Leostraat. Ook in dit gebied zijn resten van verkaveling herkenbaar en zijn de wijken in het oude landschapspatroon aangelegd.
Een ander belangrijk kenmerk van Stratum als geheel zijn de 'oude bossen'. De hoeveelheid resterend bos op de Brabantse zandgronden was in de 17e en 18e eeuw uiterst gering. Desalniettemin vormt het een waardevolle fase in een ontwikkeling van de Eindhovense bossen. De vroegste bossen binnen het huidige stedelijk grondgebied van de gemeente Eindhoven lagen in het oostelijk deel, ten zuiden van Stratum en ten westen van Tongelre. In Stratum waren het zowel inwoners uit de dorpen als fabrikanten uit de stad die hier hun hakhout voor het draaien van fabrieken haalden.
Slechts heel beperkt zijn deze bossen door hun hoeveelheid opgaand hout nog herkenbaar. Veel meer gaat het bij de bossen van Stratum om de herkenbaarheid van de ontsluitingsstructuur: het karakteristieke waaiervormige wegenpatroon is hier nog heel goed herkenbaar. De Bloemenbuurt - Zuid ligt binnen zo'n vroege heidebebossing (oude bossen). In dit gebied is de structuur uit de prestedelijke periode, in de grotere context van verkaveling, opgespannen tussen radialen, nog herkenbaar.
Landgoed De Burgh vormt ook een prestedelijk landschap met een hoge herkenbaarheid. De Burgh betreft een buitenplaats die reeds bestond vóór de verstedelijking en niet zelf (of een heel vroeg) onderdeel van dat proces uitmaakte en in het stedelijk weefsel nog steeds herkenbaar is gebleven. Interessant is dat alhoewel een deel van het park van De Burgh is bebouwd, in het tegenoverliggende park een zichtas op het huis is aangebracht. Dit park ten noorden van de gracht, ooit grenzend aan de aanleg van De Burgh, heeft een middel herkenbaarheid.
Een ietwat vreemde eend in de bijt is het Stadswandelpark. Dat werd in de late 19e eeuw als een deel van de buitenplaats De Elzent aangelegd onder tuinarchitectuur van L.A. Springer. In opdracht van de gemeente maakte D.F. Tersteeg in 1924, 1928 en 1930 een nieuw ontwerp met de basis van Springer als onderlegger. Er kwamen meer inheemse bomen, en daarnaast bijzondere soorten, in een stijl die symmetrie als belangrijk uitgangspunt had. In de jaren '50 werd het onder leiding van het hoofd van de Afdeling Plantsoenen, F.J. Fontaine gemoderniseerd. De beplanting werd vernieuwd. In 1958 breidde men het park uit, en in 1964 werd een schouwburg op het terrein gebouwd. Het noordelijk deel van de buitenplaats, grenzend aan de Stratumsedijk, was vóór de late 19e eeuw een deel van het dorpslint van Stratum. Het zuidelijk deel van het Stadswandelpark, de jongere uitbreiding van het park, heeft een middel herkenbaarheid. Door de inrichting zijn de voormalige natte kampontginningen nog enigszins voorstelbaar.
Stratum. Uitsnede uit de kaart Herkenbaarheid prestedelijk landschap. Bron: RAAP-rapport 3398, Het landschap onder de stad, Gemeente Eindhoven, kaartbijlage 2 (2019).
Waardevolle historische elementen
Binnen Stratum ligt een aantal landschapselementen met hoge of zeer hoge waardering.
Wat opgaand groen betreft zijn dat bomenrijen die vaak een structurerend element van
een kampontginning of langs hoofdwegen vormen. Binnen landgoed De Burgh is tevens
opgaand groen en reliëf aanwezig van hoge waarde. Evenals binnen het Stadswandelpark
waar veel bomen aanwezig zijn van hoge waarde. Ter plaatse van begraafplaats St. Joris
is sprake van religie en funerair erfgoed van hoge waarde. Verder zijn is een aantal
historische paden en wegen hoog of zeer hoog gewaardeerd.
Regeling in het bestemmingsplan
Om de aanwezige cultuurhistorisch landschappelijk waardevolle gebieden en elementen
te beschermen is er in het bestemmingsplan voor een groot deel van deze gebieden en
elementen een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 2 opgenomen. Deze dubbelbestemming
geldt voor de gebieden die een hoge herkenbaarheid of een hoge waarde hebben en voor
de elementen die een hoge of zeer hoge waarde hebben. Naast wat in de hoofdbestemming
is geregeld zijn hier ook regels met betrekking tot cultuurhistorie van toepassing.
De betreffende landschapselementen die binnen een gebied met dubbelbestemming Waarde
- Cultuurhistorie - 2 liggen, vallen onder die dubbelbestemming. De elementen die
niet binnen een gebied met dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 2 liggen, zijn
apart op de verbeelding opgenomen met een dubbelbestemming.
Voor de gebieden met een middel herkenbaarheid die hierboven zijn vermeld is geen
dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 2 opgenomen. Binnen deze gebieden worden
de historisch landschappelijke waarden geborgd met de hoofdbestemmingen. Daarnaast
geldt voor een groot aantal van deze gebieden al een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie
- 1 of dubbelbestemming beschermd stadsgezicht (BS). Dit geeft voldoende borging van
de historisch landschappelijke waarden binnen deze gebieden. Voor de landschapselementen
met hoge of zeer hoge waarde die binnen deze gebieden met middel herkenbaarheid liggen
geldt uiteraard de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 2 wel.
Aan de weg gerelateerde bebouwing
Rondweg
De aanleg van de rondweg als stedelijke infrastructuur kent een lange geschiedenis (1918-1973). Al in het eerste Algemeen Uitbreidingsplan van Eindhoven (1918, Cuypers en Kooken) wordt deze weg geprojecteerd als verbinding tussen de verschillende stadsdelen (voormalige dorpen). In deze eerste vooroorlogse periode worden diverse fragmenten van de rondweg al gerealiseerd, vaak als onderdeel van een buurt- of wijkontwikkeling aan weerszijden van de rondweg (bijv. Bloemenbuurt). Op enkele plekken is deze opzet in het plangebied nog goed te ervaren (noordzijde Leostraat, Botenlaan etc.). Het betreft hier doorgaans kleinschalige bebouwing (1 of 2 lagen met kap) in een traditionele en zorgvuldige vormentaal. Na de oorlog wordt ingezet op het voltooien van de rondweg. Dat krijgt uiteindelijk zijn beslag met de Berenkuil en omgeving in 1973. In deze naoorlogse periode wordt aanvankelijk doorgebouwd in de kleinschalige bouwtrant, maar met de gewijzigde inzichten over hoogbouw in de jaren '50 komen ook diverse hogere volumes langs de rondweg (bijv. flats van 3 of 4 woonlagen) tot stand. Sterker nog, aan de rondweg wordt gestreefd naar bebouwingsblokken met een grotere maat, vrije ligging en omgeven door groen om deze belangrijke stedelijke weg de grandeur en allure te geven die het toekomt. Ook in functie treedt er een verandering en schaalvergroting op. Zo wordt o.a. ingezet op functies zoals onderwijs (scholenboulevard bij Genderdal, schoolgebouwen bij de Piuslaan/ De Burgh), winkelstrips (rotonde Karel de Grotelaan) en kantoren/bedrijvigheid (bijv. het complex Drukkerij Vrijdag aan de Limburglaan, showroom kruising Aalsterweg, Daf en Campina).
De rondweg doorkruist in het plangebied diverse groene en landschappelijke structuren, o.a. de Genderloop ter hoogte van de Limburglaan en het groene gebied met de lopen van de Dommel en Tongelreep, in de naoorlogse periode verder ingericht als stadsparken (bijv. Stadswandelpark) in overloop naar de Genneper Parken. Deze groene inprikkers rondom de beken vormen van oudsher de markeringen van de grenzen tussen de voormalige dorpen/ huidige stadsdelen en dragen dus in belangrijke mate bij aan herkenbaarheid en het onderscheidende karakter van de verschillende gebieden aan de rondweg. Tenslotte, niet onbelangrijk zijn de kruisingen met de vooroorlogse historische radialen en dorpslinten. Deze vormen ankerpunten aan de rondweg en in het stedelijk weefsel, vooral benadrukt door afwijkende functies, maatvoeringen en verschijningsvormen van de bebouwing ter plaatse. Dat geldt ook voor de kruising/rotonde met de naoorlogse parkway Karel de Grotelaan.
De rondweg is als cultuurhistorisch waardevolle structuur opgenomen op de cultuurhistorische waardenkaart. Daarnaast is de gehele strook langs beide zijden van de rondweg opgenomen als 'aan de weg gerelateerde bebouwing'. De rondweg ontleent zijn waarden namelijk ook aan de directe historische relatie met de aangrenzende bebouwing, groenstructuren e.d. Karakteristiek zijn de diverse bebouwingsstructuren die in hun maat en schaal, maar ook in hun verschijningsvorm en architectuur een duidelijk weerklank zijn van de tijd waarin ze zijn gerealiseerd. Daarnaast is het ervaren van de groene inprikkers en de openheid vanaf de rondweg een waardevolle karakteristiek. De diversiteit van de bebouwing en de afwisseling in gebiedstypen- en karakters (woningen, bedrijvigheid afgewisseld met groene structuren) langs de rondweg, ingegeven door zijn verbindingsfunctie tussen de stadsdelen, lange ontwikkelingsgeschiedenis en het nog altijd dynamische karakter van ontwikkeling aan de rondweg, vormen de belangrijkste kenmerken van de rondweg als cultuurhistorisch waardevolle structuur. Bovendien is de rondweg als voltooide structuur een 'latent monument' van de stedelijke infrastructuur in Nederland. Mede dankzij zijn lange ontwikkelingsgeschiedenis (1918-1973) staat de rondweg ook symbool voor de groei van de stad Eindhoven in diezelfde periode en de veranderende ideeën over stedelijke ontwikkeling, infrastructuur/autogebruik en hoogbouw die in die periode dominant waren.
Diverse gebouwen, objecten en structuren langs de rondweg zijn van cultuurhistorische waarde. Voor het overgrote deel worden die bij de hieronder genoemde deelstructuren langs de rondweg behandeld. Daarnaast zijn diverse gebouwen aan de rondweg aangewezen als gemeentelijk monument of rijksmonument. Het tracé van de rondweg is afdoende geborgd met de hoofdbestemming verkeer.
Radialen, historische wegstructuren en historische dorpsstructuren
In het plangebied is een groot aantal op de cultuurhistorische waardenkaart aangeduide historische wegstructuren voor 1900 gelegen. Ook liggen twee voormalige dorpskernen Strijp en Stratum (historische stedenbouwkundige structuren op de waardenkaart) geheel resp. gedeeltelijk in het plangebied. Voor de duiding van de waarden van de bebouwing langs deze radialen is een cultuurhistorische analyse opgesteld (zie bijlage). De waarderingen in deze analyse zijn hieronder doorvertaald naar regels in het bestemmingsplan.
De volgende waardevolle dorps- en wegstructuren voor 1900 zijn in het plangebied gelegen:
De bebouwing aan de op de cultuurhistorische waardenkaart aangeduide historische radialen en wegstructuren kenmerken zich voor het overgrote deel door een bescheiden maat, kleine variaties in bouwhoogte, rooilijnverschillen, afwisseling in vrijstaande en aaneengesloten bebouwing en een diversiteit aan bouwperioden. Ter plaatse is de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 1 opgenomen. De tracés van de historische wegstructuren zijn afdoende geborgd met de hoofdbestemming verkeer. De Gagelstraat, een klein deel van de overgang Strijpsestraat - Frederiklaan (St. Trudoplein) en het grootste gedeelte van de Hoogstraat hebben daarnaast de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 2 in verband met de historisch landschappelijke waarden van deze wegstructuren.
Langs de historische wegstructuren bevindt zich nog een aantal gebouwen die dateren uit de periode voor of rond 1920 en daarmee nog een fysieke verwijzing zijn naar de pre-stedelijke situatie. In maat en positionering, maar ook in de vormgeving van de panden is dit nog duidelijk af te lezen. Het gaat om de volgende panden:
Strijp:
Gagelstraat 51-63, 34-46, 68-90, 85
Strijpsestraat 17-19, 32-34, 53, 61-83, 72-82, 84-106, 108-114
Hastelweg 3-19, 39-49, 2-4, 10-24, 50-52
Schootsestraat 152-166
Karolingersweg 1-3a
Willemstraat 58 i.c.m. Sint Antoniusstraat 20-32
Gestel:
Hoogstraat 41-45, 120, 131, 139-143, 163, 179a-181, 82-84, 112a
Gestelsestraat 2-6, 37-39, 46-48a, 54-56, 172-182
Hagenkampweg 146-148, 160-194
Hallenweg 8-10
Hoogstraat 120, 135, 169
Palingstraat 11-29
Stratum:
Heezerweg 80-88
Leenderweg 1-7, 25-35, 26-34
Aalsterweg 29-55, 40-46, 133-133b
Leostraat 114-114e
Deze panden hebben een aanduiding 'karakteristiek' gekregen op de verbeelding. Aan deze aanduiding is een sloopvergunningsstelsel gekoppeld.
De onderstaande panden dragen in hun verschijningsvorm en gaafheid in belangrijke mate bij aan het zichtbaar en afleesbaar houden van de groei en ontwikkeling van deze historische wegstructuren en radialen. Bovendien zijn het panden met een zorgvuldige architectuur en representeren zij de tijdsperiode waarin ze ontworpen zijn.
Voor deze panden is tevens een aanduiding 'karakteristiek' opgenomen.
In aanvulling op de panden langs de historische wegenstructuren hebben ook enkele panden in de oude kernen een aanduiding 'karakteristiek' gekregen:
Oude kern Stratum:
Schalmstraat 12-18: woonhuizen met vooruitspringende rooilijn. Bouwjaar 12 en 14 is 1985 en 16 en 18 zijn gebouwd in 1903.
Oude kern Strijp:
Doelenstraat 15-17 Kerkakkerstraat 41-43, 46, 47-53 Sint Trudoplein 1 Strijpsestraat 105, 113-125, 116 (achterterrein), 133
Historische stedenbouwkundige structuren
Historisch stedenbouwkundige structuur Strijp-Philipsdorp
Ten noorden van het beschermde stadsgezicht Philipsdorp is in het plangebied het gebied tussen De Jonghlaan, PSV-laan, Vonderweg en Frederiklaan aangeduid als historisch stedenbouwkundige structuur. Dit gebied behoort van oudsher tot de structuur van Philipsdorp, maar is gelegen buiten het beschermde stadsgezicht Philipsdorp. De locatie vormde de oorspronkelijke 'green' van het Philipsdorp, die voorzag in een centrale groenstructuur met sport- en recreatieve voorzieningen. Anton Philips had in 1909 zijn schoonvader, G. de Jongh, de opdracht gegeven een arbeiderswijk te ontwerpen naar voorbeeld en de moderne inzichten van de Engelse fabrieksdorpen (zoals Port Sunlight in Liverpool), waarbij het woongenot van en een gezonde omgeving voor de werknemers in de fabrieken ook zou bijdragen aan het algemeen welzijn van de werknemers. Deze 'green' was dan ook een zeer belangrijk stedenbouwkundig onderdeel van dergelijke fabrieksdorpen en -wijken. Door ontwikkelingen in de afgelopen eeuw zijn de oorspronkelijke kenmerken van deze 'green' nauwelijks meer zichtbaar, al komt het PSV-stadion uiteraard voort uit het sportveldje dat zich op de 'green' bevond. Voor toekomstige ontwikkelingen blijft dan ook het streven naar een groen karakter en kleinschaligheid van de bebouwing langs de Frederiklaan in aansluiting op de woningen van het Philipsdorp een belangrijk uitgangspunt.
Vanwege de geringe herkenbaarheid van de als historisch waardevol omschreven structuur zijn er geen nadere regels voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan opgenomen.
Historisch stedenbouwkundige structuur Schrijversbuurt
Woonwijk, waarvan de kern bestaat uit twee delen, ieder met een eigen bijzondere architectuur,
gesitueerd ten zuiden van het stadscentrum en ten westen van het villapark Den Elzent.
De wijk heeft brede straten, deels met laanbeplanting. Het noordelijk gedeelte omvat
een tweetal straten (Hugo Verrieststraat - Binnenwiertzstraat) en een straat met plantsoen
(Guido Gezellestraat). De bebouwing bestaat uit forse, tweelaagse herenhuizen onder
een doorlopende kap, ontworpen door J.W. Hanrath in 1928, met verspringende rooilijnen
en voortuinen. Opvallend is het grote aantal naaldbomen en conifeervariëteiten in
de voortuinen. Het zuidelijk deel omvat vier haaks op elkaar aansluitende straten
(Helmerslaan - Nicolaas Beetsstraat - Jan Luikenstraat - Van Meursstraat). De bebouwing
is door G. Elshout ontworpen in 1928 in de trant van de Amsterdamse School en bestaat
hier uit huizenblokken van twee en drie bouwlagen met platte daken. De huizen hebben
verspringende rooilijnen en voortuinen. Ook de naoorlogse woningen van B. Clement
aan Helmerslaan en de Van Meursstraat sluiten fraai aan de sfeer in deze buurt. De
wijk is later met gebogen straten in de richting van de Dommel en de Edenstraat uitgebreid
en afgerond met een plantsoen. In de overgang tussen de delen van de wijk bevindt
zich aan de Helmerslaan een pleinvormige ruimte. Zowel de uitleg van de wijk als de
bebouwing zijn nog gaaf.
Ten behoeve van het behoud van de waardevolle stedenbouwkundige structuur, de hoogwaardige
opzet van de bebouwing en de fraaie verschijning van de diverse architectonische ensembles
en woningen is voor de Schrijversbuurt een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie
- 3 opgenomen.
Historisch stedenbouwkundig gebied Karel de Grotelaan (tevens historisch weg na 1900)
In het plangebied is het gedeelte van de historische wegstructuur na 1900 Karel de Grotelaan: een vanuit het centrum naar het zuidwesten gerichte, zeer breed opgezette boulevard met, in ruime plantsoenen geplaatste flats. De Karel de Grotelaan vormt in het geheel een sterke lineaire structuur en komt als concept voort uit het plan van stedenbouwkundige De Casseres (1929, 1935). Evenwijdig hieraan de overige straten. Langs de Karel de Grotelaan deels gekoppelde, ten opzichte van de weg schuin geplaatste vierlaagse flatgebouwen (circa 1955), omgeven door grote openbare groene ruimten. In de achterliggende staten veelal tweelaagse aaneengesloten bebouwing, deels gegroepeerd rond hofjes met voor het eerst aandacht voor de relatie wonen-auto in de vorm van speciaal daarvoor aangelegde parkeerhavens en garages. De Karel de Grotelaan vormt een van de uitvalswegen van het naoorlogse Eindhoven waarlangs een groot deel van de uitbreidings- en wederopbouwplannen zou plaatsvinden. Om de stad meer allure te geven is hierbij bewust gekozen voor hoogbouw. De stedenbouwkundige structuur is nog geheel gaaf. Het geheel is vooral van belang vanwege het pionierskarakter van de stedenbouwkundige structuur. De complexen met portiek-etage woningen aan weerszijden van de Karel de Grotelaan (incl.) zijn bovendien van hoge architectonische waarde. Daarnaast vormen ze een weergave van de vooruitstrevende manier waarop Philips na de oorlog de hoge woningnood probeerde te leningen en zijn daarmee ook van hoge cultuurhistorische waarde. Zie voor een uitgebreide toelichting op de waarden de complexomschrijving Karel de Grotelaan in de bijlage. Tenslotte is ook de voormalige noodkerk aan Clovislaan 193 van hoge cultuurhistorische waarde vanwege de zeldzaamheid van een nog bestaande noodkerk uit de wederopbouwtijd en de sobere, maar zeer modernistische vormgeving en architectuur van het kerkgebouw.
Ten behoeve van het behoud van de waardevolle stedenbouwkundige structuur, de hoogwaardige opzet en architectuur van de bebouwing en de belangrijke cultuurhistorische waarde van de diverse objecten en complexen is voor de stedenbouwkundige structuur Karel de Grotelaan een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 3 opgenomen.
Historisch stedenbouwkundig structuur: complex Boutenslaan
Het vroeg-naoorlogse woningbouwcomplex 'Boutenslaan Oost' bevindt zich in het stadsdeel Stratum, ligt aan de oostzijde van het Stadswandelpark en aan weerszijden van de ringweg (Boutenslaan), bestaat uit vier onderdelen die in de jaren vijftig zijn gerealiseerd op initiatief van diverse particuliere (bouw)ondernemingen. Deze vier onderdelen zijn ruimtelijk gerelateerd aan zowel de ringweg (Boutenslaan) die gelijktijdig werd aangelegd, als aan het oudere Stadswandelpark dat achtereenvolgens is aangelegd en heringericht door de tuinarchitecten L.A. Springer (1884), D.F. Tersteeg (interbellum) en F.J. Fontaine (jaren vijftig). Nog steeds herkenbaar in het park zijn de formele architectonische delen van Springer, de vloeiende landschappelijke elementen van Tersteeg en de vijver met bruggen en open parkranden van Fontaine. Het open maken van de parkranden ging gelijk op met de realisatie van onderhavige complexonderdelen. Het complex voegt zich in een historisch gegroeide en samengestelde 'groene long' op de grens van de stadsdelen Gestel en Stratum, tevens aangeduid op de cultuurhistorische waardenkaart, zoals de historische groenstructuren Dommelplantsoen, Stadswandelpark, de historische waterlopen Dommel en Tongelreep en de Rondweg als historische wegstructuur na 1900. De complexonderdelen kenmerken zich verder door een zeer hoogwaardige en voor de wederopbouwtijd karakteristieke architectuur en hebben bovendien in relatie met de rondweg en het Stadswandelpark een belangrijke beeldbepalende waarde. Tenslotte vormen ze gezamenlijk een krachtig en relatief gaaf naoorlogs ensemble. Zie voor een uitgebreide toelichting op de waarden de complexomschrijving Boutenslaan-Oost in de bijlage.
Ten behoeve van het behoud van de waardevolle stedenbouwkundige structuur, de hoogwaardige opzet en architectuur van de bebouwing en de belangrijke cultuurhistorische waarde van de diverse objecten en complexen is voor de stedenbouwkundige structuur Boutenslaan een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 3 opgenomen.
Historisch stedenbouwkundig structuur: Bloemenbuurt-Noord
Woonwijk in het stadsdeel Stratum gesitueerd ten noorden van de rondweg (Leostraat). De buurt is in 1920/1921 ontworpen door C. Smit, aan beide zijden van de Leostraat, als sociale woningbouw voor de Vereeniging Volkshuisvesting. Het was een van de eerste projecten die in het kader van het Algemene Uitbreidingsplan voor de gemeente Eindhoven van J. Cuypers en L.J.P.Kooken uit 1918 werden uitgevoerd. Kenmerkend is, dat de geprojecteerde rondweg hier als onderdeel van de wijk is gerealiseerd. In het noordelijk deel is de bebouwing gegroepeerd rond het Bloemenplein als centrale groene ruimte. In het zuidelijk gedeelte was de wijk opgetrokken langs een rechthoekig patroon van smalle straten waarbij met drie poortgebouwen dwarsverbindingen tot stand zijn gebracht. Aan de Leostraat staan tweelaagse huizen met een verspringende rooilijn, maar in de overige straten zijn er overwegend aaneengesloten eenlaagse woningen met kap, deels met topgevels. Typisch en redelijk gaaf voorbeeld van sociale woningbouw als onderdeel van planmatige stadsuitbreiding.
Ten behoeve van het behoud van de waardevolle stedenbouwkundige structuur, de hoogwaardige opzet en architectuur van de bebouwing en de belangrijke cultuurhistorische waarde van de diverse objecten en complexen is voor de stedenbouwkundige structuur Bloemenbuurt-Noord een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 1 opgenomen.
Daarnaast zijn diverse panden cultuurhistorisch waardevol, vanwege hun ensemblewaarde en architectonische waarde. Deze panden hebben een aanduiding 'karakteristiek' gekregen op de verbeelding. Aan deze aanduiding is een sloopvergunningsstelsel gekoppeld.
Historisch stedenbouwkundig structuur: Tuindorp De Burgh
Naoorlogse uitbreidingswijk uit omstreeks 1950 gelegen tussen de Wilakkersstraat en de Piuslaan. Het stratenpatroon van de wijk is volgens het plan van het Witte Dorp tot stand gekomen, maar de bebouwing bestaat hier deels uit duplexwoningen die een karakteristiek voorbeeld zijn van de wederopbouwarchitectuur. De bebouwing werd gedeeltelijk ontworpen door J.J.B. Franswa en B.A.C Clement. Aan de zuidzijde van de rondweg zet de uitbreiding zich voort in de vorm van een tweede Witte Dorp, dat zich uitstrekt tot aan de Thomas a Kempislaan. Structuur en bebouwingsbeeld van de wijk zijn nog gaaf. Zie voor een uitgebreide toelichting op de waarden het rapport Eindhoven Stratum-Oost - cultuurhistorische verkenning de bijlage.
Ten behoeve van het behoud van de waardevolle stedenbouwkundige structuur, de hoogwaardige en zorgvuldige opzet en architectuur van de bebouwing is voor de stedenbouwkundige structuur Tuindorp De Burgh een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 1 opgenomen.
De onderstaande panden in Tuindorp De Burgh dragen in hun verschijningsvorm en gaafheid in belangrijke mate bij aan het zichtbaar en afleesbaar houden van dit cultuurhistorisch waardevolle gebied. Bovendien zijn het panden met een zorgvuldige architectuur en representeren zij de tijdsperiode waarin ze ontworpen zijn.
Deze panden hebben een aanduiding 'karakteristiek' gekregen op de verbeelding. Aan deze aanduiding is een sloopvergunningsstelsel gekoppeld.
Historische waardevolle groenstructuren, parken en plantsoenen
In het plangebied is een aantal op de cultuurhistorische waardenkaart aangeduide waardevolle groenstructuren in de vorm van aangelegde parken en plantsoenen gelegen. Het gaat om de volgende gebieden:
Genderplantsoen
Plantsoen aan de Maria van Bourgondiëlaan het einde van de vijftiger jaren in de tweede helft aangelegd door de Afdeling Plantsoenen van de Gemeente Eindhoven langs een gekanaliseerd gedeelte van de Gender, dat de vorm van een langgerekte vijver heeft gekregen. Typerend is de geknikte oeverlijn. Langs de oever loopt een wandelpad. Een licht gebogen betonnen brug met schuine kolommen vormt een verbinding met de Karel Martelweg. Aan de kant van de Boutenslaan is een bordes aangebracht dat uitzicht biedt op de vijver. De beplanting bestaat vooral uit essen en Italiaanse populieren. Het nabijgelegen groen aan de Frederika van Pruisenweg en het Prinsenhof is in relatie tot het Genderplantsoen en omliggende bebouwing eveneens van waarde.
Dommelplantsoen
Parkaanleg langs de Dommel, waarvan het noordelijke deel is ontworpen door de tuin- en landschapsarchitect D.F. Tersteeg in 1920 als onderdeel van de staduitbreiding Den Elzent en het zuidelijke deel door F.J. Fontaine. Zie verder beschermd stadsgezicht Den Elzent
Stadswandelpark
Het Stadswandelpark, oorspronkelijk als tuin bij de villa van B. Sinkel ontworpen door L. Springer, later uitgebreid en omgevormd tot openbaar park door D.F. Tersteeg en omstreeks 1950 gerenoveerd door F. J. Fontaine. Onderdeel van beschermd stadsgezicht Den Elzent.
Tuin bij 'De Burgh'
Landschappelijke tuin aangelegd in 1912 bij het gelijknamige landhuis. Het landhuis
zelf ligt op een terrasvormige verhoging. Voor het huis, links van de oprijlaan, zijn
perken en een gazon met fontein aangelegd. Achter het huis bevindt zich een grote
tuin met waterpartij. De beplanting bestaat o.a. uit: rode beuk, zomereik, suikeresdoorn
en rhododendron. In de tuin bevinden zich nog enkele oudere bomen uit de periode 1830-1912.
Voor de bescherming van de groene en landschappelijke waarden in Den Elzent wordt
de dubbelbestemmings 'Waarde Cultuurhistorie - 2' opgenomen
Beschermd stadsgezicht
Witte dorp
Beschermd stadsgezicht Witte Dorp is gelegen ten zuiden van de Geldropseweg weg en gebouwd op initiatief van bouwmaatschappij Van Grootel, eigendom van Levensverzekeringmaatschappij De Utrecht, naar een ontwerp van W.M. Dudok (1937). De kern van de wijk wordt gevormd door het van een plantsoen voorziene Burghplein. Van daaruit lopen straten waarvan de richting werd bepaald door de aansluiting op reeds bestaande wegen. De wijk is planmatig ingevuld met woonblokken van overwegend tweelaagse woonhuizen. De wijk is vooral van belang door de homogene architectuur waarbij binnen een basisconcept variaties in woontypen zijn toegepast. Door extra verdiepingen en dwars geplaatste bouwvolumes zijn markante plaatsen in de structuur van de wijk geaccentueerd. In de architectuur zijn elementen van het Nieuwe Bouwen, gekenmerkt door een strakke vormgeving, op een eigen wijze verwerkt. De bouwblokken hebben alle witgeschilderde bakstenen gevels en zwart basement en een asymmetrisch zadeldak met rode pannen. Betonnen platen boven de erkers lopen bij een deel van de woningen door als luifel boven de vlakke groene voordeur. Een wijk uit deze periode met een dergelijke coherentie en kwaliteit is uniek.
Voor het Witte Dorp is een dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd Stadsgezicht' opgenomen. Op deze manier worden de cultuurhistorisch waardevolle en karakteristieke, met de historisch ontwikkeling samenhangende, structuur en ruimtelijke kwaliteit beschermd.
Den Elzent
Beschermd stadsgezicht Den Elzent is begrensd door de Stratumsedijk, Le Sage ten Broeklaan, Boutenslaan, de rivier de Dommel, Edenstraat en Bilderdijklaan. Binnen voorliggend plangebied betreft het alleen het gedeelte ten zuiden van de Dr. Schaepmanlaan. Hierin liggen het Stadswandelpark en enkele westelijk daarvan tot aan de Dommel gelegen straten. De wijk is onderdeel van het Uitbreidingsplan (1918) van J. Cuypers en L.J.P.Kooken, die het villapark ontwierp. De zeer gevarieerde bebouwing bestaat uit veelal vrijstaande villa's en groepen van twee of drie grote woningen met kap. Aan de Jonckbloedtlaan en de Alberdingk Thijmlaan staan gezellenhuizen (1929) en in het Stadswandelpark het Philips Observatorium en het Radiomonument (1936). Het Dommelplantsoen is van de hand van tuinarchitect D.F. Tersteeg, het Stadswandelpark, oorspronkelijk als tuin ontworpen door L. Springer, later uitgebreid en omgevormd tot openbaar park door D.F. Tersteeg en J. van Gool en omstreeks 1950 gerenoveerd door F. J. Fontaine. Structuur en bebouwingsbeeld van de wijk zijn nog gaaf, de ligging direct aan het Dommeldal is zeer bijzonder. De beplanting in het stadswandelpark bestaat o.a. uit zomereik, rode beuk, moerascypres, doornloze valse christusdorn, bonte tamme kastanje, zwepenboom, honingboom, beverboom, trompetboom, tempelboom en tulpenboom.
Voor Den Elzent is een dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd Stadsgezicht' opgenomen. Op deze manier worden de cultuurhistorisch waardevolle en karakteristieke, met de historisch ontwikkeling samenhangende, structuur en ruimtelijke kwaliteit beschermd.
Voor de bescherming van de groene en landschappelijke waarden in Den Elzent wordt de dubbelbestemming 'Waarde Cultuurhistorie - 2' opgenomen.
Beeldbepalende panden
In het plangebied liggen tevens verschillende beeldbepalende panden, die van waarde zijn vanwege hun verschijningsvorm/architectuur en hun stedenbouwkundige kenmerken. Bovendien betreft het nog 'gave' panden: ze kenmerken zich door de oorspronkelijke architectuur en detailleringen en daarmee is de historie nog goed afleesbaar. Dit blijkt uit aanvullend onderzoek naar woningbouwcomplexen uit de wederopbouw in Eindhoven (2016), scholen uit de wederopbouwperiode (2019) en religieus erfgoed in Eindhoven (2011):
Deze panden hebben een aanduiding 'karakteristiek' gekregen op de verbeelding. Aan deze aanduiding is een sloopvergunningsstelsel gekoppeld. Dit is ook gebeurd voor de volgende panden:
De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven. In de volgende paragrafen zijn de essentiële elementen voor het plangebied beschreven.
Autoverkeer
De wegencategorisering is in Eindhoven op Weg geactualiseerd. Er is een nieuwe tussencategorie
opgenomen ten opzichte van de vorige wegencategorisering: de zogenaamde 'wijk- en
buurtontsluitingsweg'.
Uitsnede kaart 'Eindhoven op weg', Regio en Randweg / Automobilist
In het plangebied zijn de volgende routes als wijk- en buurtontsluitingsweg aangewezen:
Glaslaan / Kastanjelaan / Cederlaan / Schootsestraat, Willemstraat / Strijpsestraat
/ Hastelweg, Hoogstraat, Gestelsestraat, Aalsterweg, Gasthuisstraat / Heezerweg, Petrus
Dondersstraat, Sint Jorislaan, Geldropseweg. Hier geldt een snelheidsregime van 30
of 50 km/uur. Vaak maken deze 'wijk- en buurtontsluitingswegen deel uit van busroutes
of primaire dan wel secondaire routes voor hulpdiensten. Dat legt beperkingen op met
betrekking tot het aantal en de vorm van snelheidsremmende voorzieningen.
De Ring (Beukenlaan, Botenlaan, Limburglaan, Keizer Karel V Singel, Boutenslaan, Leostraat,
Piuslaan), PSV-laan, Vonderweg/Mauritsstraat, Edenstraat/Dr. Schaepmanlaan en de Mecklenburgstraat/
Karel de Grotelaan, zijn aangewezen als gebiedsontsluitingsweg. Hier wordt het verkeer
gebundeld en is sprake van een snelheidsregime van 50 of 70 km/uur.
Alle overige wegen in het plangebied zijn erftoegangswegen met een snelheidsregime
van 30 km/uur.
Fietsverkeer
De gemeente Eindhoven wil het gebruik van de fiets stimuleren. In de mobiliteitsvisie
'Eindhoven op Weg' is een fietsnetwerk opgenomen dat bestaat drie soorten fietsroutes.
In volgorde van belangrijkheid; snelfietsroutes, primaire fietsroutes en secundaire
fietsroutes. Deze fietsroutes zijn weergegeven in onderstaande afbeelding.
Uitsnede kaart 'Eindhoven op weg', Regio en Randweg / Fietser
De snelfietsroutes in het plangebied worden gevormd door PSV-laan (Oirschot-Helmond),
Willemstraat / Strijpsestraat (Veldhoven-Eindhoven), Hoogstraat (Veldhoven-Nuenen),
Jacob van Maerlantlaan / Van Meursstraat (Slowlane), Aalsterweg (Son & Breugel-Valkenswaard),
Geldropseweg (Best -Geldrop).
De snelfietsroutes zijn van het hoogste kwaliteitsniveau. Op een snelfietsroute moet
een fietser in principe non-stop, comfortabel en veilig kunnen fietsen. Het zijn brede,
vrijliggende asfaltfietspaden met goede verlichting en in principe voorrang op kruisend
verkeer.
Aan de Ring en de Karel Martelweg / Jozef Eliasweg zijn primaire fietsroutes gelegen.
De primaire fietsroutes zijn ook van een hoog kwaliteitsniveau. De kenmerken komen
overeen met die van snelfietsroutes, maar het ambitieniveau om deze kenmerken te realiseren
is iets lager.
Tot slot is een groot aantal secundaire fietsroutes aanwezig in het plangebied. Dat
zijn de dunne gestippelde lijnen in voorgaande afbeelding. Secundaire fietsroutes
hebben geen specifieke inrichtingseisen, maar worden wel gekenmerkt door een of andere
vorm van fietsvoorzieningen. Dat kunnen vrijliggende of aanliggende fietspaden zijn,
maar ook fietsstroken of fietssuggestiestroken.
Openbaar vervoer
Eindhoven op Weg gaat uit van twee netwerken voor het openbaar vervoer: een Hoogwaardig
Openbaar Vervoer netwerk (HOV-netwerk) en een netwerk van ontsluitende buslijnen.
Uitsnede kaart 'Eindhoven op weg', Regio en Randweg / (H)OV reiziger
Autoparkeren
De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse
ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een plan eisen aan het aantal te realiseren
parkeerplaatsen gesteld. Bij besluit van 17 mei 2016 heeft het college van burgemeester
en wethouders de Nota Parkeernormen 2016 vastgesteld. Hierin zijn normen vastgelegd
voor parkeren. Deze nota is inmiddels geactualiseerd door de Actualisatie Nota Parkeernormen
2019.
De Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 is vanaf 4 oktober 2019 van kracht en past in de ontwikkeling naar een groenere, bereikbare en duurzame stad. We hebben te maken met een grote verdichtingsopgave in Eindhoven en tegelijk moeten we het centrum van Eindhoven goed bereikbaar houden. Er is straks minder plaats voor autoverkeer en parkeren in en om het autoluwe centrum. Daarom streven we nu naar het aanleggen van zo min mogelijk nieuwe parkeerplaatsen en we zetten zoveel mogelijk in op duurzame alternatieve vervoerswijzen: lopen, fietsen en openbaar vervoer.
In de nota is dat uitgewerkt in de zogenaamde verplichte "HOV-reductie" (minder parkeerplaatsen bij stations en Hoogwaardig openbaar vervoer-haltes) en het stimuleren van gebruik van deelauto's voor bewoners. Als tweede aanpassing willen we de bestaande (privé) parkeercapaciteit beter en efficiënter gaan benutten ten opzichte van realisatie van parkeerplaatsen op eigen terrein. De derde belangrijke aanpassing is dat ontwikkelaars een bijdrage in het mobiliteitsfonds moeten storten, bij gebruik van reeds aanwezige openbare parkeerplaatsen. Met dat geld willen we onder andere de opbouw van een stadsbreed deelmobiliteit netwerk op weg helpen. In de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 hebben we eveneens de fietsparkeernormen geactualiseerd en gaan daar uitgebreider op toetsen en handhaven.
Verder is van belang dat elk bestaand adres of een nieuw adres waar een omgevingsvergunning is afgegeven na 2016 in het POET-overzicht (parkeren op eigen terrein) komt. Adressen uit dit overzicht kunnen geen (nieuwe) parkeervergunning aanvragen en hebben geen recht op een bezoekersregeling binnen betaald parkeergebieden. Bestaande parkeervergunningen worden niet meer verlengd. Dat gaan we in een vroeg stadium communiceren met de nieuwe bewoners.
Parkeren Van Maerlantlyceum
Conform de parkeernota kan het Van Maerlantlyceum bedrijfsvergunningen aanvragen voor haar medewerkers. Het maximaal aantal bedrijfsvergunningen dat een bedrijf of instelling kan aanvragen, is gelijk aan 1/10 maal het aantal werknemers (in FTE) dat werkzaam is op de betreffende locatie minus het aantal parkeerplaatsen die vallen onder 'eigen parkeergelegenheid'. Het Van Maerlantlyceum heeft ca. 115 medewerkers waarmee zij recht hebben op 13 vergunningen.
Voor de (ver)nieuwbouw van het Van Maerlantlyceum is een parkeertoets uitgevoerd. Hierin is getoetst wat de parkeerbehoefte is in de nieuwe situatie. Bij een norm van 3.3 en een leerlingenaantal van 1250 is er afgerond een parkeerbehoefte van 38 parkeerplaatsen. Door de (ver)nieuwbouw wijzigt het aantal medewerkers en leerlingen niet waardoor het schoolbestuur niet verplicht is 38 parkeerplaatsen te realiseren en voldoet zij met de toevoeging van 12 parkeerplaatsen voor mensen met een lichamelijke beperking of bezoekers aan de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019. De parkeervoorzieningen worden gerealiseerd met waterdoorlatend materiaal zodat het regenwater kan infiltreren op de plek waar het valt. Voor medewerkers is voldoende parkeergelegenheid aanwezig binnen een straal van 500 m rondom de Jacob van Maerlantlaan 11.
Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.
Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan.
Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.
In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.
Figuur: Ruimtelijke Strategieënkaart
Binnen onderhavig plangebied is ingevolge het Groenbeleidsplan 2017 hoofdzakelijk de strategie 'Stad, rood beeldbepalend' van toepassing. De vooroorlogse villabuurt Elzent-Zuid is aangemerkt als 'Stad, groen bepalend'. Dit geldt ook voor bebouwing rondom de Glorieuxlaan (landgoed De Burgh). Als 'Structureel stadsgroen' zijn aangemerkt de groenstrook tussen het spoor en de PSV-laan, de rotonde Beukenlaan / Tilburgseweg e.o., Genderpark, Karel de Grotelaan e.o., het Dommelplantsoen, het Stadswandelpark en landgoed De Burgh (Glorieuxpark). De Gendervijver, de Dommel en de monding van de Tongelreep zijn zelf aangemerkt als 'Natuur en landschap'.
Strategie: Stad, rood beeldbepalend
In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen. Binnen de aangeduide groenarme buurten wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal.
Strategie: Stad, groen beeldbepalend
Het betreft gebieden met een bijzonder groen imago, vaak gelegen aan de periferie van de stad. Uitgangspunt voor deze gebieden is het behouden en ontwikkelen van het bijzondere groene karakter. Deze gebieden maken ook onderdeel uit van de groene kaart (onderdeel verordening bomen en nadere regels). Voor de kap van bomen (met een omtrek van 45 centimeter op een stam hoogte van 130 centimeter) in deze gebieden is een vergunning verplicht. Uitzondering hierop vormt de taxus welke vanaf een omtrek van 30 centimeter een vergunningplicht kent.
Strategie: Structureel stadsgroen
Deze gebieden zijn bedoeld voor groene dooradering van de stad, voor intensieve recreatie en ontspanning (parken), natuur en waterberging. Het beleid is gericht op het versterken van de functionaliteit van deze gebieden en het verbinden tot robuuste structuren. Toevoeging van niet-groene voorzieningen is slechts mogelijk als sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang, als er geen alternatieven voorhanden zijn, als door een 'groen-inclusief ontwerp' de groene kwaliteit tenminste wordt gehandhaafd en als compensatie plaatsvindt van de per saldo verloren deel van de groenstructuur.
Strategie: Natuur en landschap
In deze gebieden staat het beoogde ongestoorde verloop van ecologische processen en de natuurontwikkeling voorop. Het beleid is erop gericht het contrast tussen stad en landschap te benutten door hierbij zoveel mogelijk scheiding van functies na te streven en deze gebieden te reserveren voor laagdynamisch grondgebruik: rustgebieden, behoud en ontwikkeling van natuur, landschappelijke samenhang en identiteit.
De gebieden omvatten het door het rijk en de provincie ontwikkelde Natuur Netwerk Nederland en een nadere detaillering van de door het provincie aangegeven Natuur Netwerk Brabant, ecologische verbindingszones en delen van de regionale natuurontwikkelingsgebieden. Behoud en ontwikkeling van natuur en landschap zijn in deze gebieden de primaire activiteiten, gecombineerd met extensief recreatief medegebruik (natuurbeleving).
Bestaande voorzieningen of gebouwen worden gedoogd, maar zullen voor zover ze niet ten dienste staan van het behoud of de ontwikkeling van natuur en landschap worden verwijderd na functiebeëindiging. Verstedelijking of andere ingrepen (infrastructuur) zijn in deze categorie niet aan de orde tenzij in zwaarwegende maatschappelijke belangen waarvoor alternatieven ontbreken en met toepassing van compensatie.
Het plangebied
Daar waar de strategieën 'Stad, rood bepalend', 'Stad, groen bepalend' en 'Structureel stadsgroen' gelden zijn de bestaande groenstructuren als 'Groen' bestemd. Het snippergroen is opgenomen binnen de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer-Verblijfsgebied'. Binnen deze bestemmingen is groen toegestaan. Daar waar de strategie 'Natuur en landschap' geldt is het groen overwegend bestemd met een bestemmingen 'Natuur', en deels als 'Groen'. Hiermee wordt het aanwezige groen op een goede wijze beschermd. Ter plaatse van de waterpartijen van enige omvang, zoals de Dommel, de Tongelreep, de Gendervijver, de vijver in het Standswandelpark en de waterpartijen in het Glorieuxpark (Landgoed De Burgh), is de bestemming 'Water' opgenomen. Deze wateren worden met deze bestemming beschermd. Ter plaatse van de gronden rondom De Dommel, de Tongelreep, het Stadswandelpark, Landgoed De Burgh en Frederika van Pruisenweg / Prinsenhof is aanvullend een dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie -2' opgenomen. Deze dubbelbestemming heeft tot doel het behoud van de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke (groen)waarden.
Parkeren Van Maerlantlyceum
Ter plaatse van het Van Maerlantlyceum waar een parkeerterrein bij de school wordt mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan geldt strategie 2: Stad, groen beeldbepalend. Ter plaatse heeft groen een duidelijke verbindende functie tussen het stedelijk gebied en de hoofdgroenstructuur. Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen. Om die reden is er sprake van groencompensatie bij dit project. Hoe dit vorm krijgt is opgenomen onder nadere regels groencompensatie in deze paragraaf.
Beleidsregel groencompensatie
Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist, de Beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen.
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen
2015. Deze is op 7 april 2015 door de gemeenteraad vastgesteld en op 24 augustus 2016
in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels Bomen
is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming
is van toepassing op:
- bossen die buiten de 'bebouwde kom Wnb' liggen;
- alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;
- bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.
Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of of de Verordening Bomen 2015. Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.
Verordening Bomen 2021
In de Verordening Bomen 2021 is de bescherming van bomen geregeld, doordat voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig is. Daarbij kan ook nog worden gezorgd voor herplant van de te kappen bomen (compensatieplicht). De verordening bevat regels over hoe wordt omgegaan met overlast door bomen, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de beoordeling (weigeringsgronden) van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in bomen.
Conform de verordening is een vergunning voor kappen van bomen nodig als:
Groene kaart
Er is een groene kaart waarop ter informatie het volgende is aangegeven:
De informatie op de groene kaart is nodig om:
Om de kaart actueel te houden wordt de informatie over de bomen op de kaart en de kadastrale situatie op de kaart, zeer frequent bijgewerkt. Zo blijft de kaart up-to-date en betrouwbaar voor zowel interne als externe gebruikers.
Compensatieplicht bomen
Door het kappen van bomen gaat groen verloren. Het weggevallen groen moet in beginsel
worden gecompenseerd. Aan een omgevingsvergunning voor het kappen van een houtopstand
(bomen) kunnen voorschriften worden verbonden. Onder andere kan een compensatieplicht
worden opgelegd. In de Nadere regels Verordening bomen 2021 is bepaald wanneer een
compensatieplicht ontstaat en hoe die wordt bepaald.
Nadere regels voor compensatie
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels voor compensatie. Deze zijn op 21 april
2021 vastgesteld door het college en op 23 april 2021 in werking getreden. Het college
mag op basis van de Verordening bomen 2021 compensatie opleggen zoals uitgewerkt in
de ‘Nadere Regels voor compensatie’.
Het plangebied
Wanneer in het plangebied sprake is van activiteiten met betrekking tot kappen en
compensatie van bomen, is de bescherming van bomen niet geregeld in het bestemmingsplan.
De bomenverordening 2021 is in die gevallen van toepassing. In dit bestemmingsplan
worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Nader onderzoek is in het kader
van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk.
Parkeren Van Maerlantlyceum
Voor zover aan de orde wordt bij aantasting of verlies van groen gewerkt conform de in de beleidsregel opgenomen richtlijnen. Dit geldt in dit bestemmingsplan voor de realisatie van het nieuwe het Van Maerlantlyceum. Het terrein van deze school wordt uitgebreid op een plek waar in het bestemmingsplan Gestel binnen de Ring 2007 een bestemming Groen geldt. Compensatie is hiermee aan de orde. Het verhard oppervlak neemt met de aanleg van de parkeerplaatsen toe met 198 m² (deels half verharding) en wordt in de directe omgeving gecompenseerd. Op het perceel Jan Luikenstraat 49, GTL01 C 1518 wordt ca. 260 m² met de bestemming maatschappelijk her bestemt naar groen. Daarnaast wordt de buitenruimte rondom de Jacob van Maerlantlaan 11, GST01 C 1519 groener door toevoeging van ca. 400 m² groenvoorziening.
Tot de maatschappelijke functies worden gerekend educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede begraafplaatsen. In het plangebied is een aantal maatschappelijke voorzieningen aanwezig, zoals het Parktheater en meerdere kerken, begraafplaatsen, scholen (zowel basis-, voortgezet- als voorbereidend beroepsonderwijs), kinderopvanglocaties, gemeenschaps- en verzorgingshuizen.
Meerdere locaties binnen het plangebied hebben de sportbestemming gekregen. Het Philips stadion is de meest in het oog springende locatie. In Strijp hebben verder de locatie van Rolschaatsclub de Lichtstad aan de St Trudostraat en de gymzaal aan de Klipperstraat de bestemming 'Sport' gekregen. In Stratum en Gestel komt deze bestemming niet voor binnen dit plangebied.
Leegstaande winkelpanden en borden met ‘opheffingsuitverkoop’ en ‘leegverkoop’ sieren de Nederlandse winkelstraten. Door onder meer de economische crisis en de toenemende invloed van internetverkopen heeft de retail-sector het erg moeilijk. Tegelijkertijd bieden de veranderingen in de sector ook nieuwe uitdagingen en mogelijkheden voor innovatieve concepten. Duidelijk is in ieder geval dat regionale afstemming steeds meer noodzakelijk wordt. Bovendien vraagt de provincie in de Verordening Ruimte om regionale afstemming en zijn regionale afspraken van belang voor de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Naar aanleiding hiervan heeft de Metropoolregio Eindhoven een detailhandelsvisie opgesteld. Hierin zijn de verschillende trends en ontwikkelingen en de gevolgen daarvan beschreven. Vervolgens is er een visie opgesteld, op basis waarvan concrete afspraken geformuleerd zijn. In de subregio’s is vervolgens gewerkt aan subregionale detailhandelsvisies. Deze visies bieden een kader, maar vragen wel nog om lokale verankering. Dat is gebeurd in de gemeentelijke Detailhandelsnota. In deze paragraaf wordt ingegaan op de verschillende visies. De gemeenteraad heeft op 15 december 2015 ingestemd met de regionale en subregionale visies. In diezelfde raadsvergadering is ook de gemeentelijke detailhandelsnota vastgesteld. Deze is op 2 november 2016 gepubliceerd.
De detailhandelswereld is de laatste jaren sterk veranderd. Er zijn een aantal belangrijke trends en ontwikkelingen die daaraan ten grondslag liggen: de economische crisis, toename internetdetailhandel, vergrijzing, huishoudenssamenstelling, veranderend consumentengedrag, het verdwijnen van supermarkten en andere voorzieningen (zoals banken, bibliotheken etc.) in centra en branchevervaging. Deze trends en ontwikkelingen hebben grote gevolgen voor het winkellandschap.
Goed voorzieningenniveau
Het doel van de regionale detaihandelsvisie is om een goed voorzieningenniveau voor
de inwoners van de regio te creëren. De detailhandelsstructuur in de regio is opgebouwd
uit verschillende lagen. Het centrum van Eindhoven en Ekkersrijt vormen de top van
de piramide. Beiden hebben een bovenregionaal verzorgingsgebied. De tweede laag van
de piramide bestaat uit regionaal en bovenlokaal verzorgende centra. Deze centra hebben
een belangrijke functie in de subregio of voor de omliggende gemeenten. Daarna volgen
de grote en kleine kernverzorgende centra, de belangrijkste winkelcentra in de kernen
met een lokaal verzorgingsgebied. De onderste laag van de piramide zijn de wijk- en
buurtcentra (inclusief kerkdorpen). Naast alle centra zijn er in de regio diverse
PDV-locaties. Op Ekkersrijt en de Engelseweg na hebben deze locaties veelal een lokaal
verzorgingsgebied.
Detailhandelsstructuur Metropoolregio Eindhoven
Specifieke thema's
Op drie regionale thema’s is specifiek ingezoomd. Het gaat om supermarkten, internetdetailhandel
en marketing. Supermarkten zelf hebben de voorkeur voor een vestigingsplaats aan de
rand van een centrum of net buiten het centrum. Echter, een gevarieerd aanbod in een
centrum is van groot belang voor de levensvatbaarheid van het centrum. Daarom is het
essentieel om supermarkten zoveel mogelijk in centra te vestigen of te behouden. Daarbij
is het wel van belang dat de overheid de supermarkten zo goed mogelijk faciliteert
(bijvoorbeeld bij parkeren, goede bereikbaarheid of een slimme oplossing voor een
uitbreidingsvraag).
Internetdetailhandel kent allerlei (verschijnings)vormen met verschillende ruimtelijke consequenties. In de visie wordt ingegaan op deze vormen en aangegeven waar deze het beste gevestigd kunnen worden (zie de regionale afspraken die hieronder zijn beschreven).
Tot slot het thema marketing. Gemeenten moeten niet allemaal hetzelfde willen zijn, maar een statement maken en dat ook met trots uitdragen. Vervolgens is het goed om evenementen en activiteiten aan te bieden die passen bij het profiel en het ook kunnen versterken.
Regionale afspraken
Op basis van de trends en ontwikkelingen en de visie, zijn in de detailhandelsvisie
regionale afspraken geformuleerd. In de subregionale detailhandelsvisies worden deze
afspraken nader uitgewerkt.
In de detailhandelsvisie van de subregio Stedelijk Gebied Eindhoven wordt gestreefd naar een sterke, vitale en dynamische detailhandelsstructuur. Het beleid is gericht op het versterken van de bestaande detailhandelsstructuur. Nieuwe vestigingslocaties voor detailhandel mogen niet ten koste gaan van de bestaande (perspectiefrijke) winkelgebieden.
Detailhandelsstructuur Stedelijk Gebied Eindhoven
Het regionaal detailhandelsbeleid streeft naar een heldere en evenwichtige voorzieningenstructuur, waarbij onderscheid en complementariteit van winkelgebieden centraal staan. Dit houdt in dat detailhandel zoveel mogelijk wordt geclusterd in winkelgebieden en verspreide bewinkeling wordt afgebouwd. Dit geldt ook voor grootschalige winkels zoals tuincentra en bouwmarkten. Indien deze ruimtelijk niet inpasbaar zijn, dan is vestiging buiten de aangewezen winkelgebieden in regionaal verband bespreekbaar. De afwegingen voor het al dan niet toestaan van nieuwvestiging van een tuincentrum of bouwmarkt is gericht op de consumentenverzorging in het verzorgingsgebied.
De hoofdwinkelgebieden hebben allemaal een eigen functie in de structuur. Aard, omvang en samenstelling van het aanbod zijn afgestemd op de verzorgingsfunctie. De binnenstad van Eindhoven moet streven naar het toevoegen van het topsegment om haar positie te verstevigen.
Perifere concentraties hebben een complementair en aanvullend aanbod ten opzichte van de centrumvoorzieningen en buurt- en wijkvoorzieningen. Verbreding van het aanbod is niet het uitgangspunt. Uitzondering hierop is de locatie Ekkersrijt. De consument verwacht in dit winkelgebied een compleet aanbod op het gebied van ‘in en om het huis’. Ekkersrijt dient uit te groeien tot één van de leidende perifere winkelconcentraties in Nederland.
De komst van een Retail Park (Mega Mall) in de regio is niet wenselijk. Een dergelijke
ontwikkeling heeft een verstorend effect op de bestaande structuur en ondermijnt de
ontwikkelingskansen van andere clusters.
Internetafhaalpunten voor consumenten (met of zonder showroom) kunnen bestaande winkelgebieden
versterken en worden daarom zoveel mogelijk in of aansluitend aan deze gebieden gesitueerd.
Nieuwe initiatieven
Het Rijk heeft de "Ladder voor duurzame verstedelijking" in het leven geroepen om nieuwe stedelijke ontwikkelingen aan te toetsen. In de regionale detailhandelsvisie is ook een soort 'ladder' opgenomen voor nieuwe initiatieven. Aan nieuwe winkelontwikkelingen wordt in principe meegewerkt als:
Wanneer er op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau ingestemd wordt met een initiatief, dient het initiatief onderbouwd te worden op basis van ruimtelijke ordening relevante criteria (in de ruimtelijke onderbouwing). De ladder en de criteria zijn in regionale detailhandelsvisie uitgebreid beschreven.
Op 15 december 2015 is de Eindhovense detailhandelsnota “Wie kiest, wordt gekozen” vastgesteld. Zoals hiervoor beschreven heeft de detailhandelssector te maken met veel veranderingen. De veranderingen raken de consument, de ondernemer en de vastgoedeigenaar. Het is zaak om uit deze veranderingen een positieve impuls te halen. De veranderende markt zorgt immers ook voor nieuwe kansen die goede winkelgebieden verder kunnen versterken. Zeker voor een stad als Eindhoven is het belangrijk om gewenste initiatieven een plek te geven binnen de structuur. In de detailhandelsnota worden duidelijke keuzes gemaakt over waar welke vormen van detailhandel zijn toegestaan en waar niet. In de nota wordt eerst ingegaan op verschillende onderdelen. Vervolgens wordt per stadsdeel de positie en het perspectief van alle winkelcentra beschreven.
Beleid op onderdelen
Op onderdelen is de detailhandel aan grote veranderingen onderhevig. De volgende onderdelen zijn nadrukkelijk opnieuw tegen het licht gehouden:
Detailhandel op bedrijventerreinen Vanuit het bedrijventerreinenbeleid is het ‘zuiver’ houden van bedrijventerreinen van belang. Bedrijventerreinen zijn bestemd voor bedrijfsactiviteiten die niet in woon- en/of centrumgebieden gewenst zijn vanwege hun impact op de omgeving. In principe is detailhandel op bedrijventerreinen niet toegestaan. Wel is productiegebonden detailhandel toegestaan. Dit sluit aan bij de ambitie van Eindhoven om ruimte te bieden aan experimenten en ondernemerschap.
Voor productiegebonden detailhandel op bedrijventerreinen geldt als uitgangspunt dat dit ondergeschikt blijft aan de bedrijfsactiviteiten. Bovendien mag het geen afbreuk doen of beperkingen opleggen voor omliggende bedrijven op het bedrijventerrein. De voorkeur gaat ernaar uit dat er geen showroom bij een bedrijf komt. Bedrijven kunnen hun verkoopbare goederen via daarvoor bestemde locaties (winkelpanden) aanbieden. Indien er toch de wens, nut en/of noodzaak is om producten ter plekke te tonen, dan mag hier in principe maximaal 20% van het totale bedrijfsoppervlak voor worden gebruikt, met een maximum van 200 m². Vanwege de diversiteit van de initiatieven, dient elk initiatief echter afzonderlijk beoordeeld te worden op eventuele (structuurverstorende) effecten voor de perspectiefrijke winkelgebieden in Eindhoven en het betreffende bedrijventerrein. Bovendien moet een initiatief voldoen aan het meest recente beleid op het gebied van externe veiligheid.
Internethandel Met de komst van internethandel is een nieuw type bedrijf ontstaan met bijbehorende kenmerken. We maken onderscheid tussen twee typen internethandel:
1. Internethandel zonder fysieke bezoekmogelijkheid
Bij deze vorm van internethandel is er geen contact tussen internetwinkel en klant.
Alle klantencontacten met de klant en de verzending van de goederen gebeurt uitsluitend
via het internet of per post. Deze vorm van internethandel wordt in ruimtelijke zin
niet aangemerkt als detailhandel. Zij kunnen voorkomen als uitsluitend kantoor maar
ook als bezorgdienst.
Locaties waar deze kantoorachtige internethandel zich kan vestigen zijn: bedrijventerreinen, kantoorlocaties, woonwijken (kleinschalig en mits zij geen overlast bezorgen), buitengebied en PDV-locaties. Locaties waar internet bezorgdiensten zich zouden kunnen vestigen zijn bedrijventerreinen, kantoorlocaties en PDV-locaties.
2. Internethandel met fysieke bezoekmogelijkheid
Hier kan de klant de internethandel bezoeken om de bestelde artikelen af te halen,
te retourneren (de zogenaamde afhaalpunten). Daarnaast zijn er ook afhaalpunten waar
ook andere zaken mogelijk zijn, zoals het presenteren, kopen, bestellen en omruilen
van artikelen (de webwinkel).
Een afhaalpunt is een vorm van internethandel met fysieke bezoekmogelijkheid en rekenen we juridisch-planologisch tot detailhandel. Dat wil zeggen dat afhaalpunten in principe ingepast kunnen worden op (de vele) locaties waar reeds een detailhandelsbestemming op zit. Door deze benadering is het mogelijk om grip te houden op de verdere ontwikkeling van dit fenomeen. Zelfstandige afhaalpunten, ook wel Pick-Up- Points, kunnen alleen of geclusterd (meerdere afhaalpunten dus) gevestigd worden. Door clustering kunnen verkeersstromen beter geconcentreerd worden.
Webwinkels (waar ook artikelen gepresenteerd worden en / of waar men ook niet via internet bestelde artikelen kan kopen) beschouwen we als detailhandel. Ter voorkoming van ongewenste concurrentie op ruimtelijke aspecten zoals bereikbaarheid, parkeren of gebiedsbestemming bieden we voor deze vorm van detailhandel alleen mogelijkheden in winkelcentra en (mits passend in branchering) op PDV-locaties.
Kringloopbedrijven en –winkels Kringloopwinkels (oftewel tweedehands winkels) richten zicht op het verhandelen van nog bruikbare artikelen die via diverse kanalen worden verkregen. Daarnaast is er een bedrijfstak ontstaan die zich het best laat benoemen als kringloopbedrijven. Deze richten zich op het opruimen van boedels waarbij vervolgens, in het bedrijf, bruikbare en onbruikbare zaken van elkaar worden gescheiden en bovendien artikelen die nog bruikbaar gemaakt kunnen worden, worden opgeknapt of verwerkt tot grondstof of 'halffabricaat'. Kringloopbedrijven hebben daardoor een andere ruimtelijke impact op hun omgeving dan kringloopwinkels / tweedehands winkels.
Vanwege de koppeling van de verkoop met andere bedrijfsmatige activiteiten en het doelgerichte bezoek door consumenten, is de vestiging van kringloopbedrijven op bedrijventerreinen min of meer gemeengoed geworden. Voor kringloopbedrijven geldt dan ook dezelfde beleidslijn als voor perifere detailhandel. Kringloopbedrijven zijn op de reguliere zgn. PDV-locaties (Categorie III) toegestaan voor wat betreft hun detailhandelsactiviteiten, omdat het aanbod voor een zeer groot deel voor “in en om het huis” is. Verder kan de beleidslijn voor productiegebonden detailhandel op bedrijventerreinen een uitkomst bieden voor kringloopbedrijven.
Kringloopwinkels (winkels in tweedehands goederen zonder het totaalconcept van inzamelen en verwerken/repareren) worden als detailhandel beschouwd. Mogelijkheden voor vestiging in Eindhoven worden hiervoor dan ook alleen geboden in winkelcentra en op de zgn. PDV-locaties (Cat. III, ook vanwege het grote aandeel “in en om het huis”).
Trafficlocaties Trafficlocaties (stations, ziekenhuizen, campussen, tankstations) worden een steeds belangrijkere aankoopplaats. Detailhandel op dergelijke locaties past dan ook binnen de huidige trends en ontwikkelingen. Omvang en invulling hiervan moeten passen bij de functie van de locatie en het gebied en is ondergeschikt aan de hoofdactiviteit. De detailhandel dient dus hoofdzakelijk gericht te zijn op de reizigers / forensen of werknemers / studenten op de locatie en mag niet concurreren met de reguliere winkelgebieden. Denk hierbij aan mandjeswinkels of micromarkten (onbemande gemakswinkels met bijv. gekoelde drank en versartikelen). Het vestigen van afhaalpunten op deze locaties is mogelijk. Voor trafficlocaties geldt dat vanwege de diversiteit in verschijningsvorm elk initiatief afzonderlijk beoordeeld wordt.
Voormalige (buurt)winkelstrips
De toekomstwaarde van (buurt)winkelstrips staat, met name door het veranderde consumentengedrag,
sterk onder druk. Dit uit zich in een toenemende winkelleegstand en functiewijziging.
Beleidsmatig wordt hier dan ook niet ingezet op behoud van de winkelfunctie. Voor
het nog aanwezige winkelaanbod in de perspectiefarme strip kan verplaatsing naar een
nabijgelegen perspectiefrijk wijk- of buurtcentrum een optie zijn. In voorliggend
plangebied betreft het alleen de winkelstrip Heezerweg (binnen de Ring, Stratum).
De gemeentelijke doelstelling is in ieder geval behoud van ruimtelijke kwaliteit en het voorkomen van verpaupering. Het heeft de voorkeur dat de "plek" voor de buurt behouden blijft. Ervaringen in Eindhoven (b.v. Genderdal) en elders in Nederland hebben uitgewezen dat de meest duurzame oplossingen meestal uit het gebied zelf afkomstig zijn. Ook hier is echter de initiële rol van de gemeente het faciliteren van het gesprek tussen de belanghebbenden. Vervolgens moeten er keuzes gemaakt worden voor toekomstig gebruik, mede afhankelijk van ligging en kwaliteit van de bebouwing en de potentie in de omgeving.
Winkelleegstand Leegstand van winkelpanden heeft diverse oorzaken, bestaat al langer en is een zichtbaar gevolg van de dynamiek in het winkellandschap. Leegstand is in de visie van de gemeente Eindhoven een maatschappelijk probleem wanneer de veiligheid in het geding komt of een dermate grote invloed op de directe omgeving heeft (zie ook paragraaf over voormalige (buurt)winkelstrips) dat hierdoor de vitaliteit van centrumgebieden onder druk komt te staan. Dat is immers niet altijd het geval. Zolang dat niet het geval is, is leegstand vooral een probleem van de eigenaar van het vastgoed.
Het belang van leefbaarheid en waar mogelijk beperken van (mogelijke) leegstand is een van de uitgangspunten van de detailhandelsnota. Dat wordt gedaan door in eerste instantie scherpe keuzes te maken over waar we welke vormen van detailhandel een plek bieden en dus ook waar niet. Ook blijven we winkellocaties ruim bestemmen zodat verandering van functie eenvoudig blijft. Een opgeknapt pand levert niet alleen meerwaarde op voor het bedrijf, maar zorgt ook voor het behoud van maatschappelijke en economische functies van de wijk waar het gevestigd is. Kortom, een positief effect voor het bedrijf en de omgeving.
Bijzondere initiatieven In de toekomst kunnen en zullen zich kansen voordoen waarbij een nieuw (on brand) initiatief (Technologie, Design of Kennis), naar aard, reikwijdte en schaal, passend bij de ambities van Brainport Eindhoven zich wil vestigen op een locatie die daarvoor niet bestemd is. Een ondergeschikte vorm van detailhandel kan hier deel van uitmaken en valt dan ook buiten de daarvoor aangewezen locaties in de detailhandelsstructuur, zoals vastgelegd in deze nota. Het voorbeeld bij uitstek is Piet Hein Eek op Strijp R. In de detailhandelsnota zijn voorwaarden opgenomen waaronder dergelijke initiatieven kunnen worden toegestaan.
Positie en perspectief per stadsdeel
In de detailhandelsnota 'Wie kiest, wordt gekozen' is per stadsdeel de positie en het perspectief van alle winkelcentra beschreven. Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende locaties in de betreffende stadsdelen van belang:
Sint Trudoplein
Het Sint Trudoplein is het hart van het oud Strijp. Het heeft een rijke diversiteit aan functies en winkels voor zowel boodschappen als recreatief winkelen en doelgerichte aankopen. De vestiging van Hema en recente herontwikkeling van het winkelblok op de hoek Strijpsestraat - St. Trudostraat zijn belangrijk om de positie van het Trudoplein naar de toekomst toe te bestendigen. Verdere uitwaaiering van het winkelaanbod vanaf het plein in bijvoorbeeld de Schootsestraat en Frederiklaan is niet gewenst.
Hoogstraat
De Hoogstraat is een historische radiaal en daardoor een bijzonder element in de structuur. Ook deze radiaal gaat effecten ondervinden van de beleidskoers in 'Eindhoven op weg' met als belangrijkste gevolg een afname van het doorgaande autoverkeer. En als gevolg daarvan een kleiner verzorgingsgebied. In de toekomst dient de Hoogstraat een buurtfunctie te vervullen voor de inwoners binnen de ring. Dit is dus een andere ontwikkelingsrichting dan stabiliseren of versterken van de positie in de structuur. In een voorkeursscenario profiteren de twee aanwezige supermarkten in de toekomst meer van elkaars aantrekkingskracht. De afstand tussen de vestigingen Albert Heijn enerzijds (noord) en Jumbo anderzijds (zuid) is hiervoor nu te groot. Daarbij is de vestiging van de Action net buiten de Ring een ontwikkeling waar noch het aanbod aan de Hoogstraat noch het Franz Leharplein voordeel van heeft. Naast de boodschappenfunctie voor de buurt is het denkbaar dat de Hoogstraat de aanzet met winkels op het vlak van tweedehandsartikelen, antiek, kunst, new age etc. versterkt. Actief promoten is echter geen optie vanwege de eigenheid en kleinschaligheid. Wel zien we in aansluiting hierop bijvoorbeeld ook creatieve bedrijvigheid landen. Buiten de benoemde concentraties verlenen we geen medewerking aan uitbreiding van de detailhandelsfunctie, zoals aan de Karel de Grotelaan. Dit voegt immers niets toe aan de verzorgingsstructuur van Gestel
Leenderweg (binnen de Ring)
Van de radialen is de detailhandelsfunctie aan de Leenderweg het minst groot. De leegstand is behoorlijk. De detailhandel clustert zich rondom het plein bij het voormalige filmtheater Plaza Futura. Buiten supermarkt Albert Heijn mist de Leenderweg een echte trekker. Vergelijkbaar aan de Geldropseweg is de diversiteit van het aanbod groot. Met het oog op de verzorgingsstructuur is de beoogde ontwikkelingsrichting van de Leenderweg niet direct te vatten in termen als versterken of stabilisatie. De Leenderweg dient zich te ontwikkelen tot een buurtsteunpunt binnen Stratum binnen de Ring. Winkels clusteren zich bij voorkeur nabij de vergrote Albert Heijn. De vitaliteit van het gebied als totaal kan mogelijk weer profiteren van de activiteiten van de nieuwe gebruiker(s) van de voormalige Plaza Futura. De versnippering van het winkelaanbod dient te worden afgebouwd.
Aalsterweg (binnen de Ring)
De Aalsterweg is kwalitatief de sterkste radiaal. Er zijn enkele sterke trekkers gehuisvest, waaronder de van oorsprong internetaanbieder Coolblue en 'local heroes' in o.a. bruidsmode, piano's en elektra. De branchegroep 'in en om het huis' is ook sterk vertegenwoordigd. De uitstraling van het vastgoed en het openbare domein is over het algemeen prima. Ondanks de onderscheidende identiteit van het aanbod in de huidige situatie en de positieve ontwikkeling van het voorzieningenniveau is het perspectief voor detailhandel aan de Aalsterweg matig. De komst van de HOV-lijn leidt tot het verdwijnen van parkeerplaatsen en de afname van doorgaand autoverkeer. Voor consumenten juist een belangrijk bezoekmotief en voor de ondernemers een reden om de straat te kiezen als vestigingslocatie. Bovendien is eenrichtingsverkeer een serieuze mogelijkheid zo blijkt uit de beleidsnota 'Eindhoven op weg'. Het is zaak om het huidige specialistische aanbod te consolideren.
Op 11 maart 2014 heeft de gemeenteraad het nieuwe horecabeleidsplan 'Kennis maken met een gastvrije stad' vastgesteld. De nota is op 2 november 2016 gepubliceerd. Eindhoven wil aantrekkelijk zijn om er te komen, verblijven, studeren, wonen en werken. Horeca speelt hierbij een belangrijke rol. Het horecabeleidsplan bevat een aantal speerpunten om ervoor te zorgen dat de horeca in Eindhoven kan meebewegen met de ontwikkelingen in de stad. De gemeente wil de vestiging van kwalitatief goede horecabedrijven stimuleren. Daarbij is een wederzijdse versterking van de nabije andere functies belangrijk. Om dit bewerkstelligen maakt het horecabeleidsplan onderscheid gebiedtypen en in typen horeca.
Typen horeca
Het horecabeleidsplan maakt onderscheid in twee typen horeca:
Nat & Droog
Het al dan niet schenken van alcohol is vanuit de taken van de overheid zeer bepalend.
Om die reden is een eerste onderscheid naar nat en droog logisch. Indien een horecabedrijf
geen alcoholische dranken verstrekt, wordt deze gerekend tot de droge horeca. Natte
horeca verstrekt alcoholische dranken.
Dag, Avond & Nacht
Naast de indeling op basis van het schenken van alcoholhoudende dranken moeten we
echter ook kijken naar de exploitatietijden. Op basis hiervan kan worden gekeken naar
de tijden waarop een horecabedrijf invloed heeft op zijn omgeving. Ook dit heeft weer
een verband met wanneer de overheid welke taak heeft. Hierin kunnen in beginsel drie
typen worden onderscheiden: dag-, avond en nachthoreca. Van belang is hierbij de combinatie
met nat of droog.
Regels over het schenken van alcohol en openingstijden zijn opgenomen in de drank- en horecawet en in de APV. In het bestemmingsplan worden hierover geen regels opgenomen. Wel wordt in het bestemmingsplan opgenomen welke vorm van horeca is toegestaan. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de lijst van Horeca-activiteiten.
Gebiedstypen
In het horecabeleidsplan wordt onderscheid gemaakt in drie gebiedstypen:
Per deelgebied of cluster wordt aangegeven welk gebiedstype van toepassing is.
Het plangebied
Het horecabeleidsplan omschrijft geen positie en perspectief per stadsdeel. Dit bestemmingsplan heeft met name betrekking op woonwijken gelegen rondom enkele radiaalwegen. Deze woonwijken omvatten woongebieden, winkelcentra, parken, scholen, culturele instellingen en sportverenigingen.
Radiaalwegen
Functiemenging via wonen, kleinschalige kantoren, bedrijven en voorzieningen blijft daar waar mogelijk het streven voor de Radiaalwegen. Geconstateerd is dat buiten het centrum horeca verdwijnt, door o.a. strengere milieuwetgeving (geluid). De investeringen zijn te hoog voor deze locaties. In de praktijk betekent het dat het redelijk gaat met de buurtkroegen, totdat er klachten door omwonenden komen. Veel van deze (buurt)cafés worden overgenomen door allochtone ondernemers. Vaak krijgen deze cafés hierdoor een beslotener karakter. De algemene lijn blijft gehandhaafd. Deze is dat hier geen nieuwe cafés en koffiehuizen zijn toegestaan, tenzij er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn om dit wel vrij te geven. Hierbij kan worden gedacht aan noodzakelijke verplaatsing van een bedrijf in de wijk, of instellingen met een sterke maatschappelijke functie die ruimte behoeven, dan wel horeca met een belangrijke buurt- of wijkfunctie. Dit restrictieve beleid vloeit voort uit de woonbelangen. Er is geen reden om van dit beleid af te wijken. Echter ook hier moet rekening worden gehouden met de toenemende leegstand, voortschrijdende branchevervaging en de toenemende moeilijkheid om horeca in afzonderlijke sectoren op te knippen. De radiaalwegen worden aangemerkt als toelatingsgebied waarbij in beginsel nog steeds geen nieuwe cafés en koffiehuizen worden toegestaan.
Woongebieden
Woongebieden worden aangemerkt als restrictiegebieden. Bestaande horeca kan worden gehandhaafd en in beperkte mate worden uitgebreid, mits daarbij geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonfunctie. De bestaande horecabedrijven moeten in staat worden gesteld om aan de potentiële vraag te kunnen voldoen. Uitbreiding van het horeca-aanbod is hier echter niet gewenst. Indien een horecagelegenheid sluit wegens marktomstandigheden of wordt gesloten, is een nieuw bedrijf op deze locatie niet gewenst.
Winkelcentra/-gebieden
Winkelcentra en winkelgebieden in woonwijken worden aangemerkt als toelatingsgebieden. Met betrekking tot nieuwe horeca wordt een terughoudend beleid gevoerd. Primaire en doorslaggevende toets zal daarbij zijn of zij de woonfunctie bedreigen. Uitbreiding met nieuwe horecavestigingen zal voornamelijk gaan om locaties in of aan bestaande (buurt)winkelcentra en andere gemeenschaps- of multifunctionele centra. Horeca kan voor een zekere levendigheid zorgen, nodig voor de leefbaarheid in een wijk. Overigens geldt voor (nieuwe) woonwijken dat hier altijd ontwikkelingsmogelijkheden aanwezig moeten zijn voor buurt- en wijkgebonden horeca. Het gaat dan om horecavoorzieningen die geïntegreerd worden in een wijkwinkelcentrum, waar ook andere publieksgerichte voorzieningen aanwezig zijn.
Parken
Parken worden getypeerd als toelatingsgebied. Een (bescheiden) horeca-inrichting kan het gebruik van Eindhovense parken een meerwaarde geven. Diverse bestaande horecagelegenheden in parken en recreatieschappen (buiten Eindhoven) bewijzen dit. Horeca in parken moet zich verhouden met de omgeving. De exploitatie van een horeca-inrichting in een park mag dus wel een autonome functie hebben maar mag geen onevenredige afbreuk doen aan de gebruikswaarde van het park. Dit betekent onder meer dat zaken als bereikbaarheid, parkeren, afval, bevoorrading, geluid ed. grenzen stellen aan de mogelijkheden.
Scholen
Bij scholen (onderwijsinstellingen) gaat het om de totale omvang van de school c.q. het schoolterrein en het daarmee gemoeide draagvlak voor horeca. Het is niet de bedoeling dat horecavoorzieningen op schoolterreinen een autonome horecafunctie hebben. De perspectieven van horeca in dit soort specifieke milieus zijn sterk projectgebonden en dienen dus als zodanig per project beoordeelt te worden. Scholen worden aangemerkt als toelatingsgebied.
Culturele instellingen
In de nieuwe drank- en horecaverordening van de gemeente Eindhoven worden de culturele instellingen gerekend tot paracommerciële rechtspersonen van sociaal-culturele aard. Zij verstrekken uitsluitend alcohol op maandag tot en met zondag van 12.00 uur tot 24.00 uur tijdens activiteiten of bijeenkomsten die passen binnen de statutaire doelstelling van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon. De burgemeester kan een paracommerciële rechtspersoon ontheffing verlenen van de gestelde schenktijden. Het is paracommerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten van sociaal-culturele aard niet toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken anders dan tijdens bijeenkomsten met een sociaal-cultureel karakter. Het is ze voor ten hoogste zes al dan niet aaneengesloten dagen per jaar toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken buiten de genoemde schenktijden en buiten de genoemde bijeenkomsten. De benoemde bijeenkomsten dienen uiterlijk drie weken voor aanvang bij de burgemeester te worden gemeld.
Sportverenigingen
In de nieuwe drank- en horecaverordening van de gemeente Eindhoven worden de sportverenigingen gerekend tot paracommerciële rechtspersonen. Zij verstrekken uitsluitend alcohol op maandag tot en met zondag van 12.00 uur tot 24.00 uur tijdens activiteiten of bijeenkomsten die passen binnen de statutaire doelstelling van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon. De burgemeester kan een paracommerciële rechtspersoon ontheffing verlenen van de gestelde schenktijden. Ze richten zich hoofdzakelijk op activiteiten van sportieve of recreatieve aard. Het is ze niet toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard of bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij hun activiteiten betrokken zijn. Het is maximaal twaalf al dan niet aaneengesloten dagen per jaar toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken tijdens bijeenkomsten voor leden of personen die rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn die de gestelde schenktijden overschrijden. Deze bijeenkomsten dienen uiterlijk drie weken voor aanvang bij de burgemeester te worden gemeld.
Op 15 maart 2016 heeft de gemeenteraad de Bedrijventerreinennota met de titel 'Aan de slag voor waardevolle locaties' vastgesteld. Deze is gepubliceerd op 2 november 2016. Met deze nota wordt richting gegeven aan het beleid voor en de ontwikkelingsrichting van de bedrijventerreinen. De nota heeft betrekking op de 16 grootste (>5 ha) bedrijventerreinen van Eindhoven, inclusief campussen. De helft van de werkgelegenheid in Eindhoven en de regio hangt samen met deze 16 bedrijventerreinen. Daarmee zijn de terreinen een heel belangrijke pijler onder Brainport, de tweede economische motor van Nederland en een van de meest prominente hightech centra van Europa. Veel Brainport (gerelateerde) bedrijvigheid en economische clusters zijn op deze bedrijventerreinen - en die in de regio - gevestigd.
Doel van de nota is de grote waarde die de terreinen hebben naar de toekomst toe te borgen en verder te vergroten. Dit in het belang van het functioneren van de bedrijven en de welvaart en het welzijn van de inwoners in Eindhoven en Brainport. Daarbij wordt nadrukkelijk rekening gehouden met het brede palet aan economische activiteiten en daarmee samenhangende wensen en eisen die aan de bedrijventerreinen in Eindhoven worden gesteld.
Het plangebied
In de nota worden de bedrijventerreinen van Eindhoven verdeeld in vier typen terreinen.
Dit plangebied omvat geen van deze (typen) bedrijventerreinen.
Kleinschalige bedrijfslocaties
Naast de 16 bedrijventerreinen groter dan 5 hectare kent Eindhoven een 32-tal kleinere bedrijfslocaties. Van deze locaties zijn er 4 kleiner dan 2 hectare en 26 zelfs kleiner dan 1 hectare. Deze terreinen liggen verspreid door de stad, met een hoge concentratie in het stadsdeel Gestel. Het gaat om circa 200 bedrijven met totaal 1500 tot 2000 werknemers.
Het gaat veelal om kleinschalige bedrijven met lage milieu categorieën (1 en 2) die goed passen in het binnenstedelijk milieu. Naast de traditionele bedrijfsfuncties zijn er bedrijven die zich vooral richten op de wijk, bijvoorbeeld een sportschool of een reparatiebedrijfje.
De kleinschalige bedrijfslocaties in Eindhoven zijn aantrekkelijk voor bedrijvigheid vanwege de wijkgebondenheid en de prijs-kwaliteit verhouding. Deze terreinen zijn van waarde voor de stad door het bieden van werkgelegenheid, het geven van ruimte voor start ups, de doorontwikkeling van de lokale bedrijvigheid, de stedelijke dienstverlening en de sociaaleconomische wijkfunctie.
Binnen dit plangebied liggen de volgen de kleinschalige bedrijfslocaties:
De locaties Cederlaan is inmiddels gesaneerd en op deze locatie wordt een woningbouwplan voorbereid. Deze locatie maakt dan ook geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan. De locatie Philips de Goedelaan / Hoogstraat is inmiddels getransformeerd naar woningbouw met kleinschalige bedrijfslocaties. Dit geldt ook voor de locatie Leenderweg / Heezerweg, waar woningbouw is gerealiseerd.
De Kantorenstrategie 2012-2020 (vastgesteld op 26 juni 2012) is niet langer (alleen) gebaseerd op het voeren van regie op de nieuwbouw kantorenmarkt. Juist op de bestaande markt zijn maatregelen nodig om deze gezonder te maken. Dat vraagt enerzijds om een positieve en actieve grondhouding van gebouweigenaren. Anderzijds is er vaak nog een (andere) vastgoedpartij nodig die op creatieve wijze met de leegstand aan de slag wil gaan. De gemeente Eindhoven speelt daarbij in toenemende mate een stimulerende en faciliterende rol. De Eindhovense werkwijze is afgestemd met de andere ‘kantoorgemeenten’ in de stedelijke regio. Dit is vastgelegd in een 'Regionale programmering kantoorlocaties' d.d. november 2013.
Het grootste deel van de werkgelegenheid in de regio Eindhoven is gehuisvest in een kantooromgeving. Door diverse oorzaken is de Nederlandse en ook de regionale kantorenmarkt de laatste jaren flink uit balans geraakt. De aanbodpercentages liggen op dit moment rond de 16%; ruim twee keer zoveel als bij een gezonde kantorenmarkt hoort. Het totale aanbod van kantoren in Eindhoven bedroeg op 1 januari 2015 circa 250.000 m². Dit overaanbod aan kantoorruimte is voor een groot deel structureel van aard. Dit is een bedreiging voor de economische ambities van (de regio) Eindhoven en vraagt dus om gericht handelen.
In het nieuwe beleid wordt niet alleen op nieuwbouw gestuurd, maar ook op de bestaande kantorenmarkt. De focus ligt daarbij op het terugdringen van kantorenleegstand in bestaande gebouwen. Met deze aanpak hoopt het college vraag en aanbod op de Eindhovense kantorenmarkt in kwantitatieve én kwalitatieve zin beter op elkaar af te stemmen, zodat een goede balans ontstaat met toekomstbestendige locaties, die bijdragen aan de realisatie van de Brainport-ambities van stad en regio.
Binnen Eindhoven worden drie afzonderlijke nieuwbouw kantorenmilieus onderscheiden, te weten Stationsgebied, Strijp-S en Flight Forum. Deze verschillende kantorenmilieus voorzien in een specifieke en onderscheidende behoefte. Het is belangrijk om deze onderscheidende kwaliteiten de komende jaren verder uit te bouwen. Het is daarnaast belangrijk dat ongebreidelde groei van de kantorenvoorraad, door toevoeging van niet duurzame/toekomst- bestendige nieuwbouw, wordt voorkomen. Kantoorgebruikers die op zoek zijn naar nieuwe huisvesting worden daarom zoveel mogelijk bediend op de bestaande kantorenmarkt. Nieuwbouw van kantoren op geprioriteerde locaties en door middel van toekomstbestendige gebouwen is nog slechts met inachtneming van hiervoor genoemde uitgangspunten mogelijk.
De gemeente voert geen leegstandsverordening in. De uitvoering hiervan kost veel inspanning, terwijl ervaringen elders leren dat het gewenste resultaat veelal uitblijft. Wel komt er een ‘Eindhovense Leegstandsmonitor kantoren’ (actueel overzicht van leegstaande kantoren), bedoeld als stimulerend middel om marktpartijen ertoe aan te zetten ‘iets’ met leegstaande gebouwen te gaan doen. De gemeente Eindhoven zal ook proactief partijen met elkaar in verbinding brengen, om zo bij te dragen aan mogelijke nieuwe samenwerkingsverbanden en creatieve oplossingen voor dit vraagstuk. In onze ‘slimme regio’ zijn legio partijen die samen in staat zijn om ‘slimme oplossingen’ te bedenken.
De gemeente Eindhoven zal, uiteraard passend binnen wet- en regelgeving, proactief meewerken aan gewenste transformatie van leegstaande kantoren. Echter niet alle kantoren zijn geschikt voor andere functies. Soms vanwege technische aspecten of locatiegebonden aspecten. Een deel van de kantoren zal dus naar verwachting op termijn gesloopt worden.
Geen van bovenstaande prioritaire gebieden is gelegen binnen het plangebied van onderhavig bestemmingsplan. Naast de geprioriteerde grootschalige kantorenlocaties is ook op 'overige locaties' de ontwikkeling van (kleinschalige) kantoren mogelijk. Het gaat hierbij om locaties binnen de stad welke eigendom zijn van ontwikkelaars en waar, veelal van oudsher, een nieuwbouw kantoorontwikkeling is toegestaan. De gemeente laat deze initiatieven echter over aan de markt en beperkt zich tot, voor zover aan de orde, het toetsen van deze initiatieven aan de (in de Prioriteitennota) gestelde voorwaarden, zoals haalbaarheid en wenselijkheid. Onderhavig plangebied valt niet onder de noemer 'overige locaties'.
Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.
Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.
De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:
De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.
Dit bestemmingsplan richt zich op het vastleggen van de bestaande situatie en van de functionele en ruimtelijke structuur. Er worden met onderhavig bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Gelet op het bovenstaande zijn de ontwikkelingen die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt niet genoemd als activiteit in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Er is om die reden geen sprake van een noodzakelijke MER of m.e.r.-beoordelingsplicht.
Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een
rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien
van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen
andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct
langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG - brochure. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied worden toegestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.
Voor dit bestemmingsplan is de staat van bedrijfsactiviteiten van de VNG aangepast. Bedrijven die in het algemeen vanwege de aard van de activiteiten niet passend zijn op een bedrijventerrein, zijn niet in de staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen (denk bijvoorbeeld aan bioscopen, dierentuinen etc.). Daarnaast worden bedrijven die gezien hun aard en activiteiten niet in onderhavig plangebied thuishoren en/of voor kunnen komen, uitgesloten (bijvoorbeeld visserij- en visteeltbedrijven, aardolie- en gaswinning, etc.). Vervolgens is een selectie gemaakt van de bedrijven behorende tot de voor het plangebied, al dan niet met ontheffing, toegelaten milieucategorie (categorieën 1 t/m 3.2).
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.
De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.
Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.
Een deel van het plangebied ligt binnen de zones van wegen gelegen in stedelijke gebied met een maximumsnelheid van 50/70 km per uur, bestaande uit 2-4 rijstroken, met een zonebreedte van 200-350 meter aan weerszijden van de weg gemeten vanaf de as daarvan. Het gaat vooral om wegen die deel uitmaken van de Ring, de binnenring, of radiaalwegen met een gebiedsontsluitingsfunctie.
In het kader van de nota "Eindhoven op weg" zijn alle overige wegen in en nabij het plangebied 30 km per uur wegen. Deze wegen en woonerven hebben volgens de Wet geluidhinder geen zone. Gezien de beperkte verkeersintensiteiten op deze wegen in het plangebied kunnen deze verder buiten beschouwing worden gelaten.
De Wet geluidhinder maakt onderscheid tussen zogenaamde bestaande situaties en nieuwe situaties. Ingevolge hoofdstuk VI, afdeling 3 ("bestaande situaties") van de Wet geluidhinder behoeft voor de reeds aanwezige geluidgevoelige bebouwing geen nieuw akoestisch onderzoek te worden ingesteld. Dit bestemmingsplan voorziet niet in de ontwikkeling van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen.
Reconstructies van wegen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, die leiden tot een toename van de geluidbelasting met 2 dB of meer, zijn niet toegestaan.
Een deel van het plangebied is gelegen in de nabijheid van de spoorlijn Eindhoven-Boxtel. Aangezien dit deel van het spoortraject bestaat uit meer dan drie sporen, heeft deze spoorlijn volgens de Wet geluidhinder een zone van 350 meter. Een klein deel van het plangebied (omgeving PSV-laan, Frederiklaan) is gelegen binnen die zone. Zoals in vorige subparagraaf al is aangegeven maakt de Wet geluidhinder onderscheid tussen bestaande situaties en nieuwe situaties. Dit bestemmingsplan voorziet niet in de ontwikkeling van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen.
Een deel van het plangebied is gelegen in de nabijheid van bedrijventerrein De Hurk. Dit is een geluidgezoneerd bedrijventerrein in de zin van de Wet geluidhinder. De geluidzone voor dit bedrijventerrein is vastgesteld bij besluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op 22 juni 1989. Een klein deel van het plangebied (omgeving Botenlaan, Limburglaan) ligt binnen die zone.
Zonekaart industrieterrein De Hurk, afkomstig uit bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Hurk-Croy 2017"
Voor de ruimtelijke ordening is de ligging van de zonegrens van het industrieterrein
van belang. De geluidproductie van nieuwe bedrijven, die oude inrichtingen vervangen,
als bijdrage in de totale geluidproductie van het gehele industrieterrein, moet worden
getoetst aan de in bestemmingsplannen vastgelegde zone. Buiten de zonegrens mag de
geluidproductie vanwege het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Voor
de verdeling van de beschikbare geluidruimte binnen de zone is bij toepassing van
de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer het Geluidreductieplan een tijdelijk hulpmiddel.
Met behulp van een zonebeheersplan, dat onder meer toetsingskader is voor nieuwe omgevingsvergunningen,
worden de bestaande overschrijdingen teniet gedaan.
In het recent vastgestelde bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Hurk-Croy 2017" (identificatienummer:
NL.IMRO.0772.80300-0301, vastgesteld d.d. 19 december 2017) zijn geen wijzigingen
aangebracht in deze zone of in de begrenzing van het gezoneerde industrieterrein.
Voorliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk.
Verder is een deel van het plangebied gelegen vlakbij bedrijventerrein De Kade. Binnen
dit bedrijventerrein is het gezoneerde industrieterrein DAF/Kanaaldijk Noord gelegen,
waarvoor bij besluit van 26 augustus 1986 door Gedeputeerde Staten een geluidzone
is vastgesteld. Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen
mogelijk binnen de geluidzone van industrieterrein DAF/Kanaaldijk Noord. Op onderstaande
afbeelding is de geluidzone te zien.
Op onderstaande afbeelding is ook de geluidzone van het industrieterrein opgenomen
waar DMV Campina gevestigd was. Een klein deel van het plangebied van dit bestemmingsplan
ligt binnen deze geluidzone. De activiteiten van FrieslandCampina, waarvoor de geluidzone
was vastgesteld, zijn inmiddels gestaakt en de vergunning is ingetrokken. Het is dan
ook niet nodig om in dit bestemmingsplan rekening te houden met deze geluidzone.
Zonekaart industrieterreinnen DAF/Kanaaldijk-Noord en DMV Campina, afkomstig uit bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Kade"
Het plangebied ligt op hemelsbreed ruim 4 km van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Deze wet omvat een nieuw stelsel van besluitvorming en normen voor alle luchthavens, met uitzondering van Schiphol. Conform de systematiek van deze wet is voor luchthaven Eindhoven één luchthavenbesluit vastgesteld met een militaire geluidsruimte voor militair vliegverkeer en een burgergeluidsruimte voor het commercieel burgermedegebruik. Het luchthavenbesluit is op 26 september 2014 vastgesteld. Met dit besluit is de 35Ke-geluidszone rond de luchthaven vastgelegd als grens van de geluidsbelasting van het gezamenlijke militaire en civiele vliegverkeer. Het plangebied ligt niet binnen deze vastgestelde geluidszone (35Ke-contouren). Bovendien maakt dit bestemmingsplan geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk.
Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:
Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.
Samengevat
Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:
Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.
In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.
Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.
Dit plan betreft een actualisatie en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Daarom kan gesteld worden dat er geen sprake is van een "in betekende mate" project, zodat de realisatie van het plan niet zal leiden tot overschrijding van de luchtkwaliteitseisen. Het plan maakt geen nieuwe gevoelige bestemmingen in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) mogelijk. Gelet op het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor dit plan.
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een beschrijving gegeven van het wettelijk kader op gebied van externe veiligheid.
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit
met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde
(PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede
een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen
kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt
een verantwoordingsplicht.
Het plangebied
Hieronder wordt beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het gebied liggen,
of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle
buisleidingen liggen.
Verbeelding plangebied met risicobronnen
Inrichtingen
Gasdrukregel- en meetstations
In het plangebied is een aantal gasdruk-, meet- en regelstations gelegen.
Ingevolge het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer gelden hiervoor veiligheidsafstanden
ten opzichte van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Om te borgen dat deze niet
binnen de veiligheidsafstanden kunnen worden gerealiseerd worden regels in het bestemmingsplan
opgenomen. In onderstaande tabel zijn de afstanden weergegeven.
Figuur Tabel 3.12 Activiteitenbesluit
In de regels van dit bestemmingsplan is gewaarborgd dat ter plaatse van de aanduiding
'veiligheidszone - gasreduceerstation' geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten
gerealiseerd mogen worden. In onderstaande tabel zijn de bijbehorende veiligheidsafstanden
opgenomen.
Locatie | Veiligheidsafstand kwetsbare objecten | Veiligheidsafstand beperkt kwetsbaar object |
Frederiklaan 10A (Station PSV Stadionplein) |
10 meter | 4 meter |
Willem De Rijkelaan 1N01 | 15 meter | 4 meter |
Frederiklaan 10A (Station PSV Mathildelaan) | 10 meter | 4 meter |
Alberdingk Thijmlaan 1N01 (Station Dr. Schaepmanlaan) | 6 meter | 4 meter |
LPG tankstation Limburglaan 18
Aan de rand van plangebied, aan de Limburglaan 18, is een LPG-tankstation gelegen. Hoewel dit tankstation niet binnen het plangebied ligt, heeft het wel invloed op dit bestemmingsplan. Het tankstation beschikt over een LPG tank van 40 m³ met een doorzet van maximaal 1.000 m³ per jaar. De plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6/jaar) bedraagt 35 meter vanaf het vulpunt, 25 meter vanaf het reservoir en 15 meter vanaf de afleverzuil. Alleen de plaatsgebonden risicocontour van de afleverzuil ligt binnen het plangebied. Deze is op de verbeelding aangegeven en in de regels zijn hier bepalingen aan gekoppeld. Het invloedsgebied bedraagt 150 meter, gemeten vanaf het vulpunt en het reservoir. Dit invloedsgebied overlapt weliswaar een deel van het plangebied van dit plan, maar daarbinnen zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen en deze worden ook niet mogelijk gemaakt.
Gemeentelijke wegen
Over de Ring (Beukenlaan, Botenlaan, Limburglaan, Keizer Karel V Singel, Boutenslaan,
Leostraat, Piuslaan) vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied
wordt voor een groot deel begrensd door de Ring en ligt dan ook gedeeltelijk binnen
het invloedsgebied (200 m) van deze transportroute.
In 2010 is een onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheidsrisico's van bulktransport
over gemeentelijke wegen binnen Eindhoven ("Transport Gevaarlijke stoffen door de
Gemeente Eindhoven: SRE Milieudienst, 25 oktober 2010, Rapportnr. 491815-491816).
Hieruit blijkt dat er voor de gemeentelijke wegen geen plaatsgebonden risicocontouren
(10-6/jaar) worden berekend. Verder is het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde
en worden er geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij (beperkt) kwetsbare objecten
gerealiseerd kunnen worden met onderhavig plan. Hierbij is de standaardverantwoording
uit de "Visie externe veiligheid - 2009" van toepassing, deze is opgenomen in hoofdstuk
4.4.4.
Spoor
Een deel van het plangebied is gelegen vlakbij de spoorlijn Eindhoven-Boxtel. De gemeente
Eindhoven heeft in de "Visie externe veiligheid - Risico's de maat genomen, 2009"
een zone van 200 meter rond transportroutes, waarover gevaarlijke stoffen vervoerd
worden, aangewezen waarin rekening gehouden moet worden met de gevaren hiervan. Daarnaast
heeft dit spoortraject een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter. Het PAG ligt
over de PSV-laan heen, maar binnen het PAG zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten
gelegen. Dit bestemmingsplan bevat wel (beperkt) kwetsbare objecten die binnen het
invloedsgebied van het spoortraject zijn gelegen.
Op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes dient een verantwoording
van het groepsrisico te worden doorlopen. Binnen de gemeente Eindhoven is voor het
gehele grondgebied een groepsrisicoverantwoording gedaan voor plannen vanaf 200 meter
van de transportassen. Aangezien het plan ook binnen de 200 meter van het spoor valt
wordt voor dit gedeelte de verantwoording doorlopen, zie hoofdstuk 4.4.4.
Buisleidingen
Binnen het plangebied liggen geen buisleidingen die bescherming behoeven in het kader
van externe veiligheid. Het plangebied is ook niet gelegen binnen het invloedsgebied
van buisleidingen gelegen buiten het plangebied.
Hoogspanningslijnen
Binnen of in de nabijheid van het plangebied zijn geen hoogspanningslijnen aanwezig
die bescherming behoeven in het kader van externe veiligheid.
De Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200 meter van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt. Hierin staat o.a. dat er bij ruimtelijke ontwikkelingen (minder dan 50 woningen, waarbij de woningen niet specifiek bedoeld zijn voor een hulpbehoevende of minderjarige doelgroep) binnen 200 meter van de lokale wegen de standaard verantwoording groepsrisico geldt. Het plan past binnen de criteria.
Bij het vaststellen van het bestemmingsplan dient het groepsrisico te worden verantwoord
door de gemeenteraad. Daarbij wordt een afweging gemaakt tussen het belang van een
ruimtelijke ontwikkeling en het risico dat een groep mensen komt te overlijden als
gevolg van een ramp of incident met gevaarlijke stoffen.
Risicovolle inrichtingen
Binnen dit bestemmingsplan worden geen nieuwe risicovolle inrichtingen rechtstreeks
toegestaan. Wel is het plangebied voor een deel gelegen binnen het invloedsgebied
van het LPG-tankstation aan de Limburglaan 18. Hoewel dit invloedsgebied weliswaar
een deel van het plangebied overlapt, zijn binnen dat invloedsgebied geen (beperkt)
kwetsbare objecten gelegen die onderdeel uitmaken van het plangebied van dit plan.
Desondanks wordt hieronder kort ingegaan op de verantwoording van groeprisico ten
aanzien van deze inrichting.
Maatregelen aan de risicobron ter beperking van het groepsrisico
In de vigerende vergunning van het tankstation is rekening gehouden met de best beschikbare
techniek (BBT). Verder gelden voor risicovolle inrichtingen de volgende regels om
het groepsrisico in het kader van de externe veiligheid te reguleren:
Afbeelding van het invloedsgebied van het LPG-tankstation aan de Limburglaan 18.
Bepaling van de dichtheid van personen
In de herziening van het bestemmingsplan is vastgesteld dat de samenstelling van de
populatie onveranderd blijft.
Voor- en nadelen van andere mogelijkheden met lager groepsrisico
Dit bestemmingsplan is een actualisatieplan. Hierdoor worden andere mogelijkheden
met een lager groepsrisico niet verder besproken.
Mogelijkheden voor de hulpdiensten
Het invloedsgebied is goed bereikbaar. Verder zijn de "Beleidsregels bluswatervoorzieningen
en bereikbaarheid gemeente Eindhoven" van toepassing.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Er worden geen nieuwe objecten voor verminderd redzame personen binnen het invloedsgebied
van het LPG-tankstation mogelijk gemaakt.
Gemeentelijke wegen
Volgens de Visie externe veiligheid van gemeente Eindhoven is een standaard verantwoording
van het groepsrisico van toepassing wanneer minder dan 50 woningen worden gerealiseerd
langs lokale wegen in de zone van 0 tot 200 m. Dit bestemmingsplan is conserverend
van aard en maakt dan ook geen nieuwe woningen mogelijk. Hieronder volgt dan ook deze
standaard verantwoording.
Binnen zone van 0 tot 200 m zijn de blootstelling aan brandbare gassen (BLEVE) en toxische gassen de bepalende scenario's. Uitgaande van de diverse elementen van de verantwoordingsplicht leidt dit tot het volgende standaard externe veiligheidsadvies:
Spoor
Het plangebied ligt voor een deel binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Eindhoven-Boxtel, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De gevaarlijke stoffen die hierover vervoerd worden zijn in onderstaande tabel weergeven. Het betreft hier een traject waarbij het groepsrisico boven de oriënterende waarde is gelegen. Hiervoor dient een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.
Naam transportroute | Spoordeel | A | B2 | B3 | C3 | D3 | D4 |
Tilburg – Eindhoven | AU | 3650 | 2300 | 0 | 4600 | 3750 | 0 |
Bepaling van de dichtheid van personen
In de herziening van het bestemmingsplan is vastgesteld dat de samenstelling van de
populatie onveranderd blijft. Dit bestemmingsplan zorgt dan ook niet voor een verhoging
in de dichtheid van personen ten aanzien van het betreffende spoortraject.
Mogelijkheden voor de hulpdiensten
Het gehele gebied is goed bereikbaar. Verder voldoen de bluswatervoorzieningen aan
de richtlijn 'Bluswater en bereikbaarheid'.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Dit bestemmingsplan is een actualisatieplan, waarbij geen nieuwe locaties gerealiseerd
kunnen worden waar zich verminderd zelfredzame personen kunnen bevinden.
Advies Veiligheidsregio
Conform artikel 9 van het Besluit externe veiligheid transportroutes dient advies
te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio in verband met de zelfredzaamheid, bereikbaarheid
en bestrijdbaarheid.
De veiligheidsregio heeft geadviseerd om actief te communiceren met de omwonenden in het plangebied over de risico's van de gevaarlijke stoffen. Geef daarbij aan wat omwonenden moeten doen bij een incident, namelijk vluchten van de risicobron af. Dit bevordert de zelfredzaamheid van omwonenden. Dit advies geldt ook voor bedrijfshulpverleningsorganisaties.
Ook wordt geadviseerd om de beleidsregels bereikbaarheid en bluswatervoorziening van
VRBZO toe te passen. Wanneer een beoogde oplossing aan de beleidsregels voldoet, kan
er van uitgaan worden dat er een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een
adequate bluswatervoorziening gerealiseerd wordt.
Tevens wordt aangegeven dat nieuw op te richten gebouwen aan het Bouwbesluit 2012
moeten voldoen. In dit besluit is geregeld dat gebouwen uitgevoerd moeten worden met
een mechanische ventilatie die uitgezet kan worden. Aanvullend op deze regelgeving
wordt geadviseerd om de aanzuigopeningen van deze ventilatie bij voorkeur hoog en
afgekeerd van de risicobron te realiseren.
In artikel 5, derde lid onder c bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is geregeld dat de bepalingen voor vergunningsvrij bouwen uit artikel 2, onderdelen 3 (bijbehorend bouwwerk bij een woning) en 22 (het gebruiken van een bestaand bouwwerk voor huisvesting in verband met mantelzorg) bijlage II Bor, niet van toepassing zijn op een activiteit die plaatsvindt in:
Gelet op deze bepaling is het dus niet nodig om in het bestemmingsplan regels op te nemen om te voorkomen dat binnen deze zones vergunningsvrij kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten kunnen worden gebouwd of uitgebreid.
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat we als stad willen en waar dat op gebaseerd is.
Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. In januari 2017 heeft de gemeenteraad in het Klimaatplan 2016-2020 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.
1A) Aardgasloze verwarming
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers – woningen, winkels, kantoren – mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.
In het Klimaatplan 2016-2020 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.
1B) Duurzame mobiliteit
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele
brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen
worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije
voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee
de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte
voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen,
autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.
1C) warmte- en energiebesparing
Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.
1D) duurzame energie opwekking
Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.
2 Circulaire Economie
Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.
2A) duurzame materialen
Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.
2B) geen afval
In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.
2C) flexibel en demontabel bouwen
Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.
2D) deeleconomie/ as a service concepten
De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.
Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.
3) Natuur
Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?
3A) biodiversiteit
Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.
3B) oppervlakte groen
We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.
4. Sociale basisbehoeften
The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).
4A) Klimaatadaptatie
Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In het Klimaatplan 2016-2020 is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven in 2020 klimaatrobuust handelt en dat de gehele stad in 2050 klimaatrobuust is. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.
4B) gezonde verstedelijking
Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte
4C) participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen
We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.
Specifiek Eindhovens
Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk
verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de
verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening
met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders
(belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld
ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.
Het (industriële) verleden van Eindhoven heeft zijn sporen in de bodem nagelaten.
In de afgelopen jaren heeft op zeer veel locaties in Eindhoven om diverse redenen
milieukundig bodemonderzoek plaatsgevonden, bijvoorbeeld in het kader van het verlenen
van bouwvergunningen of in het kader van de aan- of verkoop van locaties. In het bodeminformatiesysteem
van de gemeente zijn de gegevens van alle bekende bodemonderzoeken opgenomen.
Op diverse locaties in Eindhoven zijn verontreinigingen aangetroffen, het komt echter
zelden voor dat er als gevolg van bodemverontreiniging sprake is van risico's voor
de gezondheid van mensen. Dergelijke locaties zijn op dit moment binnen het plangebied
dan ook niet bekend.
Wel zijn binnen het plangebied de volgende locaties bekend waar sprake is (geweest) van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Daarnaast zijn in het gebied twee oude stortplaatsen aanwezig. De verontreinigingen en de stortplaatsen zijn weergegeven in onderstaande kaart.
Daarnaast kan in sommige gevallen toch ook sprake zijn van beperkingen in het gebruik of extra kosten die gemaakt moeten worden als grond moet worden afgevoerd. Het verdient dan ook sterk aanbeveling om bij grondtransacties, bouwactiviteiten of grondverzet vooraf het bodeminformatiesysteem van de gemeente te raadplegen. In sommige gevallen zal het uitvoeren van een bodemonderzoek noodzakelijk zijn. Dit geldt bijvoorbeeld bij het aanvragen van sommige bouwvergunningen en bij het afvoeren van vrijkomende partijen grond.
In Eindhoven is tijdens de Tweede Wereldoorlog hard gevochten, dat heeft zijn sporen
in de bodem achtergelaten. Er worden nog steeds diverse soorten munitie of resten
daarvan in de bodem gevonden. Dit noemen we niet gesprongen explosieven (nge's) ook
wel conventionele explosieven.
Explosieven in de grond die niet aangeraakt of verstoord worden, leveren in beginsel
geen gevaar op. Maar bij zware trillingen of schokken (bv heien of machinaal graven)
is er wel een risico op explosie, dat kan leiden tot schade aan gebouwen, infrastructuur
en de gezondheid van mensen.
In onderstaande kaart zijn de gebieden weergegeven waar mogelijk nog explosieven uit
de oorlog aanwezig kunnen zijn. Voorafgaand aan grondverzet dient in deze gebieden
aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden om te bepalen of er daadwerkelijk explosieven
aanwezig zijn.
Conclusie
Het aspect bodem vorm geen belemmering bij dit bestemmingsplan.
Parkeren Van Maerlantlyceum
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, bij een bestemmingswijziging, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie.
In opdracht van de school is er een bodemonderzoek uitgevoerd door Geonius met titel "Bodemonderzoek Maerlantlyceum Jacob van Maertlaan 11 te Eindhoven" (rapportnummer MA200720.R1.0.V1.0 en d.d. 9 december 2020) Bijlage 10.
Uit het bodemonderzoek blijkt dat de schoollocatie is gelegen op een oude stortlocatie. Tevens ligt er mogelijk een ondergrondse brandstoftank. De bodem is derhalve verdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging.
Uit de resultaten van het bodemonderzoek blijkt dat de bovengrond licht verontreinigd is. De ondergrond vanaf 0,5 m-mv tot 3 m-mv is sterk verontreinigd met zware metalen en licht verontreinigd met PAK en minerale olie.
In de grond zijn zintuiglijk bijmengingen waargenomen, maar geen asbest. Analytisch is een gehalte van 13 mg/kgds aan asbest gemeten. Dit is beneden de waarde van 50 mg/kgds en derhalve is een nader asbestonderzoek niet noodzakelijk.
Het gehalte aan PFAS in de grond voldoet aan de achtergrondwaarde van landbouw/natuur.
In het grondwater is alleen een lichte verontreiniging met barium aangetroffen.
Uit het bodemonderzoek blijkt niet of men de mogelijke ondergrondse tank heeft aangetroffen of onderzocht.
De aangetroffen sterke verontreinigingen zijn gerelateerd aan de stortlocatie. Indien werkzaamheden moeten worden verricht in de verontreinigingen dan zal er een BUS melding of saneringsplan moeten worden ingediend bij de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant.
Tevens blijft de mogelijk ondergrondse brandstoftank een aandachtspunt op de locatie.
De geconstateerde verontreinigingen vormen geen belemmering voor de geplande bestemmingswijziging van de locatie van groen naar maatschappelijk.
De locatie ligt niet in een gebied dat verdacht is op het voorkomen van niet gesprongen explosieven en tevens buiten de boringsvrije zone van het waterwingebied Aalsterweg knooppunt Leenderheide.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en het bijbehorende Besluit natuurbescherming
(Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. Door de inwerkingtreding
van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet
komen te vervallen. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb
en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die
in 2021 in werking treedt.
De nieuwe wet beoogt zoveel als mogelijk aan te sluiten bij de Europese kaders (o.a.
vastgelegd in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn). Volgens de wetgever is hiermee
sprake van een hoog beschermingsniveau van de natuur. De Europese beschermingskaders
zijn met het oog op een goede doorwerking en duidelijkheid over de consequenties daarvan
zo veel mogelijk één-op één opgenomen in de wet zelf. Alleen voor zover nodig voor
een adequate bescherming van natuurwaarden die niet beschermd worden door Europese
regelgeving, voorziet de Wnb in een aanvullende bescherming. Dit betreft bijvoorbeeld
de bescherming van diersoorten die niet vallen onder de Europese beschermingskaders.
De Wnb voorziet in een instrumentarium in de vorm van beheerplannen en programma's
voor gebieden en soorten, teneinde de samenhang tussen gebieds- en soortenbescherming
mogelijk te maken. Verder is gekozen voor één vergunning- en ontheffingprocedure en
is tegen besluiten rechtsbescherming in twee instanties mogelijk.
Gelijktijdig met de in werkingtreding van Wnb veranderen de lijsten met beschermde
soorten. Zo is een aantal plantensoorten (o.a. orchideeën) en insecten- en vissoorten
(o.a. kleine modderkruiper en bittervoorn) niet langer meer beschermd. Andersom zijn
dieren die voorheen niet beschermd waren (o.a. haas, bosmuis en kleine ereprijs) nu
wel beschermd. Voor de soorten die beschermd zijn geldt een verbod om die opzettelijk
te verstoren als dat van wezenlijke invloed is op de gunstige staat van instandhouding.
Het plangebied
Dit bestemmingsplan betreft een actualisatieplan en richt zich voornamelijk op het vastleggen van de bestaande situatie. Het aspect natuurbescherming levert geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.
Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Mogelijke ontwikkelingen binnen de planperiode spelen zich daarom hoofdzakelijk af binnen bestaande (water)structuren. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).
Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer. De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren' van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.
Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (hierna: PMWP) is op 18 december 2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan staat voor het samen werken aan een provincie waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving en waarin de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving centraal staat. De agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het PMWP integreert de milieu- en de wateropgave en het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Behalve het PMWP is er een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en is er beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam te maken (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan daar waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Gedacht kan dan worden aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Op deze manier wordt gewerkt aan een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.
Wettelijke taken
De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd.
Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt
de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten.
De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant
(ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. De provincie
bereid zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Integrale en gezamenlijke aanpak
Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal).
De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over
doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk
vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De
provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders,
bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda
voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en
verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda
worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft
de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.
Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.
De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.
Waterschap de Dommel heeft op 29 september 2015 het Waterbeheerplan “Waardevol Water” vastgesteld. Dit strategisch document dat op 1 januari 2016 in werking getreden beschrijft de doelstellingen voor de periode 2016-2021 en op welke wijze zij die wil bereiken. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Stroomgebiedbeheerplan de Dommel, het Nationaal en het Provinciaal Milieu- en Waterplan.
Dit plan biedt ruimte voor initiatieven van derden en speelt in op kansen die zich in het waterschapgebied voordoen, waarbij de in het plan beschreven doelen leidend zijn. In de projecten zelf worden de doelen van het Waterbeheerplan uitgewerkt in concrete maatregelen. Het waterschap heeft de volgende uitgangspunten geformuleerd die richtinggevend zijn voor de plannen en oplossingen.
De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.
Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.
Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatsen van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.
Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.
Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied.
In het GRP 2019 – 2022 wordt aangegeven op welke wijze er omgegaan wordt met de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Hiervoor zijn in het plan activiteiten opgenomen enerzijds gericht op het beheer en onderhoud en anderzijds op het verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel.
Speerpunt van het GRP is het inspelen op de klimaatverandering welke extreme regenbuien, langdurige droogteperiodes en hittestress met zich meebrengt. Hiervoor zijn uitgangspunten, richtlijnen en ontwerpnormen uit het klimaatplan 2016-2020 en de hierin benoemde beleidsregel ´Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen´ nader uitgewerkt. Concreet betekent dit dat voor het aspect water bij nieuwe ontwikkelingen 60mm berging gerealiseerd dient te worden over het totaal verhard oppervlak binnen het plangebied. Daarbij kan de waterbergingseis gereduceerd worden naargelang de hoeveelheid groen binnen datzelfde plangebied. Om initiatiefnemers te ondersteunen heeft de gemeente een website ontwikkeld waar de benodigde waterberging kan worden berekend en voorbeelden zijn beschreven om invulling te geven aan de opgave.
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.
Het klimaat verandert. Dat heeft gevolgen voor Eindhoven. We krijgen onder andere te maken met meer en hevigere buien, langere perioden van droogte en meer hitte(stress). Om in de toekomst prettig te wonen en te werken in onze groeiende stad, is het noodzakelijk nú maatregelen te nemen. Dit betekent dat we 'klimaatrobuust' te werk moeten gaan.
In samenwerking met Brabantse overheden en kennisinstellingen is een prototype klimaatadaptatie-toets ontwikkeld met richtlijnen en ontwerpnormen voor de (her)inrichting en ruimtelijke ontwikkeling van stedelijk gebied op straat- en wijkniveau.
De toets omvat 3 hoofdregels en deze vormen de basis voor het Eindhovens klimaatadaptatie beleid:
Voor de klimaatadaptatie normen en richtlijnen is een indeling gemaakt naar ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein (circa 60% van het areaal) en op publiek terrein (circa 40% van het areaal). In de binnenstad ligt deze verhouding zelfs op 80-20%. Bovenstaand is vertaald in een waterbergingsnorm.
Minimale en maximale ontwerpnormen waterberging openbaar terrein
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op openbaar terrein moet minimaal 20 mm en mag tot 60 mm van de waterbergingsopgave ingevuld worden via primaire waterberging. Voorbeelden zijn waterpleinen, wadi's, watergangen, waterbergende funderingen of bakken. Eventuele resterende mm's (tot 40mm) van de waterbergingsopgave dient secundair te worden ingevuld. Denk daarbij aan parken, plantsoen c.q. grasvelden, parkeerplaatsen en wegen. Dit is acceptabel zolang er geen schade wordt veroorzaakt en/of dit niet ten koste gaat van andere primaire functies zoals op routes van hulpdiensten, markt- of evenement locaties. Als de secundaire waterbergings-opgave niet mogelijk is binnen de grenzen van de ruimtelijke ontwikkeling dan dient de waterbergingsopgave alsnog als primaire waterberging te worden ingevuld. Of er dienen maatregelen te worden genomen om de secundaire waterberging naar nabijgelegen ruimte te verplaatsen als dat hydraulisch mogelijk is.
Bij ontwikkelingen op privaat terrein ligt de verantwoordelijkheid voor het opvangen en verwerken van hemelwater in eerste instantie bij de eigenaar van het perceel waar de druppel valt. De landelijke voorkeursvolgorde '(her)gebruiken, vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren´ is van toepassing. Een voorbeeld van hergebruiken is hemelwater als spoelwater voor toiletten en een voorbeeld van vasthouden is infiltratie van hemelwater in de bodem.
Als hergebruik en vasthouden door lokale omstandigheden niet doelmatig is kan hemelwater
worden geborgen en vertraagd worden afgevoerd. Dat is de waterbergingsopgave. Hiermee
wordt het rioolstelsel bij piekbuien ontlast met als gevolg beperking van wateroverlast.
Daarnaast wordt het oppervlaktewatersysteem gelijkmatiger belast. Als ondersteuning
voor de berekening van de waterbergingsopgave op privaat terrein is een rekentool
ontwikkeld, te vinden via de website rekentool.eindhovenduurzaam.nl/.
Ontwerpnorm waterberging privaat terrein
De waterbergingsopgave geldt voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op privaat
terrein in Eindhoven. In gebieden waar vanuit het verleden afspraken over waterberging
zijn gemaakt, wordt in overleg bepaald of en hoe de waterbergingsopgave in de ontwikkeling
wordt verhoogd. Klimaatverandering kan namelijk ook in deze gebieden aanvullende waterberging
noodzakelijk maken en daarmee het risico op waterschade aan (nieuw)bouw verlagen.
Indien nodig worden hierover maatwerkafspraken gemaakt.
In het beleid 'Klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen' wordt onderscheid gemaakt tussen ontwikkelingen met 150 m² of meer verharding binnen het plangebied en kleinere ontwikkelingen tot 150 m² verharding binnen het plangebied. Voor de eerste groep geldt de eis tot 75 mm waterberging per m² verharding. Dit komt overeen met 75 liter waterberging per m² of voor een bouwplan met 400 m² verhard oppervlak 30 m³ (ofwel 30.000 liter) waterberging. Voor de tweede groep is de eis tot 25 mm. Dit komt overeen met 25 liter waterberging per m² of voor een woning met 100 m² verhard oppervlak 2,5 m³ (ofwel 2500 liter) waterberging.
De ontwerpnormen ter voorkoming van wateroverlast betekenen voor particulieren, ontwikkelaars en de gemeente een opgave om klimaat adaptief te bouwen. Vanaf 1 januari 2020 geldt voor particulieren en ontwikkelaars een wateropgave om bij ruimtelijke ontwikkelingen klimaat adaptief handelen. De datum van indiening van de omgevingsvergunning is leidend. De uitzonderingsregel is geregeld in artikel 32.2.2 van de regels.
Stimulans klimaatadaptatiebeleid
De gemeente Eindhoven draagt met het klimaatbeleid ook bij aan het verbeteren van
de kwaliteit van een gezonde leefomgeving en meer biodiversiteit door de voorkeur
te geven aan vergroenen als klimaat adaptieve maatregel.
Het beleid is zo opgesteld dat vergroening op privaat terrein bij nieuwbouw wordt
gestimuleerd en beloond. Hoe groener een plangebied wordt ingericht hoe lager de waterbergingseis
in mm wordt. Ook groene ontwikkelingen in groen arme buurten worden op deze manier
gestimuleerd.
De website geeft een overzicht van deze mogelijke beloningen via de 'rekentool'. De stimuleringsregeling waarbij méér groen een lagere waterbergingsopgave oplevert geldt voor ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein.
De gemeente Eindhoven maakt bij de beoordeling van de voor een nieuwe ontwikkeling
in een plangebied voorgestelde maatregelen gebruik van een rekentool. Deze rekentool
klimaatopgave, beschikbaar op rekentool.eindhovenduurzaam.nl, maakt het een ontwikkeling
mogelijk interactief haar plangebied en de te nemen maatregelen te beschrijven en
te controleren of aan de gemeentelijke eisen wat betreft waterberging en vergroening
wordt voldaan. Bovendien kan een afschrift van de beschrijving van het plangebied
en de keuze van de maatregelen met voorbeelden voor de verdere uitwerking gedownload
worden om bijgevoegd te worden bij de eventuele watertoets of aanvraag van de omgevingsvergunning.
De werking van de rekentool kan worden aangepast aan nieuwe inzichten en de uitkomst
van de laatste versie van de tool is maatgevend.
Principewerking van de rekentool
De rekentool klimaatopgave vraagt de klimaatrobuuste maatregelen te specificeren die zijn voorzien in het ontwerp binnen het plangebied en, waar nodig, hoe groot de oppervlakken zijn waar deze worden toegepast. Hieruit berekent de tool welk deel van het regenwater van een bui binnen het plangebied geborgen moet worden (de waterbergingsopgave, het grijze deel) en welk deel de klimaatrobuuste maatregelen zelf voor hun rekening nemen (het groene deel). Daarna kunnen nog extra maatregelen toegevoegd worden. Het doel is dat alle maatregelen bij elkaar de totale waterbergingsopgave (berging van al het water van een bui) van het plangebied voor hun rekening nemen.
De specificatie van maatregelen en oppervlakken vindt interactief plaats: de tool laat direct het effect van deze specificaties zien op de daaruit afgeleide totale waterbergingsopgave; daarnaast laat de tool op een aantal manieren visueel zien wat de individuele groene en grijze bijdrage van een maatregel is.
Vóór elke maatregel staat in de tool een i-symbool; door daarop te klikken wordt meer informatie over die maatregel gegeven zoals specifieke uitvoeringseisen en links naar achtergrondinformatie.
De tool doorloopt hierbij vier stappen:
In Bijlage 9 rekentool waterberging wordt de werking van de rekentool in detail beschreven.
Checklist Watersysteem | |
A-wateren binnen plangebied | Ja, de Dommel en de Tongelreep in het Dommelplantsoen en de uitmonding van de Gender in Genderpark |
B-wateren binnen plangebied | Ja, twee korte verbindingen van de oppervlaktewaterlichamen met de Gender in het Genderpark. |
Beschermde keurgebieden binnen plangebied? | Ja, Beschermd gebied waterhuishouding rondom de Dommel en de Tongelreep in het Dommelplantsoen |
Binnen 25-100 jaarszone? | Nee |
Binnen boringsvrije zone? | Ja, het Dommelplantsoen, Stadswandelpark en een deel van de buurten Looiakkers en Bloemenplein (tussen Stadswandelpark, Leostraat Leenderweg en Biester(dwars)weg) |
Ecologische verbindingszone? | Nee, wel Natuurnetwerk Brabant (Tongelreep en Dommel in Dommelplantsoen) |
Binnen reserveringsgebied waterberging | Ja, zowel reserveringsgebied waterberging als gebied voor regionale waterberging ((Tongelreep en Dommel in Dommelplantsoen) |
Attentiegebied NNB | Nee, wel Natuurnetwerk Brabant (Tongelreep en Dommel in Dommelplantsoen) |
Rioolwatertransportleiding | Nee |
Waterschap gemaal | Nee |
Verdachte/verontreinigde locaties? | Staan vermeld in de bodemparagraaf |
Infiltratie praktisch mogelijk? | Nee |
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid | Nee |
Binnen de plangrenzen liggen twee grote waterstructuren: de Dommel en de Tongelreep in het Dommelplantsoen en de uitmonding van de Gender in Genderpark. De genoemde watergangen zijn een wezenlijk onderdeel voor de afwatering van Eindhoven en vallen onder de Keur van Waterschap de Dommel. Daarnaast bevinden zich binnen het Stadswandelpark en Genderpark nog een aantal grote waterpartijen en diverse waterbergingsvoorzieningen.
De waterlopen Dommel en Tongelreep maken onderdeel uit van het NNB (Natuurnetwerk Brabant). Hiervoor geldt dat waterhuishoudkundige maatregelen in het teken van verdrogingsbestrijding dienen te staan om natuurdoelen te behalen. De omgeving van deze waterlopen in het Dommelplantsoen is bestempeld als beekdal. Beekdalen zijn hydrologisch erg gevoelige gebieden. Ter bescherming van de natuur wordt hier eenzelfde beschermingsregime gehanteerd als voor de beschermde gebieden waterhuishouding.
Binnen het plangebied komt hoofdzakelijk een gemengd rioolstelsel aanwezig. Aan de Boutenslaan ter hoogte van de Dommel en Tongelreep en in delen van de buurt Eliasterrein/Vonderkwartier is een gescheiden stelsel aanwezig. Ook op enkele plekken in de buurten Engelsbergen en Schoot ligt een gescheiden rioolstelsel.
In het plangebied is het oppervlaktewater de Gendervijver, de Dommel, De Tongelreep, de vijvers in het Stadswandelpark, de vijvers in de tuin van landgoed De Burgh (Glorieuxpark) en de bermsloten langs de Ring gelegen. De Dommel en de Tongelreep maken onderdeel uit van het regionaal watersysteem. De Gendervijver staat in verbinding met de Gender. De vijvers in het Stadswandelpark en in de tuin van landgoed De Burgh zijn solitaire wateren. Deze vijvers hebben een overloop naar de riolering in geval van hoge waterstanden. Vanuit het rioolstelsel vinden lozingen via riooloverstorten plaats ter hoogte van de Dr. Schaepmanlaan op de Dommel. Verder is er een hemelwaterafvoer naar de vijver in het Stadswandelpark aanwezig.
Het plangebied bevat zowel verharde oppervlakten als groen. Verharding bestaat hoofdzakelijk uit woningen met terreinverharding en openbare wegen. Openbaar groen of onverharde gebieden zijn aanwezig. Het plangebied grenst aan bestaand stedelijk gebied en aan buitengebied.
De bodemopbouw is van invloed op de karakteristiek van het watersysteem. Eventueel bekende bodemverontreinigingen zijn toegelicht in de bodemparagraaf van dit bestemmingsplan. Toekomstige ontwikkelingen mogen niet bijdragen aan een verdere verspreiding van de verontreiniging.
De maaiveldhoogten van het plangebied variëren van ca 16 m + N.A.P (nabij de Dommel en de Gendervijver) tot ca. 18 m + N.A.P. in het westen van het plangebied en 21 m + N.A.P. in het oosten van het plangebied (nabij landgoed de Burgh). De bodem van de Dommel binnen het plangebied ligt op ca. 14 m + N.A.P. Voeding van het grondwater in het plangebied geschiedt door infiltratie van regenwater en door toestroming vanuit het regionaal watersysteem.
De ontwatering van het gebied geschiedt door ondergrondse afstroming naar oppervlaktewater. Daarnaast is het plangebied onderdeel van het regionaal systeem: zoals grondwater het gebied instroomt, zo stroomt grondwater het gebied ook uit. De stromingsrichting in het gebied is van zuidoost naar noordwest in de richting van de Dommel. In het Vonderkwartier en in de omgeving van de Engelsbergenstraat zijn klachten bekend over grondwateroverlast. Om dit te bestrijden is in het Vonderkwartier een gescheiden rioolstelsel (inclusief drainagevoorzieningen) aangelegd. Onttrekkingen van grondwater in dit gebied zijn niet bekend.
Het regenwater dat op daken en wegen valt stroomt overwegend af naar de riolering. De riolering in dit gebied is een gemengd rioolstelsel waarbij regenwater en afvalwater wordt gemengd en gezamenlijk afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie aan de Van Oldenbarneveltlaan. Een deel van het Vonderkwartier is gescheiden gerioleerd. Afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie en het regenwater wordt apart (gescheiden) ingezameld en afgevoerd naar oppervlaktewater. Overig regenwater infiltreert, afhankelijk van de doorlatendheid, in de bodem. Verdamping wordt in dit plan buiten beschouwing gelaten.
Alle panden in het plangebied zijn aangesloten op het gemengd riool dan wel het vuilwaterriool. Beide stelsels voeren af naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie aan de Van Oldenbarneveltlaan.
Het plangebied is tevens gelegen in een 'boringsvrije zone'. Een bestemmingsplan dat is gelegen in een 'boringsvrije zone' strekt mede tot het behoud van de beschermende kleilaag in de bodem. Het is niet noodzakelijk om inhoudelijke bescherming via het ruimtelijke spoor op te nemen omdat in de Interim Omgevingsverordening al is voorzien in een systeem van melding van dergelijke activiteiten. Van opname in het bestemmingsplan van de boringsvrije zone gaat dan ook vooral een signalerende functie uit.
Momenteel zijn geen ontwikkelingen bekend die een noemenswaardige verandering in het aangesloten verhard oppervlak met zich meebrengen. Indien er in de toekomst zich binnen het plangebied kansen voordoen om het gemengde rioolstelsel verder om te bouwen naar een gescheiden stelsel zal de gemeente deze kansen, indien effectief en doelmatig, proberen te benutten.
De ombouw naar een gescheiden stelsel, in overleg met het waterschap, vindt plaats
op de momenten dat de aanleg gecombineerd kan worden met een wijk- c.q. herinrichting
of rijbaan vernieuwing binnen het plangebied.
Voor alle bestaande en eventuele nieuwe ontwikkelingen geldt de minimale eis: (huishoudelijk)afvalwater
en regenwater van verharde oppervlakken gescheiden aanleveren tot de gemeentelijke
erfgrens. Daar waar er een gescheiden stelsel ligt dient er gescheiden te worden aangesloten.
Voor enkele activiteiten (zoals bijvoorbeeld het laden en lossen van gevaarlijke stoffen)
kan een uitzondering gelden. Momenteel bestaan er geen plannen om het reeds aanwezige
gescheiden stelsel beter te benutten dan wel uit te bereiden en het verhard oppervlak
daarop te gaan aansluiten.
Er zijn geen plannen bekend die veranderingen aanbrengen in het oppervlaktewater systeem. De bestaande A- en B-wateren, inclusief de keurgebieden, blijven gehandhaafd.
Bij het afkoppelen, en duurzame watersystemen in het algemeen, verdient de waterkwaliteit van het afstromende regenwater bijzondere aandacht. Sommige af te koppelen of nieuw aan te sluiten verharde oppervlakken kunnen de waterkwaliteit nadelig beïnvloeden (bv. olie van parkeerterreinen, en uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, lood en koper verwerkt in daken). In het kader van duurzaamheid worden initiatiefnemers gestimuleerd om alleen met niet uitloogbare bouwmaterialen te werken. Conform de handreiking "afkoppelen & niet aankoppelen" dienen de verharde oppervlakken gekwalificeerd te worden.
Bij vaststelling van dit bestemmingsplan is een ontwikkeling in het plangebied opgenomen. Het betreft het realiseren van een parkeerplaats bij de (ver)nieuwbouw van een school aan de Jacob van Maerlantlaan 11. Om de haalbaarheid van deze ontwikkeling te onderbouwen voor het aspect water is gebruik gemaakt van de rekentool klimaatopgave Eindhoven. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat voldoende maatregelen getroffen worden om te voldoen. Hierbij geldt de voorwaarde dat de maatregelen bij de omgevingsvergunning aanvraag verder zijn uitgewerkt conform de gestelde eisen -zoals in de bijlagen van de rekentool zijn omschreven, toegepast op de situatie van dit (ver)nieuwbouwplan van het Van Maerlantlyceum. De omgevingsvergunning moet immers voldoen aan de eisen die in dit bestemmingsplan worden gesteld aan waterberging.
Bij de aanleg van de parkeerplaatsen wordt een deel verharding toegevoegd. Dit deel verhard oppervlak wordt meegenomen in de hemelwater buffercapaciteitsberekeningen van de nieuwbouw. Uitgangspunt is buffering op eigen terrein.
In mei 2020 is met Waterschap de Dommel gestart met overleg over dit plan. Zij hebben aangegeven in te kunnen stemmen met onderhavig bestemmingsplan. Zij gaven aan dat er geen ontwikkelingen bekend zijn die een noemenswaardige verandering in het aangesloten verhard oppervlak met zich meebrengen. De wijze waarop wordt omgegaan met water blijft ongewijzigd. Het plan is van gering waterhuishoudkundig belang. Indien er in de toekomst zich binnen het plangebied kansen voordoen om het gemengde rioolstelsel verder om te bouwen naar een gescheiden stelsel zal de gemeente deze kansen, indien effectief en doelmatig, proberen te benutten. Het waterschap en de gemeente Eindhoven hebben een goede samenwerking.
Het bestemmingsplan "Strijp- Gestel- en Stratum binnen de Ring en Bloemenbuurt-Zuid 2020" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.
Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.
Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In "Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.
In geval meerdere dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen gelijktijdig van toepassing zijn op een gebied of in het geval dat er meerdere bepalingen van toepassing zijn binnen één bouwperceel, geldt dat deze bepalingen qua rangorde gelijk zijn aan elkaar. Dit betekent dat aan alle voorwaarden uit de relevante bepalingen voldaan moet worden. Logischerwijs heeft dit tot gevolg dat de meest beperkende bepaling geldt.
Bestemming “Bedrijf ” (Artikel 3)
Deze bestemming is toegekend aan de gronden en opstallen van bedrijven in het plangebied.
Hierbinnen zijn bedrijven behorende tot ten hoogste categorie 2, alsmede ter plaatse
van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' bestaande bedrijven behorende
tot ten hoogste categorie 3.2 als bedoeld in de bij deze regels behorende "Lijst van
bedrijfsactiviteiten" toegestaan. Voornoemde lijst is gebaseerd op de VNG-brochure
"Bedrijven en milieuzonering".
Bedrijven die ingevolge de Wet geluidhinder geluidszoneringsplichtig zijn en risicovolle
inrichtingen, zijn uitgesloten. Bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse
van de gelijknamige functieaanduiding. Productiegebonden detailhandel is onder voorwaarden
toegelaten. Andere detailhandel uitsluitend als bestaand. Er kan ook meegewerkt worden
aan de vestiging van bedrijven die niet voorkomen op de "Lijst van bedrijfsactiviteiten"
maar die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven
die wel zijn genoemd. De bouwvlakken zijn dusdanig gesitueerd dat enige uitbreiding
van de bebouwing mogelijk is.
Bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' (Artikel 4)
Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen gebouwen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorgebouwen en gasdrukmeet- en regelstations. Bij een gasdrukmeet- en regelstation is een aanduiding 'veiligheidszone - gasreduceerstation' opgenomen, ter plaatse waarvan geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten zijn toegestaan.
Bestemming `Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen met LPG” (Artikel 5)
Deze bestemming is gelegd op het in het plangebied gelegen tankstation met LPG-functie aan de Limburglaan 18.
Bestemming 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG" (Artikel 6)
Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen tankstations zonder LPG-functie waar deze bestaand zijn, en voor zover dit mogelijk is vanuit het oogpunt van externe veiligheid en milieuhinder.
Bestemming `Centrum´ (Artikel 7)
Deze bestemming is gelegd op de winkelcentra Sint Trudoplein en Hoogstraat evenals aan de radialen Aalsterweg en Leenderweg. De bestemming beperkt zich niet alleen tot winkels. Naast detailhandel zijn ook dienstverlenende bedrijven en instellingen, maatschappelijke voorzieningen alsmede woningen toegelaten. Binnen de bestemming `Centrum´ is ook horeca toegestaan. Deze is beperkt tot en met categorie 1 ingevolge de "Lijst van horeca-activiteiten". Detailhandel, horeca, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen zijn uitsluitend op de begane grond toegestaan, tenzij anders aangeduid.
Bestemming `Cultuur en ontspanning - Prostitutie´ (Artikel 8)
Deze bestemming is gelegd op drie specifieke locaties. Raamprostitutie wordt specifiek uitgesloten.
Binnen deze bestemming is tevens wonen toegestaan voorzover dit is aangeduid.
Bestemming `Dienstverlening” (Artikel 9)
Deze bestemming is gelegd op vestigingen ten behoeve van dienstverlening waarbij sprake is van meer dan beroepsuitoefening aan huis (bijvoorbeeld makelaarskantoren, financiële adviesbureaus, reclame-adviesbureaus e.d.). De planregeling voorziet tevens in de aanwezigheid van woningen.
Bestemming `Gemengd´ (Artikel 10)
Deze bestemming voorziet in een veelheid aan functies, die onderling uitwisselbaar
zijn. Het betreft panden / clusters van panden waarbij een diversiteit aan functies
gewenst is. Ten opzichte van de voorgaande bestemmingsplannen zijn er verschillende
bestemmingen samengevoegd tot één bestemming Gemengd.
De toegestane functies zijn detailhandel, dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende
instellingen, maatschappelijke voorzieningen, kantoren, bedrijven tot en met categorie
2 en wonen. Detailhandel kent een beperking voor supermarkten tot 800 m2. In de bestemming
is een mogelijkheid opgenomen om af te wijken van de regels ten behoeve van een supermarkt
groter dan 800 m2. Hiermee kunnen de effecten om de omgeving gereguleerd en beoordeeld
worden.
De insteek is dat wonen op de verdieping plaatsvindt en de overige functies op de
begane grond. Alleen in bestaande situaties kan hiervan worden afgeweken.
Daar waar een aanduiding 'karakteristiek' is opgenomen geldt de bestaande goot- en
bouwhoogte als maximale goot- en bouwhoogte. Tevens geldt voor deze panden een sloopvergunningsstelsel.
Bestemming `Groen” (Artikel 11)
Het groen dat in de uitwerking van het gemeentelijke Groenbeleidsplan is aangemerkt als "structureel groen op stedelijk niveau" en "structureel groen op wijk- en buurtniveau" is in het voorliggende plan expliciet voorzien van de bestemming `Groen´. Deze bestemming omvat ook zogenoemd 'snippergroen' en kleinere waterpartijen.
Bestemming `Horeca´ (Artikel 12)
Deze bestemming is gelegd op de solitair gelegen horecavestigingen in het plangebied. De planregeling voorziet ook in de aanwezigheid van woningen. Bij deze bestemming is gebruik gemaakt van een "lijst van horeca-activiteiten".
Horeca - 1 "Maaltijdverstrekkend"
Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden.
Horeca - 2 "Drankverstrekkend"
Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse.
Horeca - 3 "Multifunctioneel horecabedrijf"
Een inrichting die gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen worden, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt tot dansen.
Horeca - 4 "Vermaak, sport, spel en ontspanning"
Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak, sport, spel en ontspanning.
Horeca - 5 "Logiesverstrekkend"
Hotels en pensions.
Horeca - 6 "Ontmoetingscentra / Maatschappelijke instellingen"
Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het in verenigingsverband of anderszins georganiseerd bieden van ontmoetingsgelegenheid al dan niet in combinatie met verstrekking van drank en/of etenswaren die ter plaatse genuttigd kunnen worden.
Ter plaatse van de solitaire horecabestemmingen geldt dat horeca in categorie 1 is toegestaan dan wel een andere categorie horeca voor zover deze reeds bestaand is. De horecafunctie is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de begane grond tenzij horeca reeds op de verdieping gevestigd is. Ook is wonen op de verdieping toegestaan en op de begane grond voor zover dit een bestaande situatie is.
Bestemming `Kantoor” (Artikel 13)
Deze bestemming is gelegd op specifieke kantoorvestigingen waarbij soms aanvullend het gebruik voor wonen is toegestaan.
Bestemming `Maatschappelijk” (Artikel 14)
Het betreft hier een "verzamelbestemming" ten behoeve van medische, sociaal-culturele,
religieuze, educatieve en openbare dienstverlenende (non-profit) instellingen en voorzieningen
ten behoeve van sport. Concreet gaat het hier om voorzieningen als kerken, scholen,
buurtcentra, sporthallen, bejaardenhuizen, welzijnsvoorzieningen, medische (groeps)praktijken
e.d. Gekozen is voor een flexibele regeling, zodat uitwisseling van alle functies
die passen binnen de omschrijving mogelijk is.
Horeca is uitsluitend toegestaan ondergeschikt aan dan wel ter ondersteuning van de
desbetreffende maatschappelijke functie(s). Ook detailhandelsvoorzieningen, dienstverlenende
bedrijven en dienstverlenende instellingen zijn toegestaan voor zover ten dienste
van de maatschappelijke voorziening.
Ter plaatse van de aanwezige begraafplaats(en) in het plangebied is de nadere functieaanduiding
'begraafplaats' geprojecteerd.
Specifiek voor de Hoogstraat 231 is een uitzondering opgenomen. Hier is beschermd en verzorgd wonen niet toegestaan. Dit volgt uit in een overeenkomst tussen eigenaar en gemeente opgenomen afspraken.
Bestemming `Natuur” (Artikel 15)
In deze bestemming wordt de aanleg, het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke en de landschappelijke waarden geregeld. Het is een samenvoeging van de verschillende bestemmingen Natuur en de bestemming Multifunctioneel Groen (GHS) uit de voorgaande bestemmingsplannen.
Bestemming `Recreatie - Dagrecreatie” (Artikel 16)
Deze bestemming is opgenomen voor de speeltuin aan de Schoenerstraat. Ondergeschikt aan dagrecreatieve functies is hier horeca toegestaan.
Bestemming `Sport” (Artikel 17)
Binnen deze bestemming worden sportterreinen en -voorzieningen toegestaan. De voormalige bestemming 'Stadion' uit bestemmingsplan 'Strijp binnen de Ring 2007' valt nu ook onder deze bestemming, waarbij voor de betreffende locatie (Philips-stadion) wel specifieke regels zijn opgenomen. Ondersteunend aan de voorziening is tevens horeca toegestaan.
Bestemming `Verkeer” (Artikel 18)
Deze bestemming is geprojecteerd op de wegen die primair gericht zijn op de afwikkeling van het doorgaande verkeer.
Bestemming `Verkeer - Verblijfsgebied” (Artikel 19)
Het gaat bij deze bestemming om de wegen die primair dienen c.q. zullen dienen voor de ontsluiting van de aangrenzende of nabijgelegen gronden, zoals winkelerven, pleinen, woonstraten, woonerven en paden. Ook is deze bestemming bedoeld voor de parkeerterreinen en voor de groenstrookjes die een onderdeel zijn van de straatinrichting.
Bestemming Water (Artikel 20)
innen deze bestemming vallen de grotere oppervlaktewateren c.q. die oppervlaktewateren die een functie hebben in het watersysteem.
Bestemming `Wonen” (Artikel 21)
Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen gronden met woningen en
de bijbehorende voor- en achtererven. In de regels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen
en bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen. Het gebouw dat door zijn constructie of afmetingen
als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, wordt beschouwd als het hoofdgebouw.
Bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen zijn in architectonisch opzicht te onderscheiden
van, en ondergeschikt aan, het hoofdgebouw.
Hoofdgebouwen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd waarbij de bouwvlakken volledig
mogen worden bebouwd. Bij "grondgebonden woningen" is in beginsel uitgegaan van een
diepte van het bouwvlak van 12 m, gemeten vanaf de voorgevel(rooilijn). Daarbij dient
de resterende achtertuin een diepte van minimaal 10 m te hebben. Indien deze minimum
diepte in de gegeven situatie niet mogelijk is, is voor het bouwvlak een diepte van
10 m aangehouden. Indien ook dan een ontoereikende diepte van de achtertuin resteert,
is een diepte van het bouwvlak overeenkomstig de bestaande situatie aangegeven.
Er is gekozen voor standaardisering van de diepte van het bouwvlak met het oog op
rechtsgelijkheid. Veel "grondgebonden woningen" hebben een bestaande diepte van 8
tot 10 m. Mogelijkheden tot uitbreiding van hoofdbebouwing naar 12 m is substantieel
en praktisch. Bij de bepaling van de minimaal te behouden tuindiepte worden reeds
in de tuin gerealiseerde bijgebouwen buiten beschouwing gelaten. Door het bepalen
van de diepte van het bouwvlak vervalt de noodzaak om de achtergevelrooilijn vast
te leggen.
Bij vrijstaande woningen op relatief ruime kavels is als diepte van het bouwvlak in beginsel een maat van 15 m aangehouden. Voor minimaal resterende diepte van de achtertuinen bestaan dezelfde uitgangspunten als bovenstaand zijn verwoord. Bij meergezinswoningen is voor de bepaling van het bouwvlak de bestaande situatie aangehouden.
Het bestemmingsplan maakt geen uitbreidingen mogelijk aan voorgevel, maar uitsluitend een kleine aanbouw. De voorzijde van woningen bepaalt namelijk in hoge mate het straatbeeld, evenals de onderlinge samenhang van de gevels. Een rommelig gevelbeeld doet afbreuk aan de belevingswaarde van het straatbeeld. Daarom wordt bij een goed stedenbouwkundig plan uitgegaan van een helder en evenwichtig gevelbeeld waarbij de gevels van de afzonderlijke woningen een aantrekkelijk ensemble opleveren. Daarbij dient ook samenhang te ontstaan tussen de afmetingen van het profiel van de openbare ruimte en de gevelhoogten en gevelbreedten.
Er zijn standaardregels opgenomen voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen achter de voorgevel. Deze regels gelden in principe overal in de bebouwde kom van Eindhoven. In de Bloemenbuurt-Zuid is gekozen voor een iets afwijkende regeling nu hier sprake is van een specifieke situatie met kleine achtertuinen en binnenterreinen.
In de regeling zijn specifieke regels opgenomen voor de bouw van een dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een woning. In onderstaande figuur is hiervan een uitwerking opgenomen:
Voor de uitbreiding van een bungalow/patiowoning is ook een regeling voor de uitbeiding hiervan opgenomen. In onderstaande figuur is hiervan een uitwerking opgenomen:
Op enkele panden is een aanduiding 'karakteristiek' gelegd. Het gaat hier om cultuurhistorisch waardevolle panden welke niet zonder meer gesloopt mogen worden. Ook is voor de toegestane goot- en bouwhoogte een afwijkende regeling opgenomen. Deze is als bestaand.
Aan huis-verbonden-beroepen
Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m2). Via een afwijking is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen. Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m2 te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.
Bestemming Maatschappelijk - Uit te werken
Ten behoeve van de realisatie van een toren van maximaal 50 meter voor maatschappelijke voorzieningen met daarbij behorende ondergeschikte functies is een uit te werken bestemming opgenomen. Deze sluit globaal aan op de uit te werken bestemming uit het bestemmingsplan Strijp binnen de Ring 2007 en de bestemming Maatschappelijk in dit bestemmingsplan.
Dubbelbestemming `Waarde - Archeologie - 1´ (Artikel 23)
Deze bestemming geldt voor die delen in het plangebied, waarbij bij bepaalde ingrepen eerst nader archeologisch onderzoek vereist is. Door middel van een dubbelbestemming wordt gezorgd dat de aanwezige waarden optimaal beschermd worden.
Dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' (Artikel 24)
Deze bestemming is een dubbelbestemming over de onderliggende basisbestemmingen, dat gericht is op bescherming van de aanwezige waarden van het beschermd stadsgezicht Witte Dorp en Den Elzent. De bouwregels zijn zodanig opgesteld dat nagenoeg geen (bouw)activiteiten mogen plaats vinden die de cultuurhistorische waarden kunnen aantasten. Bij afwijkingen ten aanzien van het bouwverbod dient een afweging plaats te vinden waarbij aan de toetsing van de cultuurhistorische waarde een belangrijk gewicht wordt toegekend.
Dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 1 (Artikel 25)
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor gebieden waar de bebouwing binnen het plangebied van cultuurhistorische waarde is. De regels zijn opgesteld ten behoeve van het behoud van de cultuurhistorische waarden van die bebouwing.
Dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 2 (Artikel 26)
De gebieden en landschapselementen in het plangebied welke cultuurhistorisch waardevol zijn, hebben de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie-2 gekregen. De begrenzing van de gebieden en de landschapselementen zijn gebaseerd op het rapport van RAAP 3398 "Het landschap onder de stad' d.d. 13 november 2018 kaartbladen 1, 2 en 3. Ter toelichting en onderbouwing is dit rapport als bijlage bij deze toelichting gevoegd (Bijlage 3 tot en met 6). In de regeling is opgenomen dat advies wordt gegeven door de gemeentelijk cultuurhistorisch adviseur. Dit advies wordt uitgebracht op basis van genoemd onderzoek.
Dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 3 (Artikel 27)
De regeling heeft ook tot doel de in het gebied aanwezige cultuurhistorisch waardevolle bebouwing te beschermen. De regeling is gelijk aan de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 1', met dien verstande dat in de dubbelbestemming Waarde -Cultuurhistorie - 3 aanvullend een sloopvergunningsstelsel is opgenomen. Hier is voor gekozen omdat in tegenstelling tot de gebieden met de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 1 voor alle panden een sloopvergunningsstelsel moet gelden. In het geval dat een gebied bescherming nodig heeft, maar dit niet betekent dat alle panden in het gebied beschermd moeten worden met een sloopvergunningsstelsel dan wordt gekozen voor de dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie- 1 en een aanduiding 'karakteristiek'. Deze aanduiding regelt dan dat er alleen een sloopvergunningsstelsel geldt voor de aangeduide panden.
Dubbelbestemming 'Waarde - Natuur Netwerk Brabant' (Artikel 28)
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor het behoud, herstel en/ of ontwikkeling van de hydrologische waarde door middel van het instandhouden van stromingen in grondwatersystemen. De bestemming sluit aan bij de begrenzing zoals opgenomen in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant van de provincie Noord-Brabant.
Dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' (Artikel 29)
Deze bestemming is geprojecteerd op regionaal waterbergingsgebied en reservering waterbergingsgebied, waar in beginsel enkel mag worden gebouwd ten behoeve van deze dubbelbestemming en waarbij bij bepaalde ingrepen eerst advies van het Waterschap vereist is. Door middel van een dubbelbestemming wordt gezorgd dat het waterbergend vermogen van het gebied wordt behouden, alsmede dat het behoud, beheer en herstel van watersystemen wordt verwezenlijkt.
Onder de Algemene regels zijn opgenomen: de Anti-dubbeltelregel, Algemene aanduidingsregels, Algemene afwijkingsregels en de Overige regels.
Anti-dubbeltelregel (Artikel 30)
Deze regel dient ter voorkoming van misbruik van de bouwregels in die zin dat wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene aanduidingsregels(Artikel 31)
Deze regels voorzien in regelingen voor de gebiedsaanduidingen die in de verbeelding zijn opgenomen. Zo is sprake van regelingen betreffende verschillende veiligheidszones waarbinnen al dan niet in beginsel bepaalde gevoelige, c.q. kwetsbare functies zijn toegestaan.
In de algemene aanduidingsregels zijn de volgende aanduidingen opgenomen:
Algemene afwijkingsregels (Artikel 32)
In dit artikel zijn enkele binnenplanse afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het onder voorwaarden overschrijden van bouwgrenzen, bouwvlakken en maatvoeringen.
In de overige regels zijn twee voorwaardelijke verplichtingen opgenomen, te weten voor parkeren en voor waterberging.
Voorwaardelijke verplichting parkeren
Hierin is geregeld dat moet worden voldaan aan de beleidsregels Actualisatie nota parkeernormen 2019 bij bouwen. Ook is er een mogelijkheid opgenomen om van de regels af te wijken. De verwijzing naar de beleidsregels is dynamisch zodat altijd de meest actuele nota parkeernormen geldend is.
Voorwaardelijke verplichting waterberging
In de overige regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg van waterberging bij de bouw van bouwwerken. Op grond van deze verplichting mag er alleen gebouwd worden als er voldoende waterberging is aangelegd, eventueel in combinatie met andere maatregelen die bijdragen aan het klimaatbestendig maken van de stad. Deze verplichting is ontleend aan paragraaf 5.5 en de beleidsregel “Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen” in bijlage 5 van het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022 (verder: GRP). Bij bouwwerken met een oppervlakte van 150 m² of meer moet in principe een waterberging aangelegd worden tot 75 mm per m² oppervlakte van het bouwwerk. Voor bouwwerken met een oppervlakte tussen 50 m² en 150 m² geldt een lagere bergingseis: daar moet in principe worden voorzien in een waterberging tot 25 mm per vierkante meter bouwoppervlakte. In groenarme gebieden geldt een hogere eis, omdat daar een grotere opgave ligt.
Een deel van de vereiste waterberging kan worden gecompenseerd met andere maatregelen die in lijn zijn met het beleid voor klimaatadaptatie, dat is beschreven in de beleidsregel Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld het aanplanten van nieuwe bomen (die zorgen voor vasthouden van regenwater en beschaduwing) of het aanleggen van gevelgroen. De exacte omvang van de benodigde waterberging en de omvang van andere maatregelen is sterk afhankelijk van de kenmerken van het bouwplan en de locatie. De wijze waarop de benodigde maatregelen moeten worden bepaald, is uitgewerkt in de genoemde beleidsregel.
De gemeente heeft een rekentool beschikbaar gesteld waarmee initiatiefnemers eenvoudig kunnen nagaan wat de omvang van de maatregelen moet zijn, op basis van een aantal gegevens van hun initiatief en de locatie. Deze rekentool is te raadplegen op https://rekentool.eindhovenduurzaam.nl. De rekentool is dynamisch van aard, dat wil zeggen dat deze kan worden aangepast.
Bestaande situaties gesplitste woningen
Voor de bedoelde bestaande situaties zoals in dit bestemmingsplan geregeld in de begrippenlijst gaat het uitsluitend om legale bestaande gevallen op grond van het bestemmingsplan en niet om bestaande legale gevallen op basis van de huisvestingswet en/of - verordening. Hierdoor worden de bestaande legale situaties op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan (en situaties die beschikken over een betreffende vergunning voor planologisch strijdig gebruik), in dit bestemmingsplan ook positief bestemd.
In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de Slotregel opgenomen.
Voorts zijn aanduidingen opgenomen voor:
Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021
In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.
Uitgangspunten
Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:
Prioritering
De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.
Uitvoeringsplan
In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:
Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.
Duidelijke regels
Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.
Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.
Ook kan er sprake zijn van zogenaamde “kruimelgevallen”. Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie-eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.
Voor dit conserverende bestemmingsplan geldt dat het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd door gemeentelijke gronduitgifte of bij een overeenkomst of omdat er enkel sprake is van “kruimelgevallen”.
Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven op 3 juli 2019. De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Bij de voorbereiding is overleg geweest met:
Hieronder is een samenvatting van de reacties opgenomen met de reactie van de gemeente hierop.
aanvulling 1:
aanvulling 2:
Om een goede afweging te maken of de door de stichting benoemde panden met een aanduiding 'karakterisitiek' in het bestemmingsplan op moeten worden genomen, heeft de Henri van Abbestichting de genoemde panden die niet binnen de structuren van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart vallen nader onderbouwd.
antwoord:
aanvulling:
Het betreft hier een conserverend bestemmingsplan. Toch willen wij wijzen op een nieuwe ontwikkeling betreffende het wederopbouwerfgoed. De gemeente heeft een inventarisatie laten uitvoeren inzake pand-gebonden wederopbouwkunstwerken. Deze kunstwerken zijn tot op heden niet beschermd. Die bescherming is alleen mogelijk als de panden waarop deze kunstwerken aanwezig zijn een dusdanige status krijgen dat voor sloop van het pand te allen tijde een sloopvergunning noodzakelijk is. Dat betekent dat het bestemmingsplan de status van de panden zal moeten aangeven. In de bestemmingsplannen zullen de panden op zijn minst moeten worden gewaardeerd met "karakteristiek".
antwoord:
Dit is inderdaad een actueel vraagstuk. In samenwerking met de Stichting hebben we als gemeente een inventarisatie van wederopbouwkunst opgesteld. Een aantal kunstwerken (altijd gebonden aan gebouwen) is dusdanig waardevol dat we daar nieuw beleid voor ontwikkelen. Het is nu nog te vroeg om in dit bestemmingsplan ook al een beschermingsregime op te nemen. Wanneer het beleid gereed is, wordt dit nader uitgewerkt en in het kader van het opstellen van het omgevingsplan voor de hele gemeente wordt bekeken hoe we dit het beste kunnen beschermen.
Het plan geeft RWS uit hoofde van haar functie als beheerder van de rijksinfrastructuur
geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.
Wel attenderen ze op een typefout. In de eerste zin van de inleiding van de toelichting
staat dat de Omgevingswet naar verwachting op 1-1-2021 in werking treedt..
antwoord:
Wij nemen de reactie voor kennisgeving aan en passen de typefout in de inleiding aan.
Het plan is in overeenstemming met onze provinciale belangen.
antwoord:
Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
Op een conceptversie van dit plan is op 6 mei 2020 al positief gereageerd. (ons kenmerk Z61668/U129710). Wij stemmen in met dit conserverende bestemmingsplan.
antwoord:
Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 27 augustus tot en met 7 oktober 2020 ter inzage gelegen. In die periode is iedereen in de gelegenheid gesteld een reactie ten aanzien van het voorontwerp in te dienen. Bovendien is gelegenheid geboden om via email of telefonisch vragen te stellen over het bestemmingsplan. Hieronder is een samenvatting van de ontvangen reacties weergegeven. De reacties zijn allemaal voorzien van een gemeentelijk standpunt.
De reacties zijn waar nodig geanonimiseerd.
In vergelijking met het huidige bestemmingsplan "Gestel binnen de Ring 2007" zijn
de regels ten aanzien van de diepte van het bouwvlak niet gewijzigd. Toch is op de
nieuwe plankaart de diepte van het bouwvlak ter plaatse van de woning verkleind van
12 meter naar 7 meter. Verzoek is de diepte van het bouwvlak te handhaven op 12 meter
conform de plankaart van het huidige bestemmingsplan.
antwoord:
De gemeente Eindhoven heeft voor alle aaneengebouwde woningen een standaard diepte van het bouwvlak vastgelegd van 12 meter. Hierop wordt een uitzondering gemaakt wanneer de tuindiepte tussen de achterste perceelsgrens en het bouwvlak minder is dan 10 meter. Indien deze minimum diepte in de gegeven situatie niet mogelijk is, wordt voor het bouwvlak een diepte van 10 m aangehouden. Indien ook dan een ontoereikende diepte van de achtertuin resteert, is een diepte van het bouwvlak overeenkomstig de bestaande situatie aangegeven.
Bij het opnemen van het bouwvlak wordt wel altijd het bestaande hoofdgebouw binnen het bouwvlak geprojecteerd. De reden dat wij voor deze beleidslijn kiezen in alle nieuwe bestemmingsplannen in Eindhoven, is dat wij het van belang vinden om voldoende buitenruimte bij een woning te garanderen. Daarnaast willen we op deze manier voorkomen dat generiek uitbouwen in twee bouwlagen toegestaan is, zonder dat wij vanuit stedenbouwkundig oogpunt een afweging kunnen maken of dit acceptabel is. Dit vinden wij niet gewenst. Een uitbouw in twee bouwlagen kan een grote impact hebben op de omgeving en om die reden willen we dit niet direct toestaan. Hierbij denken wij bijvoorbeeld aan invloed op privacy en bezonning voor omwonenden. Hierbij moet worden opgemerkt dat aan- en uitbouwen en bijgebouwen in één bouwlaag bij een woning worden toegestaan buiten het bouwvlak en daarmee ook buiten deze uitgangspunten om. Deze regeling samen met de in de afgelopen jaren meermaals versoepelde regels voor vergunningsvrij bouwen van het Rijk geven veelal voldoende ruimte om aan- en uitbouwen en bijgebouwen te realiseren op een achtererf.
Op uw perceel is de tuindiepte tussen de achterste perceelsgrens en het bouwvlak voor een deel minder dan 10 meter. Om die reden is in eerste instantie gekozen om het bouwvlak minder diep te maken en daarbij aan te sluiten bij de diepte van het bouwvlak van de woningen waaraan uw woning is aangebouwd. Echter betreft uw situatie maatwerk (deels meer dan 10 m en deels minder dan 10 m tuindiepte). Op basis van uw reactie is een heroverweging gemaakt en is voor het bouwvlak nu een diepte van 10 m aangehouden.
Indieners zijn verheugd dat de bebouwing aanwezig in de achtertuin positief is bestemd binnen de bestemming Wonen. Op basis van de bouwregels is de maximale hoogte echter 3,5 m. De bebouwing is echter 4,1 m hoog. Verzocht wordt om ook deze bestaande hoogte positief te bestemmen.
antwoord:
Bij het verwerken van de uitspraak van de Raad van State voor enkele bijgebouwen achter de Jan van Boendalelaan is niet alles correct verwerkt. Wij passen dit aan. Voor de bijgebouwen die vallen binnen de vernietiging van het bestemmingsplan Gestel binnen de Ring 2007 door de Raad van State, wordt geregeld dat hier een maximale bouwhoogte van 4,1 meter is toegestaan.
Het terrein achter het perceel van indiener heeft een bestemming Verkeer-Verblijfsgebied. Gevraagd wordt wat de kwalificering van deze bestemming is. Het betreft hier privé-eigendom en op de gronden zijn ook vier garageboxen aanwezig. Nu andere vergelijkbare terreinen een bestemming Wonen hebben in het bestemmingsplan wordt de vraag gesteld of de gronden wel juist zijn bestemd.
antwoord:
De bestemming Verkeer-Verblijfsgebied wordt gebruikt voor openbare wegen. Wanneer het een terrein betreft met een weg/toegang die privé is, wordt deze niet opgenomen binnen de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied. Bij controle van het terrein waarop indiener duidt, is gebleken dat het hier een privéterrein betreft. Om die reden wordt de bestemming gewijzigd naar Wonen. Per abuis zijn de vier garageboxen niet positief bestemd. Dit was in het bestemmingsplan Gestel binnen de Ring 2007 wel het geval. Deze omissie wordt hersteld door ter plaatse van de garageboxen de aanduiding 'garagebox' op te nemen. De regels die in de bestemming Wonen aan deze aanduiding zijn gekoppeld worden daarmee ook van toepassing op deze vier garageboxen.
Indiener is eigenaar van het (voormalige) KPN - gebouw aan de Hofdijkstraat waarvan herontwikkeling naar de woonfunctie wordt beoogd. Beoordeeld is of deze ontwikkeling kan samenlopen met de herontwikkeling van de Lidl-locatie aan de Hofdijkstraat. Dit is niet mogelijk gebleken. Daarnaast is onduidelijk wat de stand van zaken van de plannen van de Lidl is. Het afwachten tot de plannen van de Lidl vormkrijgen is onwenselijk voor Rapelenburg BV. Verzocht wordt daarom om te laten weten in hoeverre Rapelenburg BV kan starten met de plannen rondom woningbouw op deze locatie. Wanneer dit nog niet kan, wordt verzocht om de mogelijkheid om zelfstandig kantoor op de locatie toe te staan in het nieuwe bestemmingsplan in stand te houden. De invulling met deze functie tot er een woonfunctie mag komen, zou een tijdelijke oplossing kunnen zijn. Het bestemmingsplan moet die mogelijkheid dan wel open houden.
antwoord:
De reactie is doorgezonden naar de projectleider van de herontwikkeling voor de Hofdijkstraat. Zij informeert indiener over de stand van zaken en de mogelijkheid om planvorming uit te werken. Overigens heeft de gemeente in deze alleen het advies gegeven om te kijken of de ontwikkeling samen op kan lopen met de ontwikkeling van de Lidl. Op die manier is een integrale beoordeling mogelijk. Vanuit het project Hofdijkstraat zijn tot op heden geen grote ontwikkelingen of wijzigingen geweest waarover de gemeente Rapelenburg hadden kunnen informeren. Dit is de reden dat er in de afgelopen periode geen contact is opgenomen door de gemeente. Het staat indiener natuurlijk te allen tijde vrij zelf contact met de gemeente op te nemen om te bespreken wat in deze een handige aanpak is.
Specifiek ten aanzien van het verzoek geldt het volgende. Binnen de bestemming Bedrijf in het bestemmingsplan 'Stratum binnen de Ring 2007' is op basis van de bij deze bestemming behorende lijst van bedrijfsactiviteiten inderdaad de vestiging van een zelfstandig kantoor toegestaan: '74 Overige zakelijke dienstverlening: kantoren.' Gelet op de huidige tijd en het beleid van de gemeente in deze, is het uitgangspunt dat op bedrijfslocaties zelfstandige kantoren niet zijn toegestaan. Wel mag kantoorruimte ondersteunend aan het gevestigde bedrijf worden opgericht. Op de bestaande kantorenmarkt in Eindhoven zijn nog steeds voldoende positief bestemde kantoorruimten beschikbaar waar zelfstandige kantoren terecht kunnen om zich te vestigen. Om die reden wordt de bestemming Bedrijf niet aangevuld met de mogelijkheid om hier zelfstandige kantoren te vestigen. Wanneer er een specifieke situatie is waarin een zelfstandige kantoorvestiging voorstelbaar is, kan hiervoor een verzoek bij de gemeente worden ingediend. Wij beoordelen dan het specifieke verzoek op wenselijkheid en aanvaardbaarheid vanuit een goede ruimtelijke ordening.
In de reactie wordt aansluiting gezocht bij de reactie welke is samengevat onder nummer 2.
antwoord:
Wij verwijzen voor de beantwoording graag naar de beantwoording zoals opgenomen onder 2.
antwoord:
antwoord:
Indieners geven aan dat zij verheugd zijn dat u onze bebouwing in de achtertuin heeft opgenomen in de bestemming Wonen. Echter in de bebouwingsregels zijn de aan- en bijgebouwen beperkt tot een maximale bouwhoogte van 3,50 meter, terwijl de huidige bebouwing 4,10 meter bedraagt. Deze hoogte en de omvang van de bebouwing willen wij graag behouden. Het lijkt ons logisch dat de tussenliggende garage dan ook dezelfde hoogte behoudt.
antwoord:
Bij het verwerken van de uitspraak van de Raad van State voor enkele bijgebouwen achter de Jan van Boendalelaan is niet alles correct verwerkt. Wij passen dit aan. Voor de bijgebouwen die vallen binnen de vernietiging van het bestemmingsplan Gestel binnen de Ring 2007 door de Raad van State, wordt geregeld dat hier een maximale bouwhoogte van 4,1 meter is toegestaan.
De bestemming Gemengd op de Strijpsestraat 187 (Subway) wordt niet acceptabel geacht. Zorgen worden geuit omtrent de mogelijkheid om hier ook andere vormen van horeca te vestigen zoals een snackbar of een café. Een café of snackbar gaat onherroepelijk nog veel meer geur, geluid en verkeersaantrekkingen teweegbrengen dan de Subway.
antwoord:
In beginsel worden alle bestemmingen Detailhandel in de nieuwe bestemmingsplannen in Eindhoven gewijzigd naar de bestemming Gemengd. Reden hiervoor is dat hiermee functies met een vergelijkbare impact op de omgeving mogelijk worden gemaakt waardoor minder snel leegstand ontstaat en daarmee de leefbaarheid wordt versterkt. In dit specifieke geval is ook de bestemming Detailhandel omgezet naar Gemengd. Horeca is uitsluitend toegestaan wanneer op een pand/perceel een aanduiding 'horeca' is opgenomen. Deze aanduiding is ter plaatse van de Strijpsestraat 187 in het voorontwerpbestemmingsplan per abuis niet opgenomen. Dit is een omissie die op basis van de verleende vergunning voor de Subway hersteld wordt in het ontwerpbestemmingsplan. Dit betekent dat ter plaatse horeca in categorie 1 wordt toegestaan. Categorie 1 staat geen café toe. Een café valt in categorie 2 en is daarmee binnen de bestemming Gemengd niet mogelijk. Een snackbar past wel binnen categorie 1 van de lijst van horeca-activiteiten. Hier zijn namelijk de volgende maaltijdverstrekkers opgenomen: cafetaria, snackbar, automatieken, lunchroom, ijssalons, kiosk, pannenkoekenhuis, shoarmazaak, poffertjeszaak, creperie of een restaurant. Ruimtelijk planologisch gezien hebben deze vormen van horeca een vergelijkbare impact op de omgeving. Voor het aspect geur geldt dat dit in het kader van het Activiteitenbesluit (milieu) wordt beoordeeld wanneer een andere vorm van horeca op de locatie wordt gevestigd. Wij zien dus geen aanleiding om ter plaatse horeca in categorie 1 in te perken tot alleen een lunchroom.
antwoord:
Deze regels hebben geen invloed op de regels voor vergunningsvrij bouwen zoals deze door het Rijk zijn gesteld. Ook zijn deze regels niet van invloed op het realiseren van aan- en uitbouwen of bijgebouwen bij uw pand. De regels richten zich uitsluitend op de vorm van het hoofdgebouw. Het plaatsen van een dakkapel valt niet onder deze regels en er verandert dan ook niets aan de aard van de vergunningplicht voor dakkapellen. Daar waar het plaatsen van een dakkapel al vergunningvrij kon, kan dat nog steeds. In het bestemmingsplan Strijp binnen de Ring 2007 geldt overigens dat de maximale goot- en bouwhoogte niet hoger mogen zijn dan de bestaande goot- en bouwhoogte. Deze regeling wijkt dus niet veel af van de nieuwe regeling die op basis van de dubbelbestemming is opgenomen.
Ten aanzien van planschade bestaat er een mogelijkheid om een verzoek om planschade in te dienen wanneer het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden. Op dat moment wordt dan beoordeeld in hoeverre er sprake is van planschade.
Het pand aan de Aalsterweg is aangekocht eind 2019; net vóór de corona-crisis en dito horeca-crisis aanbrak. Beoogt wordt een kwalitatief hoogwaardige horeca te realiseren. Gelet op de huidige situatie is hier echter sprake van een economisch minder solide toekomstperspectief. Gevolg is dat het pand momenteel leegstaat. Dit is onwenselijk uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. Doel is voorkomen dat het pand lange(re) tijd een verminderd aangezicht heeft vanwege leegstand. Het in het bestemmingsplan opnemen van een dubbelfunctie, horeca/wonen (op de begane grond), kan deze onwenselijkheid voorkomen. De functie wonen past (ook) volledig in het huidige en toekomstige straatbeeld gezien de thans in de nabijheid in uitvoering zijnde projectontwikkelingen en verbeteringen van de leefomgeving. Op deze wijze kan worden ingespeeld op actuele maatschappelijke vraagstukken om in Eindhoven (langdurige) leegstand te voorkomen. Deze visie strookt met uw horecabeleid en leegstandsvisie voor de stad Eindhoven. Het voeren van een separate procedure - betreffende het aanvragen van een omgevingsvergunning o.g.v. artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo om te komen tot een toestemming voor een planologische gebruiksactiviteit als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a sub 2 van de Wabo - zou slechts tot meer administratie en kosten van u en onze zijde leiden, noch ten goede komen aan het actueel houden van uw bestemmingsplannen, noch in het belang zijn van een goede ruimtelijke ordening.
antwoord:
Als gemeente kiezen wij de insteek om bij voorkeur geen nieuwe ontwikkeling mee te nemen in een bestemmingsplan dat geactualiseerd wordt. Wij doorlopen hierover bij voorkeur separate procedures. Op die manier kan specifiek ingezet worden op participatie met belanghebbenden passend bij de nieuwe ontwikkeling. Daarnaast heeft een ontwikkeling vaak een andere dynamiek als een actualiseringsplan. Beiden kunnen elkaar qua doorlooptijd nog wel eens in de weg zitten.
Wanneer er in het kader van de procedure van een actualiseringsplan een specifiek verzoek wordt ingediend om een ontwikkeling mee te nemen, wordt beoordeeld of het meenemen van de ontwikkeling past binnen een goede ruimtelijke ordening. Om dit te kunnen beoordelen is het van belang dat er een concreet verzoek wordt ingediend wat door ons getoetst kan worden. Dit concrete verzoek moet zijn verzien van een onderbouwing (met bijbehorende relevante haalbaarheidsonderzoeken) op basis waarvan wordt aangetoond dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast moet inzichtelijk worden wat gedaan is aan participatie met de omgeving.
Indiener verzoekt uitsluitend om de bestemming Horeca ter plaatse te wijzigen naar een bestemming waar zowel horeca als wonen op de begane grond is toegestaan. Niet wordt aangetoond dat met het toevoegen van deze woonfunctie op de begane grond sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Wij hebben indiener daarom schriftelijk geadviseerd om de plannen voor te leggen bij Intake Nieuwe Bouwinitiatieven van de gemeente. Daarnaast lijkt het voor indiener sneller en makkelijker om het verzoek via een (tijdelijke) omgevingsvergunning aan te vragen. Dit omdat het verzoek vrij urgent is (doel is de leegstand zo kort mogelijk laten voortduren) is het meenemen van uw verzoek in dit bestemmingsplan niet de meeste optimale oplossing. Het bestemmingsplan treedt naar verwachting namelijk pas in het derde of vierde kwartaal van 2021 in werking. In de brief is verzocht om wanneer de wens blijft om de ontwikkeling via dit bestemmingsplan mogelijk te maken, gezorgd moet worden voor bovengenoemde uitwerking van de planvorming. Alle relevante stukken moeten gereed zijn en door de gemeente beoordeeld voordat het ontwerpbestemmingsplan gereed is. Dit heeft ermee te maken dat het de verwachting is dat tevens een hogere waardenbesluit genomen moet worden. Indiener heeft inmiddels aangegeven dat ze vooralsnog via een aanvraag omgevingsvergunning de ontwikkeling mogelijk wil maken. Dit betekent dat we in het bestemmingsplan vooralsnog geen aanpassingen doorvoeren naar aanleiding van deze reactie.
antwoord:
Ter plaatse van de woning van indiener is het bouwvlak substantieel verkleind. Indiener is voornemens om een uitbouw op de verdieping te realiseren. Dit kan wel binnen het nu geldende bestemmingsplan, maar niet meer binnen het nieuwe bestemmingsplan. Verzocht wordt om dit weer mogelijk te maken.
antwoord:
Al ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan 'Stratum binnen de Ring 2007' gold de volgende beleidslijn in Eindhoven: 'Bij "grondgebonden woningen" (niet-gestapelde woningen) in stroken is in beginsel uitgegaan van een diepte van het bouwvlak van 12 m vanaf de voorgevel(rooilijn). Daarbij dient de resterende achtertuin een diepte van minimaal 10 m te hebben. Indien deze minimale diepte in de gegeven situatie niet mogelijk is, is voor het bouwvlak een diepte van 10 m aangehouden. Indien ook dan een ontoereikende diepte van de achtertuin resteert, is een diepte van het bouwvlak overeenkomstig de bestaande situatie aangegeven.
Er is gekozen voor standaardisering van de diepte van het bouwvlak met het oog op rechtsgelijkheid. Veel "grondgebonden woningen" hebben een bestaande diepte van 8 tot 10 m. Mogelijkheden tot uitbreiding van hoofdbebouwing naar 12 m is substantieel en praktisch. Wel dient de achtertuin een minimale dieptemaat van 10 m te behouden zodat de achtertuin niet een slecht bezonde binnenplaats wordt. Bij de bepaling van de minimaal te behouden tuindiepte worden reeds in de tuin gerealiseerde bijgebouwen buiten beschouwing gelaten.' Dit is terug te lezen in de toelichting behorende bij dit bestemmingsplan.
Gebleken is dat deze regeling niet overal goed is verwerkt op de plankaart in dit bestemmingsplan van 2007. Om die reden wordt dit, bij het actualiseren van de bestemmingsplannen in heel Eindhoven, waar nodig hersteld. Dit geldt dus onder meer voor uw perceel. Omdat uw achtertuin bij het opnemen van een bouwvlak met een diepte van 12 meter de minimale tuindiepte van 10 meter niet haalt, is in lijn met de toen reeds uitgezette beleidslijn, het bouwvlak verkleind.
Een verdieping op een aangebouwd bijgebouw, is inderdaad niet toegestaan in het nieuwe bestemmingsplan. Zoals hierboven aangegeven betreft dit het herstellen van een omissie in het nu geldende bestemmingsplan. Op die manier voorkomen we alsnog de situatie dat er generiek uitbreidingen van hoofdgebouwen in twee verdiepingen worden mogelijk gemaakt op plekken waar sprake is van relatief kleine achtertuinen. Dit betekent niet dat een uitbreiding van het hoofdgebouw op de verdieping nooit meer is toegestaan. Door dit niet toe te staan op percelen met een relatief kleine achtertuin, kunnen wij als gemeente op het moment dat hiervoor een aanvraag binnenkomt een afweging maken om wel of niet mee te werken. Hierbij wordt voor de specifieke locatie beoordeeld of medewerking verlenen aan de uitbreiding van het hoofdgebouw op die locatie wel of niet mogelijk is vanuit een goede ruimtelijke ordening. Wanneer wij dit generiek mogelijk maken bij percelen met een relatief kleine achtertuin, betekent dit dat wij als gemeente geen nadere afweging meer kunnen maken voor aspecten als privacy en bezonning. Dit vinden wij ongewenst. Het bouwvlak wordt om die reden niet vergroot. Wanneer uw plannen voor het uitbreiden van uw hoofdgebouw concreet zijn, kunt u hierover in overleg treden met de gemeente om te bekijken in hoeverre wij in uw specifieke geval van mening zijn dat hiervoor afwijken van het bestemmingsplan mogelijk is.
Tussen de woningen aan de Habsburglaan en het schoolgebouw aan de Limburglaan ligt een strook groen. Over deze strook is in het kader van het bestemmingsplan 'Strijp binnen de Ring 2007' een inspraakreactie ingediend. Naar aanleiding van deze reactie is de bestemming ter plaatse gewijzigd naar een woonbestemming. Nu is hier een bestemming Gemengd opgenomen hetgeen niet in lijn is met de doorgevoerde aanpassing in het bestemmingsplan 'Strijp binnen de Ring 2007'
antwoord:
Ter plaatse van de genoemde strook hebben wij in het voorontwerpbestemmingsplan inderdaad de bestemming 'Gemengd' opgenomen. Reden hiervoor is de eigendomsverhouding ter plaatse van de strook. Per abuis hebben wij de inspraakreactie waarop wordt gedoeld niet meegenomen bij het bepalen van de meest geschikte bestemming op deze plek.
In het bestemmingsplan 'Strijp binnen de Ring 2007' is als beantwoording op de inspraakreactie het volgende te lezen: 'Naar aanleiding van de reactie wordt er gekozen voor een oplossing waarbij de strook grond achter de woningen die nu voor groen in gebruik is te bestemmen voor woondoeleinden zonder bouwmogelijkheden.'
Gelet hierop wordt in het ontwerpbestemmingsplan voor deze strook een bestemming 'Wonen' opgenomen. Op deze strook wordt de aanduiding 'bijgebouwen uitgesloten' toegevoegd. Aan deze aanduiding wordt een regeling gekoppeld die aansluit bij het bepaalde in het bestemmingsplan 'Strijp binnen de Ring 2007' voor deze strook grond.
De bedrijfsruimte aan de Engelsbergenstraat 4a komt in de verkoop. Het pand heeft een bestemming Horeca (categorie 1). Voor de verkoop willen wij echter het pand zo breed mogelijk aanbieden. Het pand is in een woonwijk gelegen, dus indiener is benieuwd of de gemeente open staat voor een eventuele bestemmingswijziging naar bijvoorbeeld wonen of kantoor/atelier.
antwoord:
Het doel is dit bestemmingsplan geschikt te maken om digitaal ontsloten te worden op www.ruimtelijkeplannen.nl. In dit traject wordt het bestemmingsplan tevens geactualiseerd. Dit betekent dat verleende en onherroepelijke omgevingsvergunningen in afwijking van het bestemmingsplan worden vertaald en dat nieuwe wet- en regelgeving en nieuw beleid wordt meegenomen. In beginsel nemen wij geen nieuwe ontwikkelingen mee in dit bestemmingsplan. Dit is uitsluitend mogelijk op verzoek van een initiatiefnemer. Dit verzoek moet concreet zijn en onderbouwd moet zijn dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Hierover is schriftelijke informatie aan Revast makelaardij toegestuurd. Naar aanleiding daarvan heeft Revast makelaardij dat zij en de eigenaresse van het pand geen concreet en onderbouwd verzoek zullen indienen dat meegenomen moet worden in het te actualiseren bestemmingsplan. Het doel van de reactie was vooral om helder te krijgen hoe een verzoek in dit kader het beste kan worden ingestoken. De koper zal te zijner tijd in contact treden met Intake Nieuwe Bouwinitiatieven en in overleg met hen kijken welke procedure het beste gevolgd kan worden voor de gewenste wijziging van het bestemmingsplan.
In het voorontwerpbestemmingsplan is de 'Dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 1' opgenomen voor de volgende adressen:
Woonstichting 'thuis is eigenaar van de woningen op bovengenoemde adressen. Betreffende woningen zijn eind jaren 80 / begin jaren 90 gerealiseerd. De cultuurhistorische waarde voor betreffende woningen worden daarmee door ons op nihil geschat. Daarbij zijn de panden niet als cultuurhistorisch waardevol bestemd in het ruimtelijk meest relevante beleid dan wel de wet- en regelgeving van de gemeente Eindhoven. Verzocht wordt om de dubbelbestemming ter plaatse van deze adressen te verwijderen.
antwoord:
Het uitgangspunt dat wij hanteren bij het actualiseren van de bestemmingsplannen is dat de historische radialen een dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie-1 krijgen ten behoeve van het beschermen van de aanwezige cultuurhistorisch waardevolle maatvoering van de aanwezige panden. Wij hebben de genoemde adressen opnieuw beoordeeld in dit kader en geconcludeerd dat wij voor deze specifieke panden geen noodzaak zien om deze panden te voorzien van de dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie-1. Dit heeft ermee te maken dat de panden qua maatvoering juist wat afwijkend zijn van wat we hier willen vanuit cultuurhistorie. De dubbelbestemming wordt dus ter plaatse van de genoemde percelen verwijderd.
Voor 'thuis is daarnaast de vooroverlegreactie opgenomen onder in paragraaf 9.2 bij 1 onderdeel h relevant (Henri Van Abbe Stichting). Terecht trekt de stichting de conclusie dat ter plaatse van de Bloemenbuurt-Noord voor diverse panden het sloopvergunningsstelsel ontbreekt. Dit betekent dat wij in het ontwerpbestemmingsplan alsnog een aanduiding 'karakteristiek' opnemen voor diverse panden in deze buurt. Op basis daarvan wordt dus een sloopvergunningsstelsel voor die panden toegevoegd. In de huidige situatie geldt overigens reeds een sloopvergunningsstelsel voor deze panden op basis van artikel 21 van de Erfgoedverordening.
Gelet op het bezit dat 'thuis in deze wijk heeft wijzen wij hier specifiek op. Wij zijn daarnaast bekend met de vergevorderde planvorming van 'thuis om in deze buurt diverse panden op te knappen en een aantal panden aan de Leostraat te slopen en te herbouwen. Voor het opknappen is deze extra aanduiding sowieso geen belemmering. In heel Eindhoven willen we één lijn trekken ten aanzien van de bescherming van de cultuurhistorie. Dit betekent dat we ook eisen willen kunnen stellen aan de herbouw van panden. Hiervoor is de aanduiding 'karakteristiek' van belang. Als gemeente gaan wij straks praktisch om met de beoordeling van de plannen. De aanduiding levert geen extra belemmering op ten opzichte van de reeds bestaande eis uit artikel 21 van de Erfgoedverordening.
Het oude gebouw van de Troubadour is in het vigerende bestemmingsplan wegbestemd en in het voorontwerpbestemmingsplan is hier weer een bouwvlak opgenomen. Omwonenden zijn van mening dat het oude gebouw moet worden gesloopt omdat:
Gelet hierop stellen de bewoners zich op het standpunt dat het voorontwerpbestemmingsplan geen positieve ontwikkeling is ten opzichte van het nu geldende bestemmingsplan. Verzocht wordt om het oude gebouw te slopen en het vrijkomende gebied in te vullen met bijvoorbeeld een open stuk speelveld met bomen.
antwoord:
In een bestemmingsplan wordt niet geregeld dat een pand gesloopt wordt. Ook regeling we daarin niet de daadwerkelijke inrichting van een gebied. Wel is dit bestemmingsplan relevant voor het wel of niet toelaten van bepaalde functies en gebouwen. In dit kader wordt de reactie dan ook beantwoord.
In het bestemmingsplan 'VII Strijp binnen de Ring 2007 (De Troubadour)' is inderdaad het bouwvlak ter plaatse van het oude schoolgebouw niet meer opgenomen. Ter plaatse geldt een bestemming Maatschappelijk zonder bouwvlak. In het voorontwerpbestemmingsplan 'Strijp- Gestel- Stratum binnen de Ring en Bloemenbuurt Zuid 2020' hebben wij dit bouwvlak opnieuw toegevoegd. De reden hiervoor is, dat het gebouw in 2015 is wegbestemd, maar dat er nog geen concreet zicht is op sloop van het gebouw. In deze situatie valt het gebouw onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan 'VII Strijp binnen de Ring 2007 (De Troubadour)'. Het is niet zomaar mogelijk om een gebouw nogmaals onder het overgangsrecht van een nieuw bestemmingsplan te laten vallen. Dit kan wel als er zicht is op het concreet beëindigen van de situatie. Bij het opstellen van het voorontwerpbestemmingsplan was dit niet zo. Inmiddels is dit wel zo. Het pand wordt niet opnieuw verhuurd en overdracht van het pand naar de gemeente kan plaatsvinden. Daarna kan de gemeente de sloop van het pand gaan plannen.
Wij snappen daarnaast uw wens om dit gebied te vergroenen. Wij kunnen u op dit moment echter niet de toezegging doen dat dit ook gebeurt. In de omgeving spelen een aantal ontwikkelingen waaronder een nieuwe invulling voor de locatie van het belastingkantoor. Wij willen de ontwikkelingen, wanneer deze voldoende concreet zijn, in samenhang bekijken en op dat moment bepalen welke invulling op welke plek het beste is. Wanneer dit betekent dat op de locatie van het oude schoolgebouw een ontwikkeling plaatsvindt die niet past binnen de bestemming Maatschappelijk zonder bouwvlak, wordt er voor de ontwikkeling een separate planologische procedure doorlopen. In het kader van samenspraak worden omwonenden hierbij betrokken. Ook betekent dit dat er een formele juridische procedure aan de ontwikkeling ten grondslag ligt waarop belanghebbenden kunnen reageren. Op het moment dat een nieuwe ontwikkeling op de locatie planologisch mogelijk wordt gemaakt, wordt ook beoordeeld of de ontwikkeling op de betreffende locatie voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat bijvoorbeeld onderwerpen als parkeren en verkeersaantrekkende werking welke in de inspraakreactie naar voren komen, meegenomen worden bij de afweging.
Tot slot geeft u aan dat de cultuurhistorische waarde van het pand niet erg hoog is. Wij hebben nogmaals naar deze waarde gekeken. Het pand kent behoudenswaardige onderdelen. In het nu geldende bestemmingsplan is echter geconcludeerd dat op het perceel geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Nu dit in 2015 het uitgangspunt is geweest bij het vaststellen van dat bestemmingsplan en de waarden niet heel hoog zijn, hebben wij besloten dat de aanwezige waarden de sloop van het pand niet in de weg kunnen staan. Dit blijkt overigens ook al uit de verbeelding en de regels van het voorontwerpbestemmingsplan. Weliswaar wordt het pand benoemd in de toelichting van het bestemmingsplan, maar er zijn geen juridische regels ter bescherming van het pand aan de locatie gekoppeld op basis waarvan sloop niet zonder vergunning zou zijn toegestaan.
Zorg wordt uitgesproken over het woningbouwplan van Ban-bouw samen met de Lidl. In het voorontwerp wordt informatie over de maximale bouwhoogte of goothoogte, de ontsluiting van het pand van indiener, informatie over parkeren in de Looiakkerstraat, en informatie over laden en lossen gemist in relatie tot de ontwikkelplannen op het voormalige Lidl-terrein.
antwoord:
De ontwikkeling ter plaatse van het voormalige Lidl-terrein ter plaatse van de Looiakkerstraat maakt geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Mede naar aanleiding van uw inspraakreactie hebben wij besloten dat we de locatie waar de ontwikkeling plaatsvindt buiten het plangebied van het bestemmingsplan 'Strijp, Gestel- Stratum binnen de Ring en Bloemenbuurt-Zuid 2020' te houden. Op die manier is voor iedereen helder wanneer de nieuwe plannen daadwerkelijk in procedure gaan. Hier wordt namelijk te zijner tijd een ontwerpbestemmingsplan voor ter inzage gelegd.
Ter plaatse van de woning van indiener is het bouwvlak substantieel verkleind. Indiener is voornemens om een uitbouw op de verdieping te realiseren. Dit kan wel binnen het nu geldende bestemmingsplan, maar niet meer binnen het nieuwe bestemmingsplan. Verzocht wordt om dit weer mogelijk te maken.
antwoord:
Al ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan 'Stratum binnen de Ring 2007' gold de volgende beleidslijn in Eindhoven: 'Bij "grondgebonden woningen" (niet-gestapelde woningen) in stroken is in beginsel uitgegaan van een diepte van het bouwvlak van 12 m vanaf de voorgevel(rooilijn). Daarbij dient de resterende achtertuin een diepte van minimaal 10 m te hebben. Indien deze minimale diepte in de gegeven situatie niet mogelijk is, is voor het bouwvlak een diepte van 10 m aangehouden. Indien ook dan een ontoereikende diepte van de achtertuin resteert, is een diepte van het bouwvlak overeenkomstig de bestaande situatie aangegeven.
Er is gekozen voor standaardisering van de diepte van het bouwvlak met het oog op rechtsgelijkheid. Veel "grondgebonden woningen" hebben een bestaande diepte van 8 tot 10 m. Mogelijkheden tot uitbreiding van hoofdbebouwing naar 12 m is substantieel en praktisch. Wel dient de achtertuin een minimale dieptemaat van 10 m te behouden zodat de achtertuin niet een slecht bezonde binnenplaats wordt. Bij de bepaling van de minimaal te behouden tuindiepte worden reeds in de tuin gerealiseerde bijgebouwen buiten beschouwing gelaten.' Dit is terug te lezen in de toelichting behorende bij dit bestemmingsplan.
Gebleken is dat deze regeling niet overal goed is verwerkt op de plankaart in dit bestemmingsplan van 2007. Om die reden wordt dit, bij het actualiseren van de bestemmingsplannen in heel Eindhoven, waar nodig hersteld. Dit geldt dus onder meer voor uw perceel. Omdat uw achtertuin bij het opnemen van een bouwvlak met een diepte van 12 meter de minimale tuindiepte van 10 meter niet haalt, is in lijn met de toen reeds uitgezette beleidslijn, het bouwvlak verkleind.
Een verdieping op een aangebouwd bijgebouw, is inderdaad niet toegestaan in het nieuwe bestemmingsplan. Zoals hierboven aangegeven betreft dit het herstellen van een omissie in het nu geldende bestemmingsplan. Op die manier voorkomen we alsnog de situatie dat er generiek uitbreidingen van hoofdgebouwen in twee verdiepingen worden mogelijk gemaakt op plekken waar sprake is van relatief kleine achtertuinen. Dit betekent niet dat een uitbreiding van het hoofdgebouw op de verdieping nooit meer is toegestaan. Door dit niet toe te staan op percelen met een relatief kleine achtertuin, kunnen wij als gemeente op het moment dat hiervoor een aanvraag binnenkomt een afweging maken om wel of niet mee te werken. Hierbij wordt voor de specifieke locatie beoordeeld of medewerking verlenen aan de uitbreiding van het hoofdgebouw op die locatie wel of niet mogelijk is vanuit een goede ruimtelijke ordening. Wanneer wij dit generiek mogelijk maken bij percelen met een relatief kleine achtertuin, betekent dit dat wij als gemeente geen nadere afweging meer kunnen maken voor aspecten als privacy en bezonning. Dit vinden wij ongewenst. Het bouwvlak wordt om die reden niet vergroot. Wanneer uw plannen voor het uitbreiden van uw hoofdgebouw concreet zijn, kunt u hierover in overleg treden met de gemeente om te bekijken in hoeverre wij in uw specifieke geval van mening zijn dat hiervoor afwijken van het bestemmingsplan mogelijk is.
Ten opzichte van het voorontwerpbestemmingsplan zijn nog enkele aanvullende aanpassingen doorgevoerd die noemenswaardig zijn.
Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 28 januari 2021 tot en met woensdag 10 maart 2021 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp van het bestemmingsplan kenbaar te maken.
Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven van 27 januari 2021 gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.
Naar aanleiding van de tervisielegging zijn 8 zienswijzen ontvangen. Deze zienswijzen
hebben betrekking op verschillende individuele percelen. Verzocht wordt om wijzigen/opnemen
van het bouwvlak, van een maximale bouwhoogte, een inperking van de aanduiding horeca
op een specifiek perceel en het mogelijk maken van een klein parkeerterrein ten zuidwesten
van het Van Maerlantlyceum.
In de 'nota zienswijzen en ambtshalve aanpassingen' is beargumenteerd op de zienswijzen
ingegaan.
het bestemmingsplan Strijp- Gestel- en Stratum binnen de Ring en Bloemenbuurt-Zuid 2020 met identificatienummer NL.IMRO.0772.80350-0301 van de gemeente Eindhoven.
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.
Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
parkeernormen gepubliceerd op 3 oktober 2019 en in werking getreden op 4 oktober 2019.
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling dat voldoet aan de meest actuele versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in het gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein wenselijk is.
Besluit van 27 mei 2004, Stb. 250, houdende regels inzake milieukwaliteitseisen op het gebied van de externe veiligheid zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;
bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
horeca, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.
een bedrijf gericht op het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken.
een bedrijf gericht op het verstrekken van niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid, en van verdovende en/of hallucinerende stoffen.
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.
Een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft.
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en daarmee vergelijkbare evenementen.
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.
die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.
nog niet aanwezig (beperkt) kwetsbaar object dat op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan toegestaan is.
gevaarlijke stoffen zijn stoffen waarvan het gebruik, het transport of de opslag (overslag e.d.), risico's met zich meebrengt. Het kan gaan om explosiegevaar, brand, giftigheid of radioactiviteit.
een maat voor de kans, dat door een ramp bij een activiteit met gevaarlijke stoffen of met een vliegtuig, een (grote) groep mensen, die niet rechtstreeks bij de activiteit betrokken is, tegelijkertijd omkomt. Het GR kan toenemen door uitbreiding van risicovolle activiteiten enerzijds en door het verhogen van de personendichtheid anderzijds.
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of afleveren van goederen aan wederverkopers, dan wel instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.
een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies (per nacht) met - al dan niet - als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.
een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren.
Internetwinkels worden in het kader van dit bestemmingsplan aangemerkt als een specifieke vorm van detailhandel waarbij:
gebied waarin, volgens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. De grens van het invloedsgebied is gelijk aan de 1% letaliteitsgrens, bepaald bij weertype F 1.5, tenzij in de bij het Revi behorende uitvoeringsregeling voor een specifieke stof of activiteit een ander invloedsgebied is gedefinieerd.
woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte, met dien verstande dat hieronder niet wordt verstaan maatschappelijke voorzieningen in de vorm van beschermd en/of verzorgd wonen.
een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor het bestuurlijk/ambtelijk of bedrijfsmatig uitoefenen van juridische, financiële, administratieve en naar de aard daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, zoals sociaal wetenschappelijke onderzoek of een architectenbureau.
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).
Kleinschalig kamperen is een kampeerfunctie, uitsluitend als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf.
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.
bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
het geheel van waarden in verband met bijzondere waarneembare landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, archeologische, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden die wordt bepaald door de onderliggende samenhang en beïnvloeding van levende en niet levende (abiotische) natuur.
de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals deze gold ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan en opgenomen in Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels.
lijst met een onderverdeling van horeca-activiteiten naar de mate van mogelijke overlast voor de omgeving zoals opgenomen in Bijlage 3 Lijst van horeca-activiteiten behorende bij deze regels.
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren en niet-alcoholische dranken.
educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en openbaar bestuur. Onder maatschappelijke voorzieningen zijn tevens begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang.
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
woonruimte, welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.
met een parkeerbalans wordt de (on)balans berekend tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).
risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel is betrokken.
het gebied tot 30 meter van de weg of spoor waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand.
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of hersteld, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.
een contour die het plaatsgebonden risico aanduidt, en waarbinnen de kans bestaat van 1 op de 1.000.000 per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel is betrokken.
regeling van de Staatssecretaris van VROM van 8 september 2004, houdende regels met betrekking tot afstanden en de wijze van berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ter uitvoering van het Bevi zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan (zoals opgenomen in Bijlage 6).
Regeling van de minister van Binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties van 20 april 2007, Stctr. 2007, nr 75.
Besluit van 28 november 2006 (stb 2006, 656), houdende regels met betrekking tot de registratie van gegevens externe veiligheid inrichtingen, transportroutes en buisleidingen (Registratiebesluit externe veiligheid).
een bedrijf uitsluitend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.
het structureel aanbieden van een zelfstandige woonruimte voor tijdelijke bewoning (kamerverhuur) aan personen voor een aangesloten periode van tenminste één dag en maximaal 6 maanden. Het gaat dus om het in hoofdzaak verhuren van woonruimte voor een langere periode dan gangbaar bij een hotel. Permanent wonen is niet toegestaan bij short stay.
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de
omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen
van erotische/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede
een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een
parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.
de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
De denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
voorziening voor het tijdelijk vasthouden van regenwater dat afstroomt vanaf de oppervlakte van een bouwwerk.
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).
ruimten bestemd voor de uitoefening van creatieve, zakelijke, administratieve of financiële activiteiten tot maximaal milieucategorie 2.
Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
Wet van 13 juni 1979 (Stb. 442) houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
Wet van 20 oktober 2006 (Stb. 2006, nr. 566) houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.
De voor `Bedrijf´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
met dien verstande dat:
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van (bedrijfs)woningen gelden de volgende regels:
In afwijking van het bepaalde in lid 3.2.2, sub b. mag een opbouw op een bungalow- of een patio (bedrijfs)woning worden gerealiseerd, waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij (bedrijfs)woningen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden) bouwwerken die zijn voorzien van de bouwaanduiding 'karakteristiek' geheel of gedeeltelijk te slopen of te verwijderen.
Het in lid 3.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
De omgevingsvergunning kan worden verleend indien:
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.
Het gebruik van een gedeelte van de (bedrijfs)woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m² en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m² met een maximum van 75 m², is toegestaan mits:
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals vermeld in lid 3.1 wordt in ieder geval gerekend:
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, onder a, en tevens bedrijven toestaan die niet voorkomen in de Lijst van bedrijfsactiviteiten of bedrijven in een hogere categorie toestaan, mits:
De voor `Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorende
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
De voor `Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen met LPG´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorende