Oostpoort blok 1F    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 INLEIDING     

verplicht

Het stedelijk gebied van Haarlem met de ligging van het bestemmingsplangebied aangeduid met een rode cirkel.

1.1 Bestemmingsplan     

Het bestemmingsplan "Oostpoort blok 1F" bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De regels bevatten juridische regels over het gebruik van de ruimte. Deze regels geven aan of, en zo ja, hoe ruimte bebouwd mag worden en welke functies (bestemmingen) zijn toegestaan. De verbeelding geeft de exacte plaats van de bestemmingen aan, en verwijst naar de regels. De toelichting, tenslotte, is de onderbouwing van de regels en verbeelding. Hierin wordt beschreven wat het doel is van het bestemmingsplan en wat de toekomstige ontwikkeling van het gebied is. Er wordt ingegaan op onderwerpen die voor die ontwikkeling van belang zijn, zoals de beoogde ontwikkeling, de haalbaarheid van het plan en milieuaspecten.

1.2 Begrenzing van het plangebied     

Het plangebied ligt aan de oostzijde van Haarlem, circa 150 meter ten zuiden van station Spaarnwoude. Het betreft meer specifiek de gronden direct ten oosten van het kantoorgebouw aan de Diakenhuisweg 37 t/m 45 en ten zuiden van de Camera Obscuraweg. Op de navolgende afbeelding is de begrenzing van het plangebied nader geduid. Op de verbeelding van dit bestemmingsplan is de planbegrenzing gedetailleerd vastgelegd.

verplicht

Satellietfoto ter hoogte van de Camera Obscuraweg met de ligging van het bestemmingsplangebied aangeduid met een rode contour. Bron: Cyclomedia, 2022.

1.3 Aanleiding van het bestemmingsplan     

Het onderhavige plangebied behoort tot een gebied wat onderdeel uitmaakt van ontwikkelzone Oostpoort en de bijbehorende 'Ontwikkelvisie Haarlem Oostpoort'. In de Ontwikkelvisie Haarlem Oostpoort hebben de gemeente Haarlem en de provincie Noord-Holland de wens uitgesproken om aan de slag te gaan met de ontwikkelzone Oostpoort. Het is de ambitie om het gebied rond station Spaarnwoude te ontwikkelen tot een eersteklas stadsentree. De visie is tot stand gekomen dankzij de samenwerking met een brede groep publieke, private, maatschappelijke en particuliere partijen, verzameld onder de vlag van de 'Alliantie Haarlem Oostpoort'.

Uiteindelijk moet Oostpoort een aantrekkelijk woon- en werkgebied worden met verschillende voorzieningen. Een plek waar het groen uit Spaarnwoude en de stad elkaar ontmoeten en versterken. Een plek die uitstekend bereikbaar is. Het gebied heeft een gunstige ligging aan de westflank van de metropoolregio Amsterdam. Met een station, verschillende buslijnen en een goede verbinding met de A9 liggen de kansen als mobiliteitsknooppunt en als stedelijk ontwikkelgebied voor het oprapen.

De Ontwikkelvisie toont het duurzame toekomstperspectief voor de lange termijn. Het is een strategische visie en nog globaal van karakter. Het is een stip aan de horizon die verdere uitwerking vraagt. Met het opstellen van een proefverkaveling is hiermee de eerste stap gezet naar realisatie. De proefverkaveling is een verdieping van de ontwikkelvisie maar nog geen stedenbouwkundig plan. Het is een analyse of het gewenste programma Oostpoort past. De volgende stap is het uitwerken van de proefverkaveling in een Ruimtelijk Programma van Eisen en een Ontwikkelstrategie. Deze geven samen onder meer inzicht in de spelregels voor de toekomstige bebouwing, denkrichting voor de fasering en selectie van marktpartijen.

De gemeente Haarlem en haar samenwerkingspartners werken de komende tijd verder aan de uitwerking van de ontwikkelzone Oostpoort. Zodra de plannen concreet genoeg zijn, zal voor het gehele Oostpoort te zijner tijd een nieuw juridisch-planologisch kader worden opgesteld waarmee het gebied daadwerkelijk ontwikkeld kan worden. Vooruitlopend hierop is het onderhavige plangebied geïdentificeerd als gebied waarvan de beoogde invulling reeds vaststaat. Daarom is er voor gekozen om, vooruitlopend op de rest van de gronden binnen Oostpoort, voor het onderhavige plangebied een separaat bestemmingsplan op te stellen waarmee de beoogde herontwikkeling van deze locatie reeds mogelijk wordt.

1.4 Doel van het bestemmingsplan     

Hoofddoel van het onderhavige bestemmingsplan is het vaststellen van een juridisch-planologisch kader, waarbinnen de ontwikkeling van het project mogelijk is.

1.5 Geldende planologische regelingen     

Binnen het plangebied "Oostpoort blok 1F" gelden de volgende bestemmingsplannen:

Naam van het plan Vastgesteld
Zomerzone Noord 20 juni 20212
Parapluplan parkeernormen Haarlem 2018 17 mei 2018
Reparatieplan B Haarlem 2019 21 november 2019
Reparatieplan C Haarlem 2020 22 april 2021

Bij het van kracht worden van het bestemmingsplan "Oostpoort blok 1F" zullen de in bovenstaande tabel genoemde plannen, voor het deel dat ligt binnen het plangebied, hun rechtskracht verliezen.

verplicht

Uitsnede bestemmingsplan "Zomerzone Noord" met het plangebied geduid met een rode contour. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2022.

Aan de gronden binnen het plangebied is thans de bestemming 'Groen' toegekend. Deze gronden zijn daarmee o.a. bestemd voor groenvoorzieningen, voet- en fietspaden en bij de bestemming behorende waterlopen en waterpartijen. Woningbouw is binnen deze bestemming niet direct toegestaan. Ten tijde van de vaststelling van het vigerende bestemmingsplan werd echter al wel voorzien in een herontwikkeling naar woningbouw binnen deze locatie. Daarom is aan de gronden binnen de groenbestemming tevens de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 3' toegekend. Deze aanduiding maakt het voor het bevoegd gezag mogelijk om de gronden ter plaatse van de genoemde aanduiding te wijzigen naar de bestemming 'Gemengd - 5', met in achtneming van de volgende regels:

  • de bouwhoogte mag niet meer 45 m bedragen;
  • de verticale diepte van een (ondergronds) gebouw mag niet meer dan 7 m bedragen;
  • het bouwplan moet voldoen aan de parkeernormen uit de Haarlemse Bouwverordening.

De bestemming 'Gemengd - 5' staat diverse functies toe, waaronder kantoren, dienstverlening, wonen en bedrijvigheid. Het 'wonen' mag echter uitsluitend vanaf de eerste verdieping plaatsvinden. Omdat het onderhavige planvoornemen toeziet op het mogelijk maken van (uitsluitend) woningen (en geen andere functies), óók op de begane grond, past het planvoornemen niet binnen de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid. Om die reden is voor deze locatie dit nieuwe bestemmingsplan opgesteld.

1.6 Procedureverloop     

Het bestemmingsplan "Oostpoort blok 1F" doorloopt de wettelijke procedure. Het conceptontwerpbestemmingsplan wordt op basis van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegestuurd aan de verschillende (semi)overheden en belangenorganisaties. De gemaakte opmerkingen en de reacties op basis van het wettelijke vooroverleg, kunnen leiden tot aanpassing van het conceptontwerpbestemmingsplan. Vervolgens geeft het college van burgemeester en wethouders het ontwerpbestemmingsplan vrij voor tervisielegging volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Na publicatie wordt het ontwerp gedurende zes weken ter inzage gelegd. In die tijd kunnen door eenieder zowel mondeling als schriftelijk zienswijzen worden ingediend bij de gemeenteraad. Na verwerking van de zienswijzen en mogelijke ambtelijke aanpassingen besluit de gemeenteraad over de vaststelling van het bestemmingsplan. Na aanpassing van het bestemmingsplan met inachtneming van de door de raad aangebrachte wijzigingen wordt het vastgestelde bestemmingsplan weer zes weken ter inzage gelegd (aanvang beroepstermijn). Belanghebbenden kunnen in deze periode beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

1.7 Leeswijzer plantoelichting     

Dit hoofdstuk van de toelichting is de inleiding van deze toelichting. Navolgend gaat hoofdstuk 2 in op de bestaande ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied. De ontstaansgeschiedenis van het gebied verklaart namelijk de huidige verschijningsvorm voor een belangrijk deel. Hoofdstuk 3 beschrijft de visie op het plangebied en gaat in op ontwikkelingen. Hoofdstuk 4 behandelt vervolgens het voor het plangebied relevante beleid. Hoofdstuk 5 bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten en de resultaten van de verschillende onderzoeken. Het gaat hierbij om alle zaken die kunnen leiden tot ruimtelijke beperkingen. Het uitvoeren van onderzoeken en het maken van analyses van het plangebied is nodig op basis van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hoofdstuk 6 gaat in op de juridische aspecten en licht de planregels en verbeelding toe. Het laatste hoofdstuk beschrijft de financieel-economische uitvoerbaarheid en licht de uitkomsten van het gevoerde vooroverleg toe. Bij de toelichting hoort ook een aantal bijlagen. Daarmee sluit de toelichting af.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE     

2.1 Ruimtelijke structuur     

Oostpoort

Haarlem Oostpoort is sinds de aanleg van de trekvaart onderdeel geweest van een belangrijke transportcorridor en entreegebied van Haarlem. Het gebied fungeerde lange tijd als doorvoerplek, maar sinds de aanleg van de viaducten Stastok en Kegge, vestiging van enkele grote bedrijven (waaronder IKEA) en de aanleg van het station, ook steeds meer als eindbestemming.

De verkavelingsstructuur van het veenlandschap is gericht op oudere pré-stedelijke elementen in het landschap, zoals de Oude Haarlemmerweg (Oudeweg) en watergang het Vuilrak richting Penningsveer. Deze zijn in de 20e eeuw aangepast om plaats te maken voor de bedrijventerreinen. Ten behoeve van waterberging en recreatie is de Veerplas aangelegd, waardoor het overgebleven veenlandschap met de kenmerkende radiale waaierverkaveling alleen nog langs de rand en aan de overzijde van de Binnenliede waarneembaar is. De aanleg van de Stelling van Amsterdam heeft ook invloed gehad op de cultivering van het open landschap vanaf de oostzijde van het water.

Het gebied kent twee sterk structurerende elementen die parallel lopen in het landschap: de Amsterdamsevaart (sinds 1631) en de spoorlijn (sinds 1832). Tezamen met de uitbreiding van de weg hierlangs en tussen 1904 en 1957 ook een elektrische tram, werd deze oostwestelijke lijn in het landschap een steeds bredere grens tussen noord en zuid. Een aftakking van het tramspoor langs de Amsterdamsevaart liep tussen 1900 en 1940 naar het zuiden, langs de Joodse begraafplaats, en bepaalde mede de structuur en opzet van de Parkwijk en de Zuiderpolder.

De Oostpoort ligt op het grensvlak van stad en veenweidegebieden. De huidige situatie is een resultaat van snelle verstedelijking in de periode na 1955. In de periode tot 1975 is uitvoering gegeven aan een planmatige, oostwaartse aanleg en uitbreiding van het industrieterrein Waarderpolder, vanaf het gebied van de Lichtfabriek. In 1968 verschijnt het opvallendste gebouw: de 150 meter hoge PTT-zendmast. Aan de zuidkant van de Oostpoort ontwikkelt zich de stad verder onder invloed van de stedelijke uitbreidingsplannen van onder andere L.C. Dumont met woonwijken die in verschillende periodes van de 20ste eeuw ontstaan. Het Meerspoorpad vormde tot de jaren negentig de nieuwe oostgrens van de stad (bouw Parkwijk). De uitbreiding van infrastructurele werken (verbreden N200, aanleg N205 en snelweg A9) leidt tot steeds meer verknoping van Haarlem in de regio, maar ook tot een toenemende barrièrewerking van infrastructuur. Het gebied Oostpoort kreeg daar een belangrijke plek in, als verbindingszone van de (op een nieuw tracé aangelegde) Oudeweg naar de N200 en A9. Het sluitstuk van het gebied is het hoge verkeerstalud met fly-over tussen de Waarderpolder en het veenweidegebied. De huidige structuur van en gebruiksfuncties in de Oostpoort zijn gevormd in de periode 1985-2010. In die periode vestigen zich grote bedrijven als IKEA en Teva, en wordt in 1998 het station Haarlem Spaarnwoude aangelegd.

Plangebied

De gronden binnen het bestemmingsplangebied beslaan een oppervlakte van circa 3.500 m2 en zijn thans onbebouwd en onverhard. Het perceel heeft een directe verbinding met de openbare ruimte via de Diakenhuisweg. Dit betreft een weg met ter hoogte van het plangebied een snelheidsregime van 30 km/u. Het gebied wordt gekenmerkt door stedelijke functies ten noorden, westen en zuiden van het plangebied (de fly-over aan de Camera Obscuraweg alsmede kantoren en woningen) en het open buitengebied aan de oostzijde van het plangebied.

2.2 Functionele structuur     

Oostpoort

De Oostpoort is nu nauwelijks nog een bestemming. Het is een infrastructureel gebruiksgebied (doorstroming, parkeervlaktes, vrachtwagentrailers, transit op OV, snelfietsroute). Er zijn twee zakelijke doelbestemmingen en één grote vestiging voor perifere detailhandel. De zakelijke bestemmingen zijn het bedrijf Teva en enkele kantoorfuncties aan de zuidzijde. Ikea is een grote publiekstrekker en daarmee momenteel de enige functie - uit stedelijk en regionaal perspectief bezien - om naar het gebied toe te komen. Het gebied is (deels) puur functioneel ingericht, grotendeels verhard en niet aantrekkelijk. De openbare ruimte is gericht op de auto en er is nog ruimte op kavels die wachten op invulling of herbestemming (Joh. Enschedé).

Plangebied

Het plangebied is gesitueerd in het noordoosten van de wijk Parkwijk, op een overgangsgebied tussen 'wonen' ten zuiden van het plangebied en ' werken' ten westen en noorden van het plangebied. Het plangebied is in de huidige situatie niet in gebruik ten behoeve van een stedelijke functie (anders dan stedelijk groen).

Hoofdstuk 3 BEOOGDE SITUATIE     

3.1 Ontwikkelvisie Oostpoort     

Ontwikkelzone Oostpoort

Zoals in paragraaf 1.3 uiteengezet maakt het plangebied deel uit van de ontwikkelzone Oostpoort. Vanuit de Haarlemse ontwikkelzones is een opgave gesteld voor minimaal 1.000 woningen in de Oostpoort. Het huidige aantal woningen van 3.000 in Parkwijk Zuiderpolder wordt hiermee met een derde uitgebreid.

In Oostpoort worden kansen gezien voor doelgroepen die specifiek kiezen voor en optimaal kunnen profiteren van de aanwezigheid van het station en het recreatiegebied. Hierbij wordt gedacht aan studenten, starters en stellen. Vaak ook doelgroepen met een laag autobezit. Daarnaast zijn ouderen een interessante doelgroep. In de Zuiderpolder is momenteel 20% ouder dan 65 jaar. Door ouderen uit de wijk te verleiden om naar een andere, geschikte woning te verhuizen, komen elders woningen vrij voor gezinnen.

In een divers aanbod aan woningtypen kunnen de verschillende doelgroepen worden gehuisvest. Aangezien er in een hoge dichtheid wordt gebouwd, zal er binnen het aanbod van appartementen een rijk scala aan woningen kunnen worden aangeboden. Hierbij kan worden gedacht aan het realiseren van mini-appartementen of eenheden voor studenten, appartementen over meerdere lagen voor starters, ruime gelijkvloerse appartementen voor senioren en grondgebonden stadswoningen in de onderste lagen van grotere bouwblokken.

Ruimtelijke aspecten

De gewenste ontwikkeling van het plangebied is opgenomen in de Ontwikkelvisie Oostpoort. De visie op hoofdlijnen bestaat voor Oostpoort uit het inzetten op compacte, stedelijke bebouwing, meer verdicht bij het station, maar altijd met goede overgangen en aansluiting op de omringende bebouwing. Stedelijke ontwikkeling bevinden zich primair aan de noord- en zuidzijde van het spoor, waarbij de zuidzijde zich goed leent voor wonen aansluitend op de omringende woonwijken. Er wordt ingezet op een ensemble of cluster van gemengde hoogbouw en een sterke menging van wonen met werkfuncties en voorzieningen.

verplicht

Uitsnede Ontwikkelvisie voor Haarlem Oostpoort met de locatie van het plangebied globaal geduid met een rode cirkel.

Het plangebied is binnen de ontwikkelvisie aangemerkt als 'ontwikkelveld' waarbinnen nieuwe stedelijke ontwikkelingen gerealiseerd kunnen worden. In de Oostpoort vindt een stevige verdichting plaats. Door intensief te bouwen bij knooppunten van openbaar vervoer neemt de verkeersdruk op het stedelijke en regionale wegennet niet verder toe. Om zo snel mogelijk een aantrekkelijk stedelijk milieu te realiseren met voldoende kritische massa voor woningbouw èn het gewenste aanvullende programma, is gestapelde bouw noodzakelijk. De bouwhoogte mag variëren van 4 tot 13 bouwlagen. Als maximale bouwhoogte wordt de bestaande hoogbouw van Oostpoort Centre (41 meter) aangehouden. Deze maximale bouwhoogte zorgt ervoor dat de verschillende gebouwen geen onderlinge concurrentie met elkaar aangaan. Het is vooral het ensemble van gelijkwaardige gebouwen die in samenhang met elkaar de kwaliteit en beleving van Oostpoort bepalen.

3.2 Beoogde situatie     

De gronden binnen het plangebied zullen worden aangewend voor woningbouw. Binnen de toegekende woonbestemming is in de beoogde situatie sprake van een nieuw, nog nader uit te werken woongebouw. De exacte inrichting van het plangebied staat echter nog niet vast. De gemeente zal naast de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan een stedenbouwkundig programma van eisen opstellen om de beoogde woningbouw te realiseren. Het onderhavige bestemmingsplan geeft voor het stedenbouwkundig programma een aantal randvoorwaarden mee. Zo is de maximale bouwhoogte van de nieuwbouw bijvoorbeeld begrensd op 30 meter. Met deze maximale bouwhoogte wordt gebouwd onder de maximale bouwhoogte zoals de ontwikkelvisie deze toestaat (41 meter) alsmede onder de maximale bouwhoogte zoals deze bij gebruikmaking van de bestaande wijzigingsbevoegdheid mogelijk zou zijn (45 meter). Maximaal 100 woningen kunnen worden gerealiseerd. Minimaal 50% van de nieuwe woningen dient gebruikt te worden als sociale huurwoningen. Het andere deel zal bestaan uit middeldure huur dan wel koop. Hiermee wordt actief gestuurd op een bereikbaar woningbouwprogramma. Het autoparkeren vindt in de toekomstige situatie ondergronds plaats dan wel binnen de bouwmassa van de nieuwbouw. Parkeren vindt daarmee overwegend buiten het zicht plaats, waardoor de ruimte rondom de woningbouw aantrekkelijk kan worden ingericht.

Voor de buitenruimte zal na de bouw van het nieuwe woongebouw een inrichtingsplan worden opgesteld, welke vastgesteld wordt door het college van burgemeester en wethouders. Met deze verplichting kan de gemeente ook voor de buitenruimte sturen op de gewenste ruimtelijke kwaliteit.

3.3 Parkeren     

Met de inwerkingtreding van de “Reparatiewet BZK” op 29 november 2014 is het verplicht om het parkeren te reguleren middels de bestemmingsregeling. In de bestemmingsregeling kan worden opgenomen dat bij aanvraag om omgevingsvergunning (voor het bouwen en / of afwijken) dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de van toepassing zijnde parkeernormen. In het kader van ‘een goede ruimtelijke ordening’ dient echter al bij vaststelling van een bestemmingsplan inzichtelijk te worden gemaakt dat redelijkerwijs in de aldus benodigde parkeerplaatsen feitelijk duurzaam kan worden voorzien (ECLI:NL:RVS:2017:1036, r.o. 5.3).

In paragraaf 5.12 van deze toelichting wordt nader ingegaan op de parkeervraag vanwege de onderhavige ontwikkeling alsmede de verkeersgeneratie.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER     

4.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk zijn de belangrijkste beleidsdocumenten op rijks-, provinciaal-, regionaal- en lokaal niveau samengevat, voor zover deze documenten relevant beleid en/of besluiten omvatten ten aanzien van dit bestemmingsplan.

4.2 Rijksbeleid     

4.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI), 2020     

Toetsingskader

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. De Nationale Omgevingsvisie vervangt integraal de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Tegelijkertijd met het vervallen van de SVIR vervalt ook het Nationaal Milieubeleidsplan.

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee wordt ingespeeld op de grote uitdagingen in de komende jaren. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Beoordeling

De NOVI dient op regionaal niveau uitgewerkt te worden zodat een gebiedsgerichte aanpak en maatwerk mogelijk is. Deze uitwerking heeft nog niet plaatsgevonden en is bovendien op een schaalniveau die het onderhavig plangebied overstijgt. Voor dit bestemmingsplan is relevant invulling te geven aan klimaatverandering, de energietransitie, het gebied te verduurzamen, de leefbaarheid van de omgeving te verbeteren en een toekomstbestendige ontwikkeling vorm te geven. In dit bestemmingsplan wordt op verschillende manieren invulling aan deze prioriteiten gegeven.

Conclusie

Het planvoornemen past binnen de Nationale Omgevingsvisie.

4.2.2 Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2012     

Toetsingskader

Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Beoordeling

Voorliggend plangebied is gelegen binnen het radarverstoringsgebied van radarstation Herwijnen en het radarstation op Schiphol. Rondom deze radarstations mogen geen bestemmingen opgenomen worden die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. In het radarverstoringsgebied van Herwijnen is de maximale hoogte van windturbines gesteld op 90 meter ten opzichte van NAP. De maximale toegestane hoogte van bouwwerken in het radarverstoringsgebied van radarstation Schiphol Centrum bedraagt 19 meter boven N.A.P., oplopend met 0,25 graden tot een punt gelegen 15 kilometer vanaf de radarantenne alwaar een maximum hoogte geldt van 84 meter. Het plangebied ligt op ruim 10 kilometer van het radarstation Schiphol Centrum. In het onderhavige plan wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt boven de maximum bouwhoogte. Het initiatief heeft daarmee geen gevolgen voor radarstations.

verplicht

Ligging van het plangebied binnen het radarverstoringsgebied van Schiphol en radarstation Herwijnen. Met de rode aanwijzer wordt het besluitgebied aangeduid. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2022.

Voor het overige zijn er ten aanzien van het onderhavige plangebied geen regels uit het Barro en het Rarro van toepassing, aangezien er bij de onderhavige ontwikkeling geen nationale belangen of nationaal aangewezen gebieden zijn gemoeid.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ontwikkeling passend is binnen de regels zoals gesteld in het Barro en de Rarro.

4.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro)     

Toetsingskader

Op 1 oktober 2012 is art. 3.1.6, lid 2 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren (ECLI:NL:RVS:2017:353, r.o. 18.5). Op 1 juli 2017 is een wijziging van art. 3.1.6, lid 2 Bro in werking getreden. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'. De definiëring van enkele van de in het artikel genoemde begrippen in art. 1.1.1 Bro laat onverlet dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' als een 'open norm' is te kwalificeren. Dit houdt in dat de norm inhoudelijk open is en onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden. Sinds de inwerkingtreding van het artikel heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) in haar jurisprudentie de norm veelvuldig ingevuld en daardoor verder begrensd. Op 28 juni 2017 heeft de ABRvS een zogenoemde 'overzichtsuitspraak' gedaan (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 2 t/m 12.8), waarin de dan geldende en op basis van de voornoemde wijziging te behouden jurisprudentielijnen nader uit een worden gezet. Op basis van deze jurisprudentielijnen kan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' concreet worden toegepast.

Beoordeling

Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een rechtsvraag negatief wordt beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.

  1. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
  2. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
  3. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
  4. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?
  5. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?

  1. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?

Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie zijn aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van maximaal 100 woningen. Deze ontwikkeling is daarom gelet op de omvang in zijn totaliteit wel als 'stedelijke ontwikkeling' te classificeren. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' moet verder worden doorlopen.

  1. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?

Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat van een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling kan worden gesproken als uit een onderling samenhangende beoordeling van het ruimtelijke besluit, in vergelijking met het voorgaande planologische regime, blijkt dat sprake is van een functiewijziging en dat sprake is van een groter planologisch beslag op de ruimte.

Het plangebied heeft thans overwegend een groenbestemming. Gronden met deze bestemming zijn met name bedoeld voor groenvoorzieningen. Burgerbewoning is niet toegestaan. Het onderhavig ruimtelijk besluit maakt ter plaatse van het plangebied de bouw van woningen mogelijk. Gelet hierop is sprake van een functiewijziging en vindt tevens een vergroting van het planologisch beslag op de ruimte plaats. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' moet verder worden doorlopen. Dat sprake is van een op het plangebied rustende onbenutte wijzigingsbevoegdheid maakt dit conform de overzichtsuitspraak niet anders. Een wijzigingsbevoegdheid geeft immers slechts de mogelijkheid om de bestaande bestemming te wijzigen in een bij het moederplan in beginsel aanvaardbaar geachte bestemming

  1. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling

Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat, indien sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling in het ruimtelijk besluit dient te worden beschreven. Het kan hierbij zowel gaan om een kwantitatieve behoefte als een kwalitatieve behoefte. De beschrijving van de behoefte dient te worden gebaseerd op voldoende actuele, concrete en zo mogelijk cijfermatige gegevens. Het is niet in strijd met art. 3.1.6, lid 2 Bro als voor de onderbouwing van de behoefte in het ruimtelijk besluit wordt verwezen naar een of meer onderzoeksrapporten of beleidsdocumenten.

Uit jurisprudentie blijkt dat de actuele behoefte aan woningen kan worden onderbouwd met gebruikmaking van regionale woningbouwafspraken (o.m. 25 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2908, r.o. 10.2). De behoefte bij een woonplan wordt bepaald door de confrontatie van de lange termijn prognose van de vraag naar woningen, met het woningaanbod in de bestaande plancapaciteit om in die vraag te voorzien. Naast kwantitatieve aspecten, kunnen ook kwalitatieve aspecten een rol spelen bij de beschrijving van de behoefte. Bij woningen kan daarbij vooral worden gedacht aan specifieke woontypen, wooncategorieën en woonmilieus.

In Nederland zal de onderlinge samenhang tussen regio's in de toekomst vooral gezocht worden in het vormen van een netwerk van steden en regio's met elk een eigen identiteit en goede bereikbaarheid. Dit is noodzakelijk om tegengewicht te bieden aan de concurrerende internationale regio's. De samenwerking in de metropoolregio in Amsterdam (waar Haarlem ook toe behoort) is hiervoor een voorbeeld, waarbij niet gezocht wordt naar onderlinge concurrentie, maar naar elkaar aanvullende identiteiten. Deze samenhang vertaalt zichzelf ook naar de woningmarkt. Amsterdam en de daaromheen liggende gemeenten zijn communicerende vaten: het aantal verhuisbewegingen tussen Amsterdam en de omliggende gemeenten is enorm. Vooral Haarlem is populair bij bewoners van Amsterdam die de stad verlaten maar toch graag in een stedelijke omgeving willen blijven wonen. De druk op de Haarlemse woningmarkt is dan ook hoog. De schaarste op de woningmarkt doet zich alom voelen. In Haarlem zijn diverse plannen in uitvoering en in voorbereiding om de vraag naar woningen op te lossen (de zogenaamde planvoorraad) en tevens te voorzien in een woningvoorraad die aansluit bij de vraag vanuit de markt. De provincie Noord-Holland monitort de woningbouwontwikkeling en de woningbehoefte per regio, om inzicht te krijgen in de Noord-Hollandse woningbouwproductie. Zoals ieder jaar is onderzoek gedaan naar de plancapaciteit (aantal woningen in bestaande plannen) bij Noord-Hollandse gemeenten.

In de Monitor Woningbouw 2020 is voor de periode 2020-2025 een totale woningbehoefte van 128.000 woningen aangegeven voor Noord-Holland en de MRA. Voor de periode 2020-2030 bedraagt de totale behoefte 239.000 woningen. In het Regionaal Actieprogramma Wonen 2019-2024 voor Zuid Kennemerland/IJmond is men uitgegaan van een netto productie van 7420 woningen per jaar. Haarlem wil circa 10.000 woningen realiseren in de periode tot en met 2025. De woningen die binnen het plangebied zijn beoogd, vallen binnen de plancapaciteit van de gemeente. De woningen zullen derhalve bijdragen aan het realiseren van de woningbouwopgave in de regio.

  1. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?

Uit de wetstekst en de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat indien de 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' buiten 'bestaand stedelijk gebied' is gelegen, de verantwoording in het ruimtelijke besluit een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Ex artikel 1.1.1 van het Bro wordt onder 'bestaand stedelijk gebied' verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Bij de beantwoording van de vraag of een plangebied als een bestaand stedelijk gebied in de zien van art. 1.1.1 Bro kan worden aangemerkt dient te worden beoordeeld of het voorgaande bestemmingsplan binnen het gebied reeds een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca mogelijk maakt, of het gebied op grond van het voorgaande plan kan worden beschouwd als bij een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Daaraan doet niet af dat de bebouwing waarin het voorgaande plan voorzag ten tijde van de vaststelling van het nieuwe plan nog niet was gerealiseerd.

De gronden binnen het plangebied kennen overwegend een functie als stedelijk groen. Het vigerende bestemmingsplan maakt hier bovendien door middel van het toepassing geven aan de opgenomen wijzigingsbevoegdheid een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing mogelijk maakt. Het plangebied maakt tot slot op basis van de provinciale omgevingsverordening geen deel uit van het landelijk gebied. Gelet daarop is het onderhavige plangebied gelegen binnen het 'bestaand stedelijk gebied' van Haarlem.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ruimtelijke ontwikkeling is aan te merken als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. De 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' voorziet in een behoefte en wordt binnen het 'bestaand stedelijk gebied' gerealiseerd. Daarmee past het initiatief binnen de kaders van de ladder voor duurzame verstedelijking.

4.3 Provinciaal beleid     

4.3.1 Omgevingsvisie NH2050     

Toetsingskader

De "Omgevingsvisie NH2050 - Balans tussen economische groei en leefbaarheid" is op 19 november 2018 door Provinciale Staten van Noord-Holland vastgesteld. De Omgevingsvisie NH2050 betreft een structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening. In de omgevingsvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en heeft zij tevens aangegeven hoe zij deze visie denkt te zullen realiseren.

Het uitgangspunt van de omgevingsvisie is dat Noord-Holland een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau heeft. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richt de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid, zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. Dit is de hoofdambitie. In de omgevingsvisie worden ook subambities genoemd op het gebied van de leefomgeving, het gebruik van de leefomgeving en de energietransitie.

De ambities ten aanzien van de leefomgeving luiden:

  • Klimaatverandering: Noord Holland moet voorbereid zijn op klimaatverandering en waterrobuust worden ingericht.
  • Gezondheid en veiligheid: de ambitie is het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van bodem-, water- en lucht, externe veiligheid, geluidbelasting en (ontwikkelingen in) de ondergrond. Gestreefd wordt naar een gezonde leefomgeving, wat inhoudt: een woon-werkomgeving waar je zo min mogelijk wordt blootgesteld aan ongezonde stoffen en veiligheidsrisico's en die een gezonde levensstijl ondersteunt.
  • Biodiversiteit en natuur: de ambitie is om de biodiversiteit in Noord-Holland te vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt. Dit betekent dat ontwikkelingen zoveel mogelijk natuurinclusief zullen zijn.

De ambities ten aanzien van het gebruik van de leefomgeving luiden:

  • Economische transitie: de ambitie is een duurzame economie, met innovatie als belangrijke motor. Economische ontwikkelingen dienen qua aard, omvang en vorm aan te sluiten bij de regio of plek.
  • Wonen en werken: de ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn. Daarbij moet woningbouw, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends, vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden worden gepland.
  • Mobiliteit: de ambitie is dat de inwoners en bedrijven van Noord-Holland zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen, waarbij de negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk meegewogen worden. Clustering van functies is een belangrijk duurzaamheidsprincipe.
  • Landschap: de ambitie is het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.

De ambities ten aanzien van de energietransitie is tot slot dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op (een maximale inzet op opwekking van) hernieuwbare energie.

Beoordeling

Voor onderhavige locatie is met name het uitgangspunt uit de Omgevingsvisie van belang dat de woningbouwbehoefte vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden wordt gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Het plangebied ligt in het bestaande stedelijke gebied en voorziet in een kwantitatieve behoefte aan woningen in Haarlem (zie tevens paragraaf 4.2.3). Het planvoornemen is daarmee in overeenstemming met het provinciale beleid zoals vervat in de Omgevingsvisie.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is passend binnen de provinciale Omgevingsvisie NH2050.

4.3.2 Omgevingsverordening NH2020     

Toetsingskader

Bij de Omgevingsvisie hoort een Provinciale Omgevingsverordening. Op 22 oktober 2020 hebben de Provinciale Staten daarom de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. De Omgevingsverordening NH2020 geldt vanaf 17 november 2020 en vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving, zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening. In de Omgevingsverordening zijn de regels vastgelegd waaraan ruimtelijke plannen in Noord-Holland moeten voldoen. De Omgevingsverordening stelt algemene regels aan bestemmingsplannen met als doel het veiligstellen van de provinciale belangen.

Beoordeling

Het voorliggende plangebied is gelegen binnen Bestaand stedelijk gebied (BSG). De provincie geeft gemeenten binnen BSG veel beleidsvrijheid. De provincie stimuleert ontwikkelingen zoveel als mogelijk binnen BSG te realiseren. Binnen BSG is het wel van belang dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen regionaal worden afgestemd. Artikel 6.3 gaat hierover en luidt:

  1. Een ruimtelijk plan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.
  2. Gedeputeerde Staten stellen nadere regels aan de afspraken bedoeld in het eerste lid.

De provincie heeft in haar verordening geregeld dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakt schriftelijke afspraken (artikel 6.3 Omgevingsverordening). Uit paragraaf 4.2.3 blijkt dat de voorgestane ontwikkeling past binnen de regionaal gemaakte afspraken. Hiermee wordt voldaan aan artikel 6.3 van de Omgevingsverordening NH2020.

Op grond van artikel 6.62 dient de toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te bevatten van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico's van klimaatverandering. Deze beschrijving dient in te gaan op het risico op wateroverlast, overstroming, hitte en droogte en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. Ten behoeve van de beschrijving is overleg met in ieder geval het waterschap in wiens beheersgebied de ontwikkeling plaatsvindt noodzakelijk. In de duurzaamheidsparagraaf (paragraaf 4.5.7) zijn de uitgangspunten op het gebied van klimaatadaptatie beschreven. Er heeft overleg plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap van Rijnland. Daarnaast wordt het plan in het kader van het wettelijk vooroverleg voorgelegd aan de provincie Noord-Holland en het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het onderhavige bestemmingsplan is passend binnen de regels zoals deze zijn opgenomen in de Omgevingsverordening NH2020.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is passend binnen de provinciale Omgevingsverordening NH2050.

4.3.3 Woonagenda 2020-2025     

Toetsingskader

In de Woonagenda 2020 - 2025 heeft de provincie bepaald dat er voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen moeten komen. De woningbouwproductie moet omhoog, waarbij binnenstedelijk bouwen de voorkeur heeft. Buitenstedelijk zijn er ook mogelijkheden, maar dient er wel sprake te zijn van zorgvuldig ruimtegebruik. De afstemming binnen de regio gebeurt via op te stellen 'woonakkoorden' tussen provincie en gemeenten. Tot dat de woonakkoorden zijn gesloten wordt voor de behoefte uitgegaan van de provinciale woningbouwmonitoren en de RAP's.

Haarlem is onderdeel van de Metropoolregio Amsterdam (MRA). De MRA is een (inter-)nationaal gewilde plek om te wonen en werken. De vraag naar woningen is en blijft groot. In de prognose uit 2019 werd voorzien dat de MRA tot 2040 circa 250.000 extra woningen nodig heeft om de groeiende bevolking onderdak te bieden. Naast de grote woningbouwopgave kent de MRA andere belangrijke maatschappelijke opgaven, zoals het verbeteren van de bereikbaarheid, het versterken van de economie en de energietransitie. Woningbouw draagt hier sterk aan bij, zolang dit zorgvuldig en in onderlinge afstemming gebeurt. De MRA werkt hieraan vanuit het programma Bouwen en Wonen in de MRA.

De vraagstukken rondom de bouwopgave, zoals de stijgende huizenprijzen, sterke (geconcentreerde) economische groei, het open houden van het metropolitane landschap en de toenemende druk op de mobiliteit, zijn groot en complex. Dit vraagt om nauwe samenwerking tussen de gemeenten, deelregio’s en provincies Noord-Holland en Flevoland. Commitment en ondersteuning vanuit het Rijk is daarbij cruciaal om doorbraken te realiseren. Deze (boven) regionale opgaven komen samen in een aantal gebiedsontwikkelingen die zo grootschalig en complex zijn, dat samenwerking tussen Rijk, MRA, provincies, deelregio’s en gemeenten een noodzaak is om te zorgen voor duurzame en toekomstbestendige verstedelijking. Dit zijn de MRA sleutelgebieden. Door een selectie van sleutelgebieden te maken, geeft de MRA richting aan de gesprekken over kwaliteit, kwantiteit en prioriteit van de beoogde woningbouw in relatie tot andere grote opgaven.

verplicht

Sleutelgebied Binnenstedelijk Haarlem. Bron: Woonagenda 2020-2025.

Beoordeling en conclusie

De voorliggende planlocatie is gelegen binnen het sleutelgebied 'Binnenstedelijk Haarlem'. De planlocatie is aangegeven als te realiseren woningbouw 2025 - 2029. Het realiseren van de beoogde woningen komt tegemoet aan de grote behoefte die bestaat aan woningen.

4.4 Beleid van het hoogheemraadschap     

Waterbeheerplan 2022-2028

Op 6 oktober 2021 heeft het algemeen bestuur van Rijnland het waterbeheerplan (WBP6) vastgesteld. In het Waterbeheerplan (WBP) geeft het hoogheemraadschap aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op het meebewegen met water in plaats van het strijden tegen water. De vijf hoofddoelen zijn waterveiligheid, voldoende water, schoon en gezond water, waterketen en Rijnland duurzaam en circulair. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijke toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomst vast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Schoon en gezond water is gericht op het verbeteren van de ecologische en chemische waterkwaliteit voor inwoners, bedrijven en natuur. Voor het doel waterketen richt Rijnland zich erop de afvalwaterketen te optimaliseren en het afvalwater te zuiveren door minder energie en grondstoffen te gebruiken. Voor het laatste hoofddoel 'Rijnland duurzaam en circulair' het hoogheemraadschap werkt om de kringloop van grondstoffen, water en energie te sluiten, energie te besparen, en biodiversiteit te versteken.

Keur en Beleidsregels

Rijnland is verantwoordelijk voor het waterbeheer, inclusief de Afvalwaterzuiverings-installatie (AWZI) en de waterstaatkundige veiligheid in het beheergebied. Om haar taak uit te kunnen oefenen maakt het hoogheemraadschap onder andere gebruik van de keur. In de keur staan regels ter bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken (zoals stuwen en gemalen). Zo is in de keur geregeld welke handelingen en activiteiten in en nabij watergangen, waterkeringen en waterbergingsgebieden niet zijn toegestaan zonder vergunning. Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft op 13 mei 2020 de meest recente Keur en de daarbij behorende uitvoeringsregels vastgesteld.

In de keur staat vermeld dat vanaf een toename van verhard oppervlak van 500 m2 of meer compensatie moet worden toegepast en een meldplicht vereist is. Bij een toename in verharding van 5.000 m2 of meer geldt een vergunningplicht. In principe moet voor elke nieuw aangelegde verharding compenserend oppervlaktewater worden gegraven. Dit moet minimaal 15% van de toename aan verharding zijn.

Als een alternatieve waterberging in het project wordt opgenomen, hoeven er geen nieuwe wateroppervlakken te worden gegraven.

Uitvoeringsregel 'Alternatieve waterberging'

Volgens de digitale kaart 'Kaarten bij de regels' van het Hoogheemraadschap van Rijnland de algemene regel 'Alternatieve waterberging' is van toepassing.

  • Het aanleggen van een alternatieve waterberging is vergunningplichtig, als deze berging dient ter compensatie van de aanleg van verharding.

Paragraaf 5.14 bevat de watertoets.

4.5 Gemeentelijk beleid     

4.5.1 Structuurplan Haarlem 2020     

Toetsingskader

Het Structuurplan Haarlem 2020 is in 2005 vastgesteld door de gemeenteraad. Voor de periode 2005 tot 2020 brengt het Structuurplan op hoofdlijnen de Haarlemse ruimtelijke, economische en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen met elkaar in verband. Het vormt de ruimtelijke vertaling en waarborging van de Toekomstvisie Haarlem, op basis waarvan voor een groot aantal gebieden in Haarlem invulling wordt gegeven aan andere structurerende planontwikkeling.

Het Structuurplan geeft op hoofdlijnen de ruimtelijke ambities en wensen voor de stad voor de periode 2005-2020. In de toekomst wil Haarlem de bestaande aantrekkelijkheid behouden en verder uitbreiden. Haarlem wil voor zijn inwoners een levendige en veilige stad zijn met veel aandacht voor een leefbare woonomgeving en voldoende voorzieningen voor alle leeftijdsgroepen. Voor bedrijven moet Haarlem nog interessanter worden als vestigingsplaats. De strategische ligging vlakbij Schiphol, Amsterdam en IJmond, de goede bereikbaarheid over de weg en per openbaar vervoer, en de aanwezigheid van een hoogopgeleide beroepsbevolking spelen daarbij een cruciale rol.

De speerpunten van het beleid zijn profilering op een duurzaam goed woonklimaat, versterking van de zakelijke dienstverlening en versterking van de culturele en toeristische wervingskracht. Uitgangspunt voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haarlem is dat bewust met schaarse ruimte wordt omgegaan en dat er contrasten in de stad zijn. Naast plekken waar dynamiek wordt voorgestaan (in herstructureringsgebieden, op knooppunten van openbaar vervoer en in veranderzones) zijn er ook rustige woonwijken waar plaats is voor ondersteunende wijkvoorzieningen. De doelstelling voor wonen is de mogelijkheden voor passende huisvesting van Haarlemse (en regionale) burgers te vergroten. De beschikbare ruimte mag intensiever worden gebruikt door meer realisatie van functiemenging van wonen en werken.

verplicht

Uitsnede Structuurplan 2020. Het plangebied is globaal geduid met een rode cirkel.

Beoordeling

In het structuurplan maakt de planlocatie deel uit van Multifunctioneel knooppunt HOV. Dit betreft het gebied rond de Robertus Nurksweg/Camera Obscuraweg bij station Haarlem-Spaarnwoude. De knooppunten hebben mogelijkheden voor een verdichting met economische en/of maatschappelijke voorzieningen in combinatie met woningbouw. Met het planvoornemen wordt invulling gegeven aan dit laatste.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is passend binnen het Structuurplan Haarlem 2020.

4.5.2 Structuurvise openbare ruimte     

Beoordeling

Op 21 december 2017 is de 'Structuurvisie openbare ruimte 2040' door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie openbare ruimte is een deelherziening van het Structuurplan uit 2005, en gaat alleen over de openbare ruimte en het buitengebied.

De drie belangrijkste thema's uit de structuurvisie zijn: mooi, veerkrachtig en sterk. Uit deze thema's volgen de vier belangrijkste doelen van de structuurvisie:

  1. Aantrekkelijke stad;
  2. Gezonde stad;
  3. Metropolitane economie;
  4. Bereikbare stad.

verplicht

Uitsnede visiekaart Structuurvisie openbare ruimte.

Het plangebied ligt binnen het stedelijk gebied. Dit betreffen de buitenwijken buiten het centraal stedelijk gebied en tegen het buitengebied aan. De buitenwijken van de stad kennen over het algemeen minder problemen in de openbare ruimte. Er is voldoende ruimte voor verblijven op straat, spelen, de voetganger en bomen. De inrichting van de openbare ruimte nodigt uit om voor verplaatsingen in de wijk steeds meer de fiets te pakken. Aantrekkelijke routes door de wijken brengen ook het buitengebied binnen handbereik van fietsers en voetgangers. De ruimere opzet van de openbare ruimte biedt kansen voor uitbreiding van het waternetwerk en voor de berging van hemelwater.

Beoordeling

Met het planvoornemen zal het parkeren worden opgelost in een ondergrondse of eventueel inpandige garage binnen de bebouwing binnen het plangebied. De bestaande parkeerplaatsen in het zuiden van het plangebied blijven behouden. Het planvoornemen is niet van dusdanige schaal dat hiervoor een herinrichting van de openbare ruimte noodzakelijk is of dat kansen kunnen worden aangegrepen om de mobiliteit anders te organiseren. Wel ligt het plangebied op loopafstand van enkele belangrijke OV-knooppunten, zoals onder meer station Spaarnwoude. Door deze gunstige ligging wordt bijgedragen aan de ambitie uit de Structuurvisie openbare ruimte om het Haarlems autogebruik te verminderen. Ten aanzien van de aspecten groen en water wordt verwezen naar paragraaf 4.5.5. Het planvoornemen is passend binnen de Structuurvisie openbare ruimte 2040.

Conclusie

Het planvoornemen is passend binnen de Structuurvisie openbare ruimte 2040.

4.5.3 Woonvisie en uitvoeringsagenda Haarlem 2021-2025     

Toetsingskader

De Woonvisie Haarlem 2021 - 2025 'Samen Doorbouwen aan een Duurzaam (t)huis' geeft richting aan het woonbeleid op de lange termijn tot 2030 en handvatten voor de uitvoering ervan in de periode 2021-2025. Belangrijkste doel is een toegankelijke, diverse en inclusieve stad te zijn die een duurzaam (t)huis biedt aan een breed scala van doelgroepen. De komst van voldoende (betaalbare) woningen is hierbij een randvoorwaarde.

De bouwambitie tot 2030 ligt hoog. Gelet op de resterende opgave van de ambitie 2016 tot en met 2025 (7.200 woningen 2020-2025), de actualisatie van de raming van de aanvullende woningbehoefte (8.000 woningen 2019-2030) en de beschikbare plancapaciteit waarvoor visies zijn vastgesteld, wordt de ambitie voor de periode 2020-2030 vastgesteld op 8.000-10.000 woningen. De ambitie is dat er 3.200 tot 4.000 sociale huurwoningen bij komen. Doorstroming moet worden gestimuleerd door naast het bouwen van middeldure woningen ook voorrang te geven aan doorstromers vanuit sociale huurwoningen.

Haarlem wil een inclusieve stad zijn, een stad voor iedereen. Voor maatschappelijke opvang en beschermd wonen is extra aandacht. Door de gemeente en partners worden woonvormen ontwikkeld voor Haarlemmers die uit de maatschappelijke opvang of een beschermde woonvorm komen.

Beoordeling

De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van gestapelde woningen waarvan minimaal 50% sociale huur betreft. Dit minimale aantal huurwoningen is tevens in het bestemmingsplan geborgd. Het project in zijn geheel sluit goed aan op de ambities en uitvoeringsagenda van de gemeente Haarlem. Met de realisatie van woningen voorziet het plan in de woningbouwbehoefte. De ontwikkeling in zijn geheel draagt bij aan de toevoeging van kwaliteit van het gebied en past binnen de visie voor Haarlem Oostpoort.

Conclusie

Het plan is passend binnen de Woonvisie Haarlem 2021 - 2025.

4.5.4 Doelgroepenverordening Woningbouw Haarlem 2020     

Toetsingskader

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt gemeenten de mogelijkheid om per deelgebied in bestemmingsplannen te eisen dat een bepaald percentage van categorieën woningen wordt gerealiseerd in nieuwbouwplannen. Dit kan voor de categorieën sociale huur, middeldure huur, sociale koop en particulier opdrachtgeverschap. Het doorvoeren van gemeentelijk woonbeleid in bestemmingsplannen, kan door het opstellen van een doelgroepenverordening. De doelgroepenverordening heeft primair betrekking op nieuwbouw. De gemeente kan hierdoor sturen op een goede mix aan aanbod van (huur)woningen.

De mogelijkheid om te sturen op de bouw van een bepaald percentage van categorieën woningen, de woningbouwplannen, de volkshuisvestelijke doelen van de gemeente Haarlem en specifiek de Woonvisie 2021-2025 en de Nota Kaders en instrumenten sociale huur en middensegment van 18 december 2018 vormen de uitgangspunten voor deze doelgroepenverordening. Om de doelgroepenverordening toe te passen moet dit in het betreffende bestemmingsplan vastgelegd worden. In de doelgroepenverordening zijn de sociale huurwoning, middeldure huurwoning en sociale koopwoning omschreven aan de hand van de huur en koopprijsgrenzen. De doelgroepenverordening geeft tevens aan voor welke doelgroepen de te bouwen sociale huurwoningen en middeldure huurwoningen bedoeld zijn. De doelgroepen worden bepaald aan de hand van inkomensgrenzen. Ook regelt de verordening dat de sociale en middeldure huurwoning en sociale koopwoning gedurende een bepaalde periode beschikbaar moeten blijven voor de daarvoor aangewezen doelgroepen. Dit zijn de instandhoudingstermijnen.

Beoordeling

De beoogde ontwikkeling voorziet in gestapelde woningen waarvan minimaal 50% sociale huurwoningen zijn. De realisatie van sociale huurwoningen draagt bij aan de te realiseren sociale huurwoningen binnen Oostpoort. De realisatie van nieuwe woningen voorziet in een bijdrage aan de toevoeging van 10.000 woningen tot en met 2025.

Conclusie

Het plan is passend binnen de Doelgroepenverordening Woningbouw Haarlem 2020.

4.5.5 Groen en water     

Toetsingskader

De hoofdgroenstructuur is vastgelegd in het Structuurplan Haarlem 2020 en de Structuurvisie Openbare Ruimte. Doelstelling is zowel versterking van groen met ecologische waarde als van groen met stedelijke waarde. Dit wordt bereikt door het in stand houden en versterken van de bestaande groene gebieden en lijnen. Uitgangspunt is verder de versterking van de beleving van groen in Haarlem. De versterking ligt in eerste instantie in de toevoeging van een groen, recreatief netwerk in de stad. Daarnaast wordt meervoudig ruimtegebruik met ecologische meerwaarde toegepast door middel van het realiseren van groene daken, groene gevels en waterpleinen.

verplicht

Uitsnede Bomenstructuurkaart Haarlem uit de Structuurvisie openbare ruimte 2040. Het plangebied is globaal geduid met een rode cirkel.

Het Bomenbeleidsplan 2009-2019 (2010) geeft de visie van de gemeente Haarlem op bomen en schept samenhang in de uitvoering van het bomenbeleid. Doel is te komen tot een gezond, veilig en goed onderhouden bomenbestand. Met het Bomenbeleidsplan zijn de hoofdbomenstructuur en de monumentale bomenlijst vastgesteld.

verplicht

Uitsnede kaart beschermwaardige houtopstanden. Het plangebied i globaal geduid met een rode cirkel.

Het watersysteem van Haarlem heeft een tweeledige functie. Enerzijds vervult het zichtbare water een belangrijke rol voor de kwaliteit en beleving van de openbare ruimte. Uitgangspunt in de Structuurvisie Openbare Ruimte is deze bijdrage verder te versterken. Anderzijds is het watersysteem van groot belang voor het watermanagement van Haarlem en regio. Centrale doelstelling van het Integraal Waterplan (2004) (geactualiseerd in 2014) is het ontwikkelen en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond watersysteem. Om ervoor te zorgen dat het Haarlemse waternetwerk bestand is tegen klimaatsverandering (hoger zeeniveau, toename van de hoeveelheid en intensiteit van de neerslag), inklinking van de bodem, en verstedelijking (toename verhard oppervlak) is ruimte voor oppervlaktewater nodig. Ruimte voor extra oppervlaktewater kan worden gevonden door het verbreden van bestaande watergangen, het graven van nieuwe watergangen en het weer open leggen van gedempte grachten.

Doelstelling voor het oppervlaktewater is het creëren van een veilig watersysteem met voldoende afwaterend en bergend vermogen, een adequate doorstroming en maximale benutting van gebiedseigen water. Als streefbeeld heeft de gemeente voor ogen een verbeterd waternetwerk dat uitgebreid is met nieuw water.

Met het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) beschikt de gemeente over een instrument om systematisch inzicht te krijgen in de te beheren en onderhouden rioleringsobjecten en de wijze waarop de gemeente invulling geeft aan de wettelijke (milieu)eisen. Door het opstellen van het GRP wordt het verbreed rioleringsbeleid inzichtelijk en toetsbaar. Er zijn vier doelstellingen voor het GRP van toepassing, te weten:

  • Het doelmatig inzamelen van het afvalwater en het hemelwater;
  • Het transporteren van het rioolwater naar een geschikt lozingspunt;
  • Het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast;
  • Het beperken van vervuiling door overstorten middels aanleg van randvoorzieningen (o.a. bergbezinkbassins) en afkoppelen.

Een algemene regel met betrekking tot de waterkwantiteit is het compenseren van een eventuele toename van verharding (wegen, gebouwen). Indien verharding in een gebied toeneemt zullen waterhuishoudkundige maatregelen getroffen moeten worden om waterbezwaar als gevolg van de toegenomen verharding te voorkomen. Het uiteindelijk te compenseren oppervlak hangt af van overige maatregelen die de waterhuishouding in een gebied ten goede kunnen komen, zoals het vertraagd afvoeren van hemelwater.

Het Verbreed Gemeentelijk Riolerings Plan (VGRP) is een beleidsmatig en strategisch plan waarin het verbreed rioleringsbeheer (inclusief grondwaterbeheer) en de visie op riolering (en grondwater) voor de langere termijn worden beschreven. Met het VGRP beschikt de gemeente over een instrument om systematisch inzicht te krijgen in de te beheren en onderhouden rioleringsobjecten en de wijze waarop de gemeente invulling geeft aan de wettelijke (milieu)eisen. Door het opstellen van het VGRP wordt het verbreed rioleringsbeleid inzichtelijk en toetsbaar. Omdat de riolering veel samenhang heeft met rioolwaterzuiveringen en oppervlaktewater, bijvoorbeeld door overstorten, is ook het Hoogheemraadschap van Rijnland betrokken bij het opstellen van het VGRP.

Beoordeling

Het plangebied is geen onderdeel van de stedelijke hoofdgroenstructuur of de groenstructuur op wijkniveau. Binnen het plangebied komen eveneens geen monumentale bomen voor. Voor een nadere uitwerking van het aspect 'Water' wordt verwezen naar paragraaf 5.14. Het parkeren voor de nieuwe woningen zal ondergronds of in een inpandige parkeergarage plaatsvinden. Er blijft voldoende ruimte over binnen het plangebied voor een groene invulling daarvan. Het planvoornemen doet geen afbreuk aan behoudenswaardige groenstructuren.

Conclusie

Het planvoornemen doet geen afbreuk aan onderscheidde behoudenswaardige groenstructuren.

4.5.6 Ecologie     

Toetsingskader

De Haarlemse de ecologische structuur bestaat vooral uit losse waardevolle plekken en routes. Waardevolle plekken zijn plekken van minimaal één hectare, en waar minimaal vijf bijzondere soorten planten en dieren voorkomen.

Ecologie is overal, niet alleen op de groene plekken. Ecologie heeft betrekking op de relaties tussen soorten planten en dieren onderling, relaties met hun omgeving inclusief menselijke activiteiten en de ontwikkeling daarvan in tijd. Vanuit ecologisch oogpunt ligt Haarlem op een bijzondere locatie vanwege de drie verschillende ondergronden:

  • open strandvlakte met land en tuinbouwgrond,
  • strandwal met bebouwing,
  • veenweidegebied.

De stad met zijn bebouwing biedt een milieu voor kenmerkende soorten; planten en dieren die specifiek zijn voor het stenige milieu en waarvan sommige oorspronkelijk rotsbewoners zijn, bijvoorbeeld muurvarens, gierzwaluwen, enkele vleermuissoorten en allerlei insecten. Daarnaast is er ook veel waardevol groen net buiten de gemeentegrenzen. De inrichting en beheer van plekken en routes worden niet alleen afgestemd op de menselijke functies van het gebied, maar ook op de leefvoorwaarden voor flora en fauna. Als zich kansen voordoen voor het verbeteren van een al aanwezige ecologische kwaliteit, worden deze benut. Dat geldt ook voor de aanleg van natuurvriendelijke oevers. En bij de bouw van bijvoorbeeld bruggen en duikers kunnen faunatunnels worden aangelegd.

Ecologisch waardevolle gebieden worden beschermd en behouden. Belangrijke bestaande ecologische elementen en structuren, zoals bermen en watergangen, maar ook sommige gebouwen, worden in stand gehouden ter wille van planten en dieren. Verlichting werkt verstorend voor de fauna. Dat is een reden om op deze plekken steeds een afweging te maken of verlichting wordt geplaatst. Bij de flora sluit de begroeiing altijd aan op de plaatselijke omstandigheden, zoals grondsoort, waterstand, voedselrijkdom en verkeerssituatie. Vooral zonnige plekken waar bloemrijke kruiden groeien, zijn zeer waardevol voor de ecologie in de stad.

verplicht

Uitsnede Ecologische kaart Haarlem uit de Structuurvisie openbare ruimte 2040. Het plangebied is globaal geduid met een rode cirkel.

Beoordeling

Ter plaatse van het plangebied en de directe omgeving zijn, gelet op ecologische kaart van de Structuurvisie Openbare ruimte geen ecologisch waardevolle elementen aanwezig. Wel is het plangebied aangewezen als groenstructuur. In het voorliggende bestemmingsplan is daar rekening mee gehouden door een maximum aan woningen op te nemen, waardoor ruimte blijft bestaan voor een groene invulling. Ten aanzien van het aspect ecologie wordt tevens verwezen naar paragraaf 5.11, waarin de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in het kader van de Wet natuurbescherming is onderzocht.

Conclusie

Ter plaatse van het plangebied en de directe omgeving zijn, gelet op ecologische kaart van de Structuurvisie Openbare ruimte geen ecologisch waardevolle elementen aanwezig.

4.5.7 Duurzaamheid en energie     

Toetsingskader

Haarlem wil een toekomstbestendige stad zijn en deze goed achterlaten voor de volgende generaties. Dit betekent dat de stad in 2040 circulair en aardgasvrij wil zijn en dat de openbare ruimte in 2050 klimaatbestendig is ingericht. Daarvoor is het van belang duurzaamheid te verankeren in al het doen en laten van de gemeente. Hiervoor heeft het college van burgemeester en wethouders op 25 februari 2020 de richtlijn Duurzaam Bouwen vastgesteld. De richtlijn bevat geen nieuw beleid, maar verenigt bestaand beleid op verschillende duurzaamheidsthema’s.

Het Haarlems beleid ten aanzien van duurzaamheid kent eisen en wensen. De Richtlijn vat dit beleid samen in concrete 'randvoorwaarden' en 'doeleinden' voor het bouwen. Randvoorwaarden zijn gebaseerd op het rijksbeleid of bestaande wetten zoals bijvoorbeeld aardgasvrij bouwen en compensatiemaatregelen voor water en ecologie. Doeleinden zijn ambities van de gemeente zoals natuurinclusief en circulair bouwen.

Als meetinstrument wordt de Gemeentelijke Praktijk Richtlijn Duurzaam Bouwen (GPR) gehanteerd. De GPR is het resultaat van praktijkervaringen in de gemeente Tilburg en 80 andere gemeenten. Met het rekeninstrument kunnen projecteigenaren zelf een alternatief maatregelenpakket samenstellen. GPR Gebouw zet ontwerpgegevens van een gebouw om naar prestaties op het gebied van kwaliteit en duurzaamheid.

De gemeente Haarlem heeft een richtlijn duurzaam bouwen opgesteld die als minimale eis geld voor deze ontwikkeling. In de richtlijn is het Haarlemse duurzaamheidsbeleid vertaald naar concrete uitgangspunten, onderverdeeld in 5 verschillende thema's:

  • Energie en warmte;
  • Klimaatadaptatie;
  • Groen en Ecologie;
  • Circulariteit;
  • Mobiliteit.

Energie en warmte

Randvoorwaarde: Aardgasvrij bouwen

Aardgasvrij bouwen wordt reeds als voorwaarde bij het bouwen gesteld. Het Rijk heeft per 1 juli 2018 de gaswet gewijzigd waardoor nieuwe gebouwen in principe geen gasaansluiting meer krijgen.

Randvoorwaarde: Bijna energieneutraal bouwen (BENG)

BENG vervangt per jan 2020 de (EPC). Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat alle aanvragen van omgevingsvergunningen per 1 jan 2020 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). Deze vervangt de energieprestatiecoëfficiënt (EPC). De BENG is opgebouwd uit drie indicatoren: de maximale energiebehoefte, het maximale primair fossiel energiegebruik en het minimale aandeel hernieuwbare energie. De BENG-eisen gelden alleen voor nieuwbouw.

Doeleinde: Energieneutraal en -leverend bouwen

De BENG-eisen gaan niet uit van volledige energieneutraliteit. De 'versnelling Duurzaamheidsprogramma' (2017) zet in op een klimaatneutraal Haarlem in 2030. Bij nieuwe bouwontwikkelingen waar de gemeente de randvoorwaarden bepaald, zal maximaal op deze ambitie ingezet moeten worden door energieneutraliteit of energieleverende gebouwen te realiseren.

Doeleinde checklist Warmtebron

Nieuwbouwprojecten kunnen bijdragen aan de energietransitie van omliggende bestaande bouw. De checklist geeft een indicatie of een ontwikkeling in theorie geschikt is voor een collectief warmtesysteem (Energiestrategie Haarlem, 2019).

Doeleinde: Warmtevoorziening via bodemwarmte

Om te voorzien in de benodigde warmtevraag wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van een bodemwarmtevoorziening. Indien in de omgeving al een warmtenet aanwezig is waar op kan worden aangesloten heeft dit de eerste voorkeur. Wanneer dit niet mogelijk is, wordt dit gemotiveerd. Bodemwarmtevoorzieningen moeten passen binnen eventueel aanwezige (lokale) bodemenergieplannen (Routekaart aardgasvrij 2040, en Routekaart Versnelling Duurzaamheidsprogramma).

Klimaatadaptatie

Randvoorwaarde: Watertoets en watercompensatie

Een ontwikkeling mag niet leiden tot verslechtering van de waterhuishouding of een versnelde toename van de af-en aanvoer van water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden op naastgelegen percelen / gebieden en er wordt rekening gehouden met de gewenste stroombaan van het hemelwater. Deze eisen zijn ook opgenomen in het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Haarlem. De watertoets is een wettelijke verplichting bij planvorming en moet uitwijzen of/hoeveel gecompenseerd dient te worden. Het watersysteem wordt robuust ingericht met waterbergings- en afvoermogelijkheden conform de watertoets.

Doeleinde: Toekomstbestendig watersysteem

Het extra hemelwater wordt zoveel bovengronds geborgen en afgevoerd naar open water. Bij nieuwbouw wordt een toekomstbestendig watersysteem aangelegd met voldoende waterbergingscapaciteit. Dat houdt concreet in dat de ontwikkeling minimaal 70 mm water per m² moet kunnen bergen op eigen terrein gedurende in een etmaal.

Doeleinde: Aanpak droogte en hittestress

Een gebiedsontwikkeling mag niet bijdragen aan een versnelde bodemdaling, verslechtering van waterkwaliteit en hittestress in bestaand stedelijk gebied.

Groen en Ecologie 

Randvoorwaarde: Natuurtoets en compensatiemaatregelen ecologie 

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet deze met een natuurtoets beoordeeld worden op ecologische effecten. Een quickscan ecologie maakt standaard deel uit van de uit te voeren onderzoeken. Deze quickscan kan als basis dienen voor een mitigatie- of compensatieplan in het kader van een ontheffingsaanvraag. Het ontwerp houdt rekening met uitkomsten van de quickscan en wordt hierop aangepast en past, als behoud niet mogelijk is, compenserende maatregelen toe. De compenserende maatregelen worden genomen voor de aangetroffen (beschermde) soorten. (o.a. Wet natuurbescherming 2017 en Ecologisch Beleidsplan 2013-2030, gemeente Haarlem)

Doeleinde: Natuurinclusief bouwen

Om een gezonde, aantrekkelijke en toekomstbestendige leefomgeving voor mens en dier te maken, moet de natuur een volwaardige plaats krijgen bij het ontwerpen van nieuwbouw en (openbare) ruimte hier omheen. Behoud en aansluiten op de bestaande ecologische waarden is uitgangspunt. Indien behoud niet mogelijk is, dienen in het bouwproject compensatiemaatregelen te worden getroffen. Daarnaast liggen er grote kansen voor bevordering van natuur binnen bouwprojecten d.m.v natuurinclusief bouwen.

Circulair bouwen en ontwikkelen

Randvoorwaarde: Milieu Prestatie Gebouwen (MPG)

Voor nieuwbouw dienen de waardes gehanteerd te worden conform bouwbesluit 2018. De Milieu Prestatie Gebouwen (MPG) geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. De MPG is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning verplicht. Er geldt voor de MPG een maximum grenswaarde van 1,0. (Bouwbesluit 2018).

Doeleinde: verbeterde Milieu Prestatie Gebouwen

Het verhogen van de ambitie ten aanzien van de MPG is een concrete maatregel die bijdraagt aan deze doelstelling. Dat betekent dat waar mogelijk een lagere MPG-norm wordt voorgeschreven (hoe lager de norm, hoe beter de prestatie), te weten: 0,8.

Doeleinde: Duurzame GWW

De Aanpak Duurzaam GWW helpt om op een uniforme en systematische manier de juiste processtappen te zetten. Door duurzaamheid te verankeren in de bedrijfsprocessen geven partijen binnen de GWW-sector op een zelfde manier invulling aan duurzaamheid in projecten en zijn verwachtingen vooraf duidelijk. De aanpak Duurzaam GWW wordt gevolgd voor planvorming, aanleg, aanbesteding, beheer en onderhoud. Van de private partijen die GWW aanleggen wordt gevraagd mee te werken aan deze aanpak. (Grondstoffenakkoord, Green Deal Duurzaam GWW 2.0).

Doeleinde: Registratie materialen

De bestaande stad is de grondstoffenmijn van de toekomst. Het opstellen van een materialenpaspoort en de registratie daarvan in het Madaster 7, of vergelijkbaar registratiesysteem, draagt bij aan het hergebruik van materialen. Het betreft een relatief eenvoudig uitvoerbare maatregel omdat het in de ontwerpfase wordt toegepast en geen uitvoeringskosten betreft.

Doeleinde: Toekomstbestendig ontwerpen

Flexibiliteit bieden voor functionele verandering op termijn kan hoge kosten en materiaalverspilling bij een herbestemming of woningaanpassing voorkomen. De woonvisie vraagt aandacht voor flexibiliteit en duurzaamheid. (Doorbouwen aan een (t)huis, Woonvisie Haarlem 2017 - 2020). Doeleinde: Afvalinzameling integreren in ontwerp De voorzieningen voor (gescheiden) inzameling van afval dienen bij de oplevering van nieuwbouwlocaties al op orde moeten zijn, zodat geen noodoplossingen worden ingezet. Daarom dienen voorzieningen zoals ondergrondse en inpandige containers in een vroege fase van het ontwerp geïntegreerd te worden.

Mobiliteit

Doeleinde: Stimuleren fiets en voetgangers door de bebouwing

Voor iedere nieuwe woning schrijft het Bouwbesluit 2012 voor om een eigen berging voor het stallen van fietsen en scootmobielen met een minimale oppervlakte te realiseren. Op grond van de gelijkwaardigheidsbepaling mag er op een andere manier aan worden voldaan dan is aangegeven. De "Beleidsregel bergingen nieuwe woongebouwen Haarlem 2018" geeft voorwaarden daar aan. Tevens wordt er bij woongebouwen rekening gehouden met levensloopbestendigheid (d.m.v. stalling voor scootmobielen).

Doeleinde: Stimuleren fiets en voetgangers door de openbare ruimte

Het aantal autoritten moet gereduceerd worden en het is de bedoeling dat er minder parkeerplaatsen in de openbare ruimte komen. Ook bij (ver)bouwprojecten moet dit principe leidend zijn. Bijvoorbeeld met een aantrekkelijke looproute naar de dichtstbijzijnde HOV-halte of NS-station, autoparkeren op afstand en voldoende en comfortabele fietsenbergingen of -stallingen die gemakkelijker bereikbaar zijn dan de parkeerplaatsen voor auto's.

Doeleinde Duurzaam mobiliteitsplan

Binnen de 'beleidsregels parkeernormen' is het mogelijk om gebruik te maken van een mobiliteitsplan. Het uitwerken van een locatie specifiek mobiliteitsplan is een goede methode om bij te dragen aan de duurzame mobiliteitstransitie én te voorzien in voldoende ruimte voor parkeren. Het mobiliteitsplan wordt opgesteld door de initiatiefnemer en kan elementen bevatten over bijvoorbeeld deelauto's, goede fietsontsluiting i.c.m. nabijheid en OV etc.

Doeleinde: Fietsparkeren in ontwerp

In het ontwerp moet er aandacht zijn voor het fietsparkeren voor bewoners, maar ook voor bezoekers. Slimme locaties, goed bereikbaar en zeer comfortabel waardoor gebruikers verleid worden de fiets te verkiezen boven de auto. Een goede integratie van (voldoende) fietsparkeren in het ontwerp moet als doel hebben de ruimtelijke kwaliteit vergroten én om het gebruik van de fiets te stimuleren.

Doeleinde: Laadpunten auto

Als onderdeel van de energiestransitie wordt elektrisch rijden gestimuleerd door het vergroten van de laadinfrastructuur (laadvoorzieningen). Bouwontwikkelingen moeten voldoende laadvoorzieningen realiseren. Het CROW heeft hiervoor een richtlijn opgesteld, dit kan als basis gebruikt worden. (CROW ,publicatie 381, 2018).

Doeleinde: Smart Mobility in ontwikkelzones

De ontwikkelzones worden duurzame toekomstwijken, waarbij op het gebied van mobiliteitsconcepten geëxperimenteerd wordt en met zo efficiënt mogelijke ruimtebehoefte wordt gebouwd. Initiatiefnemers worden uitgedaagd om te komen met een passend experiment voor een mobiliteitsconcept, waarbij ze ook oog hebben voor de bestaande omgeving.

Beoordeling

Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Die eisen vloeien voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese Energy Performance of Buildings Directive (EPBD). Het uitgangspunt van de ontwikkeling is dat woningen energieneutraal, gasloos en onderhoudsarm worden geproduceerd. De ambitie van dit plan is om zoveel mogelijk duurzame systemen in de woningen te implementeren en zo klimaat bestendig te bouwen. Daarbij kan worden gedacht aan een warmtepompsysteem, ventilatiesysteem en zonnepanelen. Een warmtepomp verwarmt de woningen en zorgt voor warm water om te douchen. Een door CO² sensoren gestuurde ventilatie meet hoeveel lucht er moet worden aan- en afgevoerd. Door dit slimme systeem gaat er nauwelijks energie verloren aan het verwarmen van overtollige lucht. De energiemonitor geeft continu aan hoeveel energie er verbruikt én opgewekt wordt. Daken kunnen worden bekleed met zonnepanelen waarmee eigen energie wordt opwekt. Dankzij deze maatregelen hebben bewoners die bewust met energie omgaan nauwelijks energiekosten meer.

Conclusie

Het plan houdt rekening met duurzaamheid en voldoet aan de geldende duurzaamheidsnormen.

Hoofdstuk 5 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN     

5.1 Inleiding     

Toetsing juncto art. 3.1.6 Bro

Met betrekking tot een (ontwerp-)bestemmingsplan staat in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeld: 'bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen'. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek. Daarnaast moet ook worden getoetst aan het Besluit m.e.r. Ten behoeve van het onderhavige plan heeft onderzoek plaatsgevonden naar een aantal uitvoeringsaspecten.

Hieronder wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het gepleegde onderzoek. De onderzoeksrapporten zijn als bijlagen gevoegd bij dit bestemmingsplan.

5.2 Bedrijven en milieuzonering     

Toetsingskader

Milieuzonering is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties en beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt. Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen, is de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' opgesteld. Door toepassing te geven aan deze handreiking wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat die bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt.

In de handreiking zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. De richtafstand geldt vanaf de grens van de inrichting tot de bestemmingsgrens van omliggende woningen en betreft nadrukkelijk een leidraad en geen norm. Indien goed gemotiveerd en onderbouwd door middel van relevant milieutechnisch onderzoek, kan ervoor worden gekozen van de richtafstand af te wijken.

verplicht

Richtafstanden bedrijven en milieuzonering

De bovengenoemde richtafstanden ten opzichte van de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied gaan uit van het principe van functiescheiding. Voor gemengde gebieden waar wonen en werken samengaan, is gekozen voor een andere categorie aanduiding, namelijk 'functiemengingsgebieden'. Binnen gebieden met functiemenging heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. De richtafstanden uit de VNG-handreiking zijn dan niet toepasbaar. De toelaatbaarheid van milieubelastende functies in gebieden met functiemenging wordt beoordeeld aan de hand van de volgende drie ruimtelijk relevante milieucategorieën:

  • categorie A: toelaatbaar aanpandig aan woningen;
  • categorie B: toelaatbaar indien bouwkundig afgescheiden van woningen;
  • categorie C: toelaatbaar indien gesitueerd langs een hoofdweg.

Beoordeling

Het plangebied ligt in een gebied dat kan worden gekenmerkt als gemengd gebied. Het plangebied ligt immers nabij het stationsgebied, langs de doorgaande weg Camera Obscuraweg en ten oosten van een gemengde bestemming met meerdere (bedrijfs)functies. Naast woonfuncties komen in de directe omgeving derhalve ook andere functies voor. Richtafstanden kunnen daarmee met één afstandtrap worden verlaagd.

Direct ten westen en noordwesten van het plangebied komen diverse gemengde bestemmingen voor. Deze gemengde bestemmingen hebben tot doel een functiemenging van wonen en werken mogelijk te maken. Binnen deze bestemming zijn categorie A en B bedrijven uit de lijst functiemenging uit de VNG-brochure toegestaan. Aldus is het plangebied gelegen in een functiemengingsgebied. Bedrijfsactiviteiten tot maximaal milieucategorie B passen binnen een woonomgeving, omdat zij niet conflicteren met de woonsituatie. Omdat er in de beoogde situatie geen sprake is van een aanpandige situatie, wordt er voldaan aan de voorwaarde van de categorie A en B bedrijven.

In de feitelijke situatie zijn er binnen de omliggende gemengde bestemmingen enkel kantoorgebouwen aanwezig. Een kantoorgebouw is aan te merken als bedrijvigheid uit milieucategorie 1, waarvoor in een gemengd gebied de richtafstand 0 meter bedraagt. Daarmee is eveneens geen sprake van een overschrijding van de richtafstand tussen de nieuwe woningen en de bestaande bedrijvigheid. Bovendien is in het vigerende bestemmingsplan reeds een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het plangebied ten behoeve van de realisatie van nieuwe woningen. Daarmee is ten tijde van het vaststellen van het vigerende bestemmingsplan reeds overwogen dat een woonfunctie binnen het plangebied verenigbaar is met bestaande omliggende bedrijfsactiviteiten. Als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan worden derhalve geen bedrijven in hun bedrijfsvoering beperkt. Omdat in de feitelijke situatie ook kan worden voldaan aan de richtafstand, is een goed woon- en leefklimaat vanwege bedrijvigheid binnen het plangebied gewaarborgd. Daarbij kan ervan worden uitgegaan dat de nieuwe woningen over een hoogwaardige geluidwering beschikken vanwege de eisen voor met name thermische isolatie die in de laatste jaren zijn aangescherpt.

Het plangebied ligt tot slot niet binnen een geluidzone zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.

Conclusie

Binnen het plangebied is met betrekking tot milieuzonering een acceptabel woon- en leefklimaat verzekerd. Onderhavig initiatief belemmert omliggende inrichtingen niet in hun bedrijfsvoering.

5.3 Bodem     

Toetsingskader

Op basis van art. 3.1.6, lid 1 onder f Bro geldt dat in een toelichting op een ruimtelijk besluit de inzichten over de uitvoerbaarheid van dat besluit worden neergelegd. Ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit staat, op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS), voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Dat doet er niet aan af dat het bevoegd gezag het ruimtelijk besluit pas kan nemen indien, voor zover redelijkerwijs valt in te zien, een eventuele bodemverontreiniging niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat (22 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8297, r.o. 2.18.4; 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9569, r.o. 2.10.3). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bodem in principe geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico vormen voor de gebruikers van de bodem.

Beoordeling 

Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Haarlemse bodemkwaliteitskaart vastgesteld (zie onderstaande afbeeldingen). In de Haarlemse bodemkwaliteitskaart worden acht bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld. Zeven zones zijn op de kaart zichtbaar als geografische eenheden. Zone 8 heeft betrekking op openbare gebieden. Het bestaansrecht van zone 8 bestaat in het feit dat ter plaatse van wegen en openbare ruimte een afwijkende kwaliteit wordt aangetoond dan de kwaliteit van het omliggende gebied. Het oppervlak van de bovengrond en ondergrond van deze zone verschillen van elkaar. Het bestemmingsplangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszones 5 en 8.

verplicht

Zones bovengrond.

verplicht

Zones ondergrond.

Bodemkwaliteitszone 5

In deze bodemkwaliteitszone is de bovengrond (0,0 – 0,5 m-mv) gemiddeld licht verontreinigd met lood, PCB en PAK. Plaatselijk komen lichte verontreinigingen voor met cadmium, koper, kwik, nikkel, zink en minerale olie. In de ondergrond komen plaatselijk lichte verontreinigingen voor met kobalt, koper, kwik, lood, nikkel, zink, PCB, PAK en minerale olie.

Bodemkwaliteitszone 8

In deze bodemkwaliteitszone is de bovengrond (0,0 – 0,5 m-mv) gemiddeld licht verontreinigd met kwik, lood, zink, PCB en PAK (teerachtige verbindingen in bijvoorbeeld koolas). Plaatselijk komen matige verontreinigingen voor met lood en zink en lichte verontreinigingen met cadmium, kobalt, koper en minerale olie.

De ondergrond (0,5 – 2,0 m-mv) is gemiddeld licht verontreinigd met koper, kwik, lood, zink en PAK. In de ondergrond komen plaatselijk sterke verontreinigingen voor met koper en lood en matige verontreiniging met zink. Arseen, cadmium, kobalt, nikkel, PCB en minerale olie komen plaatselijk als lichte verontreiniging voor.

In onderstaande tabellen zijn de gemiddelden en de P95-waarden van bodemkwaliteitszones 5 en 8 gegeven.

verplicht

verplicht

Grondverzet

De gemeente Haarlem heeft voor haar beheergebied gebieds-specifiek beleid vastgesteld (Nota bodembeheer 5-9-2013, BBV nr.: STZ/MIL 2013/232071). Voor het toepassen van grond in bodemkwaliteitszone 5 en 8 zijn Lokale Maximale Waarden vastgesteld. In de onderstaande tabellen zijn de Lokale Maximale waarden voor bodemkwaliteitszones 5 en 8 weergegeven.

verplicht

verplicht

Op basis van de Nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart is vrij grondverzet op de locatie of binnen de bodemkwaliteitszone 5 toegestaan, mits het gaat om grond van een onverdachte locatie. Toepassen van de ondergrond en bovengrond uit bodemkwaliteitszone 5 in andere bodemkwaliteitszones is op basis van de bodemkwaliteitskaart zonder partijkeuring mogelijk, mits het gaat om grond van een onverdachte locatie.

Op basis van de Nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart is vrij grondverzet op de locatie of binnen de bodemkwaliteitszone 8 (wegen/civiel) toegestaan, mits het gaat om grond van een onverdachte locatie. Voor het in andere bodemkwaliteitszones toepassen van grond uit bodemkwaliteitszone 8 (wegen/civiel) is een partijkeuring nodig.

Bodemenergieplan 

Het plangebied ligt binnen de grenzen van het Bodemenergieplan Waarderpolder en Oostradiaal (opgesteld in opdracht van de gemeente Haarlem door IF Technology, kenmerk 60513/SB/2014050, rapportage van 29 april 2016). Dit plan bevat de randvoorwaarden voor de aanleg van bodemenergiesystemen. Hierin zijn zones aangewezen voor warme, respectievelijk koude bronnen van open energiesystemen. Dit om ongewenste interferentie te voorkomen.

Ook is het gebied waar dit bodemenergieplan van kracht is aangewezen als interferentiegebied voor gesloten bodemenergiesystemen. Dit houdt in dat voor gesloten systemen altijd een vergunning moet worden verkregen. Voor het gehele plangebied geldt, dat de toepassing van gesloten systemen in principe alleen is toegestaan in het eerste watervoerende pakket en de eerste scheidende laag (tot een maximale diepte van 80 m-mv). Voor de toepassing van gesloten systemen zijn beleidsregels opgesteld door de gemeente Haarlem. Een van de beleidsregels is dat gesloten systemen niet zijn toegestaan in het openbaar gebied.

Bodemonderzoeken/bekende verontreinigingen

Binnen Oostpoort zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de bodemkwaliteit grotendeels is zoals op basis van de bodemkwaliteitskaart te verwachten is voor dit deel van de stad. De bodem bevat over het algemeen hooguit lichte verontreinigingen die geen belemmering zijn voor normaal gebruik van de bodem. Hier zijn enkele uitzonderingen op:

  • Amsterdamsevaart/Fly-over Keggeviaduct: ter plaatse van de noordelijke berm en de aan te leggen pijler is in 2009 de matig humeuze toplaag (tot 0,2 à 0,4 m-mv) licht tot sterk verontreinigd met PAK en matig tot sterk verontreinigd met koper, lood en zink. Bij de reconstructie van de Amsterdamsevaart/A200 is in 2011 een grondsanering uitgevoerd van de verontreiniging met zware metalen en PAK door afgraven en vervolgens aanbrengen leeflaag. Diepte 0,30 m, oppervlak 2552 m2. Binnen de ontgraving is ca. 350 m3 niet verontreinigd zand vrijgekomen en onder het viaduct in het wegcunet herschikt.
  • In de ondergrond langs de spoorsloot ten noorden spoor: in 2001 is onderzoek gedaan langs de spoorsloot ten noorden van de spoorweg. Langs de spoorsloten is de bovengrond matig tot ernstig verontreinigd met cadmium. Ook op het Woudplein is 2008 lokaal sterke verontreiniging met cadmium aangetroffen. Langs de sloot is bij één boring op een diepte van 2,5-3,0 m-mv cadmium aangetoond in een gehalte boven de interventiewaarde. In de monsters van 2,0-2,5 m-mv en van 3,0-3,5 m-mv is daar geen verontreiniging met cadmium aangetoond. Ook in de (meng)monsters van de omliggende boringen is geen of een lichte verontreiniging met cadmium aangetoond. De sterke verontreiniging met cadmium beperkt zich tot de directe omgeving van één boring langs de spoorsloot en tot de bodemlaag van 2,5 - 3,0 m-mv. Direct grenzend aan de spoorsloot komen dus op enkele plekken sterke verontreiniging met cadmium voor die deels is afgedekt met ophoogzand. Van de locatie zijn verder geen ondergrondse brandstoftanks of andere bodembedreigende activiteiten bekend.

Resumé

Op basis van de historie van het terrein en de uitgevoerde onderzoeken wordt geconcludeerd dat de locatie grotendeels voldoet aan de verwachting o.b.v. de bodemkwaliteitskaart. Plaatselijk komen binnen Oostpoort sterke verontreinigingen voor. Deze verontreinigingen zijn geen belemmering voor het huidige of toekomstige gebruik. In het kader van de omgevingsvergunning moet een technisch bodemonderzoek worden uitgevoerd naar de bodemkwaliteit ter plaatse. Uit het onderzoek kan naar voren komen dat plaatselijk verontreiniging voorkomen die niet gewenst zijn binnen het gebied en een risico vormen voor een gebruiksfunctie. In samenloop met het realiseren van de gebruiksfunctie zal dan een sanering worden uitgevoerd.

Conclusie

De bodem is redelijkerwijs geschikt voor de beoogde functie.

5.4 Externe veiligheid     

5.4.1 Inrichtingen en externe veiligheid     

Toetsingskader

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico (PR). Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

Specifiek voor LPG-tankstations is tevens de 'circulaire effectafstanden LPG-tankstations' relevant. Met deze circulaire wordt een handreiking gegeven ten behoeve van de beoordeling van externe veiligheid van LPG-tankstations. Daarbij staat het rekening houden met effectafstanden centraal en wordt aangesloten bij hetgeen geregeld is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). In de circulaire wordt het bevoegd gezag verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit wil zeggen dat deze afstand in beginsel aangehouden moet worden, maar  dat gemotiveerd afwijken is toegestaan door het treffen van veiligheidsmaatregelen.

Beoordeling

Door Antea Group is een rapportage externe veiligheid uitgevoerd, bijgevoegd als Bijlage 1 bij deze toelichting. Dit onderzoek heeft betrekking op de gehele ontwikkeling van Oostpoort, waarvan onderhavig plangebied onderdeel uitmaakt. Het onderhavige plangebied is echter velen malen kleiner dan geheel Oostpoort. Ook maakt het onderhavige bestemmingsplan velen malen minder woningen mogelijk dan zoals het uitgangspunt is geweest in het onderzoek voor geheel Oostpoort. De resultaten van het onderzoek kunnen daarom voor onderhavige ontwikkeling als worst-case worden beschouwd.

Met behulp van de signaleringskaart is bepaald of het plangebied binnen de plaatsgebonden risicocontouren, dan wel invloedsgebieden van omliggende risicovolle inrichtingen is gelegen. In de uitsnede in navolgende afbeelding is de ligging van relevante inrichtingen in de directe omgeving van het plangebied weergegeven.

verplicht Overz icht Oostpoort en risicobronnen. Bron: risicokaart, PDOK, EV-signaleringskaart.

Op basis van de risicokaart en de EV-signaleringskaart zijn de volgende risicobronnen mogelijk van invloed op het plangebied:

  1. Rijksweg A200/N200
  2. Hogedruk aardgastransportleiding W-532-01
  3. Teva Pharmachemie B.V.
  4. Connexxion Holding NV
  5. Zandbergen en zn. vleeswaren BV
  6. Edilon sedra bv

De bronnen 3 tot en met 6 zijn bedrijven waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn of toxische verbrandingsproducten kunnen ontstaan. Er is echter geen sprake van een overlapping van een plaatsgebonden risicocontour of een invloedsgebied met het plangebied. De risico's als gevolg van inrichtingen vormen geen belemmeringen voor de planvorming uit het oogpunt van externe veiligheid.

verplicht

Plaatsgebonden risicocontour (stippellijn) en invloedsgebied (groene cirkel).

De rijksweg A200/N200 is opgenomen in de Regeling basisnet en het invloedsgebied reikt tot binnen het plangebied. Deze risicobron wordt nader beschouwd in paragraaf 5.4.2. De hogedruk aardgastransportleiding is gelegen nabij het plangebied en wordt nader beschouwd in paragraaf 5.4.3.

Op circa 510 meter ten oosten van het plangebied is een LPG-tankstation aanwezig. Gelet op deze afstand wordt voldaan aan de effectafstand van 60 meter tussen een LPG-tankstation en een (beperkt) kwetsbaar object. Voor het plaatsgebonden risico gelden op grond van artikel 5, lid 3 Bevi jo. artikel 2 Revi vaste afstanden tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit betreft in onderhavig geval een contour van 40 meter tot het LPG-vulpunt, 25 meter tot het LPG-reservoir en 15 meter tot de LPG-afleverinstallatie. Het plangebied ligt niet binnen deze contouren, derhalve is het plaatsgebonden risico niet van invloed op onderhavig initiatief. Het groepsrisico wordt niet bepaald aan de hand van vaste contouren. De noodzaak tot verantwoording van het groepsrisico wordt bepaald aan de hand van de vraag of de toevoeging van (beperkt) kwetsbare objecten is gelegen binnen het invloedsgebied van de inrichting. Voor LPG-tankstations geldt een invloedsgebied van 150 meter, gerekend vanaf het LPG-vulpunt en LPG-reservoir. Het plangebied ligt ruimschoots buiten het invloedsgebied van het LPG-tankstation. De ligging van het tankstation stelt derhalve nu en in de toekomst geen beperkingen aan het ruimtegebruik binnen het plangebied. Voor het overige zijn er geen relevante inrichtingen met een potentieel veiligheidsrisico in de buurt van het plangebied.

Conclusie

Het aspect inrichtingen en externe veiligheid vormt daarom geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

5.4.2 Transport en externe veiligheid     

Toetsingskader

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het besluit horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand '0' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.

Beoordeling 

Door Antea Group is een rapportage externe veiligheid uitgevoerd, bijgevoegd als Bijlage 1 bij deze toelichting. Dit onderzoek heeft betrekking op de gehele ontwikkeling van Oostpoort, waarvan onderhavig plangebied onderdeel uitmaakt.

Uit de rapportage volgt dat de A200/N200 zich bevindt aan de oostkant van het plangebied en dat deze is opgenomen in het basisnet (wegvak N96). Het plangebied bevindt zich binnen het invloedsgebied van deze transportroute. Om het risiconiveau van deze Rijksweg te bepalen is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd.

Plaatsgebonden risico

Het risicoplafond van het vervoer van gevaarlijke stoffen over Rijkswegen is vastgelegd in de Regeling basisnet. Hierin is aangegeven dat op de A200/N200 er ter hoogte van het plangebied sprake is van een maximale PR 10-6-contour van 0 meter. Het plaatsgebonden risico levert daarmee geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

Plasbrandaandachtsgebied

Voor de A200/N200 geldt conform de Regeling basisnet een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter. Deze overlapt niet met het plangebied.

Groepsrisico

Het groepsrisico voor de A200/N200 is berekend voor de huidige (vigerende situatie) en de toekomstige situatie voor de Oostpoort (inclusief voorgenomen ontwikkeling). Uit de berekening blijkt dat het groepsrisico van de A200/N200 toeneemt als gevolg van de ontwikkeling van de Oostpoort en dat het groepsrisico ruim onder de oriëntatie waarde blijft. De overschrijdingsfactor voor de toekomstige situatie bedraagt 0.00093 (minder dan 10% van de oriëntatiewaarde). Gezien de hoogte van het groepsrisico kan op grond van het Bevt worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Deze beperkte verantwoording is opgenomen in de rapportage externe veiligheid.

Conclusie

Het aspect transport en externe veiligheid is geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

5.4.3 Buisleidingen en externe veiligheid     

Toetsingskader

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoording van het groepsrisico van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. Dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.

Beoordeling

Door Antea Group is een rapportage externe veiligheid uitgevoerd, bijgevoegd als Bijlage 1 bij deze toelichting. Dit onderzoek heeft betrekking op de gehele ontwikkeling van Oostpoort, waarvan onderhavig plangebied onderdeel uitmaakt.

Uit de rapportage volgt dat ten westen van het plangebied twee hogedruk aardgastransportleidingen zijn gelegen. Met het rekenprogramma Carola is het invloedsgebied bepaald. Er wordt geen 10-6/jaar plaatsgebonden risicocontour berekend. Het invloedsgebied reikt niet tot binnen het plangebied.

Conclusie

Het aspect buisleidingen en externe veiligheid is geen belemmering voor onderhavig plan.

5.5 Wegverkeerslawaai     

Toetsingskader

Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art 1.2 Bgh – het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
  • de aanleg van een nieuwe weg en/ of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).

De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Onderstaande tabel geeft hier een overzicht van:

Stedelijk Buitenstedelijk
Aantal rijstroken Aantal meters aan weerszijden van de weg
5 of meer 350 m 600 m
3 of 4 350 m 400 m
1 of 2 200 m 250 m

Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.

Beoordeling en conclusie

Het onderhavige planvoornemen voorziet in de realisatie van woningen. Deze woningen liggen binnen de onderzoekszone van de Amsterdamsevaart, Robertus Nurksweg, Diakenhuisweg en de Camera Obscuraweg. Het plangebied valt ook binnen de geluidzone van het noordelijk liggend spoor. Omdat middels onderhavig initiatief ter plaatse nieuwe geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd, is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Rapportage hiervan is als Bijlage 2 gevoegd bij deze toelichting.

Uit het onderzoek volgt dat ten aanzien van de Robertus Nurksweg voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. De geluidbelasting ten gevolge van de gezoneerde Amsterdamsevaart bedraagt ten hoogste 57 dB. De geluidbelasting ten gevolge van de gezoneerde Camera Obscuraweg bedraagt ten hoogste 55 dB. De geluidbelasting ten gevolge van de gezoneerde Diakenhuisweg bedraagt ten hoogste 54 dB. Voor deze wegen wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden. De hoogst toelaatbare geluidbelasting van 63 dB wordt echter niet overschreden. De geluidbelasting ten gevolge van het railverkeer bedraagt ten hoogste 61 dB, waarmee de voorkeursgrenswaarde van 55 dB eveneens wordt overschreden. De hoogst toelaatbare geluidbelasting van 68 dB wordt echter niet overschreden.

Aangezien de voorkeursgrenswaarde vanwege de spoorweg en diverse wegen wordt overschreden, dient te worden onderzocht of maatregelen ter beperking van het geluid mogelijk zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. Hierbij is gekeken naar bron- en overdrachtsmaatregelen. Het treffen van maatregelen blijkt echter niet doelmatig te zijn. Daarom dient voor bovengenoemde (spoor)wegen een hogere waarde te worden vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem. Het besluit hogere waarden is bijgevoegd als Bijlage 3 bij deze toelichting.

In het kader van ‘een goede ruimtelijke ordening’ is tevens inzicht verkregen in de cumulatieve geluidsbelasting. Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een geluidsbelasting van ten hoogste 64 dB, hetgeen als acceptabel wordt geacht. Voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor ‘bouwen’ is het noodzakelijk dat wordt voldaan aan de eisen voor de minimale geluidwering van de gevels. De binnenwaarde van de woningen zal daardoor aan de wettelijke eisen voldoen. Daarmee is een binnenniveau van maximaal 33 dB gewaarborgd.

Conclusie

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB respectievelijk 55 dB wordt overschreden. Hierdoor is een hogere waarde noodzakelijk. Weg- en spoorverkeerslawaai staat het planvoornemen niet in de weg.

5.6 Luchtkwaliteit     

Toetsingskader

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.

De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).

Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:

  • 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
  • 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;

Beoordeling

Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van nieuwe woningen. Gesteld kan worden dat dit plan in verhouding tot de wettelijke ondergrens voor onderzoek, gelegen op de bouw van 1.500 woningen, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende wegen betreffen de Camera Obscuraweg en de Rijksweg A200. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze wegen onder de grenswaarden lagen (< 35 µg/m3). Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarmee kan worden gesteld dat met betrekking tot luchtkwaliteit een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied is gegarandeerd.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling. Binnen het plangebied is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

5.7 Cultuurhistorie     

Toetsingskader

In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden (artikel 3.1.6, lid 5 Bro). De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Beleid provincie Noord-Holland

In de provincie Noord-Holland dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de provinciale Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie. Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven.

verplicht

Uitsnede Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie. Het plangebied is geduid met een rode contour.

Beoordeling

Op basis van de provinciale Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie maakt het plangebied deel uit van een inundatiegebied. Een inundatiegebied is een gebied dat ten behoeve van de verdediging onder enkele decimeters water kon worden gezet. Het onder water zetten van het land, bijvoorbeeld door een dijk door te steken, was eeuwenlang een veel toegepaste tactiek in tijden van oorlog. Het doel was een onbegaanbaar en onbevaarbaar terrein te creëren om de vijand tegen te houden. Het inundatiegebied bestrijkt een groot deel van het oostelijk grondgebied van Haarlem. Voor dit gebied geldt geen concreet beleidsadvies.

Het plangebied ligt voorts op de rand van het schootsveld van Fort bij de Liebrug. Het schootsveld duidt het gebied dat door de artillerie van een fort of vestingwerk wordt bestreken. Dit schootsveld wordt met name in de omgeving van sommige historische vestingsteden in ere gehouden, teneinde de oorspronkelijke situatie te behouden. Het plangebied ligt slechts in zeer beperkte mate binnen het schootsveld. Nieuwe bebouwing binnen het plangebied stelt daarmee geen onevenredige beperkingen aan de belevingswaarde van het schootsveld of het bijbehorend fort.

verplicht

Uitsnede kaart 6: Cultureel Erfgoed van de Omgevingsverordening NH2020. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2022.

Het plangebied ligt tot slot nabij een gebied aangeduid als erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Het betreft hier de Stelling van Amsterdam, ten oosten van het plangebied. Onderscheidde kernkwaliteiten van de Stelling van Amsterdam zijn:

  1. het unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven, laatnegentiende-eeuwse en vroegtwintigste-eeuwse hydrologische en militair-landschappelijke geheel, bestaande uit:
    1. een doorgaand stelsel van liniedijken in een grote ring om Amsterdam;
    2. sluizen en voor- en achterkanalen;
    3. de forten, liggend op regelmatige afstand, voornamelijk langs dijken;
    4. inundatiegebieden;
    5. voormalige schootsvelden (visueel open) en verboden kringen (merendeels onbebouwd gebied);
    6. de landschappelijke inpassing en slechte zichtbaarheid van de voormalige militaire objecten;
  2. relatief grote openheid;
  3. groene en relatief stille ring rond Amsterdam.

Hoewel het plangebied niet ligt binnen de begrenzing van de Stelling van Amsterdam, is het desondanks van belang dat het planvoornemen de kernkwaliteiten van de Stelling van Amsterdam niet aantasten. De visuele integriteit van de Stelling van Amsterdam dient aldus behouden te blijven. Bij visuele integriteit gaat het o.a. om de hoogtes en volumes van de nieuwe bouwmassa.

In 2019 en 2022 is er tussen de gemeente en de provincie ten aanzien van effecten op de Stelling van Amsterdam vanwege de ontwikkeling van de Oostpoort overleg geweest en heeft de provincie ook een inspraakreactie op de visie voor Oostpoort gegeven. Specifiek voor het onderhavige plangebied is in dat overleg beoordeeld en afgestemd dat een maximale bouwhoogte van 30 meter binnen het plangebied kan worden aangehouden zonder dat de beoogde bebouwing een significant effect op de Stelling van Amsterdam heeft. Het onderhavige planvoornemen overschrijdt deze bouwhoogte niet.

Voor het overige is geen sprake van enige cultuurhistorische waarden binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan.

Conclusie

Het voornemen doet geen afbreuk aan cultuurhistorische waarden binnen of in de omgeving van het plangebied.

5.8 Archeologie     

Toetsingskader

In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. De uitgangspunten van dit verdrag dienen te worden vertaald in nationale wetgeving. In Nederland heeft deze vertaling plaatsgevonden in de Erfgoedwet, welke in werking is getreden op 1 juli 2016. Ten aanzien van het aspect 'archeologie' is in art. 9.1, lid 1 van de Erfgoedwet, welk artikel een deel van het overgangsrecht regelt, bepaalt dat tot het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt onder meer Hoofdstuk V, paragraaf 1 van de inmiddels vervallen Monumentenwet 1988 van toepassing blijft. In Hoofdstuk V, paragraaf 1 is vastgelegd dat een gemeente in de ruimtelijke besluitvorming (w.o. bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken) rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (artt. 38a t/m 41 Monw 1988). Daartoe kan de gemeente in dat besluit regels stellen, bijvoorbeeld tot het doen van archeologisch onderzoek. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie (ECLI:NL:RVS:2011:BU7102, r.o. 2.9.7). Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop archeologische verwachtingswaarden zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.

verplicht

Archeologische Beleidskaart Haarlem (ABH). Het plangebied is geduid met een rode contour.

Beoordeling 

Volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Haarlem is het plangebied geheel gelegen in een gebied dat is aangemerkt als categorie 4. Ter plaatse van categorie 4 geldt een archeologische onderzoeksplicht voor bodemingrepen met een verstoringsdiepte van meer dan 30 cm en een verstoringsoppervlakte van meer dan 2.500 m2. De beleidsmatige vertaling heeft in het vigerende bestemmingsplan plaatsgevonden door het toekennen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' aan de gronden binnen het plangebied.

De drempelwaarden voor archeologisch onderzoek zullen vanwege het voorliggende woningbouwplan mogelijk worden overschreden. Dit zal beoordeeld worden op het moment dat een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt ingediend. Indien de drempelwaarden overschreden worden, zal eerst archeologisch onderzoek plaatsvinden om zodoende verlies van eventuele archeologische waarden te voorkomen. De vigerende archeologische dubbelbestemming wordt om deze reden bestendigd met het onderhavige bestemmingsplan.

Conclusie

De vigerende archeologische dubbelbestemming wordt overgenomen.

5.9 Kabels en leidingen     

Toetsingskader

De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.

  1. hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
  2. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  3. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  4. buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
  5. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken.

Beoordeling

Ter plaatse van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Indien nodig zal in een later stadium van onderhavig project een KLIC-melding worden uitgevoerd.

Ten oosten van het plangebied, op circa 25 meter afstand, ligt het tracé van een ondergrondse 150 kV-leiding tussen station Vijfhuizen en station Waarderpolder. Ondanks dat er (nog) geen formele wetgeving geldt ten aanzien van dergelijke leidingen, is het vanuit sociaal en praktisch oogpunt niet gewenst gevoelige of functies met hoogopgaande bebouwing in de directe nabijheid van deze leidingen te situeren. Dit geldt echter met name indien deze leidingen bovengronds worden geprojecteerd (bovengrondse hoogspanningslijn). Er is uitgebreid wetenschappelijk onderzoek gedaan naar dit onderwerp (zie ook ‘Handreiking voor het berekenen van de specifieke magneetveldzone bij bovengrondse hoogspanningslijnen’). Op basis daarvan zijn internationaal geldende normen vastgesteld voor de sterkte van het magnetisch veld. De breedte van de magneetveldzone, de zone waarbinnen de advieswaarde van 0,4 µT (jaargemiddelde) wordt overschreden, is afhankelijk van een aantal factoren en kan in het algemeen variëren van enkele tientallen meters (bij een optimale ophanging en lage stroombelasting) tot ongeveer 400 meter (bij niet optimale ophanging en hoge stroombelasting).

Zoals gezegd geldt bovenstaande met name ten aanzien van bovengrondse hoogspanningslijnen. Evenwel is met het bestemmingsplan "150 kV leiding Waarderpolder - Vijfhuizen", welk bestemmingsplan de genoemde ondergrondse buisleiding mogelijk maakt, een berekeningen van de jaargemiddelde 0,4 microtesla magneetveldzone voor en na de aanleg van een extra 150 kV kabelverbinding tussen station Vijfhuizen en station Waarderpolder berekend. Uit de berekening volgen de volgende conclusies:

  • Bij de tracédelen waar de nieuwe kabelverbinding een eigen tracé volgt bedraagt de jaargemiddelde 0,4 microtesla magneetveldzone 10 meter (5 meter aan weerszijden van het kabelcircuit). Dit komt overeen met de zone die opgenomen is in het bestemmingsplan waar niet gebouwd mag worden;
  • Op de tracédelen waar sprake is van samenloop met andere hoogspanningskabels is het effect van de nieuwe kabelverbinding op de bestaande jaargemiddelde 0,4 microtesla magneetveldzone beperkt. Op het overgrote deel van het tracé is geen sprake van een vergroting van de jaargemiddelde 0,4 microtesla magneetveldzone;
  • Ter plekke van de horizontaal gestuurde boringen neemt de magneetveldzone af bij toenemende kabeldiepte en reduceert tot nul op enige afstand van het intrede- en uittredepunt van de boringen.

Uit de berekeningen blijkt aldus dat de ondergrondse buisleiding in overeenstemming is met het zwaardere beleid voor bovengrondse hoogspanningslijnen. Over het gehele traject van de ondergrondse kabelverbinding op Haarlems grondgebied mag er niet gebouwd worden binnen in zone van 5 meter aan weerszijde van de kabelverbinding. Hiervan is met het onderhavige bestemmingsplan geen sprake. Het aspect elektromagnetische velden vormt geen belemmering voor de realisatie van het bestemmingsplan.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen met betrekking tot de aanwezigheid van kabels en leidingen.

5.10 Niet-gesprongen explosieven     

In opdracht van de gemeente Haarlem heeft het bureau REASeuro in 2016 historisch vooronderzoek gedaan naar niet gesprongen explosieven uit de Tweede Oorlog. Op Open Data Portaal van de gemeente Haarlem is een kaart beschikbaar gesteld met de locaties waar waarschijnlijk niet gesprongen explosieven aangetroffen kunnen worden bij werkzaamheden aan de bodem. Deze kaart is verwerkt in de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan "Reparatieplan C". Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een locatie waar niet gesprongen explosieven zijn te verwachten.

5.11 Ecologie     

5.11.1 Natuurgebieden     

Toetsingskader

De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb.

Beoordeling 

Natura 2000-gebieden

Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied betreft 'Kennemerland-Zuid' dat is gelegen op een afstand van ca. 4,5 km tot onderhavig plangebied. Natura 2000-gebieden kunnen schade ondervinden wegens diverse aspecten, zoals verdroging, oppervlakteverlies, verontreiniging, versnippering, optische verstoring, verzuring en vermesting. Daar het plangebied niet grenst aan een Natura 2000-gebied, is van directe schade geen sprake. Mogelijk kan depositie van stikstof vanwege het planvoornemen wel negatieve gevolgen hebben voor omliggende Natura 2000-gebieden.

De exacte mate van stikstof is voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase bepaald door middel van een AERIUS-berekening, bijgevoegd als Bijlage 4 bij deze toelichting. Uit de berekening blijkt dat het voornemen niet leidt tot een stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha/jaar op omliggende Natura 2000-gebieden.

Natuurnetwerk Nederland en overige natuurgebieden

In het plangebied is geen NNN-gebied aanwezig. Nabij het plangebied liggen in het noordoosten wel gronden die deel uitmaken van een gebied dat is aangewezen als Bijzonder Provinciaal Landschap 'Spaarnwoude en omgeving'. BPLs zijn gebieden die landschappelijk, aardkundig, ecologisch of cultuurhistorisch van bijzondere waarde zijn én niet vallen binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland. Het BPL Spaarnwoude en omgeving is een voornamelijk open (veen)polderlandschap tussen Haarlem en Amsterdam. De ontstaans- en ontginningsgeschiedenis is goed afleesbaar in het landschap, bijvoorbeeld aan de bochtige veenrivieren (Binnen- en Buiten) Liede en Spaarne, het verkavelings- en slotenpatroon van de veenweidepolders en de Spaarndammerdijk die door het gebied loopt. De Stelling van Amsterdam is met zijn forten en liniedijk ter hoogte van Spaarndam, Penningsveer en Haarlemmerliede prominent aanwezig in het landschap. De openheid van het gebied is van een bijzondere waarde, zowel voor bewoners en recreanten, als voor weidevogels. Delen van het gebied rond de A9, rond de forten van de Stelling van Amsterdam en in de polders tussen Haarlem en de Ringvaart van de Haarlemmermeer zijn meer verdicht door opgaande beplanting. Het BPL Spaarnwoude en omgeving is in deelgebieden verdeeld. Het specifieke nabij het plangebied gelegen deel valt in deelgebied “rivieren en plassen”.

verplicht

Uitsnede kaartbeeld Bijzonder Provinciaal Landschap met het plangebied aangeduid met een rode contour.

Het ruimtelijk plan kan een nieuwe stedelijke ontwikkeling of een andere nieuwe ruimtelijke ontwikkeling die de kernkwaliteiten van het BPL aantast mogelijk maken, indien:

  1. er sprake is van groot openbaar belang;
  2. er geen reële alternatieven zijn; en
  3. de aantasting zoveel mogelijk wordt beperkt en de aantasting wordt gecompenseerd.

Bij de toetsing of door een ontwikkeling de kernkwaliteiten van het gebied in het geding komen zal voornamelijk gekeken worden naar het effect op de waterlopen. De grillige structuur moet zichtbaar blijven. Ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot het dempen of wijzigen van de waterloop zijn een aantasting van deze kernkwaliteit. Kleine oeveraanpassingen (zoals beschoeiing en steigers), mits niet over grote lengte, worden niet als een aantasting van deze kernkwaliteit beschouwd.

Om te waarborgen dat de kernkwaliteiten niet in geding komen, wordt met dit bestemmingsplan geen nieuwe functie toegekend aan gronden die liggen binnen het BPL. Hiermee wordt woningbouw binnen het BPL uitgesloten.

Conclusie

Onderhavig initiatief voldoet aan de vereisten van de Wet natuurbescherming ten aanzien van gebiedsbescherming.

5.11.2 Flora en fauna     

Toetsingskader

Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. De verbodsbepalingen zijn hierbij afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.

Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Beoordeling 

Ten behoeve van de ontwikkeling van Oostpoort is een natuurtoets uitgevoerd, bijgevoegd als Bijlage 5 bij deze toelichting. Het onderhavige plangebied maakt deel uit van het onderzoeksgebied van de natuurtoets. Het onderzoek heeft tot doel om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve gevolgen kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep.

Uit de natuurtoets volgt dat het onderzoeksgebied Oostpoort mogelijk een functie heeft voor de boommarter, kleine marterachtigen en vleermuizen. De boommarter wordt echter in het (nood)oosten van het onderzoeksgebied verwacht en vleermuizen langs het spoor. Beide soorten worden niet verwacht binnen het onderhavige (kleinere) plangebied. De kleine marterachtigen (bunzing, wezel, hermelijn) worden in de omgeving waargenomen (zowel ten noorden, ten zuiden als ten westen en oosten). Het onderhavige plangebied is klein en markeert de overgang naar het buitengebied. Gezien de verruiging kan het voor komen van deze soorten niet op voorhand worden uitgesloten. Daarom dient op basis van de uitgevoerde natuurtoets voor uitvoering van de plannen middels aanvullend veldonderzoek duidelijkheid te worden verkregen omtrent de aan- of afwezigheid van verblijfplaatsen van kleine marterachtigen. Dit aanvullend onderzoek is uitgevoerd. Rapportage daarvan is als Bijlage 6 gevoegd bij deze toelichting. Uit de rapportage volgt dat het plangebied geen functie heeft voor marterachtigen. Door de voorgenomen werkzaamheden treden er geen negatieve effecten op. Er is geen ontheffingsaanvraag noodzakelijk met mitigerende en compenserende maatregelen. Wel zijn waarnemingen gedaan van vrijgestelde soorten zoals de haas, egel, spitsmuis en bosmuis. Voor deze soorten geldt te allen tijde de algemene zorgplicht.

Conclusie

Onderhavig initiatief voldoet aan de vereisten van de Wet natuurbescherming ten aanzien van soortenbescherming.

5.12 Verkeer en parkeren     

Toetsingskader

Op 6 juni 2013 stelde de gemeenteraad van Haarlem de Parkeervisie vast waarmee de gemeente inzet op een goede bereikbaarheid van Haarlem en voldoende parkeervoorzieningen. Hierbij wordt ingezet op het leveren van maatwerk en het realiseren van de gewenste kwaliteit van de openbare ruimte. Op 23 september 2021 heeft de gemeenteraad het Mobiliteitsbeleid vastgesteld. Dit beleid zet in op een transitie waarin de gemeente voorrang geeft aan schone manieren van vervoer, die zo min mogelijk ruimte innemen.

Om te kunnen bepalen welke extra parkeerbehoefte een nieuwe ontwikkeling veroorzaakt, wordt gebruik gemaakt van parkeernormen. De functie en de locatie bepalen de parkeernormen en liggen vast in de "Beleidsregels parkeernormen 2015''. Uitgangspunt daarbij is dat er voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor het laden en/of lossen van goederen op het eigen terrein worden gerealiseerd. De beleidsregels zijn op twee momenten geactualiseerd:

  • opnemen van parkeernormen voor sociale huurwoningen (publicatie op 21 februari 2019);
  • wijziging parkeernormen (publicatie op 27 februari 2019).

Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk om af te wijken van de parkeernormen. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de Beleidsregels parkeernormen. Een gewijzigde parkeerbehoefte kan zowel gaan over het toevoegen van bouwactiviteiten als op het wijzigen van een functie. Het parkeerbeleid is alleen van toepassing op nieuwe ontwikkelingen. Al bestaande situaties zijn hiervan uitgezonderd.

De gemeente werkt aan een actualisatie van de parkeernormen. Deze normen zullen vastgelegd worden in de 'Nota Parkeernormen, duurzame parkeeroplossingen in ruimtelijke ontwikkelingen'. Naar verwachting zal de nota in de eerste helft van 2023 worden vastgesteld. Artikel 9.1.2 ziet toe op de situatie wanneer sprake is van een actualisatie van de parkeernormen.

Beoordeling

Dit bestemmingsplan sluit aan bij de geldende parkeernormen voor Haarlem. Het parkeren ten behoeve van de nieuwe functie zal geheel binnen het plangebied worden opgelost. Het autoparkeren vindt in de toekomstige situatie ondergronds plaats dan wel binnen de bouwmassa van de nieuwbouw. Parkeren vindt daarmee overwegend buiten het zicht plaats, waardoor de ruimte rondom de woningbouw aantrekkelijk kan worden ingericht.

Verkeer

In de ontwikkelvisie van Oostpoort worden de ambities voor de transformatie naar een duurzame woonwijk beschreven. Het gaat hierbij om het creëren van een autoluw gebied met een hoge ruimtelijke kwaliteit. Daarbij zijn op hoofdlijnen de volgende mobiliteitsambities genoemd:

  • Voetganger centraal: de voetganger staat op nummer één in het binnengebied van Oostpoort en krijgt hier de ruimte om te verblijven en recreëren.
  • Aantrekkelijke fietsroutes met de omgeving: de nieuwe fietsroutes in Oostpoort worden op een goede manier aangesloten op het stedelijke en regionale fietsnetwerk: naast het omliggende fietsnetwerk naar de binnenstad wordt Oostpoort aangesloten op de F200, de doorfietsroute naar Schalkwijk en Velsen en het buitengebied.
  • Herprofilering van de Amsterdamsevaart: de Amsterdamsevaart vormt (samen met het spoor) een barrière tussen de twee ontwikkeldelen. Een herprofilering van de weg en een verlaging van de snelheid biedt kansen om de leefbaarheid van Oostpoort te verhogen en de twee ontwikkelgebieden met elkaar te verbinden.
  • Mobiliteitsknooppunt Haarlem Oostpoort: de ambitie voor station Spaarnwoude is het maken van een volwaardig knooppunt voor Oostpoort en de omgeving. Het verlengen van de perrons en het realiseren van een nieuwe entree, gekoppeld aan een nieuw busstation en een P+R voor Haarlem centrum biedt kansen voor een verbetering van de ketenmobiliteit bij het station.
  • Hanteren van lagere parkeernormen voor bewoners en gebruikers: om bovenstaande ambities waar te maken wordt er ingezet op lagere parkeernormen en daarmee minder benodigde ruimte voor de stilstaande auto en minder autoverkeer van en naar Oostpoort. Dit heeft tot gevolg dat er meer ruimte is voor het bieden van ruimtelijke kwaliteit, lopen en verblijven.

In maart 2020 is door Goudappel Coffeng BV een Mobiliteitsplan Haarlem Oostpoort opgesteld, bijgevoegd als Bijlage 7 bij deze toelichting. De herontwikkeling van Oostpoort zal leiden tot een toename aan verkeersbewegingen. In het mobiliteitsplan is daarom een aantal netwerkmaatregelen geformuleerd die randvoorwaardelijk zijn voor de herontwikkeling van Oostpoort. Deze maatregelen worden verder uitgewerkt en gerealiseerd ten tijde van de ontwikkeling van Oostpoort in zijn geheel.

Vooruitlopend daarop beoogd onderhavige bestemmingsplan conform de ontwikkelvisie een nieuw woongebouw mogelijk te maken ten zuiden van de Amsterdamsevaart/N200. Verkeer van en naar het plangebied zal met name via de Diakenhuisweg ontsluiten richting de Amsterdamsevaart en de N200. Gebruik zal worden gemaakt van de bestaande infrastructuur. Voor het bestemmingsplan is nader onderzoek gedaan naar het aspect verkeer. Het rapport is als Bijlage 8 bijvoegd bij deze toelichting.

Beoordeling

Het onderhavige plan zorgt niet voor een significante toename van het aantal verkeersbewegingen, waardoor het aspect verkeer geen belemmering vormt voor onderhavig planvoornemen.

5.13 Vliegverkeer     

Vanaf 20 februari 2003 is het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) van kracht, welke nadien enkele malen is gewijzigd. Dit besluit wijst rond het luchthavengebied een beperkingengebied aan. Binnen dat gebied gelden regels voor beperkingen van bestemming en gebruik van grond. Het gaat om beperkingen voor bebouwing, hoogte en het realiseren van vogelaantrekkende bestemmingen, vogelaantrekkend gebruik, windturbines en lasers. Deze paragraaf gaat in op deze beperkingen en eventuele gevolgen voor dit bestemmingsplan.

Bebouwing en gebruik

Binnen het plangebied gelden geen beperkingen voor bebouwing en het gebruik daarvan als bedoeld in artikel 2.2.1 tot en met 2.2.1.e van het LIB voor het externe veiligheidsrisico en de geluidbelasting door het luchthavenverkeer. Het plangebied ligt namelijk niet in een aan- en uitvliegroute van het vliegverkeer en daarnaast op een te grote afstand van de luchthaven.

Hoogte

Voor het hele plangebied gelden wel hoogtebeperkingen op basis van de artikelen 2.2.2 en 2.2.2a van het LIB. De hoogtebeperkingen zorgen ervoor dat vliegtuigen op een veilige manier van en naar de luchthaven Schiphol kunnen vliegen.

De maximaal toegestane hoogte op grond van artikel 2.2.2 bedraagt circa 41 meter NAP. Deze bouwhoogte wordt bij lange na niet overschreden.

Vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik

In het hele plangebied is het niet toegestaan om vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik mogelijk te maken volgens het LIB. Dit voorkomt concentraties vogels in de nabijheid van de luchthaven die hinderlijk kunnen zijn voor vliegtuigen. Onder vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik wordt verstaan:

  • industrie in de voedselsector met extramurale opslag of overslag;
  • viskwekerijen met extramurale bassins;
  • opslag of verwerking van afvalstoffen met extramurale opslag of verwerking;
  • natuurreservaten en vogelreservaten;
  • moerasgebieden en oppervlaktewateren groter dan 3 hectare.

Dit bestemmingsplan maakt geen vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik mogelijk.

Windturbines en lasers

Rondom de luchthaven Schiphol wijst het LIB een toetszone aan waarin extra beperkingen voor windturbines en vaste laserinstallaties gelden. Deze regels moeten hinder voor landend en startend vliegverkeer voorkomen en een goede werking van de luchtverkeersapparatuur waarborgen. Windturbines kunnen hierop namelijk van extra invloed zijn door onder andere hun hoogte en de aanwezigheid van bewegende delen. Het gebruik van laserinstallaties met een bepaalde lichtintensiteit op de grond en in de directe omgeving van Schiphol kan de vliegveiligheid ook beïnvloeden.

Voor nieuwe windturbines geldt een maximaal toegestane tiphoogte van 35 meter of bij plaatsing van een dakturbine op een gebouw een maximale tiphoogte van de turbine van 5 meter waarbij de hoogte van het gebouw inclusief de tiphoogte van de turbine de 35 meter niet mag overschrijden. Uiteraard blijven daarnaast de eerder genoemde hoogtebeperkingen gelden. Afwijking van één van de hoogtebeperkingen is niet toegestaan tenzij een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart is verkregen. Ook voor nieuwe laserinstallaties met een bepaalde lichtintensiteit binnen de toetszone is een dergelijke verklaring van geen bezwaar nodig.

Voor dit bestemmingsplan hebben de extra beperkingen geen gevolgen omdat de bouw- en gebruiksmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt voldoen aan de gestelde beperkingen c.q. niet zien op windturbines/ lasers.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het LIB. De maximale bouwhoogte van het gebouw is gelegen onder de max. toegestane hoogte op grond van het Lib.

5.14 Waterhuishouding     

Toetsingskader

In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.

Beoordeling

Door Antea Group is een watertoets uitgevoerd. Rapportage daarvan is als Bijlage 9 gevoegd bij deze toelichting. De watertoets bevat in de bijlage de waterparagraaf. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.

Conclusie

Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten is de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd waterneutraal uit te voeren. Er worden dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het plan.

5.15 Windhinder     

Toetsingskader

Bij hoge bebouwing maar ook bij ongunstig gesitueerde laagbouw kan zich windhinder en windgevaar voordoen. Dat windhinder optreedt is onvermijdelijk. Het ervaren van windhinder is afhankelijk van de activiteit die men onderneemt: lopen, slenteren of stilzitten. Er is sprake van een goed windklimaat zolang geen sprake is van overmatige windhinder. Windgevaar is het optreden van een zodanige windsnelheid dat bij personen in ernstige mate problemen optreden bij het lopen en dient te allen tijde voorkomen te worden.

Het nemen van maatregelen ter voorkoming van windhinder en windgevaar achteraf is duur en vaak lastig inpasbaar en daarmee negatief van invloed op de woon- en leefomgeving en de omgevingskwaliteit. Bij het ontwerpen of mogelijk maken van een nieuw gebouw dient daarom vanaf het begin van het planproces rekening gehouden te worden met de effecten op het windklimaat.

Beoordeling en conclusie

In Nederland bestaat geen specifieke wetgeving ter voorkoming van windhinder of windgevaar. Haarlem heeft ook geen windhinderbeleid, maar maakt in praktijk (in toenemende mate) gebruik van NEN 8100 bij de beoordeling van hoogbouw in het kader van een Hoogbouweffectrapportage (HER) of bij het opstellen van een SPvE/Programma van Eisen voor de Fysieke Leefomgeving. In de regels van dit bestemmingsplan is daarom een voorwaardelijke verplichting opgenomen welke strekt tot het waarborgen van een acceptabel windhinderklimaat.

5.16 Trillingshinder     

Toetsingskader

Het plangebied ligt op een afstand van circa 150 meter tot een spoorweg. Op deze afstand bestaat het risico dat nieuwe bewoners en nieuwe gebruikers van gebouwen te maken krijgen met trillingshinder als gevolg van de ligging nabij het spoor. Hinder door spoortrillingen treedt op doordat passerende treinen tot trillingen leiden binnenin gebouwen. Door het trillen van een vloer waar personen zich op bevinden wordt een gevoel van ongemak of angst ervaren. Ook kan er slaapverstoring optreden. Buiten blijkt dit niet of in veel mindere mate te spelen. Hoeveel hinder daadwerkelijk optreedt bij welk trillingsniveau, hangt van een veelvoud aan factoren af, zoals:

  • de eigenschappen van het trillingssignaal. Deze kunnen per trein en treintype sterk verschillen;
  • hoe vaak een trilling optreedt. Deze hangt sterk af van de gehanteerde treindienstregeling;
  • het tijdstip waarop de trilling optreedt. Ook ‘s nachts vindt treinverkeer plaats, waaronder goederenverkeer.
  • de richting waarin de trilling optreedt. De beweging kan in horizontale en verticale richting optreden.
  • persoonsgebonden eigenschappen. Er is misschien angst voor schade of een bepaalde mening over spoorontwikkeling.

Deze factoren maken dat het optreden van hinder door trillingen per situatie verschilt.

Het trillingsniveau in een gebouw hangt ook af van diverse factoren:

  • kenmerken van de bron (ligging spoortracés, dienstregeling, treintypen);
  • het ontwerp en de kwaliteit van de spoorbaan en het rijdend materieel;
  • de bodemopbouw;
  • de fundering van een gebouw en de gebouwconstructie.

Beoordeling en conclusie

Ondanks de complexiteit van trillingshinder zijn handvatten te bieden om hinder door trillingen bij nieuwbouw te voorkomen. Voor elke ontwikkeling is een zorgvuldige en locatiespecifieke aanpak nodig. Bij voorkeur houden bevoegd gezag en initiatiefnemers van een project zo vroeg mogelijk rekening met trillingen, ter voorkoming van het treffen van dure maatregelen achteraf of het noodgedwongen accepteren van trillingshinder. Daarom is in de regels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee gewaarborgd wordt dat eventuele trillingshinder voorafgaand aan de bouw inzichtelijk moet worden gemaakt. Indien van trillingshinder sprake kan zijn, dan kunnen technische maatregelen aan de bouw worden genomen om hinder te voorkomen.

5.17 Milieueffectrapportage en vormvrije m.e.r.-beoordeling     

Toetsingskader

Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:

  1. Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten (boven de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.);
  2. Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden;
  3. Plannen en activiteiten die o.g.v. een provinciale milieuverordening zijn aangewezen als MER-plichtig.

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criterium om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.

Beoordeling

Een plan is kaderstellend voor een toekomstig m.e.r.- (beoordelings)plichtig besluit indien er sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r. In onderhavige situatie is er sprake van de bouw van circa 80 woningen. Een dergelijke activiteit wordt niet genoemd op de C-lijst. Het bouwen van woningen komt wel voor op de D-lijst, onder categorie D11.2, 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.' Bij een dergelijke activiteit is er sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig besluit indien de activiteit betrekking heeft op:

  1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  2. een aaneengesloten gebied en 2.000 woningen of meer omvat;
  3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van nieuwe woningen en blijft ruimschoots onder de gestelde grenswaarde. Geconcludeerd kan worden dat het plan derhalve niet kaderstellend is voor een m.e.r.-(beoordelings)plichtig besluit. Wat betreft het eerste criterium geldt er derhalve geen plicht tot het opstellen van een MER. Op basis van een aanmeldnotitie, bijgevoegd als Bijlage 10, heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. Hieruit zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen gebleken, waaruit bovendien geconcludeerd kan worden dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een MER.

Ten aanzien van het tweede criterium inzake een mogelijke MER-plicht, geldt dat er bij onderhavige situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Onderhavige ontwikkeling heeft met zekerheid geen mogelijk significant effect op de Natura 2000-gebieden.

Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is aangewezen als MER-plichtig op grond van de provinciale omgevingsverordening.

Conclusie

Zoals beschreven is er bij onderhavig plan geen sprake van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de m.e.r.-procedure o.g.v. het Besluit m.e.r., de Wet natuurbescherming of de omgevingsverordening. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling volgt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is dus voldaan aan de wettelijke verplichtingen hieromtrent.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN     

6.1 Inleiding     

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht gemeenten bestemmingsplannen op te stellen. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is verder uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Het gaat om een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast biedt zowel de Wro als het Bro opties voor een verdere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen.

De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Haarlem. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar. Dat is in principe de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Er is één landelijke voorziening waar alle ruimtelijke plannen voor een ieder volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Hiertoe moeten alle bestemmingsplannen voldoen aan landelijk vastgestelde standaarden. In de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) zijn de hoofdgroepen van bestemmingen bepaald, zoals Wonen, Bedrijven e.d. Ook geeft de SVBP2012 bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zo ook voor de regels. Dat leidt ertoe dat de systematiek zoals gehanteerd in dit bestemmingsplan, op ondergeschikte onderdelen af kan wijken van de voorheen geldende planologische regelingen.

Het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De planregels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen over de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels en ook de functie van visualisering van de bestemmingen.

6.2 Juridische planopzet     

Bij bestemmingsplannen gaat het om de belangen van burgers en bedrijven. Zij dienen zich snel en op eenvoudige wijze een juist beeld te kunnen vormen van de planologische mogelijkheden en beperkingen op één of meer locatie(s). Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen van groot belang voor degenen die deze plannen in grotere samenhang wensen te bezien. Denk hierbij aan degenen die betrokken zijn bij de planvoorbereiding, de planbeoordeling, het monitoren van beleid en de handhaving.

Er is één landelijke voorziening waar alle ruimtelijke plannen voor een ieder volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn: www.ruimtelijkeplannen.nl. Hiertoe dienen alle bestemmingsplannen te voldoen aan landelijk vastgestelde standaarden. In de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP 2012) zijn de hoofdgroepen van bestemmingen bepaald, zoals Wonen, Bedrijven e.d. Ook geeft de SVBP bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zo ook voor de regels.

De regels van het bestemmingsplan vallen conform de SVBP 2012 in 4 hoofdstukken uiteen.

6.2.1 Hoofdstuk 1: Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van de begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. Bij toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten gemeten moeten worden. Een aantal bepalingen is op grond van de SVBP dwingend voorgeschreven.

6.2.2 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels     

Artikel 3 Wonen

Deze bestemming is bedoeld voor de gronden welke worden ingericht ten behoeve van het nieuwe woongebied. Ook de ontsluiting is mogelijk binnen deze bestemming. Door het opnemen van één bouwvlak wordt flexibiliteit gecreëerd voor de uitwerking van een definitief bouwplan. Wel is de bouwhoogte van nieuwe hoofdgebouwen en het maximum aantal woningen begrensd. Beroepsmatige activiteiten aan huis zijn binnen de bestemming 'wonen' toegestaan onder de voorwaarde dat deze activiteiten ondergeschikt zijn aan het wonen. In deze bestemming zijn tevens de benodigde bijbehorende voorzieningen toegestaan zoals groenvoorzieningen, waterlopen, waterpartijen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, bergingen, tuinen en erven.

Onderdeel van het project is het realiseren van sociale huurwoningen. Artikel 3.1 van de Wet op de ruimtelijke ordening geeft de mogelijkheid om sociale woningbouw in het bestemmingsplan te regelen. Dit door middel van het opnemen van een bepaald percentage van het totaal aantal woningen dat mogelijk is volgens het plan. Dit is gedaan in de regels. Deze regel kan alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als er een zogeheten doelgroepenverordening aanwezig is. Op 27 februari 2020 heeft de gemeenteraad de Verordening doelgroepen woningbouw Haarlem 2020 vastgesteld. Hiermee is de weg vrij gemaakt om sociale woningbouw te regelen in het bestemmingsplan.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 4

De aanwezige archeologische verwachtingswaarden krijgen bescherming door het toekennen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, ook bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.

6.2.3 Hoofdstuk 3: Algemene regels     

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Met deze regel wordt voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Bijvoorbeeld in het geval (onderdelen van) bouwpercelen - al dan niet tijdelijk - van eigenaren wisselen. De regeling is met name van belang met het oog op nieuwbouw. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere omgevingsvergunning. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit te verkrijgen.

Artikel 6 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn de bouwregels voor de woonbestemming opgenomen.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

Dit artikel geeft algemene regels met betrekking tot ongewenst gebruik van gronden die in alle gevallen opgeld doen, tenzij dit in de specifieke gebruiksregels expliciet alsnog wordt toegestaan.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Het bestemmingsplan als bindende verordening is opgebouwd uit objectief vastgelegde ruimtelijke begrenzingen. De mogelijkheden en onmogelijkheden voor het bouwen en het gebruik zijn nauwkeurig vastgelegd. Die ruimtelijke en functionele begrenzing is een afgeleide van de basisgegevens van de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT), stedenbouwkundige afwegingen en het bestaande gebruik. In de praktijk kunnen afwijkingen voorkomen. Ook kan, bij nieuwe ontwikkelingen, veranderde wetgeving of voortschreidend inzicht, toch behoefte zijn aan een andere maatvoering of een andere functie van bouwwerken.

Starheid van bestemmingsregels mag niet de oorzaak zijn van gekunstelde oplossingen, waarmee de kwalitatieve doelstelling van het bestemmingsplan niet gediend is. Door middel van dit artikel is enige mate van flexibiliteit mogelijk. Zo kan er een afwijking plaatsvinden voor de in het plan aangegeven maten tot ten hoogste 10%.

Het toepassen van een afwijkingsbevoegdheid gebeurt altijd met inachtneming van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht, zodat belanghebbenden de mogelijkheid tot bezwaar/beroep hebben wanneer op grond van dit artikel van het plan wordt afgeweken.

Artikel 9 Overige regels

In dit artikel is een regeling opgenomen waarmee wordt gewaarborgd dat binnen het plangebied voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.

6.2.4 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels     

Artikel 10 overgangsrecht

Het overgangsrecht is van toepassing op bestaande situaties (gebruik en/of bebouwing) die op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan niet passen binnen het nieuwe plan.

Het overgangsrecht houdt in dat gebruik en bebouwing dat in strijd is met het nieuwe bestemmingsplan, maar al aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet. Ook bouwwerken die op basis van een geldige omgevingsvergunning nog gebouwd mogen worden, worden onder het overgangsrecht geschaard.

Het overgangsrecht is nadrukkelijk niet bedoeld voor bouwwerken die een gebruik kennen dat onrechtmatig is op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan. Er is geen sprake van legalisatie van al strijdig gebruik door dit bestemmingsplan en er kan ook nog steeds gehandhaafd worden. Ook bouwwerken die op de peildatum illegaal zijn, blijven illegaal.

Artikel 11 slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het onderliggende bestemmingsplan.

6.3 Hoofdopzet verbeelding     

6.3.1 Opbouw verbeelding     

De verbeelding is opgebouwd uit verschillende elementen. Dit zijn:

  • de bestemmingen;
  • de dubbelbestemmingen;
  • aanduidingen.

Hieronder wordt verder uitgelegd wat deze elementen inhouden.

De bestemmingen

De verbeelding geeft in verschillende kleuren de bestemmingen weer. De bestemmingen worden begrensd door bestemmingsgrenzen. De regels geven per bestemming aan wat deze bestemming inhoudt en welke bouw- en gebruiksregels gelden voor die bestemming. Ter onderscheid met de dubbelbestemmingen worden de bestemmingen ook wel enkelvoudige bestemmingen genoemd.

De dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen zijn een aparte vorm van bestemmingen. Dubbelbestemmingen beslaan vaak een groter gebied en omvatten vaak meerdere enkelvoudige bestemmingen. Op de verbeelding zijn ze opgenomen door middel van een arcering. De regels van de dubbelbestemmingen gaan vóór ten opzichte van de regels van de enkelvoudige bestemmingen. Dubbelbestemmingen zijn gericht op de bescherming van specifieke sectorale belangen. Voor de dubbelbestemmingen geldt net als voor de enkelvoudige bestemmingen dat in de regels de specifieke bouw- en/of gebruiksregels zijn opgenomen.

Aanduidingen

Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming verder of specifieker te regelen. In dit bestemmingsplan zijn de volgende aanduidingen op grond van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) opgenomen:

  1. bouwvlakken;
  2. functieaanduidingen;
  3. bouwaanduidingen (zie ook 6.4 hoofdopzet waarderingskaart);
  4. maatvoeringen.

1. Bouwvlakken

Bouwvlakken zijn een noodzakelijk onderdeel van de verbeelding. Bouwvlakken bestaan uit dikke zwarte lijnen, die aangeven waarbinnen hoofdbebouwing is toegestaan. Bouwvlakken bepalen vaak ook de voorgevelrooilijn van gebouwen of clusters van gebouwen, waardoor ze een belangrijk element vormen bij de bescherming van een bepaald straatbeeld. Ook de achtergevelrooilijn wordt vaak al bepaald met een deel van de bouwvlaklijn. Hier geldt toch vaak een vergunningsvrije bouwmogelijkheid, waar er hier minder sprake is van een beschermend karakter in vergelijking met de voorgevelzijde.

In de meeste gevallen laten de bouwvlakken op de verbeelding in combinatie met de bouwregels, verbetering, vernieuwing, bescheiden vergroting of vervanging met gelijkwaardige bouw toe. Daarbij is rekening gehouden met de nodige flexibiliteit, kwaliteitseisen voor de bebouwing, de woonomgeving en bereikbaarheid. Over het algemeen zijn de bebouwingsgrenzen van de geldende bestemmingsplannen overgenomen. Daar waar met een ontheffing is afgeweken van het geldende beleid is de nieuw ontstane situatie opgenomen.

2. Functieaanduidingen

Functieaanduidingen zijn er in vele soorten en maten. De benaming van de diverse functieaanduidingen is vastgelegd in de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012). Ze zijn als een vlak op de verbeelding opgenomen. Een functieaanduiding wordt op de verbeelding opgenomen als er binnen een bepaalde bestemming maatwerk moet worden geleverd voor het gebruik. Het is daarbij gewoonlijk niet wenselijk of mogelijk om die functie in algemene zin in de planregels op te nemen, maar het is juist gewenst om het als uitzonderingssituatie vast te leggen. Het kan hierbij gaan om een verdere specificatie van het gebruik, een uitdrukkelijke verruiming daarvan of juist een beperking.

3. Bouwaanduidingen

Bouwaanduidingen geven specifieke bouwmogelijkheden aan. Ze zijn als een vlak op de verbeelding opgenomen. De benaming van de diverse bouwaanduidingen zijn vastgelegd in de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012). Een bouwaanduiding wordt op de verbeelding opgenomen als er binnen een bepaalde bestemming maatwerk moet worden geleverd voor de bouwmogelijkheden. Het is daarbij gewoonlijk niet wenselijk of mogelijk om die bebouwing in algemene zin in de planregels op te nemen, maar het is juist gewenst om het als uitzonderingssituatie vast te leggen.

4. Maatvoeringsaanduidingen

Maatvoeringsaanduidingen hebben betrekking op: afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en aantallen, zowel voor het bouwen als voor het gebruik.

Hoofdstuk 7 UITVOERBAARHEID     

7.1 Economische uitvoerbaarheid     

Bij ontwikkelingen die middels het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, is het noodzakelijk aan te tonen in hoeverre de beoogde plannen financieel haalbaar zijn en wie de risicodragende partij is. In dit kader is in afdeling 6.4 Wro bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen, indien een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Hiervan kan worden afgeweken indien het verhaal van de kosten van een grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.

Met dit bestemmingsplan wordt beoogd het vigerende juridisch-planologisch kader te herzien naar aanleiding van wens om het plangebied te transformeren naar een woongebied. Door woningen te kunnen realiseren is hier sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Daarom is het opstellen van een exploitatieplan noodzakelijk, tenzij de kosten van de ontwikkeling anderszins verzekerd is.

De gemeente is eigenaar van de gronden. Exploitatiekosten worden verdisconteerd in de uitgifteprijs. Hiermee zijn de kosten van de ontwikkeling anderszins verzekerd.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

7.2.1 Wettelijk vooroverleg     

Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

In het kader van het wettelijke vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro is het voorontwerpbestemmingsplan op 15 juli 2022 verzonden aan:

  • Provincie Noord-Holland;
  • Hoogheemraadschap Rijnland;
  • Rijkswaterstaat;
  • Liander;
  • ProRail;
  • Omgevingsdienst IJmond;
  • Veiligheidsregio Kennemerland;
  • Waternet;
  • Luchtverkeersleiding Nederland;
  • Gasunie;
  • Ministerie EL&I;
  • NS;
  • Wijkraad;
  • GGD;
  • Gasunie.

De vooroverlegpartners die hebben gereageerd hebben allen aangegeven zich te kunnen vinden in de plannen. Ook de wijkraad heeft geen opmerkingen. De GGD, de brandweer, ProRail en het Hoogheemraadschap van Rijnland hebben advies gegeven. De gemeentelijke reactie op de gegeven adviezen luidt:

GOR & GGD

Algemeen

In het op te stellen Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE) zal het thema Gezondheid worden verankerd. Het SPvE zal onderdeel uitmaken van de aanbestedingsdocumenten. De partij die de ontwikkeling ter hand neemt, zal zich aan het SPvE moeten houden. Het advies van de GOR & GGD zal worden gedeeld met de opstellers van het SPvE.

Luchtkwaliteit & Groen

De ontwikkeling voldoet aan de wettelijke normen wat betreft luchtkwaliteit. Dit zijn de waarden waaraan moet worden getoetst. In die zin zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkeling. Met de GOR& GGD zijn wij het eens dat een gezonde leefomgeving een vereiste is. Op dit moment vindt onderzoek plaats naar het afwaarderen van de N200. Hierbij gaat het ook om een reductie van de snelheid. De parkeernormen die voor de gehele ontwikkeling voor Oostpoort worden gehanteerd zijn lager dan de gebruikelijke normen. Aardgasvrij bouwen is een wettelijk vereiste. Duurzame warmtebronnen en duurzaam bouwen zijn onderwerpen voor het SPvE. Deze thema's komen ook terug in de overkoepelende ontwikkelvisie Oostpoort.

De woningen worden nabij de N200 gerealiseerd. Dit geldt voor alle woningen binnen de ontwikkelzone Oostpoort. De openbare ruimte tussen de woningen wordt conform de ontwikkelvisie groen ingericht, inclusief water. Het afschermen van de N200 is vooralsnog niet aan de orde. Maatregelen als het verplaatsen van de luchttoevoer naar de niet belaste gevel, zijn geschikt om een plek te geven in de verdere uitwerking. Bijvoorbeeld in het SPvE.

Geluid & aangename zijde

Voor het geluid van weg- en railverkeer zal een hogere waarde moeten worden vastgesteld. De overschrijding blijft wel onder de maximale toegestane geluidsbelasting. In het bestemmingsplan is een voorschrift opgenomen over de ligging van de slaapvertrekken en de aanwezigheid van tenminste één geluidsluwe gevel.

Bodem

Nader bodemonderzoek zal moeten plaatsvinden bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen. Op dat moment kan bepaald worden wat de werkelijke bodemverontreiniging is en welke maatregelen getroffen moeten worden.

Duurzaamheid

Dit thema zal onderdeel uitmaken van het SPvE.

Crisisbeheersing

Bereikbaarheid van het plangebied is een onderwerp voor het SPvE en ook de verdere uitwerking van het bouwplan. De Veiligheidsregio zal hierbij worden betrokken. Het advies over het afstemmen van het zorgaanbod op de nieuwe situatie zal worden gedeeld met het Sociale Domein van de gemeente. De zelfredzaamheid bij calamiteiten en de bijdrage die een slimme inrichting van perceel kan leveren, zal onderwerp zijn van het SPvE. Dit geldt ook voor bouwkundige voorzieningen in het kader van de externe veiligheid.

Brandweer

Zelfredzaamheid

De gegeven adviezen van de brandweer over de zelfraadzaamheid zullen wij betrekken bij het opstellen van het SPvE.

ProRail

Railverkeerslawaai

Tijdens het vooroverleg was het geluidsonderzoek nog niet afgerond. Dit onderzoek is inmiddels gedaan. Er is een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, maar niet de maximaal toegestane waarde. Het college zal de procedure opstarten om de hogere waarde toe te staan. Zie ook de reactie bij 'geluid & aangename zijde' van de GOR & GGD. Het geluidsonderzoek zal bij het ontwerpbestemmingsplan worden gevoegd. Overigens bevat het bestemmingsplan ook een bepaling voor het tegengaan van de mogelijke effecten van trillingen door het spoor.

Verkeer & Parkeren

Bij de verdere uitwerking van het bouwplan zal rekening worden gehouden met laad- en losplekken voor bezorgdiensten. Ook zal rekening worden gehouden met het feit dat een aantal bewoners een bakfiets zal hebben en hier extra ruimte voor nodig is. Deze onderwerpen krijgen ook een plek in het SPvE.

Hoogheemraadschap van Rijnland

De waterparagraaf is aangepast naar aanleiding van opmerkingen van het Hoogheemraadschap. Dit geldt ook voor de voorwaardelijke verplichting inzake de waterhuishoudkundige voorziening.

7.2.2 Zienswijzen     

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan vindt plaats volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld zijn zienswijzen kenbaar te maken tegen het plan. De eventueel ingebrachte zienswijzen worden behandeld in een zienswijzenota. Hierin zullen tevens de eventuele wijzigingen ten opzichte van het ontwerp worden verwoord. De resultaten van de tervisielegging zullen te zijner tijd worden verwerkt in onderhavige toelichting waarna het aan de gemeenteraad is om een besluit over vaststelling te nemen.

7.3 Handhaving     

Met dit bestemmingsplan beoogt de gemeenteraad een voor de burgers duidelijk en herkenbaar ruimtelijk beleid te formuleren. Op grond daarvan mag dan ook verwacht worden dat het college van burgemeester en wethouders handhavend optreedt als iemand de regels van het bestemmingsplan niet naleeft. Immers, de ruimtelijke kwaliteit van het gebied loopt gevaar als men in strijd met het bestemmingsplan een bouwwerk bouwt of als men in strijd met het bestemmingsplan gronden of bouwwerken gebruikt. Het achterwege laten van handhaving kan ertoe leiden dat zich ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen voordoen, die negatieve gevolgen hebben voor de ruimtelijke kwaliteit en de veiligheid. Daarom wordt hier het beleid inzake de handhaving uiteengezet en aangegeven hoe de handhaving van de bestemmingsplanregels wordt opgepakt. Volgens vaste jurisprudentie bestaat er een beginselplicht om handhavend op te treden. Dit houdt in dat, gelet op het algemeen belang dat gediend is met de handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift of regel het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als er concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. De gemeente Haarlem voldoet aan deze beginselplicht door daadkrachtig en consequent op te treden.

Eens in de vier jaar stelt de gemeente Haarlem een integraal handhavingsbeleid vast waarin de projecten staan aangegeven die worden opgepakt. De opzet is dat de afdeling Handhaving Bebouwde Omgeving niet alle illegale situaties tegelijk aanpakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, hetgeen een uitstralend effect zal hebben. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor deze projectmatige aanpak. Uiteraard wordt bij calamiteiten altijd opgetreden. Handhaving van de regels van bestemmingsplannen vindt in de gemeente Haarlem plaats langs bestuursrechtelijke weg. Rechtszekerheid en gelijke behandeling van burgers staan hierbij voorop. Daarbij is ook communicatie belangrijk. Hier kan bovendien een preventieve werking van uitgaan. De gemeente brengt met name de relatie met de na te streven beleidsdoelstellingen onder de aandacht, zodat voor iedere inwoner, eigenaar en ondernemer duidelijk mag zijn hoe en wanneer het college handhaaft.

Ook voor dit plangebied zal de handhaving van de kaders van het bestemmingsplan tevens plaatsvinden na het verstrekken van omgevingsvergunningen voor de activiteiten 'bouwen', 'het uitvoeren van een werk' en 'het gebruiken van gronden en bouwwerken'. Want niet alleen handelingen zonder vergunning zijn onderwerp van handhaving, maar ook handelingen in afwijking van een omgevingsvergunning vormen een overtreding. Het gemeentelijk toezicht tijdens de vergunningplichtige activiteiten is gewaarborgd doordat inspecteurs in Haarlem volgens het Landelijk Toezichtprotocol werken. Deze inspecteurs classificeren projecten volgens het protocol, waarmee zij de noodzakelijke frequentie en het niveau van de controles tijdens de bouw bepalen. De rapportage van deze controles slaan zij digitaal op. Aldus draagt het college zorg voor de handhaving van de bestemmingsplanregels.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Aan-huis-verbonden beroep     

het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig of technisch vlak of daarmee gelijk te stellen activiteiten niet zijnde detailhandel, dat een uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.2 Aanbouw en uitbouw     

een aangebouwd gebouw behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.3 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Aanlegvergunning     

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.6 Achtergevelrooilijn     

bebouwingsgrens aan de van de weg afgekeerde zijde van het bebouwingsvlak.

1.7 Antenne-installatie     

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.8 Archeologisch deskundige     

professioneel archeoloog die op basis van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologische onderzoek uit te voeren en programma's van eisen op te stellen en te toetsen.

1.9 Archeologisch onderzoek     

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarde binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.10 Archeologisch rapport     

in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden.

1.11 Archeologisch waardevol gebied     

gronden waar archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn.

1.12 Archeologische waarde     

vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde. Het betreft hier met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context.

1.13 Balkon     

uitkraging aan een gevel waarvan het bovenvlak vanuit het gebouw toegankelijk is en als buitenruimte fungeert.

1.14 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.15 Bebouwingspercentage     

een op de verbeelding aangegeven percentage dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.16 Bed & breakfast     

het tegen betaling verstrekken van logies met ontbijt binnen de (bedrijfs)woning met behoud van de woonfunctie.

1.17 Bedrijf     

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.18 Begane grond     

een bouwlaag waarvan het vloerniveau (nagenoeg) ter hoogte van het aansluitende peil ligt.

1.19 Beschermd stads- of dorpsgezicht     

stads- of dorpsgezicht dat door het daartoe bevoegde gezag, ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet 1988 is aangewezen.

1.20 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.21 Bestemmingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.22 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.23 Bijbehorend bouwwerk     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.24 Bijgebouw     

een gebouw dat, zowel in bouwkundige als in functionele zin ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een hoofdgebouw.

1.25 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.26 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak.

1.27 Bouwlaag     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.28 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.29 Bouwperceelgrens     

de grens van een bouwperceel.

1.30 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijn toegelaten.

1.31 Bouwwerk     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.32 Bruto vloeroppervlak (bvo)     

de totale vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende binnenruimten, met inbegrip van de bouwconstructie, bergingen,trappenhuizen, interne verkeersruimten, magazijnen, dienstruimten et cetera, met uitzondering van balkons, galerijen, parkeer- en stallingsvoorzieningen.

1.33 Cultuurhistorische waarde     

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.

1.34 Dakhelling     

de hoek die een dakvlak maakt met het horizontale vlak.

1.35 Dakkapel     

een zich in een dakvlak bevindende uitbouw.

1.36 Dakopbouw     

een extra bouwlaag boven de goot met een platte afdekking.

1.37 Dakterras     

een met een omheining afgezette buitenruimte op een gebouw.

1.38 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van horeca.

1.39 Dienstverlening     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij afnemers rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord worden gestaan en geholpen.

1.40 Gastouderopvang     

gastouderopvang als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet kinderopvang, die een uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.41 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.42 Gebruiksoppervlak (GBO)     

het totale vloeroppervlakte tussen de omsluitende wanden minus vaste obstakels van omvang. Het GBO wordt vastgesteld aan de hand van NEN2580.

1.43 Grondwaterneutraal bouwen     

het bouwen van een kelder waarbij de stand en stroming van het grondwater buiten het perceel waarop de kelder is geprojecteerd niet of nauwelijks veranderen, waar mogelijk zal verbeteren, en geen negatieve grondwatereffecten optreden. Tot negatieve effecten worden in ieder geval gerekend risico's op opbarsten van de deklaag, welvorming, grondwateroverlast en grondwateronderlast.

1.44 Hoofdgebouw     

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.45 Huishouden     

één persoon, een gezin of een hiermee gelijk te stellen groep van personen van beperkte omvang, die bij verblijf in een woning de daar aanwezige essentiële woonvoorzieningen deelt;

1.46 Horeca 1     

horecabedrijven die hoofdzakelijk overdag eenvoudige etenswaren verstrekken en als nevenactiviteit licht- en niet-alcoholische dranken verstrekken, zoals lunchrooms, ijssalons, koffie/theehuizen, broodjeszaken en daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.

1.47 Horeca 2     

horecabedrijven die hoofdzakelijk maaltijden verstrekken en als nevenactiviteit alcoholische en niet-alcoholische dranken verstrekken waarbij de nadruk ligt op het verstrekken van maaltijden, zoals restaurants en eethuisjes, snackbars en daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.

1.48 Kantoor     

een gebouw voor het verlenen van diensten en het uitvoeren van handelingen, waarbij de nadruk ligt op de administratieve afwikkeling van die handelingen.

1.49 Kap     

een uitwendige scheidingsconstructie onder een hoek met het horizontale vlak.

1.50 Kunstwerk     

civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen,waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf.

1.51 Middeldure huurwoning     

huurwoning zoals genoemd in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder j. van het Besluit ruimtelijke ordening.

1.52 Niet-publieksgerichte dienstverlening     

het verlenen van diensten zonder rechtstreeks fysiek contact met het publiek.

1.53 Nok     

horizontale snijlijn tussen twee dakvlakken die de bovenkant van het dak vormt.

1.54 Pand     

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.55 Peil     

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijk gemiddelde waterpeil.

1.56 Plan     

het bestemmingsplan Oostpoort blok 1F met identificatienummer NL.IMRO.0392.BP3120022-va01 van de gemeente Haarlem.

1.57 Prostitutie     

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.58 Publieksgerichte dienstverlening     

het verlenen van diensten met rechtstreeks contact met het publiek in de vorm van zakelijke, consumentverzorgende, openbare en (para)medische dienstverlening inclusief ondergeschikte nevenfuncties.

1.59 Seksinrichting     

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam) prostitutiebedrijf, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een besloten huis, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.60 Sloopvergunning     

omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid , onder g van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.61 Sociale huurwoning     

huurwoning zoals genoemd in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder d. van het Besluit ruimtelijke ordening.

1.62 Sociale koopwoning     

koopwoning zoals bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder e. van het Besluit ruimtelijke ordening.

1.63 Verbeelding     

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen ruimtelijke informatie.

1.64 Voorgevelrooilijn     

de bouwgrens aan de wegzijde van het bouwvlak.

1.65 Voorzieningen van openbaar nut     

voorzieningen ten behoeve van openbare verlichting, telecommunicatie, gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse kabels en leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.66 Waterberging     

een aangewezen gebied waarbinnen incidenteel of permanent het teveel aan water wordt vastgehouden op het ene moment totdat er water nodig is op een later moment.

1.67 Waterhuishoudkundige voorzieningen     

voorzieningen die nodig zijn voor een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit, zoals duikers, stuwen, gemalen, inlaten, bergings- en infiltratievoorzieningen.

1.68 Wet     

de Wet ruimtelijke ordening.

1.69 Woning     

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

1.70 Woongebouw     

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze van meten     

 

2.1 Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:     

afstand tot de bouwperceelsgrens

tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte onderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen. Siergevels zoals trapgevels, halsgevels, klokgevels en lijstgevels worden niet meegerekend bij het bepalen van de bouwhoogte.

de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

verticale diepte van een ondergronds bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenzijde van de laagstgelegen vloer.

inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

breedte dakvlak bij dakdoorbreking

de meetlijn wordt gelegd op de helft van de hoogte van de dakdoorbreking.

2.2 Overschrijden bouwgrenzen     

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouwgrenzen te overschrijden ten behoeve van:

  1. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 m;
  2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 10 % van de breedte van de aangrenzende straat en met een maximum van 1 m. Deze werken mogen niet lager gelegen zijn dan 4,2 m boven de rijweg met inbegrip van een strook van 0,6 m breedte ter weerzijde van de rijweg, dan wel 2, 2 m boven een fiets- en/of voetpad;
  3. balkons met een maximum van 2 m. Deze werken mogen niet lager gelegen zijn dan 4,2 m boven de rijweg met inbegrip van een strook van 0,6 m breedte ter weerzijde van de rijweg, dan wel 2,2 m boven een fiets- en/of voetpad;
  4. hijsinrichtingen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m en deze werken niet lager zijn gelegen dan 5 m boven peil.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Wonen     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen in een woning, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang of bed & breakfast
  1. straten en wegen;
  2. voet- en fietspaden;
  3. bijbehorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, ondergrondse en/of halfverdiepte of inpandige parkeervoorzieningen, bergingen, tuinen, erven en terreinen.

3.2 Bouwregels     

Binnen de bestemming 'Wonen' gelden de bouwregels zoals aangegeven in artikel 6.

3.3 Specifieke gebruiksregels     

3.3.1 Algemeen     

Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 7 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:

  1. een woning dient voor de huisvesting van maximaal één huishouden;
  2. het gebruik van een woning voor aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang en/of bed & breakfast mag in totaal niet meer bedragen dan 35 procent van het bruto vloeroppervlak (bvo) met een maximum van 50 m², waarbij het aanbod voor bed & breakfast zich beperkt tot maximaal 2 kamers en maximaal 4 personen tegelijk;
  3. minimaal 50% van de woningen dient gerealiseerd te worden als sociale huurwoning en moet gedurende ten minste 25 jaar na de eerste ingebruikname voor de doelgroep beschikbaar blijven.

3.3.2 Voorwaardelijke verplichting waterhuishoudkundige voorziening     
  1. Voorafgaand aan of gelijktijdig met het aanbrengen van de verharding dient binnen het plangebied sprake te zijn van realisatie en instandhouding van een waterhuishoudkundige voorziening met voldoende bergingscapaciteit als bedoeld in lid 2.
  2. De waterhuishoudkundige voorziening als bedoeld in lid 1:
    1. heeft voldoende bergingscapaciteit als een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 15% van de toegenomen oppervlakte aan verharding kan worden aangewend voor waterberging, waarbij de benodigde bergingscapaciteit als volgt wordt berekend: benodigde bergingsapaciteit (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x 0,07;
    2. moet worden aangesloten op het aan de bestemming grenzende bestaande watersysteem.
  3. Een inrichtingsschets bij de aanvraag omgevingsvergunning dient aan te tonen dat is voldaan aan het bepaalde in lid 2. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de inrichtingsschets vast te stellen.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 4     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

4.2 Bouwregels     

  1. In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) geldt dat ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 4' de aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, in geval de oppervlakte van het project meer dan 2500 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,30 m onder het maaiveld plaatsvinden, een waardestellend archeologisch rapport dient te overleggen;
  2. Aan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie' kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige.
  3. Het bepaalde in lid 2 onder 1 is niet van toepassing op een bouwplan dat betrekking heeft op vervanging van een reeds bestaand bouwwerk waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut.

4.3 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermings- waardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.

4.4 Afwijken van de bouwregels     

  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels.
  2. Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in dit lid, wordt verleend indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van:
    1. nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of als er, mede naar het oordeel van de gemeentearcheoloog, geen archeologische te verwachten zijn;
    2. andere informatie heeft aangetoond dat door bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden.

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

  1. Voor de volgende werken of werkzaamheden is een aanlegvergunning vereist:
    1. aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
    2. bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
    3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
    4. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
    6. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    7. diepploegen;
    8. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
    9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
    10. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
  2. Geen aanlegvergunning is vereist voor werken of werkzaamheden die:
    1. de oppervlakte- dan wel de dieptemaat niet overschrijdt, behorende bij de categorie 'Waarde - Archeologie 4' genoemd in lid 4.2 die voor die gronden van toepassing zijn;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning of een ontgrondingvergunning;
    3. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals in lid 4.4 bedoeld, is verleend;
    4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
  3. Een aanlegvergunning wordt in ieder geval verleend, indien:
    1. de aanvrager aan de hand van een waardestellend archeologisch aantoont dat op de betrokken locatie geen archeologische aanwezig zijn dan wel dat de aanwezige archeologische naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  4. ter bescherming van betrokken archeologische waarden kunnen aan de aanlegvergunning voorwaarden worden verbonden gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid     

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin, dat de verbeelding wordt gewijzigd door van één of meerdere bestemmingsvlakken de begrenzing te veranderen of de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' toe te voegen of te verwijderen, dan wel deze bij een ander archeologiecategorie in te delen, als archeologische bevindingen daar aanleiding toe geven.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels     

Tenzij in de bouwregels van de betreffende bestemming anderszins is bepaald gelden voor het bouwen de volgende regels:

6.1 Bouwregels     

6.1.1 Gebouwen     

bouwvlak / voorgevelrooilijn / gevelindeling

  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. de voorgevel van het hoofdgebouw dient geheel of gedeeltelijk gebouwd te worden in de gevellijn;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is ten hoogste de aangegeven bouwhoogte voor hoofdgebouwen toegestaan;
  4. er mogen maximaal 100 woningen worden gebouwd;
  5. een sociale huurwoning heeft een minimale afmeting van 40 m² GBO (gebruiksoppervlak).

6.1.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 2 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

6.1.3 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen, de nokrichting, kap- en dakvorm, dakhelling en de indeling en vormgeving van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. bezonning en privacy van de omwonenden;
  3. de cultuurhistorische waarden;
  4. de verkeerssituatie ter plaatse;
  5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  6. de brandveiligheid en rampenbestrijding.

6.1.4 Voorwaardelijke verplichting trillingen     
  1. Het bouwen van de woningen is uitsluitend toegestaan wanneer minimaal uit een dynamische berekening van de trillingssterkte blijkt dat de streefwaarde voor 'Wonen nieuwe situatie' zoals bedoeld in Richtlijn B van Stichting Bouwresearch niet wordt overschreden.
  2. In afwijking van het eerste lid is het bouwen van woningen ook toegestaan op voorwaarde dat alle doelmatige en kosteneffectieve maatregelen om de trillingssterkte te verminderen worden getroffen en uit een dynamische berekening blijkt dat tenminste de streefwaarden voor 'Wonen in bestaande situatie' zoals bedoeld in Richtlijn B van Stichting Bouwresearch niet worden overschreden.
  3. In afwijking van het bepaalde in lid 1 en 2 kan een dynamische berekening van de trillingshinder, het toepassen van de genoemde streefwaarde en het treffen van alle doelmatige en kosteneffectieve maatregelen om de trillingssterkte te verminderen achterwege blijven wanneer naar het oordeel van het bevoegd gezag de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van een quickscan trillingshinder in voldoende mate heeft aangetoond dat er op de betrokken locatie geen trillingshinder te verwachten is.
  4. Een dynamische berekening van de trillingssterkte bij de aanvraag omgevingsvergunning dient aan te tonen dat voldaan kan worden aan het bepaalde in lid 1 en lid 2, tenzij toepassing is gegeven aan lid 3.

6.1.5 Voorwaardelijke verplichting geluid     
  1. Een woning mag uitsluitend in gebruik genomen worden nadat:
    1. de woning minimaal één geluidsluwe zijde bevat met dien verstande dat de buitenruimten, die als buitengebruiksruimten worden gebruikt, aan de geluidsluwe zijde zijn gesitueerd;
    2. de indeling van een woning, waarbij sprake is van een geluidsbelasting op de gevel van een woning van groter dan 53 dB vanwege wegverkeerslawaai, aan de eis voldoet dat tenminste één slaapkamer aan de geluidsluwe zijde ligt.
  2. Lid 1 sub a is niet van toepassing indien uit een akoestisch onderzoek blijkt dat een geluidsluwe gevel niet noodzakelijk is, omdat aangetoond is dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als bedoeld in artikel 82 van de Wet geluidhinder.
  3. In afwijking van het bepaalde in lid 1 sub a en b, mogen buitenruimten die als gebruiksruimten worden gebruikt aan de niet geluidsluwe zijde worden gesitueerd en mag worden afgeweken van de woningindelingseis, indien het college van burgemeester en wethouders daartoe heeft besloten in een besluit Hogere Waarden als bedoeld in artikel110a van de Wet geluidhinder.
  4. De bouwtekening bij de aanvraag omgevingsvergunning dient aan te tonen dat voldaan wordt aan het eerste lid, tenzij lid 2 of lid 3 van toepassing is.

6.1.6 Voorwaardelijke verplichting geohydrologisch onderzoek     
  1. Het bouwen van ondergrondse bouwwerken ten behoeve van parkeervoorzieningen is uitsluitend toegestaan wanneer naar het oordeel van het bevoegd gezag uit geohydrologisch onderzoek afdoende blijkt dat sprake is van grondwaterneutraal bouwen;
  2. Het bevoegd gezag kan op basis van de uitkomsten uit het geohydrologisch onderzoek nadere eisen stellen aan het ondergrondse bouwwerk als bedoeld in lid 1 ter bescherming van het belang van grondwaterneutraal bouwen als genoemd in 1.43.
  3. Een geohydrologisch onderzoek bij de aanvraag omgevingsvergunning dient aan te tonen dat er sprake is van grondwaterneutraal bouwen.

6.1.7 Voorwaardelijke verplichting windhinder     

  1. Het bouwen van een gebouw met een bouwhoogte van 15 meter is alleen toegestaan, indien met een windhinderonderzoek wordt aangetoond dat sprake is van een aanvaardbaar windklimaat of wanneer naar het oordeel van burgemeester en wethouders door een windhinderdeskundige in voldoende mate schriftelijk is aangetoond dat nader onderzoek niet noodzakelijk is.
  2. Het windhinderonderzoek als bedoeld in lid 1 moet voldoen aan normstelling NEN 8100:2006.
  3. In afwijking van NEN 8100:2006 hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid gebruik te maken van een aangepaste normstelling voor private buitenruimtes, mits deze normstelling door een windhinderdeskundige is onderbouwd.
  4. Van een aanvaardbaar windklimaat is sprake indien conform de normstelling NEN 8100:2006 voor windhinder het kwaliteitsniveau 'goed' of 'matig' wordt behaald.
  5. Een 'slecht' windklimaat is niet toegestaan. In situaties waar, vanwege specifieke locatieomstandigheden, het windhinderklimaat in redelijkheid niet kan worden verbeterd volgens het windhinderonderzoek, hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid van deze eis af te wijken.
  6. Bij windgevaar moet de kwalificatie 'gevaarlijk' als bedoeld in de normstelling NEN 8100:2006, te allen tijde worden vermeden.
  7. Burgemeester en wethouders zijn ter voorkoming van onevenredige windhinder en/of windgevaar bevoegd nadere eisen te stellen ten behoeve van het realiseren van te treffen maatregelen en voorzieningen, zoals die uit het windhinder onderzoek als bedoeld in lid 1 naar voren zijn gekomen.
  8. Het windhinderonderzoek bij de aanvraag omgevingsvergunning dient aan te tonen dat voldaan kan worden aan het bepaalde in lid 1.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels     

7.1 Strijdig gebruik     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken voor:

  1. prostitutie en seksinrichtingen, tenzij op de verbeelding is toegestaan;
  2. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud;
  3. verkooppunt voor motorbrandstoffen;
  4. dienstverlening ten behoeve van vervoer;
  5. bijgebouwen als zelfstandige woning.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels     

8.1 Afwijken van de regels algemeen     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de voorgeschreven maten ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten, oppervlakten, woningbouwaantallen en bebouwingspercentages met ten hoogste 10%;
  2. de in het plan aangegeven bouwgrenzen voor het realiseren van balkons, luifels, erkers, buitentrappen of andere ondergeschikte delen van een gebouw tot een maximum van 1,5 m;
  3. van de in het plan aangegeven hoogten ten behoeve van centrale technische voorzieningen waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen en de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 20% van de oppervlakte van het hoofdgebouw;
  4. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat een Wmo-voorziening in openbaar toegankelijk gebied wordt geplaatst, mits:
    1. er geen achterom aanwezig is bij de woning;
    2. de hoogte van de voorziening maximaal 1,3 m mag bedragen;
    3. de oppervlakte van de voorziening maximaal 4 m² mag bedragen.

8.2 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning als genoemd in lid 8.1 nadere eisen stellen met betrekking tot de situering en toetsen of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeerssituatie ter plaatse;
  3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  4. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  5. cultuurhistorische waarden.

Artikel 9 Overige regels     

9.1 Parkeren, laden en lossen     

9.1.1 Aanbrengen ruimte voor parkeren, laden en lossen     

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of het gebruiken van gronden of bouwwerken geldt dat in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht en in stand worden gehouden op eigen terrein voor parkeer- of stallingsgelegenheid en laad- en losmogelijkheden overeenkomstig de 'Beleidsregels parkeernormen 2015'.

9.1.2 Beleidsregels     

Het bevoegd gezag past de in sublid 9.1.1 genoemde regels toe met inachtneming van de 'Beleidsregels parkeernormen 2015' met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze beleidsregels zoals die gelden ten tijde van de ontvangst van de aanvraag om een omgevingsvergunning.

9.1.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden of bouwwerken waarbij niet in voldoende mate ruimte is aangebracht en in stand wordt gehouden op eigen terrein voor het genoemde in sublid 9.1.1 overeenkomstig de beleidsregels als bedoeld in sublid 9.1.2 en het bepaalde in 9.1.1.

9.1.4 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 9.1.1 overeenkomstig de afwijkingsmogelijkheden die vastliggen in de beleidsregels als bedoeld in sublid 9.1.2.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 10 Overgangsrecht     

10.1 Bouwen     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

10.2 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van lid 10.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

10.3 Uitzondering overgangsrecht bouwwerken     

Lid 10.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.4 Gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

10.5 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.4 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

10.6 Verboden hervatten gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in lid 10.4 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

10.7 Uitzondering overgangsrecht gebruik     

Lid 10.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel     

Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Oostpoort blok 1F'.