|
In deze regels wordt verstaan onder:
Het bestemmingsplan 'Buitengebied, verspreide locaties 2020' met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2020101009-VG01 van de gemeente Breda.
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassenen/of het houden van dieren;
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge deplanregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
waarden in verband met het abiotische milieu (niet levende natuur), in de vorm van specifiekeaardkundige en/of hydrologische kenmerken en eventueel op basis daarvan aanwezige mogelijkhedenvoor ontwikkeling van specifieke natuurwaarden;
waarden en kenmerken van een gebied die vanwege geologische, geomorfologische, bodemkundigeen (geo)hydeen bedrijf'rologische verschijnselen en processen, dan wel anderszins vanwege ennatuurlijke ontstaansgeschiedenis van de bodem, van algemeen belang zijn vanuit aardkundigoogpunt;
een bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van goederen en dienstenaan agrarische bedrijven of dat agrarische producten bewerkt, vervoert of verhandelt, zoalsloonwerkbedrijven, bedrijven voor mestopslag en handel, veetransport en veehandel, met uitzonderingvan mestbewerking;
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis inoverwegende mate de woonfunctie behoudt en een zodanige ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeftdie met de woonfunctie in overeenstemming is en waarbij degene die de activiteiten uitoefent tevensde (hoofd)bewoner is;
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeeltevan de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijkebewoning en/of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;
gebied gelegen rondom en binnen de ecologische hoofdstructuur waar fysieke ingrepen een negatiefeffect kunnen hebben op de waterhuishouding;
een verzameling van gebouwen langs een weg, doorgaans dubbelzijdig aanwezig, met geringeafstanden tussen de bouwkavels, veelal met een historisch gegroeide menging van agrarische enniet-agrarische functies;
een in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceelaangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
een voorziening gevestigd in een (bedrijfs)woning of een bijgebouw en gericht op het bieden van demogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend nachtverblijf met het serveren van ontbijt, waarbijde bedrijfsvoering wordt gerund door de bewoners van de desbetreffende woning en/of eigenaren vanhet bijgebouw;
legaal tot stand gekomen bebouwing en gebruik, zoals aanwezig op het tijdstip van deterinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dattijdstip verleende vergunning;
een authentieke agrarische bedrijfswoning waarbij de bedrijfsruimte (vroeger meestal de veestal)zodanig is geïntegreerd in de bouwmassa dat woning en bedrijfsruimte als een architectonischeeenheid moet worden beschouwd;
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw dat in bouwkundig opzicht en qua gebruikondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van eenbouwwerk alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorendebebouwing is toegelaten;
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct ofindirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
alle gebouwen welke zijn aangewezen als gemeentelijke- en/of rijksmonument en de in bijlage 2 bij de regels opgenomen panden alsmede die bebouwing waarbij na bouwhistorisch onderzoek is geblekendat deze als cultuurhistorisch waardevol kan worden aangemerkt;
een recreatieve activiteit op een aaneengesloten terrein ten behoeve van de bedrijfsmatige uitoefeningvan diensten op het gebied van recreatie, sport, educatie of cultuur welke geheel of in overwegendemate in de open lucht wordt aangeboden met de daarbij behorende voorzieningen;
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopenen/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik ofaanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
recreatief medegebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen en daarmee gelijk te stellenactiviteiten (met uitzondering van rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair), dat geenspecifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden en die inhoofdzaak gericht zijn op natuur- en landschapsbeleving;
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wandenomsloten ruimte vormt;
een agrarische activiteit waarbij de productie geheel of overwegend plaatsvindt in kassen;
een agrarische bedrijf waarbij de bedrijfsvoering geheel of in overwegende mate niet in gebouwenplaatsvindt;
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmeting, dan wel gelet op debestemming als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
een bedrijfsvestiging, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse wordenverstrekt;
een samenlevingsvorm van een of meer personen, waarbij sprake is van een onderlingeverbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan;
een bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op hethouden van dieren, zoals rundveemesterij (exclusief vetweiderij), varkens-, vleeskalver-, pluimvee-,schapen-, geiten-, of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar deaard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daaropgelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve vanrecreatief nachtverblijf;
het naast het exploiteren van een agrarisch bedrijf tevens hebben van een beperkt kampeerterrein alsondergeschikte nevenactiviteit op of in de onmiddellijke nabijheid van het ten behoeve van hetagrarisch bedrijf toegekende bouwvlak;
een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of anderlichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van gewassen onder geconditioneerdeklimaatomstandigheden waaronder mede begrepen een schuurkas og een permanente tunnel ofboogkas hoger dan 1,50 meter;
de in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling uit te voeren aantoonbare en uitvoerbare fysiekeverbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkelinghaar werking heeft of van het gebied waarvan de gemeente de voorgenomen ontwikkeling inhoofdlijnen heeft beschreven en zoals vastgelegd in Landschapsinvesteringsregeling Breda;
landschappelijk, cultuurhistorische en natuurlijk waardevolle elementen in het landschap zoals onderandere houtopstanden, houtwallen en singels of andere natuurlijke elementen anders dan opgaandebeplanting zoals moerasjes, poelen en steilranden welke geen agrarische productiefunctie hebben;
bebouwing dat op grond van een onherroepelijke bouwvergunning is gebouwd of gebouwd kanworden dan wel bebouwing dat niet langer kan worden gewraakt;
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gebodenaan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeienduit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voorelkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige ofandere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
een (deel) van een gebouw waarin slaapgelegenheid wordt geboden en waarbij sprake is vangemeenschappelijke voorzieningen ten behoeve van sanitair, kookgelegenheid en dergelijke;
het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak, die niet rechtstreeks de uitoefening van deagrarische bedrijfsvoering betreffen zoals kleinschalige recreatieve functies, agrarisch verwantefuncties, agrarisch technische hulpfuncties en statische opslag;
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt;
een niet zelfstandige horecafunctie welke onderdeel uitmaakt van een recreatieve of andersoortigevoorziening en uitsluitend is bedoeld voor gebruikers of bezoekers van de betreffende voorziening;
het aanbrengen van losse steenkorrels, losse betonkorrels, menggranulaat of vergelijkbaar losmateriaal, dan wel het aanbrengen van een toplaag bestaande uit hoofdzakelijk zand, klei, veen enandere natuurlijke bodemmaterialen.
teeltondersteunende voorzieningen niet zijnde permanente en / of tijdelijke teeltondersteunendevoorzieningen,
bedoeld ter ondersteuning of bescherming van teelten die rechtstreeks in de opengrond
plaatsvinden, zoals een hekwerk ten behoeve van boomteelt, teeltgeleidende en / ofondersteunende
palen en dergelijke
het anders dan voor recreatieve bewoning aanwenden van een kampeermiddel of recreatiewoningvoor bewoning;
voorzieningen ter ondersteuning van de diverse teelten op de bedrijven die voor onbepaalde tijdworden gebruikt;
kwaliteit van een gebied dat bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde,belevingswaarde en toekomstwaarde;
Een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een agrarische bedrijf c.q. inrichting, diebeschouwd wordt als onderdeel van dat agrarische bedrijf c.q. die inrichting maar die door derden, dieniet functioneel zijn verbonden met het agrarische bedrijf c.q. de inrichting, mag worden bewoond;
een caravan, die, als een gebouw valt aan te merken en als zodanig bedoeld is om permanent teworden geplaatst;
opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel enniet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;
het oprichten of uitbreiden van bedrijfsgebouwen of het uitbreiden van het aantal dieren op een bedrijfzonder dat er extra depositie van stikstof op een nabijgelegen Natura 2000 gebied ontstaat;
voorzieningen, zoals kassen, tunnels, afdekfolies, containervelden en dergelijke die dienen terondersteuning van een agrarisch bedrijf;
voorzieningen die dienen ter ondersteuning van de diverse teelten in de grond en gedurendemaximaal 6 maanden van het jaar noodzakelijk zijn en worden opgericht, zoals folies, insectengaas,acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten;
het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte op een agrarisch bedrijfwerkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voor zover noodzakelijk voor eendoelmatige bedrijfsvoering tot een maximum van 6 maanden;
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegenvergoeding;
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zijbedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografischeaard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmedeeen erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, aldan niet in combinatie met elkaar;
agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten,pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren;
vormen van recreatie waarbij ook nachtverblijf wordt geboden zoals campings, hotels en pensions;
het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak, die ruimtelijk inpasbaar zijn en verbondenzijn aan de bestaande en te behouden agrarische bedrijfsvoering zoals bijvoorbeeld minicampings enmaisdoolhoven, agrarisch natuurbeheer, bewerking en waardevermeerdering van ter plaatsegeproduceerde producten. de verkoop van streekeigen producten en zorgboerderijen;
de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied, verspreide locaties 2020' met identificatienummerNL.IMRO.0758.BP2020101009-CO01 met bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
verharding bestaande uit baksteen, tegels, beton en/of asfalt, alsmede daarmede vergelijkbarevaste/gesloten materialen al dan niet voorzien van een bindmiddel, zoals cement.
mogelijk maken van een ruimtelijke ontwikkeling, die op grond van het geldende planologische regimeniet is toegelaten, op het bouwvlak van een bestaand bouwperceel;
een agrarisch of niet agrarisch bouwvlak waarop in het verleden een agrarisch bedrijf werduitgeoefend, en waarvan de bedrijfsgebouwen nog geheel of gedeeltelijk bestaan;
Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,50 meter bedraagt.
De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op of in de tot Agrarisch bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de genoemde bestemming met dien verstande dat:
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en 3.2 mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda, zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd, voor:
De tot 'Agrarisch' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebruikt ten dienste van de genoemde bestemming, met dien verstande dat:
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels uit lid 3.1, 3.4 en 9.3 mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda, zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd:
De voor Agrarisch met waarden- landschapswaarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op of in de tot Agrarisch met waarden- landschapswaarden bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de genoemde bestemming, met dien verstande dat:
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 en 4.2 mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd:
De tot 'Agrarisch' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebruikt ten dienste van de genoemde bestemming, met dien verstande dat:
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1, 4.4 en 9.3 mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd:
Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 9, lid 9.8.1 van toepassing.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd:
De voor Waarde-archeologie aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden ter plaatse.
Binnen de tot Waarde-archeologie bestemde gronden is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van:
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels indien:
Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 9, lid 9.8.1 van toepassing, met dien verstande dat aan een vergunning voorwaarden kunnen worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden. Geen omgevingsvergunning is vereist indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en door het aanleggen of het uitvoeren van de vergunningplichtige werken of werkzaamheden, dan wel de daaraan direct of indirect te verwachten gevolgen, geen archeologische waarden worden aangetast.
De voor 'Waarde – attentiegebied ecologische hoofdstructuur' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), mede bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden.
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemming) mag binnen deze bestemming slechts worden gebouwd indien direct of indirect door het treffen van maatregelen geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de hydrologische waarden hetgeen aangetoond dient te worden door een watertoetsadvies van het Waterschap Brabantse Delta.
Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Voor zover gebouwen en andere bouwwerken, die zijn toegestaan op grond van de planregels, zijn gelegen ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone-straalpad 2', mag de hoogte van de betreffende gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 34 meter +NAP (Nieuw Amsterdams Peil).
Voor zover gebouwen en andere bouwwerken, die zijn toegestaan op grond van de planregels, zijn gelegen ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone-straalpad 2', mag de hoogte van de betreffende gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 28 meter +NAP (Nieuw Amsterdams Peil).
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, en gelet op het bepaalde in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, met een omgevingsvergunning afwijken van:
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en met inachtneming van het bepaalde in artikel 9, lid 9.8.1, de bestemmingen wijzigen in de bestemming Bedrijfs-Nutsvoorziening en toestaan dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals zend-, ontvang- en/of sirenemasten, kunnen worden geplaatst tot een maximale hoogte van 50 meter voorzover de locatie niet is gelegen binnen de bestemmingen Agrarisch met waarden-natuur- en landschapswaarden of Natuur en wordt voldaan aan Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd.
a. Verboden werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders binnen de bestemde of nader aangeduide gebieden, onder verwijzing naar de tabel van omgevingsvergunningen en gebruiksverboden, de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
Overzicht van werken en werkzaamheden
Bodem
Beplanting/grondgebruik
Water2
1. Alvorens te beslissen over een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 1 horen burgemeester en wethouders het ter plaatse bevoegde gezag.
2. Deze werkzaamheden zijn uitsluitend vergunningplichtig voorzover daarbij landschappelijke waarden (aardkundig, cultuurhistorisch, visueel-ruimtelijk) en of natuurlijke waarden in het geding zijn. De waterhuishoudkundige aspecten zijn veiliggesteld via de Keur van het Waterbeheerplan.
Tabel van vergunningen en gebruiksverboden
Bestemmingen/aanduidingen |
a | b | c | d | e | f | g | h | i | j | k | l |
Natuur | A | A | A | A | S | A | A | S | A | A | A | A |
Agrarisch met waarden-landschapswaarde |
A | A | + | A | A | A | A | A | A | A | A | A |
Water | A | A | + | A | + | A | A | A | + | A | A | A |
Waarde - Archeologie | + | + | A | A | + | A | A | A | A | A | A | A |
Waarde- attentiegebied |
A | A | + | A | + | + | + | + | + | A | A | + |
Waarde - Cultuurhistorie |
A | A | + | A | A | A | A | A | A | A | + | A |
+: toegestaan
A: vergunning vereist
S: strijdig gebruik
b. Voorwaarden voor de omgevingsvergunning
Een omgevingsvergunning als bedoeld onder 9.8.1 onder a. Verboden werkzaamheden is slechts toelaatbaar, indien door die werken en/of werkzaamheden de natuur- en landschappelijke waarden en de cultuurhistorische en archeologische waarden op deze gronden niet worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het behoud, de versterking en/of het herstel van die waarden niet in onevenredige mate worden verkleind en indien een afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen het verkeersbelang, tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd dan wel de in geval van de aanwezigheid van boven- of ondergrondse leidingen de betreffende leidingbeheerder een positief advies heeft afgegeven.
c. Toegestane werkzaamheden
Het bepaalde in onder 9.8.1 onder a. Verboden werkzaamheden is niet van toepassing op:
werken en/of werkzaamheden van geringe omvang en uit planologisch oogpunt van ondergeschikt belang die gericht zijn op en noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud en/of beheer van de gronden en/of de instandhouding van het gebied, waaronder begrepen de normale agrarische bedrijfsvoering en de normale beheerswerkzaamheden door natuurbeherende instanties;
werken en/of werkzaamheden die onderdeel zijn van een door Gedeputeerde Staten in het kader van de landinrichting goedgekeurd plan van wegen en waterlopen of goedgekeurd landschapsplan;
werken en/of werkzaamheden welke worden uitgevoerd in een beschermd natuurmonument in de zin van de Natuurbeschermingswet en handelingen opleveren waarvoor ingevolge artikel 13 van die Wet een vergunning van de Minister bedoeld in genoemde wet is vereist, dan wel handelingen welke zijn voorzien in een beheersplan als bedoeld in artikel 14 van die Wet;
indien voor bedoelde werken en/of werkzaamheden een vergunning/ontheffing op grond van de Keur van het Waterschap Brabantse Delta en/of de Verordening Waterhuishouding Noord-Brabant 1997 -of latere gewijzigde regelgeving ter zake - noodzakelijk is;
het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden binnen de aanduiding 'bouwvlak' tenzij hieraan een dubbelbestemming is toegekend en op basis hiervan een vergunning is vereist.
d. Gebruiksregels
Voor zover in de "Tabel omgevingsvergunningen" werken en/of werkzaamheden zijn aangeduid met de letter S. is het verboden de betreffende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren binnen de aangegeven bestemmingen. Het aldaar uitvoeren of laten uitvoeren van de betreffende werken en/of werkzaamheden wordt in elk geval aangemerkt als strijdig gebruik.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
Voor drie locaties, die gelegen zijn in het buitengebied van de gemeente Breda, is het voornemen om de bestemming te herziening. De locaties betreffen: Rijsbergseweg 300a te Breda, Jagerpad 29 te Breda en Overveldsestraat 31-33 te Prinsenbeek.
De locaties Rijsbergseweg 300a en Jagerpad 29 te Breda liggen in het vigerend bestemmingsplan ‘Buitengebied Zuid 2013’, de locatie Overveldsestraat 31-33 ligt in het vigerend bestemmingsplan ‘Buitengebied Noord’.
De planlocaties liggen in het buitengebied in de gemeente Breda. De Rijsbergseweg is een provinciale verbindingsweg (N263) tussen Breda en Rijsbergen. Het Jagerpad en de Overveldsestraat zijn lokale verbindingswegen. De gemeente Breda behoort tot de provincie Noord-Brabant.
Figuur 1: Uitsnede topografische kaart met de planlocaties
Op de planlocaties Rijsbergseweg 300a en Jagerpad 29 is het bestemmingsplan ‘Buitengebied Zuid 2013’ van kracht. Dit bestemmingsplan is voor deze locaties onherroepelijk geworden bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 1 februari 2017.
Op de planlocatie en Overveldsestraat 31-33 is het bestemmingsplan ‘Buitengebied Noord’ van kracht. Dit bestemmingsplan is op 7 november 2013 vastgesteld en bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van op 23 september 2015 onherroepelijk geworden.
Het bestemmingsplan ‘Buitengebied, verspreide locaties 2020’ is vervat in een verbeelding en regels en gaat vergezeld van een toelichting.
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de huidige situatie van het plangebied, waarbij onder andere de ruimtelijke en functionele structuur wordt beschreven.
Hoofdstuk 3 beschrijft vervolgens de uitgangspunten en randvoorwaarden, die van belang zijn voor de ontwikkeling van het plangebied.
In hoofdstuk 4 van de toelichting wordt het vigerende beleid op Europees, Rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau beschreven dat voor ontwikkeling van het plangebied relevant is.
In hoofdstuk 5 worden onder andere de gevolgen van de ontwikkeling op het gebied van water, natuur, luchtkwaliteit, archeologie en bodem beschreven.
De juridische aspecten komen in hoofdstuk 6 aan bod. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid. Ten slotte wordt in hoofdstuk 8 de maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.
In dit hoofdstuk zijn de ruimtelijke structuur en de functionele structuur van het plangebied uiteengezet. De ruimtelijke structuur is beschreven. In de beschrijving van de functionele structuur wordt ingegaan op de diverse in het plangebied voorkomende functies.
De locaties liggen in het buitengebied tussen Breda en Etten-Leur in. De locatie Rijsbergseweg 300a ligt aan een parallelweg van de provinciale weg. De locatie Jagerpad 29 ligt in het buitengebied van Breda. De Overveldsestraat 31-33 ligt in het buitengebied van Prinsenbeek.
Figuur 2: Planlocatie Rijsbergseweg 300a - Breda
Figuur 3: Planlocatie Jagerpad 29 - Breda
Figuur 4: Planlocatie Overveldsestraat 31-33 - Prinsenbeek
Rijsbergseweg 300a - Breda
De locatie Rijsbergseweg 300a is gelegen in een bebouwingslint. De woningen zijn in
diverse tijdsperiode gebouwd. De Rijsbergseweg maakte vroeger onderdeel uit van de
zogenaamde Napoleonsroute. De planlocatie ligt nabij de kern Effen. Deze kern is langs
de Rijsbergseweg uitgegroeid tot een kleine kern.
Jagerpad 29 - Breda
De locatie Jagerpad 29 is gelegen in een bebouwingslint. Het lint bestaan uit een
aantal burgerwoningen en agrarische bedrijven.
Overveldsestraat 31-33 – Prinsenbeek
In de omgeving zijn een aantal burgerwoningen aanwezig, op ruime percelen. Daarnaast
bestaat de gebouwde omgeving uit agrarische bedrijfsgebouwen.
Rijsbergseweg 300a - Breda
In de omgeving zijn afwisselend burgerwoningen of bedrijven aanwezig. De bedrijven
zijn kleinschalige agrarische en niet agrarische bedrijven in het buitengebied.
Jagerpad 29 – Breda
In de omgeving zijn afwisselend burgerwoningen of bedrijven aanwezig. De bedrijven
zijn kleinschalige agrarische en niet agrarische bedrijven in het buitengebied.
Overveldsestraat 31-33 – Prinsenbeek
In de omgeving zijn afwisselend burgerwoningen of bedrijven aanwezig. De bedrijven
zijn kleinschalige agrarische en niet agrarische bedrijven in het buitengebied.
Rijsbergseweg 300a – Breda
Op de locatie zijn diverse gebouwen aanwezig die worden gebruikt ten behoeve van de
ter plaatse gevestigde duivenhouderij. Op de locatie is een bouwvlak aanwezig met
een woonbestemming, daarnaast heeft een gedeelte van de locatie een agrarische bestemming.
Jagerpad 29 – Breda
Op de locatie is een glastuinbouwbedrijf gevestigd. Op het perceel staat een bedrijfsgebouw,
kassen en een bedrijfswoning met bijgebouw.
Overveldsestraat 31-33 - Prinsenbeek
Op de locatie is een gemengd agrarisch bedrijf gevestigd, in de vorm van melkvee,
varkens en akkerbouw. Binnen de locatie zijn twee bedrijfswoningen aanwezig. De melkveehouderij
is al enige tijd beëindigd. De voormalige ligboxenstal en een veldschuur worden gebruikt
voor het akkerbouwbedrijf. De varkensstallen zijn tot eind 2019 in gebruik geweest.
Rijsbergseweg 300a – Breda
De locatie ligt achter de woningen aan de Rijsbergseweg 300 en 300a. Op de locatie
is al jarenlang een bedrijfsmatig geëxploiteerde duivenfokkerij aanwezig. De duivenfokkerij
is in het verleden legaal tot stand gekomen. Op basis van het voorgaande bestemmingsplan
'Buitengebied' hadden de betreffende gronden de bestemming Agrarisch gebied, aanduiding
landschappelijke en/of cultuurhistorische waarde en kernrandligging. Op basis van
dit bestemmingsplan is op 7 augustus 1998 de vergunning verleend voor de bouw van
kweekhokken voor duiven (RME/980007714). Hierbij is gebruik gemaakt van een vrijstelling
van het bestemmingsplan, voor wat betreft de oppervlakte van de bijgebouwen. Ten onrechte
is de duivenfokkerij niet planologisch verankerd in het opvolgende bestemmingsplan
'Buitengebied Zuid 2013'.
In onderhavig plan krijgen de betreffende gronden de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’. Binnen de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ wordt een agrarisch bouwvlak toegevoegd voor het fokken/telen/kweken van duiven, in dit bouwvlak vallen de huidige bedrijfsgebouwen. Daarnaast wordt de functieaanduiding 'wonen uitgesloten' om te voorkomen dat een nieuwe (bedrijfs)woning mag worden opgericht. Op deze manier kan er voldoende afstand (10 meter) worden gehouden tussen de woningen en de agrarische bebouwing.
De dubbelbestemmingen Waarde – Archeologie wordt overgenomen. De gebiedsaanduiding ‘overige zone – beperkingen veehouderij’ is niet (meer) nodig omdat (intensieve) veehouderijen niet toegestaan zijn op deze locatie. Regels voor de beperking van veehouderijen zijn daarom overbodig.
Jagerpad 29 – Breda
Het voornemen is om de woning af te splitsen van het agrarisch bedrijf, in de vorm
van een plattelandswoning. De voormalige bedrijfswoning is niet meer noodzakelijk
voor de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf en heeft geen binding meer met het
bedrijf. Ter plaatse van de voormalige bedrijfswoning wordt de aanduiding 'plattelandswoning'
opgenomen. De gebiedsaanduiding ‘overige zone – beperkingen veehouderij’ is niet (meer)
nodig omdat (intensieve) veehouderijen niet toegestaan zijn op deze locatie. Regels
voor de beperking van veehouderijen zijn daarom overbodig. Voor het overige blijven
de (dubbel)bestemmingen en (gebieds) aanduidingen ongewijzigd.
De resterende gronden van het agrarisch bedrijf worden niet opgenomen in het onderhavige plan want die bestemming(en) blijven ongewijzigd.
Overveldsestraat 31-33 – Prinsenbeek
De stallen voor de varkenshouderij worden ingezet in het kader van de ruimte-voor-ruimte-regeling.
Deze worden gesaneerd. De milieuvergunning voor het houden van varkens is op 5 februari
2020 ingetrokken. De gebouwen zijn inmiddels gesloopt, de melding hiervoor is op 6
juni 2020 ingediend (kenmerk 2020-139). De verplichte milieuwinst door het doorhalen
van dierproductierechten wordt gedaan op het moment dat het bestemmingsplan vastgesteld
is en de aanduiding 'IV' definitief is komen te vervallen. Het akkerbouwbedrijf blijft
behouden, de overige agrarische bedrijfsgebouwen worden gebruikt voor het akkerbouwbedrijf.
Op de locatie zijn twee bedrijfswoningen aanwezig. Voor het akkerbouwbedrijf is één
bedrijfswoning noodzakelijk.
In het onderhavige bestemmingsplan wordt de aanduiding 'intensieve veehouderij' wegbestemd. De gebiedsaanduiding ‘overige zone – beperkingen veehouderij’ is niet meer nodig omdat (intensieve) veehouderijen niet toegestaan zijn op deze locatie. Regels voor de beperking van veehouderijen zijn daarom overbodig. Ter plaatse van de tweede voormalige bedrijfswoning wordt de aanduiding 'plattelandswoning' opgenomen. Voor het overige blijven de (dubbel)bestemmingen en (gebieds) aanduidingen ongewijzigd.
Het bestemmingsplan is aangepast om te voorkomen dat er nog uitbreidingsmogelijkheden bestaan voor het agrarisch bedrijf. Het aanwezig aantal m2 aan bedrijfsbebouwing mag in stand blijven, een toename van dit aantal is niet toegestaan. Via de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' op de verbeelding en een daaraan gekoppelde bestemmingsregeling is dit geborgd.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan worden de beleidskaders van het rijk, provincie en gemeente uiteengezet. In het onderhavige plan is het relevante ruimtelijke beleid voor de drie locaties opgenomen.
Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. In 2012 wordt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
Het Rijk laat de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders.
De veranderde behoefte aan wonen en werken legt daarbij een extra druk op een markt waar de totale vraag afneemt: kwaliteit voor kwantiteit. De ambitie is dat in 2040 de woon- en werklocaties in steden en dorpen aansluiten op de (kwalitatieve) vraag en dat locaties voor transformaties en herstructurering zoveel mogelijk worden benut.
In het SVIR zijn 13 nationale belangen opgenomen, hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.
Het Rijk zal bestemmingsplannen niet (tijdens de vaststellingsprocedure) toetsen op een correcte doorwerking van nationale ruimtelijke belangen. Wel zal het Rijk door middel van systeem- of themagerichte onderzoeken achteraf nagaan of bestemmingsplannen aan nationale wet- en regelgeving voldoen.
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding. Het nationale ruimtelijke beleid heeft geen consequentie voor de planlocaties.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordering (Barro) in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn, met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
In het Barro zijn voorlopig zes projecten beschreven: Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie, Erfgoederen van uitzonderlijk universele waarde. Binnenkort volgen nog: hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, ecologische hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding. Het nationale ruimtelijke beleid heeft geen consequentie voor de planlocaties.
Het Nationaal Waterplan (NWP)
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft
op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen
tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de
Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding.
Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22
december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal
Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Watertoets
Met het ondertekenen van het Nationaal Bestuursakkoord Water (juli 2003) hebben de
betrokken partijen (het Rijk, IPO, VNG en UvW) afgesproken de watertoets toe te passen
bij alle nieuwe ruimtelijke -waterhuishoudkundig relevante- plannen en besluiten op
alle bestuursniveaus. De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht
voor structuurvisies, bestemmingsplannen, van de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Het
Besluit ruimtelijke ordening (Bro) regelt een verplichte waterparagraaf in de toelichting
bij de genoemde ruimtelijke plannen en het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1
Bro met het waterschap.
De watertoets omvat het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen.
Europese Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water is sinds december 2000 van kracht en is gericht op
het realiseren van duurzaam waterbeheer. De Europese Kaderrichtlijn Water beoogt de
bescherming van aquatische ecosystemen en het duurzaam gebruik van water. Daarvoor
wordt de Kaderrichtlijn eerst in landelijke wet- en regelgeving omgezet. Momenteel
wordt hier hard aan gewerkt. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente
betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en
het ruimtelijke beleid. Er worden ecologische en fysisch-chemische doelen geformuleerd
die afhankelijk zijn van de functie van een watergang.
In paragraaf 5.3 komt het aspect water aan bod voor de planlocaties.
Vanuit Europa is de bescherming van (plant en dier) soorten en gebieden geregeld in de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. In Nederland is de natuurwetgeving verankerd in de Wet Natuurbescherming (1 januari 2017).
Europese Vogel- en Habitatrichtlijn
De Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn hebben tot doel de bescherming van
(vogel)soorten en hun natuurlijke habitats. Elke lidstaat is verplicht om speciale
beschermingszones (SBZ’s) aan te wijzen, die samen één Europees netwerk van natuurgebieden
vormen: “Natura 2000”. Wanneer in een gebied bepaalde soorten voorkomen, of een bepaald
percentage van de Europese populatie herbergt, dan komt dit gebied in aanmerking voor
plaatsing onder de betreffende richtlijnen. De planlocatie valt in zijn geheel niet
binnen de aangewezen Vogelrichtlijn- of Habitatrichtlijngebieden.
Wet Natuurbescherming
Vanaf 1 januari 2017 vervangt de Wet natuurbescherming de Flora- en Faunawet, de Boswet
en de Natuurbeschermingswet 1998. De wet natuurbescherming biedt bescherming aan het
merendeel van de inheemse dieren en planten in Nederland.
De nieuwe Wet natuurbescherming regelt niet alleen de ‘ruimtelijke ingrepen’, maar ook de andere onderwerpen zoals overig bezit en handel, gebiedsbescherming, houtopstanden, klacht en beheer en schadebestrijding. Een verandering ten opzichte van de oude Natuurbeschermingswet 1998 is dat de provincies voor hun gebied bepalen wat wel en niet mag in de natuur. Zij zijn verantwoordelijk voor de vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid is enkel nog verantwoordelijk voor de ontheffingsaanvragen en de gedragscodes.
De beschermingsstatus van de inheemse dier- en plantensoorten houdt onder meer in dat in geval van voorgenomen activiteiten zoals aanleg van infrastructuur of bouwprojecten, de planlocatie moet worden getoetst op de aanwezigheid van beschermde soorten: de ‘natuurtoets’.
Het aspect Ecologie komt in paragraaf 5.4 aan bod.
In Europees verband is het zogenaamde ‘Verdrag van Malta’ tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk in situ te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het Verdrag is in 1998 geratificeerd Monumentenwet) en op 1 september 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) geïmplementeerd. De Wamz is een wijzigingswet en omvat een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Wet Milieubeheer, de Ontgrondingenwet en de Woningwet, op grond waarvan overheden onder andere bij bodemingrepen verplicht rekening moeten houden met het behoud van archeologische waarden. Sinds de invoering van deze wet zijn gemeenten belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Dit is niet veranderd met de inwerkingtreding van de Erfgoedwet (1-7-2016). Sindsdien is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed geregeld door één integrale Erfgoedwet. De omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zal in de nieuwe Omgevingswet worden geregeld, die in 2022 in werking zal treden. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd.
Archeologie wordt behandeld in paragraaf 4.4.3.
Op 14 december 2018 stelde Provinciale Staten van Noord-Brabant de Brabantse Omgevingsvisie vast. De omgevingsvisie is opgesteld volgens de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet, welke in 2022 in werking zal treden. De Brabantse Omgevingsvisie beschrijft de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Er wordt vanuit meerdere invalshoeken gekeken naar een ontwikkeling door de provincie:
In de omgevingsvisie is één basisopgave benoemd: het werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. Daarnaast zijn er vier hoofdopgaven benoemd:
De omgevingsvisie gaat over de hele fysieke leefomgeving, heeft een integraal karakter en bevat geen sectorale beleidsdoelen. Concrete doelen voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit staan nog in de bestaande plannen van de provincie, bijvoorbeeld in de Structuurvisie ruimtelijke ordening en het provinciale verkeers- en vervoersplan.
De kwaliteit van de omgeving voor mens en natuur staat onder druk in verschillende delen van het landelijk gebied door meerdere factoren. Er is sprake van een toenemende leegstand en bevolkingskrimp. Dat leidt tot economische, sociaal-culturele en ecologische schade. Er is extra aandacht voor een steeds verder toenemende leegstand doordat boeren stoppen, de leegkomende gebouwen verpauperen of een bron voor criminaliteit zijn. De sociale cohesie komt in het gedrang in het landelijk gebied.
In 2022 treedt de Omgevingswet in werking. Deze wet vervangt 26 wetten en verschillende regelsystemen op nationaal niveau. Vanwege de Omgevingswet moet ook de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Interim omgevingsverordening is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. Hierin worden de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot één Interim omgevingsverordening. Dit zijn de:
De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie. Er heeft daarom ook geen expliciete afweging plaatsgevonden of de inzet van de verordening voor een bepaald onderwerp gecontinueerd moet worden. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd. Deze beleidsneutrale omzetting betekent overigens niet dat er helemaal geen wijzigingen ten opzichte van de huidige verordeningen zijn verwerkt. Op hoofdlijnen gaat het om:
Het ontwerp van de Interim omgevingsverordening is in april vastgesteld. De Provinciale Staten heeft de Interim omgevingsverordening op 25 oktober 2019 vastgesteld.
Rijsbergseweg 300a - Breda
In figuur 9 is de uitsnede van de kaart behorende bij de Interim omgevingsverordening
Noord-Brabant weergegeven voor de planlocatie Rijsbergseweg 300a. Uit figuur 9 blijkt
dat de planlocatie is gelegen in het ‘Landelijk gebied’ met daarbij de aanduiding
‘Gemengd landelijk gebied’.
Figuur 9: Uitsnede kaart behorende bij Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Landelijk gebied, Gemengd landelijk gebied
Binnen de afdeling ‘Vitaal platteland’ zijn de ontwikkelingsmogelijkheden geschetst
voor het Landelijk gebied. In het landelijk gebied stimuleert de provincie het mengen
van functies voor een sterke plattelandseconomie. Hierbij is vooral de ontwikkeling
van landbouw van belang, naast andere vormen van bedrijvigheid, natuur, landschap,
recreatie en wonen. Het landelijk gebied omvat een onderverdeling in de subzones ‘Gemengd
landelijk gebied’ en ‘Groenblauwe mantel’. In veel gevallen bestaan er voor beide
zones gelijke ontwikkelingsmogelijkheden. In die gevallen wordt gesproken over ‘Landelijk
gebied’. Alleen als het nodig is onderscheid te maken, wordt in de betreffende regel
gesproken over de subzones.
Bij het aanwijzen van de bestemmingen dient de bestemming een uitwerking te zijn van de voorgenomen ontwikkeling en het te voeren ruimtelijk beleid voor dat gebied en dient tevens bij te dragen aan de ruimtelijke kwaliteit als bedoelt in Interim omgevingsverordening.
Op de planlocatie is het voornemen om het planologisch in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie. De duivenhouderij is reeds al enige jaren aanwezig in de omgeving, maar niet planologisch verankerd. De kweekhokken voor duiven zijn reeds in 1998 met vergunning tot stand gekomen. De duivenhouderij is kleinschalig en valt in milieucategorie 2. De omvang van de bestemming ‘Agrarische met waarden – Landschapswaarden’ bedraagt 1.090 m².
Jagerpad 29 – Breda
Figuur 10: Uitsnede kaart behorende bij Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Uit figuur 10 blijkt dat de locatie Jagerpad 29 gelegen is in het landelijk gebied, gemengd landelijk gebied. Het voornemen is om de woning af te splitsen van het agrarisch bedrijf, in de vorm van een ‘plattelandswoning’. De voormalige bedrijfswoning is niet meer noodzakelijk voor de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf en heeft geen binding meer met het bedrijf.
Voor een plattelandswoning zijn geen regels in de omgevingsverordening opgenomen. Hiervoor wordt verwezen naar de Wet Plattelandswoningen.
Overveldsestraat 31-33 – Prinsenbeek
Figuur 11: Uitsnede kaart behorende bij Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Uit figuur 11 blijkt dat de locatie Overveldsestraat 31-33 gelegen is in het landelijk gebied, groenblauwe mantel. Het voornemen is om de intensieve veehouderij te beëindigen en één van de twee bedrijfswoningen te bestemmen tot ‘plattelandswoning’. De stallen worden gesaneerd en de rechten worden verkocht. De omgevingsvergunning milieu wordt ingetrokken voor de locatie Overveldsestraat 31-33. De locatie behoudt een agrarische bestemming voor het akkerbouwbedrijf. Verder wordt er planologisch vastgelegd dat er geen vee meer mag worden gehouden en het bouwen van nieuwe bedrijfsgebouwen wordt uitgesloten. Van het bestaande bouwvlak wordt de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ eraf gehaald, zodat er geen veehouderij meer gevestigd kan worden. De varkensstal wordt ingezet in het kader van de ruimte-voor-ruimteregeling. Ter hoogte van één bedrijfswoning wordt de aanduiding ‘plattelandswoning’ erop gelegd.
Voor een plattelandswoning zijn geen regels in de omgevingsverordening opgenomen. Hiervoor wordt verwezen naar de Wet Plattelandswoningen.
Om de kwaliteit van het landschap te versterken heeft de provincie Noord-Brabant in haar “Structuurvisie ruimtelijke ordening” en de “Interim omgevingsverordening” het principe van ‘kwaliteitsverbetering van het landschap’ geïntroduceerd. Over de uitvoering van kwaliteitsverbetering verdiende het aanbeveling dat regionaal eenduidige afspraken werden gemaakt. Deze regeling is de resultante van het regionale overleg hoe om te gaan met deze kwaliteitsverbetering.
Categorie 1: Ruimtelijke ontwikkelingen met nauwelijks tot geen landschappelijke invloed en waarbij geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap wordt geëist.
Categorie 2: Ruimtelijke ontwikkelingen met relatief weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden waarbij de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt vormgegeven door te voorzien in enkel een goede landschappelijke inpassing.
Categorie 3: Alle ruimtelijke ontwikkelingen welke mogelijk worden gemaakt via met name een wijzigingsplan of een bestemmingsplanherziening, tenzij de ontwikkeling concreet benoemd wordt in een andere categorie.
Rijsbergseweg 300a
De locatie Rijsbergseweg 300a valt onder categorie 3. Het gaat hier om een wijziging
van de bestemming ‘Wonen’ naar de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’.
Hiervoor zijn geen specifieke regels opgenomen in categorie 1 en 2, het gaat hierbij
om een maatwerksituatie. Daarom is op basis van een taxatie geraamd welke waardevermeerdering
er door de bestemmingswijziging zal optreden en welke bedrag geinvesteerd moet worden
in de kwaliteitsverbetering van het landschap. Uit de door een extern deskundige verrichte
taxatie blijkt dat er met de bestemmingswijziging een waardevermindering van de gronden
optreedt, waarmee de grondslag voor een afdracht vervalt.
Jagerpad 29
De locatie Jagerpad valt onder categorie 1. In categorie 1 zijn specifieke regels
opgenomen om een vrijkomende agrarische bedrijfswoning om te zetten naar een ‘plattelandswoning’.
Overveldsestraat 31-33
De voorgenomen omschakeling naar een akkerbouw en tuinbouwbedrijf pastrechtstreeks binnen de bestemmingsregels van de agrarische bestemming. Er is voor de omschakelingdaarmee formeel geen procedure nodig. De ruimtelijke procedure die wordt gevolgd is in feite alleen noodzakelijk om de functieaanduiding 'intensieve veehouderij' van de locatie te verwijderen om te borgen dat er ter plaatse geen nieuwe intensieve veehouderij kan worden gevestigd. De voorgenomen ontwikkeling leidt daarmee niet tot een wezenlijke ruimtelijke impacten is daarmee aan te merken als een ontwikkeling die valt in categorie 1. Daarnaast wordt de bedrijfswoning voorzien van de aanduiding 'plattelandswoning' en dat valt ook onder categorie 1.
Gelet op het bovenstaand is het plan niet in strijd met de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
De gemeenteraad heeft in december 2007 de Structuurvisie Breda 2020, Stad in evenwicht, vastgesteld. In 2021 wordt de Structuurvisie 2030 vervangen door de gemeentelijke omgevingsvisie maar momenteel geldt de Structuurvisie nog als toetsingskader. Deze beleidsnota betreft een ruimtelijke visie voor de gehele stad Breda en vormt het algemene beleid- en toetsingskader voor de ruimtelijke ontwikkelingen op de lange termijn. De beleidsbeslissingen hebben betrekking op de ambities van de stad, het te realiseren programma, de structuur en de planning en uitwerkingen.
De beoogde ruimtelijke ontwikkelingen vinden plaats binnen bestaande bouwpercelen. In de structuurvisie is hiervoor geen specifiek beleid voor opgesteld. Wel dienen de locatie bij de dragen aan een kwaliteitsverbetering van het landschap. Dit is vastgelegd in de Landschapsinvesteringsregeling Breda, wat een onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan Buitengebied.
Rijsbergseweg 300a - Breda
De locatie Rijsbergseweg 300a te Breda heeft de bestemming ‘Wonen’ met een bouwvlak.
Op het achterste gedeelte (perceel 2534) ligt de bestemming ‘Agrarisch met waarden
– Landschapswaarden’ met (gedeelte van) bouwvlak. Over de locatie ligt de dubbelbestemming
‘Waarde – Archeologie’ en de gebiedsaanduiding ‘overige zone – beperkingen veehouderij’.
Figuur 12: Uitsnede verbeelding - Bestemmingsplan Buitengebied Zuid 2013
Jagerpad 29 – Breda
De locatie Jagerpad 29 heeft de bestemming ‘Agrarisch’ met een bouwvlak en een functieaanduiding
‘glastuinbouw’. Over de locatie ligt de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ en
de gebiedsaanduiding ‘overige zone – beperkingen veehouderij’. Over het zuidelijke
gedeelte ligt de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone – straalpad 2’.
Figuur 13: Uitsnede verbeelding - Bestemmingsplan Buitengebied Zuid 2013
Overveldsestraat 31-33 – Prinsenbeek
De locatie Overveldsestraat 31-33 heeft de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’
met een bouwvlak en een functieaanduiding ‘intensieve veehouderij’. Over de locatie
liggen de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie’ en ‘Waarde – Attentiegebied ecologische
hoofdstructuur’ en de gebiedsaanduiding ‘reconstructiewetzone – verwevingsgebied’
en ‘vrijwaringszone – straalpad 2’.
Figuur 14: Uitsnede verbeelding - Buitengebied Noord
Cultureel Erfgoed
In Grondstof voor de toekomst, programma erfgoed 2019-2025 is vastgesteld dat erfgoed wordt benut als onderlegger voor de (her)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. De erfgoedkaarten vormen nu letterlijk de onderlegger voor het handelen van de gemeente. Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed vormen hierbij een belangrijk uitganspunt voor ontwikkelingen. Archeologie is vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 1 Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed zijn vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 2 Historische geografie en gebouwd erfgoed. De kaarten dienen, zoals vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening, als leidraad voor de erfgoedadvisering bij het opstellen of afwijken van bestemmingsplannen.
Archeologie
Om de archeologische waarden in het gebied te beschermen conform het vastgestelde beleid, is de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’ opgenomen voor de gebieden die conform de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 1, Archeologie zijn gekenmerkt als gebieden met een archeologische verwachting anders dan laag. Hetzelfde geldt voor de gebieden van archeologische waarden en gemeentelijke archeologische monumenten. Ter plaatse van gronden met een dubbelbestemming dient voorafgaand aan ontwikkelingen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De resultaten van het archeologisch onderzoek worden door het bevoegd gezag, in deze de gemeente Breda, middels een selectiebesluit vervolgens vastgesteld.
Historische geografie
Op elke locatie is er sprake van cultuurhistorische waarden met betrekking tot historische geografie. De herzieningen zijn hier niet van invloed op.
Gebouwd erfgoed
Op geen van de locaties bevindt zich gebouwd erfgoed.
Voor het ontwikkelen en in stand houden van een leefbaar en duurzaam Breda dient bij ruimtelijke planvorming rekening gehouden te worden met de milieuhygiënische aspecten die door de planlocatie en of de omgeving hiervan worden opgelegd. Door rekening te houden met deze aspecten kan een goed leefklimaat worden ontwikkeld. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Rijsbergseweg 300a - Breda
Door het wijzigen van een woonbestemming naar de bestemming ‘Agrarisch met waarden
– Landschapselement’ wordt geen nieuwe woonfunctie mogelijk gemaakt, de woonbestemmingen
op de huidige woningen blijven behouden. Er vinden daarbij geen grondwerkzaamheden
plaats. In dit kader is geen bodemonderzoek nodig.
Jagerpad 29 - Breda
De bodem dient geschikt te zijn voor het voorgenomen gebruik. Door de beoogde ontwikkeling
wijzigt de functie van de gronden niet. Een nader onderzoek naar de bodemkwaliteit
is niet nodig.
Overveldsestraat 31-33 - Prinsenbeek
De bodem dient geschikt te zijn voor het voorgenomen gebruik. Door de beoogde ontwikkeling
wijzigt de functie van de gronden niet. Een nader onderzoek naar de bodemkwaliteit
is niet nodig.
Beleid
Het waterschap Brabantse Delta Is verantwoordelijk voor het waterbeheer In de gemeente
op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer,
beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer (waaronder grondwater)
heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende
water van voldoende kwaliteit.
Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen In het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen In samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.
Grondwaterbeschermingsgebied
Rijsbergseweg 300a - Breda
De planlocatie ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied en/of waterwingebied.
En er zijn langs het perceel een aantal waterlopen en/of waterpartijen aanwezig. Middels
de beoogde ruimtelijke ontwikkeling op de planlocatie worden de waterlopen behouden
en niet belemmert. De planlocatie ligt niet in het invloedsgebied Natura 2000.
Jagerpad 29 - Breda
De planlocatie ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied en/of waterwingebied.
En er zijn langs het perceel een aantal waterlopen en/of waterpartijen aanwezig. Middels
de beoogde ruimtelijke ontwikkeling op de planlocatie worden de waterlopen behouden
en niet belemmert. De planlocatie ligt niet in het invloedsgebied Natura 2000.
Overveldsestraat 31-33 - Prinsenbeek
De planlocatie ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied en/of waterwingebied.
En er zijn langs het perceel een aantal waterlopen en/of waterpartijen aanwezig. De
locatie ligt wel in een attentiegebied. Middels de beoogde ruimtelijke ontwikkeling
op de planlocatie worden de waterlopen behouden en niet belemmert. De planlocatie
ligt niet in het invloedsgebied Natura 2000.
Riolering en infiltratie
Voor nieuwbouwinitiatieven is het uitgangspunt dat deze ‘waterneutraal’ zijn. Dit
betekent dat de ontwikkelingen niet leiden tot verslechteringen aan het watersysteem.
Voorkomen moet worden dat het hemelwater versneld afvoert ten gevolge van een toename
van het verhard oppervlak. Het hemelwater van de schone oppervlakken wordt bij voorkeur
gescheiden van het vuilwater afgevoerd. Om te voorkomen dat water versneld wordt afgevoerd
dienen bij een toename van het verhard oppervlak retentievoorzieningen met een capaciteit
van 780 m³ aangelegd te worden per ha verhard oppervlak.
Het afvalwater dient gescheiden afgevoerd en verwerkt te worden. In principe dient dit via de riolering afgevoerd te worden naar de waterzuivering.
Sinds kort is de nieuwe Waterwet van kracht geworden. In deze wet wordt duidelijker omschreven wie waar verantwoordelijk voor is. Een van de zaken die hier uit voortvloeien is dat een particulier in eerste instantie zelf verantwoordelijk is voor de verwerking van het hemelwater op zijn eigen terrein. In dit kader verwacht de gemeente in de toekomst meer inspanning van de particulier om zelf maatregelen te nemen om wateroverlast te voorkomen. Dit uitgangspunt is opgenomen in het door de gemeenteraad vastgestelde 'Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan'. Hierbij kan gedacht worden aan de aanleg van retentievoorzieningen op eigen terrein bijvoorbeeld met groene daken en waterdoorlatende verharding.
Het waterschap is geen voorstander van het toepassen van uitlogende bouwmaterialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC.
Figuur 15: Uitsneden leggerkaart Waterschap Brabantse Delta
Nieuwe ontwikkeling
Rijsbergseweg 300a – Breda
Op de locatie wordt de bestemming gewijzigd van een woonbestemming naar de bestemming
‘Agrarisch met waarden – Landschapselement’. Met deze bestemmingswijziging neemt het
verhard oppervlakte niet toe.
Jagerpad 29 – Breda
Op de locatie wordt de bedrijfswoning afgesplitst van het agrarisch bedrijf. De bedrijfswoning
krijgt de bestemming ‘plattelandswoning’, met deze bestemmingswijziging neemt het
verhard oppervlakte niet toe.
Overveldsestraat 31-33 – Prinsenbeek
Op de locatie worden de varkensstallen gesaneerd, hiermee vindt er een afname van
de oppervlakte plaats. Tevens krijgt één bedrijfswoning de bestemming ‘plattelandswoning’,
met deze bestemmingswijziging neemt het verhard oppervlakte niet toe.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen kunnen wettelijk beschermde dieren en plantensoorten in hun algemeenheid of wettelijk beschermde gebieden in het geding zijn. Om de natuurwaarden van de projectlocatie te kunnen beoordelen moet er getoetst worden aan hetgeen beschreven staat in de Wet natuurbescherming. Daarnaast is het beleid aangaande het Natuurnetwerk van belang.
Op grond van de Wet natuurbescherming is het verboden activiteiten te verrichten die leiden tot aantasting van wettelijk beschermde soorten en van hun voortplantingsplaats, vaste rustplaats of vaste verblijfplaats. De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van gebieden die om hun ecologische waarde beschermd moeten worden. Daaronder vallen onder andere de zogenaamde Natura 2000 gebieden.
Figuur 16: Uitsnede kaart Natura2000 gebieden
Rijsbergseweg 300a – Breda
Het plangebied en omliggende gebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk
Nederland / EHS of Natura 2000 gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied op
Nederlands grondgebied liggen op een afstand van 4 km. Het betreft het gebied Ulvenhoutse
Bos.
Om de stikstofdepositie die de ontwikkeling met zich mee brengt te kunnen berekenen, is gebruik gemaakt van het rekenprogramma AERIUS Calculator.
Uit de stikstofdepositieberekeningen (bijlage 1) volgt dat er geen Natura2000 gebieden zijn waarvoor de drempelwaarde van 0,0 mol/ha/jaar wordt overschreden. In de berekening wordt geen depositie getoond, omdat deze lager is dan 0,0 mol/ha/jaar.
Jagerpad 29 – Breda
Het plangebied en omliggende gebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk
Nederland / EHS of Natura 2000 gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied op
Nederlands grondgebied liggen op een afstand van 6.5 km. Het betreft het gebied Ulvenhoutse
Bos.
Gelet op de schaal en aard van de voorgenomen ontwikkeling en ligging op voldoende geruime afstand tot Natura 2000 kunnen negatieve effecten op Natura 2000 gebied als een kwaliteitsverlies of overschrijding van de gestelde drempelwaarden geheel uitgesloten worden.
Overveldsestraat 31-33 - Prinsenbeek
Het plangebied en omliggende gebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk
Nederland / EHS of Natura 2000 gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000 gebieden op
Nederlands grondgebied liggen op een afstand van 10 km. Het betreft de gebieden Ulvenhoutse
Bos en Hollands Diep. Gelet op de schaal en aard van de voorgenomen ontwikkeling en
ligging op voldoende geruime afstand tot Natura 2000 kunnen negatieve effecten op
Natura 2000 gebied als een kwaliteitsverlies of overschrijding van de gestelde drempelwaarden
geheel uitgesloten worden.
Het is in theorie mogelijk dat op de locatie dier- en plantensoorten van de Habitatrichtlijnen voorkomen of dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Wet natuurbescherming. De volgende beschermde soorten mogelijk in het plangebied worden aangetroffen, concreet zijn dit de kamsalamander, de heikikker, de poelkikker, de rugstreeppad, de vleermuis en de drijvende waterweegbree. Met uitzondering van vleermuis bestaat de habitat van deze soorten voornamelijk uit stromend dan wel stilstaand water.
Rijsbergseweg 300a - Breda
Op dit moment zijn er enkele sloten rondom en op de planlocatie aanwezig. Er worden
geen werkzaamheden verricht die voorgenoemde soorten kunnen bedreigen.
De vleermuis leeft in bomen en/of in gebouwen. Verblijfplaatsen van vleermuizen kunnen worden gevonden in spouwmuren, maar ook achter betimmering en daklijsten en zijn dus zeer moeilijk op te sporen. Op de planlocatie worden geen bomen gekapt of gebouwen gesloopt. Een nader onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht, maar er geldt altijd een algemene zorgplicht voor beschermde en onbeschermde soorten.
Jagerpad 29 - Breda
Op dit moment zijn er enkele sloten rondom en op de planlocatie aanwezig. Er worden
geen werkzaamheden verricht die voorgenoemde soorten kunnen bedreigen.
De vleermuis leeft in bomen en/of in gebouwen. Verblijfplaatsen van vleermuizen kunnen worden gevonden in spouwmuren, maar ook achter betimmering en daklijsten en zijn dus zeer moeilijk op te sporen. Op de planlocatie worden geen bomen gekapt of gebouwen gesloopt. Een nader onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht, maar er geldt altijd een algemene zorgplicht voor beschermde en onbeschermde soorten.
Overveldsestraat 31-33 - Prinsenbeek
Op dit moment zijn er enkele sloten rondom en op de planlocatie aanwezig. Er worden
geen werkzaamheden verricht die voorgenoemde soorten kunnen bedreigen.
De vleermuis leeft in bomen en/of in gebouwen. Verblijfplaatsen van vleermuizen kunnen worden gevonden in spouwmuren, maar ook achter betimmering en daklijsten en zijn dus zeer moeilijk op te sporen. Op de locatie Overveldsestraat 31-33 zijn de stallen reeds gesloopt. Een nader onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht, maar er geldt altijd een algemene zorgplicht voor beschermde en onbeschermde soorten.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder als gevolg van (bedrijfs-)activiteiten. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-publicatie ‘Bedrijven en Milieuzonering’ gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstand geldt tussen enerzijds de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is. De gegeven afstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen.
Milieuzones
Omgevingstype
In de VNG-uitgave wordt aangegeven, dat een gemengd gebied een gebied is met een matige
tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals
winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend
agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied beschouwd worden. Indien
sprake is van een gemengd gebied kan de milieucategorie met één afstandsstap worden
verlaagd.
Rijsbergseweg 300a – Breda
Milieucategorie
In de omgeving zijn een aantal (agrarische) bedrijven gevestigd. Een duivenhouderij
is in de VNG brochure niet specifiek genoemd, maar komt overeen met de categorie ‘houden
en fokken van overige dieren’. Deze vallen onder de milieucategorie 2, met een richtafstand
van 30 meter.
Omgevingstype
De omgeving van de planlocatie kan getypeerd worden als een omgevingstype ‘gemengd
gebied’. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging.
Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het
omgevingstype gemengd gebied. De Rijsbergseweg kan gezien worden als een hoofdinfrastructuur.
Daarnaast ligt de planlocatie in een gebied met diverse bedrijven in de directe omgeving.
De richtafstanden mogen met één afstandsstap teruggebracht worden, met uitzondering
van het aspect ‘gevaar’.
Tabel 1: Richtafstanden bedrijven, omgevingstype ‘gemengd gebied’
Bedrijfsomschrijving |
Adres |
Cat. |
Geur | Stof | Geluid | Gevaar |
houden en fokken van overige dieren |
Rijsbergseweg 300a |
2 | 10m | 0m | 10m | 0m |
De grootste afstand bedraagt 10 meter. De bestemmingswijziging levert geen belemmeringen op voor de omliggende gevoelige functies. Er kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het agrarische bouwvlak is op meer dan 10 meter afstand van de woningen gesitueerd.
Jagerpad 29 – Breda
Milieucategorie
In de omgeving zijn een aantal (agrarische) bedrijven gevestigd. Een glastuinbouwbedrijf
valt volgens de VNG brochure onder de categorie ‘kassen zonder verwarming’. Deze vallen
onder de milieucategorie 2, met een richtafstand van 30 meter.
Omgevingstype
De omgeving van de planlocatie kan getypeerd worden als een omgevingstype ‘gemengd
gebied’. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging.
De planlocatie ligt in een gebied met diverse bedrijven in de directe omgeving. De
richtafstanden mogen met één afstandstap teruggebracht worden, met uitzondering van
het aspect ‘gevaar’.
Tabel 2: Richtafstanden bedrijven, omgevingstype 'gemengd gebied'
Bedrijfsomschrijving | Adres | Cat. | Geur | Stof | Geluid | Gevaar |
Kassen zonder verwarming | Jagerpad 29 | 2 | 0m | 0m | 10m | 10m |
De grootste afstand bedraagt 10 meter. De bestemmingswijziging levert geen belemmeringen op voor de omliggende gevoelige functies. Het betreft hier tevens een bestaande situatie. Er kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Overveldsestraat 31-33 – Prinsenbeek
Op de locatie Overveldsestraat 31-33 wordt de intensieve veehouderij beëindigd. Op
de locatie blijft een akkerbouwbedrijf voort bestaan. Door de beëindiging van de intensieve
veehouderij wordt er een milieuwinst behaald. Het woon- en leefklimaat in de omgeving
wordt verbeterd. Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf (glastuinbouwbedrijf-milieucategorie
2) ligt op een afstand van meer dan 30 meter van de plattelandswoning. Er kan geconcludeerd
worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op de plattelandswoning.
Bij het ontwikkelen van een ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan. De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag in vooral de Wet geluidhinder en daarnaast in de Wet ruimtelijke ordening, op basis van het voorzien in een goed woon- en leefklimaat. In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) is een woning een geluidsgevoelig object. Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van een binnen- of buitenstedelijke ligging.
Het berekenen van de geluidbelasting heeft tot doel te bepalen of de voorkeursgrenswaarde van Lden – 48 dB uit de Wet geluidhinder wordt overschreden. Is dit het geval dan dient een hogere waarde verleend te worden om realisatie van het bouwplan mogelijk te maken en dienen bouwkundige voorzieningen te worden bepaald om aan de binnen niveaus van de Wet geluidhinder en de geluidweringseisen van het Bouwbesluit te voldoen.
Rijsbergseweg 300a - Breda
De planlocatie ligt aan de Rijsbergseweg. De Rijsbergseweg heeft een maximum snelheidsregime
van 80 km/h. Het initiatief is het wijzigen van de bestemming, er worden echter geen
nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Een nader akoestisch onderzoek
wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
Jagerpad 29 - Breda
De planlocatie ligt aan het Jagerpad. Het Jagerpad heeft een maximum snelheidsregime
van 60 km/h. Het initiatief is het wijzigen van de bestemming, er worden echter geen
nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Een nader akoestisch onderzoek
wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
Overveldsestraat 31-33 – Prinsenbeek
De planlocatie ligt aan de Overveldsestraat. De Overveldsestraat heeft een maximum
snelheidsregime van 60 km/h. Het initiatief is het verwijderen van de aanduiding ‘intensieve
veehouderij’, er worden echter geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt.
Daarnaast wordt één bedrijfswoning aangeduid met de aanduiding ‘plattelandswoning’.
Op basis van de Wet geluidhinder wordt een woning slechts eenmalig getoetst en wordt
er geen onderscheid gemaakt in een burgerwoning en een bedrijfswoning. Een nader akoestisch
onderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
Conform de Wet Luchtkwaliteit kan elk project dat NIBM (niet in betekenende mate) bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als het plan NIBM aan de luchtkwaliteit bijdraagt, hoeft geen uitgebreid luchtonderzoek meer uitgevoerd te worden.
Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Het NSL zorgt ervoor dat Nederland binnen de door Europa gestelde termijn zal voldoen aan de Europese grenswaarden op het gebied van fijn stof en stikstofdioxide. In het NSL is een lijst met ruimtelijke infrastructurele projecten opgenomen met een maatregelenpakket, dat ervoor gaat zorgen dat de huidige overschrijdingen van de luchtkwaliteit worden opgelost en de negatieve effecten van geplande ruimtelijke ontwikkelingen worden gecompenseerd.
Een plan is vanaf 1 augustus 2009 NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3 % van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 en NO2. De categorieën die altijd NIBM zijn, de volgende:
Woningbouw:
Rijsbergseweg 300a - Breda
De ontwikkeling op de planlocatie valt niet onder een van de hierboven genoemde categorieën,
maar is ook niet zonder meer te zeggen dat de ontwikkeling NIBM is. Daarom is een
globale berekening nodig om te bepalen of nader onderzoek noodzakelijk is of niet.
Door het Ministerie van VROM is een instrument ontwikkeld, waarmee op een eenvoudige wijze kan worden berekend of een bepaalde ontwikkeling wel of niet ‘in betekende mate’ bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit: de NIBM-tool.
Met deze tool is het voldoende om gegevens te hebben over de omvang van het extra verkeer en het aandeel vrachtverkeer als gevolg van het plan. Indien deze gegevens voor een plan bekend zijn, kan op basis van een berekening met de tool worden bepaald of het plan aangemerkt kan worden als NIBM.
Figuur 17: weergave NIBM-tool
Uit de berekening met de NIBM-tool blijkt dat om over in een ‘in niet betekende mate bijdrage’ te kunnen beschikken, er maximaal 132 extra voertuigbewegingen op een weekdaggemiddelde moeten zijn. Hierbij is uitgegaan van 100% vrachtverkeer. Op de locatie worden geen 132 extra voertuigbewegingen verwacht, dit zullen er in de praktijk veel minder zijn. Het plan kan aangemerkt worden als NIBM. Een nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
Jagerpad 29 – Breda
De ontwikkeling op de planlocatie valt niet onder een van de hierboven genoemde categorieën,
maar is ook niet zonder meer te zeggen dat de ontwikkeling NIBM is. Daarom is een
globale berekening nodig om te bepalen of nader onderzoek noodzakelijk is of niet.
Door het Ministerie van VROM is een instrument ontwikkeld, waarmee op een eenvoudige wijze kan worden berekend of een bepaalde ontwikkeling wel of niet ‘in betekende mate’ bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit: de NIBM-tool.
Met deze tool is het voldoende om gegevens te hebben over de omvang van het extra verkeer en het aandeel vrachtverkeer als gevolg van het plan. Indien deze gegevens voor een plan bekend zijn, kan op basis van een berekening met de tool worden bepaald of het plan aangemerkt kan worden als NIBM.
Figuur 18: weergave NIBM-tool
Uit de berekening met de NIBM-tool blijkt dat om over in een ‘in niet betekende mate bijdrage’ te kunnen beschikken, er maximaal 132 extra voertuigbewegingen op een weekdaggemiddelde moeten zijn. Hierbij is uitgegaan van 100% vrachtverkeer. Op de locatie worden geen 132 extra voertuigbewegingen verwacht, dit zullen er in de praktijk veel minder zijn. Het plan kan aangemerkt worden als NIBM. Een nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
Overveldsestraat 31-33 - Prinsenbeek
De ontwikkeling op de planlocatie valt niet onder een van de hierboven genoemde categorieën,
maar is ook niet zonder meer te zeggen dat de ontwikkeling NIBM is. Daarom is een
globale berekening nodig om te bepalen of nader onderzoek noodzakelijk is of niet.
Door het Ministerie van VROM is een instrument ontwikkeld, waarmee op een eenvoudige wijze kan worden berekend of een bepaalde ontwikkeling wel of niet ‘in betekende mate’ bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit: de NIBM-tool.
Met deze tool is het voldoende om gegevens te hebben over de omvang van het extra verkeer en het aandeel vrachtverkeer als gevolg van het plan. Indien deze gegevens voor een plan bekend zijn, kan op basis van een berekening met de tool worden bepaald of het plan aangemerkt kan worden als NIBM.
Figuur 19: weergave NIMB-tool
Uit de berekening met de NIBM-tool blijkt dat om over in een ‘in niet betekende mate bijdrage’ te kunnen beschikken, er maximaal 132 extra voertuigbewegingen op een weekdaggemiddelde moeten zijn. Hierbij is uitgegaan van 100% vrachtverkeer. Op de locatie worden geen 132 extra voertuigbewegingen verwacht, dit zullen er in de praktijk veel minder zijn. Het plan kan aangemerkt worden als NIBM. Een nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
Met onderhavig initiatief worden geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt, de voormalige bedrijfswoning wordt omgezet naar een plattelandswoning.
Gesteld kan worden dat de beoogde ontwikkeling op de planlocatie een ‘niet in betekenende mate’ bijdrage levert die beschouwd kan worden als verslechtering van de luchtkwaliteit.
Omdat bij de beoogde ontwikkeling sprake dient te zijn van een goed woon- en leefklimaat, dient ook een beoordeling plaats te vinden of voldaan wordt aan de wettelijke luchtkwaliteitseisen c.q. inzicht te worden gegeven in de heersende concentraties.
De coördinaten van de Overveldsestraat 33 zijn bij benadering:
De Grootschalige Concentratie- en Depositiekaart Nederland (GCN) van het RIVM tonen ter hoogte van deze coördinaten, de volgende achtergrondconcentraties:
Deze waarden liggen ruim beneden de grenswaarde van PM10 en NO2 van 40 µg/m3. Hiermee vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de ontwikkeling van de planlocatie.
In principe dienen alle geurgevoelige objecten te worden beschermd tegen geuroverlast. Bij de beoordeling van een ruimtelijk plan zijn voor wat betreft geurhinder van bedrijven de volgende vragen relevant:
In het onderstaande wordt geur besproken in twee onderdelen: geur bij veehouderijen en geur bij overige bedrijven.
Algemeen
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij in werking getreden. Deze wet
geeft aan hoe bij een aanvraag voor een milieuvergunning de geuremissies uit veehouderijstallen
en de geurbelasting op geurgevoelige objecten moet worden getoetst. Deze wet heeft
consequenties voor ruimtelijke plannen waarbij het aspect geurbelasting door veehouderijen
een rol speelt.
Regelgeving
De wet maakt onderscheid in twee soorten veehouderijen.
Gemeenten kunnen op grond van de Wgv binnen een bepaalde bandbreedte variëren met de bescherming van geurgevoelige objecten. Zowel de normen als de vaste afstanden kunnen worden bijgesteld. De gemeente Breda heeft gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. De verordening ‘Geurhinder en veehouderij Gemeente Breda 2008’ is op 30 oktober 2008 door de raad vastgesteld.
Hierin zijn de volgende normen opgenomen:
Gebied | Norm in ou/m³ 98 percentiel |
Bestaande bebouwde kommen, exclusief bedrijventerrein Hazeldonk |
3 |
Nieuwe woon- en werklocaties, zoals aangeduid in de Structuurvisie Breda 2020; bedrijventerrein Hazeldonk |
8 |
Buitengebied | 14 |
Voor de vaste afstanden zijn geen afwijkingen opgenomen in de verordening.
Nieuwe ontwikkelingen in het plangebied.
Voor intensieve veehouderijen geldt dat binnen hun contour geen sprake kan zijn van
nieuwe bestemmingen. Voor veehouderijen waarvoor niet per ministeriële regeling een
geuremissiefactor is vastgesteld geldt dat binnen de genoemde afstand geen sprake
kan zijn van nieuwe bestemmingen.
Zoals reeds is aangegeven heeft de gemeente Breda een verordening in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij opgesteld.
Ter plaatse van de nieuwe bestemmingen mag geen hogere geurbelasting aanwezig zijn, dan in de verordening is opgenomen. Het plangebied is volgens de verordening gelegen in het gebiedstype ‘Buitengebied. In de verordening is voor het buitengebied een norm van 14 ou vastgelegd.
Algemeen
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s die mensen lopen ten gevolge van
mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen
(autowegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Het beleid voor externe veiligheid
is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke
stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Externe veiligheid gaat nadrukkelijk
niet over de veiligheid van de mensen die werkzaam zijn binnen het bedrijf of het
betreffende transportmiddel. Dit wordt geregeld via de Arbeidsomstandighedenwetgeving.
De doelstelling ten aanzien van externe veiligheid in de milieuvisie van de gemeente
Breda is: “In 2015 zijn de risico’s inzichtelijk, bekend en aanvaardbaar. Waar noodzakelijk
liggen rampenplannen en vluchtroutes klaar. De hulpverleningsdiensten zijn opgeleid
en de Bredanaars weten wat ze moeten doen bij gevaarlijke situaties”.
Binnen het vakgebied externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico geeft inzicht in de theoretische kans op overlijden van
een individu op een bepaalde horizontale afstand van een risicovolle activiteit. Het
plaatsgebonden risico wordt bepaald door te stellen dat een (fictief) persoon zich
24 uur per dag gedurende een heel jaar onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt.
Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door het aantal transporten van gevaarlijke
stoffen en de ongevalfrequentie en wordt uitgedrukt als een kans per jaar. De plaatsgebonden
risicocontour is een contour waarbij alle punten met een gelijk risico met elkaar
verbonden worden. Deze punten worden bepaald door de kans van optreden van diverse
ongevalscenario’s. De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico is 10-6 per jaar
en geldt voor nieuwe situaties. Hierbinnen mogen geen kwetsbare objecten worden toegevoegd
en ook nieuwe beperkt kwetsbare objecten, zijn in beginsel niet toegestaan. Als het
plaatsgebonden risico 10-8 per jaar is, wordt het als verwaarloosbaar beschouwd.
Groepsrisico
Het groepsrisico wordt behalve de ongevalfrequentie en het aantal transporten van
gevaarlijke stoffen, tevens bepaald door de hoeveelheid aanwezige mensen in de nabijheid
van een mogelijk ongeval. Bij het aangeven van representatieve hoeveelheden personen
wordt gewerkt vanuit zowel kwetsbare als beperkt kwetsbare objecten. Met het groepsrisico
wordt aangegeven hoe groot het aantal dodelijke slachtoffers bij een ongeval kan zijn
op basis van de hoeveelheid aanwezige mensen. Naarmate de groep slachtoffers groter
wordt, moet de kans op een dergelijk ongeval (kwadratisch) kleiner zijn. Bij het bepalen
van het groepsrisico wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde.
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Externe veiligheid gaat nadrukkelijk niet over de veiligheid van de mensen die werkzaam zijn binnen het bedrijf of de betreffende transportroute.
De doelstelling ten aanzien van externe veiligheid in de milieuvisie is: ‘In 2015 zijn de risico’s inzichtelijk, bekend en aanvaardbaar. Waar noodzakelijk liggen rampenplannen en vluchtroutes klaar. De hulpverleningsdiensten zijn opgeleid en de Bredanaars weten wat ze moeten doen bij gevaarlijke situaties.’
Regelgeving
Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn
de aanvaardbare risico’s vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste
regelingen zijn:
De normen in de besluiten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan normen vermeld in bovengenoemde regelgeving. Een ontwikkeling is niet toegestaan indien deze leidt tot een overschrijding van de grenswaarden. Van de richtwaarden kan gemotiveerd worden afgeweken.
Op de locaties Rijsbergseweg 300a, Jagerpad 29 en Overveldsestraat 31-33 worden geen nieuwe woningen gerealiseerd.
Figuur 20: Uitsnede risicokaart provincie Noord-Brabant
De verbeelding is getekend uitgaande van het rapport ‘Digitaal Uitwisselbare Ruimtelijke Plannen’ (DURP) en het rapport ‘Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen’ (SVBP). Hierdoor wordt het mogelijk met toevoeging van een codering de plannen digitaal uit te wisselen.
De verbeelding is getekend op een kadastrale ondergrond. Op de verbeelding zijn vrijwel alle functies apart bestemd, waardoor het direct mogelijk is om het bijbehorende renvooi te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. In de bijbehorende regels zijn de bestemming omschrijvingen en de bouwregels te vinden.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
Elke bestemming bestaat doorgaans uit een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak
geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied op de
verbeelding waarvoor de mogelijkheden om te bebouwen in de bestemmingsregels zijn
aangegeven. Bouwvlakken worden op de verbeelding doorgaans voorzien van aanduidingen
die betrekking hebben op de maatvoering en/of functie.
Aanduidingen
De letteraanduidingen van de bestemmingen zijn ingetekend in het bestemmingsvlak.
Nadere specificaties die iets zeggen over het gebruik of bouwmogelijkheden zijn aangegeven
door aanduidingen. Als deze specificaties op het hele bestemmingsvlak van toepassing
zijn, staan deze aanduidingen achter de bestemmingsaanduiding in het bestemmingsvlak.
De regels zijn gebaseerd op het rapport ‘Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen’ (SVBP). Hierin zijn afspraken en aanbevelingen opgenomen met betrekking tot de opbouw en de presentatie van het bestemmingsplan (digitaal en analoog). Deze afspraken en aanbevelingen zijn op 1 januari 2010 wettelijk vastgesteld.
Indeling planregels
De juridische regeling bestaat uit drie hoofdstukken, te weten:
Deze volgorde is gebaseerd op de indeling zoals deze is voorgeschreven in de SVBP.
In hoofdstuk 1 ('Inleidende regels') worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven, die voor de leesbaarheid en de uitleg van het plan van belang zijn. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Daarnaast staat in dit hoofdstuk de wijze van meten, die aangeeft hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
In het volgende hoofdstuk ('Bestemmingsregels') wordt ingegaan op de bestemmingen en hun gebruik (zie paragraaf 6.3). Daarna volgt het hoofdstuk ('Algemene regels') waar wordt ingegaan op de algemene regels, zoals anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en/of overige regels.
Het laatste hoofdstuk (‘Overgangs- en slotregels’) bestaat uit het overgangsrecht en de slotregel.
Agrarisch
De bestemming ‘Agrarisch’ (A) biedt randvoorwaarden voor de voortzetting van het agrarisch
gebruik. Binnen deze bestemming zijn diverse aanduiding opgenomen, waaronder de aanduiding
'bouwvlak', waarbinnen de bebouwing opgericht mag worden. Nieuwe bouwvlakken zijn
niet mogelijk gemaakt. Wel is het onder voorwaarden via een wijzigingsbevoegdheid
mogelijk gemaakt de bouwvlakken te vergroten en/of te veranderen tot maximaal 1,5
ha voor de reguliere permanente bedrijfsbebouwing en tot 3 ha ten behoeve van permanente
teeltondersteunende voorzieningen niet zijnde kassen en of tunnels. Bestaande glastuinbouwbedrijven
hebben via de wijzigingsbevoegdheid een uitbreidingsmogelijkheid verkregen tot maximaal
3,5 ha waarvan maximaal 3 ha uit glasopstanden mag bestaan.
Verder geeft deze bestemming diverse flexibilteitsbepalingen op basis waarvan onder voorwaarden kan worden afgeweken van de gegevens regels.
De aanduiding 'plattelandswoning' is opgenomen om aan te geven dat de bedrijfswoning ook bewoond mag worden door derden die geen binding hebben met het bedrijf.
Agrarisch met waarden – Landschapswaarden
De voor 'Agrarisch met waarden- landschapswaarden' (AWL) aangewezen gronden zijn bestemd
voor duurzaam agrarisch grondgebruik en agrarische bedrijfsuitoefening. Binnen deze
bestemming zijn diverse aanduiding opgenomen, waaronder de aanduiding 'bouwvlak',
waarbinnen de bebouwing opgericht mag worden. Nieuwe bouwvlakken zijn niet mogelijk
gemaakt.
Wel zijn diverse flexibiliteitsbepaling opgenomen waarmee nevenactiviteiten of vormverandering van het bouwvlak gefaciliteerd kunnen worden.
De aanduiding 'plattelandswoning' is opgenomen om aan te geven dat de bedrijfswoning ook bewoond mag worden door derden die geen binding hebben met het bedrijf.
Natuur
De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor de duurzame instandhouding van
natuurgebieden, behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aan de natuurgebieden eigen
zijnde natuur- en hydrologische waarden, behoud of versterking van de landschappelijke,
cultuurhistorische en archeologische waarden, verspreid liggende legale bebouwing
zoals die aanwezig is ten tijde van het als ontwerp ter inzage leggen van dit plan
en extensief recreatief medegebruik.
Waarde – Archeologie
De voor Waarde-archeologie aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden
aangewezen bestemmingen (basisbestemming), bestemd voor bescherming en veiligstelling
van archeologische waarden ter plaatse.
Waarde - Attentiegebied ecologische hoofdstructuur
De voor ‘Waarde – attentiegebied ecologische hoofdstructuur’ aangewezen gronden zijn,
naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), mede bestemd
voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden.
De ontwikkelingen op de locaties Rijsbergseweg 300a te Breda, Jagerpad 29 te Breda en Overveldsestraat 31-33 te Prinsenbeek zijn een partic
uliere initiatieven. De in deze toelichting beschreven ontwikkelingen zullen dan ook volledig vanuit particulier initiatief gerealiseerd en gefinancierd worden. Het gehele terrein is particulier eigendom. Investeringen vanuit de gemeente zijn derhalve niet noodzakelijk.
In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor dit voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.
Jagerpad 29
De voormalige bedrijfswoning is niet meer noodzakelijk voor de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf en heeft geen binding meer met het bedrijf. Ter plaatse van de voormalige bedrijfswoning wordt de aanduiding 'plattelandswoning' opgenomen. Er heeft hierover een omgevingsdialoog plaatsgevonden. Hiervan is een verslag gemaakt. Dit verslag is als bijlage bij de toelichting gevoegd.
Overveldsestraat 31-33
De intensieve veehouderij is gesaneerd en het akkerbouwbedrijf blijft behouden. De aanduiding 'intensieve veehouderij' wordt wegbestemd. De tweede bedrijfswoning is niet meer noodzakelijk voor de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf. Ter plaatse van die tweede bedrijfswoning wordt de aanduiding 'plattelandswoning' opgenomen. Initiatiefnemer heeft zijn directe buren geïnformeerd over de plannen. Hiervan is geen verslag gemaakt.
Rijsbergseweg 300a
De duivenfokkerij is in het verleden legaal tot stand gekomen en is ten onrechte niet planologisch verankerd. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in een reparatie. Er is daarom volstaan met het informeren van omwonenden via de officiële bekendmaking van het ontwerp bestemmingsplan.
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is onderhavig concept-ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de volgende instanties:
1. Vooroverlegreactie Provincie Noord-Brabant
Ontwikkeling 1 (Rijsbergseweg 300a)
Het betreft de splitsing van een woonbestemming in enerzijds een woonbestemming en anderzijds een agrarische bestemming in het gemengd landelijk gebied. Door de beoogde splitsing ontstaat echter een nieuw bouwperceel en dat is strijdig met het provinciaal beleid (artikel 3.6 van de interim-omgevingsverordening). Los van de splitsing is het ook onwenselijk dat er een nieuw bouwvlak als tweedelijns bebouwing ontstaat. Wij verzoeken u te onderzoeken of het mogelijk is om de woonbestemming om te zetten in een agrarisch verwant bedrijf op basis van artikel 3.61 IOV of uit te wijken naar een alternatieve locatie (VAB). Overigens valt ons op basis van de luchtfoto op dat de bedrijfsbebouwing is gelegen buiten het bestemmingsvlak wonen, maar binnen de agrarische bestemming van het naastgelegen perceel. Wij verzoeken u dit te verduidelijken.
Reactie:
Wij zijn het met de Provincie eens dat bebouwing in tweede lijn niet de voorkeur verdiend en tevens begrijpen wij de opmerking van de Provincie dat benutting van een VAB-locatie wenselijk is. Echter, nu het gaat om een bestaande, legale situatie zijn de mogelijkheden om hierop te sturen beperkt. De duivenfokkerij is in het verleden legaal tot stand gekomen en is ten onrechte niet planologisch verankerd. De gemeente is geenszins voornemens geweest om, in weerwil van de onherroepelijke vergunde situatie, de duivenfokkerij weg te bestemmen of bewust niet van een passende bestemming te voorzien.
Wij stellen ons op het standpunt dat er geen sprake is van strijd met artikel 3.6 Iov. Enerzijds niet omdat er geen sprake is van splitsing, voor zover de herziening van het bestemmingsplan ziet op wijziging van de woonbestemming in de agrarische bestemming. Dit omdat splitsing wordt gedefinieerd als "nieuwvestiging van een bouwperceel door opdeling van een bestaand bouwperceel;" en er geen sprake is van nieuwvestiging. Nieuwvestiging wordt namelijk gedefinieerd als "vestiging op een locatie waar ingevolge het geldende bestemmingsplan geen bebouwing of bedrijfsfunctie is toegestaan;" Het geldende bestemmingsplan is 'Buitengebied Zuid 2013'. De gronden die ingevolge van dat bestemmingsplan een woonbestemming hebben, beschikken over wel over mogelijkheden voor bebouwing. Anderszijds niet omdat de duivenfokkerij beschikt over onherroepelijke vergunningen en deze daardoor moet worden gezien als "bestaande planologische mogelijkheid", zoals bepaald in artikel 9.9, lid 2, sub b. De duivenfokkerij mag dan wel strijdig zijn met het bestemmingsplan, handhavend optreden kan niet aan de orde zijn omdat zij beschikt over overherroepelijke vergunningen.
De opmerking dat de bebouwing deels buiten de woonbestemming ligt is juist. Een deel van de bebouwing bevindt zich ter plaatse van gronden met een agrarische bestemming, binnen het bouwvlak. Ter plaatse van die bebouwing is geen sprake van sptrijd met het bestemmingsplan.
Ontwikkeling 2 (Jagerpad 29)
Wij kunnen met de ontwikkeling instemmen, maar verzoeken u niet alleen de plattelandswoning op de verbeelding op te nemen, maar het totale bouwperceel zodat een duidelijk planologisch geheel blijft bestaan.
Reactie:
Het plangebied is hierop aangepast.
Ontwikkeling 3 (Overveldestraat 31-33)
Reactie:
2. Vooroverlegreactie Waterschap Brabantse Delta
De belangrijkste uitgangspunten voor het waterschap zijn naar wens opgenomen in het voorontwerp bestemmingsplan daarom geeft het waterschap een positief wateradvies af.
Op 18 maart 2021 hebben burgemeester en wethouders van Breda bekend gemaakt dat het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied, verspreide locaties 2020' met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2020101009-ON01 ter inzage ligt. Vanwege technische redenen is het herhaaldelijk niet gelukt het plan tijdig beschikbaar te stellen via de website www.ruimtelijkeplannen.nl.
Uiteindelijk is het ontwerpbestemmingsplan vanaf 23 april digitaal te raadplegen. Van 23 april 2021 tot en met 4 juni 2021 was het voor een ieder mogelijk om een zienswijze tegen het plan in te dienen. Er zijn twee zienswijzen ingediend. De zienswijze zijn in het raadsvoorstel samengevat en beoordeelt. De inhoud van deze zienswijzen hebben er niet toe geleid dat het plan niet ter vaststelling aan de raad kon worden voorgelegd.