Museumkwartier - Valeriusbuurt 2022    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Het huidige bestemmingsplan Museumkwartier - Valeriusbuurt is in 2011 vastgesteld en is op onderdelen verouderd. Daarom wordt een nieuw bestemmingsplan Museumkwartier - Valeriusbuurt 2022 opgesteld.

De actualisatie maakt onderdeel uit van de Actualisatieopgave Bestemmingsplannen Amsterdam (hierna: ABA) van het college. De ambitie van de gemeente Amsterdam is dat alle bestemmingsplan voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet actueel en digitaal beschikbaar zijn.

Het ontwerpbestemmingsplan Museumkwartier en Valeriusbuurt moet vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage worden gelegd. Daarna kan er namelijk geen ontwerpbestemmingsplan meer ter visie worden gelegd.

1.2 Doel bestemmingsplan     

Met de actualisatie van dit bestemmingsplan streeft de gemeente de volgende doelen na:

  1. het komen tot uniformiteit in regels en wijze van bestemmen;
  2. het verkrijgen van een actuele ruimtelijk-juridische vertaling van de bestaande bebouwing en het gebruik (conserverende bestemmingsplannen) en het eventueel mogelijk maken van nieuwe ontwikkelingen (ontwikkelingsgerichte bestemmingsplannen);
  3. het komen tot digitaal raadpleegbare en uitwisselbare bestemmingsplannen.

Bouwdynamiek

Naast het voorzien in een digitaal beschikbaar, actueel bestemmingsplan, wordt met het actualiseren van dit plan gestreefd naar een nieuw evenwicht tussen het mogelijk maken van investeringen en het beschermen van de bestaande kwaliteiten in het plangebied.

In het hele plangebied is het aantal verbouwingen in woningen en winkelpanden de afgelopen jaren toegenomen. Verbouwingen vinden plaats om het wooncomfort te verbeteren, bijvoorbeeld bij gezinsuitbreiding. Maar er wordt ook veel geïnvesteerd door projectontwikkelaars en beleggers, ogenschijnlijk vooral met het doel om zoveel mogelijk vierkante meters toe te voegen. Veel bouwinitiatieven zijn een combinatie van de bouw van kelders, aanbouwen en een extra bouwlaag. Een deel van de woningen wordt daarbij opgesplitst in meer woningen. Plannen zijn niet meer alleen ingegeven door de wens om te renoveren en woonkwaliteit toe te voegen, maar ook door de wens om de vastgoedwaarde te verhogen. Door de veranderingen in de woningvoorraad (bijvoorbeeld verhuur in plaats vaneigenaar-bewoners) en de aantrekkingskracht van de stad verandert ook de samenstelling van de bewoners.

Het toevoegen van woonoppervlak past in het beleid om de bestaande stad te verdichten. De bouwdynamiek leidt echter ook tot overlast voor omwonenden. Die hinder bestaat uit feitelijke bouwoverlast tijdens verbouwingen en minder woongenot na de verbouwingen. Veel bewoners maken zich daarnaast zorgen over de constructieve schade die kan ontstaan als gevolg van de verbouwingen en de gevolgen voor de grondwaterstand en afwatering door de bouw van kelders.

Het stadsbestuur heeft zich uitgesproken actie te willen ondernemen als het gaat over de overlast van de bouwdynamiek. Het uitgangspunt voor het bestuur is daarbij een nieuwe balans te vinden tussen ruimte om te investeren in de verhoging van kwaliteit en comfort en het beperken van de negatieve effecten hiervan, zoals de overlast en permanente aantasting van het stadsgezicht.

1.3 Ligging plangebied en plangrens     

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld voor het plangebied Museumkwartier - Valeriusbuurt. Het plangebied ligt ten zuidwesten van het stadscentrum van Amsterdam en ten zuiden van het Vondelpark.

verplicht
Afbeelding: Ligging plangebied

Het westelijke deel van het plangebied wordt gevormd door de Valeriusbuurt, het oostelijke deel door het Museumkwartier. De scheiding tussen de twee buurten wordt gevormd door de Emmastraat. De deelgebieden worden hieronder kort beschreven.

verplicht
Afbeelding: Het plangebied en de te onderscheiden buurtend 

Museumkwartier

Het Museumkwartier is een levendige stadswijk met veel niet-woonfuncties, zoals winkels, hotels, kantoren en consulaten. De P.C. Hooftstraat heeft als chique winkelstraat een bovenstedelijke functie. Het Museumplein, met zijn internationaal bekende musea en het Concertgebouw vormt het culturele hart en het internationale visitekaartje van de stad. Dit gebied trekt veel bezoekers. Het Museumkwartier valt daarom te karakteriseren als een centrummilieu.

Het aantal bezoekers is de laatste jaren sterk gestegen. Met name rondom het Museumplein, maar ook daarbuiten. De grote musea trekken steeds meer bezoekers. Van oudsher zijn er veel hotels en bed & breakfast in het Museumkwartier gevestigd. De laatste jaren vindt er ook veel verhuur via AIR-bnb plaats.

Binnen het Museumkwartier kunnen het Duivelseiland en de Harmoniehofbuurt als aparte buurten worden onderscheiden, elk met een geheel eigen karakter.

Duivelseiland

Het Duivelseiland is een kleine dichtbebouwde 19e eeuwse arbeidersbuurt aan de zuidkant van het Museumkwartier. De buurt lijkt qua karakter meer op De Pijp dan op het chique Museumkwartier. In de plinten bevinden zich diverse voorzieningen, waaronder ook kleine ambachtelijke bedrijven. De buurt heeft een proces van gentrificatie ondergaan en is net als De Pijp inmiddels een zeer gewilde woonbuurt.

Harmoniehofbuurt

De Harmoniehof en omgeving is een kleine woonbuurt in de zuidoostpunt van het plangebied. Bijna alle woningen in deze buurt zijn eigendom van woningcorporatie Samenwerking. De buurt is gebouwd in de stijl van de Amsterdamse School en vormt in stedenbouwkundig en architectonisch opzicht een harmonieus geheel. Langs de Roelof Hartstraat zijn winkels en horeca gevestigd en rondom het Roelof Hartplein bevinden zich enkele maatschappelijke voorzieningen. In de rest van de buurt staan uitsluitend woningen.

Valeriusbuurt

De Valeriusbuurt is een woonbuurt met voornamelijk buurgerichte voorzieningen en enkele scholen. De Emmastraat vormt de administratieve grens met het Museumkwartier. Typologisch gezien is er echter geen duidelijke grens aan te wijzen, omdat het gemengde centrummilieu van het Museumkwartier geleidelijk overloopt in de meer rustige Valeriusbuurt.

In de Valeriusbuurt is weinig te merken van de sterke stijging van het aantal bezoekers. Wel staat het huidige voorzieningenniveau onder druk. Buurtwinkels gericht op de dagelijkse boodschappen verdwijnen omdat de huren stijgen. Nieuwe winkels met een meer specialistisch karakter vestigen zich in de Valeriusbuurt.

In ruimtelijk opzicht kennen de Valeriusbuurt en het Museumkwartier veel overeenkomsten. Beide buurten bestaan uit lange, smalle, gesloten bouwblokken met bebouwing van vier of vijf bouwlagen al dan niet met kap en een binnentuin. Het grootste gedeelte van het plangebied maakt deel uit van de '19e-eeuwse Ring'. De buurten ten zuiden van de Roelof Hartstraat en ten zuiden van de Cornelis Krusemanstraat behoren, wat de karakteristieken van de bebouwing betreft, tot de 'Gordel '20-'40'.

Plangrenzen

Het plangebied Museumkwartier en Valeriusbuurt heeft de volgende plangrenzen:

  • aan de noordzijde: de Sophialaan, Saxen Weimarlaan, Koninginneweg, Van Eeghenstraat, het Vondelpark en de Singelgracht;
  • aan de oostzijde: de Boerenwetering en de bestemmingsplangrens van het bestemmingsplan Boerenweteringgarage;
  • aan de zuidzijde: het Noorder Amstelkanaal, de Hendrik Jacobszstraat en de Cornelis Krusemanstraat;
  • aan de westzijde: de Amstelveenseweg.

verplicht
Afbeelding: Grenzen bestemmingsplangebied  

1.4 Geldende bestemmingsplannen     

De plangrenzen komen nagenoeg overeen met het bestemmingsplan Museumkwartier - Valeriusbuurt 2012.

Aan de oostzijde is de plangrens ter plaatse van het bestemmingsplan Boerenweteringgarage een klein stukje opgeschoven. Hier is voor gekozen om te voorkomen dat de regels van dit bestemmingsplan moeten worden opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan Museumkwartier - Valeriusbuurt.

Ten behoeve van de ontwikkeling van het conservatoriumhotel aan de Van Baerlestraat 27 is het postzegelbestemmingsplan 'Herontwikkeling voormalige Rijkspostspaarbank' opgesteld. Dit postzegelplan maakte destijds geen onderdeel uit van het huidige bestemmingsplan, maar is nu opgenomen in dit nieuwe bestemmingsplan.

Voor de Banstraat 23-27 is voor de oprichting van een nieuwe woongebouw met apprtementen het postzegelbestemmingsplan 'Banstraat 23-27 opgesteld. Dit postzegelplan is eveneens opgenomen in dit nieuwe bestemmingsplan.

Medio 2020 is voor een klein deel van het huidige bestemmingsplan het bestemmingsplan 'Museumkwartier en Valeriusbuurt 1 herziening' vastgesteld. In het huidige bestemmingsplan was voor het grootste deel van het bouwblok De Lairessestraat / Jan van Goyenkade de maximaal toegestane bouwhoogte aanzienlijk hoger dan dan de bestaande bouwhoogte. Op grond van de toegestane bouwhoogte konden bij een groot aantal panden in dit blok bouwlagen worden toegevoegd, terwijl het bouwblok ligt in een gebied dat op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1998 per 1 april 2018 als beschermd stadsgezicht is aangewezen. Dit betekende dat de gemeenteraad verplicht was om het geldende bestemmingsplan, ter bescherming van het beschermde stadsgezicht, voor het betreffende bouwblok te herzien door de bestaande bouw- en goothoogtes vast te leggen. Deze herziening is in dit bestemmingsplan overgenomen.

Daarmee zijn in het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan momenteel de volgende vastgestelde bestemmingsplannen van kracht:

Bestemmingsplan Vastgesteld Onherroepelijk
Museumkwartier - Valeriusbuurt 19 december 2012;

Stadsdeel Zuid
31 juli 2013

(definitieve uitspraak RvS)
Herontwikkeling voormalige Rijkspostspaarbank 26 september 2007;

Stadsdeel Oud-Zuid
27 februari 2008
Banstraat 23-27 30 mei 2012;

Stadsdeel Zuid
28 augustus 2013
Museumkwartier en Valeriusbuurt 1e herziening 19 mei 2020 Gemeenteraad 9 juni 2021

Daarnaast zijn de afgelopen tien jaar in afwijking van het vigerende bestemmingsplan meerdere omgevingsvergunningen verleend. Deze ontwikkelingen zijn in dit nieuwe bestemmingsplan opgenomen.

1.5 Totstandkoming bestemmingsplan     

Het college van B & W heeft op 16 januari 2018 de Actualisatieopgave Bestemmingsplannen Amsterdam (hierna: ABA) vastgesteld. De ambitie van de gemeente Amsterdam is dat alle bestemmingsplan voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet actueel en digitaal beschikbaar zijn. Het doel van de ABA is om de actualisatie van verouderde bestemmingsplannen te versnellen. Het bestemmingsplan Museumkwartier - Valeriusbuurt is een van de bestemmingsplannen die in het kader van de ABA dient te worden geactualiseerd.

In deze paragraaf wordt toegelicht hoe het bestemmingsplan tot stand is gekomen. De totstandkoming bestaat voor dit bestemmingsplan uit vijf fases, te weten: het plan van aanpak, de nota van uitgangspunten, het voorontwerpbestemmingsplan, het ontwerpbestemmingsplan en de vaststelling van het bestemmingsplan. Hieronder worden deze vijf fases toegelicht.

Plan van aanpak

Het Dagelijks Bestuur van stadsdeel Zuid (hierna: DB) heeft op 18 december 2018 het Plan van Aanpak voor de actualisatie van dit bestemmingsplan vastgesteld. Hierin zijn o.a. de processtappen, de projectorganisatie, de planning en het participatieproces vastgelegd. In het plan van aanpak is ervoor gekozen om eerst een Nota van uitgangspunten op te stellen. Daarnaast is ervoor gekozen om zo vroeg mogelijk in het planproces te starten met de participatie. Aan deze keuzes liggen de volgende overwegingen ten grondslag.

Met het oog op de nieuwe Omgevingswet wordt in het nieuwe bestemmingsplan geanticipeerd op ontwikkelingen die in het gebied spelen. Om een goed afgewogen bestemmingsplan te maken is daarom eerst een nota van uitgangspunten opgesteld. Met het oog op de nieuwe Omgevingswet en het coalitie akkoord 2018-2022 houdt het bestemmingsplan waar mogelijk rekening met lokale wensen vanuit het gebied. Daarom heeft er in een zo vroeg mogelijk stadium participatie plaatsgevonden.

Het is bij de actualisatie van een bestemmingsplan gebruikelijk dat bewoners en ondernemers pas voor het eerst kunnen reageren als het voorontwerpbestemmingsplan ter visie wordt gelegd. Maar dan zijn de keuzes voor de plansystematiek al gemaakt. Bewoners en ondernemers kunnen op dat moment alleen reageren op de vertaling van die keuzes naar hun perceel of dat van hun buren. Bovendien is er met de Nota van Uitgangspunten voor gekozen, mede op advies van de stadsdeelcommissie van stadsdeel Zuid (hierna: SDC), om geen voorontwerpbestemmingsplan ter visie te leggen, om zo het planproces te versnellen.

Bij de actualisatie van dit bestemmingsplan konden bewoners en ondernemers meepraten over de formulering van de uitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan en konden zij zelf ideeën aandragen voor het plan. Hierdoor hebben zij invloed gehad op de keuzes die in de plansystematiek zijn gemaakt.

Nota van Uitgangspunten

In de nota van uitgangspunten (hierna: NvU) zijn de keuzes met betrekking tot de systematiek van bestemmen vastgesteld. Bijvoorbeeld over de bouwdiepte van aan- en uitbouwen en over de functies die zijn toegestaan op begane grond van de winkelstraten. Deze uitgangspunten vormen de basis voor het bestemmen van alle gronden en gebouwen in het bestemmingsplan. In deze paragraaf wordt toegelicht hoe de NvU tot stand is gekomen.

Het opstellen van de NvU startte met een participatietraject. In juni 2019 is er een mini-enquête gehouden. Alle bewoners en ondernemers in het plangebied zijn in de gelegenheid gesteld om deel te nemen aan deze mini-enquête. In de enquête zijn vragen gesteld over bouwen en verbouwen, cultuurhistorische waarden, het voorzieningenniveau en over het toevoegen van woningen aan de bestaande woningvoorraad. De enquête is gehouden om in beeld te krijgen welke wensen er in het plangebied leven. Er zijn ruim 10.000 huis-aan-huisbrieven verstuurd over de mini-enquête. De enquête is ruim 1.200 keer ingevuld.

In september 2019 zijn er afzonderlijke rondetafelgesprekken gevoerd met bewonersorganisaties, ondernemers, culturele instellingen en partijen uit de bouw- en vastgoedsector. Het doel van deze gesprekken was het inventariseren van de wensen en belangen van deze groepen. Bewonersorganisaties hebben daarbij hun wensen voor het nieuwe bestemmingsplan in een speerpuntennotitie kenbaar gemaakt.

Op 29 oktober 2019 heeft er een verdiepingssessie plaatsgevonden. Hierin gingen bewoners, ondernemers, culturele instellingen en partijen uit de bouw- en vastgoedsector met elkaar en met de gemeente in gesprek over de uitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan. Het doel van deze gesprekken was om te bepalen welke onderwerpen prioriteit moeten krijgen en hoe belanghebbenden met deze onderwerpen willen omgaan.

Tenslotte heeft het stadsdeel op 23 januari 2020 een informatiebijeenkomst gehouden over de concept NvU. Alle bewoners en ondernemers uit het plangebied en de deelnemers aan de rondetafelgesprekken en verdiepingsbijeenkomst zijn voor deze bijeenkomst uitgenodigd. Het doel van deze bijeenkomst was om bewoners, ondernemers en andere belanghebbenden te informeren over de voorgestelde uitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan.

De resultaten van de mini-enquête, de verslagen van de rondetafelgesprekken, het verslag van de verdiepingsbijeenkomst en het verslag van de informatieavond zijn als bijlagen opgenomen bij de NvU.

De concept uitgangspunten zijn vervolgens vastgelegd in een consultatieversie van NvU. Deze consultatieversie is op 7 januari 2020 vastgesteld door het DB. De consultatieversie is voor advies aangeboden aan de SDC. Tevens is de consultatieversie ter kennisname naar de wethouder ruimtelijke ordening gestuurd.

De opmerkingen van de wethouder en de stadsdeelcommissie zijn verwerkt in de definitieve versie van de NvU. Tevens zijn er enkele ambtshalve aanpassingen doorgevoerd. Het DB heeft de definitieve NvU vervolgens op 17 maart 2020 vastgesteld.

Op 5 oktober 2021 heeft het dagelijks bestuur ingestemd met een notitie met aanvullende uitgangspunten voor het ontwerp bestemmingsplan. Reden is dat bij het uitwerken van de nota van uitgangspunten naar het ontwerpbestemmingsplan is gebleken dat er functies en voorzieningen in het plangebied aanwezig zijn waarover geen uitgangspunten zijn vastgesteld. Daarnaast bleek dat enkele uitgangspunten niet goed aansluiten bij de situatie in het plangebied.

Geen voorontwerpbestemmingsplan ter visie

Zoals hierboven aangegeven is er, om het planproces te versnellen, voor gekozen om geen voorontwerpbestemmingsplan ter visie te leggen. Er geldt geen wettelijke verplichting om een voorontwerpbestemmingsplan ter visie te leggen en door dit achterwege te laten, kan tijdwinst worden behaald.

Dit betekent niet dat er geen voorontwerpbestemmingsplan moet worden wordt opgesteld. Dit is nodig in verband met het wettelijk verplichte vooroverleg conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Op grond daarvan wordt het voorontwerpbestemmingsplan voor een reactie voorgelegd aan de wettelijke (voor)overlegpartners. Dit zijn de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

De ontvangen reacties van (voor)overlegpartners zullen worden samengevat en beantwoord in de Nota vooroverleg, die in het ontwerpbestemmingsplan als bijlage bij de toelichting zal worden gevoegd. Bij de beantwoording wordt tevens toegelicht of en zo ja tot welke aanpassingen de ingediende vooroverlegreacties hebben geleid.

Ontwerpbestemmingsplan

Medio 2020 is gestart met het uitvoeren van alle inventarisaties. De bestaande bouwhoogtes zijn ingemeten. De cultuurhistorische waarden zijn in kaart gebracht. En er is geïnventariseerd welke niet-woonfuncties er in het plangebied aanwezig zijn. Daarbij is tevens nagegaan of deze niet-woonfuncties ook op de betreffende locaties zijn toegestaan conform het huidige bestemmingsplan. Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan Museumkwartier - Valeriusbuurt opgesteld.

Het ontwerpbestemmingsplan zal, conform artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening, in 2022 ter visie worden gelegd. Gedurende deze periode van ter inzage legging (een termijn van zes weken) kan iedereen een zienswijze indienen. Alle zienswijzen zullen in de Nota van beantwoording zienswijzen worden samengevat en beantwoord. In de nota wordt tevens toegelicht tot welke aanpassingen de ingediende zienswijzen hebben geleid. Zoals hierboven aangegeven, vindt de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan daarmee plaats vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Vaststellen bestemmingsplan 

Het bestemmingsplan wordt naar verwachting in juli 2022 door de gemeenteraad van Amsterdam vastgesteld. Het bestemmingsplan wordt dan voor beroep ter visie gelegd. Beroep kan ingesteld worden bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Nadat de beroepstermijn is afgelopen, treedt het nieuwe bestemmingsplan in werking.

1.6 Leeswijzer     

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. In de toelichting is een beschrijving van het plangebied opgenomen en zijn de aan het plan ten grondslag gelegen keuzes en beleidsuitgangspunten beschreven.

De toelichting bestaat uit 10 hoofdstukken.

Na de inleiding in Hoofdstuk 1, wordt in Hoofdstuk 2 de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied beschreven en aangegeven welke ontwikkelingen zich voordoen in het plangebied.

In Hoofdstuk 3 worden de uitgangspunten voor het bestemmingsplan uiteengezet. In het daarop volgende Hoofdstuk 4 worden de ontwikkelingen beschreven die in het bestemmingsplan een plek krijgen.

De voor het plan relevante beleidsuitspraken van rijk, provincie en regio en het eigen gemeentelijke beleid zijn in Hoofdstuk 5 beschreven. In Hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de verschillende milieuaspecten en Hoofdstuk 7 behandelt de relevante omgevingsaspecten. Hierbij vindt er een toets aan de diverse milieu- en omgevingsaspect plaats.

Een toelichting op het juridische systematiek, een omschrijving van de afzonderlijke bestemmingen is beschreven in Hoofdstuk 8. In Hoofdstuk 9 wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven en in Hoofdstuk 10 komen de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de te doorlopen procedures aan bod.

Hoofdstuk 2 Het plangebied     

In dit hoofdstuk wordt in paragraaf 2.1 eerst kort de ontstaansgeschiedenis van het plangebied beschreven. Vanwege die ontstaansgeschiedenis wordt het plangebied daarbij opgedeeld in drie deelgebieden. Voor een uitgebreide beschrijving van de ontstaansgeschiedenis wordt verwezen naar de Cultuurhistorische verkenning Museumkwartier - Valeriusbuurt, die als bijlage bij de toelichting is opgenomen.

In de daarna volgende paragraaf 2.2 wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Daarbij:

  • Komt in paragraaf 2.2 eerst de ruimtelijke structuur aan bod. Hierbij worden dezelfde drie deelgebieden aangehouden als bij de ontstaansgeschiedenis. Bij de ruimtelijke structuur komen in drie subparagrafen de volgende aspecten aan bod: de stedenbouwkundige structuur, de architectuur en de openbare ruimte, het groen en het water;
  • Wordt in paragraaf 2.3 de functionele structuur van het plangebied toegelicht.

De bereikbaarheid van het plangebied voor de verschillende vervoersvormen (auto, openbaar vervoer, fiets en voetganger is beschreven in paragraaf 7.1 'Mobiliteit'.

2.1 Historie     

Het plangebied ligt ten zuidwesten van de Singelgracht, net buiten de historische binnenstad. Tot het einde van de negentiende eeuw was het ruraal gebied en maakte het deel uit van de Binnendijkse Buitenvelderse Polder - het ontgonnen veengebied tussen de Amstel en de Schinkel. Dit poldergebied werd doorsneden door sloten die uitmondden in de Singelgracht en de Boerenwetering, het water dat het plangebied aan de oostzijde begrenst. Afgezien van het Schapenburgerpad (achter de P.C. Hooftstraat), het verdwenen Mennonietenpad (ter hoogte van de Hobbemastraat) en de Schagerlaan (nu Ruysdaelstraat) kon het gebied alleen te water doorkruist worden. Er waren met name molens, tuinderijen en lusthoven te vinden. Aan de Boerenwetering bevond zich bovendien wat industrie.

Het plangebied raakt in de periode 1870-1930 gebouwd. Doordat hier verschillende plannen aan ten grondslag lagen en sommige ontwikkelingen simultaan op verschillende locaties in het gebied plaatsvonden, is bij de onderstaand ontstaansgeschiedenis en beschrijving van de huidige situatie het plangebied opgesplitst in drie deelgebieden:

  1. Museumpleinbuurt en Duivelseiland;
  2. Concertgebouw- en Valeriusbuurt;
  3. Plan Zuid-strook.

verplicht
Afbeelding: Het plangebied en de drie onderscheiden deelgebieden.  

1. Museumpleinbuurt en Duivelseiland

De eerste stedelijke bebouwing ontstond in de jaren 1870 direct ten zuiden van het Vondelpark met de aanleg van de P.C Hooftstraat en de Vossiusstraat. Deze volgden de aanwezige polderverkaveling. De rest van de Museumpleinbuurt werd in het uitbreidingsplan van Kalff (1877) bestemd tot een luxewijk, waarvoor het in 1902 vastgestelde uitbreidingsplan van P.J.H. Cuypers (tevens architect van het in 1885 gerealiseerde Rijksmuseum) grotendeels de basis vormde. Op basis daarvan kreeg de wijk een waaiervormige structuur van radialen en geknikte dwarsverbindingen die voortborduurt op de opzet van de zeventiende-eeuwse grachtengordel. Het middelpunt wordt gevormd door het Rijksmuseum met het daarachter gelegen Museumplein, dat werd gebruikt voor diverse manifestaties en waarop in de winters altijd werd geschaatst. Daaromheen bevonden zich al sinds de jaren 1880-90 het Stedelijk Museum en - aan de overkant van de Van Baerlestraat - het Concertgebouw. Duivelseiland vormt de zuidpunt van dit gebied en werd al vanaf 1890 bebouwd. Het ging hierbij om speculatiebouw, waarbij de verkaveling de oude poldersloten volgde. Deze rastervormige opzet botste met het plan van Cuypers, wat de verdraaiing in de straten ten zuidoosten van het Museumplein, waaronder de Gabriël Metsustraat, verklaart. Beide buurten behoren tot de 19de-eeuwse Ring.

2. Concertgebouw- en Valeriusbuurt

Het gebied ten westen van de Van Baerlestraat lag aanvankelijk op het grondgebied van de gemeente Nieuwer-Amstel, waarvan dit deel in 1896 door Amsterdam werd geannexeerd. Vanwege de dreigende annexatie was er in de jaren 1880 al begonnen met het ontwikkelen van het gebied dat tegen de grens aan lag, wat leidde tot de aanleg van de Willemsparkweg, Koninginneweg, Van Eeghenstraat en -laan en de Alexander Boersstraat, die precies de loop van de gemeentegrens volgde. Na de annexatie maakte L.C.M. Lambrechtsen van Ritthem, de toenmalige directeur van Dienst Publieke Werken, in 1899 een uitbreidingsplan voor de invulling van dit gebied. Nadat dit was afgewezen, werd architect H.P. Berlage gevraagd een plan te maken. Ook dit eerste Plan Zuid (1905) werd niet vastgesteld. Toch zijn delen van beide plannen gebruikt voor de verdere invulling van het gebied ten zuiden van de Willemsparkweg. Net als de wijken die volgens het plan van Kalff tot stand zijn gekomen, volgt de opzet van dit gebied de oude polderverkaveling en wordt het dan ook tot de 19e-eeuwse Ring gerekend. De structuur bestaat uit een raster van lange oost-westlopende straten dat wordt doorsneden door noord-zuidlopende dwarsstraten, gelegen tussen de Van Baerlestraat en Amstelveenseweg, waarbij de bebouwing in het westelijk deel in de jaren 1910 werd gerealiseerd.

3. Plan Zuid-strook

Dit gebied is tot stand gekomen op basis van het tweede, vastgestelde Plan Zuid van Berlage (1917) en werd gerealiseerd in de jaren 1920-30. Het is in veel opzichten een overgangsgebied tussen de 19e-eeuwse Ring en de Gordel '20-'40. Het westelijke deel van de strook bouwt voort op de negentiende-eeuwse orthogonale structuur, waarbij de noord-zuidlopende dwarsstraten tot aan het kanaal werden doorgetrokken en drie daarvan, de Cornelis Schuytstraat, Emmastraat en de Emmalaan/het Valeriusplein de buurt middels bruggen verbinden met de Stadionbuurt. In het zuidoostelijk deel, gelegen tussen de Cornelis Schuytstraat en de Boerenwetering, gaat de orthogonale structuur over in een verkaveling van onregelmatig gevormde bouwblokken, begeleid door knikkende noord-zuidstraten. Tussen de Joh. M. Coenenstraat en Roelof Hartstraat is de Harmoniehofbuurt, voor Plan Zuid kenmerkende hovenbebouwing, gerealiseerd. Ook het Noorder Amstelkanaal maakte onderdeel uit van Berlage's plan: dit heeft een belangrijke structurerende functie binnen het op basis van Plan Zuid gerealiseerde gebied.

Alle buurten binnen het plangebied zijn grotendeels herkenbaar gebleven als onderdelen van de 19e-eeuwse Ring en de Gordel '20-'40. Er hebben in tegenstelling tot een aantal andere buurten binnen de 19de-Ring geen grote stadsvernieuwingsprojecten plaatsgevonden. Het enige dat veel veranderingen heeft ondergaan is het Museumplein, waar op basis van een door Cornelis van Eesteren gemaakt ontwerp vanaf 1953 een autoweg overheen liep - een ontwikkeling die weer is teruggedraaid met het in 1999 gerealiseerde ontwerp van architect S.I. Andersson. Daarnaast zijn de culturele instellingen die het plein afbakenen in de afgelopen decennia één of meerdere keren verbouwd en/of voorzien van een uitbreiding.

2.2 Beschrijving huidige situatie: ruimtelijke structuur     

2.2.1 Stedenbouwkundige opzet     

1. Museumpleinbuurt en Duivelseiland

De P.C. Hooftstraat, Vossiusstraat en het Schapenburgerpad volgen de oorspronkelijke polderverkaveling, het deel van de Museumpleinbuurt gelegen tussen de Jan Luijken-, Van Baerle- en Nicolaas Maesstraat is planmatig tot stand gekomen en volgt een waaiervormige structuur van radialen en geknikte dwarsverbindingen die voortborduurt op de opzet van de zeventiende-eeuwse grachtengordel. Het middelpunt wordt gevormd door het Museumplein. De bebouwing is noord-zuidgeoriënteerd en bestaat overwegend uit gesloten blokbebouwing. Aan de weerszijden van het Museumplein bevinden zich villa's en ensembles van twee- en drie-onder-één kap. Culturele voorzieningen bevinden zich in de grote, beeldbepalende gebouwen rondom het Museumplein en aan de Van Baerlestraat. Een aantal publieke voorzieningen, waaronder een school en het Zuiderbad, ligt aan de Boerenwetering. Winkels bevinden zich met name in de P.C. Hooftstraat en in de Van Baerlestraat, die net als de Paulus Potterstraat een belangrijke uitvalsroute vormt. Aan deze straten zijn ook kantoren en horeca te vinden.

De bebouwing op het Duivelseiland volgt de oude slotenverkaveling van de polder. Ten zuidoosten van het Museumplein botst deze rastervormige opzet met de waaiervormige opzet in de Musempleinbuurt, wat de verdraaiing in de straten, waaronder de Gabriël Metsustraat, verklaart. Rondom het grotendeels onder Plan Zuid gerealiseerde Roelof Hartplein bevinden zich van oudsher maatschappelijke voorzieningen. Zowel hier als aan de Van Baerle-/Roelof Hartstraat, die deel uitmaken van de binnenring en aantakken op de Ceintuurbaan, zijn horeca, winkels en kantoren gevestigd. Verspreid in de buurt zijn in de plinten van de bebouwing winkels en horeca te vinden.

2. Concertgebouw- en Valeriusbuurt

Deze wijk volgt de oude slotenverkaveling van de polder en bestaat uit een grid van lange oost-westlopende straten dat wordt doorsneden door noord-zuidlopende dwarsstraten. Uitzonderingen op de rechtlijnige verkaveling zijn de Koninginneweg, die haar slingerende loop te danken heeft aan de parkachtige opzet van het Willemspark (geen onderdeel van het plangebied), en de kronkelende Alexander Boersstraat, die de voormalige gemeentegrens tussen Amsterdam en Nieuwer-Amstel volgt. Het Valeriusplein en de ruitvormige pleintjes in de Willemsparkweg en Johannes Verhulststraat, zijn de enige pleinen in de buurt (het Concertgebouwplein vervult die functie tegenwoordig niet meer). De wijk is voornamelijk bebouwd met gesloten bouwblokken met etagewoningen en herenhuizen. Winkel- en horecavoorzieningen bevinden zich vaak in de plinten van bebouwing en zijn verspreid in de buurt te vinden, veelal in afschuinde hoeken op kruispunten. In de De Lairessestraat zijn veel kantoren en publieke gebouwen te vinden. Deze as vormt tevens een belangrijkste verkeersverbinding tussen de Van Baerlestraat en Amstelveenseweg. Dit geldt ook voor de Willemsparkweg-Koninginneweg, die zowel aantakt op de Paulus Potterstraat in de Museumpleinbuurt als de Zeilstraat in de Schinkelbuurt.

3. Plan Zuid-strook

Het zuidelijk deel van het plangebied, gelegen tussen de Cornelis Krusemanstraat / De Lairessestraat, Jacob Obrechtstraat, Bonckhorststraat, Roelof Hartstraat en het Noorder Amstelkanaal, is tot stand gekomen op basis van het tweede, vastgestelde Plan Zuid van Berlage (1917). Het westelijk deel van de strook bouwt voort op de negentiende-eeuwse orthogonale structuur, waarbij de noord-zuidlopende dwarsstraten tot aan het kanaal zijn doorgetrokken en drie daarvan eroverheen zijn gelegd en de buurt verbinden met de Stadionbuurt. Het Valeriusplein maakt deel uit van een hoofdas die het Vondelpark verbindt met Plan Zuid. In het zuidoostelijk deel, gelegen tussen de Cornelis Schuytstraat en de Boerenwetering, gaat de orthogonale structuur over in een verkaveling van onregelmatig gevormde bouwblokken, begeleid door knikkende noord-zuidstraten. De bebouwing bestaat voornamelijk uit grote, gesloten bouwblokken met etagewoningen. Uitzonderingen zijn enkele villa's en twee-onder-één-kapwoningen aan het Noorderamstelkanaal, de Lairessestraat en Cornelis Schuytstraat, en de vrijstaande huizen in de Harmoniehof. Winkel- en horecavoorzieningen bevinden zich in de plinten van bebouwing aan de belangrijkere hoofdstraten, de Cornelis Kruseman-/De Lairessestraat, Joh. M. Coenenstraat, Van Baerle-/Roelof Hartstraat en het Roelof Hartplein. Veel scholen liggen aan het Noorder Amstelkanaal.

2.2.2 Architectuur     

1. Museumpleinbuurt en Duivelseiland

De Museumpleinbuurt bestaat grotendeels uit gesloten blokbebouwing van vier bouwlagen met kap. De gevels van de woonblokken bestaan uit apart vormgegeven huizen of uit ensembles van twee of meer. Aan de weerszijden van het Museumplein bevindt zich vrijstaande bebouwing: villa's en ensembles van twee- en drie-onder-één kap. Rondom het plein en aan de Van Baerlestraat zijn grotere, beeldbepalende gebouwen te vinden waarin veelal culturele instellingen zijn gevestigd. In de Johannes Vermeerstraat is woningbouw gerealiseerd die verwant is aan Engelse 'terrace' bouw, met huizen van drie of meer verdiepingen met voortuinen. Aan de Hobbemakade en Pieter de Hoochstraat bevindt zich een aantal later gerealiseerde grootschalige appartementencomplexen. De planmatige opzet van deze luxewijk voorzag in een hoge kwaliteit van architectuur. De bebouwing in de P.C. Hooft- en Vossiusstraat wisselt wat in hoogte, doordat deze al voor 1890, toen de stadsuitbreiding pas net op gang kwam, werd gerealiseerd. Deze is meestal niet hoger dan drie lagen met kap. Hoewel de manier waarop de gesloten woonblokken zijn vormgegeven in Museumpleinbuurt en Duivelseiland hetzelfde is, verschilt deze sterk in kwaliteit. Gaat het bij de eerste buurt om woningen voor de gegoede burgerij, op Duivelseiland om speculatiebouw met merendeels etagewoningen. Kenmerkend voor deze buurt is de aaneengeschakelde gesloten blokbebouwing en de ingetogen baksteenarchitectuur met staande ramen en gemetselde lateien. Hier is ook veel gebruik gemaakt van afgeschuinde hoeken, een belangrijk kenmerk van de 19e-eeuwse Ring.

2. Concertgebouw- en Valeriusbuurt

In dit deel van het plangebied zijn vooral aaneengeschakelde etagewoningen, meestal van vier of vijf lagen hoog met kap, te vinden. Een uitzondering hierop vormt de Willemsparkweg en de Alexander Boersstraat. Hier staat ook bebouwing van drie lagen of in enkele gevallen zelfs minder, omdat deze werd ontwikkeld in vroeger stadium - toen dit gebied nog onderdeel was van de gemeente Nieuwer-Amstel. Het merendeel is echter gebouwd in de periode 1900-1915. De bebouwing is vormgegeven in een eenvoudige vormentaal met baksteen en versieringen in natuursteen en staal. Op de kruispunten van de ruitvormige pleintjes weerspiegelt de architectuur van de hoekbebouwing die van de overzijde. Ook de afgeschuinde hoeken die op veel plekken terugkomen in de wijk, zijn vaak voorzien van verbijzonderingen in de architectuur. Tot aan de Jacob Obrechtstraat is de architectuur wat rijker van ornament, en in de Alexander Boersstraat zelfs zeer schilderachtig, maar daarna wordt de architectuur sober. Kenmerkend aan de bebouwing die hier tot 1915 is gerealiseerd, is dat op veel plaatsen ruimtes tussen de kopbebouwing en de lange zijde van het woonblok zijn opengelaten of, zoals in sommige delen van de Valeriusbuurt, tussen de beide langswanden. Reden hiervoor was dat op die manier het probleem van het ontwerp van een goede hoekwoning werd omzeild en voor de woningen op de kop van een bouwblok een betere daglichttoetreding mogelijk was. De gaten zijn op de begane grond vaak afgesloten met een provisorisch ontworpen muur, maar vormen soms ook een integraal onderdeel van de architectuur van de aangrenzende woningen. Hoewel esthetisch niet altijd van grote waarde, zijn ze vanuit cultuurhistorisch oogpunt kenmerkend voor de negentiende-eeuwse stedenbouw.

3. Plan Zuid-strook

Bij de invulling van Plan Zuid werden gehele woningbouwblokken of delen daarvan als een geheel ontworpen en vrijwel altijd met platte daken. In het plangebied gaat het hoofdzakelijk om gesloten bouwblokken voor de middenklasse in donkere baksteen, gebouwd in de voor Plan Zuid kenmerkende Amsterdamse Schoolstijl, en enkele villa's en twee-onder-één-kapwoningen. De hiërarchie tussen de secundaire en hoofdwegen komt tot uiting in de architectuur. Aan de meeste hoofdwegen telt de bebouwing overwegend vijf lagen, aan de secundaire wegen zijn dat er vier of drie, wat vooral tot uiting komt in het zuidoostelijk deel van dit gebied. De architectuur van de bouwblokken bepaalt door het terugspringen van wanden of hoeken de vorm van de stedenbouwkundige ruimtes van straten en pleinen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van in het oog springende geaccentueerde hoekbebouwing, torens in de zichtas van de straat, poorten en andere elementen. Tussen de Joh. M. Coenenstraat en Roelof Hartstraat is voor Plan Zuid kenmerkende hovenbebouwing gerealiseerd. Deze buurt kent een sterke eenheid. Aan De Lairessestraat/Cornelis Krusemanstraat wisselen villa's, losstaande appartementencomplexen en aaneengesloten bebouwing elkaar af.

2.2.3 Openbare ruimte, groen en water     

1. Museumpleinbuurt en Duivelseiland

Door de planmatige opzet kent de Museumpleinbuurt een hoogwaardige inrichting van de openbare ruimte. Alle straten in de buurt zijn voorzien van boombeplanting, waarbij er vaak sprake is van een middenstoep of -berm waarop een enkele of dubbele rij bomen is geplant. Het Museumplein fungeert met haar grote gazon en geplante bomenrijen als groene long van de buurt. Ook de tuinen van het Rijksmuseum, die van de villa's rondom het Museumplein en de (voor)tuinen in de Johannes Vermeer- en Gabriël Metsustraat dragen bij aan de groenbeleving. Ander openbaar groen is aanwezig in de vorm van de driehoekige plantsoentjes rondom het Johannes Vermeerplein en aan het begin van de P.C. Hooftstraat. Het openbare groen op het Duivelseiland beperkt zich tot de enkele bomen die aan één straatzijde geplant in de aanvankelijk stenige straten, en het plantsoen aan het Roelof Hartplein. Verder is het groen hier uitsluitend te vinden achter de gesloten gevels van de binnentuinen. De Boerenwetering is naast een historische ook een belangrijke ruimtelijke as.

2. Concertgebouw- en Valeriusbuurt

In de Concertgebouw- en Valeriusbuurt zijn verschillende pleinen te vinden, waarvan de grootste het Valeriusplein is, dat samen met het (buiten het plangebied gelegen) Emmaplein een aaneenschakeling van stedelijke ruimtes met plantsoenen en laanbeplanting vormt die richting het Vondelpark loopt. Ook het Concertgebouwplein was aanvankelijk voorzien van een groenstrook, maar deze is later verdwenen. De ruitvormige pleintjes in de Cornelis Schuytstraat en Willemsparkweg hebben hun vorm te danken aan de afgeschuinde bouwblokken. Op deze wijze zijn op meer plekken in het gebied open ruimtes gerealiseerd, zoals op de kruising van de Johannes Verhulst- en Dufaystraat. Doordat bijna alle straten zijn voorzien van beplanting, draagt het groen in grote mate bij aan de kwaliteit van de wijk. Noemenswaardig is de Lohmanstraat, die wordt gekenmerkt door scheef gegroeide platanen. In de Van Eeghenstraat en -laan, P.C. Hooft- en Vossiusstraat draagt het Vondelpark bij aan de groenbeleving. Verder is ook in deze wijk veel privégroen niet zichtbaar vanwege de stedenbouwkundige opzet van gesloten bouwblokken. Het groen in de binnentuinen is dan ook belangrijk voor de woonkwaliteit van de buurt.

3. Plan Zuid-strook

De pleinen in dit deel van het plangebied liggen bijna allemaal op de grens met de 19e-eeuwse Ring en hebben een scharnierfunctie tussen de verschillende systemen. Zowel het onder Berlage verder naar het zuiden doorgetrokken Valeriusplein als het Roelof Hartplein hebben daarnaast de functie van verkeersplein. Groen werd in het oorspronkelijke stedenbouwkundige plan mee ontworpen en is royaal aanwezig in dit deel van het plangebied. De openbare groenvoorzieningen bestaan voornamelijk uit grasvelden en plantsoenen die dienen ter accentuering van de stedenbouwkundige structuur. Dit is onder andere te zien bij het Banplein, dat is voorzien van een geometrisch gazon, en het rechthoekige plantsoen met vijver dat het hart vormt van het door J. van Epen ontworpen Harmoniehof. De bomen zijn in dit gebied gerelateerd aan de hoogte van de bebouwing: in hoofdstraten zijn deze hoger dan in de kleinere zij- en dwarsstraten. Ook de plaatsing van de bomen verschilt per straatprofiel. Zo is de royale groenstrook langs de Hobbemakade, die als een buffer tussen de drukke weg en de bebouwing van de Harmoniehofbuurt in ligt, voorzien van groepen bomen, terwijl het plantsoen in de Harmoniehof is voorzien van solitaire bomen. Groen is ook ingezet om de waterlopen, die een structurerende functie hebben binnen Plan Zuid, te accentueren. Zowel de kade van het Noorder Amstelkanaal als het deel van de Boerenwetering dat zich ten zuiden van de Ceintuurbaan bevindt, bestaat uit met gras beplante, licht glooiende taluds waarin verschillende solitaire bomen zijn gepland. Zij dragen in grote mate bij aan de groenbeleving van dit gebied. Een belangrijk maar onzichtbaar onderdeel van de groenstructuur bestaat uit de royale binnentuinen van de woningbouwcomplexen.

2.3 Beschrijving huidige situatie: functionele structuur     

Het Museumkwartier - Valeriusbuurt is een divers plangebied. Zowel het Museumkwartier als de Valeriusbuurt zijn te typeren als woongebieden, maar het zijn geen monofunctionele woongebieden. Er vindt een duidelijke menging van woningen met niet-woonfuncties plaats, waarbij verschillende buurten met elk een eigen karakter kunnen worden onderscheiden. Tussen deze buurten is er meestal ook geen sprake van een duidelijke grens. De verschillende buurten lopen geleidelijk in elkaar over. Het voorzieningenaanbod verschilt dan ook per buurt. Zo heeft het voorzieningenaanbod in het Museumkwartier een grootstedelijk en meer internationaal karakter, terwijl het aanbod in de Valeriusbuurt vooral buurtgericht is.

In deze paragraaf wordt de huidige functionele structuur van het plangebied beschreven. Daarbij komen eerst de diverse niet-woonfuncties aan bod. Afgesloten wordt met een korte toelichting op de woonfunctie in het plangebied.

2.3.1 Niet-woonfuncties     

Functiemenging

Functiemenging betekent simpelweg dat een bepaald gebied zich kenmerkt door de aanwezigheid van verschillende functies. Binnen een gebouw, een straat, buurt of wijk en op de hogere schaalniveaus, en steeds weer in een andere verhouding. Het gaat om de menging tussen wonen, werken en vrijetijdsbesteding, en om de menging binnen deze functies.

verplicht
Afbeelding: Uitsnede kaart Functiemix Amsterdam

Op de bovenstaande uitsnede van de kaart 'Functiemix Amsterdam' van de gemeente Amsterdam is goed te zien dat het Museumkwartier en de Valeriusbuurt hoofdzakelijk woonbuurten zijn, maar dat er in een aantal buurten sprake is van een hoge mate van functiemenging. Die doet zich vooral voor rond het Museumplein (menging met kantoren en de grote culturele instellingen), langs de P.C. Hooftstraat (met winkels), langs de Van Baerlestraat (met winkels en cosumentgerichte dienstverlening) en langs het zuidelijke deel van de De Lairessestraat (met kantoren). Naast de economische linten is ook verspreid over de woonbuurten relatief veel sprake van invulling door een niet-woonfunctie, en dan vooral in de plint. Onderstaande uitsnede van de 'Functiekaart Amsterdam' van de gemeente geeft hiervan een goede indruk.

verplicht
Afbeelding: Uitsnede Functiekaart Amsterdam

Voorzieningenstructuur 

Als het gaat om de voorzieningenstructuur, dan wordt in dit bestemmingsplan onderscheid gemaakt naar vier deelgebieden. Deze gebiedsindeling hangt samen met een aantal gebiedsspecifieke uitgangspunten. De uitgangspunten worden in Hoofdstuk 3 nader toegelicht.

De vier onderscheiden deelgebieden zijn elk in min of meerdere mate voor hun voorzieningen georiënteerd op een bepaald voorzieningencluster. De vier deelgebieden zijn:

  1. Museumplein en omgeving: Veel voorzieningen in dit deel van het plangebied hebben een grootstedelijk en internationaal karakter. Ze zijn gericht op zowel bewoners, bezoekers als toeristen. Daarmee onderscheiden deze voorzieningen zich van de voorzieningen uit de andere clusters die vooral op bewoners zijn gericht. Het voorzieningencluster wordt gevormd door de P.C. Hooftstraat en het noordelijk deel van de Van Baerlestraat. Deze straten maken onderdeel uit van het Amsterdamse kernwinkelgebied en kenmerken zich als een exclusief winkelgebied met niet-dagelijkse winkels in hogere segment. Daarnaast bevindt zich in dit deelgebied een cultureel cluster met een aantal toonaangevende musea en het Concertgebouw.
  2. Roelof Hartplein en omgeving: De voorzieningen in dit plandeel zijn geclusterd in het zuidelijk deel van de Van Baerlestraat en in de Roelof Hartstraat. Het voorzieningenaanbod richt zich vooral op bewoners met een mix van dagelijkse en niet-dagelijkse winkels en dienstverleners. Er zijn relatief veel winkels en horeca uit het hogere segment gevestigd. Daarnaast is er een kleiner cluster met vooral buurtgerichte voorzieningen aanwezig in de Ruysdaelstraat.
  3. Cornelis Schuytstraat en omgeving: De voorzieningen in dit plandeel zijn geclusterd in de Cornelis Schuytstraat. Deze van oorsprong typische buurtgerichte winkelstraat heeft zich in de afgelopen 15 jaar getransformeerd tot een nichewinkelstraat met winkels voor dagelijkse en niet-dagelijkse boodschappen in het hogere segment. Daarnaast zijn er in het eerste deel van de Willemsparkweg, de Jacob Obrechtstraat en de Emmastraat ook winkels aanwezig. Deze winkels liggen echter verspreid langs deze straten en zijn niet geclusterd.
  4. Valeriusbuurt: In dit plandeel zijn de voorzieningen verspreid over drie kleinere clusters langs de Hendrik Jacobszstraat, de kruising Valeriusplein/ Koninginneweg en de Cornelis Krusemanstraat. Er zijn ook een aantal winkels aanwezig in het deel van de Koninginneweg tussen de Hendrik Jacobstraat en de Amstelveenseweg. Met uitzondering van de winkels op de kop van de Koninginneweg (die onderdeel uitmaken van het winkelgebied Amselveenseweg-Zeilstraat-Hoofddorpplein) liggen deze echter verspreid. Bewoners uit deze buurt zijn voor een deel van hun dagelijkse en niet-dagelijkse boodschappen aangewezen op nabijgelegen winkelgebieden zoals de Amstelveenseweg - Zeilstraat - Hoofddorpplein, de Cornelis Schuytsstraat of de Stadionweg - Olympiaplein.

In de onderstaande kaart zijn de verschillende voorzieningenclusters in het plangebied afgebeeld.

verplicht
Afbeelding: De voorzieningenstructuur in het plangebied.  

De straten waarin in het bestemmingsplan ruimte wordt geboden voor nieuwe publieksgerichte voorzieningen (zoals de Honthorststraat en Paulus Potterstraat) zijn eveneens in de afbeelding opgenomen. In Hoofdstuk 3 'Uitgangspunten' wordt nader toegelicht waarom er in deze straten ruimte wordt geboden voor de vestiging van nieuwe publieksgerichte voorzieningen.

Cultuur en ontspanning

Rond het Museumplein staan niet alleen de drie grote internationale musea (Rijksmuseum, Van Gogh Museum en Stedelijk Museum). Ook het Moco Museum, het Coster Diamonds/ Diamant museum en het House of Bols trekken jaarlijks veel (internationale) toeristen. De populariteit van deze publiekstrekkers, en daarmee de bezoekersaantallen, is de afgelopen jaren ook aanzienlijk groter geworden. Het Rijksmuseum kreeg in 2016 ruim twee keer, en het Stedelijk Museum vier keer zoveel bezoekers ten opzichte van 2008 (Bron: Trendrapport Stad 2016, Verkenning naar de ruimtelijk-economische functiemenging in Amsterdam). Sindsdien zijn deze bezoekersaantallen alleen maar verder gegroeid. In 2019 (voor de uitbraak van de Covid19-pandemie) trokken alleen al de drie grote musea (Rijksmuseum, Van Gogh Museum en Stedelijk Museum) te samen bijna 5,5 miljoen bezoekers per jaar.

De groei van het aantal bezoekers is niet alleen het gevolg geweest van een toename van het aantal buitenlandse toeristen. Ook de bewoners van Amsterdam en binnenlandse bezoekers hebben daaraan bijgedragen. Het vrijetijdsgedrag van de Nederlander is de afgelopen jaren intensiever, frequenter, gevarieerder en uithuiziger geworden.

Op het Museumplein zelf vinden daarnaast jaarlijks meerdere grootschalige manifestaties en evenementen plaats.

Het Museumplein, met de daarbij behorende randen, kent een specifiek gebruik. Door de aanwezigheid van grote musea en het concertgebouw vormt het Museumplein een belangrijk cultureel centrum. Aan de noord-westzijde en de zuid-oostzijde zijn grote kantoorpanden aanwezig. In de panden rondom het Museumplein zijn weinig publiekgerichte functies aanwezig.

Hierboven zijn in het kader van de voorzieningenstructuur de detailhandel en consumentgerichte dienstverlening in de vier deelgebieden van het plangebied beschreven. Aanvullend daarop wordt hieronder een beschrijving gegeven van de belangrijkste andere niet-woonfuncties die in het plangebied aanwezig zijn.

Overige functies

Bovenstaande ontwikkelingen hebben geresulteerd in een toename van de drukte en meer verkeersbewegingen (met name fietsen en lopen) in en rond het Museumkwartier. Veel winkels en voorzieningen hebben daarop ingespeeld en zijn van profiel veranderd naar nieuwe soorten formules. Traditionele winkels en voorzieningen zijn zo veranderd naar een toeristisch profiel. Het zijn toeristische voorzieningen geworden, vormen van detailhandel en dienstverlening waarbij de exploitatie uitsluitend nog gericht is op dagjesmensen en toeristen, zoals souvernirwinkels, fietsverhuur of ticketshops.

Uitgangspunt is dat in het bestemmingsplan een regeling wordt opgenomen om ongewenst gebruik tegen te gaan vanwege hun negatieve effecten op het woon- en leefklimaat. Hierbij moet worden gedacht aan belwinkels, automatenhallen, seksinrichtingen, geldwisselkantoren en smartshops. Reeds aanwezig ongewenste gebruiksfuncties worden in dit bestemmingsplan positief bestemd. Daarnaast worden ook vuilstort en milieuzoneringsplichtige bedrijven uitgesloten.

Om een verdere toename van toeristische voorzieningen tegen te gaan, geldt in dit bestemmingsplan een vergelijkbare regeling winkels en voorzieningen die zich uitsluitend of voornamelijk richten op toeristen (zie verder Hoofdstuk 3. 'Uitgangspunten').

2.3.1.1 Kantoren en bedrijven     

Kantoren 

In het plangebied zijn veel kantoren gevestigd in de niet-consumentgerichte dienstverleningssector Vaak zijn deze bedrijven gevestigd in voormalige villa's en herenhuizen die tot kantoor zijn omgebouwd. Een concentratie van kantoorpanden is te vinden in o.a. de De Lairessestraat, de J.J. Viottastraat, de Willemsparkweg, de Paulus Potterstraat en de Johannes Vermeerbuurt.

Aan en in de omgeving van het Museumplein bevinden zich enkele buitenlandse consulaten. Aan de zuid-oosthoek van het Museumplein gaat het om het Consulaat Generaal Verenigde Staten (Museumplein 19) en het Consulaat van Turkije (Museumplein 17). Het Consulaat-Generaal van Duitsland is gevestigd in de Honthorststraat 36-38. In het pand aan de Jan Luijkenstraat 5 bevindt zich het Consulaat van Grenada.

Niet-publieksgerichte zakelijke dienstverlening, dat wil zeggen kantoren die alleen in de begane grond zijn gevestigd en geen inloop- of baliefunctie hebben, maken eveneens onderdeel uit van de kantoren. Hierbij moet worden gedacht aan kleine kantoren van advocaten, notarissen, adviesbureaus en dergelijke. Deze vorm van dienstverlening komt verspreid over het plangebied veel voor, met name op hoekpunten van straten.

Bedrijven 

Met uitzondering van enkele garagebedrijven zijn bedrijven in het plangebied nagenoeg niet aanwezig. Het Museumkwartier en de Valeriusbuurt zijn gebouwd als wijken voor de hogere klassen. In dit soort wijken werden productiebedrijven van oudsher geweerd. Deze vestigden zich in de volksbuurten.

Het Duivelseiland is de enige buurt binnen het plangebied waar enkele ambachtelijke bedrijven zijn gevestigd. Dit is een voormalige volksbuurt die qua karakter meer op De Pijp lijkt dan op het chique Museumkwartier.

2.3.1.2 Maatschappelijke voorzieningen     

Bij maatschappelijke functies gaat het om verschillende vormen van (medische) gezondheidszorg, kunst, (sociaal-)cultureel werk, welzijnsinstellingen, woonzorg (waarbinnen woonzorgcentrum), kinderopvang, onderwijs en educatie, sport, religie, overheidsvoorzieningen en dergelijke.

In het plangebied komen verschillende vormen van maatschappelijke dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen voor.

De kleinschalige vestigingen van maatschappelijke dienstverlening zijn in het plangebied verspreid te vinden, met name in de begane grond. Het gaat om praktijkruimtes van huisartsen, tandartsen, fysiotherapeuten en dergelijke. De meeste van deze voorzieningen bevinden zich in de woonstraten.

Dat laatste geldt ook voor kinderdagverblijven, waarvan er in dit plangebied relatief veel aanwezig zijn.

De grote maatschappelijke voorzieningen zijn meestal gevestigd in een eigen gebouw. Dat geldt onder andere voor de basisscholen en de scholen voor middelbaar onderwijs:

  • in het plangebied bevinden zich meerdere scholen voor basisonderwijs. Het betreft de Cornelis Vrijschool (Van de Veldestraat 3), Basisschool Schreuder (Van de Veldestraat 10), de Nicolaas Maesschool (Nicolaas Maesstraat 124), de Peetersschool (Richard Holstraat 8), De Kleine Nicolaas (Cornelis Krusemanstraat 10) en basisschool Elout (Cornelis Krusemanstraat 68-70);
  • daarnaast zijn er vier grote scholen voor middelbaar onderwijs, te weten het Montessori Lyceum Amsterdam (Pieter de Hooghstraat 59), het Sweelinck College (Moreelsestraat 21), het Fons Vitae Lyceum (Reijnier Vinkeleskade 53) en het Amsterdams Lyceum (Valeriusplein 15).

Ook het College Hotel, gevestigd aan de Roelof Hartstraat 1, behoort tot de maatschappelijke voorzieningen. Het hotel heeft primair tot doel het bieden van onderwijs en opleiding. Daarmee valt het onder de noemer ''opleidingshotel".

In het plangebied staan een klein aantal kerkgebouwen die als zodanig in gebruik zijn. Het betreft de Sint-Agneskerk aan de Amstelveenseweg 163, de Obrechtkerk aan de Jacob Obrechtstraat 30 en de H.H. Petrus en Paulus kerk aan de Ruysdaelstraat 39.

In het plangebied bevinden zich tevens meerdere privéklinieken. Een deel daarvan heeft alleen de begane grond of de begane grond en eerste etage in gebruik, en een deel heeft een geheel pand in gebruik. Een aantal klinieken biedt hoofdzakelijk medisch niet-noodzakelijke zorg aan in de vorm van cosmetische behandelingen zoals plastische chirurgie of laserbehandelingen. Maar er is ook een aantal privéklinieken die hoofdzakelijk medisch noodzakelijke zorg aanbieden. Zo is het gehele pand De Lairessestraat 59 in gebruik bij het Oogziekenhuis Amsterdam en is het pand Jan van Goyenkade in gebruik bij het Medisch Centrum Jan van Goyen.

Bovenwijkse maatschappelijke voorzieningen zijn het Zuiderbad op de zuidelijke hoek Hobbemastraat-Hobbemakade, de brandweerkazerne 'Dirk' op de noordelijke hoek Hobbemastraat-Hobbemakade en de Jellinek Kliniek aan de Jacob Obrechtstraat 92.

2.3.1.3 Horeca     

De horeca in het plangebied bevindt zich vooral in de omgeving van het Museumkwartier. Dit hangt samen met de jaarlijks vele toeristen die de musea en de andere attracties rond het Museumplein bezoeken.

Eten en drinken 

De eet- en drinkgelegenheden in het plangebied bestaan voornamelijk uit restaurants en cafés. De meeste van deze horecagelegenheden zijn gevestigd langs de gehele Van Baerlestraat en de Roelof Hartstraat, de belangrijkste doorgaande route door het plangebied. De horeca in het zuidelijke deel van de Van Baerlestraat richt zich voor een deel op de bezoekers van het Concertgebouw.

Langs de Hobbemakade ter hoogte van het Duivelseiland bevinden zich eveneens meerdere horecagelegenheden. Dit sluit aan op de horeca zoals die zich in de naastgelegen De Pijp bevindt.

In het winkelcluster langs de Cornelis Schuytstraat zijn eveneens meerdere horecagelegenheden gevestigd. Deze horeca is vooral ondersteunend aan het hier aanwezige winkelaanbod.

Op en rond het Museumplein zijn horecagelegenheden gevestigd die zich vooral richten op de bezoekers van de musea rond het plein. Meerdere van de kiosken op het plein langs de Paulus Potterstraat worden als zodanig geëxploiteerd. Een deel van de in de omgeving van het Museumplein gevestigde en voor publiek toegankelijke horeca is onderdeel van de hier gevestigde hotels.

Hotels 

Vergeleken met de andere wijken in Amsterdam zijn in het plangebied veel hotels aanwezig.

De meeste hotels in het plangebied bevinden zich aan de noordzijde van het Museumplein, in het gebied tussen de Paulus Potterstraat en het Vondelpark. Enkele van deze hotels zijn groot tot zeer groot, zoals het Park Hotel aan de Stadhouderskade (circa 190 kamers), en het Conservatoriumhotel (circa 130 kamers) op de hoek van de Van Baerlestraat en de Paulus Potterstraat.

In het gebied rondom het Concertgebouw zijn eveneens relatief veel hotels aanwezig. Deze hotels richten zich niet alleen op toeristen, maar voorzien ook in logies voor musici die in het Concertgebouw optreden.

Aan de Stadhouderskade 50, ter hoogte van de Nicolaas Maesstraat, bevindt zich het (met circa 160 kamers) eveneens grote hotel Amsterdam Museum Quarter.

2.3.2 Wonen     

Het plangebied kenschetst zich als een overwegend woongebied. Vrijwel overal in het plangebied wordt gewoond. Het grootste deel van de woonbebouwing bestaat uit meergezinsbouw in gesloten bouwblokken, een gering deel bestaat uit losstaande villa's. De gemiddelde WOZ-waarde van de woningen is in het gehele plangebied (aanzienlijk) hoger dan in de stad als geheel.

Van west naar oost in het plangebied geldt dat hoe dichter men bij het centrum komt, er meer andere functies er aanwezig zijn. Deels betreffen dit centrumfuncties ten behoeve van de gehele stad, deels zijn het winkelstraten en deels zijn het functionele zones met overwegend zakelijke en financiële dienstverlening.

Voor het gehele plangebied geldt dat er relatief zeer weinig niet-westerse inwoners met een migratieachtergrond wonen en relatief veel nieuwe stedelingen van westerse afkomst (studenten en kenniswerkers).

Ten opzichte van het stedelijke gemiddelde kenmerkt de bevolkingsamensteling in het westelijke deel van het plangebied (de Valeriusbuurt) zich door de aanwezigheid van relatief veel jongeren in de leeftijd 0-17. Dit komt ook tot uiting in de huishoudenssamenstelling. In dit deel van het plangebied wonen in verhouding zeer veel gezinnen met kinderen en weinig alleenstaanden. In het oostelijke deel van het plangebied (het Museumkwartier) wonen in verhouding juist veel 65-plussers. De huishoudenssamenstelling is hier vergelijkbaar met het stedelijk gemiddelde. Alleen het aantal eenoudergezinnen is hier lager dan dat gemiddelde.

In beide delen van het plangebied is de tevredenheid met de eigen buurt hoog tot zeer hoog. De beoordeling van de ontwikkelingen in de buurt ligt in het gehele plangebied eveneens boven het stedelijke gemiddelde. Dat geldt ook ten aanzien van het veiligheidsgevoel in de buurt. In het Museumkwartier is de score op het ervaren van verloedering van de buurt hoger dan het stedelijk gemiddelde. Dit is waarschijnlijk mede een gevolg van de hoge aantallen bezoekers op en om het Museumplein.

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten     

De toelichting op de in het bestemmingsplan gehanteerde uitgangspunten bestaat uit vier delen. Begonnen wordt met de algemene uitgangspunten. Vervolgens zijn de uitgangspunten voor het bouwen uiteengezet. Dan worden de uitgangspunten voor de voorzieningenclusters beschreven en tot slot worden de uitgangspunten met betrekking tot de verschillende functies in het plangebied uiteengezet.

3.1 Algemene uitgangspunten     

Het huidige bestemmingsplan Museumkwartier - Valeriusbuurt is in 2011 vastgesteld en bevat ruimere bouw- en gebruiksmogelijkheden dan de recent vastgestelde bestemmingsplannen in stadsdeel Zuid. Het bieden van bouwmogelijkheden in bestaande stadswijken past goed in de compacte stadgedachte. Bovendien stimuleert dit investeringen die de bouwkundige kwaliteit van de bestaande voorraad op peil houden. Bouwinitiatieven kunnen echter ook de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid aantasten.

Sinds een aantal jaren is er sprake van een toegenomen bouwdynamiek in het plangebied. Bewoners en professionele vastgoedpartijen maken veel gebruik van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Het plan bevat o.a. een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid voor de bouw van een extra daklaag. Ook worden er veel kelders, aan- en uitbouwen en dakterrassen gebouwd. Binnentuinen raken hierdoor meer versteend. Daarnaast is het straatbeeld op een aantal plekken aangetast door dakopbouwen die niet goed in het straatbeeld passen.

Onder een deel van de bewoners is weerstand ontstaan tegen deze bouwdynamiek. Zij vinden dat hun woongenot wordt aangetast. Ook zijn veel bewoners bezorgd over de aantasting van de cultuurhistorische waarden van het plangebied. Een groep bewoners heeft daarom een oproep gedaan aan stadsdeel Zuid om de ruime bouwmogelijkheden in te perken. Het opstellen van meer conserverende bestemmingsplannen is één van de maatregelen uit de aanpak bouwdynamiek. Om deze redenen is prioriteit gegeven aan de actualisering van dit bestemmingsplan.

De ambitie van het nieuwe bestemmingsplan is om een nieuw evenwicht te creëren tussen het mogelijk maken van investeringen en het beschermen van de bestaande kwaliteiten. Daarom worden de bouwmogelijkheden uit het huidige bestemmingsplan ingeperkt en worden de cultuurhistorische waarden beter beschermd. Deze ambitie sluit aan bij de doelstelling van de aanpak bouwdynamiek die luidt: "Het vinden van een goede balans tussen enerzijds het vergroten van leef- en woonoppervlakte en het waarborgen van kwaliteit in de stad, en anderzijds het bestrijden van de negatieve gevolgen van bouwdynamiek."

Opvallend is dat het huidige bestemmingsplan ook ruime gebruiksmogelijkheden bevat voor niet-woonfuncties. De gemeente wilde destijds de uitrol van het binnenstadsmilieu richting Oud-Zuid faciliteren en de ontwikkeling van het Museumkwartier tot een hoogstedelijk centrum met internationale allure stimuleren. Daarom maakt het bestemmingsplan op diverse plekken functionele transformaties mogelijk. Zo maakt het bestemmingsplan langs de Paulus Potterstraat en het grootste deel van de Willemsparkweg in alle panden nieuwe detailhandel mogelijk. Het grootste deel van deze panden is nu nog in gebruik als woning of kantoor. Ook hebben alle kantoorpanden langs de De Lairessestraat een gemengde bestemming gekregen waar detailhandel is toegestaan. Daarnaast maakt het bestemmingsplan in alle panden langs de zuidoostrand van het Museumplein nieuwe musea mogelijk. In deze panden zijn voornamelijk kantoren en enkele consulaten gevestigd. Tenslotte wordt via wijzigingsbevoegdheden op diverse plekken in het Museumkwartier nieuwe horeca mogelijk gemaakt.

De ruime gebruiksmogelijkheden hebben niet geleid tot een significante toename van het aantal winkels in de genoemde straten. De De Lairessestraat en de zuidoostrand van het Museumplein zijn nog steeds kantorenmilieus. In de Willemsparkweg zijn enkele winkels gevestigd, maar de betreffende panden waren vermoedelijk voor 2011 ook al in gebruik als winkel. Sinds 2011 heeft zich maar één nieuw museum in het plangebied gevestigd: het Moco museum. Dit museum is echter niet gevestigd in één van de panden waar nieuwe musea zijn toegestaan. De gemeente heeft voor de vestiging van dit museum een afwijking van het bestemmingsplan verleend.

Het huidige beleid van de gemeente is erop gericht om toeristen en bezoekers juist meer te spreiden over de stad. Het toestaan van nieuwe musea, horeca en winkels zorgt juist voor een concentratie van bezoekers in het toch al drukke Museumkwartier. Door de komst van het internet winkelen is de vraag naar fysieke winkelruimtes afgenomen. Hoewel in het Museumkwartier weinig winkelruimtes leegstaan, lijkt het niet erg waarschijnlijk dat straten waar nu geen winkels zijn gevestigd zullen transformeren naar winkelstraten. Mede daarom worden de ruime mogelijkheden voor het vestigen van nieuwe winkels, horeca en musea, zoals hiervoor beschreven (in voornoemde straten), ingeperkt.

Er moet echter wel ruimte blijven voor de vestiging van kleinschalige culturele voorzieningen. Het Museumkwartier wordt nu gedomineerd door grote culturele en toeristische trekpleisters, maar kleine culturele voorzieningen zoals bijvoorbeeld galeries zijn afwezig. Kleinschalige culturele voorzieningen kunnen een waardevolle toevoeging zijn aan het culturele klimaat van het gebied. Ze zorgen voor een meer divers cultureel klimaat, terwijl ze geen grote aantallen extra bezoekers aantrekken.

Gehanteerde algemene uitgangspunten

Voor het bestemmingsplan Museumkwartier - Valeriusbuurt 2022 gelden de volgende algemene uitgangspunten.

  • De bestaande legaal aanwezige situatie wordt positief bestemd. Alle bebouwing die en al het gebruik dat legaal aanwezig is, wordt in het bestemmingsplan toegestaan.
  • De bouwmogelijkheden worden ingeperkt ten opzichte van wat het huidige bestemmingsplan toelaat.
  • De cultuurhistorische waarden worden beter beschermd dan in het huidige bestemmingsplan.
  • De gebruiksmogelijkheden van panden met een niet-woonfunctie worden meer in overeenstemming gebracht met het bestaande gebruik van deze panden. Er blijft wel een bepaalde mate van uitwisselbaarheid tussen niet-woonfuncties mogelijk.

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met actuele wet- en regelgeving, de actuele gemeentelijke beleidskaders en de ambities uit het coalitieakkoord. Deze zijn waar mogelijk verwerkt in het bestemmingsplan.

In dit bestemmingsplan worden in beginsel geen nieuwe bouwprojecten mogelijk gemaakt. Een uitzondering hierop vormen initiatieven waarvoor reeds een omgevingsvergunning is verleend. Voorwaarde is wel dat die omgevingsvergunning nog steeds van kracht is en er geen bezwaar of beroep loopt. Indien een omgevingsvergunning weer is ingetrokken, dan wordt het betreffende initiatief niet mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan.

Met het bestemmingsplan worden geen bouwplannen mogelijk gemaakt waarvoor op grond van artikel 6.12 lid 1 Wro een exploitatieplan opgesteld dient te worden. Dit soort bouwplannen wordt alleen opgenomen op het moment dat het kostenverhaal (anderszins dan door een exploitatieplan) verzekerd is (d.m.v. bijvoorbeeld een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer).

3.2 Uitgangspunten bouwen     

De uitgangspunten ten aanzien van de bouwmogelijkheden gelden in beginsel voor alle particuliere percelen met hoofdbebouwing. In voorkomende gevallen kan maatwerk worden toegepast voor een bepaald perceel of een bepaalde bestemming.

Hier worden achtereenvolgens de uitgangspunten voor de volgende aspecten uiteengezet:

  • Cultuurhistorische waarden;
  • Goot- en bouwhoogtes;
  • Ondergronds bouwen;
  • Aan- en uitbouwen (op binnenterreinen).

3.2.1 Cultuurhistorische waarden     

De cultuurhistorische waarden van het Museumkwartier en de Valeriusbuurt worden algemeen erkend. Dit blijkt o.a. uit feit dat de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed heeft onderzocht of het gehele plangebied kan worden aangewezen tot Rijksbeschermd stadsgezicht. De zuidelijke rand van het plangebied is uiteindelijk onderdeel geworden van het Rijksbeschermd Stadsgezicht Plan Zuid. Tijdens de rondetafelgesprekken en de verdiepingsbijeenkomst waren alle belanghebbenden het dan ook met elkaar eens dat het plangebied een hoge cultuurhistorische waarde heeft.

De cultuurhistorische waarden worden in het nieuwe bestemmingsplan daarom beter beschermd. Wel is het van belang om een geleding aan te brengen in de mate van bescherming. Hoe hoger de architectonische en stedenbouwkundige ordewaardering, hoe strenger het beschermingsniveau. Monumenten worden al via wetgeving beschermd, waardoor aanvullende bescherming in het bestemmingsplan niet noodzakelijk is.

Om te borgen dat zorgvuldig wordt omgegaan met waardevolle panden die niet wettelijk beschermd zijn, heeft Amsterdam architectonische waarderingskaarten opgesteld (deze zijn te raadplegen op https://maps.amsterdam.nl/). De architectonische kwaliteit van de bebouwing wordt gewaardeerd in vier opklimmende ordes (basisorde, orde 3, orde 2 en orde 1). De ordewaardering is gekoppeld aan een opklimmend beschermingsniveau. Daarnaast is het cultuurhistorisch beleid erop gericht om de beeldkwaliteit binnen architectonische eenheden intact te houden, ongeacht de ordewaardering.

Het gaat bij de waardering niet alleen om het individuele gebouw of de architectonische eenheid, maar ook om de stedenbouwkundige samenhang. Daarom is ook aan de stedenbouw een waardering gegeven oplopend van basiszone naar zone C, zone B en zone A. Door de combinatie van deze twee waarderingssystemen kan genuanceerd naar bepaalde bebouwing worden gekeken. Lager gewaardeerde architectonische eenheden gelegen in een hoog gewaardeerde stedenbouwkundige zone, moeten vanwege hun belangrijke bijdrage aan het stadsbeeld zodanig worden behandeld, dat de kwaliteit van de stedenbouwkundige zone intact blijft.

In het bestemmingsplan wordt aangesloten bij deze systematiek van architectonische en stedenbouwkundige waarden en hun onderlinge samenhang. Stedenbouwkundige en architectonische waarden worden elk op hun eigen manier beschermd.

In de regels voor de drie dubbelbestemmingen Waarde - Cultuurhistorie is tot uitdrukking gebracht dat de kapvormen niet gewijzigd mogen worden. Daarnaast is een sloopvergunningsplicht opgenomen voor het gedeeltelijk of geheel slopen van het desbetreffende pand. Deze vergunning wordt enkel verleend indien uit cultuurhistorisch onderzoek blijkt dat dat de architectonische en cultuurhistorische waarden zodanig laag zijn, dat behoud van het bouwwerk niet te rechtvaardigen is, waarbij advies wordt gevraagd bij de dienst die belast is met erfgoedbescherming (Monumenten en Archeologie gemeente Amsterdam). Hiermee wordt duidelijk tot uitdrukking gebracht dat het voorkomen van een gedeeltelijke of gehele sloop voorop staat.

Bij de bescherming van stedenbouwkundige waarden worden de rooilijn, het bouwvlak en de maximale bouwhoogtes vastgelegd. De gevel en het kapprofiel worden niet beschermd en mogen worden gewijzigd. Wel dient de nokrichting te worden gehandhaafd, omdat deze medebepalend is voor de ruimtelijke beleving van het straatbeeld. Indien een pand onderdeel uitmaakt van een architectuureenheid met andere panden, dan dient ook de hellingshoek van de kap te worden gehandhaafd. Verschillende hellingshoeken binnen één architectuureenheid zorgen namelijk voor een rommelig straatbeeld. Deze eis geldt niet voor bouwblokken waar elk pand verschillend is. Variaties in het daklandschap zijn karakteristiek voor dit soort bouwblokken en versterken juist de ruimtelijke beleving van het straatbeeld.

Bij de bescherming van architectonische waarden wordt naast de bouwmassa ook het kapprofiel beschermd. Het kapprofiel mag niet worden gewijzigd. Hierdoor kan een initiatiefnemer niet zonder meer gebruik maken van bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan om de kap te veranderen. Bijkomend voordeel is dat de goothoogtes niet meer op de verbeelding hoeven te worden vastgelegd. Het vastleggen van goothoogtes is foutgevoelig. In het Museumkwartier staan bovendien veel panden met verspringende goothoogtes, waarbij het haast onmogelijk is om de kap te beschermen door het vastleggen van een maximaal toegestane goothoogte.

Bescherming van de architectonische waarden wordt gecombineerd met een sloopvergunningenstelsel. Het doel van een sloopvergunningenstelsel is tweeledig. Enerzijds wordt hierdoor voorkomen dat een pand wordt gesloopt zonder dat er een vergunning is verleend voor vervangende nieuwbouw. Daarnaast kan worden afgedwongen dat de nieuwbouw architectonisch refereert naar het bestaande te slopen pand en/of passend is in de bestaande straatwand.

Omdat er een sloopvergunningenstelsel wordt opgenomen is het niet nodig om de gevels nog apart te beschermen. Deze worden namelijk al beschermd door het sloopvergunningenstelsel. Het sloopvergunningenstelsel is ook van toepassing op gedeeltelijke sloop van een gebouw. Dit betekent dat er dus ook een sloopvergunning nodig is als de gevel wordt vervangen zonder dat het pand zelf wordt gesloopt. Ook in dit geval kan dus worden afgedwongen dat de nieuwe gevel architectonisch refereert naar de bestaande gevel en/of passend is in de bestaande straatwand.

Er geldt ook een sloopvergunningenstelsel voor panden met een lagere architectonische waarde die zijn gelegen in het beschermd stadsgezicht Plan Zuid. Op die manier kan ook bij het vervangen van laag gewaardeerde panden worden afgedwongen dat de nieuwbouw architectonisch passend is in het straatbeeld. Daarbuiten geldt geen sloopvergunningsstelsel voor panden met een lagere architectonische waarde, ook niet indien deze zijn gesitueerd in een hooggewaardeerde stedenbouwkundige zone. Het beschermingsregime voor de stedenbouwkundige waarden biedt hier in combinatie met het welstandsbeleid voldoende waarborg dat vervangende nieuwbouw passend is in het straatbeeld.

Onder normaal onderhoud waarbij geen sloopvergunning nodig is (zoals bedoeld in paragraaf 3.2.1) gaat het bijvoorbeeld om de volgende bouwactiviteiten:

  • sloopactiviteiten aan de achterzijde van een pand (en zijkant, voor zover niet zichtbaar vanaf de openbare ruimte) en voor zover geen (wezenlijk) onderdeel van een rijks- of gemeentelijk monument;
  • inpandige sloopactiviteiten, voor zover geen wezenlijk onderdeel van een rijks- of gemeentelijk monument;
  • sloopactiviteiten die geen afname in volume inhouden aan de voorzijde (en zijkant, voor zover wel zichtbaar vanaf de openbare ruimte), voor zover geen wezenlijk onderdeel van een rijks- of gemeentelijk monument.

Gehanteerde uitgangspunten

Een en ander betekent dat in het bestemmingsplan het volgende is geregeld voor het beschermen van de cultuurhistorische waarden.

  • Stedenbouwkundige waarden worden beschermd door de bestaande bouwmassa (rooilijn, bouwvlak, bouwhoogte en eventueel de kapvorm) in het bestemmingsplan vast te leggen.
  • Architectonische waarden worden aanvullend beschermd door te bepalen dat het kapprofiel niet mag worden gewijzigd.
  • Er is een sloopvergunning nodig om architectonisch waardevolle panden te vervangen door nieuwbouw.
  • In het plandeel dat onderdeel uitmaakt van het beschermd stadsgezicht Plan Zuid is altijd een sloopvergunning nodig om panden te vervangen door nieuwbouw, ongeacht de architectonische waarde van het betreffende pand.

3.2.2 Goot- en bouwhoogtes     

Het huidige bestemmingsplan biedt veel mogelijkheden om bestaande panden op te hogen. Er is een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen om een extra bouwlaag toe voegen of een kapverdieping te vervangen door een reguliere bouwlaag. Deze afwijkingsbevoegdheid geldt voor het hele plangebied. Daarnaast is bij sommige panden met een lagere ordewaardering een hogere bouwhoogte bestemd dan de bestaande bouwhoogte. Bij bouwblokken waarbij verschillen in bouwhoogte niet beschermenswaardig zijn, is in het huidige bestemmingsplan namelijk één maximale bouwhoogte voor het hele bouwblok opgenomen. Deze maximaal toegestane bouwhoogte is gebaseerd op de hoogste bestaande bouwhoogte binnen het blok.

Er is de afgelopen jaren veel gebruik gemaakt van deze twee mogelijkheden om panden op te hogen. De kwaliteit van deze optoppingen is wisselend. Sommige zijn in architectonisch opzicht zeer geslaagd. De extra bouwlaag is niet herkenbaar als een latere toevoeging. Het lijkt of deze onderdeel uitmaakt van het oorspronkelijke gebouw. Voorbeelden van geslaagde extra bouwlagen zijn bijvoorbeeld Hondecoetersstraat 5 en Van Baerlestraat 55 (zie onderstaande afbeeldingen).

verplicht
Afbeelding: Hondecoetersstraat 5 (boven) en Van Baerlestraat 55 (onder): voorbeelden van het toevoegen van een extra bouwlaag onder de kap  

Een groot deel van het plangebied heeft echter al een hoge stedenbouwkundige kwaliteit. Veel plekken zijn stedenbouwkundig gezien 'af'. Het ophogen van panden kan dan gemakkelijk tot een aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld leiden. Er zijn in het verleden dan ook diverse daklagen gerealiseerd die het straatbeeld hebben verstoord. Bijvoorbeeld bouwlagen met een plat dak bovenop een kapverdieping.

Er is daarom in het kader van het nieuwe bestemmingsplan onderzocht op welke locaties het ophogen van panden het straatbeeld kan verbeteren, bijvoorbeeld in straatwanden met verspringende bouwhoogtes. Uit het participatietraject blijkt dat hier ook draagvlak voor is. Circa de helft van de respondenten uit de mini-enquête vindt dat de bouw van een extra verdieping op een bestaand pand, al dan niet onder voorwaarden, moet worden toegestaan. Als belangrijkste voorwaarden worden hierbij genoemd: het pand mag niet hoger worden dan de naastgelegen panden en het woongenot van de buren mag niet worden aangetast.

Als het straat- en bebouwingsbeeld kan worden versterkt, betekent dat overigens niet dat er ook daadwerkelijk een hogere bouwmassa kan worden toegestaan. Er moet namelijk ook worden beoordeeld of een hogere bouwmassa ruimtelijk aanvaardbaar is. En daarnaast mogen cultuurhistorische waarden niet worden aangetast door de toevoeging van een extra bouwlaag. Daarom is in samenspraak met Monumenten en Archeologie en de Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit nader onderzocht op welke locaties het ophogen van panden wel en niet mogelijk is.

De uitkomst van dit onderzoek is dat er diverse panden in het plangebied zijn waar een extra bouwlaag mogelijk zijn. Maar dat het ophogen van een pand altijd maatwerk is. Een extra bouwlaag moet het oorspronkelijke ontwerp versterken en zich op een natuurlijke wijze in de straatwand voegen. De manier waarop dit kan worden bereikt is voor elk pand weer anders. Om die reden is het niet wenselijk om een generieke regeling in het bestemmingsplan op te nemen voor het toevoegen van een extra bouwlaag op de betreffende panden.

Als een initiatiefnemer op een van deze panden een extra bouwlaag wil toevoegen, dan heeft het de voorkeur om zo'n aanvraag via een buitenplanse afwijking te vergunnen. Op die manier kunnen er maatwerkvoorschriften worden gesteld. En kan een aanvraag ook makkelijker geweigerd worden als niet wordt voldaan aan de maatwerkvoorschriten.

Gehanteerde uitgangspunten

Bovenstaande afweging heeft ertoe geleid dat in het bestemmingsplan het volgende is geregeld voor de goot- en bouwhoogtes.

  • In beginsel wordt voor alle panden de bestaande bouwhoogte als maximaal toegestane bouwhoogte vastgelegd.
  • Voor een aantal panden die lager zijn dan de naastgelegen panden is onderzocht of een hogere bouwhoogte kan worden vastgelegd. Voorwaarde is dat een hogere bouwmassa stedenbouwkundig verantwoord is in te passen en de cultuurhistorische waarden niet worden aangetast. De uitkomst van dit onderzoek is er in het nieuwe bestemmingsplan nergens een hogere bouwhoogte wordt vastgelegd.
  • Voor de panden waarbij uit het bovengenoemde onderzoek volgt dat er een extra bouwlaag denkbaar is, kan een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan worden verleend. Dit maakt het mogelijk om maatwerkvoorwaarden te stellen aan de stedenbouwkundige en architectonische vormgeving van de extra bouwlaag.

3.2.3 Bouwen in binnentuinen     

Tot en met 2014 was in het Besluit omgevingsrecht bepaald dat aan een woning een vergunningsvrije aan- of uitbouw van één bouwlaag van maximaal 2,5 meter diep mag worden gebouwd. Sinds 2014 mogen panden (woningen én niet-woonfuncties) maximaal 4 meter vergunningsvrij worden uitgebouwd. Het totale oppervlak aan bijgebouwen (aan- en uitbouwen en vrijstaande bergingen) per tuin mag niet meer dan 50% van het oppervlak van de tuin bedragen.

Met deze verruiming kan het groene en open karakter van de binnentuinen onder druk komen te staan. Stadsdeel Zuid zoekt daarom naar mogelijkheden om de vergunningsvrije bouwmogelijkheden in te perken tot een voor Amsterdam aanvaardbaar niveau. In het bestemmingsplan De Pijp 2018 is dit gedaan door het oppervlak van het erf in te perken. Aan- en uitbouwen zijn in De Pijp toegestaan tot een bouwdiepte van maximaal 2,5 meter. Daarbij geldt de aanvullende eis dat de aan- of uitbouw moet worden voorzien van een groen dak.

In deze paragraaf wordt onderbouwd in hoeverre de binnentuinen in het plangebied zijn verhard en wordt het belang van het mogelijk maken van aan- en uitbouwen aangegeven. Daarna wordt het belang van het groen en open houden van de binnentuinen uiteengezet en onderbouwd. Vervolgens wordt toegelicht hoe dit wordt doorvertaald in het bestemmingsplan. Aan het eind worden de in dit bestemmingsplan gehanteerde uitgangspunten samengevat.

Groenpercentage plangebied

In de data-analyse "Nederlandse tuin kan bijna drie keer groener, een onderzoek naar het groenpercentage en het vergroeningspotentieel van de Nederlandse particulierentuin" van oktober 2019, is het groenpercentage van Nederlandse tuinen in kaart gebracht. Landelijk zijn particuliere tuinen gemiddeld met 36% bedekt met vegetatie. In Amsterdam zijn particuliere tuinen gemiddeld met 11 % bedekt met vegetatie. Amsterdam behoort daarmee tot de minst groene gemeentes van Nederland. In het bestemmingsplangebied Museumkwartier en Valeriusbuurt ligt het groenpercentage van de binnentuinen op 12%. Dat is vergelijkbaar met het lage stedelijke gemiddelde.

Aangenomen mag worden dat de druk op de binnentuinen door de heersende bouwdynamiek hoog zal blijven. De vraag naar ruimte in de gebieden rond het centrum van Amsterdam blijft immers onverminderd groot, zowel bij bewoners als bij ondernemers. De verwachting is dat als het aandeel bebouwing en verharding in de binnentuinen niet gereguleerd wordt, het aandeel groen nog verder zal dalen. Dit is ongewenst, aangezien de gemeente Amsterdam juist de ambitie heeft om de stad groener te maken.

Wens tot uitbreiding op de begane grond

De aanwezigheid van groene binnentuinen in de gesloten bouwblokken vormt één van de kernkwaliteiten van stadsdeel Zuid. De binnentuinen in het Museumkwartier en de Valeriusbuurt zijn van groot belang voor een prettig woon- en leefklimaat van de bewoners. De stedelijke drukte aan de voorzijde van de woning wordt gecompenseerd door de rust en ruimte in de binnentuinen.

In Stadsdeel Zuid bestaat bij veel bewoners en ondernemers de wens om het woonoppervlak respectievelijk bedrijfsvloeroppervlak in de begane grond te vergroten door in de binnentuin uit te bouwen.

  • Bewoners hebben baat bij een groter woonoppervlak. Veel bewoners verhuizen daarom zodra ze kinderen krijgen. Als benedenwoningen kunnen worden uitgebouwd, wordt het aantrekkelijker voor gezinnen om in de buurt te blijven wonen. Dit draagt bij aan de Amsterdamse ambitie om gezinnen in de stad te houden en gemengde wijken te creëren. In deze wijk waar huishoudens zonder kinderen oververtegenwoordigd zijn, dragen gezinnen bij het aan het gemengde karakter van de wijk.
  • De meeste winkels en bedrijfsruimtes in dit plangebied zijn relatief klein. Ondernemers kunnen door een vergroting van hun bedrijfsvloeroppervlak een hogere omzet behalen en zodoende (meer) rendabel hun onderneming exploiteren. Meestal kijken ondernemers in eerste instantie naar de mogelijkheden om een uitbouw te realiseren. Pas later wordt gekeken naar een mogelijke samenvoeging met een naastgelegen pand of het onderkelderen van een bestaand pand.

Wens tot zo open en zo groen mogelijke binnentuinen

Tegenover de wens tot uitbreiding in de binnentuinen staan belangen om de tuinen zo onbebouwd mogelijk te houden en verharding tegen te gaan. Daarmee wordt maximaal ruimte gegeven om de tuinen groen in te richten, dat wil zeggen in te richten met een variatie aan beplanting (kruiden, planten, struiken, bomen, aangevuld met klimplanten en gevelgroen). De groene binnentuinen hebben een positieve invloed op het woongenot en dragen bij aan de groenopgaven in de stad. Het is daarom van groot belang dat deze kwaliteit behouden blijft.

Bij het behouden van het open en groene karakter van de binnentuinen zijn de volgende aspecten van belang.

  1. Klimaatadaptatie: Naar verwachting zal het klimaat alleen maar sneller veranderen en worden de gevolgen alleen maar groter. Klimaatadaptatie is essentieel om te zorgen dat Amsterdam in fysiek, sociaal en economisch opzicht waardevol blijft. In de 'Strategie Klimaatadaptatie Amsterdam' zijn de opgaven benoemd om als stad in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig te zijn. Daarbij gaat het om:
    1. Wateroverlast: Extreme buien kunnen het openbare leven flink beperken en hinderen, zeker als het water niet plaatselijk wordt vastgehouden, snel kan infiltreren of afvloeien. De risico's zijn onder andere het onderlopen van straten met schade aan verharding en verslechterde bereikbaarheid tot gevolg; het afsterven van bomen en planten in parken; schade aan kelders en gebouwen. Groene binnentuinen kunnen veel regenwater opnemen en houden het regenwater ook langer vast. Er ontstaat na een regenbui minder snel wateroverlast en de bodem droogte minder snel uit als er juist geen regen valt. Zo wordt een bijdrage geleverd aan een stabiele en evenwichtige grondwaterstand.
    2. Overstromingsrisico: De kans op een overstroming is door reeds getroffen maatregelen klein, maar de gevolgen van een overstroming kunnen groot zijn. Te denken valt bijvoorbeeld aan maatschappelijke ontwrichting door onbereikbaarheid van de stad of delen ervan, ook voor de nood- en hulpdiensten; uitval van vitale functies; schade aan infrastructuur en bebouwing; lange hersteltijden; economische schade.
    3. Droogte: Door neerslagtekort en verdamping ontstaat droogte. Droogte heeft verschillende risico's, zoals schade aan het stedelijk groen en de ecologie, funderingsproblemen en beschadigingen aan leidingen en netwerkkabels.
    4. Hitte: Door klimaatverandering neemt het aantal zomerse en tropische dagen toe. Hitte kan tot verschillende problemen leiden op het gebied van onder andere gezondheid, leefbaarheid, energievraag, arbeidsproductiviteit, biodiversiteit, infrastructuur zoals bruggen, netwerken waaronder elektriciteit, en de kwaliteit van het oppervlaktewater. De aanwezigheid van groen in de binnentuinen zorgt voor een verkoelend effect op warme dagen en vermindert 'hittestress'.
  2. Biodiversiteit: Groene binnentuinen vormen een natuurlijke biotoop voor planten en dieren en vervullen een wezenlijke rol in het verbinden van de parken en andere groenstructuren in de stad. Zij vervullen een rol als stapstenen/stepping stones van groen. Hier kunnen zich plant- en diersoorten vestigen die in de 'openbare' stad veel meer moeite hebben.
  3. Stedenbouwkundige kwaliteiten en beleving van de binnentuinen: De groene binnentuinen vormen de stedenbouwkundige contramal van de openbare ruimte (straten en pleinen), die in dit plangebied vaak volledig verhard zijn. Zicht op groen heeft een positief effect op het welzijn van bewoners en draagt zo bij aan het woongenot. Zicht en op groen geeft hierdoor ook extra waarde aan de woningen.

In de onderstaande paragrafen worden deze aspecten nader toegelicht aan de hand van de situatie in dit plangebied.

Klimaatadaptatie

Klimaatadaptatie is essentieel om te zorgen dat Amsterdam in fysiek, sociaal en economisch opzicht waardevol blijft. Een deel van de opgaven om de stad in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig maken heeft betrekking op de waterhuishouding: het opvangen van extreme regenbuien, het beperken van het risico op daaruit voortvloeiende overstromingen en het beheersbaar maken en houden van een stabiele grondwaterspiegel. Deze aspecten komen hier eerst aan de orde. Daarna wordt ingegaan op het aspect hittestress.

Wateroverlast bij hevige regenval 

Als gevolg van de opwarming van de aarde moet er in de toekomst rekening worden gehouden met heftiger regenbuien die vaker voorkomen. Hierdoor krijgen niet alleen de riolen in de stad veel meer water te verwerken dan voorheen, waardoor de kans op wateroverlast in de openbare ruimte groter wordt, maar wordt ook de kans op wateroverlast in de binnentuinen groter.

De binnentuinen in het plangebied zijn kwetsbaar voor extreme regen. Dat blijkt uit onderstaande Waterdieptekaart. Op de kaart zijn de plekken aangegeven waar zich bij extreme regenbuien knelpunten voordoen en waar zich welke risico's op overlast en schade voordoen. De kaart is gebaseerd op een extreme regenbui waarbij in 2 uur tijd 120 mm regen valt.

verplicht
Afbeelding: Wateroverlast in de binnentuinen bij een extreme regenbui van 120 mm in 2 uur tijd in het plangebied.

In de meeste binnentuinen in het plangebied zal het waterpeil na een extreme regenbui tot 50 cm boven tuinniveau staan, en in veel binnentuinen zelfs tot 85 cm. Wateroverlast in de binnentuinen is daarmee een probleem voor het gehele plangebied. Verwacht kan worden dat als gevolg van deze wateroverlast tevens schade aan de tuinen zal ontstaan als het gaat om de aanwezige beplanting en bebouwing. De wateroverlast in de binnentuinen hangt nauw samen met de hoge mate van verharding in de binnentuinen in het plangebied. Naarmate de hoeveelheid verharding verder toeneemt, zal het risico op wateroverlast na een extreme regenbui ook verder toenemen.

In een stedelijke omgeving leidt hevige regenval sneller tot overbelasting van het rioleringsstelsel. Verharding zorgt ervoor dat regenwater direct naar het riool vloeit. Door het oppervlak te verharden, kan regenwater niet meer in de grond zakken; het natuurlijke systeem van wateropvang is dan onderbroken.

In het Museumkwartier en Duivelseiland bestaat het rioleringssysteem voornamelijk uit een gemengd stelsel. Dat betekent dat onder de straten in één rioolbuis regenwater en afvalwater samenkomen. Wanneer er meer regen valt dan het rioleringsstelsel aan kan, raakt de buis vol. Het regenwater vloeit dan bij een gemengd stelsel via een overstort direct naar het oppervlaktewater, of komt op straat te staan. Dit wordt riooloverstort genoemd. Omdat rioolwater verontreinigd is met ziekteverwekkers kan dit gezondheidsklachten (diarree, overgeven, keelpijn of huidklachten) veroorzaken wanneer mensen met het water in contact komen.

In de overige delen van het plangebied, waar het rioolstelsel voornamelijk bestaat uit een gescheiden stelsel waarbij de afvoer van vuil afvalwater gescheiden plaatsvindt van de afvoer van regenwater, zijn deze gezondheidsrisico's minder aan de orde. Dat neemt echter niet weg dat ook bij een gescheiden rioolstelsel bij een hoosbui wateroverlast en schade van regenwater kan ontstaan.

Het vergroten van rioolbuizen, waardoor extreme piekbuien wél direct verwerkt kunnen worden, is zeer kostbaar. Het heeft daarom de voorkeur om de infiltratiecapaciteit te vergroten, zowel in de openbare ruimte als in de binnentuinen.

Overstromingsrisico 

De gevolgen van een overstroming kunnen groot zijn. Een overstroming kan leiden tot ontwrichting van het openbare leven doordat de stad (of delen daarvan) onbereikbaar wordt, ook voor de nood- en hulpdiensten, door uitval van vitale functies, door schade aan infrastructuur en bebouwing en daarmee economische schade.

Overstromingen in Amsterdam kunnen optreden vanuit de Noordzee (via IJmuiden), de Lek, het Markermeer en de regionale watersystemen. De kans op een overstroming is door alle reeds getroffen maatregelen (het systeem van waterkeringen, de ingrepen om rivieren de ruimte te geven en dergelijke) weliswaar klein, maar de klimaatverandering zorgt er voor dat de grenzen van het watersysteem sneller bereikt worden. Voor het watersysteem komen de limieten in zicht en er is weinig flexibiliteit over om extremen op te vangen. Aangezien de buffercapaciteit van het watersysteem in dit dichtbevolkte gebied zeer beperkt is, leidt dit sneller tot wateroverlast.

Ook dit draagt bij aan de belangrijke rol die de binnentuinen, naast de maatregelen die de gemeente in de openbare ruimte kan nemen om de stad regenbestendig te maken, hebben in het opvangen van extreme regenbuien.

Grondwater 

In zijn algemeenheid is het grondwaterpeil in het plangebied op gemiddeld niveau. Dat neemt niet weg dat het waterbergend vermogen van de binnentuinen beperkt en is er kans op grondwateroverlast. Grondwateroverlast kan zich onder andere uiten in de vorm van wortelrot bij planten en bomen (de wortels komen permanent onder water te staan), vochtproblemen in kruipruimtes en/of optrekkend vocht. Doordat de waterbergingscapaciteit van de binnentuinen beperkt is, zal er bij een hevige regenbui zeer snel wateroverlast en schade ontstaan. Een (verdere) afname van de bergingscapaciteit van de binnentuinen is daarom niet gewenst.

In hete zomers kan het tegenstelde effect ontstaan in de vorm van grondwateronderlast, een te lage grondwaterstand. Grondwateronderlast kan onder andere leiden tot problemen in de vorm van ongelijkmatige maaiveldzettingen (risico op schade aan leidingen en aansluitingen), paalrot (droogvallen van houten paalfunderingen, en het risico op wortelrot als de grondwaterstand weer stijgt is groter.

De hoeveelheid bebouwing en verharding hebben grote invloed op de grondwaterspiegel en de regenbestendigheid van (binnen)tuinen. Bij een hoge grondwaterstand is het vooral van belang op de pieken tijdelijk op te kunnen vangen, bijvoorbeeld op groene daken in combinatie met een voorziening voor het op eigen perceel opvangen en verwerken van regenwater. Het verwijderen van verharding en de aanleg van groen in de binnentuinen in het plangebied zorgt ook voor een meer stabiele grondwaterstand en maakt de binnentuinen beter bestand tegen zowel hevige regenbuien als droogte. Vooral bomen en struiken (meer dan gras en bloemperken) verdampen het (teveel aan) water en hebben hiermee daarmee tevens een verkoelend effect op de stad.

Hemelwaterverordening Amsterdam

In beginsel zijn particulieren zelf verantwoordelijk voor de verwerking van hemelwater op hun eigen perceel. Om te bevorderen dat er bij nieuw- en verbouwinitiatieven voldoende waterberging gerealiseerd wordt, is in de Hemelwaterverordening Amsterdam (zie ook paragraaf 5.5.12) vastgelegd dat bij nieuw- en verbouwplannen de verplichting bestaat om het regenwater op eigen perceel op te vangen en te verwerken. Bepaald is dat een hemelwaterberging een capaciteit heeft van tenminste 60 liter per m2 bebouwd oppervlak.

Afwegingskader en paraplubestemmingsplan Grondwaterneutrale Kelders

In paragraaf 5.5.13 'Afwegingskader en paraplubestemmingsplan Grondwaterneutrale Kelders' zijn het gemeentelijke beleid en de bijbehorende regels met betrekking tot het bouwen van kelders toegelicht. Uitgangspunt van dat beleid is dat het bouwen van nieuwe kelders geen nadelige gevolgen heeft voor de stand van het grondwater en dat de kans op schade aan aangrenzende terreinen of panden of de openbare ruimte minimaal is. Alleen de aanleg van 'grondwaterneutrale' kelders is daarom nog toegestaan. Dat wil zeggen dat het grondwater ook na de komst van de kelder goed kan blijven doorstromen, de stand van het grondwater niet of nauwelijks verandert (en waar mogelijk zelfs verbetert) en als er ook verder geen negatieve gevolgen zijn voor het grondwater. Het bouwen van grondwaterneutrale kelders draagt daarmee ook bij aan het klimaatbestendig maken van de stad.

Hittestress

Bij klimaatverandering gaat het niet alleen om heftiger regenbuien. Een ander thema dat zich steeds meer manifesteert in de stad is hitteproblematiek en hittestress. Klimaatverandering leidt tot hetere zomers, meer warme en tropische nachten en meer hittegolven. Hitte heeft invloed op de gezondheid en welzijn van mensen, de leefbaarheid van buurten en comfort in woningen en gebouwen. Hoge temperaturen vormen een risico voor de gezondheid. Als gevolg van klimaatverandering zal het aantal hete dagen (en nachten) per jaar stijgen. Het is daarom waarschijnlijk dat hitte gerelateerde ziekten in de toekomst vaker plaats zullen vinden.

Hittestress manifesteert zich het meest in dichtbebouwd stedelijk gebied. Steden worden warmer gedurende de dag en blijven 's nachts ook langer warm dan het platteland. Problemen met hitte in het stedelijk gebied ontstaan enerzijds door klimaatopwarming, waardoor we steeds vaker te maken hebben met hoge luchttemperaturen: hete dagen en hete nachten. Anderzijds leidt de stedelijke omgeving zelf tot meer hitte: vooral 's nachts zorgt het hitte-eilandeffect ervoor dat de luchttemperatuur in de stad een paar graden warmer is dan in de omgeving, Overdag leiden de stedelijke bebouwing en op sommige plekken het gebrek aan schaduw ertoe dat de gevoelstemperatuur op bepaalde locaties onaangenaam hoog is.

Uit onderstaande kaart blijkt dat het plangebied onderdeel is van het 'hitte-eiland' dat de stad vormt. De kaart geeft het stedelijk hitte-eilandeffect (UHI) weer in graden Celsius. Dit is het gemiddelde luchttemperatuurverschil tussen de stedelijke en omliggende landelijke gebieden. Het stedelijk hitte-eiland effect is het sterkst 's nachts. Het zorgt ervoor dat de luchttemperatuur 's nachts niet daalt waardoor gevoelige bevolkingsgroepen (baby's, kinderen, ouderen) gezondheidseffecten ondervinden.

De waarden op de kaart zijn jaargemiddelden. Het temperatuurverschil tussen stad en omringend gebied blijft daardoor onder de 3 graden Celsius. Op hete zomerdagen kan het verschil echter beduidend verder oplopen dan de waarden in de kaart, zeker tijdens de avonden als het platteland sneller afkoelt dan de stad. In Nederlandse steden is het soms tot 8 graden Celsius warmer dan in de rest van het land.

verplicht
Afbeelding: Kaart hittestress op stedelijk niveau en het plangebied (Bron: Atlas Natuurlijk Kapitaal)  

Het hitte-eilandeffect neemt bovendien toe als gevolg van stadsuitbreiding en -inbreiding. Met name overdag kan de gevoelstemperatuur op bepaalde locaties in de stad onaangenaam hoog worden. Dat komt vooral doordat daar geen schaduw van bomen is of doordat bepaalde materialen veel warmte uitstralen, zoals asfalt en baksteen. De reflectie van zonnestraling door ramen en glazen gevels of zeer lichtgekleurde oppervlakken versterkt dit effect nog.

De grootte van dit stedelijk hitte-eiland effect hangt sterk af van de dichtheid en hoogte van de bebouwing en van de hoeveelheid groen. Donkere oppervlaktes absorberen de hitte namelijk meer dan witte of groene oppervlaktes. Dit speelt des te meer nu de temperaturen door klimaatverandering stijgen. Cijfers laten zien dat in de afgelopen 70 jaar het aantal zomerse dagen in Amsterdam verdubbeld is. Er is een duidelijke stijgende trend.

In versteende gebieden zoals het Museumkwartier en Valeriusbuurt zijn de effecten groter dan in meer groene gebieden binnen en buiten de stad. Het plangebied is binnen Amsterdam een versteend gebied met relatief weinig groen. Het is belangrijk dat rekening wordt gehouden met hitteproblematiek en wordt ingespeeld op de te verwachten ontwikkelingen. Het plangebied behoort tot de dichtst bebouwde woonomgevingen van Amsterdam. Door het zogeheten stedelijk hitte-eilandeffect is het vooral in de avond en 's nachts een paar graden warmer dan op het platteland.

Op onderstaande hittekaart is de gemiddelde gevoelstemperatuur (PET) in het plangebied weergegeven voor 1 juli 2015 tussen 12.00 en 18.00 uur. Deze dag is door het RIVM geselecteerd als uitgangspunt voor het uitvoeren van de stresstesten voor hitte, omdat deze dag wordt gezien als de representatieve hittedag voor de zomerperiode april tot en met september. Als indicator voor de invloed van hitte op de menselijke gezondheid is de gevoelstemperatuur gebruikt. Dit is een betere indicator dan luchttemperatuur.

verplicht
Afbeelding: Hittestress in het plangebied.  

De kaart laat zien dat de gevoelstemperatuur in het plangebied op de representatieve hittedag kan oplopen tot 46 graden Celsius. Deze hoge gevoelstemperatuur (hittestress) doet zich met name voor in de versteende openbare ruimte. Op het met gras ingerichte Museumplein ligt de gevoelstemperatuur op de representatieve hittedag met 40 graden lager, maar nog steeds erg hoog. In het niet-versteende openbaar groen in het plangebied (zoals de groene oevers langs het Noorder Amstelkanaal) ligt de gevoelstemperatuur op de representatieve hittedag met 34 graden Celsius lager.

Mogelijke maatregelen tegen hittestress

In Nederlandse steden is het soms tot 8 graden Celsius warmer dan in de rest van het land. Inrichtingsmaatregelen voor een hittebestendige stad zijn onder te verdelen in:

  • maatregelen die stadsbreed zorgen voor een verlaging in de luchttemperatuur;
  • maatregelen die lokaal de gevoelstemperatuur verlagen, waarmee op straat- of buurtschaal koele plekken kunnen worden gecreëerd.

Bijna alle maatregelen zijn gebaseerd op vier verkoelende principes: verdamping, beschaduwing, reflectie en ventilatie, die ieder op een eigen manier zijn gekoppeld aan de stedelijke energiebalans en de energiebalans van het lichaam, die de uiteindelijke lucht- en gevoelstemperatuur bepalen.

Van de genoemde principes is schaduw de meest effectieve manier om de gevolgen van hitte tegen te gaan en lokaal koelteplekken te creëren. Dat kan met bomen. Bomen zorgen lokaal voor schaduw en verdampen daarnaast aanzienlijke hoeveelheden water - tot wel 170 liter per dag. De sterkste verkoeling wordt in een onderzoek van de Hogeschool van Amsterdam waargenomen bij de schaduw van een boom die ook nog de gevel beschaduwt. Op plaatsen waar de ruimte te klein is om bomen te planten, zijn andere schaduw biedende voorzieningen, zoals pergola's, parasols of doeken voorstelbaar.

Daarnaast kan gras de oppervlaktetemperatuur verminderen. Vergeleken met betonnen bestrating kan de oppervlaktetemperatuur van gras 24 graden Celsius lager zijn (Armson et al., 2012). Dit beïnvloedt ook de gevoelstemperatuur.

Groene daken kunnen ook helpen het hitte-eilandeffect te verminderen en zomerse luchttemperaturen direct boven het dak te verlagen. Het effect van individuele en enkele groendaken wordt meestal niet waargenomen op straatniveau. Verschillende modelstudies hebben echter aangetoond dat als elk gebouw in de stad zou worden bedekt met een groen dak, het verkoelend effect op straatniveau tot 4 graden Celsius kan bedragen.

Gevelgroen kan eveneens bijdragen aan het verkoelend effect. Klimplanten die in de volle grond staan zijn het beste bestand tegen weersinvloeden en dragen zowel bij aan een betere regulering van het vocht als aan het geven van schaduw op de gevels van de woningen.

De temperatuur in de stad kan dus verlaagd worden door meer groen en minder bestrating of bebouwing, ook in binnentuinen. Groen zorgt voor schaduw en door verdamping vindt verkoeling plaats. Op een hete zomerse dag kan het wel 10 tot 15 graden koeler zijn onder een boom dan in de zon.

Zoals boven aangegeven kan de gevoelstemperatuur in de versteende openbare ruimte in het plangebied oplopen tot 46 graden Celsius. De gevoelstemperatuur in de binnentuinen ligt op veel plekken aanzienlijk lager (37 graden Celsius), maar de gevoelstemperatuur wordt hoger naarmate de binnentuin meer is verhard. Binnen het stedelijk hitte-eiland waar de Hoofddorpplein- en Schinkelbuurt onderdeel van uitmaakt, kan het open houden en (verder) vergroenen van de binnentuinen een bijdrage leveren aan het bieden van koelte-eilandjes. Daarmee bieden de binnentuinen meer tegenwicht aan de hittestress in de versteende openbare ruimte.

Biodiversiteit

Biodiversiteit is gebaseerd op een voedselketen. Die begint in de bodem waar bodemleven (schimmels/ongewervelden/insecten) een voedselbron vormt voor planten, insecten en hogere levensvormen als vogels en zoogdieren. Meer groen in de binnentuinen betekent ook een gezondere bodem en meer ruimte voor flora en fauna, en daarmee meer biodiversiteit. Dit levert tevens een bijdrage aan het klimaatbestendig maken van de stad.

Eén van de doelstellingen in de stedelijke 'Groenvisie 2020-2050' (vastgesteld door de gemeenteraad op 21 december 2020) is het zo ecologisch mogelijk inrichten en beheren van de stad, gericht op een grote biodiversiteit. Daarmee streeft de stad naar het vergroten van de biodiversiteit en krijgt de flora en fauna de kans zich te ontwikkelen door middel van natuurlijke processen.

Deze opgave speelt op alle niveaus, van stads-, wijk- en buurtniveau tot het niveau van straten en individuele tuinen. Bewoners, bedrijven en organisaties worden aangemoedigd om (binnen)tuinen, gevels en daken groener te maken en ecologisch te beheren. Bij (ver)bouwen bij renovatie, transformatie en nieuwbouw van gebouwen geldt als norm dat dit op een 'natuurinclusieve' wijze gebeurt. Door natuurinclusief te bouwen worden specifieke stadssoorten geholpen. Nestkasten voor gierzwaluwen, huismussen, slechtvalken en spreeuwen kunnen in gevels worden gemetseld. Vleermuiskasten in en aan gebouwen bieden slaapplekken voor deze zoogdieren. Natuurinclusief bouwen houdt ook in dat het daklandschap en de gevels groen worden gemaakt. Dat is vooral belangrijk voor planten en voor insecten zoals vlinders en wilde bijen.

Groene binnentuinen spelen een wezenlijke rol in het verbinden van de parken en andere grootschalige(r) groenstructuren in de stad en vervullen in die zin een rol als stapstenen/stepping stones van groen. Hier kunnen zich plant- en diersoorten vestigen die in de rest van de 'openbare' stad veel meer moeite hebben. In deze rol kunnen de binnentuinen een wezenlijke bijdrage leveren aan de biodiversiteit binnen de stad. Zij vormen een goede basis voor het in stand houden en ontwikkelen van een groen en biodivers netwerk.

Het plangebied ligt tussen de belangrijke groene-blauwe zones van het Vondelpark aan de noordzijde en het Noorder Amstelkanaal langs de zuidzijde. Langs het kanaal heeft het plangebied ook een directe relatie met het water van de Schinkel, die als landschappelijke lijn dwars langs het plangebied loopt. Diergroepen als kleine zangvogels, vleermuizen, vlinders en bijen kunnen niet zonder biodiverse stapstenen / stepping stones tussen deze groen- en waterstructuren.

In het plangebied zelf is slechts in zeer beperkte mate groen in de openbare ruimte aanwezig. De meeste straten zijn volledig verhard. Datzelfde geldt voor veel pleinen. In veel binnentuinen is wel groen aanwezig, maar zoals aangegeven eveneens slechts in zeer beperkte mate. Daar staat tegenover staat dat het in de binnentuinen stiller en rustiger is dan in het vaak druk gebruikte groen in de openbare ruimte. Dat maakt de binnentuinen zeer geschikt om de rol als groene stapstenen/stepping stones te vervullen. Daarmee staat een teveel aan verharding en bebouwing in de binnentuinen op gespannen voet met de gewenste instandhouding en ontwikkeling van het groene en biodiverse netwerk in de stad.

Stedenbouwkundige kwaliteiten en beleving van de binnentuinen

Het grootste deel van het plangebied maakt onderdeel uit van de 19e-eeuwse Ring. De Harmoniehof is gebouwd tussen de beide wereldoorlogen en valt daarmee binnen de Gordel '20-'40. Beide zones zijn stenige woonbuurten met voornamelijk middelhoge gesloten woonblokken. Blokken bestaan uit individuele panden en samenhangende ensembles van hoogstens vijf bouwlagen. De waarde ligt vooral in de stedenbouwkundige structuur met de gesloten bouwblokken en doorgaande straatwanden. Bij de bouw werd een prettig woon- en leefklimaat nagestreefd. Het was belangrijk dat er voldoende licht en frisse lucht in de woningen kon komen. Bij het ontwerp is gezocht naar een goede verhouding tussen bouwhoogtes, straatbreedtes en blokdieptes. De binnenterreinen van de bouwblokken vormen daarbij de stedenbouwkundige contramal van de openbare ruimte. De openbare ruimte is druk en verhard, terwijl de binnentuinen privacy bieden en groen zijn.

Groene en rustige binnentuinen vormen nog altijd een belangrijke kwaliteit ter compensatie van de drukte in de versteende openbare ruimte. Door de relatief hoge dichtheid van de bebouwing zijn de binnentuinen meestal de enige rustige en deels nog groene plekken in de directe woonomgeving. In de openbare ruimte zijn groenvoorzieningen beperkt aanwezig op enkele grotere groenstroken en pleintjes na. In enkele, meestal wat diepere bouwblokken staat in de binnentuinen bedrijfsbebouwing of een maatschappelijke voorziening. De buitenruimte bij deze bedrijven en voorzieningen toont vaak veel verharding.

In het plangebied is in veel binnentuinen nog groen aanwezig, maar zoals boven aangegeven slechts in zeer beperkte mate. Het merendeel van de binnentuinen is in hoge mate verhard in de vorm van betegeling en bebouwing. Deze verharding tast niet alleen het groene karakter, maar ook de oorspronkelijk beoogde stedenbouwkundige kwaliteit van rustige binnentuinen aan.

Open, groene en rustige binnentuinen dragen bij aan het woon- en leefklimaat voor alle bewoners. Dit geldt zowel voor de bewoners met een eigen binnentuin als voor de bewoners rondom de binnentuin die op de eerste verdieping of hoger wonen. In het plangebied, waar aan de voorzijde van de (woon)bebouwing de drukte van de stad duidelijk aanwezig is en de mogelijkheden tot recreëren in een rustige omgeving zich op enige afstand van de woning bevinden, dient de rust en ruimte aan achterzijde van de woning als compensatie. Dit geldt voornamelijk voor de bewoners op hogere verdiepingen. Zij hebben immers niet de baten die de ondernemers en bewoners op de begane grond wel hebben van de tuinbebouwing. Om de stille beleving van de binnentuinen kracht bij te zetten en daarmee het verblijfsklimaat aangenaam te houden, is een verregaande verdichting van de binnentuinen niet wenselijk.

Samenvatting

Samengevat geldt ten aanzien van de belangen om de tuinen zo onbebouwd mogelijk te houden en verharding tegen te gaan het volgende.

Het meeste (potentiële) groen in het plangebied bevindt zich in de binnentuinen. Deze vormen de stedenbouwkundige contramal van de straten en pleinen, die in dit plangebied vaak volledig verhard zijn. In praktijk geldt voor de binnentuinen echter dat deze in hoge mate eveneens reeds zijn verhard.

Bij zware regen ontstaat in nagenoeg het gehele plangebied in het plangebied wateroverlast in de binnentuinen. Bij een extreme regenbui zal het waterpeil tot 50 cm en hoger boven tuinniveau staanWateroverlast in de binnentuinen is daarmee een probleem voor het gehele plangebied.

Om de stad, en daarmee dit plangebied, klimaatbestendig te maken en te houden, is het belangrijk de binnentuinen in het plangebied zo groen en open mogelijk te maken en hemelwaterbestendig in te richten. Groene binnentuinen kunnen veel regenwater opnemen en houden het regenwater ook langer vast. Het realiseren van groene daken op de bebouwing in de binnentuinen (conform de Hemelwaterverordening Amsterdam) draagt bij aan het bevorderen van het waterbergend vermogen van de binnentuinen. Het verwijderen van verharding en de aanleg van groen in de binnentuinen zorgt ook een meer stabiele grondwaterstand en maakt de binnentuinen beter bestand tegen zowel hevige regenbuien als droogte.

Vooral bomen en struiken verdampen het (teveel aan) water en hebben daarmee tevens een verkoelend effect op de stad. Groene binnentuinen zijn dan ook tevens belangrijk om bij het warmer wordende klimaat hittestress op te vangen. Klimaatverandering leidt tot hetere zomers, meer warme en tropische nachten en meer hittegolven, waarbij de gevoelstemperatuur oploopt tot (zeer) onaangename hoogte en kan leiden tot gezondheidsproblemen en oversterfte. Het gehele plangebied is onderdeel van het hitte-eiland dat de stad ten opzichte van het landelijke gebied vormt. De hoeveelheid groen in het plangebied (zowel in de openbare ruimte als in de binnentuinen) is laag tot zeer laag, terwijl groen juist bijdraagt aan de hittebestendigheid van de stad en daarmee aan het reduceren van hittestress. Door hun schaduwwerking dragen bomen het meeste bij aan het reduceren van de gevoelstemperatuur, maar ook laag groen, gras, en groene daken dragen daaraan bij.

Groene, open en rustige binnentuinen dragen tevens bij aan het bevorderen van de biodiversiteit van de stad. Groene binnentuinen vormen de belangrijkste schakels binnen het netwerk van biodiversiteit. Zij vormen een natuurlijke biotoop voor planten en dieren in de stad en een belangrijke aanvulling ten opzichte van openbaar groen en vervullen zo een rol als stapstenen/stepping stones van groen. Hier kunnen zich plant- en diersoorten vestigen die in de 'openbare' stad veel meer moeite hebben. Het plangebied ligt tussen de belangrijke groene en blauwe zones van het Vondelpark en het Noorder Amstelkanaal. Het stillere en rustiger karakter van de binnentuinen maakt dat de binnentuinen zeer geschikt zijn om voor deze dier- en plantensoorten een rol als groene stapstenen/stepping stones te vervullen tussen deze groenblauwe structuren.

Een teveel aan verharding en bebouwing in de binnentuinen staat op gespannen voet met de gewenste instandhouding en ontwikkeling van het groene en biodiverse netwerk in de stad. Bewoners, bedrijven en organisaties worden bovendien aangemoedigd om (binnen)tuinen, gevels en daken groener te maken en ecologisch te beheren. Bij (ver)bouwen bij renovatie, transformatie en nieuwbouw van gebouwen geldt als norm dat dit op een 'natuurinclusieve' wijze gebeurt.

Bij het stedenbouwkundig ontwerp van de bebouwing werd al een prettig woon- en leefklimaat nagestreefd. Om er voor te zorgen dat er voldoende licht en frisse lucht in de woningen kon komen, werd gezocht naar een goede verhouding tussen bouwhoogtes, straatbreedtes en blokdieptes. Het binnenterrein vormde daarbij de stedenbouwkundige contramal van de openbare ruimte. De openbare ruimte is druk en verhard, terwijl de binnentuinen privacy bieden en groen zijn. Vandaag de dag vormen groene en rustige binnentuinen nog steeds een belangrijke kwaliteit ter compensatie van de drukte in de versteende openbare ruimte.

De binnentuinen in het plangebied zijn over het algemeen langgerekt en ondiep van karakter. In het plangebied is in veel binnentuinen nog groen aanwezig, maar het merendeel van de binnentuinen is in hoge mate verhard in de vorm van betegeling en bebouwing. Deze verharding tast niet alleen het groene karakter, maar ook de oorspronkelijk bedoelde stedenbouwkundige kwaliteit van rustige binnentuinen aan.

Dit geldt voornamelijk voor de bewoners op hogere verdiepingen. Zij hebben immers niet de baten die de ondernemers en bewoners op de begane grond wel hebben van de tuinbebouwing. Om de rustige beleving van de binnentuinen kracht bij te zetten en daarmee het verblijfsklimaat aangenaam te houden, is een verregaande verdichting van de binnentuinen niet wenselijk.

De verschillende belangen om de binnentuinen zo open en groen mogelijk te maken en houden, zijn ingegeven door problematiek op verschillende schaalniveaus. De gevoeligheid voor wateroverlast in de binnentuinen geldt voor alle binnentuinen in het plangebied. En op stedelijk en regionaal niveau maakt het plangebied deel uit van het veel grotere stedelijke hitte-eiland waarbinnen de problematiek van het voorkòmen van hittestress speelt. Daarnaast zijn veel beleidsuitgangspunten van toepassing op de gehele stad. Dat geldt bijvoorbeeld voor de stedelijke Groenvisie 2020-2050, de stedelijke Hemelwaterverordening en de verplichting om in de gehele stad alleen nog kelders te bouwen die grondwaterneutraal zijn. Op de plekken in de stad die erg versteend zijn en waar weinig schaduw is, wordt ook gestimuleerd om gevels, daken en tuinen groener te maken. Deze stedelijke beleidsuitgangspunten, maatregelen en belangen zijn vanzelfsprekend tevens van toepassing op dit plangebied.

Doorvertaling in het bestemmingsplan

Uit de bovenstaande analyse blijkt het belang van het behoud van het open en groene karakter van de binnentuinen. Het groen vergroot de sponswerking en vertraagt de afvoer van regenwater, reduceert de gezondheidsrisico's van hittestress, draagt bij aan een prettig woon- en leefklimaat voor bewoners rondom binnentuinen en bevordert de biodiversiteit.

Naarmate de verharding toeneemt komen deze belangen meer onder druk te staan. Daarmee is het gewenst om aan- en uitbouwen in de binnentuinen in beperkte mate toe te staan. Voor dit bestemmingsplan wordt als richtlijn gehanteerd dat bij voorkeur maximaal een kwart van de binnentuin mag worden bebouwd. En dat maximaal de helft van de binnentuin mag worden verhard (dit is inclusief bebouwing). Het percentage verharding mag iets hoger zijn, zodat bewoners de mogelijkheid houden om bijvoorbeeld een terras aan te leggen zonder dat dit ten koste gaat van de hoeveelheid bebouwing die wordt toegestaan.

Omdat het uitbouwen van woningen ten koste gaat van het waterbergend vermogen van zowel de onder- als bovengrond van de binnentuinen zijn compenserende maatregelen gewenst. Het niet-bebouwde oppervlak en het groen nemen af, terwijl de afvoer van regenwater vanaf het extra dakoppervlak juist toeneemt. De verplichting uit de hemelwaterverordening om een groen dak met hemelwaterberging aan te leggen op nieuwe bijbehorende bouwwerken is daarom in dit bestemmingsplan doorvertaald.

Het beperken van het vergunningvrij bouwen en het verplichten van groene daken is niet de enige manier om het waterbergend vermogen en de hittebestendigheid van de tuinen zoveel mogelijk in stand te houden. Het verharden van het achtererfgebied leidt eveneens tot een verslechtering van het waterbergend vermogen van hemelwater in de binnentuinen en een verhoging van de hittestress. Daarom worden er in het bestemmingsplan ook voorwaarden gesteld aan het verharden van de binnentuinen.

De verharding van een tuin mag maximaal 50% van het oppervlak van de tuin bedragen. Daarbij wordt het grondoppervlak van de bebouwde gronden meegerekend. Indien de verharding meer dan 50% van het totale oppervlak van de tuin bedraagt, dan is het aanleggen of toevoegen van nieuwe verharding in de vorm van betegeling alleen toegestaan met een omgevingsvergunning. Hiervoor dient een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan te worden verleend. Er is gekozen om geen regeling in het bestemmingsplan op te nemen voor het verharden van meer dan 50 % van de tuin, omdat dit maatwerk is.

Indien meer dan 50 % van de tuin wordt verhard, dan geldt in ieder geval de voorwaarde dat het waterbergend vermogen van de tuin in de nieuwe situatie een capaciteit heeft van tenminste 60 mm hemelwater per uur. Daarmee kan bij een zware regenbui het regenwater op eigen terrein worden verwerkt. Dit waterbergend vermogen kan op meerdere manieren worden gerealiseerd, bijvoorbeeld middels waterdoorlatende verharding, het leggen van tegels met een open voeg, het plaatsen van een regenton, het aanleggen van een vijver en dergelijke, al dan niet in verschillende combinaties.

Wettelijk is het toegestaan om in de begane grond aan de oorspronkelijke achtergevel aan- en uitbouwen tot maximaal 4 meter diep vergunningsvrij te realiseren. Gezien de ondiepe binnentuinen in het plangebied zouden aan- en uitbouwen van deze diepte het groene karakter van de woonbuurt, en daarmee de waterbergende capaciteit en de hittebestendigheid, te veel aantasten. Veel binnentuinen hebben een beperkte diepte van achtergevel tot achtergevel. Met aan beide zijden een uitbouw van 4 meter diep blijft er maar heel beperkt open binnentuin over. De meeste tuinen hebben achterin ook nog een schuurtje / berging staan en tegen de achtergevel is er meestal een verhard terras. Dan blijft er weinig over van het groene karakter van de binnentuinen.

Ruimtelijke studie 'Aan- en uitbouwen in binnentuinen Musemkwartier en Valeriusbuurt'

In de ruimtelijke studie 'Aan- en uitbouwen in binnentuinen Museumkwartier en Valeriusbuurt' (oktober 2021) is aan de hand van uiteenlopende voorbeelden inzichtelijk gemaakt wat de ruimtelijke effecten zijn op de binnentuinen van het inperken van de maximale diepte van aan- en uitbouwen. De studie ligt mede ten grondslag aan de regelingen voor de bebouwingsmogelijkheden van de binnentuinen. De studie is opgenomen als bijlage bij deze toelichting.

Museumkwartier en Valeriusbuurt zijn beide gekenmerkt door meestal gesloten bouwblokken met 3 á 4 bouwlagen met of een platte dak of en schuine dak. De binnentuinen van deze bouwblokken zijn met een diepte van meestal 15 tot 25m van gevel tot gevel ondiep. Er bestaan zelfs bouwblokken die een diepte van alleen maar 10m hebben. Bij bouwblokken met woningen op de begaande grond is het binnenterrein meestal groen ingericht met privétuinen voor de woningen. In sommige bouwblokken zijn voorzieningen in het binnenterrein opgenomen zoals schoolgebouwen of een kerk die in het binnenterrein rijkt. Deze gebouwen hebben over het algemeen een verharde buitenruimte zodat alleen de tuinen van de woningen er omheen een groene en open inrichting tonen.

Vooral de gebouwen rond het Museumplein wijken af van de homogene bebouwingstypologie van gesloten bouwblokken. Hier en incidenteel ook nog verspreid over het gebied zijn los staande, solitaire gebouwen gesitueerd die met de buitenruimtes direct aan het openbaar gebied grenzen. Vaak zijn dat gebouwen met een publieke functie die belangrijke schakelpunten in de stadstructuur vormen. Bovendien vormen de hoofdwinkelstraten Pieter Cornelisz Hooftstraat (tussen de Van Baerlestraat en de Hobbemastraat) en het noordelijke deel van de Van Baerlestraat (ten noorden van het Concertgebouw), en de buurtgerichte (niche)winkelstraat Cornelis Schuytstraat qua functie een uitzondering in de opbouw van de wijk. Zij zijn belangrijke straten en de functie aan de voorkant is vaak ook afleesbaar in de binnentuinen. Zij hebben meestal geen groen karakter. Het achtererf van een winkelpand is bijna altijd verhard en wordt gebruikt om bijvoorbeeld afvalcontainers te stallen of als opslagruimte of is al bebouwd met een winkel ondersteunende gebouw.

Begrenst worden het Museumkwartier en de Valeriusbuurt door twee grote waterlopen, de Noorder Amstelkanaal in het Zuiden en de Boerenwetering in het Oosten. In het Noorden sluit direct het Vondelpark aan met zijn recreatieve betekenis voor de hele stad. Maar toch zijn door de relatief hoge dichtheid van de bebouwing de binnentuinen meestal de enige groene plekken in de directe woonomgeving. Daarom hebben de groene binnentuinen een belangrijke invloed op de woonkwaliteit in dit gebied m.b.t. gezondheid, lucht, koeling, waterbergende capaciteit en meer. Het is daarom van groot belang dat deze kwaliteit behouden blijft.

Door de maximaal toegestane bouwdiepte van vergunningsvrije aan- en uitbouwen in ondiepe binnentuinen terug te brengen tot 2,5 meter, blijft de open en groene kwaliteit van de binnentuinen zo veel mogelijk gehandhaafd zonder de uitbreidingsmogelijkheden van de woningen op begane grond volledig te beperken. Aan de hand van onderstaande uitgangspunten is onderzocht bij welke bouwblokken een beperking van de maximale diepte van aan- en uitbouwen nodig is om het groene karakter van de binnentuinen te behouden en waar mogelijk diepere aan- en uitbouwen aanvaardbaar zijn.

Voor de bouwblokken zijn hiervoor de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  1. Per straatfront van een bouwblok dienen zo weinig als mogelijke verschillende maximale dieptes van aanbouwen aangehouden te worden zodat er zo veel mogelijk een rechte lijn aan de achterkant van de bebouwing op begane grond ontstaat. Het verspringen van de diepte van aanbouwen in eenzelfde straatfront zou ten kosten gaan van het woongenot van de woningen op begane grond met ondiepe tuinen.
  2. Bij de beoordeling van de impact van aan-/uitbouwen op de groene uitstraling van de binnentuinen zijn niet alleen de diepte van de individuele kavels van belang maar de maat van de gehele open ruimte tussen de tegenover elkaar liggende gevels. Om de open en groene kwaliteit te behouden is de onbebouwde ruimte tussen de tegenover elkaar liggende gevels, inclusief de aan-/uitbouwen op de eerste bouwlaag, bij voorkeur minimaal 25 m diep.

Hieronder is het ruimtelijke effect van de aan- en uitbouwen op de binnentuinen aan de hand van een aantal voorbeelden geschetst. Deze voorbeelden zijn op onderstaande overzichtskaart weergegeven. De nummering van de voorbeeld-blokken correspondeert met de analyses per voorbeeld-blok hierna.

verplicht
Afbeelding: Overzichtskaart onderzochte voorbeeld-bouwblokken in het plangebied  

De onderzochte voorbeeld-blokken zijn vergeleken met alle bouwblokken in het plangebied. Zo is bepaald welke bouwblokken vergelijkbaar zijn met een voorbeeld-blok en dezelfde regeling behoren te krijgen als het voorbeeld-blok.

verplicht
Afbeelding: Overzichtskaart alle bouwblokken in het plangebied

1. Bouwblokken aan woon- en doorgaande straten

In het plangebied van het bestemmingsplan zijn een aantal varianten van bouwblokken:

1.1 Smalle bouwblokken (tot 31m diepte)

Deze bouwblokken zijn kenmerkend voor een groot deel van het plangebied. Ze beschikken over ondiepe binnentuinen van ca. 10 tot 27m diepte tussen de tegenover elkaar liggende vlakke achtergevels. In deze ondiepe bouwblokken gaan aan-/uitbouwen altijd ten kosten van de open en groene kwaliteit van de binnentuinen (zie uitgangspunt 2). Om het vergunningsvrije bouwen echter niet helemaal in te perken wordt hier gekozen voor een (smalle) balans tussen uitbreidingswensen en groene binnentuinen. De diepte van aan-/uitbouwen dient hier beperkt te blijven tot max. 2,5 m.

verplicht

De in voorbeeldblok 1.1 onderzochte situatie en de hierbij gemaakte keuze voor de binnentuinenregeling in dit bestemmingsplan met de daarbij behorende onderbouwing, geldt voor de volgende bouwblokken in het plangebied: 2, 3, 5-7, 11-14, 15 (midden), 17, 19-24, 25 (oost en west), 26-31, 34, 36, 38-41, 45, 48, 50, 55-57, 60, 63 (noord), 64 (zuid), 65 (oost), 68, 70, 71, 73-75, 77 (zuid), 78-80, 82 (zuid), 84 en 86-89.

1.2 Bouwblok met voorziening in de binnentuin

Naast bouwblokken met woningen op de begane grond zijn er ook wat diepere bouwblokken met voorzieningen- /bedrijfsgebouwen in het binnenterrein. De afstand tussen de tegenover elkaar gelegen vlakke achtergevels is weliswaar meer dan 32 meter. Maar door de aanwezigheid van bebouwing zijn de tuinen van de woningen ook in deze bouwblokken relatief ondiep. Diepe uitbouwen zouden hier tot kosten gaan van het open en groene karakter van de binnentuinen. Daarom wordt de mogelijkheid voor vergunningsvrije aan- en uitbouwen tot maximaal 2,5 m beperkt.

verplicht

De in voorbeeldblok 1.2 onderzochte situatie en de hierbij gemaakte keuze voor de binnentuinenregeling in dit bestemmingsplan met de daarbij behorende onderbouwing, geldt voor de volgende bouwblokken in het plangebied: 4, 8, 33, 35, 44, 46, 58, 59, 66, 69, 81, 83, 85 en 90.

1.3 Bouwblok met (keuken)uitbouwen

In sommige bouwblokken hebben de woongebouwen deels kenmerkende (keuken)uitbouwen. Deze bouwvolumes steken uit in de binnentuinen waardoor de achtergevellijn verspringt. Dit gaat ten koste van de openheid van de sowieso vaak al ondiepe binnentuinen. Diepe uitbouwen zouden leiden tot nog verdere inperking van de openheid en zouden de binnentuinen deels afscheiden dus opdelen in meerdere kleine binnentuinen. Daarom dienen vergunningsvrije aan- en uitbouwen tot maximaal 2,5 m beperkt te worden om de kwaliteit van open en groene tuinen te waarborgen. Daarnaast zijn aan- en uitbouwen alleen toegestaan aan de oorspronkelijke vlakke achtergevel. Achter de keukenuitbouwen zijn geen verdere aan-/uitbouwen toegestaan om de al beperkte open ruimte te behouden.

verplicht

De in voorbeeldblok 1.3 onderzochte situatie en de hierbij gemaakte keuze voor de binnentuinenregeling in dit bestemmingsplan met de daarbij behorende onderbouwing, geldt (deels) voor de volgende bouwblokken in het plangebied: 02, 06, 07, 13, 23, 28, 30, 34, 35, 39, 40, 44, 46, 53, 58, 59, 63, 64, 65, 68-70, 80 en 87.

1.4 Bouwblok met veelhoekige vorm en verschillend diepe tuinen

Door een verdraaiing in het stratenpatroon ontstaan deels bouwblokken met een veelhoekige vorm. Hierdoor hebben de panden soms zeer verschillend diepe tuinen. Diepere kavels liggen tussen minder diepe kavels zoals in onderstaand voorbeeld in het zuidelijke eind van de Banstraat. Aan de Banstraat (in de afbeelding rechts) hebben de meeste kavels weliswaar eenzelfde relatief diepe maat maar zijn de tuinen in de westelijke hoek van het bouwblok juist zeer ondiep. Indien er in eenzelfde straatfront diepere aan-/uitbouwen (4m) bij langere kavels zouden worden gerealiseerd naast panden met ondiepe kavels, zou de aanbouwdiepte verspringen en zouden de diepe aanbouwen grote impact hebben op de naastgelegen benedenwoningen. Conform de boven benoemde uitgangspunten is dit niet wenselijk. Daarnaast is de impact van aan-/uitbouwen op de groene uitstraling van de binnentuinen in een bouwblok niet alleen op basis van de diepte van de individuele kavels te beoordelen maar wordt de gehele open ruimte tussen de tegenover elkaar liggende gevels beschouwd. Om deze redenen worden vergunningsvrije aan- en uitbouwen ook bij diepere kavels tot maximaal 2,5 m beperkt.

verplicht

De in voorbeeldblok 1.4 onderzochte situatie en de hierbij gemaakte keuze voor de binnentuinenregeling in dit bestemmingsplan met de daarbij behorende onderbouwing, geldt voor de volgende bouwblokken in het plangebied: 01, 10, 16, 18, 32, 37, 42, 43, 47, 52-54, 61, 62, 67, 72 en 76.

1.5 Bouwblok met grote diepte

Heel soms in de gebieden Museumskwartier en Valeriusbuurt is een bouwblok (gedeeltelijk) zo diep dat het groene onbebouwde binnenterrein voldoende aanwezig en overtuigend is - ook met een aan- of uitbouw van 4m diepte aan allebeide blokkanten. De groene karakter gaat hier ook met een diepere volumen niet verloren en de tuinen van de kavels zijn groot genoeg om een aan- of uitbouw van 4m op te nemen. Dit geldt voor blokken die (gedeeltelijk) dieper dan 33m zijn gemeten van de vlakke achtergevels. Bovendien moeten meerdere kavels in samenhang deze diepte hebben om een 4m diepe uitbouw mogelijk te kunnen maken. Meerdere verspringingen van de diepte van de aan- en uitbouwen is ruimtelijk namelijk wederom niet wenselijk.

verplicht

De in voorbeeldblok 1.5 onderzochte situatie en de hierbij gemaakte keuze voor de binnentuinenregeling in dit bestemmingsplan met de daarbij behorende onderbouwing, geldt voor de volgende bouwblokken in het plangebied: 09, 15 (west) en 25 (midden).

2. Bouwblokken aan hoofdwinkelstraten

2.1. Pieter Cornelisz Hoofdstraat en Cornelis Schuytstraat

Naast bouwblokken met vooral woningen op de begane grond zijn er bouwblokken die aan een kant aan hoofdwinkelstraten (Pieter Cornelisz Hooftstraat en Cornelis Schuytstraat) zijn gelegen. De achtererven van deze winkelpanden zijn grotendeels verhard en veel winkelpanden in deze straten beschikken al over een uitbouw van vier meter of dieper tot aan de perceelgrens. Een aantal van deze bouwblokken hebben dan ook diepere binnenterreinen. Het ruimtelijk effect van aan- en uitbouwen tot aan de perceelgrens bij de panden langs deze twee winkelstraten is beperkt. Het groene en open karakter ontstaat in deze binnentuinen voornamelijk door de tuinen van de woningen aan de andere kanten van de bouwblokken waar de maximale diepte van aan- en uitbouwen op 2,5 m beperkt wordt. Bij de panden langs deze twee winkelstraten zijn daarom aan- en uitbouwen tot aan de perceelgrens ruimtelijk aanvaardbaar.

Deze regeling geldt voor de Pieter Cornelisz Hoofdstraat tussen de Hobbemastraat en de Van Baerlestraat maar niet voor het oostelijke en westelijke einde. Hier zijn de winkels en percelen kleinschaliger en moeten ook de aan- en uitbouwen kleiner dus 2,5m diep zijn. Deze regeling geldt ook voor de panden langs de Cornelis Schuytstraat tussen de Van Eeghenstraat en de De Lairessestraat die te samen functioneren als de buurtgerichte (niche)winkelstraat. In enkele gevallen behoren ook panden in de zijstraten van dit deel van de Cornelis Schuytstraat bij deze winkelstraat. Deze regeling geldt niet voor het zuidelijke einde van de Cornelis Schuytstraat omdat hier geen winkels meer op de begane grond gesitueerd zijn maar woningen.

verplicht

De in voorbeeldblok 2.1 onderzochte situatie en de hierbij gemaakte keuze voor de binnentuinenregeling in dit bestemmingsplan met de daarbij behorende onderbouwing, geldt voor de volgende bouwblokken in het plangebied: 19-23 (oost), 25-29 (west), 63 (zuid), 64 (noord), 77 (noord) en 84 (noord).

2.2. Van Baerlestraat

Ook in het noordelijke gedeelte van de Van Baerlestraat (tussen het Vondelpark en de Willemsparkweg) zijn er bouwblokken die aan een kant op de begane grond hoofdwinkelstraat als functie hebben. De andere kanten van de bouwblokken liggen aan woon- of doorgaande straten of aan het Vondelpark. De achtererven van deze winkelpanden zijn nu al grotendeels verhard en veel winkelpanden in deze straten beschikken al over een uitbouw van 4 meter of dieper tot aan de perceelgrens. Een aantal van deze bouwblokken hebben ook diepere binnenterreinen. Het ruimtelijk effect van aan- en uitbouwen tot 4m bij de panden langs deze winkelstraat is beperkt en er blijft nog voldoende onbebouwde ruimte over. Daarom is een aan- of uitbouw van 4m ruimtelijk aanvaardbaar. eze regeling geldt voor de Van Baerlestraat tussen het Vondelpark en de Willemsparkweg maar niet voor het zuidelijke gedeelte. Hier zijn de winkels en percelen kleinschaliger en moeten ook de aan- en uitbouwen kleiner dus 2,5m diep zijn.

verplicht

De in voorbeeldblok 2.2 onderzochte situatie en de hierbij gemaakte keuze voor de binnentuinenregeling in dit bestemmingsplan met de daarbij behorende onderbouwing, geldt voor de volgende bouwblokken in het plangebied: 48-49 (oost), 51 (oost) en 63-65 (west).

3) Naast voorbeeldblokken: afwijkende regeling hoekbebouwing

In voorgaande voorbeeldblokken is per bouwblok de gemaakte keuze belicht voor de binnentuinenregeling. De daarin gemaakte keuzes gelden voor de lange en korte zijden van de bouwblokken. Voor de hoeken van de bouwblokken in het plangebied, wordt een andere keuze gemaakt. e hoekpercelen in bouwblokken zijn nagenoeg altijd kleiner dan de percelen op de lange en korte zijden van de bouwblokken. Soms is bij de panden in deze hoeken helemaal geen tuin aanwezig. Voor de veelal geldende situaties dat de hoektuinen duidelijk kleiner zijn dan de overige tuinen in het betreffende bouwblok, is het niet logisch een aan- of uitbouwmogelijkheid van 2,5 of 4 meter vast te leggen. Voor deze situaties wordt dan ook een andere keuze gemaakt. In de hier bedoelde tuinen is gekozen voor een maximaal bebouwingspercentage van 50%. Met maximaal 50% bebouwing wordt aangesloten op de huidige regeling omtrent het vergunningsvrij bouwen uit het Besluit omgevingsrecht. De koppeling van de bouwmogelijkheden in de hoeken van bouwblokken aan een maximumpercentage, zal er toe leiden dat in vrijwel elke hoektuin minder mogelijkheid tot bebouwen wordt geboden dan bij een regel om maximaal 2,5 meter te bebouwen of - voor de genoemde winkelstraten - maximaal 4 meter. In de hieronder opgenomen tekeningen van de voorbeeldblokken zijn de hier bedoelde hoektuinen indicatief met een groene kleur weergegeven. De precieze keuze op blok- en perceelsniveau voor welke hoektuinen deze regeling zal gelden, zal uiteindelijk worden weergegeven op de verbeelding van het bestemmingsplan. Hieronder zijn twee uitsneden opgenomen uit twee voorbeeldblokken met daarin de indicatieve hoekpanden. Daarnaast is de werkelijke (kadastrale) perceelindeling weergegeven.

verplicht

4) Open bouwblokken

In het gebied zijn ook een aantal open bouwblokken of solitaire gebouwen die aan de openbare ruimte grenzen en de binnentuinen dus niet in een afgesloten binnenterrein liggen. In de analysekaart zijn deze gebouwen in donkerblauw weergegeven. Dit zijn vaak gebouwen in een groen en open setting en liggen deels aan het Vondelpark of aan belangrijke open pleinen. Deze panden liggen vaak aan een hoog gewaardeerde stedenbouwkundige zone of zelfs in Plan Zuid waar het straatbeeld door zijn hoge cultuurhistorische waarde niet verandert mag worden. Daarnaast hebben de hier opgenomen gebouwen vaak een hoge architectonische waardering / ordestatus (zie ook bijlage 3 op p. 15). Dit maakt terughoudendheid in de aanbouwmogelijkheden wenselijk. Daarom dient ook hier de diepte van aan- /uitbouwen beperkt te blijven tot max. 2,5 m.

verplicht

5) Verspringende achtergevel

In het onderzoeksgebied zijn heel veel bouwblokken waar de achtergevels verspringen. Dit omdat de privé buitenruimtes (balkons) inpandig dus zonder verspringing uit de rooilijn ontworpen zijn. Het gevelbeeld in de binnentuinen krijgt zo een rustig doorlopend beeld maar de achtergevel verspringen duidelijk. Om voldoende groene binnenterreinen te waarborgen en om een rustig gevelaanzicht op de begane grond te waarborgen is daarom ruimtelijk belangrijk de aan- en uitbouwen (maakt niet uit of deze 2,5m of in weinig gevallen ook 4m diep zijn) vanaf de terugliggende achtergevel te laten beginnen. Dit zal ook zo op de verbeelding van het bestemmingsplan worden vastgelegd.

verplicht

Gehanteerde uitgangspunten

De gemeente Amsterdam wil het bouwen van aan- en uitbouwen bij woningen en ondernemingen niet verbieden, maar hecht tegelijkertijd aan de belangen die spreken vóór het open en groen houden van de binnentuinen.

Uit het voorgaande blijkt dat er in het plangebied meerdere belangen spelen als het gaat om bebouwing in de binnentuinen. Er is een uitbreidingswens van bewoners en ondernemers in de begane grond. Deze wens staat in bepaalde gevallen haaks op de andere belangen die worden gevormd door de belevingswaarde van de binnentuinen, het behoud van een stedenbouwkundig waardevolle verhouding tussen groen en bebouwing en het anticiperen op klimaatveranderingen door het waterbergend vermogen van de binnentuinen op peil te houden en het beperken van hittestress. Deze belangen zijn allemaal gediend bij het tegengaan van verregaande verdichting van de binnentuinen.

Echter, in het kader van de afweging van alle belangen, is ervoor gekozen om enige ruimte voor uitbreiding te blijven toestaan voor de bewoners en ondernemers in de begane grond in een mate waarin het groene en open karakter en het waterbergend vermogen van de binnentuinen niet onevenredig wordt aangetast.

Deze afweging heeft ertoe geleid dat in dit bestemmingsplan de volgende uitgangspunten gelden voor bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen) in de binnentuinen.

  • In binnentuinen die, gemeten vanaf de oorspronkelijke achtergevels, tenminste 32 meter diep zijn, mogen aan- en uitbouwen maximaal 4 meter diep zijn.
  • In binnentuinen die, gemeten vanaf de oorspronkelijke achtergevels, minder dan 32 meter diep zijn mogen aan- en uitbouwen maximaal 2,5 meter diep zijn.
  • De bouw van bijgebouwen op een afstand van meer dan 4 resp. 2,5 meter achter de oorspronkelijke achtergevel is niet toegestaan, uitgezonderd een kleine berging in de achtertuin.
  • De achtererven van de percelen in de P.C. Hooftstraat, tussen de Hobbemastraat en de Van Baerlestraat mogen volledig worden bebouwd.
  • De achtererven van de percelen in de Cornelis Schuytstraat, tussen de Van Eeghenstraat en de De Lairessestraat mogen volledig worden bebouwd.
  • Op de achtererven van de percelen in het noordelijk deel van de Van Baerlestraat (tussen het Vondelpark en de Willemsparkweg) mogen aan- en uitbouwen maximaal 4 meter diep zijn. Bestaande aan- en uitbouwen die dieper zijn worden positief bestemd.
  • Indien bovenstaande regeling in onvoldoende mate zorg draagt voor het openhouden van de hoektuinen, dan geldt een afwijkende regeling. Daarbij bedraagt het bebouwingspercentage van de tuinen maximaal 50%;
  • In alle gevallen geldt dat nieuwe aan- en uitbouwen moeten worden voorzien van een groen dak. Dit groene dak dient tevens een waterbergende functie te hebben.

3.2.4 Ondergronds bouwen     

In het huidige bestemmingsplan is een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen om kelders en souterrains onder het hoofdgebouw en in de tuin te bouwen. Het aantal ondergrondse verdiepingen en het oppervlak van de kelder zijn daarbij niet gelimiteerd. Er worden geen voorwaarden gesteld om negatieve effecten op de grondwaterhuishouding te voorkomen. Een kelder of parkeerkelder onder een tuin moet worden voorzien van een grondpakket van minimaal 80 cm boven op het dak en mag niet ten koste gaan van (waardevolle) bomen. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor parkeerkelders onder het hoofdgebouw en in de tuin te bouwen.

De bouw van kelders heeft in beginsel een positief effect op de leefbaarheid van de vooroorlogse stadswijken. Veel vooroorlogse panden hebben te maken met een matige tot slechte fundering. Funderingsherstel is een kostbare operatie. Indien dit gecombineerd wordt met de bouw van een kelder, staat tegenover deze investering een waardevermeerdering van het pand. Dit kan een extra stimulans zijn om tot funderingsherstel over te gaan.

Door de bouw van een kelder wordt het vloeroppervlak vergroot, waardoor gezinnen met kinderen in de wijk kunnen blijven wonen en ondernemers kunnen uitbreiden. Dit draagt bij aan het gemengde karakter van de wijk. Kelders kunnen ook een oplossing bieden voor de parkeerdruk. Het gemeentelijk beleid is erop gericht om het parkeren op eigen terrein op te lossen. De bouw van een parkeerkelder is in de vooroorlogse wijken een effectieve manier om parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren.

De bouw van kelders staat in het kader van de bouwdynamiek echter ter discussie. Uit het participatietraject komt naar voren dat veel bewoners zich zorgen maken over de constructieve schade die hierdoor kan ontstaan. Het feit dat de gemeente voorwaarden stelt aan de bouw van kelders neemt deze zorgen niet voor iedereen weg. Circa 40 % van de respondenten van de mini-enquête vindt dan ook dat de bouw van kelders helemaal verboden moet worden. De meerderheid van de respondenten (56 %) vindt dat de bouw van kelders al dan niet onder voorwaarden moet worden toegestaan. Veelgenoemde voorwaarden zijn o.a. het intact houden van de grondwaterstand en het voorkomen van overlast en schade voor buurpanden.

De bouw van kelders heeft ook invloed op de afvoer van regenwater en grondwaterstromen. In het afwijkingenbeleid is daarom de voorwaarde opgenomen dat de bouw van een kelder de grondwaterstand en grondwaterstromen niet mag verstoren. De bouw van één kelder heeft echter weinig invloed op het grondwater. En de geohydrologische situatie is in elke wijk anders. In de ene wijk kan de bouw van kelders de wateroverlast beperken (door barrièrewerking), terwijl de bouw van kelders elders juist tot meer wateroverlast kan leiden.

De gemeente Amsterdam heeft daarom onderzoek gedaan naar de cumulatieve effecten van de bouw van kelders op het grondwater in een aantal verschillende wijken. De conclusie van dit onderzoek is dat de cumulatieve effecten van kelderbouw op de langere termijn tot ernstige grondwateroverlast kunnen leiden, maar dat voor elke wijk weer andere maatwerkoplossingen nodig zijn om grondwateroverlast te beperken of te voorkomen.

Op basis van het voorgaande waren in de Nota van Uitgangspunten voor dit bestemmingsplan uitgangspunten opgenomen over het aanscherpen van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid (alleen onder hoofdgebouwen, waarbij moet worden aangetoond dat dit niet leidt tot een substantiële belemmering van de grondwaterstromen).

Na vaststelling van de Nota van Uitgangspunten is echter nieuw stedelijk beleid vastgesteld op 20 januari 2021 in de vorm van het 'Afwegingskader Grondwaterneutrale Kelders Amsterdam' en de 'beleidsregel grondwaterneutrale kelders'. Doel van het afwegingskader en beleidsregel is het voorkomen van negatieve effecten van (cumulatieve) aanleg van kelders op de stand en de stroom van het grondwater in Amsterdam. Om te zorgen dat een kelder geen nadelige gevolgen heeft voor de stand van het grondwater en dat de kans op schade aan aangrenzende terreinen of panden of de openbare ruimte minimaal is, zijn met het afwijkingskader regels opgesteld voor de aanleg van kelders. Alleen de aanleg van 'grondwaterneutrale' kelders is toegestaan. De aanleg van kelders die 'niet-grondwater- neutraal' zijn, is op grond van de regels niet langer toegestaan. Een aanvraag voor de aanleg van een kelder wordt alleen goedgekeurd als het gaat om een grondwaterneutrale kelder. Dat wil zeggen dat het grondwater ook na de komst van de kelder goed kan blijven doorstromen, de stand van het grondwater niet of nauwelijks verandert (en waar mogelijk zelfs verbetert) en als er ook verder geen negatieve gevolgen zijn voor het grondwater.

Om te bepalen of een kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd, is in het afwegingskader op basis van de omvang en de diepte van de te bouwen kelder het volgende onderscheid gemaakt:

  • Kelders met één verdieping, een oppervlakte van maximaal 300 m2 en een diepte van maximaal 4 meter onder het grondoppervlak (maaiveld, gerekend aan de straatkant) kunnen grondwaterneutraal worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de technische maatregelen die zijn opgenomen in de beleidsregels. Deze (bouw)technische maatregelen moeten er voor zorgen dat zowel gedurende de aanleg en bouw van de kelder (op korte termijn) als gedurende de levensduur daarvan (op lange termijn) de grondwaterneutraliteit gegarandeerd blijft. In de praktijk gaat het bij kelders binnen de gestelde maximum maten om kelderbouw die de afgelopen jaren met name gewenst is gebleken onder particuliere woningen.
  • Kelders die wat betreft omvang en/of diepte groter zijn dan bovenstaande kelders, kunnen alleen mogelijk worden gemaakt indien op basis van een geohydrologisch onderzoek is aangetoond dat het bouwplan niet strijdig is met het belang van grondwaterneutraal bouwen. Hiervoor zal vrijwel altijd maatwerk noodzakelijk zijn.

In het afwegingskader is onderzocht in welke gebieden welke maatregelen vereist zijn om grondwaterneutraliteit te waarborgen. In alle buurten van Amsterdam zijn de belangrijkste eigenschappen van de bodem die een rol spelen bij kelderbouw in kaart gebracht (zoals samenstelling van de bodem, de grondwaterstand, hoe het grondwater stroomt en hoe er gebouwd is).

Het afwegingskader is na de vaststelling opgenomen in het paraplubestemmingsplan Grondwaterneutrale Kelders, dat is vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam op 7 oktober 2021, dat wil zeggen vóórdat het onderhavige bestemmingsplan is vastgesteld. Daarom is in dit bestemmingsplan de planregeling van het paraplubestemmingsplan overgenomen voor zover die van toepassing is voor dit plangebied. Dit houdt in praktijk het volgende in:

  • Als hoofdregel is vastgelegd dat het bouwen van nieuwe kelders en souterrains onder zowel bestaande als nieuwe gebouwen, alsmede het vergroten van bestaande kelders en souterrains, niet is toegestaan.
  • Van dit algemene verbod kan alleen worden afgeweken als de kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd. Om te bepalen of een kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd gelden de hierboven genoemde criteria uit het afwegingskader.

In paragraaf 5.5.13 wordt hier verder uitgebreid op ingegaan.

3.3 Uitgangspunten voorzieningenstructuur     

In deze paragraaf worden de gebiedsspecifieke uitgangspunten voor de in Hoofdstuk 2 onderscheiden voorzieningenclusters beschreven. Daarbij wordt gemotiveerd waarom bepaalde voorzieningen in bepaalde straten binnen deze clusters wel of niet worden toegestaan.

In het bestemmingsplan Museumkwartier - Valeriusbuurt 2011 is uitgegaan van een aantal gebiedsspecifieke regelingen voor het gebruik van panden met een niet-woonfunctie. Daarbij werden drie gebieden onderscheiden. Ook in het nieuwe bestemmingsplan gelden gebiedsspecifieke uitgangspunten. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen vier gebieden. Deze vier deelgebieden zijn elk in min of meerdere mate voor hun voorzieningen georiënteerd op een bepaald voorzieningencluster. De vier onderscheiden deelgebieden zijn:

  1. het Museumplein en omgeving;
  2. het Roelof Hartplein en omgeving;
  3. de Cornelis Schuytstraat en omgeving;
  4. de Valeriusbuurt.

Deze vier deelgebieden komen hieronder achtereenvolgens aan bod. De in de deelgebieden aanwezige culturele voorzieningen, het kernwinkelgebied, de wijkwinkelstraten en de overige voorzieningenclusters krijgen elk een op maat gemaakte regeling.

De niet-woonfuncties in de overige straten worden in het gehele plangebied op dezelfde manier bestemd. Daarvoor geldt een aantal algemene uitgangspunten ten aanzien van de niet-woonfuncties. Deze worden aan het eind van deze paragraaf toegelicht. Ook de regeling om ongewenste vormen van detailhandel en dienstverlening (bijvoorbeeld toeristenwinkels, belwinkels en massagesalons) te weren zal voor het gehele plangebied gelden. Deze uitgangspunten staan daarom in de laatste subparagraaf van dit hoofdstuk beschreven.

In beginsel gelden de hier aangegeven uitgangspunten voor alle percelen die als zodanig worden gebruikt. Indien de situatie daarom vraagt, is voor een bepaald perceel of een bepaalde functie maatwerk toegepast.

3.3.1 Museumplein en omgeving     

Het Museumplein is een unieke plek in Amsterdam met vier culturele instellingen van wereldniveau. Het Museumkwartier is bovendien een belangrijke toeristische trekpleister. Eén van de opgaves voor het Museumkwartier is het creëren van betere verbindingen naar omliggende buurten zoals De Pijp en de P.C. Hooftbuurt met meer publieksgerichte voorzieningen langs de betreffende langzaam verkeersroutes.

Het bestemmingsplan Museumkwartier - Valeriusbuurt 2011 beschermt het brede en gevarieerde voorzieningenaanbod rond het Museumplein. Het merendeel van de panden heeft een gemengde bestemming en er is veel maatwerk toegepast. Ook worden er veel nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Zo hebben de panden aan de noordzijde van de Paulus Potterstraat allemaal een gemengde bestemming gekregen, waarbij de vestiging van detailhandel bij rechte is toegestaan. Hoewel de Paulus Potterstraat in het stadsstratenbeleid wordt aangemerkt als een 'voldragen stadsstraat', zijn er in deze straat geen winkels gevestigd. Veel panden zijn in gebruik als kantoor. Een aantal panden wordt bewoond en er zijn twee toeristische publiekstrekkers gevestigd: House of Bols en Coster Diamonds/ Diamant museum.

In alle panden aan de zuidoostzijde van het Museumplein en in de Hobbemastraat en Honthorststraat tussen het Museumplein en de Hobbemakade zijn in het bestemmingsplan Museumkwartier - Valeriusbuurt 2011 nieuwe musea toegestaan. Hier zijn echter geen musea gevestigd. In deze straten zijn vooral kantoren en woningen gevestigd.

In dit bestemmingsplan wordt in dit plandeel ook weer veel maatwerk toegepast. Voor een aantal straten en percelen worden de gebruiksmogelijkheden echter gewijzigd, zodat ze beter aansluiten op de bestaande situatie. Op deze manier kan worden bijgedragen aan de ambities uit de structuurvisie Amsterdam en de gebiedsagenda Oud-Zuid. De unieke mix van cultuur, winkels, horeca, wonen en werken wordt behouden zonder dat het plangebied op slot gaat. Maar er wordt voorkomen dat er een te grote concentratie van (nieuwe) detailhandel, horeca en toeristische publiekstrekkers ontstaat. Dit zou in strijd zijn met de ambitie om bezoekers juist meer over de stad te spreiden.

De regeling in bestemmingsplan Museumkwartier - Valeriusbuurt 2011 voor winkelpanden aan de P.C. Hoofstraat en het deel van de Van Baerlestraat tussen het Vondelpark en het Concertgebouw (hierna: Van Baerlestraat Noord) blijft gehandhaafd. Amsterdam streeft met haar detailhandelsbeleid naar meerdere aantrekkelijke winkelgebieden waar kan worden gewinkeld voor producten die men niet elke dag koopt. Het aanbod moet voorzien in uiteenlopende behoeftes in verschillende segmenten. Dit vraagt om een ruim aanbod in niche-, top- en luxe segmenten en ruimte om in het kernwinkelgebied mee te bewegen met veranderingen in de consumentenbehoeften.

De P.C. Hooftstraat voorziet als meest exclusieve winkelstraat van de stad in de vraag naar luxe winkels in het topsegment. De Hobbemastraat en de Van Baerlestraat Noord fungeren als aanloopstraat respectievelijk uitloper van de P.C. Hooftstraat. Ook in deze straten zijn voornamelijk luxe winkels in het dure segment te vinden. Het hele gebied wordt in het detailhandelsbeleid gerekend tot het kernwinkelgebied van de binnenstad waar de winkels voor niet-dagelijkse boodschappen zijn geconcentreerd die zich vooral op bezoekers richten. Winkels voor dagelijkse boodschappen en consumentgerichte dienstverleners richten zich vooral op bewoners en zijn daarom voornamelijk buiten het kernwinkelgebied te vinden. Om die reden wordt in het nieuwe bestemmingsplan in de P.C. Hooftstraat, de Van Baerlestraat Noord en de kop van de Hobbemastraat alleen detailhandel bij rechte toegestaan en wordt er een groter winkelvloeroppervlak toegestaan dan in de wijkwinkelgebieden.

Het Amsterdamse detailhandelsbeleid is gericht op clustering van het winkelaanbod in bestaande winkelgebieden. Op die manier profiteren winkels van elkaars bezoekersstromen en heeft de consument het gemak van alle winkels bij elkaar. Dit betekent dat er in principe geen nieuwe winkels kunnen worden gevestigd buiten de bestaande winkelgebieden.

De bestemming van de panden aan de noordzijde van de Paulus Potterstraat wordt ingeperkt. Er worden geen nieuwe winkels en consumentgerichte dienstverleners toegestaan. Aan de noordzijde van de Paulus Potterstraat bevinden zich weinig publieksgerichte voorzieningen. Er bevinden zich vooral woningen en kantoren. De straat wordt in het stadsstratenbeleid aangemerkt als een 'voldragen stadsstraat' en leent zich daarom goed voor de vestiging van voorzieningen. Het is een doorgaande route waar diverse bussen en trams doorheen rijden. Alle panden hebben echter een hoge cultuurhistorische waarde. De voorgevels dienen daarom beschermd te worden. Voor de vestiging van nieuwe winkels en consumentgerichte dienstverleners zijn in veel gevallen aanpassingen aan de gevels nodig. Dit is onwenselijk. Voor de vestiging van kantoren en maatschappelijke voorzieningen zijn in de regel geen aanpassingen aan de gevel nodig. Om die reden worden in het nieuwe bestemmingsplan alleen kantoren en maatschappelijke voorzieningen toegestaan in de Paulus Potterstraat. bestaande publieksgerichte functies worden positief bestemd. House of Bols en Coster Diamonds/ Diamant museum krijgen een maatwerkbestemming.

De mogelijkheid om nieuwe musea te vestigen in alle panden aan de zuidoostzijde van het Museumplein en in de Hobbemastraat en Honthorststraat komt in dit bestemmingsplan te vervallen. Het stadsbestuur wil bezoekers en toeristen meer over de stad spreiden. In het strategisch huisvestingsplan Kunst en Cultuur staat een aantal beleidslijnen die in het verlengde liggen van de spreidingsgedachte van bezoekers. Zo is er opgenomen dat nieuwe grootstedelijke voorzieningen voor Kunst en Cultuur niet in het centrum komen, maar juist daarbuiten. De vestiging van nieuwe musea aan de zuidoostkant van het Museumplein past niet bij deze ambities. De bestemming van de panden wordt in overeenstemming gebracht met het bestaande gebruik (wonen en kantoren).

Wel kan er op de begane grond van de panden aan de Honthorststraat onder voorwaarden ruimte worden geboden voor kleinschalige culturele voorzieningen. Het oostelijk deel van de Honthorststraat maakt onderdeel uit van de verbindingsroute tussen het Marie Heinekenplein en het Museumplein. In de structuurvisie is de ambitie geformuleerd om de functierijkdom in de verbindende straten richting de Pijp te vergroten. In de Eerste Jacob van Campenstraat zijn al diverse voorzieningen zoals winkels, ateliers en horecazaken gevestigd. Deze ontwikkeling heeft zich echter nog niet doorgezet in de Honthorststraat. Hier zijn nog geen publieksgerichte voorzieningen aanwezig. De vestiging van nieuwe detailhandel buiten de winkelstraten is vanuit het detailhandelsbeleid echter niet gewenst. Kleinschalige culturele voorzieningen (galeries, ateliers, cultuureducatie) kunnen echter ook bijdragen aan de verlevendiging van deze straat. Bovendien draagt dit ook bij aan de ambitie om de status van het Museumplein en omgeving als cultureel centrum te versterken. Kleinschalige culturele voorzieningen leiden niet tot noemenswaardige extra aantallen bezoekers. Vanuit het spreidingsbeleid is het geen bezwaar om kleinschalige culturele voorzieningen mogelijk te maken in de Honthorststraat.

De vestiging van kleinschalige culturele voorzieningen in de Honthorststraat is echter maatwerk. De meeste panden aan de Honthorststraat hebben een hoge cultuurhistorische waarde. Er moet worden voorkomen dat de gevels worden aangetast door de vestiging van een galelie of atelier. Ook moet worden voorkokmen dat er geen negatieve effecten optreden voor het woon- en leefklimaat.

Om die reden is er geen regeling in het bestemmingsplan opgenomen voor het vestigen van kleinschalige culturele voorzieningen in de Honthorststraat. Als een initiatiefnemer een kleinschalige culturele voorzieningen wil vestigen, dan heeft het de voorkeur om zo'n aanvraag via een buitenplanse afwijking te vergunnen. Op die manier kunnen er maatwerkvoorschriften worden gesteld. En kan een aanvraag ook makkelijker geweigerd worden als niet wordt voldaan aan de maatwerkvoorschriten.

Uitgangspunten Museumplein en omgeving 

Samengevat worden daarmee voor het voorzieningencluster Museumplein en omgeving de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  1. Alle culturele publiekstrekkers (Concertgebouw en de musea rond het Museumplein: Rijksmuseum, Stedelijk Museum, Van Goghmuseum, Coster Diamonds/Diamond Museum en Moco Museum) krijgen een culturele bestemming. De mogelijkheid om zelfstandige horeca te vestigen bij het Concertgebouw, het Rijksmuseum, het Stedelijk museum en het Van Goghmuseum blijft gehandhaafd.
  2. Voorziening(en) gericht die gericht zijn op entertainment, zoals House of Bols, krijgen een eigen bestemming.
  3. De P.C. Hoofstraat is onderdeel van het kernwinkelgebied van Amsterdam. De maatwerkbestemming uit het bestemmingsplan Museumkwartier - Valeriusbuurt 2012 voor het deel tussen de Van Baerlestraat en de Hobbemastraat wordt gehandhaafd. In alle panden wordt detailhandel toegestaan op de begane grond én de eerste verdieping, mits daarboven nog tenminste twee woonlagen aanwezig zijn. Wonen wordt toegestaan op de verdiepingen. Winkels mogen een bruto vloeroppervlak van maximaal 750 m2 hebben en een maximale gevelbreedte van 15 meter. Bestaande andere niet-woonfuncties worden positief bestemd.
  4. Het noordelijk deel van de Van Baerlestraat (tussen het Concertgebouw en het Vondelpark), de kop van de Willemsparkweg (tussen de Van Baerlestraat en de Alexander Boerstraat), de kop van de Hobbemastraat (tussen de Stadhouderskade en de P.C. Hooftstraat) en de kop van de P.C. Hooftstraat (tussen de Stadhouderskade en de Hobbemastraat) maken onderdeel uit van het kernwinkelgebied. Detailhandel wordt in alle panden toegestaan op de begane grond. Wonen wordt toegestaan op de verdiepingen. Winkels mogen een bruto vloeroppervlak van maximaal 500 m2 hebben. Bestaande andere niet-woonfuncties worden positief bestemd.
  5. De bestemming van de niet-woonfuncties aan de noordzijde van de Paulus Potterstraat wordt ingeperkt. Er worden kantoren en maatschappelijke voorzieningen toegestaan in de benedenwoningen, dan wel het gehele pand, afhankelijk van de situatie ter plaatse. Wonen wordt toegestaan op de verdiepingen. Bestaande horeca-inrichtingen worden positief bestemd. House of Bols krijgt een maatwerkbestemming.
  6. De maatwerkbestemming voor de panden aan de zuidoostzijde van het Museumplein wordt gewijzigd. De bestaande gebruiksrechten voor musea komen te vervallen. Alle kantoren krijgen een gemengde woon- en kantoorbestemming. Alle woningen krijgen de bestemmingen Wonen. Bestaande andere niet-woonfuncties worden positief bestemd.

3.3.2 Roelof Hartplein en omgeving     

In het bestemmingsplan Museumkwartier - Valeriusbuurt 2012 is ervoor gekozen om de winkelfunctie in het deel van de Van Baerlestraat ten zuiden van het Concertgebouw (hierna: Van Baerlestraat Zuid) en de Roelof Hartstraat te beschermen. Daarom werd alleen detailhandel bij rechte toegelaten op de begane grond. In veel panden waren en zijn andere functies dan detailhandel gevestigd, zoals dienstverlening, kantoren en woningen op de begane grond. Deze functies werden in het bestemmingsplan positief bestemd. Dit houdt in dat in de desbetreffende panden naast detailhandel ook dienstverlening, kantoren of woningen op de begane grond was toegestaan.

In de afgelopen tien jaar is het Amsterdamse winkellandschap veranderd. Als gevolg van het internetwinkelen zijn er minder winkels voor niet-dagelijks boodschappen. Het aandeel dienstverleners en horecazaken is echter toegenomen. In de Van Baerlestraat Zuid en de Roelof Hartstraat is het aantal niet-dagelijkse winkels en horecazaken vrijwel gelijk gebleven, maar het aandeel dienstverleners nam juist sterk toe (van 10 naar 18 vestigingen).

Het winkellint functioneert goed. De leegstand is lager dan gemiddeld in stadsdeel Zuid. De huren liggen iets hoger dan gemiddeld in stadsdeel Zuid. In beide straten zijn diverse winkels en horecazaken in het hogere segment gevestigd. Er zijn geen prijsvechters of low budgetzaken aanwezig. Opvallend is dat er relatief weinig filialen van ketens zijn gevestigd.

Onder bewoners en ondernemers leven echter zorgen over de toekomst van het winkellint. Men verwacht dat de vraag naar winkelruimtes zal afnemen. Door de beperkte bestemming wordt het risico op leegstand groter. Het uitgangspunt in het huidige detailhandelsbeleid is dat op de begane grond van wijkwinkelstraten zowel winkels als consumentverzorgende dienstverlening is toegestaan. Het toestaan van zowel winkels en consumentgerichte dienstverlening draagt bij aan het op peil houden van een goed voorzieningenaanbod en het voorkomen van leegstand.

De ambitie is om de kwaliteit en het voorzieningenaanbod in dit winkellint op peil te houden en waar mogelijk te versterken. Het winkellint Van Baerlestraat Zuid - Roelof Hartstraat krijgt daarom een ruimere bestemming die beter aansluit bij het gemengde karakter van het lint en de toekomstige vestigingsmogelijkheden vergroot. Detailhandel en consumentgerichte dienstverlening worden bij rechte toegestaan op de begane grond. Andere niet-woonfuncties, zoals maatschappelijke voorzieningen, kantoren en bedrijven worden niet bij rechte toegestaan op de begane grond. Dit zijn geen voorzieningen die bijdragen aan het uitwisselingsmilieu van een winkelstraat.

In het winkellint bevinden zich diverse woningen op de begane grond. De meeste van deze woningen hebben in het bestemmingsplan Museumkwartier - Valeriusbuurt 2012 een gemengde bestemming met de aanduiding 'wonen'. De panden aan de Van Baerlestraat 138, 140 en 142 hebben echter de bestemming Wonen. Het is niet bekend waarom voor een afwijkende bestemming is gekozen. In dit bestemmingsplan krijgen alle panden in het winkellint een gemengde bestemming. De aanwezige woningen op de begane grond worden positief bestemd.

Op grond van het bestemmingsplan Museumkwartier - Valeriusbuurt 2012 mogen winkels in de Van Baerlestraat Zuid een maximaal vloeroppervlak van 500 m2 hebben. Dit wordt in het nieuwe bestemmingsplan teruggebracht naar 300 m2. In dit deel van de Van Baerlestraat bevinden zich geen winkels die groter zijn dan 300 m2. Door het maximale vloeroppervlak in te perken naar 300 m2 worden de winkelpanden minder aantrekkelijk voor grote winkelfilialen. Hiermee worden de overlevingskansen voor kleinere, meer buurtgerichte winkels en dienstverleners vergroot.

De niet-woonfuncties langs de Hobbemakade, Johannes Vermeerstraat en Ruysdaelstraat hebben in het bestemmingsplan Museumkwartier - Valeriusbuurt 2012 een gemengde bestemming. Detailhandel, bedrijf en dienstverlening zijn bij rechte toegestaan. De overige functies (kantoor, horeca en hotel) zijn alleen toegestaan waar dit met een aanduiding is aangegeven.

De bestemming van het buurtvoorzieningenclusters aan de Ruysdaelstraat wordt in dit bestemmingsplan verruimd. Naast winkels, consumentgerichte dienstverlening en bedrijven worden hier ook maatschappelijke voorzieningen, galeries en kantoren toegelaten. Enerzijds wordt hiermee de overlevingskans van dit cluster vergroot, nu de vraag naar winkelruimtes afneemt. Anderzijds worden de vestigingsmogelijkheden voor maatschappelijke voorzieningen en kleine kantoren vergroot.

De bestemming van de niet-woonfuncties in de Johannes Vermeerstraat wordt ingeperkt. De Johannes Vermeerstraat is geen winkelstraat of stadsstraat en is ook niet aangewezen als potentiele stadsstraat. Het toestaan van nieuwe detailhandel en consumentgerichte dienstverlening in de Johannes Vermeerstraat kan een bedreiging vormen voor het bestaande winkelaanbod in de nabijgelegen wijkwinkelgebieden. In het nieuwe bestemmingsplan worden langs deze straat daarom geen nieuwe publieksgerichte voorzieningen toegestaan. Maatschappelijke voorzieningen, kantoren en bedrijven zijn hier wel toegestaan.

Dit betekent overigens niet dat er helemaal geen ruimte is voor nieuwe publieksgerichte voorzieningen (winkels en dienstverleners) in de Johannes Vermeerstraat. De route Gabriel Metsusstraat - Johannes Vermeerstraat - Ruysdaelstraat vormt een belangrijke langzaam verkeersverbinding tussen De Pijp en het Museumplein. Door de opening van de Noord/Zuidlijn is het belang van deze langzaam verkeersverbinding toegenomen. Veel bezoekers wandelen vanaf station De Pijp via de Albert Cuypstraat en de Ruysdaelstraat naar het Museumplein. Dit biedt kansen voor de vestiging van publieksgerichte voorzieningen langs de Ruysdaelstraat, de Johannes Vermeerstraat en de Gabriel Metsusstraat.

Er dient echter een afweging op maat plaats te vinden of de voorziening past in het woon- en leefklimaat van de Johannes Vermeerstraat en de Gabriel Metsusstraat. Ook dient te worden beoordeeld of de vestiging van een nieuwe publieksgerichte voorziening al dan niet een bedreiging vormt voor het voorzieningenaanbod in omliggende winkelstraten. Indien het stadsdeel hieraan wil meewerken, dient er daarom een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan te worden verleend. Hierdoor is het makkelijker om op maat gemaakte voorwaarden te stellen aan nieuwe publieksgerichte functies.

Ook de bestemming van de niet-woonfuncties aan de Hobbemakade wordt ingeperkt. De Hobbemakade is geen stadsstraat of winkelstraat en is ook niet aangewezen als potentiele stadsstraat. De Hobbemakade maakt onderdeel uit van het hoofdnet auto en heeft aan de gebouwenzijde een relatief smalle stoep. De straat leent zich daarom niet goed voor de vestiging van publieksgerichte voorzieningen. Met uitzondering van enkele straathoeken zijn er ook geen winkels en dienstverleners aanwezig langs de Hobbemakade. De mogelijkheid om winkels en dienstverleners te vestigen in de panden met een niet-woonfunctie komt daarom te vervallen. Andere niet-woonfuncties, zoals maatschappelijke voorzieningen, kantoren en bedrijven zijn hier wel toegestaan.

De bestemming van de overige niet-woonfuncties in de woonstraten wordt ook ingeperkt. De mogelijkheid om publieksgerichte voorzieningen te vestigen in panden met een niet-woonfunctie komt in het nieuwe bestemmingsplan te vervallen. Niet publieksgerichte voorzieningen, zoals maatschappelijke voorzieningen, kantoren en bedrijven zijn hier wel toegestaan. Bestaande winkels en dienstverleners worden met een aanduiding bestemd. Voor een motivering van deze keuze wordt verwezen naar paragraaf 3.3.5 (Overige uitgangspunten voorzieningenclusters).

Uitgangspunten Roelof Hartplein en omgeving 

Daarmee gelden voor het voorzieningencluster Roelof Hartplein en omgeving de volgende uitgangspunten:

  1. De bestemming van de panden in het zuidelijke deel van de Van Baerlestraat (tussen het Concertgebouw en het Roelof Hartplein) en de Roelof Hartstraat wordt verruimd. In alle panden wordt op de begane grond detailhandel en consumentgerichte dienstverlening toegestaan. Wonen wordt toegestaan op de verdiepingen. Het maximale bvo voor winkels en consumentgerichte dienstverlening is 300 m2. Bestaande andere niet-woonfuncties en woningen op de begane grond worden positief bestemd.
  2. De bestemming van het voorzieningencluster aan de Ruysdaelstraat (tussen de Hobbemakade en de Johannes Vermeerstraat) wordt verruimd. Op de begane grond worden detailhandel, consumentgerichte dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, galeries, kleine kantoren en kleine bedrijven toegestaan. Wonen wordt toegestaan op de verdiepingen. Bestaande horeca wordt positief bestemd. Voor alle niet-woonfuncties geldt een maximaal bruto vloeroppervlak van 300 m2 per vestiging.
  3. De bestemming van de niet-woonfuncties in de Johannes Vermeerstraat en langs de Hobbemakade wordt ingeperkt. Detailhandel en consumentgerichte dienstverlening worden niet meer bij rechte toegestaan op de begane grond. Op de begane grond worden maatschappelijke voorzieningen, kleine kantoren en kleine bedrijven toegestaan. Wonen wordt toegestaan op de verdiepingen. Voor alle niet-woonfuncties geldt een maximaal bruto vloeroppervlak van 300 m2 per vestiging. Bestaande winkels, consumentgerichte dienstverlening en horeca worden positief bestemd.

3.3.3 Cornelis Schuytstraat en omgeving     

Dit deel van het plangebied zit qua voorzieningendichtheid en aanbod tussen het Museumkwartier en de Valeriusbuurt in. De voorzieningendichtheid is hoger dan in de Valeriusbuurt, maar een stuk lager dan rondom het Museumplein. In dit plandeel bevinden zich geen landelijke en internationale publiekstrekkers zoals musea of een P.C. Hooftstraat. De Cornelis Schuytstraat is echter een bekende Amsterdamse winkelstraat met speciaalzaken en winkels uit het duurdere segment, die ook bezoekers uit de omliggende buurten trekt.

In dit plandeel bevinden zich veel winkels in het midden- en hogere segment. Winkels zijn niet alleen in de Cornelis Schuytstraat te vinden, maar ook verspreid in het eerste deel van de Willemsparkweg, de Jacob Obrechtstraat, de Emmastraat en op de hoeken van de woonstraten. Er is al jaren een ontwikkeling gaande dat traditionele buurtwinkels worden verdrongen door winkels uit het hogere segment. Veel bewoners maken zich hier zorgen over.

Verspreid door dit plandeel bevinden zich relatief veel kantoren. Aan de De Lairessestraat en de J.J. Viottastraat zijn enkele concentraties van kantoorpanden te vinden. Bijzonder aantrekkelijk aan deze buurt zijn de vele kleine restaurants en lunchgelegenheden op de hoeken van de woonstraten. Dit hangt samen met het welvarende karakter van de buurt. Ook de aanwezigheid van de vele vaak kleine kantoren draagt bij aan het draagvlak voor horeca in deze buurt.

In het huidige bestemmingsplan is ervoor gekozen om de winkelfunctie in de Cornelis Schuytstraat te beschermen. Daarom wordt alleen detailhandel bij rechte toegelaten op de begane grond. In het nieuwe bestemmingsplan wordt in alle panden in het noordelijk deel van de Cornelis Schuytstraat (tussen de Van Eeghenstraat en de De Lairessestraat) zowel detailhandel als consumentgerichte dienstverlening bij rechte toegelaten op de begane grond.

De bestemming wordt verbreed omdat de Cornelis Schuytstraat een wijkwinkelstraat is, die geen onderdeel uitmaakt van het kernwinkelgebied. Het voorzieningenaanbod in de Cornelis Schuytstraat richt zich vooral op bewoners. In het kernwinkelgebied zijn niet-dagelijkse winkels gericht op bezoekers geconcentreerd. Daarom worden winkelpanden in het kernwinkelgebied uitsluitsel voor detailhandel bestemd. Omdat wijkwinkelstraten zich vooral op bewoners richten, wordt hier zowel detailhandel als consumentgerichte dienstverlening toegestaan.

In de Cornelis Schuytstraat zijn op dit moment vooral winkels gevestigd. De straat heeft een sterk imago en oefent op dit moment nog voldoende aantrekkingskracht uit als vestigingslocatie voor winkels. Het winkellandschap staat echter onder druk. Het risico bestaat dat er in de toekomst vanuit de markt minder vraag naar winkelruimte in de Cornelis Schuytstraat zal zijn. Door ook consumentgerichte dienstverlening bij rechte toe te staan, worden overlevingskansen van deze niche winkelstraat vergroot.

Eén van de ambities uit het huidige bestemmingsplan was om de ontwikkeling van de Willemsparkweg als verbindingsroute tussen de Cornelis Schuytstraat en de Van Baerlestraat te faciliteren. Op die manier zou er meer doorstroom tussen deze twee winkelgebieden ontstaan. Bovendien zouden winkels die door de hoge huurprijzen uit deze straten worden verdrongen zich dan kunnen vestigen in de Willemsparkweg. Daarom zijn winkels in dit deel van de Willemsparkweg in het huidige bestemmingsplan in alle panden bij rechte toegestaan. De Willemsparkweg heeft zich echter (nog) niet ontwikkeld tot een straat met publieksgerichte voorzieningen. Het merendeel van de panden is in gebruik als woning. Daarnaast zijn er diverse kantoren gevestigd.

Deze ambitie om de Willemsparkweg te ontwikkelen tot een winkelstraat past niet in het huidige detailhandelsbeleid, dat is gericht op clustering van het winkelaanbod in bestaande winkelgebieden. Er is bovendien onvoldoende vraag naar winkelruimte om alle panden in dit stuk straat te vullen met winkels.

Daarom wordt het uitgangspunt om de bestaande functies in Willemsparkweg zoveel mogelijk conform te bestemmen. De generieke gemengde bestemming wordt in het nieuwe bestemmingsplan vervangen door maatwerkbestemmingen. Alle woningen krijgen de bestemming Wonen. Alle kantoren krijgen een gecombineerde kantoor- en maatschappelijke bestemming. Alle maatschappelijke voorzieningen krijgen een maatschappelijke bestemming. De uitgangspunten voor het bestemmen van kantoren, woningen en maatschappelijke voorzieningen worden toegelicht in hoofdstuk 3.4. De overige panden met een niet-woonfunctie op de begane grond krijgen een gemengde bestemming, Binnen deze gemengde bestemming zijn zowel publieksgerichte voorzieningen (detailhandel en consumentgerichte voorzieningen) als niet publieksgerichte voorzieningen (maatschappelijke voorzieningen, kantoren en kleinschalige bedrijvigheid) toegestaan.

Het uitgangspunt om de bestaande functies zoveel mogelijk conform te bestemmen geldt ook voor de zuidzijde van de Koninginneweg (de noordzijde van de Koninginneweg maakt geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan).

Op het gehele tracé Willemsparkweg - Koninginneweg zijn namelijk diverse publieksgerichte voorzieningen aanwezig, met name op de straathoeken (zie ook onderstaande afbeelding). In de Omgevingsvisie 2050 wordt bovendien het hele tracé Willemsparkweg – Koninginneweg aangemerkt als een te ontwikkelen stadsstraat. Door publiekgerichte voorzieningen bij rechte toe te staan in panden met een niet-woonfunctie in de plint wordt bijgedragen aan de ambitie om het tracé als stadsstraat te versterken.

verplicht
Afbeelding: publieksgerichte voorzieningen Willemsparkweg en Koninginneweg

Naast voorzieningen op de begane grond zijn er op het trace ook diverse kantoren gevestigd in benedenwoningen en herenhuizen. Deze kantoren krijgen een gemengde kantoor- en maatschappelijke bestemming. Deze panden mogen niet worden omgezet naar publieksgerichte voorzieningen. De betreffende panden zijn van oorsprong geen winkelpand en lenen zich minder goed voor omzetting naar een publieksgerichte voorziening. Bovendien wordt hiermee voorkomen dat er te veel nieuwe solitaire winkelvestigingen ontstaan. Dit is immers in strijd met het detailhandelsbeleid.

De niet-woonfuncties langs de De Lairessestraat hebben in het huidige bestemmingsplan ook een gemengde bestemming. De vestiging van winkels, dienstverleners en bedrijven is bij rechte toegestaan op de begane grond. Kantoren zijn alleen toegestaan in panden met de aanduiding kantoor. Er zijn echter geen winkels, dienstverleners en bedrijven gevestigd in deze straat. Er staan vooral woningen en kantoren in deze straat. De gebruiksrechten voor detailhandel, dienstverlening en bedrijven komen daarom in het nieuwe bestemmingsplan te vervallen. Alle woningen krijgen de bestemming Wonen. Alle kantoren krijgen een gecombineerde kantoor- en maatschappelijke bestemming. Alle maatschappelijke voorzieningen krijgen een maatschappelijke bestemming.

De bestemming van de niet-woonfuncties in het deel van de Jacob Obrechtstraat tussen de Van Eeghenstraat en de De Lairessestraat wordt in het nieuwe bestemmingsplan verbreed. Ook de bestemming van de niet-woonfuncties in het deel van de Emmastraat tussen de Willemsparkweg en de De Lairessestraat wordt in het nieuwe bestemmingsplan verbreed. Van oorsprong waren veel buurtwinkels en andere voorzieningen gevestigd in de dwarsstraten die de verbinding vormen tussen de lange oost-west gerichte woonstraten. Daarom zijn er tegenwoordig nog steeds veel niet-woonfuncties in deze dwarsstraten gevestigd, zowel publieksgerichte voorzieningen, als kantoren, bedrijven en maatschappelijke voorzieningen. Een brede gemengde bestemming past goed bij het gevarieerde voorzieningenaanbod in de dwarsstraten.

Uitgangspunten Cornelis Schuytstraat en omgeving

Daarmee gelden voor het voorzieningencluster Cornelis Schuytstraat en omgeving de volgende uitgangspunten:

  1. De bestemming van panden in het deel van de Cornelis Schuytstraat tussen de Van Eeghenstraat en de De Lairessestraat wordt verruimd. In alle panden wordt op de begane grond detailhandel en consumentgericht dienstverlening toegestaan. Het maximale bvo per vestiging is 300 m2. Wonen wordt toegestaan op de verdiepingen. Bestaande andere niet woonfuncties en woningen op de begane grond worden positief bestemd.
  2. De bestemming van de panden in de Willemsparkweg wordt gewijzigd. Alle woningen krijgen de bestemming Wonen. Alle kantoren krijgen een gecombineerde kantoor- en maatschappelijke bestemming. Alle maatschappelijke voorzieningen krijgen een maatschappelijke bestemming. De overige niet-woonfuncties op de begane grond krijgen een gemengde bestemming. Op de begane grond worden detailhandel, consumentgerichte dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, kleine kantoren en kleinschalige bedrijvigheid toegestaan. Wonen wordt toegestaan op de verdiepingen. Bestaande horeca-inrichtingen worden positief bestemd. In de panden met een gemengde bestemming geldt voor alle niet-woonfuncties een maximaal bruto vloeroppervlak van 300 m2 per vestiging.
  3. De bestemming van de kantoren in de De Lairessestraat wordt gewijzigd. Deze krijgen een gecombineerde kantoor- en maatschappelijke bestemming. De vestiging van winkels, dienstverleners en bedrijven is niet meer bij rechte toegestaan. Hotels in de De Lairessestraat krijgen een gecombineerde woon- en hotelbestemming. Maatschappelijke voorzieningen in de De Lairessestaat krijgen een maatschappelijke bestemming. De andere toegestane functies komen te vervallen.
  4. De bestemming van de niet-woonfuncties in de Jacob Obrechtstraat (tussen de Van Eeghenstraat en de De Lairessestraat) en de niet-woonfuncties in de Emmastraat (tussen de Willemsparkweg en de De Lairessestraat) wordt verruimd. Op de begane grond worden detailhandel, consumentgerichte dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, galeries, kleine kantoren en kleinschalige bedrijvigheid toegestaan. Wonen wordt toegestaan op de verdiepingen. Bestaande horeca wordt positief bestemd. Voor alle niet-woonfuncties geldt een maximaal bruto vloeroppervlak van 300 m2 per vestiging.

3.3.4 Valeriusbuurt     

In vergelijking met de andere plandelen staat de woonfunctie hier meer centraal. De buurt kent net zoals de andere buurten een redelijke mate van functiemenging. Het verschil is echter dat veel niet-woonfuncties in de Valeriusbuurt meer buurtgericht zijn. Ook zijn er minder horecagelegenheden. Langs de Hendrik Jacobszstraat, bij de kruising Valeriusplein/ Koninginneweg en langs de Cornelis Krusemanstraat zijn drie kleine clusters met buurtgerichte voorzieningen aanwezig.

De voorzieningen aan de oostzijde van de Amstelveenseweg en op de kop van de Koninginneweg maken onderdeel uit van het wijkwinkelgebied Amstelveenseweg – Zeilstraat – Hoofddorpplein en hebben een groter verzorgingsgebied. Deze panden krijgen in het nieuwe bestemmingsplan dezelfde bestemming als de panden in het wijkwinkelgebied Hoofddorpplein – Zeilstraat – Amstelveenseweg. Detailhandel en consumentgerichte dienstverlening zijn bij rechte toegestaan op de begane grond, wonen op de etages. Woningen op de begane grond en andere niet-woonfuncties worden met een aanduiding bestemd.

De bestemming van de buurtvoorzieningenclusters aan de Hendrik Jacobszstraat, bij de kruising Valeriusplein/ Koninginneweg en aan de Cornelis Krusemanstraat wordt in het nieuwe bestemmingsplan verruimd. Naast winkels, dienstverlening en bedrijven worden hier ook maatschappelijke voorzieningen, kleine kantoren en kleinschalige bedrijvigheid toegelaten. Enerzijds worden hiermee de overlevingskansen van deze clusters vergroot, nu de vraag naar winkelruimtes afneemt. Anderzijds worden de vestigingsmogelijkheden voor maatschappelijke voorzieningen, kleine kantoren en kleinschalige bedrijvigheid vergroot.

De kantoren en andere niet-woonfuncties in het westelijk deel van de De Lairessestraat krijgen dezelfde bestemming als de kantoren en andere niet-woonfuncties in het oostelijk deel van deze straat. Voor de motivering wordt verwezen naar hoofdstuk 3.3.3.

Uitgangspunten Valeriusbuurt

  1. De panden langs de Amstelveenseweg en de kop van de Koninginneweg (tussen de Amstelveenseweg en de Saxen Weimarlaan) krijgen dezelfde bestemming als de wijkwinkelstraten in het bestemmingsplan Hoofddorpplein- en Schinkelbuurt. In alle panden wordt detailhandel en consumentgerichte dienstverlening toegestaan op de begane grond. Wonen wordt toegestaan op de verdiepingen. Andere niet-woonfuncties en bestaande woningen op de begane grond worden positief bestemd. Voor alle niet-woonfuncties geldt een maximaal bvo van 300 m2 per vestiging.
  2. De bestemming van de voorzieningenclusters in de Hendrik Jacobszstraat, bij de kruising Koninginneweg/ Valeriusplein en in de Cornelis Krusemanstraat wordt verbreedt. Op de begane grond worden detailhandel, consumentgerichte dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, kleine kantoren en kleinschalige bedrijvigheid toegestaan. Wonen wordt toegestaan op de verdiepingen. Bestaande horeca-inrichtingen worden positief bestemd. Voor alle niet-woonfuncties geldt een maximaal bruto vloeroppervlak van 300 m2 per vestiging.
  3. De panden aan de zuidzijde van de Koninginneweg worden op dezelfde wijze bestemd als de panden aan de Willemsparkweg (m.u.v. de kop van de Koninginneweg. Dit wordt toegelicht in hoofdstuk 3.3.3). Alle woningen krijgen de bestemming Wonen. Alle kantoren krijgen een gecombineerde kantoor- en maatschappelijke bestemming. Alle maatschappelijke voorzieningen krijgen een maatschappelijke bestemming. De overige niet-woonfuncties op de begane grond krijgen een gemengde bestemming. Op de begane grond worden detailhandel, consumentgerichte dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, kleine kantoren en kleinschalige bedrijvigheid toegestaan. Wonen wordt toegestaan op de verdiepingen. Bestaande horeca-inrichtingen worden positief bestemd. In de panden met een gemengde bestemming geldt voor alle niet-woonfuncties een maximaal bruto vloeroppervlak van 300 m2 per vestiging.

3.3.5 Overige uitgangspunten voorzieningenclusters     

Een groot deel van de niet-woonfuncties in de woonstraten heeft in het huidige bestemmingsplan een gemengde bestemming. Detailhandel, bedrijf en dienstverlening (m.u.v. zakelijke dienstverlening) zijn bij rechte toegestaan in de plint. De overige functies (maatschappelijke voorzieningen, zakelijke dienstverlening, kantoor, horeca, hotel) zijn alleen toegestaan waar dit met een aanduiding is aangegeven dan wel waar de betreffende bestemming geldt.

In het huidige bestemmingsplan is ervoor gekozen om in deze panden geen wonen en kantoor op de begane grond toe te staan. Op deze manier moet de trend dat buurtwinkels worden omgezet naar een woning of kantoor worden tegengegaan. Voor de winkelstraten, stadsstraten en buurtwinkelstrips is het behoud van winkels nog steeds actueel. Het is echter niet nodig om solitaire winkels en dienstverleners in de woonstraten te beschermen. Het detailhandelsbeleid is er op gericht om geen losstaande winkels mogelijk te maken, maar winkels juist te concentreren in winkelstraten en stadsstraten. Ook consumentgerichte dienstverlening wordt bij voorkeur geconcentreerd in de winkelstraten en stadsstraten.

De gebruiksrechten voor de niet-woonfuncties in de woonstraten worden daarom herzien. De gebruiksrechten voor detailhandel en consumentgerichte dienstverlening komen te vervallen, uitgezonderd de panden waar al een winkel of dienstverlener is gevestigd. Er wordt juist ruimte geboden voor functies die bijdragen aan het gemengde woon-werkmilieu, maar minder goed passen in de winkelstraten zoals maatschappelijke voorzieningen, kleine kantoren en kleine bedrijven. Daarnaast wordt ook wonen op de begane grond toegestaan.

In 2018 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan winkeldiversiteit Centrum vastgesteld. Hierin is bepaald dat in het centrum geen nieuwe winkels zijn toegelaten die zich uitsluitend op toeristen richten. Het stadsbestuur wil dit brancheringsinstrument uitbreiden naar de hele stad om een monocultuur in het winkelaanbod tegen te gaan. In de gebiedsagenda wordt geconstateerd dat in Oud-Zuid steeds meer winkels verschijnen die gericht zijn op toeristen. In sommige straten dreigt hierdoor een monocultuur te ontstaan. Ongewenste vormen van detailhandel en dienstverlening, zoals massagesalons, belwinkels en toeristenwinkels worden daarom uitgesloten.

Overige uitgangspunten voorzieningenclusters

  1. Panden in de woonstraten met een niet-woonfunctie op de begane grond en woningen op de etages krijgen een gemengde bestemming. In deze panden worden op de begane grond maatschappelijke voorzieningen, kleine kantoren en kleine bedrijven toegestaan. Wonen wordt toegestaan op alle bouwlagen. Voor alle niet-woonfuncties geldt een maximaal bruto vloeroppervlak van 300 m2 per vestiging. Bestaande winkels, consumentgerichte dienstverleners en horecazaken worden positief bestemd.
  2. De volgende vormen van detailhandel en dienstverlening worden uitgesloten: toeristische voorziening, automatenhal, belwinkel, geldwisselkantoor, seksinrichting, smartshop, shishalounge en massagesalon. Bestaande, legale vestigingen worden positief bestemd.

3.4 Uitgangspunten gebruiksmogelijkheden     

In deze paragraaf hoofdstuk worden de uitgangspunten voor de gebruiksmogelijkheden van niet-woonfuncties beschreven. Indien gebiedspecifieke kenmerken hiertoe aanleiding geven, wordt er een afweging op maat gemaakt. In dit hoofdstuk worden geen uitgangspunten voor detailhandel en consumentgerichte dienstverlening opgenomen. De uitgangspunten voor detailhandel en consumentgerichte dienstverlening zijn reeds bij de uitgangspunten voor het voorzieningenaanbod beschreven.

3.4.1 Maatschappelijke voorzieningen     

De vastgoedprijzen behoren in dit plangebied tot de hoogste van de hele stad. Hierdoor staan minder kapitaalkrachtige niet-woonfuncties onder druk. Gemeente en bewoners delen de wens om het huidige aanbod aan maatschappelijke voorzieningen te behouden. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om maatschappelijke voorzieningen te beschermen.

Panden die geheel in gebruik zijn als maatschappelijke voorziening hebben in het huidige bestemmingsplan de bestemming Maatschappelijk. Hierdoor wordt voorkomen dat maatschappelijke functies worden omgezet naar functies die meer geld opleveren, zoals bijvoorbeeld woningen. Deze panden krijgen in het nieuwe bestemmingsplan ook een maatschappelijke bestemming.

Er zijn ook maatschappelijke voorzieningen gevestigd op de begane grond van panden met een gemengde bestemming. Het huidige bestemmingsplan maakt het mogelijk om deze maatschappelijke voorzieningen om te zetten naar een andere niet-woonfunctie. De wens is om deze maatschappelijke voorzieningen beter te beschermen. Er moet worden voorkomen dat ze worden verdrongen door functies die meer huur opleveren. Daarom wordt ervoor gekozen om deze panden in het nieuwe bestemmingsplan in beginsel een maatschappelijke bestemming te geven.

Er wordt een uitzondering gemaakt voor de winkelstraten. Hier krijgen maatschappelijke voorzieningen op de begane grond een gemengde bestemming en kunnen deze voorzieningen dus worden omgezet naar een andere niet-woonfunctie. Het detailhandelsbeleid is erop gericht om winkels en consumentgerichte dienstverlening te clusteren in de winkelstraten en stadsstraten. Veel maatschappelijke voorzieningen hebben geen publieksgerichte uitstraling en dragen niet bij aan het uitwisselingsmilieu dat wordt nagestreefd in de winkelstraten. In de winkelstraten wordt aan het behoud en versterken van het uitwisselingsmilieu een zwaarder gewicht toegekend dan aan het behoud van maatschappelijke voorzieningen. Overigens is in dit plangebied het merendeel van de maatschappelijke voorzieningen buiten de winkelstraten gevestigd.

Binnen de maatschappelijke bestemming wordt kinderdagopvang toegestaan. Het gebruik van de tuin als (wettelijk verplichte) buitenruimte kan tot overlast leiden voor omwonenden. Het geluid van spelende kinderen doorbreekt de stilte in de binnentuinen. Het beleid is juist gericht op het creëren of intact houden van een stille zijde aan de achterzijde als compensatie voor de stedelijke levendigheid aan de voorzijde van de woningen. Daarom zal er in het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan een binnenplanse afwijking worden opgenomen om een buitenruimte voor een kinderdagverblijf op een binnenterrein te kunnen realiseren. Er kan alleen een afwijking worden verleend indien dit niet tot onevenredige geluidsoverlast voor de omliggende woningen leidt. De criteria hiervoor worden uit andere bestemmingsplannen in stadsdeel Zuid overgenomen.

Uitgangspunten maatschappelijke voorzieningen

  1. Panden die geheel in gebruik zijn als maatschappelijke voorziening krijgen maatschappelijke bestemming en kunnen niet worden omgezet naar een andere functie. Het vloeroppervlak van deze maatschappelijke voorzieningen wordt niet gelimiteerd.
  2. Maatschappelijke voorzieningen die zijn gevestigd op de begane grond van een winkelstraat krijgen een gemengde bestemming. Op deze locaties is uitwisseling tussen maatschappelijke voorzieningen en andere niet-woonfuncties op de begane grond mogelijk. Wonen wordt toegestaan op de verdiepingen.
  3. Maatschappelijke voorzieningen die zijn gevestigd op de begane grond van overige straten krijgen een gecombineerde woon- en maatschappelijke bestemming. Op de begane grond is een maatschappelijke voorziening toegestaan. Deze mag niet worden omgezet naar een andere niet-woonfuncties. Wonen wordt toegestaan op de verdiepingen.
  4. Er wordt een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor de vestiging van nieuwe kinderdagverblijven. Deze worden alleen toegestaan indien er geen onevenredige geluidsoverlast ontstaat op het binnenterrein van het betreffende bouwblok.

Particuliere zorgklinieken

In het plangebied bevinden zich diverse particuliere zorgklinieken. Een aantal van deze klinieken biedt medisch noodzakelijke zorg, die in beginsel gewoon wordt vergoed door de zorgverzekeraar (mits die uiteraard een contract heeft met de kliniek). Maar er zijn ook een aantal klinieken die gespecialiseerd zijn in cosmetische behandelingen zoals plastische chirurgie. Dit is, enkele uitzonderingen daargelaten, doorgaans medisch niet-noodzakelijke zorg, die dan ook niet in aanmerking komt voor een vergoeding door de zorgverzekeraar.

Medische en zorgfuncties zijn maatschappelijke voorzieningen. Maatschappelijke voorzieningen dienen een publiek belang en moeten daarom toegankelijk zijn voor alle burgers. Om die toegankelijkheid te waarborgen is het van belang dat er in alle wijken voldoende maatschappelijke voorzieningen aanwezig zijn.

Omdat maatschappelijke dienstverleners geen winstoogmerk hebben, kunnen zij minder hoge markthuren betalen dan sommige commerciële bedrijven. De gemeente wil voorkomen dat maatschappelijke voorzieningen uit populaire wijken worden weggeconcurreerd door bedrijven met een winstoogmerk omdat ze minder hoge markthuren kunnen betalen. Panden waarin maatschappelijke voorzieningen zijn gevestigd, krijgen daarom een maatschappelijke bestemming. In deze panden kunnen zich geen kantoren, bedrijven, dienstverleners of winkels vestigen.

Of een particuliere zorgkliniek wordt aangemerkt als een maatschappelijke voorziening, hangt af van het type zorg dat wordt aangeboden. Indien een kliniek hoofdzakelijk medisch noodzakelijke zorg aanbiedt dan dient deze een publiek belang. Omdat de geboden zorg in beginsel wordt vergoed door de zorgverzekeraar is de kliniek toegankelijk voor alle burgers.

Particuliere zorgklinieken die medisch niet-noodzakelijke zorg aanbieden (hierna: privéklinieken), zoals bijvoorbeeld plastische chirurgie, dienen echter geen publiek belang. Er is daarom geen noodzaak om dit soort voorzieningen te beschermen tegen hoge markthuren. Het toekennen van de maatschappelijke bestemming aan privéklinieken vormt juist een risico. Omdat wordt aangenomen dat privéklinieken een hogere huur kunnen betalen, ontstaat juist het risico dat ze andere maatschappelijke voorzieningen wegconcurreren. Dat is een reden om privéklinieken juist geen maatschappelijke bestemming te geven.

Een privékliniek valt echter wel binnen de definitie van maatschappelijke dienstverlening. Plastische chirurgie en andere cosmetische ingrepen zijn een vorm van medische zorg, die wordt verricht door medisch-specialisten. Hoewel er sprake is van commerciële dienstverlening aan consumenten, kan een privékliniek niet worden aangemerkt als een vorm van consumentgerichte dienstverlening. Een privékliniek heeft doorgaans geen publieksgerichte karakter. Het is geen voorziening die gericht is op het langslopend publiek en waarbij het publiek rechtstreeks of via een balie te woord wordt gestaan en/of geholpen.

Om die reden worden privéklinieken planologisch gezien wel toegelaten binnen de bestemming Maatschappelijk. Omdat ze planologisch echter niet beschermd worden, krijgen ze in beginsel een kantoorbestemming. Binnen deze bestemming zijn kantoren en maatschappelijke dienstverlening bij rechte toegestaan. Een privékliniek die is gevestigd in de begane grond van een pand met daarboven woningen, krijgt de bestemming Gemengd-4 of Gemengd-5, al naar gelang het type straat waar de kliniek is gevestigd.

3.4.2 Horeca     

In het huidige bestemmingsplan zijn diverse wijzigingsbevoegdheden opgenomen om het aantal hotels en horeca-vestigingen uit te breiden. De wijzigingsbevoegdheden om nieuwe hotels te vestigen komt te vervallen. Het gehele plangebied is in het overnachtingenbeleid aangewezen als 'nee-gebied'. Dit betekent dat zich hier geen nieuwe hotels mogen vestigen.

In het nieuwe bestemmingsplan worden evenmin nieuwe horecavestigingen toegelaten. In de meeste buurten is voldoende kwalitatief goede horeca aanwezig. Het draagvlak om het aantal horecavestigingen uit te breiden lijkt beperkt. Uit de mini-enquête blijkt dat de meerderheid van de bewoners (ruim 60 %) vindt dat het huidige horeca aanbod precies goed is.

Elk stadsdeel heeft op dit moment nog zijn eigen horecabeleid. De gemeente Amsterdam wil daarom een nieuw stedelijk beleidskader horeca en terrassen opstellen. De nota van uitgangspunten voor dit beleidskader wordt naar verwachting in de loop van 2020 vastgesteld. Het is nog niet bekend wanneer het nieuwe horecabeleid in werking zal treden. Nu de ambities uit het huidige horecabeleid worden geactualiseerd, wil het Dagelijks Bestuur in het nieuwe bestemmingsplan niet op de zaken vooruit lopen. Daarom worden de bestaande horecavestigingen conform het huidige gebruik te bestemmen en worden er geen nieuwe horecavestigingen mogelijk gemaakt.

De huidige horeca categorieën komen naar alle waarschijnlijkheid in het nieuwe horecabeleid te vervallen. In het nieuwe horecabeleid worden inrichtingen ingedeeld op grond van de activiteiten van de horecazaak en de overlast die deze activiteiten met zich meebrengen. Hierdoor kan er meer maatwerk worden toegepast.

In het nieuwe bestemmingsplan worden vooralsnog de huidige horeca-categorieën gebruikt. De nieuwe indeling kan pas worden toegepast wanneer het nieuwe horecabeleid is vastgesteld. Mogelijk moet het bestemmingsplan na de vaststelling van het nieuwe horecabeleid op dit punt worden geactualiseerd. Daarover is nu echter nog geen uitsluitsel te geven.

Dat het bestemmingsplan geen ruimte biedt voor nieuwe horecavestigingen betekent overigens niet dat helemaal geen ruimte is om nieuwe horeca toe te staan. Het gemeentelijke beleid biedt namelijk wel ruimte voor nieuwe horeca in dit plangebied. In de structuurvisie staat dat het wenselijk is dat zich rond het Museumplein en in de verbindende straten richting de Pijp meer publieksgerichte voorzieningen vestigen: winkels, galeries en vooral meer restaurants, grand cafés en brasserieën. Ook het horecabeleid van Stadsdeel Zuid biedt ruimte om op een aantal plekken in het plangebied nieuwe horeca te vestigen.

Horeca kan bijdragen aan een kwaliteitsimpuls van de voorzieningenclusters. In sommige voorzieningenclusters is sprake van een goede mix tussen horeca, winkels en andere voorzieningen. Maar in andere voorzieningenclusters is te weinig horeca aanwezig en/of ontbreekt het aan een kwalitatief goed aanbod. Zo is in de P.C. Hooftstraat bijvoorbeeld ruimte voor nieuwe daghoreca ter ondersteuning van de winkelfunctie.

Er dient echter een afweging op maat plaats te vinden over de vraag of het wenselijk is om een nieuwe horeca-inrichting op een bepaalde locatie toe te staan. Dit hangt onder meer samen met het voorgestelde horecaconcept. Daarbij moet o.a. worden afgewogen of een horeca-inrichting daadwerkelijk iets toevoegt aan het voorzieningenaanbod en hoe dit zich verhoudt tot de bestaande functies in de omgeving. Tevens dient te worden beoordeeld welke impact het horecaconcept heeft op het woon- en leefklimaat en welke uitstraling het concept heeft. Tenslotte moeten er indien nodig voorwaarden worden gesteld om overlast voor omwonenden te voorkomen.

Indien het stadsdeel wil meewerken aan een nieuwe horeca-inrichting, dient er daarom een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan plaats te vinden. Met een buitenplanse afwijking is het namelijk makkelijker om op maat gemaakte voorwaarden te stellen aan het horecaconcept.

Coffeeshops

Coffeeshops vormen een aparte categorie horeca-inrichtingen waarvoor een specifieke exploitatievergunning wordt verleend. Coffeeshops vallen planologisch gezien onder horeca categorie IV (restaurant, lunchroom, koffie- of theehuis). De verkoop van hasj wordt niet in een bestemmingsplan vastgelegd, maar via de APV gereguleerd. Indien een coffeeshops zijn deuren sluit, is in het betreffende pand horeca-exploitatie mogelijk binnen de geldende horecacategorie.

Uitgangspunten horeca

  1. De bestaande, legale horecavestigingen worden positief bestemd. Het bestemmingsplan biedt geen ruimte voor nieuwe horecavestigingen.
  2. Horeca inrichtingen krijgen een maximale vestigingsgrootte van 300 m2. Bestaande legale vestigingen groter dan 300 m2 worden positief bestemd.
  3. Zwaardere horeca categorieën mogen worden omgezet naar lichtere. Lichtere horeca-categorieën mogen niet worden omgezet naar zwaardere.
  4. Mengformules worden bij rechte toegestaan in detailhandel. Maximaal 20 % van het verkoopvloeroppervlak mag worden gebruikt voor horeca tot maximaal 20 m2.
  5. Bestaande gedoogde coffeeshops worden bestemd als de lichtste horeca categorie.

3.4.3 Kantoren     

De uitgangspunten voor kantoren zijn samengesteld uit de uitgangspunten zoals verwoord in de Nota van Uitgangspunten en de later vastgestelde notitie 'Aanvullende uitgangspunten bestemmingsplan Museumkwartier – Valeriusbuurt'.

In het Museumkwartier en de Valeriusbuurt zijn veel bedrijven uit de zakelijke dienstverleningssector gevestigd. Vaak zijn deze bedrijven gevestigd in voormalige villa's en herenhuizen die tot kantoor zijn omgebouwd. Een concentratie van kantoorpanden is te vinden in o.a. de De Lairessestraat, de J.J. Viottastraat, de Willemsparkweg, de Paulus Potterstraat en de Johannes Vermeerbuurt.

Het economisch beleid van de gemeente Amsterdam is erop gericht om de gemengde woon-werkmilieus in de wijken binnen de ring A10 te behouden en waar mogelijk te versterken. Bedrijven uit de hedendaagse kenniseconomie vestigen zich graag in gemengde woon-werkmilieus. De aanwezigheid van kantoorruimte en goede publieksgerichte voorzieningen dragen bij aan de aantrekkingskracht van wijken als vestigingsmilieu voor bedrijven uit de kenniseconomie. Omdat deze bedrijven geen hinder voor de omgeving veroorzaken, kunnen zij zich zonder problemen vestigen in wijken waar ook wordt gewoond.

De gemeente Amsterdam onderscheidt een aantal typen gemengde woon-werkmilieus. Het Museumkwartier en de Valeriusbuurt maken onderdeel uit van het 'internationale topmilieu' dat zich in de stadsdelen Centrum en Zuid bevindt. Het internationale topmilieu kenmerkt zich door hoogwaardige, goed bereikbare locaties, geschikt voor de vestiging van internationale kantoren, met in de omgeving een groot aanbod aan stedelijke voorzieningen.

De beschikbare ruimte voor kantoren in Oud-Zuid is de afgelopen jaren echter afgenomen. Veel kantoren zijn bijvoorbeeld omgebouwd tot hotels en appartementen. De gemeente ziet daarom in Oud-Zuid ruimte voor de uitbreiding van het aanbod aan kantoren.

In het huidige bestemmingsplan mogen kantoren een maximaal vloeroppervlak van 300 m2 hebben. Deze limitering is achterhaald en komt daarom te vervallen. Ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan was het kantorenbeleid erop gericht om de kantorenleegstand terug te dringen. Dit beleid is achterhaald. Het uitgangspunt van het nieuwe kantorenplan 2019 – 2025 is om binnen de ring A10 functiemenging te stimuleren en ruimte te bieden aan kantoren. Het limiteren van het vloeroppervlak van kantoorpanden past niet bij deze ambitie.

In het huidige bestemmingsplan hebben alle kantoren een gemengde bestemming. Op de begane grond van deze panden zijn in de meeste gevallen detailhandel, dienstverlening en bedrijven bij rechte toegestaan, op de verdiepingen zijn woningen toegestaan. De gebruiksrechten voor detailhandel, dienstverlening en bedrijven van deze kantoorpanden komen in het nieuwe bestemmingsplan te vervallen. In het Amsterdamse detailhandelsbeleid is namelijk bepaald dat publieksgerichte voorzieningen (detailhandel en dienstverlening) dienen te worden geconcentreerd in bestaande winkelgebieden. De vestiging van solitaire winkels buiten de bestaande winkelgebieden moet worden tegengegaan.

Panden die geheel in gebruik zijn als kantoor

In dit plangebied staan veel kantoorpanden die geheel in gebruik zijn als kantoor. Het gaat in veel gevallen om villa's en herenhuizen die zijn omgebouwd naar een kantoorpand. Het bruto vloeroppervlak van deze kantoorpanden wordt niet gelimiteerd. In het nieuwe bestemmingsplan mogen zich in deze panden kantoren én maatschappelijke voorzieningen vestigen. Maatschappelijke voorzieningen hebben moeite om zich in het Museumkwartier en de Valeriusbuurt te vestigen. Door deze toe te laten in kantoorpanden worden de vestigingsmogelijkheden voor maatschappelijke voorzieningen vergroot. Maatschappelijke voorzieningen hebben een vergelijkbare impact op het woon- en leefklimaat als kantoren. Het zijn allebei functies die niet publieksgericht zijn en een beperkte verkeersaantrekkende werking hebben. Bovendien zijn het beide functies die geen tot minimale overlast veroorzaken voor de omgeving.

In dit bestemmingsplan wordt onderscheid gemaakt tussen drie typen kantoorpanden:

  1. kantoorpanden die niet mogen worden omgezet naar woningen;
  2. kantoorpanden waarbij de 2e bouwlaag en hoger mag worden omgezet naar woningen;
  3. kantoorpanden die geheel mogen worden omgezet naar woningen.

Hieronder worden de drie typen kantoorpanden beschreven.

Kantoor op alle bouwlagen, wonen uitgesloten

Kantoorpanden op prominente A-locaties, zoals het Museumplein en grote kantoorpanden mogen niet worden omgezet naar woningen. De aanwezigheid van dit soort kantoorpanden draagt bij aan de aantrekkingskracht van het plangebied als internationaal topmilieu voor kantoren. De gemeente wil dat deze kantoorpanden behouden blijven voor de kantorenvoorraad. Bij een deel van deze panden (o.a. de consulaten aan het Museumplein) zijn woningen in het huidige bestemmingsplan ook al uitgesloten.

Bij een aantal grote kantoorpanden op andere locaties is dat echter niet het geval. De druk op de Amsterdamse woningmarkt is al jaren erg hoog. Daarom kan het voor eigenaren aantrekkelijk zijn om deze kantoorpanden om te zetten naar woningen, zelfs indien het prominente kantoorpanden op een A-locatie betreft. De gemeente wil de kantoorfunctie van dit soort panden graag beschermen. Om die reden komen de woonrechten voor deze panden in het nieuwe bestemmingsplan te vervallen.

Kantoor op alle bouwlagen, wonen op de etages toegestaan

Bij kleinere kantoorpanden (vaak oorspronkelijk gebouwd als villa of herenhuis), die geheel in gebruik zijn als kantoor en zijn gelegen in een stadsstraat, een doorgaande straat of in een voorzieningencluster mogen de etages worden omgezet naar woningen. Op de begane grond dient de kantoorfunctie echter gehandhaafd te blijven. Vanuit het oogpunt van functiemenging wil de gemeente niet-woonfuncties graag clusteren in stadsstraten, doorgaande straten en voorzieningenclusters. Om deze reden mogen kantoorpanden in deze straten niet geheel worden omgezet naar woningen. Op de begane grond moet een niet-woonfunctie gehandhaafd blijven.

In beginsel worden deze kantoorpanden daarom op dezelfde manier bestemd als in het huidige bestemmingsplan, namelijk kantoor in het hele pand en wonen op de etages. Hieraan liggen de volgende overwegingen ten grondslag:

  • In de meeste gevallen kan op grond van het huidige bestemmingsplan 75 tot 80 % van het BVO worden omgezet naar wonen. Het laten vervallen van de woonrechten leidt tot een onevenredige inperking van gebruiksrechten.
  • Er is een grote vraag naar woningen. Als deze panden worden omgezet naar wonen, dan kunnen er in de meeste gevallen meerdere woningen boven de plint worden gerealiseerd. Deze bouwrechten kunnen een substantiële bijdrage leveren aan het bestrijden van de woningnood.

De consequentie is wel dat er in potentie een groot vloeroppervlak aan kantoorruimte uit de markt kan worden gehaald. Dit past niet bij het streven om binnen de ring A10 ruimte te bieden aan kantoren, zoals verwoord in het kantorenplan. Aan het belang van het handhaven van de gebruiksrechten voor wonen wordt in dit geval echter een zwaarder gewicht toegekend dan aan het belang van het beschermen van het vloeroppervlak voor kantoren.

Kantoor op alle bouwlagen, wonen op alle bouwlagen toegestaan

Bij kleinere kantoorpanden (vaak oorspronkelijk gebouwd als villa of herenhuis), die geheel in gebruik zijn als kantoor en zijn gelegen in een woonstraat mogen alle bouwlagen worden omgezet naar woningen. Een woonstraat leent zich minder goed voor een functioneel gemengd programma. Daarom is het in deze straten niet nodig om bij transformatie van een kantoorpand naar wonen op de begane grond een niet-woonfunctie te handhaven. In het huidige bestemmingsplan zijn o.a. de kantoorvilla's in de J.J. Viottastraat al op deze manier bestemd.

Deze wijze van bestemmen sluit aan bij hoe de kantoorvilla's in het bestemmingsplan Willemspark - Vondelpark zijn bestemd. In dit bestemmingsplan is het uitgangspunt dat de uitwisselbaarheid tussen kantoren en wonen blijft gehandhaafd. Het gebruik van panden kan zich hierdoor aanpassen aan de behoeftes vanuit de markt. Deze wijze van bestemmen sluit tevens aan bij de bestemmingsplansystematiek voor meerdere gebieden in stadsdeel Zuid

Bij kleinere kantoorpanden in woonstraten kan uitwisselbaarheid tussen kantoren en wonen bijdragen aan de toekomstbestendigheid van een pand. Als er vanuit de markt minder vraag is naar kantoren, kan het pand worden omgezet naar wonen. Hierdoor wordt voorkomen dat een pand leeg komt te staan.

Kantoren op de begane grond

Kantoren die zijn gevestigd op de begane grond van een pand met daarboven woningen krijgen in het nieuwe bestemmingsplan een gemengde bestemming. Het bruto vloeroppervlak van deze kantoren wordt wel gelimiteerd. Kantoren die zijn gevestigd op de begane grond van een pand met daarboven woningen zijn meestal oorspronkelijk gebouwd als winkel of bedrijfsruimte. Deze bedrijfsruimtes lenen zich vaak goed voor de vestiging van andere niet-woonfuncties. Kleinschaligheid is het uitgangspunt voor niet-woonfuncties op de begane grond (uitgezonderd de winkelstraten in het kernwinkelgebied). Daarom wordt het bvo van deze kantoren gelimiteerd op maximaal 300 m2 en mogen er maximaal 2 panden worden samengevoegd.

Afhankelijk van de vestigingslocatie (voorzieningencluster of overige locatie) wordt bepaald welke functies toegelaten zijn binnen de gemengde bestemming. Panden langs stadsstraten, doorgaande straten en in voorzieningenclusters krijgen een brede gemengde bestemming. Op de begane grond zijn zowel publiekgerichte als niet-publieksgerichte voorzieningen toegestaan. Wonen is echter alleen op de etages toegestaan.

Bij panden in woonstraten zijn op de begane grond alleen niet-publieksgerichte voorzieningen (maatschappelijke voorzieningen, kantoren en kleinschalige bedrijvigheid) toegestaan. Wonen is echter toegestaan op alle bouwlagen. Dit betekent dat de begane grond mag worden omgezet naar woningen.

Kantoren in de eerste twee bouwlagen

In het plangebied zijn veel dubbele benedenwoningen omgezet naar een kantoor. In het huidige bestemmingsplan mag de tweede bouwlaag worden omgezet naar wonen. Deze mogelijkheid wordt in het nieuwe bestemmingsplan gehandhaafd.

Het gevolg is dat deze kantoren in oppervlakte kunnen worden gehalveerd, waardoor ze minder goed verhuurbaar zijn. Het wordt dan lastiger om ze te behouden voor de kantorenvoorraad. Het omzetten van vloeroppervlak voor kantoren naar woningen past ook niet bij het streven om in functioneel gemengde buurten binnen de ring A10 ruimte te bieden aan kantoren zoals verwoord in het kantorenplan 2019-2025.

Bij panden die geheel in gebruik zijn als kantoor wordt echter de mogelijkheid om de tweede bouwlaag om te zetten naar wonen gehandhaafd. Hetzelfde geldt daarom voor de gebruiksrechten voor woningen in kantoren die zijn gevestigd in een dubbele benedenwoning.

Gehanteerde uitgangspunten

Bovenstaande heeft ertoe geleid dat in het bestemmingsplan voor kantoren de volgende uitgangspuntengelden

  • Panden die geheel in gebruik zijn als kantoor krijgen een gecombineerde kantoor- en maatschappelijke bestemming. Het vloeroppervlak van panden die geheel in gebruik zijn als bij deze functies wordt niet gelimiteerd; Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen drie soorten vestigingslocaties, die elk hun eigen bestemming krijgen.
    1. De grotere kantoorpanden (van oorsprong als utilitair pand gebouwd) en de kantoorpanden aan de oostzijde van het Museumplein. De kantoorfunctie mag niet worden omgezet naar een woonfunctie.
    2. De kleinere kantoorpanden (in voormalige villa's en herenhuizen) die zijn gelegen aan een stadsstraat, een doorgaande straat of in een voorzieningencluster. De kantoorfunctie op de begane grond moet gehandhaafd blijven. De verdiepingen mogen worden omgezet naar wonen.
    3. De kleinere kantoorpanden (in voormalige villa's en herenhuizen) die zijn gelegen in een woonstraat. Deze kantoorpanden mogen geheel worden omgezet naar wonen.
  • Kantoren die zijn gevestigd op de begane grond van een pand met daarboven woningen krijgen een gemengde bestemming. Op de begane grond is een uitwisseling met andere niet-woonfuncties toegestaan. Wonen wordt toegestaan op de verdiepingen. Voor alle niet-woonfuncties in de begane grond geldt een maximaal bruto vloeroppervlak van 300 m2 per vestiging. Tevens mogen door één vestiging maximaal twee panden worden samengevoegd. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen twee soorten vestigingslocaties, die elk hun eigen bestemming krijgen:
    1. Panden langs stadsstraten, doorgaande straten en in voorzieningenclusters. Deze krijgen een brede gemengde bestemming. Op de begane grond zijn zowel publiekgerichte als niet-publieksgerichte voorzieningen toegestaan. Wonen is echter alleen op de etages toegestaan.
    2. Panden in woonstraten. Op de begane grond alleen niet-publieksgerichte voorzieningen toegestaan. Wonen is echter toegestaan op alle bouwlagen. Dit betekent dat de begane grond mag worden omgezet naar woningen.
  • Kantoren die zijn gevestigd in voormalige dubbele benedenwoningen. Het kantoor krijgt een gecombineerde kantoor- en maatschappelijke bestemming. Het vloeroppervlak wordt niet gelimiteerd; woningen zijn toegestaan in de tweede bouwlaag en hoger. Dit betekent dat de kantoorfunctie op de tweede bouwlaag mag worden omgezet naar een woning, maar dat de kantoorfunctie op de begane grond moet worden gehandhaafd.

3.4.4 Ambachtelijke bedrijven     

In wijken binnen de ring A10 bevinden zich ook veel ambachtelijke bedrijven, zoals meubelmakers en kleermakers. Ambachtelijke bedrijven zijn vooral gevestigd in het centrum en in de 19e eeuwse ring. Voor nieuwe ambachtelijke bedrijven wordt het echter steeds moeilijker om zich in deze wijken te vestigen, omdat ze vaak de hoge huren voor bedrijfsruimten niet kunnen opbrengen. Ambachtelijke bedrijven zijn waardevol voor de buurt. Ze voorzien in een behoefte en passen goed in het gemengde woon-werkmilieu van het centrum en de 19e eeuwse ring, waarin van oudsher veel kleinschalige productiebedrijven waren gevestigd.

Ambachtelijke bedrijven zijn in het plangebied Museumkwartier – Valeriusbuurt echter nagenoeg afwezig. Het Museumkwartier en de Valeriusbuurt zijn gebouwd als wijken voor de hogere klassen. In dit soort wijken werden productiebedrijven van oudsher geweerd. Deze vestigden zich in de volksbuurten.

Het Duivelseiland is de enige buurt binnen het plangebied waar enkele ambachtelijke bedrijven zijn gevestigd. Dit is een voormalige volksbuurt die qua karakter meer op De Pijp lijkt dan op het chique Museumkwartier. De buurt heeft een proces van gentrificatie ondergaan en is net als De Pijp inmiddels een zeer gewilde woonbuurt. Hierdoor is het voor ambachtelijke bedrijven lastig geworden om zich in deze buurt te vestigen. Om te voorkomen dat ambachtelijke bedrijven als gevolg van de gentrificatie verdwijnen, zal een uitwisseling met andere niet-woonfuncties daarom niet direct mogelijk zijn.

Het gevolg van het planologisch beschermen van ambachtelijke bedrijven is dat het risico op leegstand bij bedrijfsbeëindiging groter wordt. De verhuurder heeft immers minder potentiele huurders aan wie hij het pand kan verhuren. Leegstand kan de leefbaarheid aantasten en zorgt voor een minder goede uitstraling van een straat. In de winkelstraten wordt aan dit bezwaar een zwaarder gewicht toegekend dat in overige straten. De winkelstraten hebben namelijk een meer representatieve functie dan de woonstraten. Daarom wordt ervoor gekozen om alleen ambachtelijke bedrijven die in de woonstraten zijn gevestigd te beschermen.

Gehanteerde uitgangspunten

Ambachtelijke bedrijven die zijn gevestigd buiten de winkelstraten worden als een aparte functiecategorie bestemd.

3.4.5 Wonen     

Wonen is de meest voorkomende functie in het plangebied. In het huidige bestemmingsplan zijn woningen zonder nadere aanduidingen of gebruiksbepalingen bestemd. Hierdoor is een woning voor iedere gewenste woonvorm en doelgroep te gebruiken. Ook is het mogelijk om woningen te splitsen, samen te voegen of een zolderetage om te zetten naar een woning zonder dat hiervoor een planologisch besluit nodig is. Wel is hier in veel gevallen een vergunning op grond van de huisvestingsverordening voor nodig. Dit valt echter buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan.

Deze wijze van bestemmen geeft veel flexibiliteit. Ontwikkelingen op de woningmarkt kunnen tot op zekere hoogte worden opgevangen binnen de bestaande woningvoorraad. Bewoners kunnen bijvoorbeeld de zolderetage bij hun woning voegen. Hierdoor ontstaan grotere woningen, waardoor gezinnen in de wijk kunnen blijven wonen of wooncarrière kunnen maken binnen de wijk. Maar het is ook mogelijk om woningen te splitsen, waardoor er kleinere woningen ontstaan voor starters en alleenstaanden. Tevens kunnen woningen worden verbouwd tot zorgwoningen. De bevolking vergrijst en ouderen blijven steeds langer zelfstandig wonen. De behoefte aan zorgwoningen zal daarom toenemen.

Het nadeel is dat deze wijze van bestemmen minder rechtszekerheid geeft. Maar dit wordt ondervangen door de huisvestingsverordening, waarin is bepaald dat er een woning onttrekkingsvergunning nodig is voor wijzigingen in de woningvoorraad. Met dit instrument kan een afweging op maat worden gemaakt. Het toetsen van wijzigingen in de woningvoorraad aan het bestemmingsplan voegt niets toe aan deze afweging op maat, maar leidt wel tot een extra administratieve last voor burger en overheid. Tevens bestaat het risico dat bestemmingsplanregels afwijken van de regels uit de huisvestingsverordening, waardoor er twee tegenstrijdige toetsingskaders ontstaan. Daarom blijft het uitgangspunt dat woningen zonder nadere aanduidingen of gebruiksbepalingen ongewijzigd worden bestemd.

In het huidige bestemmingsplan is bepaald dat een woning is bestemd voor de huisvesting van één huishouden. In het woonbeleid is bepaald dat woningdelen onder bepaalde voorwaarden is toegestaan. In de praktijk worden veel woningen gedeeld door twee of meer mensen die samen geen huishouden vormen. Veel starters die onvoldoende wachttijd hebben opgebouwd voor een sociale huurwoning en te weinig verdienen om te kopen of in de vrije sector te huren delen een woning. Het voordeel hiervan is dat deze groep toch een woonruimte kan bemachtigen in een markt waarin het moeilijk is om een eigen woning te huren of te kopen. Het risico is echter dat huurprijzen worden opgedreven en de leefbaarheid onder druk komt te staan. In de nieuwe huisvestingsverordening zijn daarom regels over het woningdelen opgenomen. Er wordt een quotum per gebouw en per wijk voorgesteld en een maximaal aantal bewoners per woning.

Gehanteerde uitgangspunten

Bovenstaande heeft ertoe geleid dat in het bestemmingsplan voor de woonfunctie de volgende aspecten zijn geregeld.

  • Woningen krijgen een algemene woonbestemming en zijn in beginsel door iedere doelgroep te gebruiken. Regels over woonruimteverdeling staan in de huisvestingsverordening;
  • Het aantal woningen wordt niet vastgelegd. Het splitsen, samenvoegen of toevoegen van woningen binnen een bestaande bouwmassa is bij recht toegestaan. Aanvragen voor het splitsen, samenvoegen of toevoegen van woningen worden op grond van de huisvestingsverordening afgewogen.

Beroep en bedrijf aan huis

Binnen de woonfunctie is het toegestaan om een deel van de woning bedrijfsmatig te gebruiken. Dit kan door een bedrijf aan huis te beginnen, of een beroep aan huis zoals huisarts, tandarts, advocaat en notaris uit te oefenen. Het is eveneens toegestaan om een Bed & Breakfast te beginnen. Hiervoor geldt dat er niet meer dan vier personen tegelijk van de overnachtingsfaciliteit gebruik mogen maken.

Ook is het toegestaan om een internetbedrijf aan huis te hebben. De volgende drie typen internetbedrijven mogen als bedrijf aan huis worden uitgeoefend: (1) een afhaalpunt internetaankopen, (2) een internetbedrijf waar alleen een elektronische transactie tot stand komt en (3) een internetbedrijf met opslag- en verzendfunctie. Een internetbedrijf dat functioneert als detailhandel (met afhaalmogelijkheden en de mogelijkheid de goederen ter plaatse te bekijken) is niet toegestaan als bedrijf aan huis. Voor een beschrijving van de verschillende typen internetbedrijven wordt verwezen naar paragraaf 5.4.14 'Detailhandelsbeleid 2018 - 2022'.

Voor alle aan huis gebonden beroepen en bedrijfsactiviteiten geldt dat deze niet groter mogen worden dan het bewoonde deel van de woning. Om te waarborgen dat deze ondergeschiktheid behouden blijft, mag in woningen maximaal 40% van de woning, met een maximum van 60 m2 worden gebruikt voor huisgebonden beroep, huisgebonden bedrijf of Bed & Breakfast. De bedrijvigheid moet uitgevoerd worden door de hoofdbewoner(s) zelf.

Short stay

Short stay is het tijdelijk verhuren van een woning voor een periode van minimaal zeven nachten tot maximaal zes maanden aan buitenlandse werknemers die voor een kortere periode in Nederland verblijven. De gemeente Amsterdam heeft deze vorm van verblijf een tijd lang gefaciliteerd via een vergunningenstelsel. Omdat short-stay is strijd is met de woonbestemming, is in die periode short-stay in nieuwe bestemmingsplannen bij rechte mogelijk gemaakt in alle panden met een woonbestemming.

Short-stay bleek in bepaalde wijken echter dermate populair dat de reguliere woonfunctie onder druk kwam te staan. Bovendien bleek dat short-stay appartementen ook op ruime schaal aan toeristen werden verhuurd. Daarom worden sinds 2014 geen nieuwe vergunningen meer verleend voor short stay. Dit geldt zowel voor bestaande bouw als voor nieuwbouw en transformatie.

In het huidige bestemmingsplan Museumkwartier – Valeriusbuurt is short-stay bij rechte toegestaan in alle panden waar woningen zijn toegestaan. Dit betekent onder andere dat ook kantoorpanden vanaf de tweede bouwlaag kunnen worden omgezet naar short-stay. Zelfs kantoorpanden waar wonen via een aanduiding is uitgesloten kunnen vanaf de tweede bouwlaag worden omgezet naar short-stay.

Short-stay is een vorm van woningonttrekking. Als een woning wordt omgezet naar short-stay is daar een woning onttrekkingsvergunning voor nodig. Nu de gemeente Amsterdam sinds 2014 geen nieuwe short-stay vergunningen meer verleent, wordt de benodigde woning onttrekkingsvergunning ook geweigerd. Dit betekent dat er geen gebruik meer kan worden gemaakt van de planologische mogelijkheid om woningen om te zetten naar short-stay appartementen.

Voor het omzetten van een niet-woonfunctie naar short-stay is echter geen woning onttrekkingsvergunning nodig. Dit betekent dat er nog wel gebruik kan worden gemaakt van de planologische mogelijkheid om niet-woonfuncties om te zetten naar short-stay.

Omdat short-stay tegenwoordig als een niet-wenselijke vorm van wonen/ verblijf wordt gezien, is het wenselijk om de planologisch rechten voor short-stay bij een actualisatie te laten vervallen, ook in panden met een niet-woonfunctie. Het wegbestemmen van de short-stayrechten in panden met een niet-woonfunctie kan echter tot planschade leiden. De eerste bestemmingsplannen met short-stay rechten worden in de komende jaren herzien.

Als aanvullend uitgangspunt wordt voorgesteld om de planologische rechten voor short-stay in het nieuwe bestemmingsplan Museumkwartier – Valeriusbuurt te laten vervallen. Het beleid is immers om geen medewerking meer te verlenen aan het realiseren van short-stay appartementen. Dit beleid zal moeten worden doorvertaald in het nieuwe bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Ontwikkelingen     

Dit bestemmingsplan is bedoeld om de bestaande situatie te bestemmen. In beginsel worden er geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Uitzondering hierop zijn reeds vergunde ontwikkelingen en ontwikkelingen waarvan de planologische haalbaarheid al is aangetoond. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad van State moeten ontwikkelingen die concreet genoeg zijn om te kunnen toetsen, tijdig kenbaar zijn gemaakt èn waarvan de planologische haalbaarheid is aangetoond namelijk worden opgenomen in een nieuw bestemmingsplan.

Op dit moment zijn er geen ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied bekend die aan deze voorwaarden voldoen. Indien tijdens het planproces een ontwikkeling kenbaar wordt gemaakt, die aan deze voorwaarden voldoet, dan kan deze alsnog worden opgenomen in het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Beleidskader     

In dit hoofdstuk worden de beleidskaders voor dit bestemmingsplan beschreven. Dat gebeurt op verschillende beleidsniveaus: Rijksbeleid, provinciaal beleid, beleid op regionaal niveau, gemeentelijk beleid en stadsdeelbeleid.

Alleen het beleid dat voor dit bestemmingsplan relevant is komt aan de orde. Geldend beleid dat niet van toepassing is voor het onderhavige bestemmingsplan wordt niet nader toegelicht. Dat geldt ook voor gemeentelijke verordeningen die buiten het bestemmingsplan functioneren. Voorbeelden zijn het beleid dat geldt voor het Natuurnetwerk Nederland (binnen en in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen gronden die deel uitmaken van dit natuurnetwerk), de gemeentelijke nota Hoogbouw in Amsterdam (het bestemmingsplan maakt hoogbouw niet mogelijk) en de gemeentelijke Bomenverordening (die de regels bevat die gelden voor het kappen en herplanten van bomen).

5.1 Europees recht     

5.1.1 Richtlijn betreffende diensten op de interne markt (2006/123/EG, 'Dienstenrichtlijn')     

In het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie wordt de interne Europese markt beschreven als een ruimte zonder binnengrenzen, waarin vrij verkeer van kapitaal, personen, goederen en diensten is gewaarborgd. De Dienstenrichtlijn neemt als uitgangspunt dat diensten een bijzonder belangrijke economische sector zijn. Concurrentie op de Europese dienstenmarkt wordt beschouwd als een belangrijke voorwaarde voor het bevorderen van de groei van de economie en de werkgelegenheid.

De Dienstenrichtlijn geeft juridische kaders om die concurrentie te bevorderen en om belemmeringen voor een vrij dienstenverkeer tussen de lidstaten weg te nemen. Voor ieder algemeen verbindend voorschrift, beleidsregel of vergunningstelsel dient te worden nagegaan of deze betrekking heeft op de toegang tot of de uitoefening van een dienst die onder de Dienstenrichtlijn valt.

Ruimtelijke voorschriften in de vorm van een bestemmingsplan vallen daar ook onder. Dat betekent dat beperkende ruimtelijke voorschriften in bestemmingsplannen op grond van de Dienstenrichtlijn in beginsel verboden zijn. Met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake Appingedam en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak van de Afdeling (Raad van State, uitspraak d.d. 20 juni 2018: ECLI:NL:RVS:2018:2062) heeft bovendien een aanscherping plaatsgevonden van de wijze waarop de Dienstenrichtlijn moet worden begrepen binnen de ruimtelijke ordening:

  • detailhandel in goederen behoort eveneens tot de dienstverleningsactiviteiten waar de Dienstenrichtlijn betrekking op heeft;
  • een in ruimtelijke voorschriften opgenomen brancheringsregeling of oppervlaktemaatregel vormen een 'eis' (beperking) in de zin van artikel 15 lid 2 onder a van de Dienstenrichtlijn (een territoriale of kwantitatieve beperking).

Op grond van de richtlijn zijn dit soort beperkingen weliswaar in beginsel verboden, maar zij kunnen wel gerechtvaardigd zijn, mits gemotiveerd wordt dat is voldaan aan de in artikel 15 lid 3 Dienstenrichtlijn opgenomen voorwaarden. Dat houdt in dat dwingende redenen van algemeen belang een beperking van de beoogde vrijheid van vestiging kunnen rechtvaardigen. Tot de dwingende redenen van algemeen belang behoren onder meer de bescherming van het milieu en het stedelijk milieu, met inbegrip van de stedelijke (en rurale) ruimtelijke ordening. Daarin kan rechtvaardiging worden gevonden voor het stellen van eisen en het opzetten van vergunningenstelsels.

Aan een beroep op deze dwingende redenen van algemeen belang om een beperking te rechtvaardigen, zijn echter wel voorwaarden verbonden. Samengevat betekent dit dat beperkingen aan het vrij verkeer, zoals het stellen van bepaalde eisen, alleen gerechtvaardigd is als daarmee wordt voldaan aan de voorwaarden in artikel 15 lid 3 van de Dienstenrichtlijn:

  1. Het verbod van discriminatie: De eisen mogen geen direct of indirect onderscheid maken naar nationaliteit of statutaire vestigingsplaats;
  2. De voorwaarde van noodzakelijkheid: De eisen moeten gerechtvaardigd zijn vanwege dwingende redenen van algemeen belang;
  3. De voorwaarde van evenredigheid: De eisen moeten geschikt zijn om het nagestreefde doel te bereiken, ze mogen niet verder gaan dan nodig is om dat doel te bereiken en het doel kan niet met minder vergaande beperkingen bereikt worden.

Daarmee kunnen overheden in hun ruimtelijke voorschriften dus wel beperkende eisen stellen, maar dergelijke eisen zullen steeds primair moeten worden onderbouwd en gemotiveerd aan de hand van overwegingen van ruimtelijke kwaliteit. Beperkingen kunnen niet enkel gesteld worden om economische doelen na te streven.

Consequenties voor dit bestemmingsplan 

In dit bestemmingsplan worden in verschillende regelingen beperkingen gesteld aan de vestigingsmogelijkheden voor niet-woonfuncties, zoals winkels, horeca, consumentgerichte dienstverleners, maatschappelijke voorzieningen, kantoren en kleinschalige bedrijven.

Hier worden deze beperkingen eerst kort weergegeven. Voor een uitgebreide beschrijving van de betreffende regelingen wordt verwezen naar de paragraaf 3.3 'Uitgangspunten voorzieningenstructuur' en paragraaf 3.4 'Uitgangspunten gebruiksmogelijkheden' in Hoofdstuk 3 van de toelichting.

Om te bepalen of de beperkingen in het bestemmingsplan in het kader van de Dienstenrichtlijn gerechtvaardigd zijn, zijn de diverse regelingen vervolgens getoetst aan de voorwaarden in artikel 15 lid 3 van de Dienstenrichtlijn.

Beperkingen in het bestemmingsplan

Het Museumkwartier - Valeriusbuurt is een groot en divers plangebied. Het plangebied bestaat uit verschillende buurten met elk een eigen karakter. Er is meestal geen sprake van een duidelijke grens, de verschillende buurten lopen geleidelijk in elkaar over. Het voorzieningenaanbod verschilt dan ook per buurt. In het bestemmingsplan wordt onderscheid gemaakt naar vier deelgebieden met elk een eigen karakteristiek:

  • Museumplein en omgeving;
  • Roelof Hartplein en omgeving;
  • Cornelis Schuytstraat en omgeving;
  • Valeriusbuurt.

De voorzieningenstructuur en de bij elk deelgebied behorende regelingen komen hierna aan bod.

In het algemeen geldt dat de hogere bouwlagen veelal een woonfunctie hebben. Menging met kleinschalige niet-woonfuncties vindt in het plangebied vooral plaats op de begane grond. Om de woonfunctie en het overwegend kleinschalige karakter van het plangebied te behouden, is vestiging van niet-woon-functies dan ook veelal uitsluitend toegestaan op de begane grond, de kelder en het souterrain. Om de functiemenging te beschermen, maakt het bestemmingsplan het op de meeste plekken niet mogelijk om niet-woonfuncties in de begane grond om te zetten naar een woning. In de hogere bouwlagen mag alleen worden gewoond.

Voor de vestiging van niet-woonfuncties in de begane grond (detailhandel, consumentgerichte diensten, maatschappelijke dienstverlening, horeca, kantoren en kleinschalige bedrijven) gelden algemene beperkingen ten aanzien van de vestigingsgrootte. Deze maximering van de vestigingsgrootte in de begane grond is ingegeven door de wens om het bestaande kleinschalige karakter van de voorzieningen en de bestaande fijnmazige functiemenging in het plangebied te behouden. Voor vrijwel alle niet-woonfuncties in de begane grond geldt daarom een maximale vestigingsgrootte van 300 m2 vloeroppervlak. Alleen in de winkelstraten die deel uitmaken van het kernwinkelgebied gelden grotere maximum maten (zie verder hierna). Daarmee wordt voortgebouwd op de maximale vestigingsgrootte die gold in het voorgaande bestemmingsplan.

Voorzieningenstructuur

Zoals aangegeven bestaat het plangebied uit verschillende buurten met elk een eigen karakter, waardoor het voorzieningenaanbod per buurt verschilt. Zo heeft het voorzieningenaanbod in het Museumkwartier een grootstedelijk en meer internationaal karakter, terwijl het aanbod in de Valeriusbuurt vooral buurtgericht is. Dit vraagt om maatwerk in het bestemmingsplan. Voor de vier onderscheiden deelgebieden gelden de volgende regelingen c.q. beperkingen.

Museumplein en omgeving

Dit gebied wordt in het detailhandelsbeleid gerekend tot het kernwinkelgebied van de binnenstad, waar de winkels voor niet-dagelijkse boodschappen zijn geconcentreerd die zich vooral op bezoekers richten. Winkels voor dagelijkse boodschappen en consumentgerichte dienstverleners richten zich vooral op bewoners en zijn daarom voornamelijk buiten het kernwinkelgebied te vinden. Om die reden wordt in dit bestemmingsplan in de P.C. Hooftstraat, de Van Baerlestraat Noord en de kop van de Hobbemastraat alleen detailhandel bij rechte toegestaan en wordt er een groter winkelvloeroppervlak toegestaan dan in de wijkwinkelgebieden.

In de P.C. Hoofstraat is in alle panden detailhandel toegestaan op de begane grond én de eerste verdieping, mits daarboven nog tenminste twee woonlagen aanwezig zijn. Winkels mogen een bruto vloeroppervlak van maximaal 750 m2 hebben en een maximale gevelbreedte van 15 meter. Bestaande andere niet-woonfuncties zijn positief bestemd.

In het noordelijk deel van de Van Baerlestraat (tussen het Concertgebouw en het Vondelpark), de kop van de Willemsparkweg (tussen de Van Baerlestraat en de Alexander Boerstraat), de kop van de Hobbemastraat (tussen de Stadhouderskade en de P.C. Hooftstraat) en de kop van de P.C. Hooftstraat (tussen de Stadhouderskade en de Hobbemastraat) wordt detailhandel in alle panden toegestaan op de begane grond. Winkels mogen een bruto vloeroppervlak van maximaal 500 m2 hebben. Bestaande andere niet-woonfuncties worden ook hier positief bestemd.

Het Amsterdamse detailhandelsbeleid is gericht op clustering van het winkelaanbod in bestaande winkelgebieden. Op die manier profiteren winkels van elkaars bezoekersstromen en heeft de consument het gemak van alle winkels bij elkaar. Dit betekent dat er in principe geen nieuwe winkels kunnen worden gevestigd buiten de bestaande winkelgebieden.

Voor de Paulus Potterstraat en het deel van de Hobbemastraat tussen de P.C. Hooftstraat en de Paulus Potterstraat is hiervoor een uitzondering gemaakt. Deze route wordt in het stadsstratenbeleid aangemerkt als een 'voldragen stadsstraat'. Aan de noordzijde van de Paulus Potterstraat en dit deel van de Hobbemastraat bevinden zich echter nauwelijks publieksgerichte voorzieningen. Er bevinden zich vooral woningen en kantoren. De route leent zich echter goed voor de vestiging van meer publieksgerichte voorzieningen.

Daarom hebben deze straten een brede gemengde bestemming gekregen. Op de begane grond worden detailhandel, consumentgerichte dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, galeries, kleine kantoren en kleine bedrijven toegestaan. Wonen wordt toegestaan op de verdiepingen. Bestaande horeca-inrichtingen worden positief bestemd. Hiervoor geldt een bruto vloeroppervlak van maximaal 300 m2. House of Bols en Coster Diamonds/ Diamant museum hebben een maatwerkbestemming gekregen.

Consumentgerichte dienstverlening is dienstverlening die gericht is op langslopend publiek dan wel de consument. Hierbij gaat het om persoonlijke verzorging zoals kappers, schoonheidsspecialisten, zonnestudio's, nagelstudio's en dergelijke, alsmede reisbureaus, hypotheekkantoren, uitzendbureaus en dergelijke. Deze vormen van dienstverlening hebben dezelfde ruimtelijke uitstraling en dezelfde ruimtelijke effecten als detailhandel en vestigen zich doorgaans dan ook in winkelstraten en doorgaande straten.

De mogelijkheid om nieuwe musea te vestigen in alle panden aan de zuidoostzijde van het Museumplein en in de Hobbemastraat en Honthorststraat is in het nieuwe bestemmingsplan komen te vervallen. Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bezoekers en toeristen meer over de stad spreiden. Nieuwe grootstedelijke voorzieningen voor Kunst en Cultuur dienen niet meer in het centrumgebied te komen, maar juist daarbuiten. De vestiging van nieuwe musea aan de zuidoostkant van het Museumplein past niet bij deze ambities. De bestemming van deze panden is daarom in overeenstemming gebracht met het bestaande gebruik (wonen en kantoren).

Roelof Hartplein en omgeving 

De ambitie is om de kwaliteit en het voorzieningenaanbod in dit winkellint op peil te houden en waar mogelijk te versterken. Het winkellint Van Baerlestraat Zuid - Roelof Hartstraat heeft daarom een ruimere bestemming gekregen die beter aansluit bij het gemengde karakter van het lint en de toekomstige vestigingsmogelijkheden vergroot. Detailhandel en consumentgerichte dienstverlening zijn bij rechte toegestaan op de begane grond. Andere niet-woonfuncties, zoals maatschappelijke voorzieningen, kantoren en bedrijven worden niet bij rechte toegestaan op de begane grond. Dit zijn geen voorzieningen die bijdragen aan het uitwisselingsmilieu van een winkelstraat. In het nieuwe bestemmingsplan krijgen alle panden in het winkellint een gemengde bestemming. De aanwezige woningen op de begane grond worden positief bestemd.

Op grond van het voorgaande bestemmingsplan mogen winkels in de Van Baerlestraat Zuid een maximaal vloeroppervlak van 500 m2 hebben. Dit is in het nieuwe bestemmingsplan teruggebracht naar 300 m2. In dit deel van de Van Baerlestraat bevinden zich geen winkels die groter zijn dan 300 m2. Door het maximale vloeroppervlak in te perken naar 300 m2 worden de winkelpanden minder aantrekkelijk voor grote winkelfilialen. Hiermee worden de overlevingskansen voor kleinere, meer buurtgerichte winkels en dienstverleners vergroot.

De bestemming van het buurtvoorzieningencluster aan de Ruysdaelstraat (tussen de Hobbemakade en de Johannes Vermeerstraat) is in het nieuwe bestemmingsplan verruimd. Naast winkels, consumentgerichte dienstverlening en bedrijven worden hier nu ook maatschappelijke voorzieningen, galeries en kantoren toegelaten. Enerzijds wordt hiermee de overlevingskans van dit cluster vergroot, nu de vraag naar winkelruimtes afneemt. Anderzijds worden de vestigingsmogelijkheden voor maatschappelijke voorzieningen en kleine kantoren vergroot. Ook hier geldt voor alle niet-woonfuncties een maximaal bruto vloeroppervlak van 300 m2 per vestiging.

De bestemming van de niet-woonfuncties in de Johannes Vermeerstraat en langs de Hobbemakade is ingeperkt. Detailhandel en consumentgerichte dienstverlening zijn hier niet langer bij rechte toegestaan op de begane grond. Het toestaan van nieuwe detailhandel en consumentgerichte dienstverlening in de Johannes Vermeerstraat kan een bedreiging vormen voor het bestaande winkelaanbod in de nabijgelegen wijkwinkelgebieden. De Hobbemakade onderdeel van het hoofdnet auto en leent zich niet goed voor de vestiging van publieksgerichte voorzieningen. Op de begane grond worden maatschappelijke voorzieningen, kleine kantoren en kleine bedrijven toegestaan. Voor alle niet-woonfuncties geldt een maximaal bruto vloeroppervlak van 300 m2 per vestiging. Bestaande winkels, consumentgerichte dienstverlening en horeca worden positief bestemd.

De bestemming van de overige niet-woonfuncties in de woonstraten is eveneens ingeperkt. De mogelijkheid om publieksgerichte voorzieningen te vestigen is in het nieuwe bestemmingsplan komen te vervallen. Niet publieksgerichte voorzieningen, zoals maatschappelijke voorzieningen, kantoren en bedrijven zijn hier wel toegestaan. Bestaande winkels en dienstverleners worden met een aanduiding bestemd.

Cornelis Schuytstraat en omgeving

In de Cornelis Schuytstraat zijn op dit moment vooral winkels gevestigd. De straat heeft een sterk imago en oefent op dit moment nog voldoende aantrekkingskracht uit als vestigingslocatie voor winkels. Het winkellandschap staat echter onder druk. Het risico bestaat dat er in de toekomst vanuit de markt minder vraag naar winkelruimte in de Cornelis Schuytstraat zal zijn. Door ook consumentgerichte dienstverlening bij rechte toe te staan, worden overlevingskansen van deze niche winkelstraat vergroot. De bestemming van panden in het deel van de Cornelis Schuytstraat tussen de Van Eeghenstraat en de De Lairessestraat is daarom verruimd. In alle panden is op de begane grond naast detailhandel nu ook consumentgericht dienstverlening toegestaan. Het maximale bvo per vestiging is 300 m2. Bestaande andere niet woonfuncties en woningen op de begane grond worden positief bestemd.

Het oostelijke deel van de Willemsparkweg (tot en met de Jacob Obrechtstraat) en het laatste stuk van de Koninginneweg (vanaf de Hendrik Jacobszstraat) zijn in het stadsstratenbeleid aangemerkt als een 'voldragen stadsstraat'. Deze stukken fungeren als aanloopstraten van het kernwinkelgebied Van Baerlestraat Noord - P.C. Hooftstraat respectievelijk het wijkwinkelgebied Amstelveenseweg - Zeilstraat - Hoofddorpplein. Daarom hebben de niet-woonfuncties in deze twee stukken van de route Willemsparkweg - Koninginneweg een brede gemengde bestemming gekregen. Hier kunnen zich zowel publieksgerichte als overige voorzieningen vestigen. In deze panden zijn op de begane grond detailhandel, consumentgerichte dienstverlening , maatschappelijke voorzieningen, galeries en kleine kantoren en kleine bedrijven toegelaten. Het maximale bvo per vestiging is 300 m2.

Het westelijke deel van de Willemsparkweg en de Koninginneweg (tot de Hendrik Jacobszstraat) zijn in het stadsstratenbeleid aangemerkt als een potentiele stadsstraat. Door hier eveneens publiekgerichte voorzieningen bij rechte toe te staan in panden met een niet-woonfunctie in de plint, wordt bijgedragen aan de ambitie om het tracé als stadsstraat te versterken. Daarom hebben de niet-woonfuncties langs dit tracé eveneens een brede gemengde bestemming gekregen waarbinnen zich zowel publieksgerichte als overige voorzieningen kunnen vestigen. In deze panden zijn op de begane grond detailhandel, consumentgerichte dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, kantoren en kleinschalige bedrijven bij rechte toegestaan. Het maximale bvo per vestiging is ook hier 300 m2.

In het voorgaande bestemmingsplan hebben de niet-woonfuncties in de De Lairesstraat een gemengde bestemming gekregen. Er zijn echter geen winkels, dienstverleners en bedrijven gevestigd in deze straat, maar hoofdzakelijk woningen en kantoren. In dit bestemmingsplan zijn de gebruiksrechten voor de niet-woonfuncties daarom beperkt tot kantoren. De gebruiksrechten voor detailhandel, dienstverlening en bedrijven zijn komen te vervallen. Alle kantoren krijgen een gecombineerde kantoor- en maatschappelijke bestemming. Daarbij gelden geen beperkingen ten aanzien van het maximale vloeroppervlak per vestiging. De maatschappelijke voorzieningen in de straat hebben een maatschappelijke bestemming gekregen.

De bestemming van de niet-woonfuncties in de Jacob Obrechtstraat (tussen de Van Eeghenstraat en de De Lairessestraat) en de niet-woonfuncties in de Emmastraat (tussen de Willemsparkweg en de De Lairessestraat) wordt verruimd. Op de begane grond worden detailhandel, consumentgerichte dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, galeries, kleine kantoren en kleine bedrijven toegestaan. Wonen wordt toegestaan op de verdiepingen. Bestaande horeca wordt positief bestemd. Voor alle niet-woonfuncties geldt hier een maximaal bruto vloeroppervlak van 300 m2 per vestiging.

Valeriusbuurt

De panden langs de Amstelveenseweg en de kop van de Koninginneweg (tussen de Amstelveenseweg en de Saxen Weimarlaan) zijn bestemd als wijkwinkelstraat. In alle panden is detailhandel en consumentgerichte dienstverlening toegestaan op de begane grond. Andere niet-woonfuncties en bestaande woningen op de begane grond worden positief bestemd. Voor alle niet-woonfuncties geldt ook hier een maximaal bvo van 300 m2 per vestiging.

Ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan is de bestemming voor de niet-woonfuncties in de voorzieningenclusters in de Hendrik Jacobszstraat, bij de kruising Koninginneweg/Valeriusplein en in de Cornelis Krusemanstraat verruimd. Op de begane grond worden nu detailhandel, consumentgerichte dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, galeries, kleine kantoren en kleine bedrijven toegestaan. Bestaande horeca-inrichtingen worden positief bestemd. Ook hier geldt voor alle niet-woonfuncties weer een maximaal bruto vloeroppervlak van 300 m2 per vestiging.

De bestemming van de niet-woonfuncties in het deel van de Koninginneweg tussen de Saxen Weimarlaan en de Hendrik Jacobszstraat is op dezelfde manier verruimd. Op de begane grond zijn nu detailhandel, consumentgerichte dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, galeries, kleine kantoren en kleine bedrijven toegestaan. Bestaande horeca wordt positief bestemd. En ook hier geldt voor alle niet-woonfuncties een maximaal bruto vloeroppervlak van 300 m2 per vestiging.

De bestemming van de panden in de rest van de Koninginneweg is gewijzigd. Alle kantoren krijgen een gecombineerde kantoor- en maatschappelijke bestemming. Alle maatschappelijke voorzieningen krijgen een maatschappelijke bestemming. De overige niet-woonfuncties krijgen een gemengde bestemming. Op de begane grond worden detailhandel, consumentgerichte dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, galeries, kleine kantoren en kleine bedrijven toegestaan. In deze panden is wonen toegestaan op de verdiepingen. Bestaande horeca-inrichtingen worden positief bestemd. In de panden met een gemengde bestemming geldt voor alle niet-woonfuncties ook weer een maximaal bruto vloeroppervlak van 300 m2 per vestiging.

De bestemming van de niet-woonfuncties in in het deel van de De Lairessestraat dat ligt in de Valeriusbuurt, is op dezelfde wijze aangepast als het deel van de straat dat ligt in de Cornelis Schuytstraat en omgeving.

Overige uitgangspunten voorzieningenclusters 

Ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan zijn de gebruiksrechten voor de niet-woonfuncties in de woonstraten herzien. Er is in dit bestemmingsplan aangesloten bij de regeling voor niet-woonfuncties in woonstraten uit het nieuwe bestemmingsplan Hoofddorpplein- en Schinkelbuurt. Dit betekent dat de gebruiksrechten voor detailhandel en consumentgericht dienstverlening komen te vervallen, uitgezonderd de panden waar al een winkel of dienstverlener is gevestigd. Dat past bij het gemeentelijke detailhandelsbeleid, dat erop gericht is om geen losstaande winkels mogelijk te maken maar winkels juist te concentreren in winkelstraten en stadsstraten. Er wordt juist ruimte geboden voor functies die bijdragen aan het gemengde woon-werkmilieu, maar minder goed passen in de winkelstraten zoals maatschappelijke voorzieningen, kleine kantoren, galeries en kleine bedrijven. Bestaande winkels, consumentgerichte dienstverleners en horecazaken zijn positief bestemd. Net als voor het overgrote deel van het plangebied geldt voor alle niet-woonfuncties in de woonstraten ook een maximaal bruto vloeroppervlak van 300 m2 per vestiging.

Specifieke regelingen 

Naast bovenstaande gebieds- en straatgerichte benadering, die gericht is op het behouden en versterken van de voorzieningenstructuur in het plangebied als geheel, bevat het bestemmingsplan ook regelingen die gericht zijn op een aantal specifieke soorten gebruik.

Kantoren in gehele panden 

In het voorgaande bestemmingsplan gold voor kantoren een maximaal vloeroppervlak van 300 m2 per vestiging. Het gemeentelijke kantorenbeleid heeft als uitgangspunt om binnen de ring A10 functiemenging te stimuleren en ruimte te bieden aan kantoren. Het limiteren van het vloeroppervlak van kantoorpanden past niet bij deze ambitie en is daarmee achterhaald. Zoals boven aangegeven, is het vloeroppervlak van panden die geheel in gebruik zijn als kantoor in dit bestemmingsplan niet gelimiteerd.

De panden in het plangebied die geheel in gebruik zijn als kantoor en/of bedrijfsverzamelgebouw, hebben een eigen bestemming gekregen. Binnen deze bestemming zijn kantoren en kantoorconcepten met een mix van startende (creatieve) ondernemers in alle bouwlagen toegestaan. In deze panden zijn daarnaast ook maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Daarmee hebben deze panden een gecombineerde kantoor-, bedrijfs- en maatschappelijke bestemming. Het vloeroppervlak van panden die geheel in gebruik zijn bij deze functies is niet gelimiteerd.

Maatschappelijke voorzieningen hebben moeite om zich in het Museumkwartier en de Valeriusbuurt te vestigen. Door deze toe te laten in kantoorpanden worden de vestigingsmogelijkheden voor maatschappelijke voorzieningen vergroot. Maatschappelijke voorzieningen hebben ook een vergelijkbare impact op het woon- en leefklimaat als kantoren. Het zijn allebei functies die niet publieksgericht zijn en een beperkte verkeersaantrekkende werking hebben. Bovendien zijn het beide functies die geen tot minimale overlast veroorzaken voor de omgeving.

Kantoren op de begane grond 

Niet-publieksgerichte dienstverlening, zoals een advocaten- en notariskantoor, functioneert op vergelijkbare wijze, en heeft dezelfde ruimtelijke uitstraling als een 'regulier' kantoor. Daarom is dit soort dienstverlening in het bestemmingsplan aangemerkt als kantoorfunctie. Een kantoor is een niet-publieksgerichte functie, omdat consumenten niet of slechts in onderschikte mate (bijvoorbeeld telefonisch) rechtstreeks te woord worden gestaan of geholpen. Aangezien het detailhandelsbeleid er op gericht is om publieksgerichte functies te clusteren in de winkelstraten, worden kantoren niet bij rechte toegestaan in de winkelstraten in de winkelstraten die behoren tot het kernwinkelgebied. Kantoren die hier reeds zijn gevestigd hebben een bestemming die uitwisseling mogelijk maakt met detailhandel en consumentgerichte dienstverlening. Het bestemmingsplan maakt in deze winkelstraten daarom de vestiging van nieuwe en de uitbreiding van bestaande kantoren niet mogelijk. Bestaande kantoren in de winkelstraten zijn als zodanig aangeduid op de verbeelding.

Buiten het kernwinkelgebied hebben kantoren op de begane grond (met daarboven woningen) een gemengde bestemming gekregen. Afhankelijk van de vestigingslocatie (voorzieningencluster of overige locatie) kan een kantoor worden omgezet naar een andere niet-woonfunctie dan wel een woning. Omdat kleinschaligheid het uitgangspunt is voor niet-woonfuncties op de begane grond (uitgezonderd de winkelstraten in het kernwinkelgebied) is het vloeroppervlak van deze kantoren gelimiteerd tot maximaal 300 m2 bvo per vestiging.

Kleinschalige bedrijven 

Kleinschalige bedrijven, zoals fietsenmakers, meubelmakers, kleermakers en garagebedrijven, dragen bij aan een goed en compleet voorzieningenaanbod. Het zijn doorgaans laagdrempelige voorzieningen waar veel bewoners gebruik van maken en die passen bij het gemengde karakter van het bestemmingsplangebied. Kleinschalige bedrijven kunnen vaak minder hoge markthuren betalen dan andere niet-woonfuncties, zoals kantoren, consumentgerichte dienstverleners en winkels. De gemeente wil voorkomen dat kleinschalige bedrijvigheid uit populaire wijken wordt verdrongen omdat ze minder hoge markthuren kunnen betalen.

Het gevolg van het beschermen van kleinschalige bedrijven voorzieningen is dat het risico op leegstand bij beëindiging van de vestiging groter wordt. De verhuurder heeft immers minder potentiele huurders aan wie hij het pand kan verhuren. Ditzelfde speelt bij het beschermen van de maatschappelijke voorzieningen. Leegstand kan de leefbaarheid aantasten en zorgt voor een minder goede uitstraling van een straat. In de winkelstraten wordt aan dit bezwaar een zwaarder gewicht toegekend dat in overige straten. De winkelstraten hebben namelijk een meer representatieve functie dan de doorgaande straten en woonstraten. Daarom is ervoor gekozen om alleen ambachtelijke bedrijven die in de woonstraten zijn gevestigd te beschermen.

Dat is gedaan door de kleinschalige bedrijven een eigen specifieke bestemming te geven. Uitwisseling met andere niet-woonfuncties en wonen is niet mogelijk. Dit is vergelijkbaar met de regeling voor maatschappelijke voorzieningen in de begane grond (zie ook hierna).

In de winkelstraten is de kleinschalige bedrijvigheid in de begane grond niet beschermd. Het detailhandelsbeleid er immers op gericht is om de publieksgerichte functies detailhandel en consumentgerichte dienstverlening te clusteren in de winkelstraten. Het beschermen van ambachtelijke bedrijven in de winkelstraten past hier niet bij.

Voor alle kleinschalige en ambachtelijke bedrijven in het plangebied geldt dat zij geen onaanvaardbare overlast mogen veroorzaken voor het woon- en leefmilieu. Een goede ruimtelijke ordening dient immers te voorzien in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten.

Supermarkten 

Door de grote aantallen mensen die op supermarkten afkomen, de frequente laad- en losactiviteiten en de bijbehorende verkeersbewegingen onderscheiden supermarkten zich van andere winkels. De effecten die supermarkten op het woon- en leefklimaat hebben, zorgen ervoor dat er terughoudend omgegaan dient te worden met het aantal supermarkten en de grootte daarvan in een dicht bebouwde woonomgeving zoals het plangebied.

In het gemeentelijke detailhandelsbeleid is voor het onderhavig plangebied (dat in het beleid onderdeel is van de 'Centrumzone') aangegeven dat de boodschappenfunctie geborgd dient te worden in clusterpunten en stadsstraten. Op grond van het detailhandelsbeleid is uitbreiding van bestaande supermarkten als belangrijke trekkers in kansrijke winkelgebieden op zich mogelijk. Echter, indien een supermarkt in een bestaand winkelgebied wil uitbreiden, moet eerst aan de hand van een concreet plan worden beoordeeld of een uitbreiding ruimtelijk aanvaardbaar is. Het is daarom niet wenselijk om voor supermarkten extra vierkante meters in het bestemmingsplan mogelijk te maken. Om die reden maakt het bestemmingsplan de vestiging van nieuwe supermarkten en de uitbreiding van bestaande supermarkten die groter zijn dan 300 m2 niet mogelijk. De bestaande supermarkten die groter zijn dan 300 m2 zijn als zodanig aangeduid op de verbeelding.

Sportscholen 

Sportscholen vormen een bijzondere vorm van dienstverlening. Sportscholen zijn commerciele bedrijven met een winstoogmerkt en worden daarom niet aangemerkt als een maatschappelijke voorziening. Sportscholen onderscheiden zich tevens van andere vormen van consumentgerichte dienstverlening. Ze zijn alleen tegen betaling (abonnement) toegankelijk en zijn voor hun functioneren niet afhankelijk van bezoekersstromen. Ze hoeven zich daarom niet noodzakelijkerwijs te vestigen in winkelstraten. Sportscholen zijn daarom aangemerkt als een bijzondere vorm van consumentgerichte dienstverlening.

Een sportschool kan overlast veroorzaken voor de omgeving in de vorm van veel geparkeerde fietsen op straat en geluidsoverlast (muziek) voor omwonenden. Vanwege de mogelijk negatieve gevolgen voor het woon- en leefklimaat maakt het bestemmingsplan de vestiging van nieuwe sportscholen en de uitbreiding van bestaande sportscholen niet mogelijk. Bestaande sportscholen zijn als zodanig aangeduid op de verbeelding.

Maatschappelijke voorzieningen in gehele panden 

Maatschappelijke voorzieningen omvatten activiteiten zoals gezondheidszorg, onderwijs, religie, kunst & cultuur en welzijnsvoorzieningen en dergelijke, die een publiek belang dienen en daarom toegankelijk moeten zijn voor alle burgers. In het plangebied bevinden zich diverse panden die geheel in gebruik zijn als maatschappelijke voorziening, zoals scholen en kerkgebouwen. Panden die geheel in gebruik zijn als maatschappelijke voorziening hebben in het vigerende bestemmingsplan de bestemming Maatschappelijk. Hierdoor wordt voorkomen dat deze maatschappelijke voorzieningen worden omgezet naar meer kapitaalkrachtige functies zoals woningen. Deze panden hebben daarom in dit bestemmingsplan wederom de bestemming Maatschappelijk gekregen. Voor de maatschappelijke voorzieningen in deze panden geldt geen maximum vloeroppervlak.

Maatschappelijke dienstverlening op de begane grond 

Er zijn ook maatschappelijke voorzieningen gevestigd op de begane grond van panden met een gemengde bestemming, zoals huisartsen, tandartsen en dergelijk. Het huidige bestemmingsplan maakt het mogelijk om deze maatschappelijke dienstverlening om te zetten naar een andere niet-woonfunctie. De wens is echter om deze maatschappelijke dienstverlening beter te beschermen. Dat is gedaan door maatschappelijke dienstverleners die zijn gevestigd op de begane grond een eigen specifieke bestemming te geven. Op de begane grond is uitsluitend een maatschappelijke voorziening toegestaan. Deze mag niet worden omgezet naar een andere niet-woonfuncties. Dit is vergelijkbaar met de regeling voor de kleinschalige bedrijven (zie boven). Wonen wordt toegestaan op de verdiepingen.

Er is een uitzondering gemaakt voor de winkelstraten. Hier krijgen maatschappelijke dienstverleners op de begane grond een gemengde bestemming op grond waarvan deze voorzieningen kunnen worden omgezet naar een andere niet-woonfunctie. Het detailhandelsbeleid is erop gericht om winkels en consumentgerichte dienstverlening te clusteren in de winkelstraten en stadsstraten. Veel maatschappelijke voorzieningen hebben geen publieksgerichte uitstraling en dragen niet bij aan het uitwisselingsmilieu dat wordt nagestreefd in de winkelstraten. In de winkelstraten wordt aan het behoud en versterken van het uitwisselingsmilieu een zwaarder gewicht toegekend dan aan het behoud van maatschappelijke voorzieningen. Overigens is in dit plangebied het merendeel van de maatschappelijke voorzieningen buiten de winkelstraten gevestigd.

Binnen de maatschappelijke bestemming wordt kinderdagopvang toegestaan. Het gebruik van de tuin als (wettelijk verplichte) buitenruimte kan echter tot overlast leiden voor omwonenden. Het geluid van spelende kinderen doorbreekt de stilte in de binnentuinen. Het beleid is juist gericht op het creëren of intact houden van een stille zijde aan de achterzijde als compensatie voor de stedelijke levendigheid aan de voorzijde van de woningen. Daarom bevat het bestemmingsplan een binnenplanse afwijking om een buitenruimte voor een kinderdagverblijf op een binnenterrein te kunnen realiseren. Er kan alleen een afwijking worden verleend indien dit niet tot onevenredige geluidsoverlast voor de omliggende woningen leidt. De criteria hiervoor zijn overgenomen uit andere bestemmingsplannen in stadsdeel Zuid overgenomen.

In het plangebied bevinden zich meerdere zorgklinieken. Een aantal van deze klinieken biedt medisch noodzakelijke zorg aan die in beginsel gewoon wordt vergoed door de zorgverzekeraar (mits die uiteraard een contract heeft met de kliniek). Maar er is ook een aantal klinieken dat gespecialiseerd is in cosmetische behandelingen zoals plastische chirurgie. Dit is, enkele uitzonderingen daargelaten, doorgaans medisch niet-noodzakelijke zorg die niet in aanmerking komt voor een vergoeding door de zorgverzekeraar. Of een zorgkliniek wordt aangemerkt als een maatschappelijke voorziening, hangt af van het type zorg dat wordt aangeboden.

Indien een kliniek hoofdzakelijk medisch noodzakelijke zorg aanbiedt dan dient deze een publiek belang. Omdat de geboden zorg in beginsel wordt vergoed door de zorgverzekeraar is de kliniek toegankelijk voor alle burgers. Deze zorgverleners hebben echter geen winstoogmerk en hebben en kunnen minder hoge markthuren betalen dan sommige commerciële bedrijven. Om deze zorgklinieken te beschermen, hebben klinieken die hoofdzakelijk medisch noodzakelijke zorg aanbieden, een maatschappelijke bestemming gekregen.

Privéklinieken die medisch niet-noodzakelijke zorg aanbieden, zoals plastische chirurgie, dienen daarentegen geen publiek belang. Er is daarom geen noodzaak om dit soort voorzieningen te beschermen tegen hoge markthuren. Het toekennen van de maatschappelijke bestemming aan deze klinieken vormt juist een risico. Omdat wordt aangenomen dat privéklinieken een hogere huur kunnen betalen, ontstaat het risico dat ze andere maatschappelijke voorzieningen wegconcurreren. Dat is een reden om privéklinieken géén maatschappelijke bestemming te geven. Omdat privéklinieken planologisch niet beschermd worden, krijgen ze in beginsel een kantoorbestemming. Binnen deze bestemming zijn kantoren en maatschappelijke dienstverlening bij rechte toegestaan. Privéklinieken die zijn gevestigd in de begane grond van een pand met daarboven woningen, hebben (afhankelijk van het type straat waar de kliniek is gevestigd) een gemengde bestemming gekregen.

Horeca 

Vanwege de mogelijke overlast van horeca op het woon- en leefklimaat, is een (verdere) uitbreiding van het aantal horecapanden in het plangebied in beginsel niet gewenst. Het bestemmingsplan biedt daarom geen ruimte om het aantal horecavestigingen of het vloeroppervlak uit te breiden. In het bestemmingsplan zijn de bestaande, legale horecavestigingen positief bestemd door deze op te nemen met de bijbehorende horeca-categorie (zie ook paragraaf 5.6.1 'Horecabeleid'). De vier gehanteerde horeca-categorieën zijn onderscheiden naar de mate waarin overlast ontstaat voor het woon- en leefklimaat. In het algemeen mogen zwaardere horeca-categorieën worden omgezet naar lichtere. Lichtere horeca-categorieën mogen daarentegen niet worden omgezet naar zwaardere. Hierdoor blijft het mogelijk om het bestaande horeca-aanbod te vernieuwen en kan de horecasector blijven inspelen op veranderende behoeftes van het horecapubliek. Er kunnen echter geen horeca-inrichtingen ontstaan die onevenredig veel overlast veroorzaken op het woon- en leefklimaat.

Het bestemmingsplan maakt ook geen uitbreiding van hotels (in aantal of oppervlak) mogelijk. Dit is in overeenstemming met het gemeentelijke Overnachtingsbeleid (hotelbeleid). De bestaande, legale hotels zijn als zodanig bestemd.

Uitgesloten gebruik 

Binnen de verschillende gemengde bestemmingen is een aantal vormen van dienstverlening en detailhandel uitgesloten als gebruiksmogelijkheid. Het betreft de volgende gebruikstypen: belwinkels, automatenhallen, seksinrichtingen, geldwisselkantoren en smartshops. Dit zijn functies met een ruimtelijk ongewenste uitstraling die kunnen zorgen voor een negatieve impact op het woon- en leefklimaat van een buurt.

Hieraan zijn 'toeristische voorzieningen' toegevoegd. In 2018 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan winkeldiversiteit Centrum vastgesteld. Hierin is bepaald dat in het centrum geen nieuwe winkels en diensten zijn toegelaten die zich uitsluitend op toeristen richten. In de gebiedsagenda van Oud-Zuid is geconstateerd dat ook in dit gebied buiten het Centrum steeds meer winkels verschijnen die gericht zijn op toeristen. In sommige straten in het stadsdeel dreigt hierdoor een monocultuur te ontstaan. Om dit te voorkomen, zijn deze voorzieningen uit voorzorg uitgesloten. Hiermee wordt ook voorkomen dat een 'waterbedeffect' ontstaat doordat toeristische voorzieningen in het Centrum, en inmiddels ook in andere delen van de stad, worden geweerd. Vestiging in de begane grond van ongewenste vormen van detailhandel en dienstverlening die uitsluitend gericht is op toeristen, zoals souvenirwinkels, fietsverhuur of ticketshops, is daarom uitgesloten.

Dit laatste past tevens bij de ambities in het gemeentelijke programma 'Stad in Balans'. Stad in Balans is gericht op het herstellen en bewaren van de balans tussen rust en drukte, tussen wonen, werken en recreëren en het bewaren van evenwicht tussen het profijt en de hinder van drukte. De daartoe geformuleerde doelstellingen zijn (onder andere) het bieden van meer kwaliteit en diversiteit in het winkel- en voorzieningenaanbod, het verminderen van overlast en het stellen van grenzen.

Toets aan artikel 15 lid 3 Dienstenrichtlijn 

Om te bepalen of de beperkingen in het bestemmingsplan in het kader van de Dienstenrichtlijn gerechtvaardigd zijn, zijn de diverse regelingen getoetst aan de voorwaarden in artikel 15 lid 3 van de Dienstenrichtlijn. Het betreft de volgende drie voorwaarden:

1. Discriminatieverbod 

Met brancheringsregelingen, oppervlaktecriteria en andere ruimtelijke voorschriften in bestemmingsplannen mag geen direct of indirect onderscheid worden gemaakt naar nationaliteit of, in het geval van vennootschappen, naar de plaats waar hun statutaire zetel is gevestigd.

In het onderhavige bestemmingsplan wordt geen onderscheid gemaakt tussen winkels en diensten gericht op Amsterdammers (Nederlanders) en winkels en diensten gericht op andere nationaliteiten. Tevens is het zowel Nederlandse als buitenlandse ondernemingen en ondernemers niet verboden om producten te verkopen of diensten aan te bieden aan dagjesmensen en/of toeristen. De verkoop mag echter niet uitsluitend daarop gericht zijn. Daarmee is van discriminatie naar nationaliteit of statutaire zetel van de onderneming geen sprake. Integendeel, de brancheringsregeling is juist gericht op inclusiviteit en het creëren van een divers (winkel)aanbod dat aantrekkelijk is voor iedereen die in Amsterdam woont, werkt, verblijft of op bezoek is.

Dat betekent dat bij de diverse regelingen in het bestemmingsplan op geen enkele wijze sprake is van discriminatie.

2. Noodzakelijkheid 

In het kader van de Dienstenrichtlijn behoren alle centrale winkelgebieden (van dorpscentra tot de binnensteden) en alle ondersteunende winkelgebieden (de buurt-, wijk- en stadsdeelcentra) tot het 'centrumgebied'. Het gehele bestemmingsplangebied Museumkwartier-Valeriusbuurt kan daarom worden aangemerkt als centrumgebied.

De voorwaarde dat beperkingen in het bestemmingsplan noodzakelijk moeten zijn, houdt in dat voor die beperkingen een 'dwingende reden van algemeen belang' bestaat, zoals bedoeld in artikel 4, aanhef en onder 8 Dienstenrichtlijn. Hierbij gaat het om meerdere, als zodanig aangemerkte dwingende redenen van algemeen belang. Tot die redenen behoort in elk geval ook 'de bescherming van het milieu en het stedelijk milieu'. In de rechtspraak heeft het Hof van Justitie van de EU inmiddels varianten en verfijningen van dit (meer algemene) belang erkend, te weten:

  • Belangen vanuit detailhandelsbeleid: het behouden en bevorderen van aantrekkelijkheid, leefbaarheid, mix aan winkels, vitaliteit en waardering van het centrum en van een voldoende voorzieningenniveau en aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  • Het streven naar zorgvuldig ruimtegebruik, bereikbaarheid en concentratie van functies;
  • Het voorkomen of tegengaan van leegstand, monocultuur van winkels en voorzieningen, eenzijdig aanbod van stedelijke functies en openbare ordeproblemen of het risico hierop.

De diverse regelingen en beperkingen in het bestemmingsplan staan in het teken van deze belangen. De diverse hierboven beschreven regelingen en beperkingen hebben (zoals beschreven) tot doel de kleinschalige, fijnmazige voorzieningenstructuur in het gehele plangebied (zowel in het wijkwinkelgebied als in de doorgaande straten en de woonstraten) te ehouden en te versterken en het woon- en leefklimaat te beschermen met het oog op de leefbaarheid. De regelingen volgen tevens uit meerdere gemeentelijke beleidskaders zoals het detailhandelsbeleid. Dat betekent dat de regelingen te scharen zijn onder het algemeen belang om het stedelijk milieu te beschermen. Daarmee zijn zij gerechtvaardigd als dwingende reden van algemeen belang.

3. Evenredigheid 

De derde voorwaarde is dat de regelingen in het bestemmingsplan 'evenredig' moeten zijn. Bij de beoordeling of aan de evenredigheid is voldaan, spelen twee hoofdvragen:

  1. Is de (territoriale of kwantitatieve) beperking geschikt om het daarmee beoogde doel te bereiken?
  2. Is de in de ruimtelijke voorschriften opgenomen brancheringsregeling of oppervlaktemaatregel proportioneel: gaat zij niet verder dan nodig en zijn er geen minder beperkende maatregelen?

Deze twee vragen komen hier achtereenvolgens aan bod.

Ad a. Geschikt om het nagestreefde doel te bereiken 

De vraag of een beperking geschikt is om het daarmee beoogde doel te bereken, valt uiteen in twee deelvragen: wordt de regeling coherent en systematisch toegepast (consistentievereiste) en bereikt de regeling effectief het beoogde doel.

Belangrijke doelen voor het onderhavige bestemmingsplan zijn het behouden en versterken van de kleinschalige, fijnmazige voorzieningenstructuur in het plangebied en (met het oog op de leefbaarheid) het beschermen van het woon- en leefklimaat. Dit is bij uitstek een ruimtelijk ordeningsvraagstuk en het bestemmingsplan is hèt centrale instrument om ruimtelijke doelstellingen op gemeentelijk niveau te bereiken.

Om de kleinschalige, fijnmazige voorzieningenstructuur te behouden en versterken, bevatten vrijwel alle bestemmingsplannen in stadsdeel Zuid (overigens net als in andere stadsdelen binnen de Ring A10) een maximum vestigingsgrootte. De lijn om in dit plangebied vrijwel overal een maximum vloeroppervlak aan te houden van 300 m2 was al ingezet in het voorgaande bestemmingsplan Hoofddorpplein en Schinkelbuurt uit 2012. Dat geldt ook voor de gehanteerde (grotere) maximum omvang van vestigingen in de kernwinkelstraten P.C. Hooftstraat en het noordelijke deel van de Van Baerlestraat. De voorwaarde dat winkelvestigingen in de P.C. Hooftstraat een gevelbreedte van maximaal 15 meter in beslag mogen nemen, is eveneens een voortzetting van de regeling in het voorgaande bestemmingsplan.

Het bewaren van het evenwicht tussen verschillende functies is voor de gemeente Amsterdam een voortdurende zorg en de gemeente heeft de afgelopen decennia veel ervaring opgedaan met succesvol '(tegen)sturen' op het moment dat de functiebalans onder druk kwam te staan. Om de functiemenging zo min mogelijk in de weg te leggen, is het in Amsterdam sinds jaar en dag gebruikelijk om panden met een niet-woonfunctie een Gemengde bestemming te geven. Binnen deze bestemming zijn diverse functies bij rechte toegestaan. Een aantal functies is echter nader geregeld. Het betreft functies die een negatieve impact op het woon- en leefklimaat kunnen hebben, zoals horeca en seksgerelateerde functies. Deze zijn alleen toegestaan in panden met een specifieke bestemming of aanduiding op de digitale verbeelding. Deze lijn wordt in Amsterdam al tenminste 20 jaar gehanteerd.

Een recenter voorbeeld is de stop op nieuwe hotels in het grootste deel van het gebied binnen de Ring A10, die is opgenomen in het stadsbreed geldende Overnachtingsbeleid uit 2017 (het hotelbeleid). Op grond van dat beleid is, zowel in het onderhavige bestemmingsplan als in andere bestemmingsplannen in Amsterdam, een uitbreiding van hotels (zowel in aantal als in omvang en omvang) uitgesloten.

Een ander recent voorbeeld is het bestemmingsplan 'Winkeldiversiteit Centrum' uit 2018. Het doel van dat bestemmingsplan is het tegengaan van een (verdere) afname van de winkeldiversiteit in een groot deel van de binnenstad, met het oog op de leefbaarheid, het herstellen van de functiebalans en het realiseren van een kwalitatief hoogwaardig en divers stadshartgebied. Voorafgaand aan dat bestemmingsplan is onderzocht in hoeverre het 'Project 1012' en het bestemmingsplan 'Postcodegebied 1012' uit 2015 hebben bijgedragen aan het tegengaan van een (verdere) monocultuur in het stadshart, als gevolg van de sterke toename van op toeristen gerichte functies. Het onderzoek bevestigt dat planologische maatregelen succesvol kunnen zijn in het tegengaan ongewenste, op toeristen gerichte functies. Dat is tevens een bevestiging dat het instrument bestemmingsplan geschikt is om een (verdere) afname van de winkeldiversiteit tegen te gaan en functiediversiteit te bevorderen. Het op dat moment geldende bestemmingsplan 'Postcodegebied 1012' uit 2015 bevatte echter geen verbod op de vestiging van dergelijke functies. Om die reden is in 2018 het bestemmingsplan 'Winkeldiversiteit Centrum' vastgesteld, met daarin een verbod op een (verdere) toename van toeristische voorzieningen.

Zoals aangegeven in paragraaf 3.3 'Uitgangspunten voorzieningenstructuur' wil het stadsbestuur de regeling ten aanzien van toeristische voorzieningen uitbreiden naar de hele stad om stadsbreed een (ontwikkeling richting) monocultuur in het winkelaanbod tegen te gaan. Daarmee kan worden voorkomen dat er een 'waterbed-effect' ontstaat doordat deze functies in stadsdeel Centrum zijn uitgesloten. In de gebiedsagenda van Oud-Zuid is bovendien geconstateerd dat in Oud-Zuid steeds meer winkels verschijnen die gericht zijn op toeristen, waardoor in sommige straten een monocultuur dreigt te ontstaan. In het recente nieuwe bestemmingsplannen De Pijp 2018 en Hoofddorpplein-Schinkelbuurt is daarom reeds een regeling opgenomen om toeristische voorzieningen tegen te gaan, vergelijkbaar met het bestemmingsplan 'Winkeldiversiteit Centrum'. Om te voorkomen dat een dergelijke ontwikkeling zich als gevolg van het 'waterbed-effect' ook in het onderhavige gebied gaat voordoen, zijn winkels en dienstverleners die zich uitsluitend richten op toeristen ook in dit bestemmingsplan uitgesloten. Daar kan aan worden toegevoegd dat de gemeente verschillende maatregelen treft met het oog op het beter verspreiden van dagjesmensen en toeristen over de stad en daarbuiten. Deze beoogde spreiding heeft mogelijk tot gevolg dat het onderhavige plangebied meer gaat worden bezocht door dagjesmensen en toeristen, waardoor het risico op de vestiging van toeristische voorzieningen, en daarmee het risico op een afname van de winkeldiversiteit in het plangebied toeneemt.

Hiermee wordt in dit bestemmingsplan een goede ruimtelijke ordening nagestreefd die samenhangend (coherent) en systematisch is, ook ten opzichte van andere bestemmingsplannen binnen stadsdeel Zuid en Amsterdam als geheel. Het in het bestemmingsplan uitsluiten van ongewenste functies is tevens een effectief instrument om de kleinschalige, fijnmazige voorzieningenstructuur in het plangebied te behouden en te versterken en het woon- en leefklimaat te beschermen. Daarmee is het bestemmingsplan geschikt als instrument om de beoogde doelen na te streven.

Ad b. Proportioneel 

De vraag of een in de ruimtelijke voorschriften opgenomen beperking proportioneel is, valt eveneens uiteen in twee deelvragen: gaat de regeling niet verder dan nodig is en het moet aannemelijk zijn dat er geen minder beperkende maatregelen voorhanden zijn om het doel te bereiken.

Om de kleinschalige, fijnmazige voorzieningenstructuur te behouden en versterken, staat het bestemmingsplan niet toe dat de vestigingsgrootte van niet-woonfuncties niet groter worden dan de gestelde maximum maten. Ten behoeve van het op te stellen bestemmingsplan is onderzocht of er in het plangebied vestigingen zijn die groter zijn dan deze maten. Dat is het geval en betreft zowel kleinschaliger detailhandel en dienstverlening als een aantal grote supermarkten in het plangebied. De rechten van deze pandeigenaren, exploitanten en ondernemers zijn in het bestemmingsplan gerespecteerd:

  • De bestaande, legale grotere vestigingen zijn in de regels van het bestemmingsplan positief bestemd. Daarmee mogen deze bestaande grotere vestigingen worden voortgezet, maar niet verder worden vergroot.
  • De supermarkten in het plangebied zijn op de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen met een specifieke functieaanduiding 'supermarkt'. Aangezien deze functieaanduiding ligt over de gehele bestaande vestiging, geldt ook voor de bestaande grote supermarkten dat zij mogen worden voortgezet. Een verdere vergroting is echter niet toegestaan.

Het bestemmingsplan bevat een vergelijkbare regeling voor ongewenste functies (belwinkels, automatenhallen, seksinrichtingen et cetera) en toeristische voorzieningen. Het gebruik ten behoeve van deze functies is in de algemene gebruiksregels van het bestemmingsplan expliciet uitgesloten. De bestaande, legale vestigingen van deze functies zijn ten behoeve van het op te stellen bestemmingsplan eveneens onderzocht. De bestaande vestigingen zijn eveneens als zodanig op de verbeelding opgenomen met een specifieke functieaanduiding. Op basis daarvan mogen deze bestaande vestigingen worden voortgezet.

Door bestaande rechten te respecteren en uitsluitend nieuwe grote vestigingen en uitbreiding van de verboden gebruiksvormen tegen te gaan, is sprake van een bestemmingsplan dat het doel niet voorbijschiet en niet verder gaat dan absoluut nodig is om het doel te bereiken. Minder vergaande planologische maatregelen om grote vestigingen tegen te gaan of die een toename van de verboden functies kan voorkomen, zijn niet voorhanden. Dit betekent dat de regelingen en beperkingen in het bestemmingsplan tevens proportioneel zijn.

Bovenstaande toets aan artikel 15 lid 3 van de Dienstenrichtlijn leidt tot de conclusie dat voldoende onderbouwd is dat het bestemmingsplan Hoofddorpplein- en Schinkelbuurt niet discriminerend is, dat het noodzakelijk is om de gestelde beleidsdoelen te bereiken en dat het bestemmingsplan evenredig is. Daarmee is er geen sprake van strijd met artikel 15 lid 3 van de Dienstenrichtlijn.

5.2 Rijksbeleid     

5.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)     

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld; deze is op 15 september 2020 bekend gemaakt. In de NOVI zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) wordt door deze nieuwe omgevingsvisie vervangen. De NOVI is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Het is de eerste integrale nationale beleidsvisie conform de Omgevingswet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de NOVI vastgesteld onder de Wet ruimtelijke ordening als structuurvisie. De inrichting van de NOVI sluit aan op de voorwaarden die op basis van de Omgevingswet aan de visie worden gesteld. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de Omgevingswet bedoeld.

De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda.

De Visie

De NOVI bevat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Nederland staat voor een groot aantal opgaven, op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. De NOVI biedt daarbij een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken. Omgevingskwaliteit is daarbij het kernbegrip.

De NOVI staat voor een nieuwe aanpak waarbij overheden en maatschappelijke organisaties met regie vanuit het Rijk integrale afwegingen maken. Beschreven wordt een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken?

Toelichting

In de toelichting worden 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving beschreven en de daarbij horende opgaven waarvoor het Rijk zich gesteld ziet. Steeds wordt per belang het huidige beleid gekoppeld en wordt de opgave gesteld die met het belang samenhangt.

Uitvoeringsagenda

In de uitvoeringsagenda staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda is onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen opgenomen. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd. In de uitvoeringsagenda worden de opgaven centraal gesteld aan de hand van vier prioriteiten. De Uitvoeringsagenda beschrijft de volgende vier prioriteiten:

  1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in standhouden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, beschermen en ontwikkelen gaan niet altijd en overal zonder meer samen en ze zijn soms onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:

  1. Combineren boven enkelvoudig;
  2. Kenmerken & identiteit;
  3. Afwentelen voorkomen.

Consequenties voor dit bestemmingsplan

Het onderhavige bestemmingsplangebied is een binnenstedelijke locatie waar de in de NOVI aangegeven Rijksbelangen niet in het geding zijn.

5.2.2 Ladder Duurzame verstedelijking     

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkeling standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent. Dit gezag draagt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling.

De ladder voor duurzame verstedelijking is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden, waaronder bestemmingsplannen. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) schrijft voor dat gemeenten bestemmingsplannen vaststellen voor een "goede ruimtelijke ordening". De ladder voor duurzame verstedelijking is een hulpmiddel, dat een bijdrage levert aan een goede ruimtelijke ordening.

In trede 1 wordt de regionale ruimtevraag (kwantitatief én kwalitatief) voor wonen, werken, detailhandel en overige voorzieningen bepaald. Er is een regionale vraag naar woningbouw, dus trede 2 is aan de orde. In trede 2 gaat het om de vraag: "Kan de beoogde ontwikkeling plaatsvinden binnen het stedelijk gebied door een andere bestemming van een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden?"

Op 1 juli 2017 is de ladder gewijzigd op de volgende punten:

  • het begrip 'actuele regionale behoefte' wordt geschrapt en is in de nieuwe Ladder vervangen door 'behoefte';
  • de nieuwe Ladder bevat geen treden meer. De treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt;
  • voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht.

In het Bro is geen exacte minimale omvang vastgelegd waaraan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet voldoen. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling, wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Wel worden de volgende richtlijnen gegeven:

  • voor woningbouwlocaties is als richtlijn gegeven dat er bij realisatie van twaalf of meer woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling;
  • voor overige stedelijke functies is het volgende aangegeven:
  1. voor ontwikkeling van terreinen is als richtlijn gegeven dat er bij een terrein van 500 m2 of meer sprake is van een stedelijke ontwikkeling;
  2. voor ontwikkelingen van gebouwen is als richtlijn gegeven dat er bij een gebouw met een vloeroppervlak van 500 m2 bvo of meer sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Consequenties voor dit bestemmingsplan

Het onderhavige bestemmingsplangebied valt binnen stedelijk gebied, zodat de uitgebreide motiveringsplicht voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijke gebied niet van toepassing is. Het bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast en worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die op grond van deze richtlijnen als nieuwe stedelijke ontwikkelingen zijn aan te merken. Daarmee is ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan de Laddertoets niet van toepassing. Voor de motivering waarom bij dit bestemmingsplan sprake is van een goede ruimtelijke ordening, wordt hier verwezen naar de verantwoording elders in deze toelichting.

5.2.3 Luchthavenindelingsbesluit (LIB) Schiphol     

Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) bevat ruimtelijke beperkingen die gesteld worden in verband met het Luchthaven Schiphol. Deze beperkingen worden enerzijds gesteld vanwege externe veiligheidsrisico's en geluidbelasting vanwege het luchtverkeer. Anderzijds hebben de beperkingen te maken met waarborgen van veilig luchtverkeer (beperking aan hoogte en aan functies die vogels aantrekken).

Het plangebied valt geheel binnen de beperkingengebieden voor wat betreft de maximale bouwhoogtes en windturbines en lasers. Het meest westelijke deel van het plangebied (aan de zijde van de Amstelveenseweg) valt binnen de beperkingen voor wat betreft functies die vogels aantrekken. Het plangebied valt niet binnen het beperkingengebied uit het LIB 4 om ernstige geluidhinder te voorkomen en ligt ook niet in het Afwegingsgebied LIB 5.

5.2.3.1 Hoogtebeperkingen     

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moeten de toetshoogtes van het LIB in acht worden genomen. Er zijn twee toetshoogtes: de algemene of maatgevende toetshoogte (bijlage 4 bij het LIB) en de toetshoogte in verband met radar (bijlage 4a bij het LIB). Met een bestemmingsplan kan van de maatgevende toetshoogte van het LIB worden afgeweken indien van de minister van Infrastructuur en Waterstaat de verklaring is ontvangen dat hij tegen de afwijking geen bezwaar heeft; de zogenoemde verklaring van geen bezwaar (VVGB). Indien (de bouwhoogten van) het bestemmingsplan is strijd zijn met de radartoetshoogte, is het vaststellen van het bestemmingsplan mogelijk indien uit een advies van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILenT) blijkt dat het object geen belemmering vormt voor het functioneren van radarapparatuur met het oog op veilig luchtverkeer.

Het voorliggende bestemmingsplan valt binnen het beperkingengebied voor hoogte zoals opgenomen in bijlage 4 (maatgevende toetshoogte) en 4a (maatgevende toetshoogte radar) bij het LIB.

Maatgevende toetshoogte

Op grond van artikel 2.2.2, eerste lid, van het LIB zijn op gronden die zijn aangewezen op de kaart in bijlage 4 bij het LIB geen objecten toegestaan die hoger zijn dan de op de kaarten aangegeven maximale waarden. In onderstaande figuur is voor het plangebied aangegeven welke maximale waarden zijn toegestaan.

verplicht
Afbeelding: Uitsnede hoogtebeperkingen 'Maatgevende kaart toetshoogte', bijlage 4 bij het LIB, en het plangebied.  

De maximaal toelaatbare bouwhoogtes op basis van de maatgevende toetshoogte lopen op van circa 55 meter + N.A.P. aan de westzijde van het plangebied (ter hoogte van de Amstelveenseweg) tot ongeveer 130 meter + N.A.P. aan oostzijde van het plangebied (ter hoogte van de Stadhouserskade). Aangezien het bestemmingsplan dergelijke bouwhoogtes niet mogelijk maakt, staat de maatgevende toetshoogte de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

Toetshoogte in verband met radar

Op grond van artikel 2.2.2a, eerste lid, van het LIB zijn op gronden die zijn aangewezen op de kaart in bijlage 4a bij het LIB objecten toegestaan die hoger zijn dan de in die bijlage aangegeven maximale waarden, mits uit een positief advies van de Inspectie Leefomgeving en Transport blijkt het object geen belemmering vormt voor het functioneren van radarapparatuur met het oog op veilig luchtverkeer. In onderstaande figuur is voor het plangebied aangegeven welke maximale waarden zijn toegestaan.

verplicht
Afbeelding: Uitsnede hoogtebeperkingen 'Maatgevende toetshoogte radar', bijlage 4a bij het LIB, en het plangebied.  

De maximaal toelaatbare bouwhoogtes op basis van de toetshoogte in verband met de radar lopen op van circa 47 meter + N.A.P. aan de westzijde van het plangebied (ter hoogte van de Amstelveenseweg) tot ongeveer 57 meter + N.A.P. aan oostzijde van het plangebied (ter hoogte van de Stadhouserskade). Aangezien het bestemmingsplan dergelijke bouwhoogtes niet mogelijk maakt, staat de maatgevende toetshoogte voor radar de vaststelling van het bestemmingsplan evenmin niet in de weg.

5.2.3.2 Beperkingen ten aanzien van het aantrekken van vogels     

Het LIB bevat een gebied waarbinnen, vanwege de veiligheidsoverwegingen die samenhangen met de luchtvaart, beperkingen gelden voor activiteiten die een sterke aantrekkingskracht op vogels kunnen hebben. Op basis van artikel 2.2.3 van het LIB gaat het hierbij om grote wateroppervlakten en moerasgebieden van meer dan 3 hectare (natuurreservaten / vogelreservaten / viskwekerijen met extramurale bassins). Het bestemmingsplan maakt nergens nieuwe vogelaantrekkende functies mogelijk, zodat het bestemmingsplan ook op dit onderdeel in overeenstemming is met het LIB.

5.2.3.3 Beperkingen windturbines en lasers     

Voor windturbines en lasers geldt één toetsgebied, dat alle andere toetsvlakken omvat. Binnen het toetsgebied geldt voor windturbines een maximum ashoogte van 35 meter. Voor dakturbines op een gebouw geldt een maximale tiphoogte van de turbine van 5 meter en de hoogte van het gebouw inclusief de tiphoogte van de turbine mag niet hoger zijn dan 35 meter. Het bestemmingsplan maakt windturbines en dakturbines met deze hoogte niet mogelijk.

In het toetsgebied is het gebruik van (vaste) laserinstallaties verboden. Wanneer iemand binnen dit gebied van plan is om een lasershow of lichtshow te organiseren, of lichten te plaatsen die in het luchtruim schijnen, dient het voornemen daartoe ter toetsing voor te worden gelegd. Het betreft zowel tijdelijke als permanente laseropstellingen. Windturbines die niet binnen de maximum hoogte passen en laserinstallaties kunnen alleen mogelijk worden gemaakt als er op grond van het LIB een verklaring van geen bezwaar is. Omdat dit bestemmingsplan geen aangewezen bestemmingen met laserinstallaties of windmolens toestaat, zijn bovengenoemde beperkingen niet aan de orde.

5.2.3.4 Beperkingengebied geluid (LIB 4)     

Het beperkingengebied LIB4 is ingesteld om ernstige geluidhinder en slaapverstoring te voorkomen. Het bestemmingsplangebied maakt geen onderdeel uit van dit beperkingengebied.

5.2.3.5 Afwegingsgebied LIB 5     

Bijlage 3 van het LIB bevat het ruimtelijk afwegingsgebied geluid en externe veiligheid (voorheen: 20 Ke gebied), aangeduid met nummer 5. Volgens het bepaalde in artikel 2.2.1.d, eerste lid, van het LIB zijn binnen het ruimtelijke afwegingsgebied geen nieuwe woningbouwlocaties toegestaan buiten bestaand stedelijk gebied. In bestaand stedelijk gebied binnen het ruimtelijke afwegingsgebied moeten gemeenten bij het bouwen van nieuwe woningen rekening houden met de geluidsproductie en het risico die vliegroutes van en naar Schiphol met zich meebrengen. Hier moet de gemeente de nieuwe bewoners informeren over de belasting door vliegtuiggeluid en eventuele klachten van nieuwe bewoners afhandelen.

De provinciale Omgevingsverordening (POV) NH2020 van de provincie Noord-Holland (zie hierna) bevat overigens eveneens (en vergelijkbare) regelgeving ten aanzien van het bij nieuwe woningbouw rekenschap geven van de geluidsbelasting. Op grond van artikel 6.24 POV dient in een ruimtelijk plan dat nieuwe woningen toestaat in de toelichting op dat plan rekenschap te worden gegeven van het feit dat op de betreffende locatie sprake is van geluid vanwege het luchtverkeer en dienen de redenen te worden vermeld die er toe hebben geleid om op de betreffende locatie nieuwe woningen te bestemmen.

Op 28 juni 2017 heeft de gemeenteraad de beleidsregel 'Wonen en vliegen 20Ke-contour Schiphol' vastgesteld waarin is vastgelegd hoe het 'rekenschap geven' zoals bedoeld in de POV in de toelichting van een bestemmingsplan vorm krijgt.

Afweging ten aanzien van geluidbelasting 

De geluidregels van PRV hebben betrekking op nieuwe woningen. Aangezien het bestemmingsplangebied niet valt binnen het ruimtelijke afwegingsgebied van het LIB 5, staat de geluidbelasting de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

Afweging ten aanzien van externe veiligheidsrisico's

Het vliegverkeer van en naar Schiphol brengt externe veiligheidsrisico's met zich mee. In heel Nederland kan een vliegtuig neerstorten maar de meeste luchtvaartongevallen gebeuren op of in de directe omgeving van een vliegveld. Zoals aangegeven, valt het bestemmingsplangebied niet binnen het ruimtelijke afwegingsgebied van het LIB 5, zodat de externe veiligheidsrisico's als gevolg van het vliegverkeer de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staan.

Consequenties voor dit bestemmingsplan

Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol staat het vaststellen van het onderhavige bestemmingsplan niet in de weg.

5.3 Provinciaal beleid     

5.3.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050     

Op 19 november 2018 hebben de Provinciale Staten van Noord-Holland de 'Omgevingsvisie NH2050' vastgesteld. Hierin staat de visie op de fysieke leefomgeving beschreven. De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. Er zijn randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met klimaatverandering. De provincie ontwikkelt zoveel mogelijk natuurinclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond.

In de visie zijn vijf bewegingen met ontwikkelprincipes beschreven voor de ontwikkeling van de leefomgeving:

  1. Dynamisch schiereiland. Hierin is het benutten van de unieke ligging van Noord-Holland, te midden van water, leidend;
  2. Metropool in ontwikkeling. Hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad functioneert;
  3. Sterke kernen, sterke regio's, gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden;
  4. Nieuwe energie, benut de economische kansen van de energietransitie;
  5. Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving, staan het ontwikkelen van natuurwaarden en een economisch duurzame agrarische sector centraal.

Met de Omgevingsvisie zijn de wettelijke verplichte provinciale plannen (Structuurvisie, het Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan, het Milieubeleidsplan en de Watervisie) komen te vervallen.

Consequenties voor dit bestemmingsplan

De omgevingsvisie is een zelfbindend document en heeft geen bindende werking voor andere overheidsorganen. De belangen uit de omgevingsvisie die planologische borging in gemeentelijke bestemmingsplannen behoeven, worden daarom doorvertaald in de Provinciale Omgevingsverordening (POV) NH2020.

5.3.2 Provinciale Omgevingsverordening (POV) NH2020     

Op 17 november 2020 is de Omgevingsverordening NH2020 van de provincie Noord-Holland in werking getreden. De omgevingsverordening vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving, zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening. De provinciale Omgevingsverordening (POV) geeft een verdere invulling van de hoofdambitie van de Omgevingsvisie, een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De regels geven de kaders waarbinnen deze ruimte voor afweging en maatwerk mogelijk is en zijn in overeenstemming met het ontwikkelprincipes en ambities zoals verwoord in de Omgevingsvisie. Deze regels zijn er onder andere op gericht om zoveel mogelijk binnenstedelijk te verdichten en het landschap te behouden en beschermen.

In de POV is de provinciale regelgeving (zoals ten aanzien van milieu en luchthavens) beleidsneutraal omgezet ten opzichte van de voordien geldende provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Het beleidsneutrale karakter betekent dat de in de PRV geldende regelgeving zonder aanpassing van de normstelling en met een gelijkwaardig beschermingsniveau is overgezet in de integrale POV. Waar nodig zijn de regels wel verduidelijkt en vereenvoudigd.

De provincie werkt overigens aan de opvolger van de Omgevingsverordening NH2020; de Omgevingsverordening NH2022. Deze zal tegelijk in werking treden met de Omgevingswet op 1 januari 2022. Ook in de Omgevingsverordening NH2022 is gericht op een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid, zoals omschreven in de Omgevingsvisie NH2050.

Consequenties voor dit bestemmingsplan

In de provinciale omgevingsverordening is (gelet op artikel 1.1.1 eerste lid onder h. van het Besluit ruimtelijke ordening) het gehele onderhavige plangebied aangemerkt als bestaand stedelijk gebied: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

De regels die voor bestaand stedelijk gebied gelden hebben betrekking op ontwikkelingen die in dit plangebied niet spelen. Zo zijn er geen bedrijventerreinen die getransformeerd worden en het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Nationaal Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regelgeving in de POV die betrekking heeft op het Luchthavenbesluit (LIB) Schiphol is hierboven beschreven. Het provinciale detailhandelsbeleid komt hierna aan de orde.

5.3.3 Detailhandelsbeleid Noord-Holland 2015-2020     

In het 'Detailhandelsbeleid Noord-Holland 2015-2020' (vastgesteld op 15 december 2015) zijn de primaire verantwoordelijkheid voor detailhandelsbeleid bij gemeenten en regio’s neergelegd, waarbij er wordt gestuurd op de gewenste balans tussen het geven van ruimte aan (nieuwe) ontwikkelingen en het behoud van bestaande winkelgebieden. De regionale afstemming staat centraal, met de provincie als regisseur.

De Nota Ruimte schrijft voor dat gemeenten regionaal afstemmen. De provincie stelt eisen aan de wijze waarop gemeenten in de regio met elkaar afstemmen om er voor te zorgen dat er daadwerkelijk keuzes worden gemaakt. Er kan advies worden gevraagd aan de Regionale Advies Commissies Detailhandel voor grote en middelgrote plannen, waar gemeenten en het bedrijfsleven er niet uit komen. Indien het de regio niet lukt om er samen uit te komen kan de provincie een besluit nemen.

De missie van de provincie is ‘het versterken van de detailhandelstructuur in Noord-Holland’ met de volgende drie hoofddoelstellingen:

  • een detailhandelstructuur die uitgaat van duurzaam ruimtegebruik;
  • een detailhandelstructuur die bijdraagt aan een vitale regionale economie;
  • een detailhandelstructuur die bijdraagt aan een aantrekkelijke woon- en leefomgeving.

Met de drie hoofddoelstellingen geeft de provincie invulling aan people, planet, profit. Het geeft ook de uiteenlopende belangen aan die gepaard gaan met detailhandel en de veelzijdigheid van detailhandel. De hoofddoelstellingen zijn uitgewerkt in zes beleidsdoelen:

  1. prioriteit geven aan hoofdwinkelgebieden;
  2. voorkómen van extra leegstand;
  3. internet-afhaalpunten bij voorkeur situeren in bestaande winkelcentra;
  4. een vitale, dynamische en concurrerende detailhandelstructuur, ruimte geven aan kwaliteit;
  5. primaire detailhandel bereikbaar op een aanvaardbare afstand;
  6. detailhandel die bijdraagt aan aantrekkelijke binnensteden.

Consequenties voor dit bestemmingsplan

De doelstellingen in het provinciaal detailhandelsbeleid zijn verder uitgewerkt in het Regionaal detailhandelsbeleid en het Detailhandelsbeleid Amsterdam 2018-2022. Deze beleidsstukken komen hoeronder aan bod bij het gemeentelijk beleid.

5.4 Regionaal beleid     

5.4.1 MRA-Agenda 2.0 (2020-2024)     

De Metropoolregio Amsterdam (MRA) is het informele samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noordvleugel van de Randstad. Belangrijk kenmerk van de metropoolsamenwerking vormt het feit dat dit gebeurt op vrijwillige basis. De democratische legitimatie van besluiten vindt plaats in de Staten en Raden van de aangesloten gemeenten en provincies.

De MRA Agenda 2.0 (2020-2024) vormt de inhoudelijke basis van de MRA-samenwerking. De overkoepelende ambitie in de MRA-Agenda is het werken aan een internationale topregio met hoge leefkwaliteit door te investeren in een toekomstbestendige en evenwichtige metropool. Deze overkoepelende ambitie is (naast het verder versterken van de samenwerking) vertaald naar de volgende bestuurlijke opdrachten:

  • werk maken van een veerkrachtige, inclusieve en schone MRA-economie;
  • mbouwen voor de woningbehoefte en met groei de leefkwaliteit van het geheel versterken;
  • vaart maken met het metropolitaan mobiliteitssysteem.

Met deze opdrachten wordt de samenhang bewaakt binnen respectievelijk de thema's economie, ruimte en mobiliteit. Binnen elke opdracht is op basis van specifieke uitdagingen een ambitie geformuleerd en is aangegeven wat daarvan het beoogd effect is. De ambitie is vervolgens uitgewerkt naar een aantal uitvoeringslijnen. Elke uitvoeringslijn is tevens voorzien van een doelomschrijving.

Consequenties voor dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast en maakt geen ontwikkelingen mogelijk op regionaal niveau. De in de MRA-Agenda opgenomen ambities en uitvoeringslijnen hebben ook geen directe gevolgen voor het onderhavige bestemmingsplan. Dat kan in de toekomst wel aan de orde zijn als (deel)aspecten uit de agenda worden uitgewerkt tot concreet beleid. Vooralsnog is dit niet het geval.

5.4.2 Regionaal detailhandelsbeleid 2015-2020     

De regioraad van de Stadsregio Amsterdam heeft op 15 maart 2016 het Regionaal detailhandelsbeleid Stadsregio Amsterdam 2016 – 2020 vastgesteld. De vernieuwing is een actualisatie van het eerdere beleid uit 2011 en is op 1 april 2016 in werking getreden. Er wordt opgeroepen tot meer regionale afstemming van de winkelstructuur, zodat de fijnmazigheid van die structuur behouden blijft en iedereen op aanvaardbare afstand zijn boodschappen kan blijven doen. Centrale doelstelling in het regionale detailhandelsbeleid is het vasthouden aan het op aanvaardbare afstand hebben van winkels in dagelijkse artikelen (levensmiddelen en persoonlijke verzorging). Daarnaast staat behoud en versterking van kansrijke winkelgebieden centraal.

Fijnmazige detailhandelsstructuur

Een belangrijk speerpunt van het regionaal detailhandelsbeleid is de keuze voor een fijnmazige detailhandelsstructuur geweest. Een fijnmazige detailhandelsstructuur zet de leefbaarheid centraal en gaat uit van de behoefte van inwoners om dichtbij huis - op aanvaardbare afstand - hun aankopen te kunnen doen. Voor de consument is het aangenaam en efficiënt om een aaneengesloten, compact winkelgebied te hebben met een breed palet aan soorten winkels. Om dergelijke – kansrijke – locaties te behouden zal soms verspreide bewinkeling of een niet goed lopend (deel)centrum moeten worden afgebouwd. De fijnmazigheid komt daarmee wellicht deels onder druk te staan, maar het behoud van een netwerk aan goede en goed bereikbare winkelgebieden in de nabijheid van de consument blijft daarmee wel gewaarborgd. Een dergelijke detailhandelsstructuur impliceert dat afspraken nodig zijn die deze structuur in stand houden of verder versterken:

  • vasthouden aan het op aanvaardbare afstand hebben van winkels in dagelijkse artikelen(levensmiddelen en persoonlijke verzorging);
  • vasthouden aan terughoudendheid ten aanzien van nieuwe (perifere) locaties waar (grootschalige) detailhandel is toegestaan;
  • vasthouden aan terughoudendheid ten aanzien van brancheverruiming, zeker op bestaande perifere locaties;
  • vasthouden aan het weren van foodretail of de verkoop van dagelijkse artikelen op bedrijventerreinen en perifere winkellocaties;
  • behoud en versterking van – met name kansrijke - winkelgebieden staat centraal;
  • weidewinkels zijn niet toegestaan.

Consequenties voor dit plan

Uitgangspunt is dat iedere gemeente de lokale detailhandelsstructuur in ruimtelijke termen vastlegt in de gemeentelijke structuurvisie of in een gemeentelijke detailhandelsvisie, die past binnen het regionale detailhandelsbeleid en binnen het kader dat is vastgesteld in het provinciale detailhandelsbeleid uit 2014. Het gemeentelijke Detailhandelsbeleid Amsterdam 2018-2022 komt aan bod bij het gemeentelijk beleid.

5.4.3 Regionale hotelstrategie 2016-2022     

De 'Regionale hotelstrategie 2016-2022', vastgesteld door de Metropoolregio Amsterdam (MRA) op 27 november 2013, bevat het regionale afwegingskader voor nieuwe hotelinitiatieven. Uitgangspunt daarbij is 'het juiste hotel op de juiste plek'. De bij de strategie behorende Hotelladder MRA en Kansenkaart vormen de instrumenten om hotelontwikkeling te sturen. De MRA-gemeenten kunnen in afzonderlijke beleidsplannen de gemeentelijke uitgangspunten voor hotelontwikkeling vastleggen. Per 1 januari 2017 is voor de gemeente Amsterdam het nieuwe Overnachtingsbeleid in werking getreden.

Consequenties voor dit bestemmingsplan

Per 1 januari 2017 is voor de gemeente Amsterdam het nieuwe Overnachtingsbeleid in werking getreden. Dit wordt verder toegelicht bij het gemeentelijk beleid. Het gemeentelijke Overnachtingsbeleid is het beleidskader voor hotelontwikkeling in Amsterdam.

5.4.4 Woonakkoord 2021-2025     

Het woonakkoord 2021-2025 'Samen bouwen aan een vitale en toegankelijke regio' beschrijft de gedeelde doelen van provincie Noord-Holland, de gemeenten en woningcorporaties in de Gooi en Vechtstreek. Het woonakkoord 2021-2025 regio Gooi en Vechtstreek is ondertekend door provincie Noord-Holland, de gemeenten Blaricum, Gooise Meren, Huizen, Laren en Weesp en de woningcorporaties de Alliantie, Dudok Wonen, Stichting woningcorporaties Het Gooi en Omstreken, Woningstichting Naarden, Woonzorg Nederland, Habion, Woningstichting Vecht en Omstreken en Ymere.

Tot 2040 worden in de regio 11.500 woningen toegevoegd, waarvan bijna 3.000 sociale huurwoningen. Het aandeel sociale huurwoningen groeit zo mee met de woningvoorraad. Het aantal betaalbare middeldure huurwoningen groeit met 1.500. Daarnaast wordt ingezet op het toekomstbestendig maken en verduurzamen van de bestaande woningvoorraad.

Duurzaamheid, een prettige leefomgeving en het karakteristieke landschap zijn belangrijke uitgangspunten voor het bouwen van nieuwe woningen. De kern van de woningbouwopgave ligt binnenstedelijk, langs OV-lijnen en bij OV-knooppunten. Kleine kernen moeten daarbij vitaal blijven. Al deze doelen liggen in lijn met de plannen voor woningbouw zoals de regiogemeenten die nu al hebben.

Woonakkoord 2021-2025 Gemeente Amsterdam - Provincie Noord-Holland

Amsterdam heeft volgens de provinciale berekeningen in de jaren 2020-2025 een woningbehoefte v an 25.700. De plancapaciteit van Amsterdam is echter groot: 226.600. Hiervan is een groot deel in de verdere toekomst gepland, maar toch is momenteel al een aantal van 55.500 woningen als harde capaciteit aan te merken. Dat is zelfs voldoende voor de woningbehoefte tot aan 2030 (51.300). De Provincie Noord-Holland en de gemeente Amsterdam realiseren zich dat het, met het oog op vertraging in de uitvoering, nodig is meer delen van de plancapaciteit 'hard' te maken om de woningbehoefte te kunnen inlossen en zeker te zijn van voldoende woningbouw.

In het woonakkoord tussen Amsterdam en de provincie is daarom een aantal afspraken gemaakt en zijn acties vastgelegd. Het betreft:

  • regionale afspraken over het woningbouwprogramma en regionale afstemming;
  • verdeling van sociale huurwoningen in Amsterdam en de omliggende gemeenten;
  • het realiseren van flexwoningen;
  • bouwprogramma's in landelijk gebied;
  • zoeken naar oplossingen voor de ontwikkeling en verdichting van Sloterdijken-West;
  • duurzame woningen, duurzaam bouwen en circulaire economie;
  • gezonde leefomgeving.

Consequenties voor dit bestemmingsplan

Het onderhavige bestemmingsplangebied draagt bij aan de regionale woningbouwopgaven.

verplicht
Afbeelding: Winingbouwplannen in het bestemmingsplagebied

Volgens de gemeentelijke 'Monitor Woningbouwplannen (1-7-2021)' bevinden zich in het plangebied meerdere woningbouwplannen die sinds 2018 in aanbouw zijn genomen (rood op bovenstaande kaart). Daarnaast behoren enkele locaties tot de strategische ruimte voor toekomstige ontwikkeling van woningen (oranje op bovenstaande kaart).

5.5 Gemeentelijk beleid     

5.5.1 Structuurvisie Amsterdam 2040     

Met de Structuurvisie Amsterdam 2040 "Economisch Sterk en Duurzaam" (17 februari 2011) legt de gemeente Amsterdam zichzelf regels op waar ruimtelijke plannen aan moeten voldoen. Amsterdam heeft zichzelf onder meer voor de opgave gesteld te verdichten en tegelijk het omliggende landschap open te houden. Dat leidt tot belangrijke uitgangspunten: het groen in en rond de stad vraagt om stevige bescherming, terwijl andere delen van de stad optimaal worden benut. Verdichting leidt ook tot (geleidelijke) transformatie en toenemende menging. Dat vergt veel van de bestaande infrastructuur en openbare ruimte. Respect voor de rijkdom aan cultuurhistorische schatten van Amsterdam is hierbij een belangrijke voorwaarde.

De centrale ambitie van de Structuurvisie is dat Amsterdam zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Intensivering van het grondgebruik in de stad biedt aan tal van mensen woon- en werkruimte. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte en in recreatief gebruik van water en groen, efficiënter omgaan met energie en vervoer zodat buiten de stad minder landschap hoeft te worden aangetast. De ambities zijn om 70.000 woningen en bijbehorende voorzieningen toe te voegen tot 2040, de haven en huidige bedrijventerreinen intensiever te gebruiken en ruimte te creëren voor waterberging.

In de structuurvisie zijn de onderstaande onderwerpen relevant voor het onderhavige bestemmingsplangebied.

5.5.1.1 Uitrol centrummilieu: stadsstraten     

Stadsstraten en -pleinen zijn in het algemeen de ruimere, drukkere straten en pleinen in of tussen buurten. Het zijn de stedelijke openbare ontmoetings- en uitwisselingsruimtes bij uitstek. Het zijn visitekaartjes van de stad. Ze hebben nagenoeg altijd een belangrijke winkel- of horecafunctie en meestal hebben ze een belangrijke verkeersgeleidende functie.

Structuurvisie

In de gemeentelijke Structuurvisie Amsterdam 2040 is onderscheid gemaakt naar 'voldragen stadsstraten' en 'stadstraten in ontwikkeling'.

  • 'Voldragen stadsstraten' zijn straten met een onmiskenbare uitwisselings- én verbindingsfunctie en een sterke identiteit. Men 'kent' de aanliggende buurten vooral door de desbetreffende stadsstraat. De aanliggende buurten zijn in de meeste gevallen gewilde woonmilieus;
  • 'Stadsstraten in ontwikkeling' zijn straten en pleinen die zich voornamelijk manifesteren als verkeersstraat of -plein. Aangezien het uitwisselingsmilieu met de aangrenzende buurten door het ontbreken van de kwaliteit van de voorzieningen vooralsnog onvoldoende ontwikkeld is, zijn deze straten en het plein benoemd als 'stadsstraat of -plein' in ontwikkeling'.

In de Structuurvisie Amsterdam 2040 zijn de stadsstraten in het plangebied als volgt benoemd (zie onderstaande uitsnede van de Totaalkaart Structuurvisie Amsterdam 2040).

verplicht
Afbeelding: Uitsnede stadsstraten in het plangebied uit de Totaalkaart Structuurvisie Amsterdam 2040  

De P.C. Hooftstraat, de Van Baerlestraat tussen het Vondelpark en de Willemsparkweg, de Willemsparkweg, de Jacob Obrechtstraat tussen de Willemsparkweg en de De Lairessestraat, de Koninginneweg, de Amstelveenseweg en de De Lairessestraat zijn benoemd als voldragen stadsstraten waar niet meer dan een beperkte kwaliteitsimpuls aan de orde is.

Volgens de Structuurvisie zijn het zuidelijke deel van de Van Baerlestraat (tussen de Willemsparkweg en de Hobbemakade) en de Johan M. Coenenstraat (potentiële) stadsstraten in ontwikkeling waar een kwaliteitsimpuls van het voorzieningenaanbod gewenst is. Dat geldt ook voor het Museumplein. Naast het verbeteren van de inrichting van de openbare ruimte van het Museumplein, is er volgens de Structuurvisie ook aandacht nodig voor meer ruimte voor functies en voorzieningen op en in de omgeving van het plein: winkels, galeries en vooral meer goede restaurants, grand cafés en brasserieën. De zuidwest-wand van het Museumplein is daarom ook opgenomen als een plek waar een kwaliteitsimpuls gewenst is. Deze straten en het Museumplan kunnen met een kwaliteitsimpuls uitgroeien tot voldragen stadsstraten en -plein. Daarbij moet worden gedacht aan het verruimen en diversifiëren van het voorzieningenniveau. Dat kan worden bewerkstelligd door een bestemmingswijziging in met name de plint, bijvoorbeeld door een omzetting van de woonbestemming naar winkel- of horecabestemming.

Onderzoeksrapport Stadsstraten 

Het Onderzoeksrapport Stadsstraten is onderdeel van de Agenda Stadsstraten. Deze agenda is op 19 september 2017 door het college van B&W vastgesteld. Doel van het onderzoek is het aangeven hoe de stadsstraten functioneren en (op basis daarvan) het geven van een nadere prioriteitsstelling en investeringsagenda voor stadsstraten. Het rapport geeft echter ook een recent beeld van de stand van zaken met betrekking tot de stadsstraten in het plangebied (zie onderstaande uitsnede van het plangebied uit het onderzoeksrapport Satdsstraten).

verplicht
Afbeelding: Uitsnede stadsstraten in het plangebied uit het Onderzoeksrapport Stadsstraten (Gemeente Amsterdam, augustus 2017)  

In het Onderzoeksrapport Stadsstraten zijn de De Lairessestraat, de Hobbemakade en de Stadhouderskade niet opgenomen als (stadsstraten (voldragen of in ontwikkeling), maar als hoofdstraten in het plangebied. De volgende straten zijn wel opgenomen als voldragen stadsstraten dan wel stadsstraten in ontwikkeling.

  • Voldragen stadsstraten: Binnen het plangebied functioneren de Amstelveenseweg, de Paulus Potterstraat, de Hobbemastraat,, de Van Baerlestraat en de Johan M. Coenenstraat in hun geheel als voldragen stadsstraten. De Willemsparkweg tussen de Van Baerlestraat en de Jacob Obrechtstraat en de Koninginneweg tussen de Amstelveenseweg en de Hendrik Jacobszstraat functioneren volgens het rapport eveneens als voldragen stadsstraten;
  • Stadsstraten in ontwikkeling: Voor de overige straatdelen van de route Willemsparkweg - Koninginneweg (de Willemparkweg tussen de Jacob Obrechtstraat en de Emmastraat en de Koninginneweg tussen de Emmastraat en de Hendrik Jacobszstraat) geldt dat deze straatdelen functioneren als potentiële stadsstraat dan wel stadsstraat in ontwikkeling. Deze straatdelen kunnen met een kwaliteitsimpuls in de vorm van een diversifiëring van het voorzieningenaanbod uitgroeien tot voldragen stadsstraten.

Consequenties voor dit bestemmingsplan

De wijze waarop in dit bestemmingsplan de uitrol van het centrummilieu is vormgegeven, is nader toegelicht in 'de paragraaf 'Uitgangspunten voorzieningenstructuur' in Hoofdstuk 3 'Uitgangspunten'. Daarin is per deelgebied aangegeven hoe in het bestemmingsplan is omgegaan met de (ontwikkeling van) de winkelstraten, de stadsstraten, en de buurtwinkelstrips in het plangebied.

In het algemeen zijn de winkelstraten in het plangebied die functioneren als voldragen stadsstraten in het bestemmingsplan aangemerkt als winkelstraat. Om het karakter als winkelstraat te behouden, is hier alleen de vestiging van detailhandel en consumentgerichte dienstverlening mogelijk gemaakt.

Voor de straten die in het stadsstratenbeleid zijn aangemerkt als 'stadsstraten in ontwikkeling' geldt in het algemeen dat het bestemmingsplan de vestiging van meer niet-woonfuncties mogelijk maakt. Op grond van het stadsstratenbeleid is in deze straten diversifiëring van het voorzieningenaanbod gewenst, waarmee de mogelijkheid wordt geboden om deze straten te laten groeien tot stadsstraten. Zoals aangegeven, is volgens de gemeentelijke Structuurvisie het mogelijk maken van meer horeca één van de mogelijkheden om de gewenste diversifiëring te bewerkstelligen. In het algemeen geldt echter dat in het plangebied een toename van horeca niet zonder meer en niet overal gewenst is. Hoe in de verschillende deelgebieden wordt omgegaan met (een toename van) horeca, is nader toegelicht in de paragraaf 'Horeca' in Hoofdstuk 3 'Uitgangspunten.

5.5.1.2 Verkeersnetten en Ruimtelijke reserveringen     

Verkeersnetten 

In de Structuurvisie Amsterdam 2040 is vastgesteld waar de hoofdnetten gelegen zijn, welke doelen ze dienen en aan welke eisen ze moeten voldoen. Bereikbaarheid geldt binnen dit beleidskader als centrale doelstelling. Deze doelstelling wordt vertaald naar concrete en meetbare eisen. Een bijkomend argument voor de vaststelling van de hoofdnetten in een beleidskader, is dat het in grote mate heeft gezorgd voor helderheid bij de betrokken partijen over wat de hoofdnetten zijn en aan welke eisen de hoofdnetten dienen te voldoen.

De netwerken voor voetganger, fiets, openbaar vervoer en auto komen verder aan de orde in Hoofdstuk 7 in de paragraaf 'Mobiliteit'.

Ruimtelijke reserveringen

In de Structuurvisie zijn voor het plangebied geen planologische voorzieningen opgenomen waarmee ruimte bewaard c.q. bestemd (gereserveerd) dient te worden voor de fysieke aanleg van toekomstige (hoofd)infrastructuur.

Consequenties voor dit bestemmingsplan

In het bestemmingsplan vallen de wegen en fiets- en voetpaden binnen de bestemming 'Verkeer'. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd, zodat het verkeers- en voetgangersareaal in stand blijft.

5.5.2 Omgevingsvisie Amsterdam 2050     

Van Structuurvisie Amsterdam 2040 naar Omgevingsvisie Amsterdam 2050

De Omgevingsvisie Amsterdam 2050 is een langetermijnvisie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving, die elke overheid opstelt in het kader van de Omgevingswet. De ontwerp-omgevingsvisie heeft samen met het ontwerp-OmgevingsEffectRapport (OER) vanaf 21 januari 2021 zes weken ter inzage gelegen. De omgevingsvisie is samen met het OER op 8 juli 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. De omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Amsterdam 2040.

Met vaststelling van de Omgevingsvisie Amsterdam 2050 door de gemeenteraad is de Structuurvisie Amsterdam 2040 vervangen. Hierop zijn twee uitzonderingen, de Hoofdgroenstructuur en het hoogbouwbeleid, die integraal opgenomen waren in de structuurvisie. Deze blijven van kracht tot vervangend beleid is vastgesteld. De Gemeente Amsterdam wil met een brede blik sturen. Deze omgevingsvisie heeft daarbij een drieledige functie:

  • richting geven aan groei;
  • versnellen van transities;
  • ruimte bieden aan initiatieven.

De omgevingsvisie bouwt voort op eerder geformuleerde beleidsinzetten. In sommige paragrafen wordt derhalve nog verwezen naar de Structuurvisie Amsterdam 2040. Op een aantal punten formuleert de omgevingsvisie een aangepaste ruimtelijke koers. Die is gericht op het tegengaan van negatieve effecten op kansengelijkheid en leefbaarheid, op het verduurzamen van de stad en op herstel en vernieuwing van de economie.

Omgevingsvisie Amsterdam 2050

Wereldwijd groeien steden. Steden hebben aantrekkingskracht omdat ze bedrijvigheid, wetenschap en creativiteit dicht bijeenbrengen en zo innovatie stimuleren en kansen bieden aan individuen. De stad moet kansen bieden aan iedereen. Om die reden omarmt Amsterdam zowel nieuwe inwoners als nieuwe banen. Economische groei is gewenst, niet in de laatste plaats vanwege de inkomsten. Maar Amsterdam wil ook ruimte bieden aan vernieuwing en een meer circulaire economie. Groei een plek geven in de stad is daarmee ook een verantwoordelijkheid. Om volledig profijt te trekken moet die groei richting gegeven worden. Gezien de ambities en de schaarste van ruimte en financiën maakt het bestuur vijf strategische keuzes:

  • Meerkernige ontwikkeling: Amsterdam is uit balans met één centrum waar alles op is gericht is. Een van de hoofddoelen van deze visie is een stad te worden met meer stedelijke centra. Ook in de regio willen we de kernen meer stedelijke kwaliteit geven.
  • Meerkernige ontwikkeling: Amsterdam is uit balans met één centrum waar alles op is gericht is. Een van de hoofddoelen van deze visie is een stad te worden met meer stedelijke centra. Ook in de regio willen we de kernen meer stedelijke kwaliteit geven.
  • Groeien binnen grenzen: duurzame, compacte stedelijke ontwikkeling en intensief ruimtegebruik. Daarmee maken we sociaal sterke buurten, met veel ruimte voor ondernemerschap en beperken we de ecologische voetafdruk van de stad.
  • Duurzaam en gezond bewegen: in een compacte stad staan ontmoeten en bewegen in de openbare ruimte voorop. In de hele stad krijgen lopen, fietsen en openbaar vervoer ruim baan.
  • Rigoureus vergroenen: nieuwe parken en meer groen in de openbare ruimte en op en aan gebouwen houdt de stad klimaatbestendig en leefbaar voor mens, dier en plant.
  • Samen stadmaken: meer mogelijkheden voor maatschappelijk initiatief. Samen met Amsterdammers, corporaties en private partijen bouwen we aan de stad. Daarbij maken we meer ruimte voor experimenten en verantwoordelijk en eigenaarschap voor onze inwoners.

Gebiedspecifieke opgaven stadsdeel Zuid

De groei van Amsterdam wordt mogelijk gemaakt binnen de huidige stadsgrenzen. De opgave tot verdichting ten behoeve van wonen en werken is beschreven in vier buurttypen, waarmee we sturen op een programma dat geschikt is voor een specifieke plek in de stad. De buurttypen zijn samengesteld uit een combinatie van woningen, werkruimte en bedrijvigheid (kantoren, horeca, bedrijven enzovoorts), maatschappelijke voorzieningen, nutsvoorzieningen, groen en sport (op basis van de norm maatschappelijke voorzieningen). Daarnee wordt op buurtniveau invulling gegeven aan de normen voor maatschappelijke voorzieningen en aan ruimte voor economie en deels aan de groennormen. Deze laatste worden deels in grotere groengebieden buiten buurten ingevuld, zoals stadsparken en landschapsparken.

De hoogste dichtheid wordt mogelijk gemaakt op goed bereikbare plekken, langs de OV-lijnen (zuidoostkant, zuidwestkant, Haven-Stad en noordwestkant). Geconcentreerd rondom de stations komen de meest dichte buurten: de hoogstedelijke centra en hoogstedelijke buurten. Om op een klein oppervlak veel dichtheid te maken is hoogbouw hier een bruikbare bouwvorm.

De openbare-ruimtestructuur van nieuwe buurten sluit zoveel mogelijk naadloos aan op die van de bestaande buurten waaraan ze grenzen.

De groei brengt een opgave voor stedelijk groen met zich mee: de ontwikkeling van een aantal landschapsparken dicht tegen de stad (kop Brettenzone, Tuinen van West en Ookmeerpark, Oeverlanden, kop Amstelscheg, Diemerbos, Waterlandsportlandschap en Noorder IJplas).

In bestaande buurten is een balans tussen rust en reuring en een bescherming en logische ordening van werkfuncties en voorzieningen het doel. Ontwikkeling is in bestaande buurten kleinschalig en vindt vaak op pandniveau plaats. Zeker in de vooroorlogse stad is het grip houden op bouwdynamiek op daken en in de ondergrond nodig. In de naoorlogse stad kan de bouwdynamiek ook bijdragen aan het vergroten van de woonkwaliteit en het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer.

verplicht Afbeelding: Uitsnede Omgevingsvisie Amsterdam 2050.

Op bovenstaande uitsnede van de omgevingsvisie is te zien dat het plangebied deels in een gemengd gebied (Concertgebouw- en Valeriusbuurt, Plan Zuid-strook) en deels in een centrumegebied (Museumpleinbuurt en Duivelseiland) met stedelijke betekening is gelegen. Voor deze gebiedstypen in bestaande buurten zijn in de omgevingsvisie de volgende ontwikkelingen en opgaven gedefinieerd:

Centrumgebied: De binnenstad en de aangrenzende buurten in West, Zuid en Oost vervullen binnen de stad en ver daarbuiten een unieke en onvervangbare rol als stadscentrum. Hier ligt een grote opgave om de balans te bewaren tussen de stedelijke, nationale en internationale centrumfunctie en de lokale betekenis voor bewoners en mensen die er werken.

Gemengde gebieden: Deze stadsbuurten met hoge dichtheid aan woningen worden gekenmerkt door een aantrekkelijke afwisseling tussen rustig wonen en levendige concentraties van voorzieningen in stadsstraten en aan pleinen. Het behoud

van deze afwisseling staat hier voorop. Dat betekent dat we de bouwdynamiek controleren en ruimte voor publieksfuncties in stadsstraten beschermen.

Delen van Zuid worden steeds meer onderdeel van het stadscentrum. De Noordpijp en het Museumkwartier trekken bezoekers uit de hele stad en de regio en zijn ook voor toeristen een belangrijke bestemming. Mensen komen er om uit te gaan en te winkelen. Het Museumplein is een van de toeristische toplocaties van Europa geworden. De opgave in deze gebieden is om het beheer van de openbare ruimte op niveau te houden en om de leefbaarheid en de balans tussen rust en reuring te bewaken. Zuid is een sterk stadsdeel, maar kent ook sociaaleconomsich kwetsbare buurten. In die buurten zal worden geïnvesteerd om ervoor te zorgen dat iedereen mee kan doen.

Stadsdeel Zuid is een zeer populaire woonplek. In het hele stadsdeel is daardoor sprake van grote bouwdynamiek. Woningen worden onderkelderd, uitgebouwd en opgetopt. Dit zorgt voor veel overlast in de woonbuurten en gaat soms ten koste van groen en architectonische kwaliteit. Het stadsdeel wil de bouwdynamiek aan heldere regels binden. Daarbij is behoud van bestaande kwaliteiten, de leefbaarheid, het groen en kleinschalige voorzieningen, met ruimte voor mogelijkheden voor transformatie het uitgangspunt. Investeren in bestaande buurten blijft hard nodig. In de kwaliteit van woningen, het groen en de openbare ruimte en in de verbindingen, zoals stadsstraten en stadslanen.

Deze smeden het stadsdeel immer aaneen en verankeren Zuid in de omliggende stad. Zuid kent veel bijzonder groen. Zo ligt er een aantal hoogwaardige parken en zijn de twee entrees naar de scheggen een belangrijke kwaliteit.

Consequenties voor dit bestemmingsplan 

In dit bestemmingsplan zijn, voor zover mogelijk binnen de reikwijdte van het bestemmingsplan, regels opgenomen om de balans tussen hoogstedelijke leven en de bescherming van de woon- en leefklimaat te waarborgen.

5.5.3 Koers 2025, Ruimte voor de stad     

De 'Structuurvisie Amsterdam 2040' (2011) schetst in grote lijnen hoe de vraag naar bouwlocaties opgevangen kan worden. Hierin staat de ambitie woningen toe te willen voegen door 'verdichting' en 'transformatie'. Amsterdam groeit elk jaar met gemiddeld 11.000 inwoners. Om deze groei mogelijk maken en de druk op de woningmarkt te verlichten is in het actieplan Woningbouw de ambitie geformuleerd om tot 2025 de bouw van 50.000 woningen binnen de stadsgrenzen mogelijk te maken, grotendeels door nieuwbouw en voor een gedeelte door transformatie. Koers 2025, Ruimte voor de stad is vastgesteld door college van B&W in juni 2016 en operationaliseert de Structuurvisie en het actieplan Woningbouw in een ontwikkelstrategie voor de stad tot 2025. Koers 2025 gaat in op welke locaties en onder welke condities en voorwaarden gebiedsontwikkeling en woningbouw wenselijk zijn.

Consequenties voor dit bestemmingsplan

In Koers 2025 valt het bestemmingsplangebied valt aan de zuidwest-punt (op de hoek Amstelveenseweg - Cornelis Krusemanstraat bij het Haarlemmermeercircuit) voor een klein deel binnen de Gebiedsuitwerking 2016 voor het Schinkelkwartier. Deze gebiedsuitwerking heeft echter geen directe consequenties voor het plangebied. De projecten die onderdeel uitmaken van de gebiedsuitwerking liggen buiten het plangebied en het doel van het bestemmingsplan niet is om te verdichten.

verplicht
Afbeelding: Uitsnede uit de kaart Koers 2025 en het plangebied.  

Het plangebied is weliswaar geen onderdeel van de locaties die zijn aangewezen om te verdichten, maar vormt wel onderdeel van het bestaande stedelijk weefsel van de snelgroeiende stad. De borging van de bestaande woningen en functiemix is mede nodig om de snelle groei van het aantal inwoners, bedrijvigheid, bezoekers en toerisme niet te frustreren en om een goede aansluiting te kunnen maken met de gebieden waar wel (verder) verdicht en verstedelijkt gaat worden. Dit bestemmingsplan voorziet in deze borging.

5.5.4 Stad in Balans     

Startdocument 2015

In het 'Startdocument Stad in Balans' (mei 2015) is een begin gemaakt met het bepalen van de koers en het formuleren van ambities die eraan bijdragen dat Amsterdam en de metropoolregio aantrekkelijk blijft voor alle gebruikers en voor bewoners in het bijzonder. Eén van de voordelen van de groei van de stad, is dat de reeds aanwezige druk op de binnenstad ruimtelijke, economische en sociale ontwikkelingen stimuleert in andere delen van de stad. Dit heeft echter ook een keerzijde, namelijk dat de druk op de schaarse ruimte ook daar groter wordt en het evenwicht tussen wonen, werken en recreëren verstoord kan worden. Enerzijds is er behoefte om positieve ontwikkelingen voor de stad te ondersteunen en anderzijds moet de regelgeving toegerust zijn op het bestrijden van nadelige effecten zoals monocultuur en een (te) eenzijdig aanbod van voorzieningen.

In Stad in Balans is de koers uitgezet om de balans tussen rust en drukte, tussen wonen, werken en recreëren en tussen het profijt en de hinder te bewaren. De koers bevat vier strategische richtingen met betrekking tot de thema's verplaatsen, verblijven en recreëren om de groei van Amsterdam en de regio in goede banen te leiden:

  • meer kwaliteit en diversiteit van het winkel- en voorzieningenaanbod;
  • verminderen van overlast en stellen van grenzen;
  • spreiden van bezoekers over de stad en regio;
  • creëren van meer ruimte op straat in drukke gebieden.

Stad in Balans vormt een eerste aanzet om deze gemeentelijke ambities, doelen en werkwijzen in beeld te brengen. Een aspect dat veel aandacht krijgt in Stad in Balans is de druk op het schoon en heel houden van de openbare ruimte. Het bestemmingsplan is in het algemeen niet het instrument waarbinnen het schoon en heel houden van de openbare ruimte wordt geregeld, maar het bestemmingsplan vormt hiertoe ook geen belemmering.

Monitoring

Vanuit Stad in Balans is in samenhang met andere monitoren - zoals de Veiligheidsindex en de bereikbaarheidsmonitor - gewerkt aan een monitor die zich richt op de onderwerpen die in het Startdocument 2015 zijn beschreven. In de monitor is ingezoomd op de 22 gebieden in Amsterdam. Daarmee bevat de monitor geen uitkomsten op buurtniveau, waarmee tevens geen uitkomsten worden gegeven voor dit specifieke bestemmingsplangebied.

  • Stand van de Balans (juni 2016): De monitor 'Stand van de Balans' (juni 2016) laat aan de hand van objectieve en subjectieve indicatoren de stand van de balans zien. Er wordt een beeld geschetst van hoe bewoners en ondernemers in alle delen van de stad tegen drukte en balans in Amsterdam aankijken, waarbij onderscheid kan worden gemaakt naar verschillende leeftijdsgroepen en gebieden in de stad. De belangrijkste uitkomsten van de monitor voor Zuid is dat de bewoners in Zuid het tamelijk druk vinden. Dat wordt overigens vooral ervaren in De Pijp. In Zuid is, net als in West, het aandeel respondenten dat het aanbod vakantieverhuur te veel vindt hoog, onder andere in de wijken rondom het Museumplein en in De Pijp. Rondom het Museumplein (en het Vondelpark) vinden allerlei toerisme-gerelateerde activiteiten plaats, wat bijdraagt aan de negatieve beleving.
  • Stadsenquête Drukte en Balans (mei 2018): Uit de Stadsenquête Drukte en Balans (mei 2018) blijkt dat de ondervraagden vinden dat het, vergeleken met 2016, drukker is geworden in de stad. Stadsdeel Zuid komt (na Centrum) op de tweede plaats als het om druktebeleving van de stad gaat. Ook 's avonds is de drukte in de buurt toegenomen, ruim vier van de tien ondervraagden vinden het 's avonds druk in de buurt. In Zuid vindt een tiende van de ondervraagden het ook druk in de nacht. De geënquêteerden vinden dat de stadsdelen West, Zuid en (in mindere mate) Oost meer op het Centrum gaan lijken. Het draagvlak voor toerisme is laag in buurten waar het druk is. Hoe verder van het Centrum, hoe meer draagvlak er is voor toerisme. Over de hele linie genomen zijn de verschillen ten opzichte van 2016 overigens klein.

Stad in Balans 2018-2022

Het programma 'Stad in Balans 2018-2022; Naar een nieuw evenwicht tussen leefbaarheid en gastvrijheid' is een uitwerking van de bestuurlijke ambities en bundelt alle afzonderlijke doelen en maatregelen uit het coalitieakkoord voor de periode 2018-2022. De gemeenteraad ontvangt halfjaarlijks een rapportage met daarin de voortgang van de doelen en maatregelen. Gedurende de looptijd wordt het programma doorlopend aangevuld met nieuwe inzichten, maatregelen, moties en initiatiefvoorstellen. De operationele uitwerking gebeurt in de verschillende betrokken beleidsportefeuilles. Het programma is complementair aan de gebiedsplannen en geeft uitwerking aan de gebiedsagenda's (zie ook de paragraaf 'Gebiedsagenda 2019-2022' bij het stadsdeelbeleid).

Het college streeft er naar de leefbaarheid te versterken door overlast te verminderen, een diverser voorzieningenaanbod te realiseren en meer ruimte te bieden op straat en op het water. Een meer gevarieerde en aantrekkelijke functiemenging past bij de functie van gebieden als woonbuurt. In Amsterdam heeft elke buurt haar eigen karakter waarmee buurtbewoners zich verbonden voelen. Door het toenemende aantal winkels dat zich primair op bezoekers richt, wordt het voorzieningenaanbod voor bewoners minder aantrekkelijk. Daar komt de toenemende vakantieverhuur van woningen bovenop waardoor de sociale cohesie wordt aangetast. In het programma is aangegeven dat de straatgerichte aanpak winkeldiversiteit, conform het bestaande beleid, wordt uitgebreid, in samenwerking met ondernemers en vastgoedeigenaren.

Consequenties voor dit bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan zijn, voor zover mogelijk binnen de reikwijdte van het bestemmingsplan, regels opgenomen om de balans tussen hoogstedelijke leven en de bescherming van de woon- en leefklimaat te waarborgen. Deels gebeurt dit tevens door flankerend beleid, zoals het gemeentelijke hotelbeleid.

Om de balans in het plangebied te behouden en te voorkomen dat de druk op het woon- en leefklimaat in het plangebied (nog) verder wordt verhoogd, is vestiging van nieuwe belwinkels, automatenhallen, massagesalons, seksinrichtingen, geldwisselkantoren en smartshops uitgesloten. Dat geldt ook voor ongewenste vormen van detailhandel en dienstverlening die gericht zijn op toeristen, zoals op toeristen gerichte kaaswinkels, wafelverkoop, fietsverhuur, ticketshops en dergelijke.

5.5.5 Ruimte voor de economie van morgen     

Volgens Koers 2025 staat Amsterdam met die nieuwe groeistrategie aan de vooravond van een nieuwe stedelijke groeispurt. De komst van meer woningen en inwoners biedt kansen voor het versterken van Amsterdam als aantrekkelijke (internationale) vestigingsplaats. Naast woningen en voorzieningen zoals internationale scholen heeft Amsterdam ook ruimte nodig om nieuwe economische groei te faciliteren. Koers 2025 wijst daarbij in algemene zin op kansen in stadsstraten, op multimodale knooppunten, gemengde woon-werkwijken, de haven en bedrijventerreinen.

De opgave is om bij de nieuwe groei van Amsterdam aan te sluiten bij de vestigingsbehoefte van de groeiende kennis- en innovatie economie. Deze vraagt om specifieke gemengde stedelijke werkmilieus. De economische potentie van nieuwe wijken en de mate waarin economische menging succesvol kan zijn, is afhankelijk van de netwerkverbondenheid, dichtheid, de aanwezigheid van economische dynamiek, bereikbaarheid voor werknemers en logistiek en de woon-werkbalans.

Om de te ontwikkelen gebieden ruimtelijk-economisch kleur te geven, zijn de economische kansen van de gebieden geïnventariseerd en op een kansenkaart getypeerd. Ruimte voor de Economie van Morgen is weliswaar met name gericht op de in het kader van Koers 2025 te ontwikkelen nieuwe stedelijke gebieden, maar bevat ook aspecten die relevant zijn voor de bestaande stad en daarmee voor het onderhavige bestemmingsplan. Voor dit bestemmingsplangebied zijn de volgende twee milieutypes op de kansenkaart van belang.

  • Internationaal topmilieu: Dit zijn hoogwaardig ingerichte, internationaal verbonden locaties met in de omgeving een groot voorzieningenaanbod, die geschikt zijn voor vestiging van internationale hoofkantoren.
  • Creatieve wijk: Dit zijn woon-werkwijken binnen het bestaande centrummilieu binnen de Ring A10, die door menging met zelfstandige kantoorruimtes voorzien in de behoefte aan informeel stedelijk werkmilieu.

verplicht
Afbeelding Uitsnede kansenkaart 'Ruimte voor de economie van Morgen' en het plangebied  

Consequenties voor dit bestemmingsplan

Het gehele plangebied is op de kansenkaart opgenomen als gebiedstype 'Creatieve wijk'. De aanwezigheid van kantoorruimten en ruimten voor creatieve bedrijven draagt bij aan de aantrekkingskracht van wijken als vestigingsmilieu voor bedrijven uit de kenniseconomie. Omdat kantoren en creatieve bedrijven geen hinder veroorzaken voor de omgeving, kunnen zij zich bovendien zonder problemen vestigen in wijken waar ook wordt gewoond. Het uitgangspunt van het gemeentelijke kantorenbeleid is dan ook om binnen de ring A10 functiemenging stimuleren en ruimte te (blijven) bieden aan kantoren en bedrijven uit de kenniseconomie.

Op de kansenkaart is het gehele plangebied eveneens opgenomen als gebiedstype 'Internationaal topmilieu'. Dat maakt het gebied een kansrijke locatie voor vestiging van internationale (hoofd)kantoren, bijvoorbeeld bij transformatie van vrijkomende panden.

Bovenstaande is in dit bestemmingsplan vertaald door de bestaande gebouwen die geheel in gebruik zijn als kantoor en/of bedrijfsruimte voor startende (creatieve) ondernemers, een eigen bestemming te geven. De toegestane gebruiksmogelijkheden hangen af van de betreffende locaties.

De prominente (kantoor)panden rond het Museumplein vormen een internationale panden beschikbaar voor A-locatie met een aantrekkingskracht voor kantoren in het topsegment. Binnen de voor deze panden geldende bestemming zijn alleen kantoren (en maatschappelijke voorzieningen) toegestaan. Door hier wonen uit te sluiten, blijven deze panden beschikbaar voor vestiging van internationale (hoofd)kantoren.

Kantoorpanden die zijn gelegen in een stadsstraat die geen winkelstraat is, zoals de Willemsparkweg - Koninginneweg, en kantoorpanden die gelegen zijn in een doorgaande straat of in een voorzieningencluster, hebben een kantoorbestemming waarbinnen de begane grond gereserveerd is voor niet woonfuncties. Vanuit het oogpunt van functiemenging wil de gemeente niet woonfuncties graag clusteren in stadsstraten, doorgaande straten en voorzieningenclusters. De hogere bouwlagen mogen hier wel worden omgezet naar wonen.

De panden die geheel in gebruik zijn als kantoor en zijn gelegen in een woonstraat, hebben een kantoorbestemming gekregen waarbinnen het gebruik van het gehele pand kan worden uitgewisseld met wonen. Een woonstraat leent zich minder goed voor een functioneel gemengd programma op de begane grond, zodat het niet nodig is om bij transformatie van een kantoorpand naar wonen op de begane grond een niet-woonfunctie te handhaven.

Daarmee wordt in dit bestemmingsplan waar mogelijk en gewenst tegemoet gekomen aan de bij dit economisch beleid horende flexibiliteit in vestigingsmilieus.

5.5.6 Kantorenplan 2019-2026     

Het doel van het kantorenplan 2019-2026, dat op 24 september 2019 door het college van B&W is vastgesteld, is een uitgebalanceerde en toekomstbestendige kantorenmarkt waarin op korte en middellange termijn voldoende kwalitatieve woonwerkmilieus beschikbaar zijn voor de uitbreidingsvraag van 125.000 m2 kantoor per jaar. Voor dit doel gelden de volgende uitgangspunten:

  • meer en sneller kantoren ontwikkelen om te voldoen aan de marktvraag;
  • toekomstbestendige kantoren: flexibel, efficiënt, bereikbaar en klimaatneutraal;
  • transformatie van monofunctionele kantoorlocaties met behoud van werk;
  • realiseren van gemengde woon-werkmilieus.

De diversiteit aan bedrijven en vestigingsbehoeften vraagt om diversiteit in werk- en vestigingsmilieus. De ruimtelijk economische visie van Amsterdam (het hierboven genoemde Ruimte voor de economie van morgen) geeft aan hoe de ontwikkeling van diverse woon-werkmilieus mogelijk is en kan bijdragen aan een flexibele, robuuste en duurzame economie. Dit aan de hand van de volgende in Ruimte voor de economie van morgen gehanteerde werkmilieus:

  • Creatieve en productieve wijken (Stedelijk werkmilieus);
  • Multimodale knooppunten;
  • (Internationaal) topmilieu;
  • Innovatiedistricten.

verplicht
Afbeelding: Uitsnede Kantorenplan 2019-2026, Toekomst t/m 2040. en het plangebied  

Consequenties voor dit bestemmingsplan

In Ruimtevoor de economie voor morgen is aangegeven dat het onderhavige plangebied een kansrijke locatie is voor vestiging van internationale (hoofd)kantoren. In navolging van Ruimte voor de economie voor morgen, is het gehele plangebied in het Kantorenplan dan ook onderdeel van het gebiedstype 'Topmilieu'.

Naast nieuwbouw is ook het behoud van kantoorruimte belangrijk voor de werkgelegenheid in de stad. Sturen op het behoud van grote(re) kantoren in het stedelijke milieu (waaronder in stadsdeel Zuid) voorkomt dat er monofunctionele woonwijken ontstaan en behoudt ruimte voor werk in de gemengde stad.

De wijze van bestemming van kantoren in het bestemmingsplan zoals in de voorgaande paragraaf is aangegeven, komt overeen met het gewenst behoud van kantoorruimten.

5.5.7 Afwegingskader voor omzetting kleinschalige bedrijfsruimten     

In 2020 is het afwegingskader voor het omzetten van kleinschalige bedrijfsruimtes vastgesteld. Dit gemeentelijke afwegingskader heeft als doel het beschermen van kleinschalige bedrijvigheid in de wijken binnen de ring A10. Het behoud van kleinschalige bedrijfsruimtes is belangrijk, omdat ze bijdragen aan de leefbaarheid en de functionele diversiteit van stadswijken. De ambitie om kleinschalige bedrijvigheid in de stad te beschermen is overigens ook reeds vastgelegd in de Structuurvisie.

Kleinschalige bedrijfshuisvesting staat in Amsterdam onder druk. De groei van de toeristische en vrijetijdssector van de afgelopen decennia en de prijsstijgingen op de woningmarkt leiden tot een grote vraag naar omzetting van kleinschalige bedrijfsruimte. Door de relatief lage vierkante meter prijs van bedrijfsruimte is omzetting naar een andere functie met een hogere vierkante meter prijs, zoals wonen, winkels, horeca of kantoren, lucratief. Deze ontwikkeling doet zich vooral voor binnen de ring A10. Dit wordt versterkt doordat kleinschalige bedrijfsruimten steeds meer worden verkocht door gemeente en corporaties. Daardoor is kleinschalige bedrijfsruimte steeds meer in commerciële handen en sterker onderhavig aan marktwerking. Gezien de financiële aantrekkelijkheid van omzetting is bescherming vanuit het algemeen belang op zijn plaats.

In het afwegingskader is bepaald dat bedrijfsruimtes in woonstraten mogen worden omgezet naar woningen indien is aangetoond dat deze onverhuurbaar zijn als bedrijfspand. Dit houdt in dat de bedrijfsruimte tenminste twee jaar te huur heeft gestaan voor een marktconforme prijs. Bedrijfsruimtes die zijn gevestigd in een structuurbepalend pand mogen niet worden omgezet naar woningen. Een structuurbepalend pand is een pand op een zichtlocatie, een pand dat onderdeel is van een bedrijven- of voorzieningenstrook of een bedrijfsruimte in een bedrijfsverzamelgebouw.

Consequenties voor dit bestemmingsplan

Bestaande kleinschalige (al dan niet ambachtelijke) bedrijvigheid worden in dit bestemmingsplan beschermd. Dat is gedaan door de kleinschalige bedrijven een eigen specifieke bestemming te geven. Uitwisseling met andere niet-woonfuncties en wonen is niet mogelijk.

In de winkelstraten is de kleinschalige bedrijvigheid op de begane grond niet beschermd. Het detailhandelsbeleid is er immers op gericht om de publieksgerichte functies detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening te clusteren in de winkelstraten. Het beschermen van kleinschalige bedrijven in de winkelstraten past hier niet bij.

5.5.8 Woonagenda 2025     

Op 20 juli 2017 heeft de gemeenteraad de Woonagenda 2025 vastgesteld. Uit de prognose van de woningbehoefte en de woningvoorraad blijkt dat in 2025 het grootste tekort zit in de gereguleerde huurvoorraad: een voorraad van 39% terwijl 49% van de huishoudens behoefte heeft aan deze woningen. De voorraad middeldure huur groeit volgens de prognose naar 9%, waardoor de voorraad meer in de buurt komt van de behoefte (11%). Er is in algemene zin behoefte aan huurwoningen.

De woonagenda 2025 zet concreet in op de betaalbaarheid van woningen in Amsterdam, waarbij de komende jaren substantieel wordt ingezet op de bouw van sociale huurwoningen en huurwoningen in het middensegment. Amsterdam wil een inhaalslag maken en vooral bouwen voor huishoudens met een inkomen tot 1,5 maal modaal. Het uitgangspunt voor nieuwe ontwikkelingen is: 40% sociale huur 40% middelduur en 20% dure huur en koop. Aan de hand van spelregels voor woningbouwprogrammering wordt per plangebied bepaald welk programma gerealiseerd wordt.

Consequenties voor dit bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan zijn geen woningbouwprojecten opgenomen. De planregels zijn echter zo geformuleerd dat er geen planologische belemmeringen zijn om de ambities uit de woonagenda indien mogelijk door te laten werken in de bestaande woningvoorraad.

Woningen hebben in dit bestemmingsplan een algemene woonbestemming gekregen, zonder nadere bepalingen over prijssegmenten of doelgroepen. Evenmin is het aantal woningen vastgelegd. Het bestemmingsplan maakt het splitsen, samenvoegen of toevoegen van woningen binnen de bestaande bouwmassa mogelijk. De overwegingen die hieraan ten grondslag liggen worden toegelicht in hoofdstuk 3.4.8. Door deze wijze van bestemmen kunnen ontwikkelingen in de woningmarkt tot op zekere hoogte worden opgevangen binnen de bestaande woningvoorraad. Ambities uit het woonbeleid kunnen tot op zekere hoogte doorwerken in de bestaande woningvoorraad.

5.5.9 Programma Ouderenhuisvesting 2019-2022     

Het Programmaplan Ouderenhuisvesting 2019- 2022, dat op 14 februari 2019 door de gemeenteraad is vastgesteld, is het vervolg op het Programma Ouderenhuisvesting 2015-2018. Het programmaplan beschrijft op welke wijze het College van B&W en de gemeenteraad zich in de lopende bestuursperiode zullen inspannen om de ouderen in Amsterdam een goede huisvesting te bieden. Kern van het programma is het gerichter kunnen uitvoeren van activiteiten en projecten die de verschillende woonvormen voor ouderen in de stad bevorderen.

De nog bestaande 62 verpleeg- en verzorgingshuizen in de stad zijn belangrijk voor de ouderenhuisvesting en verpleeghuiszorg in Amsterdam. Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten:

  • een goede ruimtelijke spreiding van zorghuisvestingslocaties;
  • samenhang tussen zorgaanbod en huisvestingsaanbod voor ouderen;
  • monitoring van ontwikkelingen in de vraag naar wonen met zorg;
  • behoud van het huidige zorghuisvesting voor ouderenhuisvesting.

Bij de transformatie van individuele zorghuisvestingslocaties is de volgende prioriteitsvolgorde afgesproken:

  1. bestemmen voor zwaardere zorg;
  2. ombouwen naar zelfstandige ouderenwoningen;
  3. ombouwen ten behoeve van uitstroom van mensen in de maatschappelijke opvang;
  4. ombouwen naar wonen voor jongeren en eventueel studenten;
  5. slopen en in de nieuwbouw volgorde hanteren zoals hiervoor aangegeven.

Prioriteit daarbij is het hanteren van een duidelijk juridisch-planologisch kader voor zelfstandig wonen met zorg (zorgwonen) op de bestemming maatschappelijk.

Consequenties voor dit bestemmingsplan

Het bestemmingsplan staat dit gemeentelijke beleid niet in de weg. De aanwezige woonzorgcentra in het plangebied, zoals het verzorgingshuis/hospice aan het Valeriusplein 6, hebben de bestemming 'Maatschappelijk' gekregen.

5.5.10 Beleidsnotitie short-stay     

Short stay is het verhuren van een woning voor een periode vanaf zeven nachten tot en met zes maanden aan buitenlandse werknemers die voor kortere periode in Nederland verblijven. In de 'Beleidsnotitie short stay 2014' is geconstateerd dat de overlap tussen short stay en toeristische verhuur steeds groter wordt en dat short stay daardoor haar eigen positie tussen particuliere verhuur van appartementen en hotels dreigt te verliezen. Omdat short stay appartementen bovendien ook op ruime schaal aan toeristen worden verhuurd, wordt de leefbaarheid in wijken aangetast. Daarom worden sinds het tweede kwartaal van 2014 geen nieuwe vergunningen meer verleend voor short stay. Dit geldt zowel voor bestaande bouw als nieuwbouw c.q. transformatie.

  • Bestaande bouw: het per 2014 beeindigen van de vergunningverlening voor short stay in bestaande bouw betekent dat de laatste hiervoor afgegeven vergunningen in 2024 aflopen.
  • Nieuwbouw/transformatie: in de beleidsnotitie is opgenomen dat short stay in woningen in nieuwbouw/transformatie niet langer vergunningvrij is, maar dat hiervoor (net als in bestaande bouw) per 2014 een tijdelijke woningonttrekkingsvergunning nodig is. Omdat met het beleid de vergunningverlening voor alle short stay is beeindigd, geldt in de praktijk ook voor short stay in nieuwbouw/transformatie een stadsbrede stop.

In vervolg op het besluit dat geen nieuwe short stay-vergunningen meer worden verstrekt, is in het beleid aangegeven dat in nieuw vast te stellen bestemmingsplannen de mogelijkheid van short stay niet opgenomen wordt indien dat in het voorgaande bestemmingsplan ook niet het geval was.

In het huidige bestemmingsplan Museumkwartier - Valeriusbuurt is short stay weliswaar toegestaan. In de notitie aanvullende uitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan is echter bepaald dat in het nieuwe bestemmingsplan geen short-stay zal worden toegestaan. Dit laat onverlet dat verleende vergunningen voor short stay geldig blijven tot het moment dat ze aflopen.

Voor toeristische verhuur van woningen (vakantieverhuur en Bed & Breakfast) gelden aparte beleidsregels. Deze beleidsregels staan los van het bestemmingsplan.

Consequenties voor dit bestemmingsplan

Binnen de woonfuncties in het voorliggende bestemmingsplan wordt op basis van het voorgaande geen nieuwe short stay toegelaten.

5.5.11 Agenda Duurzaamheid     

De gemeente Amsterdam wil de verduurzaming van de hoofdstad versnellen. Dit staat in de Agenda Duuzaamheid, de agenda voor duurzame energie, schone lucht, een circulaire economie en een klimaatbetendige stad. De Agenda Duurzaamheid is vastgesteld door de Gemeenteraad van Amsterdam op 11 maart 2015.

In de agenda duurzaamheid wordt ingezet op vijf transitiepaden. Voor elk transitiepad geldt dat 'omdenken' de essentie is: om te komen tot nieuwe manieren van productie, consumptie en distributie om zo te verduurzamen.

  • Duurzame energie: De ambitie is om per inwoner 20 procent meer op te wekken ten opzichte van 2013. Daarbij wordt ingezet op extra windmolens, extra zonnepanelen en een groei van het aantal aansluitingen op duurzame stadswarmte. De ambitie is ook om in 2020 per inwoner 20 procent minder energie te verbruiken dan in 2013. De gemeente ziet kansen deze versnelling te realiseren door de bestaande woningvoorraad te verduurzamen, energiebesparing in woningen, bedrijven en maatschappelijk vastgoed te realiseren en door energieneutraal bouwen te stimuleren.
  • Schone lucht: Om de luchtkwaliteit te verbeteren stimuleert en faciliteert de gemeente slimmer en schoner gemotoriseerd verkeer. De meetlat wordt hoger gelegd en de focus wordt verschoven van 'normen' naar 'gezondheid'. Verder wordt uitstoot van roet teruggedrongen, een schadelijke stof waarvoor nog geen normen gelden. Doel daarbij is om in 2025 uitstootvrij of zo schoon mogelijk te rijden. De ingestelde milieuzones worden gereguleerd en gehandhaafd. Daarnaast wordt sterker ingezet op elektrisch vervoer.
  • Circulaire economie: In de regio Amsterdam is de afgelopen periode via enkele pilots geëxperimenteerd met de overgang naar een circulaire economie. In een circulaire economie wordt slim omgegaan met energie, water, grondstoffen en voedsel. De gewenste omschakeling vraagt om stimuleren van bedrijvigheid, onderzoek en innovatie. De ambitie is om in 2020 65 procent van het huishoudelijk afval te scheiden voor nuttig hergebruik.
  • Klimaatbestendige stad: Klimaatadaptatie is bij uitstek een samenwerkingsopgave. Uitgangspunt is dat wateroverlast geaccepteerd zal moeten worden, maar nu al kan de stad worden aangepast op méér water, en op droge periodes.
  • Gemeente Duurzaam: De gemeente Amsterdam verduurzaamt de eigen bedrijfsvoering. In 2025 is de eigen CO2-uitstoot 45 procent minder dan in 2012. Daarnaast zal de gemeente het percentage gescheiden afval van de gemeentelijke kantoren omhoog brengen van ca. 40% nu tot 75% deze periode.

Consequenties voor dit bestemmingsplan

De ambities op het gebied van energietransitie, schone lucht, circulaire economie en de verduurzaming van de eigen bedrijfsvoering kunnen niet worden doorvertaald in dit bestemmingsplan. Deze onderwerpen vallen namelijk buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan.

De ambities op het gebied van een klimaatbestendige stad kunnen wel worden doorvertaald in het bestemmingsplan. In hoofdstuk 3.2.4 van deze toelichting wordt toegelicht welke ambities op het gebied van de klimaatbestendige stad relevant zijn voor dit bestemmingsplan en hoe deze ambities zijn doorvertaald in dit bestemmingsplan.

5.5.12 Strategie Klimaatadaptatie Amsterdam en Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie     

Strategie Klimaatadaptatie Amsterdam 

Met de 'Strategie Klimaatadaptatie Amsterdam' (vastgesteld op 4 februari 2020) zet de gemeente Amsterdam samen met de drie waterschappen Amstel, Gooi en Vecht, Hollands Noorderkwartier en Rijnland, een stip op de horizon voor een klimaatbestendige stad. Het doel is om 2050 zo goed mogelijk voorbereid te zijn op het veranderende klimaat. In de strategie worden nog geen nieuwe plannen vastgesteld, maar het vormt wel de eerste stap daartoe.

In de strategie is aangegeven dat de stad, als gevolg van het veranderende klimaat, wat betreft de leefbaarheid voor een aantal uitdagingen wordt gesteld. Extremer weer is één van die uitdagingen. Volgens de KNMI '14-klimaatscenario's moet er in de toekomst rekening worden gehouden met hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en de kans op drogere zomers. De noodzaak om de stad zo goed mogelijk voor te bereiden op klimaatverandering is groot, ook omdat klimaatverandering nu al gaande is.

Er vinden al verschillende projecten plaats die bijdragen aan een klimaatbestendige stad. Zo zijn vanuit Rainproof allerlei projecten in de stad (publiek en privaat) afgerond om beter bestand te zijn tegen extreme regenbuien. Bij beheer- en onderhoudswerkzaamheden in de openbare ruimte neemt de gemeente het regenbestendigheidsprincipe mee: daar waar een verhoogde kans is op wateroverlast en -schade, wordt dit zogenaamde 'regenwaterknelpunt' versneld opgelost. Daarnaast bestaat er een 'noodprotocol Hoosbui', een draaiboek voor de crisis-organisatie van Waternet om bij extreme buien snel te kunnen handelen op meldingen. Ook aan het beperken van overstromingsrisico's wordt gewerkt en de thema's hitte en droogte krijgen meer aandacht. Zo wordt er volop geëxperimenteerd met groen-blauwe daken en projecten in de openbare ruimte. Daarnaast heeft de GGD een hitteplan om gezondheidsrisico's te beperken.

Naar verwachting zal het klimaat alleen maar sneller veranderen en worden de gevolgen alleen maar groter. In lijn met het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie is een eerste inschatting gemaakt van de opgaven en risico's voor Amsterdam, voor nu en in de toekomst. Daarbij gaat het om:

  • Hitte: Door klimaatverandering neemt het aantal zomerse en tropische dagen toe. Hitte kan tot verschillende problemen leiden op het gebied van onder andere gezondheid, leefbaarheid, energievraag, arbeidsproductiviteit, biodiversiteit, infrastructuur zoals bruggen, netwerken waaronder elektriciteit, en de kwaliteit van het oppervlaktewater.
  • Droogte: Door neerslagtekort en verdamping ontstaat droogte. Droogte heeft verschillende risico's, zoals schade aan het stedelijk groen en de ecologie, funderingsproblemen, veenoxidatie, afname (zwem)waterkwaliteit, verzilting, bodemdaling en daardoor mogelijk verzakkingen en beschadigingen aan leidingen en netwerkkabels.
  • Wateroverlast: Extreme buien kunnen het openbare leven flink beperken en hinderen, zeker als het water niet plaatselijk wordt vastgehouden, snel kan infiltreren of afvloeien. De risico's zijn onder andere het onderlopen van straten met schade aan verharding en verslechterde bereikbaarheid tot gevolg; het afsterven van bomen en planten in parken; schade aan kelders en gebouwen; uitval van vitale functies zoals de stroomvoorziening; afname van kwaliteit van het oppervlaktewater.
  • Overstromingen: De kans op een overstroming is door reeds getroffen maatregelen klein, maar de gevolgen van een overstroming kunnen groot zijn. Te denken valt bijvoorbeeld aan maatschappelijke ontwrichting door onbereikbaarheid van de stad of delen ervan, ook voor de nood- en hulpdiensten, uitval van vitale functies, schade aan infrastructuur en bebouwing, lange hersteltijden en economische schade.

Klimaatadaptatie is essentieel om te zorgen dat Amsterdam in fysiek, sociaal en economisch opzicht waardevol blijft. Het is een kans om samen met alle Amsterdammers een belangrijke bijdrage aan een veilige, groene, leefbare en aantrekkelijke stad te leveren. Het streven is om klimaatadaptatie tot het 'nieuwe normaal' te maken. Dat wil zeggen: klimaatadaptatie als vanzelfsprekend meenemen in relevante ontwikkelingen en projecten in de stad. Het klimaatbestendiger en veerkrachtiger maken van de stad vereist een nieuwe wijze van inrichten en beheren van de stad. De strategie is de eerste stap daartoe.

Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie 

Met de 'Strategie Klimaatadaptatie Amsterdam' is uitgestippeld hoe de gemeente de stad wil voorbereiden op extremer weer, tot aan 2050. De 'Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie' (vastgesteld april 2021) is een nadere uitwerking van de strategie, met concrete acties, prioritering en fasering voor de komende jaren. De Uitvoeringsagenda is gericht op een breed palet aan partijen. Door samen te werken met bewoners, ondernemers, woningeigenaren, kennisinstellingen en anderen, kan de stad groener, slimmer en duurzamer worden en meer bestand worden gemaakt tegen de weersomstandigheden van de toekomst.

Op verschillende schaalniveaus (Huis en Pand, Straat, Gebied en Wijk, Stad en Regio, Nationaal en Internationaal) laat de Uitvoeringsagenda zien wat de bewoners, bedrijven en andere betrokkenen kunnen doen, welke inspirerende activiteiten al gaande zijn en waar de gemeente en waterschappen zich tot en met 2022 op gaan richten.

Omdat de stad en het klimaat blijven veranderen, zijn ook acties na 2022 nodig. Alleen op die manier kunnen de langtermijnopgaven 2030, 2050 en verder worden waargemaakt. De ambitie is om als stad zowel weerbaar als wendbaar te zijn, om water als sturend principe te introduceren en om water en groen in samenhang te bekijken met een ecologische bril op.

De Uitvoeringsagenda geeft zo concreet mogelijk aan wat er nu al gebeurt en nu al gedaan kan worden. Dat kan variëren van het plaatsen van regentonnen in groene, 'ont-tegelde' tuinen en meer opvang van regen op daken op particulier terrein, tot het herinrichten van pleinen, straten en buurten met aandacht voor koele plekken, waterberging en watervertragende groenstroken in de straat.

Om helder te krijgen wat de consequenties zijn van de transformatie naar een klimaatadaptieve stad in het fysieke, sociale en economische domein, moet de uitvoeringsagenda worden gezien als onderdeel van een proces. In dat proces wordt elk jaar meer kennis vergaard over wat nodig is, wat wel en niet werkt en hoe een en ander in beleid kan worden omgezet en kan worden vertaald naar zichtbare en effectieve maatregelen. De plannen en opgaven zullen daarom regelmatig worden geactualiseerd als het gaat om klimaatstress, welke activiteiten er zijn uitgevoerd en welke effecten de maatregelen hebben. Dit kan betekenen dat de planning of aanpak moet worden aangepast of bijgestuurd.

Consequenties voor dit bestemmingsplan 

In hoofdstuk 3.2.4 van deze toelichting wordt toegelicht welke ambities op het gebied van de klimaatbestendige stad relevant zijn voor dit bestemmingsplan en hoe deze ambities zijn doorvertaald in dit bestemmingsplan.

5.5.13 Hemelwaterverordening Amsterdam     

De ambities ten aanzien van het verwerken van hemelwater zijn vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam (GPRA) 2016-2021. In dat beleid is specifiek stilgestaan bij de extra inspanning die nodig is in een verdichtende stad om schade als gevolg van een extremer wordend klimaat te voorkomen en de stad hemelwaterbestendig in te richten. Het GPRA bevat de ambitie om in 2020 een bui van 60 mm per uur te verwerken zonder schade aan huizen en vitale infrastructuur. Om dit te bereiken moet er zowel in de openbare ruimte als op particulier terrein voldoende mogelijkheden zijn om hemelwater op te vangen en te bergen.

In beginsel zijn particulieren zelf verantwoordelijk voor de verwerking van hemelwater op hun eigen perceel. Om te bevorderen dat er bij nieuw- en verbouwinitiatieven voldoende waterberging gerealiseerd wordt, is in de Hemelwaterverordening Amsterdam'', die op 26 april 2021 door de gemeenteraad is vastgesteld, vastgelegd dat bij nieuw- en verbouwinitiatieven de verplichting bestaat om het regenwater op eigen perceel op te vangen en te verwerken. Bepaald is dat een hemelwaterberging een capaciteit heeft van tenminste 60 liter per m2 bebouwd oppervlak.

Consequenties voor dit bestemmingsplan 

De verplichting voor het op eigen perceel opvangen en verwerken van regenwater en de minimum capaciteit van een hemelwaterberging uit Hemelwaterverordening Amsterdam zijn doorvertaald in dit bestemmingsplan.

5.5.14 Grondwaterneutrale kelders     

5.5.14.1 Afwegingskader Grondwaterneutrale Kelders en beleidsregel     

Op 20 januari 2021 is het 'Afwegingskader Grondwaterneutrale Kelders Amsterdam en beleidsregel grondwaterneutrale kelders' vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam vastgesteld. Doel van het afwegingskader en beleidsregel is het voorkomen van negatieve effecten van (cumulatieve) aanleg van kelders op de stand en de stroom van het grondwater in Amsterdam. Waar de aanleg van een enkele kelder in de regel geen of nauwelijks effect heeft op het grondwater kan een cumulatie van kelders wel effect hebben. Door de situatie op de Amsterdamse woningmarkt is een (verdere) toename van de aanleg van kelders te verwachten.

Amsterdam moet voor iedereen een veilige, gezonde woonplek zijn. Tegelijkertijd moet de stad zich aanpassen aan het veranderende klimaat (het regent bijvoorbeeld vaker en heftiger), zodat de schadelijke gevolgen, zoals wateroverlast, worden beperkt. De gemeente Amsterdam beschermt de stad daarom zoveel als mogelijk tegen grondwaterproblemen door maatregelen te treffen in de openbare ruimte. Grondwater houdt zich echter niet aan perceelgrenzen. Activiteiten op zowel openbaar als privéterrein kunnen invloed hebben op het grondwater.

Het bouwen van kelders (bijvoorbeeld onder woningen) leidt op een aantal plekken in de stad tot problemen met de stand van het grondwater, vooral als sprake is van meerdere kelders naast elkaar. Als naast elkaar gelegen kelders een ondergrondse muur vormen, kan het grondwater niet (goed) doorstromen en ontstaat barrièrewerking. Het grondwater komt dan te hoog of juist te laag te staan met kans op schade tot gevolg. Andere plekken in de stad hebben geen of minder last van deze problemen.

Waar het kan, wil de gemeente de aanleg van kelders blijven toestaan, omdat een kelder in diverse situaties een oplossing kan zijn. Daarbij kan worden gedacht aan woonruimte-uitbreiding als het moeilijk is om ergens anders een betaalbare grotere woning te vinden, aan het financieren van funderingsherstel door dit te combineren met de aanleg van een kelder, aan opslagruimte voor een ondernemer of aan (fiets)parkeerruimte zodat schaarse openbare ruimte en tuinen hiervoor niet opgeofferd hoeven te worden.

Om te zorgen dat een kelder geen nadelige gevolgen heeft voor de stand van het grondwater en dat de kans op schade aan aangrenzende terreinen of panden of de openbare ruimte minimaal is, zijn met het afwijkingskader regels opgesteld voor de aanleg van kelders. Alleen de aanleg van 'grondwaterneutrale' kelders is toegestaan. De aanleg van kelders die 'niet-grondwaterneutraal' zijn, is op rond van de regels niet langer toegestaan. Een aanvraag voor de aanleg van een kelder wordt alleen goedgekeurd als het gaat om een grondwaterneutrale kelder. Dat wil zeggen dat het grondwater ook na de komst van de kelder goed kan blijven doorstromen, de stand van het grondwater niet of nauwelijks verandert (en waar mogelijk zelfs verbetert) en als er ook verder geen negatieve gevolgen zijn voor het grondwater.

Om te bepalen of een kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd, is in het afwegingskader op basis van de omvang en de diepte van de te bouwen kelder het volgende onderscheid gemaakt:

  • Kelders met één verdieping, een oppervlakte van maximaal 300 m2 en een diepte van maximaal 4 meter onder het grondoppervlak (maaiveld, gerekend aan de straatkant) kunnen grondwaterneutraal worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de technische maatregelen die zijn opgenomen in de beleidsregels. Deze (bouw)technische maatregelen moeten er voor zorgen dat zowel gedurende de aanleg en bouw van de kelder (op korte termijn) als gedurende de levensduur daarvan (op lange termijn) de grondwaterneutraliteit gegarandeerd blijft. In de praktijk gaat het bij kelders binnen de gestelde maximum maten om kelderbouw die de afgelopen jaren met name gewenst is gebleken onder particuliere woningen.
  • Kelders die wat betreft omvang en/of diepte groter zijn dan bovenstaande kelders, kunnen alleen mogelijk worden gemaakt indien op basis van een geohydrologisch onderzoek is aangetoond dat het bouwplan niet strijdig is met het belang van grondwaterneutraal bouwen. Hiervoor zal vrijwel altijd maatwerk noodzakelijk zijn.

In het afwegingskader is onderzocht in welke gebieden welke maatregelen vereist zijn om grondwaterneutraliteit te waarborgen. In alle buurten van Amsterdam zijn de belangrijkste eigenschappen van de bodem die een rol spelen bij kelderbouw in kaart gebracht (zoals samenstelling van de bodem, de grondwaterstand, hoe het grondwater stroomt en hoe er gebouwd is). De situatie in de verschillende buurten blijkt nogal te verschillen. Het effect van een kelder op de grondwatersituatie is daarom ook verschillend. Het risico op te hoge grondwaterstand, te lage grondwaterstand en onherstelbare schade is in sommige buurten veel groter dan in andere. Per buurt is daarom gekeken of het mogelijk is om grondwaterneutrale kelders aan te leggen en zo ja welke maatregelen daarvoor nodig zijn. Daarbij is ook gebleken dat er in de stad een aantal 'rode gebieden' ligt, dat wil zeggen gebieden waar kelders (ongeacht de omvang) in het geheel niet kunnen worden toegestaan.

Consequenties voor dit bestemmingsplan 

Het bestemmingsplangebied Museumkwartier-Valeriusbuurt maakt onderdeel uit van de in het afwegingskader gekarakteriseerde 'Eind 19e eeuwse schil' (roze op onderstaande kaart).

verplicht
Afbeelding: Ligging van het plangebied binnen de in het afwegingskader gekarakteriseerde schillen/gebieden

Eind 19e eeuwse schil 

De 'Eind 19e eeuwse schil' is in het afwegingskader als volgt gekarakteriseerd.

Het gebied ligt als een schil rondom het Centrum en de bouwperiode loopt van circa 1870 tot circa 1920. De gebieden zijn veelal integraal bouwrijp gemaakt en opgehoogd. Het betreft vaak gesloten bouwblokken waarvan de woningen op houten palen zijn gefundeerd. Deze hele schil ligt in het watersysteem Boezem Amsterdam of Amstellandse Boezem met een waterpeil van NAP -0,40 m, met enkele stadsparken waarin een lager waterpeil wordt gehanteerd.

Binnen deze schil spelen alleen in het westelijke deel van het buiten het onderhavige bestemmingsplangebied gelegen het Vondelpark zogenoemde 'opbarstrisico's'. Opbarstrisico is het risico dat de bodem 'opbarst' doordat er een te hoge waterdruk vanuit de onderste bodemlagen aanwezig is met permanente welvorming als gevolg. Vanwege dat opbarstrisico zijn in dat deel van het Vondelpark geen kelders toegestaan. Als grondwateraandachtsgebieden zijn aangemerkt: de zones rond de parken waar een sterk verhang van het grondwater heerst, de zones rond polderriolen en een aantal oude dijken. Binnen de Eind 19e eeuwse schil is veel overlast en onderlast van grondwater. Kelderbouw kan zowel leiden tot vergroting van de overlast als de onderlast. Bij kelderbouw in deze schil zijn daarom maatregelen nodig om kelders grondwaterneutraal te realiseren.

Maatregelen 

In het afwegingskader is vervolgens per buurt onderzocht welke maatregelen nodig zijn om grondwaterneutrale kelders te kunnen bouwen. Dat is gedaan op basis van de belangrijkste eigenschappen wat betreft de bodemopbouw, de bouwwijze et cetera, en welke problemen er zijn op het gebied van grondwater. Voor dit laatste is het zogenoemde 'doorlaatvermogen (kD)' van de bodem gehanteerd. Het doorlaatvermogen is een maat voor het vermogen van een watervoerend pakket om grondwater door te laten. Een of meerdere kelders naast elkaar kunnen leiden tot barrièrewerking en daarmee tot negatieve beïnvloeding van het doorlaatvermogen. Onderzocht is of het doorlaatvermogen dat verloren zou gaan bij de aanleg van een kelder, dient te worden teruggebracht naast of onder de kelder. Daardoor kan het grondwater blijven stromen en kunnen negatieve grondwatereffecten worden voorkomen.

De binnen dit bestemmingsplangebied per buurt te nemen maatregelen zijn weergegeven in onderstaande tabel en op onderstaande kaart. Op de kaart is met kleur aangegeven waar welke maatregelen gelden.

verplicht
Afbeelding: Maatregelen per buurt in het plangebied (tabel)  

verplicht
Afbeelding: Maatregelen per buurt in het plangebied inclusief de nummering van de buurten (kaart)

Uit de tabel en de kaart blijkt dat bij kelderbouw in alle buurten in het plangebied op het eigen perceel maatregelen moeten worden genomen om de kelders grondwaterneutraal te maken. Afhankelijk van de specifieke buurt zijn in het plangebied de volgende maatregelenpakketten van toepassing.

  • Maatregelenpakket 2: De maatregelen in dit pakket worden toegepast in buurten of gebieden waar de grondwaterstroming en -problematiek complex is. Er is vaak slechts een kleine bandbreedte tussen de laagste en hoogste grondwaterstanden waarbij onderlast en overlast ontstaat. Om verdere problemen met onderlast of overlast te voorkomen dient men het doorlaatvermogen terug te brengen dat voor de bouw van de kelder aanwezig was. De grondwatersituatie blijft dan gelijk. Maatregelenpakket 2 (geel op bovenstaande kaart) is van toepassing in de buurten:
  • 1. P.C. Hooftbuurt
  • 2. Museumplein
  • 7. Concertgebouwbuurt
  • 9. Cornelis Schuytbuurt
  • 10. Valeriusbuurt-Oost (ten noorden van de De Lairessestraat)
  • 12. Valeriusbuurt-West (ten noorden van de Cornelis Krusemanstraat)

  • Maatregelenpakket 3: De maatregelen in dit pakket zijn benodigd in verband met het voorkomen van overlast of onderlast, en passen daarmee bij het klimaatbestendig maken van de stad. De maatregelen zijn er op gericht per buurt/woonblok een vast doorlaatvermogen terug te brengen, door bijvoorbeeld een zand- of grondlaag of buis met een bepaalde doorlaatbaarheid aan te brengen. De waarde van het doorlaatvermogen varieert per buurt en past bij de geohydrologische omstandigheden van die buurt, mede met het oog op de te verwerken toekomstige neerslaghoeveelheden.

  1. Maatregelenpakket 3 met een doorlaatvermogen van "15" (donkerblauw op bovenstaande kaart) is van toepassing in de buurten:
  • 3. Johannes Vermeerbuurt
  • 4. Duivelseiland
  • 5. Harmoniehofbuurt
  • 6. Hondecoeterbuurt
  • 8. Banpleinbuurt

  1. Maatregelenpakket 3 met een doorlaatvermogen van "10" (lichtblauw op bovenstaande kaart) is van toepassing in de buurten:
  • 11 Valeriusbuurt-Oost ten zuiden van de De Lairessestraat
  • 13. Valeriusbuurt-West ten zuiden van de Cornelis Krusemanstraat

5.5.14.2 Paraplubestemmingsplan Grondwaterneutrale Kelders     

De maatregelen uit het afwegingskader om bij kelderbouw de grondwaterneutraliteit te waarborgen zijn doorvertaald in het '(Paraplu-)bestemmingsplan Grondwaterneutrale Kelders'. Op grond van dat bestemmingsplan kunnen in de gehele stad uitsluitend nog grondwaterneutrale kelders worden gebouwd.

In het paraplubestemmingsplan is (vrijwel) de gehele stad onderverdeeld in twee zones. Binnen beide zones is het verboden onder bestaande en nieuwe gebouwen kelders te bouwen, dan wel bestaande kelders te vergroten.

Binnen 'zone 1' wordt het bouwen van kelders onder geen enkele voorwaarde mogelijk gemaakt. Dat geldt bijvoorbeeld voor het buiten het onderhavige plangebied gelegen westelijke deel van het Vondelpark.

verplicht
Afbeelding: Uitsnede verbeelding (Paraplu-)bestemmingsplan Grondwaterneutrale Kelders met de twee onderscheiden zones en het plangebied (blauw)

Binnen 'zone 2' (het grootste deel van de stad, en de zone waar ook het onderhavige plangebied toe behoort) kan worden afgeweken van het verbod op kelderbouw, op voorwaarde dat de kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd. Daarbij geldt het volgende.

  1. Kelders met een totale brutovloeroppervlakte van maximaal 300 m2 en een maximale bouwdiepte van 4 meter worden getoetst aan de beleidsregels in het 'Afwegingskader Grondwaterneutrale Kelders Amsterdam'. Daaruit volgt een pakket aan te nemen (technische) maatregelen die zijn toegespitst op specifieke gebieden.
  2. Voor kelders met een totale brutovloeroppervlakte van meer dan 300 m2 of een bouwdiepte van meer dan 4 meter geldt dat per geval op basis van een geohydrologisch onderzoek moet worden aangetoond dat het bouwplan niet strijdig is met het belang van grondwaterneutraal bouwen.

Consequenties voor dit bestemmingsplan

Het paraplubestemmingsplan Grondwaterneutrale Kelders is vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam op 7 oktober 2021, dat wil zeggen vóórdat het onderhavige bestemmingsplan is vastgesteld. Het onderhavige bestemmingsplan overschrijft dus het paraplubestemmingsplan Grondwaterneurale Kelders, en daarmee is het het geldend planologisch kader geworden.

Daarom is in dit bestemmingsplan de planregeling van het paraplubestemmingsplan overgenomen voor zover die van toepassing is voor dit plangebied. Dat is gedaan door over het gehele plangebied de gebiedsaanduiding 'overige zone - 2' te leggen (zoals aangegeven zijn de regels die gelden voor de gebiedsaanduiding 'overige zone - 1' hier niet van toepassing). De benaming van de gebiedsaanduiding 'overige zone - 2' komt overeen met de benaming van deze zone in het Parapluplan Grondwaterneutrale Kelders. Er is voor gekozen om de zone in dit bestemmingsplan dezelfde naam geven als in het paraplubestemmingsplan, om te voorkomen dat er als gevolg van een afwijkende naamgeving verwarring kan ontstaan.

Inhoudelijk is de planologische regeling uit het parapluplan Grondwaterneutrale Kelders in zijn geheel (maar voor zover hier van toepassing) overgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. Dit houdt in praktijk het volgende in.

  • De regels voor grondwaterneutraal bouwen zijn opgenomen in artikel 42. 'Algemene aanduidingsregels'.
  • Hierin is allereerst bepaald dat de 'gebiedsaanduiding - 2' (die dus geldt voor dit gehele bestemmingsplangebied) dient ter bescherming van het belang van grondwaterneutraal bouwen.
  • Vervolgens is bepaald dat het bouwen van nieuwe kelders en souterrains onder zowel bestaande als nieuwe gebouwen, alsmede het vergroten van bestaande kelders en souterrains, niet is toegestaan. Uitsluitend bestaande, legale kelders toegestaan. Dat laatste geldt ook voor kelders waarvoor voorafgaand aan het moment waarop dit plan in ontwerp ter inzage is gelegd een omgevingsvergunning is verleend waar nog uitvoering aan gegeven kan worden, dan wel kelders waarvoor een aanvraag omgevingsvergunning is ingediend die niet geweigerd kan worden.
  • Tot slot wordt de mogelijkheid geboden om hiervan af te wijken. Dat kan alleen mits de kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd. Om te bepalen of een kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd gelden de hierboven aangegeven criteria:
    1. Kelders met een totale brutovloeroppervlakte van maximaal 300 m2 en een maximale bouwdiepte van 4 meter worden getoetst aan de beleidsregels in het 'Afwegingskader Grondwaterneutrale Kelders Amsterdam'. Daaruit volgt een pakket aan te nemen (technische) maatregelen die zijn toegespitst op specifieke gebieden;
    2. Voor kelders met een totale brutovloeroppervlakte van meer dan 300 m2 of een bouwdiepte van meer dan 4 meter geldt dat per geval op basis van een geohydrologisch onderzoek moet worden aangetoond dat het bouwplan niet strijdig is met het belang van grondwaterneutraal bouwen.

Indien de beleidsregels in de toekomst worden gewijzigd of herzien, moet bij de toetsing van een aanvraag omgevingsvergunning rekening worden gehouden met die wijziging of herziening. Daarmee vindt de toetsing altijd plaats aan de beleidsregels die op het moment van een aanvraag omgevingsvergunning actueel zijn.

Daarmee is dit bestemmingsplan 2021 in overeenstemming met dit gemeentelijk beleid.

5.5.15 Groenvisie 2020-2050     

Op 21 december 2020 heeft de gemeenteraad de 'Groenvisie 2020-2050, Een leefbare stad voor mens en dier' vastgesteld. De Groenvisie schetst een beeld van Amsterdam als groene stad en hoe dit zich tot 2050 verder kan ontwikkelen.

Groen in de stad levert een essentiële bijdrage aan de gezondheid en het sociale welzijn van de bewoners. In de visie van Amsterdam wordt daarom gestreefd naar verbinding en verbetering van het groen in de stad, met als doel een sterke groene structuur. De groenstructuur moet bestaan uit een gevarieerd palet van bloemen tot bomen, van rustige tot drukkere gebieden, van ecologisch groen tot speelgroen. In de publieke en in de private buitenruimte moet geleidelijk een samenhangend groen netwerk ontstaan waarin en waarlangs men kan bewegen en elkaar kan ontmoeten. Die groene structuur wordt gerealiseerd door waardevol groen te behouden, groen toe te voegen waar dat kan, en groen zo aan te leggen dat het meer waarde heeft voor mens en dier. Groen draagt ook bij aan de opgave om hitte te dempen en om het toenemende regenwater als gevolg van de verandering van het klimaat op te vangen. En groen draagt bij aan een grotere biodiversiteit. De Groenvisie streeft daarmee naar het beter maken van de stad: een prettiger plek om te leven, gezonder, socialer, ecologisch sterker en duurzamer.

De hoofdlijnen van de Groenvisie zijn verbeeld op een schetskaart met de ambities voor 2050. De schetskaart vormt een bouwsteen voor de Omgevingsvisie en de herziening van de Hoofdgroenstructuur, en vormt het bovenwijkse kader voor uitwerkingen op gebiedsniveau.

verplicht
Afbeelding: Het toekomstperspectief op de groene structuur van Amsterdam voor het bovenwijks groen.  

De uitwerking op gebiedsniveau is maatwerk en is afhankelijk van wat gewenst en mogelijk is op een specifieke plek in de stad. De Groenvisie wordt daarom vertaald naar de praktijk van stadsdelen, gebieden en buurten. Per stadsdeel wordt een kaart gemaakt met daarop de kansen voor groen. Projecten die veel kunnen bijdragen aan de ambities van de Groenvisie worden eerder uitgevoerd. De uitwerking per gebied gebeurt in het kader van het Uitvoeringsprogramma Groen. Hiermee is in 2020 een start gemaakt.

Bij de gebiedsuitwerkingen worden de volgende vier principes gehanteerd:

  1. Zorgen voor genoeg gevarieerd groen voor iedereen: Parken en landschappen zijn goed bereikbaar via groene routes.
  2. Zorgen voor groen dat bijdraagt aan verschillende opgaven: Een goed ingericht en beheerd park kan een prettige plek zijn voor veel bezoekers en tegelijk waardevol zijn voor de natuur.
  3. De stad wordt natuurinclusief aangelegd en beheerd: Amsterdam als natuurgebied zorgt voor een toename van wilde planten en dieren in de stad.
  4. Aan groen wordt samengewerkt: Bewoners, bedrijven en organisaties worden aangemoedigd om (binnen)tuinen, gevels en daken groener te maken en ecologisch te beheren. Dit levert tevens een bijdrage aan het klimaatbestendig maken van de stad.

Daarnaast wordt de huidige Hoofdgroenstructuur (HGS), zoals die is opgenomen in de Structuurvisie 2040, geactualiseerd. Met de nieuwe HGS wordt gestreefd naar een aaneengesloten netwerk. Waar mogelijk worden de Ecologische structuur, de Hoofdbomenstructuur, het Groennet en de Groene straten- en padenkaart in de nieuwe HGS geïntegreerd.

Consequenties voor dit bestemmingsplan 

Het Museumplein is in de Structuurvisie 2040 niet getypeerd als 'stadspark', maar als 'overig recreatief groen'. Daarmee is het plein op dit moment geen onderdeel van de Hoofdgroenstructuur. Ditzelfde geldt voor de groene oevers langs het Noorder Amstelkanaal.

Indien dit tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan wijzigt, zal dat worden doorvertaald in dit bestemmingsplan. Dit laatste geldt, mits tijdig bekend en voor zover nodig, ook voor projecten die voortkomen uit de gebiedsuitwerking.

De andere ambities uit de Groenvisie zijn als volgt doorvertaald in dit bestemmingsplan:

  1. De ambitie om extra groen in de stad toe te voegen en de stad klimaatbestendig te maken is doorvertaald door de aanleg van groene daken op nieuwe bijbehorende bouwwerken verplicht te stellen en voorwaarden te stellen aan het verharden van de binnentuinen.
  2. Alle bestaande parken, plantsoenen en andere groenvoorzieningen in de openbare ruimte hebben de bestemming Groen gekregen. Groenvoorzieningen zijn tevens toegestaan binnen de bestemming Verkeer. Het bestemmingsplan maakt het hierdoor mogelijk om extra groen toe te voegen in de openbare ruimte.
  3. De aanleg van nieuwe fiets- en voetpaden is toegestaan binnen de bestemmingen Groen en Verkeer. Het bestemmingsplan maakt het hierdoor mogelijk om nieuwe fiets- en voetpaden naar groengebieden aan te leggen.

Het Leidsebosje ligt voor een klein deel (maximaal 200 m²) in het plangebied van dit bestemmingsplan. Het Leidsebosje wordt getypeerd als 'stadspark' en maakt onderdeel uit van de Hoofdgroenstructuur. Om dit waardevolle gebied te behouden en te beschermen is de dubbelbestemming Waarde - Hoofdgroenstructuur opgenomen in artikel 36.

5.5.16 Overnachtingsbeleid Amsterdam     

Op 14 juli 2016 is de "herziening van het Amsterdamse deel van de Regionale hotelstrategie 2016 2022: van hotelbeleid naar overnachtingsbeleid" vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam. Het accent wordt in het nieuwe beleid verschoven van een hotelbeleid naar een integraal (regionaal) overnachtingsbeleid dat zich richt op kwaliteit, spreiding en een gelijkwaardig ondernemersveld. Met vernieuwende en concrete instrumenten wordt bijgedragen aan het behoud van de balans tussen wonen, werken en recreëren in de stad.

Het nieuwe Overnachtingsbeleid is uitgewerkt in 2 delen:

  • Deel I: "nee-tenzij-kaart", exceptionele kwaliteitstoevoeging, en voorwaarden;
  • Deel II: ruimtelijk planologisch kader voor hotelontwikkeling en overgangsregeling.

Een aanvraag wordt beoordeeld aan de hand van een verplicht in te vullen 'Stappenplan', dat bij Deel I is gevoegd.

verplicht
Afbeedling: Uitsnede gebiedskaart Overnachtingsbeleid en het plangebied.  

Medewerking aan nieuwe hotelinitiatieven wordt in de gemeente Amsterdam in de basis niet gegeven. Alleen als hotelinitiatieven ècht iets toevoegen aan de omgeving en de markt, en het initiatief ligt in het zogenoemde 'nee-tenzij-gebied', kan hotelontwikkeling bij hoge uitzondering mogelijk worden gemaakt. In het 'nee-gebied' is hotelontwikkeling niet toegestaan.

Hotelbeleid verder aangescherpt

Het college heeft in oktober 2021 het overnachtingsbeleid verder aangescherpt. Het deel van de stad waarin de gemeente niet meewerkt aan nieuwe hotelinitiatieven is uitgebreid. Hotelontwikkeling mag alleen nog in een nee, tenzij-gebied. Het plangebied is volgens de gebiedskaart 'overnachtingsgebied' gelegen binnen een gebied waar geen hotelontwikkeling is toegestaan.

Consequenties voor dit bestemmingsplan

Het onderhavige bestemmingsplan is onderdeel van het 'nee'-gebied op de gebiedskaart bij het Overnachtingsbeleid. Het bestemmingsplan voorziet daarom uitsluitend in het bestemmen van bestaande hotels en maakt geen nieuwe hotelontwikkeling mogelijk.

5.5.17 Evenementenbeleid     

Met ingang van 1 maart 2018 geldt het 'Geluidbeleid voor evenementen in Amsterdam'. De insteek van het nieuwe evenementenbeleid is dat evenementen bij de stad horen en gewenst zijn, maar dat tegelijkertijd bewoners van de stad daar geen onacceptabele en onnodige hinder van mogen ondervinden. Het geluidbeleid kent een aantal nieuwe elementen ten opzichte van het oude beleid èn ten opzichte van beleid in andere gemeenten. Het totaal samenspel van de eisen en voorschriften moet de geluidoverlast van evenementen terugdringen en beheersen.

Locatieprofiel Museumplein

Onderdeel van het evenementenbeleid zijn locatieprofielen voor in totaal 67 locaties waar evenementen kunnen worden gehouden. In elk locatieprofiel is onder meer terug te vinden wat per locatie de regels zijn voor muziek en geluid, hoeveel dagen per jaar hier een evenement georganiseerd mag worden en zijn de plek en de gebouwen beschreven die dichtbij het terrein staan.

verplicht
Afbeelding: Het evenemententerrein Museumplein 

Het locatieprofiel voor het Museumplein bevat de voorwaarden waaronder op het Museumplein evenementen mogen plaatsvinden. In het profiel voor het Museumplein is het plein als volgt beschreven.

  • Het Museumplein is een grote open ruimte in het 'museum en fashion district' met diverse culturele instellingen direct gelegen aan het plein en veel modezaken in nabijgelegen straten. Het Museumplein en omgeving behoren tot het toeristisch kerngebied van Amsterdam.
  • Het plein bestaat deels uit een grasveld met enkele bomen, doorsneden door wandelpaden en een leemveld aan de noordzijde. Het leemveld bevat een vijver, sport- en spelvoorzieningen en enkele kleine gebouwen. Tijdens de wintermaanden doet de vijver dienst als ijsbaan. Het grasveld op het plein is circa 30.000 m² en het leemveld circa 10.000 m² groot.
  • De hoofdfunctie van het plein is een plein om te verpozen. Een open en toegankelijk plein waar mensen een rondje lopen of even zitten. Het Museumplein wordt regulier gebruikt door buurtbewoners, maar ook door toeristen die in grote getalen de buurt bezoeken. Ingangen van diverse musea zijn aan het plein gesitueerd. Ook zijn er sportvoorzieningen aanwezig zoals een halfpipe, dus ook sporters weten het veld te vinden.
  • Het Museumplein biedt ruimte voor culturele evenementen in de breedste zin van het woord. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het karakter van de culturele instellingen gelegen aan het plein en bij de verscheidenheid aan voorkeuren binnen de bevolkingsgroepen in Amsterdam. Culturele evenementen dienen van wereldklasse te zijn en hebben een hoogwaardige uitstraling. Aan de andere kant blijft het Museumplein ook een plek waar bijzondere evenementen met een typisch Amsterdams karakter of culturele evenementen van stedelijk of (inter)nationaal belang kunnen plaatsvinden, waaronder ook sport- of aan sport gerelateerde evenementen zoals huldigingen of public viewings. Daarnaast wordt er jaarlijks een kerstboomverbranding georganiseerd.
  • Het stadsdeel werkt met de vijf culturele instellingen aan het plein samen om hen een grotere rol te geven in de evenementenprogrammering. Momenteel leveren de instellingen geen vast onderdeel van de programmering, maar denken wel mee. Dit betekent ook dat er in principe voorrang wordt gegeven aan evenementen door de instellingen rondom het plein. Het stadsdeel wil de instellingen ook betrekken tot het innemen van een vaste rol bij de programmacommissie die de aanvragen toetst.
  • Product-promotie of andere activiteiten waarbij het hoofddoel reclame/marketing is, zijn niet toegestaan.
  • Het maximaal aantal deelnemers aan een evenement wordt gemaximaliseerd op 100.000, gelijktijdig aanwezig.

Voor de evenementen op het Museumplein gelden de volgende voorwaarden.

  1. Groot (>2.000 bezoekers): Maximaal zes grote evenementen per jaar. De grote evenementen mogen meerdaags zijn. Daarbij geldt een maximum van twaalf evenementendagen per jaar. Daarvan mogen maximaal vijf evenementendagen een geluidsbelasting een hoge geluidbelasting hebben hebben van 75-85 dB(C). Ten aanzien van dat laatste is gespecificeerd dat er maximaal twee evenementen van twee dagen mogen worden georganiseerd met hoge geluidbelasting. Alleen de Uitmarkt mag drie in plaats van twee dagen hoge geluidbelasting gebruiken.
  2. Middel (> 500 - < 2.000 bezoekers): Maximaal vier evenementen per jaar. De middelgrote evenementen mogen meerdaags zijn, waarbij een maximum geldt van acht evenementendagen per jaar. Middelgrote evenementen met een hoge geluidbelasting zijn niet toegestaan.
  3. Klein (< 500 bezoekers): Voor kleine evenementen geldt geen maximum, maar het mogen organiseren van een klein evenement is wel afhankelijk van de ingediende aanvraag.
  4. In het algemeen geldt dat evenementen op het gras maximaal drie dagen mogen duren.
  5. Het aantal evenementen met een minimale geluidsbelasting (niet uitkomend boven reguliere achtergrondgeluiden) wordt niet gelimiteerd en mogen maximaal 7 dagen duren.

Daarnaast gelden voor evenementen de volgende algemene specificaties.

  1. De maximum duur van op-afbouwen is conform de stedelijke richtlijn.
  2. Het gehele Museumplein zoals aangegeven op het kaartje bij het locatieprofiel is in principe beschikbaar voor evenementen indien dit noodzakelijk is. Het uitgangspunt is dat er niet meer ruimte wordt gebruikt dan nodig en dat er maar één evenement gelijktijdig plaatsvindt zodat zo vaak mogelijk een deel van het plein beschikbaar is voor regulierpleingebruik.

Naast de voorwaarden voor evenementen, is in het locatieprofiel aangegeven welke maatregelen worden toegepast ter bescherming van flora en fauna en is aangegeven wat de rustperiode is tussen evenementen (in verband met het herstel van de grasmat en mogelijk ontstane schade aan het leemveld). Ook is aangegeven hoe het Museumplein kan worden gebruikt voor manifestaties en demonstraties (waar in principe geen vergunning voor nodig is maar die wel voor overlast kunnen zorgen) en voor stadsdeeloverschrijdende of risicovolle evenementen die soms op korte termijn op komen zetten.

Met het opstellen van de beleidsregels is duidelijk waarom voor het ene evenement wel en voor het andere evenement geen vergunning wordt verleend. De bevoegdheid voor het opstellen van beleidsregels voor evenementen én verlenen van evenementenvergunningen ligt bij de burgemeester. Aanvragen voor een evenementenvergunning worden getoetst aan het stedelijk evenementenbeleid. Evenementen moeten tevens voldoen aan het bestemmingsplan.

Meer informatie over het organiseren van een evenement of het aanvragen van een evenementenvergunning is te vinden op de website https://www.amsterdam.nl/ondernemen/vergunningen/evenement-organiseren/locatieprofielen-evenementen/

Consequenties voor dit bestemmingsplan

In het bestemmingsplan is het Museumplein opgenomen als evenemententerrein. De ruimtelijke voorwaarden uit het locatieprofiel van het Museumplein zoals verwoord in het evenementenbeleid zijn doorvertaald in de regels.

5.5.18 Detailhandelsbeleid     

De gemeenteraad heeft op 20 december 2017 het 'Detailhandelsbeleid Amsterdam 2018-2022: sterke winkelgebieden in een groeiende stad' vastgesteld. Amsterdam wil een aantrekkelijke stad zijn voor zowel bewoners als bezoekers, als winkeliers en voorzien in een economisch gezonde winkelmarkt. Voor de detailhandel heeft Amsterdam twee hoofdbeleidsdoelstellingen.

  1. Boodschappen dichtbij voor bewoners: Met dit beleid wil Amsterdam in de eerste plaats dat bewoners op redelijke afstand van de woning (maximaal 750 meter loopafstand) dagelijkse boodschappen kunnen doen.
  2. Meerdere aantrekkelijke winkelgebieden, ook buiten de binnenstad: Amsterdam wil meerdere aantrekkelijke winkelgebieden, ook buiten de binnenstad, waar je kunt winkelen voor producten die je niet elke dag koopt.

Om deze doelstellingen te bewerkstelligen, bevat het detailhandelsbeleid de volgende algemene beleidsregels.

  1. Meer diversiteit in het winkelaanbod: voor een gevarieerder winkelaanbod is samenwerking noodzakelijk tussen vastgoedeigenaren, ondernemers en andere betrokkenen. Amsterdam reikt een pakket aan mogelijke maatregelen aan en onderzoekt extra juridisch-planologische instrumenten voor balans in het winkelaanbod. Welke acties nodig zijn in een specifiek winkelgebied, is maatwerk.
  2. Geen losstaande winkels, maar een clustering van het winkelaanbod in winkelgebieden: ondernemers profiteren van elkaars bezoekersstromen. Winkels bij elkaar betekent gemak voor de consument.
  3. Selectieve groei van het aantal winkel(meter)s ter voorkoming van winkelleegstand: in gebieden met groeiend draagvlak door woningbouw: Amsterdam is bedachtzaam in het toestaan van extra winkels om te voorkomen dat er in de toekomst winkelleegstand ontstaat. Afhankelijk van het aantal nieuwe bewoners, is er ruimte voor winkels.
  4. Versterken van winkelgebieden met potentie, zogenaamde 'toekomstbestendige' of kansrijke winkelgebieden. In deze winkelgebieden zijn er - onder voorwaarden - mogelijkheden voor uitbreiding van winkeloppervlakte, zodat in Amsterdam de winkelleegstand laag blijft.
  5. Behoud, vernieuwing of uitbreiding van supermarkten als belangrijke trekkers is mogelijk in kansrijke winkelgebieden. Van belang is dat deze ruimtelijk inpasbaar zijn en dus geen onnodige overlast of druk veroorzaken op het woon- en leefklimaat in de buurt. In gebieden die meer dan 750 meter afliggen van een supermarkt, wordt mogelijk ruimte geboden aan een gemakssupermarkt van maximaal 300 m2 winkelvloeroppervlak.
  6. Winkels in dagelijkse artikelen worden in stadsstraten geclusterd rondom de supermarkt(en): in de straten die een belangrijke verbindende functie hebben tussen delen van de stad, de stadsstraten, worden winkels geclusterd zodat er een duidelijk boodschappencentrum is en winkels niet overal verspreid zitten. Buiten het winkelcluster in de stadsstraat, is er een mix aan functies zoals dienstverlenende bedrijven, horeca, kantoren naast winkels toegestaan.
  7. Ruimte voor horeca en mengformules in winkelgebieden in afwachting van de evaluatie van de pilot mengformules: de aanwezigheid van horeca en mengformules zijn steeds belangrijker vanwege de beleving en de groeiende markt. Amsterdam experimenteert al met freezones en mengformules. Na afloop van deze experiment, bepaalt Amsterdam of beleidswijzigingen nodig zijn.
  8. Amsterdam ziet ruimte voor één voldoende onderscheidend hoofdwinkelcentrum per stadsdeel waar een breder aanbod is dan in wijkwinkelcentra. Je kunt er ook terecht voor de film, cultuur, horeca of een zorg- of maatschappelijke voorziening.
  9. Het omzetten van winkelpanden naar ruimere en andere functies is mogelijk in aanloopstraten in minder kansrijke winkelgebieden. Bij langdurige leegstand kunnen winkelpanden omgezet worden naar een andere publiekgerichte functie. Hiermee krijgen de winkelpanden meer betekenis voor de buurt en wordt verdere leegstand van winkels en verloedering voorkomen.
  10. Maatwerk voor kleinschalige winkels in een winkelkwartier: op termijn is er de mogelijkheid voor kleinschalig winkelaanbod in winkelkwartieren buiten een winkelgebied. Hiermee kan een woonbuurt aantrekkelijker worden voor bewoners, bezoekers en ondernemers.
  11. Op termijn gaat Amsterdam voor minder perifere detailhandelsvestigingslocaties (afgekort als 'PDV') met doe-het-zelf- en woninginrichtingwinkels. Binnen nu en vijf jaar werkt Amsterdam een plan uit met mogelijkheden voor minder perifere detailhandelslocaties. Dit onderzoek wordt gedaan in afstemming met de regiogemeenten, omdat keuzes van Amsterdam over dit soort locaties ook een regionaal effect kunnen hebben.
  12. Amsterdam vermindert het aantal grootschalige detailhandelsvestigingslocaties (GDV) gelet op de afnemende behoefte aan winkelmeters op dergelijke locaties. Het consumentengedrag is ingrijpend veranderd en kan op termijn tot leegstand leiden.
  13. Amsterdam gaat voor het versterken van het gemakskarakter op trafficlocaties zoals stations voor openbaar vervoer. Winkels op trafficlocaties zijn maximaal 300 m2 winkelvloeroppervlak per unit. Door kleine winkelpanden in het bestemmingsplan blijft er een focus op gemaksboodschappen voor reizigers en ontstaat er geen gewoon winkelgebied op stations.
  14. Afhaalpunten voor online winkels zijn bij voorkeur in bestaande winkelgebieden waar al bezoekersstromen zijn. Deze gebieden zijn al toegerust op laden en lossen van goederen. Online winkels mogen in woningen en op bedrijfsbestemmingen als er géén bezoekersfunctie en uitstalfunctie is.
  15. Markten en staanplaatsen zijn versterkend aan het winkelaanbod. Samen bieden zij een totaalaanbod voor de dagelijkse boodschappen. Er is apart beleid voor de markten en voor de verkooppunten in de openbare ruimte in ontwikkeling.
  16. Amsterdam wil ongezond voedselaanbod en rookwaren beperken en gezond aanbod stimuleren. Het college van b en w werkt nadere voorstellen uit voor gezonder aanbod via detailhandel die na vaststelling onderdeel worden van het detailhandelsbeleid, dan wel van ander relevant beleid.
verplicht
Afbeelding: De drie zones van het Detailhandelsbeleid en het plangebied.

In het detailhandelsbeleid is de stad onderverdeeld in drie zones: een kernzone, een centrumzone en een stadszone. De zones verschillen in het al aanwezige winkelaanbod, de stedenbouwkundige structuur en het verzorgingsgebied. De bij de zones behorende algemene opgaven zijn:

  • in de Kernzone: geleiding en spreiding van drukte, aanpak diversiteit, meer belevenis, beperkt nieuwe grootschalige winkels en aandacht voor borging dagelijks aanbod;
  • in de Centrumzone: borging boodschappen in stadsstraten en ruimte voor nieuwe formules en concepten;
  • in de Stadszone: uitrol centrummilieu/transformatie van functies, toekomstbestendig maken van de stadsdeelcentra en aanpak leegstand.

Gebiedsspecifieke opgaven

Naast bovenstaande algemene, stadsbrede beleidslijnen is voor elk van de drie zones een specifieke koers bepaald. Voor het onderhavige plangebied zijn de Kernzone en de Centrumzone van belang. Voor deze beide zones betreft het respectievelijk de volgende uitgangspunten.

Kernzone 

In het beleid is het Museumkwartier (te samen met de binnenstad) opgenomen als het kernwinkelgebied. Naast de hierboven genoemde beleidsregels die relevant zijn voor het kernwinkelgebied, zoals het bevorderen van een gevarieerder winkelaanbod, wil Amsterdam borgen dat bewoners dichtbij boodschappen kunnen blijven doen. In de eerste plaats kunnen bewoners voor de boodschappen terecht in winkels. Daarnaast zijn er mogelijkheden voor versmarkten op straat in of net buiten de kernzone. Of en in welke mate (extra) markten mogelijk zijn, wordt in samenhang bekeken met het aanbod van overdekte versmarkten in winkelpanden. Amsterdam werkt in apart beleid uit waar ruimte wordt geboden aan markten en verkooppunten in de openbare ruimte. Op de plekken waar op straat ruimte is voor staanplaatsen en kiosken, richten deze zich bij voorkeur op behoeften van bewoners. Dit betekent niet dat elke plek waar een staanplaats of kiosk ruimtelijk mogelijk is ook benut hoeft te worden.

In de kernzone is (grootschalige) niet-dagelijkse detailhandel op veel locaties mogelijk met een gemengde bestemming op panden in de bestemmingsplannen. Uitbreiding van ruimtes voor detailhandel of het toevoegen van nieuwe (grote) detailhandel in panden die nu bestemd zijn voor een andere functie zoals wonen, is niet wenselijk en mogelijk. Intensieve bevoorrading en extra bezoekersstromen leggen dan teveel extra druk op het leefklimaat voor omwonenden. Op sommige locaties in de kernzone kan een vestiging een welkome toevoeging zijn als het gaat om een zeer bijzondere, nog niet in Amsterdam gevestigde retailer, die helpt om de drukte te spreiden en een positieve impuls geeft aan de delicate balans tussen wonen, werken en recreatie.

Voor het functioneren van de winkelgebieden moet Amsterdam ook blijven werken aan spreiding en geleiding van drukte. Nieuwe interessante trekkers ziet Amsterdam daarom liever in andere delen van de stad. Om de winkelgebieden buiten de kernzone aantrekkelijk te houden, wordt gestimuleerd dat ook daar meer 'beleving' wordt toegevoegd.

Uitgangspunten

Voor de kernzone, waartoe naast de binnenstad ook het Museumkwartier behoort, zijn daarom de volgende gebiedsgerichte uitgangspunten geformuleerd.

  1. De dagelijkse boodschappen zijn op redelijke afstand van de woning verkrijgbaar:
    1. Meer diversiteit in het winkelaanbod;
    2. Versmarkten en staanplaatsen als aanvulling op dagelijks winkelaanbod.
  2. Amsterdam heeft verschillende aantrekkelijke winkelgebieden:
    1. Topwinkels óók buiten de kernzone, omdat het toevoegen van nieuwe (grote) detailhandel, in de Kernzone niet altijd wenselijk en mogelijk is vanwege de hier al bestaande druk op het woon- en leefklimaat door intensieve bevoorrading en extra bezoekersstromen;
    2. Selectieve ruimte voor vernieuwing van detailhandel, dat wil zeggen in de uitzonderlijke gevallen dat in de Kernzone panden met een maatschappelijke bestemming vrijkomen, die de eigenaar wenst om te zetten naar een winkel. In dergelijke unieke situaties, maakt Amsterdam mogelijk wèl een uitzondering in het toestaan van winkelinitiatieven in die panden in de Kernzone, maar daarbij dient wel aan een aantal voorwaarden te worden voldaan;
    3. Geen winkels aan de grachten in de binnenstad.

Centrumzone

Deze zone omvat de 19e- en vroeg 20e-eeuwse gordel in de stadsdelen West, Zuid en Oost. Het grootste deel van het onderhavige plangebied is onderdeel van deze Centrumzone. Naast de hierboven genoemde beleidsregels die relevant zijn voor de centrumzone (de clusterpunten van dagelijkse boodschappen in de stadsstraten én ruimte voor uitbreiding van supermarkten in kansrijke winkelgebieden), is er in deze zone al een ruim aanbod aan algemene warenmarkten, staanplaatsen, kiosken en een aantal versmarkten. In het (in ontwikkeling zijnde) marktbeleid wordt onderzocht of er ruimte is voor toevoeging van enkele nieuwe versmarkten in dit gebied.

Uitgangspunten

Voor de Centrumzone zijn daarom de volgende gebiedsgerichte uitgangspunten geformuleerd.

  1. De dagelijkse boodschappen zijn op redelijke afstand van de woning verkrijgbaar:
    1. De boodschappenfunctie borgen in clusterpunten van detailhandel in gemengde stadsstraten;
    2. In kansrijke winkelgebieden is uitbreiding van supermarkten mogelijk;
    3. Een beperkt aantal nieuwe versmarkten krijgt de ruimte.
  2. Amsterdam heeft verschillende aantrekkelijke winkelgebieden:
    1. Het stimuleren van meer 'winkelbeleving' in winkelgebieden en -straten;
    2. In winkelgebieden experimenten met mengformules.

Algemene uitgangspunten

Het detailhandelsbeleid bevat daarnaast nog de volgende algemene beleidsuitgangspunten die van belang zijn voor dit bestemmingsplan.

Ondergeschikte detailhandel

Ondergeschikte detailhandel binnen een andere functie zoals een bedrijf, ambacht, dienstverlening of cultuur wordt in het detailhandelsbeleid buiten de winkelgebieden wel mogelijk gemaakt. De ondergeschikte detailhandel mag maximaal 20% van het netto oppervlak beslaan, met een absoluut maximum van 50 m2.

Internetverkopen

In de detailhandel doet zich een afname voor van het winkelaanbod met niet-dagelijkse artikelen als gevolg van de trend van toenemende internetverkopen. In het plangebied is geen detailhandel in fysieke vorm gevestigd, maar er zijn diverse vestigingen van webwinkels/postorderbedrijven. Het detailhandelsbeleid benoemt vier typen internetbedrijven en verbindt beleidsuitgangspunten aan elk type.

  1. Internetbedrijf dat functioneert als detailhandel: Internetbedrijven met afhaalmogelijkheid en mogelijkheid de goederen ter plaatse te bekijken (in showroom/uitstalling) en/of af te rekenen, functioneren in praktijk net zoals detailhandel en worden zowel binnen de woon- als bedrijfsbestemming ontoelaatbaar geacht. Deze vorm van internetwinkels dient zich te vestigen op een locatie met een detailhandels-/winkelbestemming. Er wordt geen omgevingsvergunning verleend voor locaties waarop detailhandel niet is toegestaan.

De andere drie typen internetbedrijven zijn onder voorwaarden wel inpasbaar:

  1. Afhaalpunt internetaankopen: Binnen een woonbestemming zijn afhaalpunten voor internetaankopen beperkt toelaatbaar via de 'bedrijf aan huisregeling' in het bestemmingsplan. Daarmee blijven de activiteiten ondergeschikt aan de woonfunctie. Vestiging binnen een kantoor- of bedrijfsbestemming is eveneens toelaatbaar.
  2. Internetbedrijf waar alleen een elektronische transactie tot stand komt: Een internetwinkel waar op het woon- of bedrijfsadres alleen een elektronische transactie tot stand komt en die dus verder geen ruimtelijke uitstraling heeft (zoals parkeer- en verkeeroverlast) past binnen de bestemming wonen.
  3. Internetbedrijf met opslag- en verzendfunctie: Deze bedrijven zijn binnen een woonbestemming toelaatbaar via de 'bedrijf aan huisregeling' in het bestemmingsplan. Daarmee blijven de activiteiten ondergeschikt aan de woonfunctie.

Consequenties voor dit bestemmingsplan

Het onderhavige bestemmingsplan is in overeenstemming met dit gemeentelijk beleid.

De P.C. Hooftstraat, de straten die deel uitmaken van het kernwinkelgebied (en fungeren als aanloopstraten van het centrale deel van de P.C. Hooftstraat) en de buurtvoorzieningenclusters en straten met niet-geclusterde publieksgerichte voorzieningen hebben in het bestemmingsplan afzonderlijke bestemmingen Gemengd gekregen. De vestigingsmogelijkheden voor detailhandel binnen deze bestemmingen komen overeen met de doelstellingen in het detailhandelsbeleid.

Alle overige straten zijn opgenomen als woonstraten. In deze straten is alleen de bestaande detailhandel en consumentgerichte dienstverlening toegestaan.

5.5.19 Ruimtelijk-economisch kader voor verkooppunten in de openbare ruimte     

Op 10 juli 2018 heeft het college het Ruimtelijk-economisch kader voor verkooppunten in de openbare ruimte vastgesteld. Hat kader ziet toe op staanplaatsen en kiosken, die een aanvulling vormen op het aanbod van winkels, horeca en markten. Maar niet overal in de stad is daarvoor voldoende ruimte en in rustige woonstraten en natuurgebieden zijn ze niet wenselijk. Door de groei van de stad ontstaan op andere plekken nieuwe mogelijkheden. De wenselijkheid van staanplaatsen, kiosken en andere vormen van verkoop in de openbare ruimte wordt op drie aspecten beoordeeld:

  1. Voorziet het in de behoefte van degenen die in Amsterdam wonen en werken.
  2. Draagt het bij aan de detailhandelsstructuur in de stad (gewenste spreiding en diversiteit).
  3. Is het ruimtelijk inpasbaar en draagt het bij aan de kwaliteit en levendigheid van de openbare ruimte en het stadsbeeld.

Het ruimtelijk-economisch kader vormt het afwegingskader voor:

  • het aanwijzen van nieuwe staanplaatsen, het verlenen van staanplaatsvergunningen en het intrekken daarvan;
  • het toestaan van verkoop door winkels op straat en voor het aanwijzen van gebieden waar venten niet is toegestaan.

In het kader voor de verkooppunten wordt onderscheid gemaakte tussen verschillende gebieden, waarvan de gebiedsindeling globaal overeen komt met die in de detailhandelsnota.

verplicht
Afbeelding: Uitsnede overzichtkaart staanplaatsen en het plangebied

In het kader maakt het onderhavige bestemmingsplan in zijn geheel onderdeel uit van het gebied 'Vooroorlogse woonwijk'. Het Museumkwartier behoort daarnaast tevens tot de kernzone van het winkelgebied.

Het kernwinkelgebied

In het kernwinkelgebied richt de detailhandel zich steeds meer op niet-dagelijks aanbod, zoals mode en toeristische producten en direct consumeerbaar voedsel. Winkels voor dagelijkse boodschappen worden steeds meer verdrongen. Wat resteert, is voornamelijk een basisaanbod van supermarkten. Het is wenselijk dat ook in dit deel van de stad de bewoners kunnen kiezen uit een gevarieerd aanbod van dagelijkse benodigdheden. De mogelijkheden daarvoor zijn echter beperkt. Door de toenemende drukte is de openbare ruimte schaars en zijn verkooppunten al gauw een obstakel.

Vanuit dit perspectief zullen alle bestaande staanplaatsen, inclusief de roulatieplaatsen voor venters, in dit gebied tegen het licht worden gehouden. Streven is het aantal plaatsen terug te dringen waar hoofdzakelijk op toeristen en dagjesmensen gerichte producten en/of direct consumeerbare etenswaren worden verkocht, in aansluiting op het beleid voor diversiteit van het winkelaanbod en het voorbereidingsbesluit dat in het grootste deel van het kernwinkelgebied van kracht is. Met dit voorbereidingsbesluitbeperkt de gemeente de mogelijkheid voor vestiging van winkels met een voornamelijk op toeristengericht aanbod en van winkels die direct consumeerbaar voedsel verkopen. Aanbod dat gericht is op degenen die in dit gebied wonen en werken is wel gewenst als het een aanvulling is op het aanbod van de winkels. De gewenste verkooppunten worden gesitueerd op plekken waar ze geen afbreuk doen aan de kwaliteit van de openbare ruimte en de bewoners en werkenden goed kunnen bedienen.

De vooroorlogse woonwijken

Deze wijken zijn populair om in te wonen, mede vanwege de kleinschalige menging van wonen en werken en de kwaliteit van de openbare ruimte. Hierin spelen stadstraten een belangrijke rol: lange, vaak aaneengesloten straten met winkels en een variëteit aan andere functies. In de visie openbare ruimte wordt benadrukt dat het wenselijk is om activiteiten zo veel mogelijk in stadstraten te concentreren, zodat de achterliggende woonbuurten een relatief rustig verblijfsklimaat kunnen behouden. Veel van deze stadstraten zijn relatief smal, zodat er scherpe keuzes gemaakt moeten worden bij de inrichting. Daarbij is het streven om de ruimte voor voetgangers en verblijfsfuncties te vergroten. Daartoe moet het ruimtebeslag van objecten waar mogelijk worden verminderd. Ook wordt gestreefd naar multifunctioneel gebruik: op verschillende dagen en tijden moet een plek meerdere functies kunnen vervullen.

Dit betekent dat zorgvuldig zal worden gekeken naar de inpasbaarheid van staanplaatsen en kiosken in stadstraten en in sommige gevallen een staanplaats voor een verkoopwagen de voorkeur verdient boven een vaste staanplaats of kiosk. Ruimte voor verkooppunten kan wel aanwezig zijn op pleinen en andere plekken waar de stadstraat breder is, of waar een brede zijstraat op de stadstraat uitkomt. Gewenste verkooppunten worden bij voorkeur op dergelijke plekken gesitueerd. Op een aantal plekkenkunnen ze daarbij bijdragen aan het overbruggen van twee winkelstraten, waardoor deze meer als één doorlopend winkelgebied kunnen functioneren. Daarmee wordt de functie van deze straten versterkt.

Daarom worden de bestaande verkooppunten tegen het licht gehouden, om te bezien of zij in de toekomst gehandhaafd kunnen blijven, verplaatst moeten worden of op termijn moeten worden opgeheven. Dit is in elk geval aan de orde indien de verkooppunten zijn gelegen in of aan straten waarvoor een voorbereidingsbesluit is genomen ter beperking van het aantal winkels dat voornamelijk op toeristen is gericht of direct consumeerbaar voedsel verkoopt, en het aanbod van de verkooppunten hiermee vergelijkbaar is.

In woonstraten is geen ruimte voor verkooppunten om het karakter van rustig woongebied niet aan te tasten. In drukkere straten kunnen soms wel verkooppunten gewenst zijn. Met name waar de winkelgebieden wat verder uit elkaar zijn gelegen kan er aanleiding zijn om verkooppunten te situeren op plekkenwaar veel verkeer langs komt, ook wel traffic-locaties genoemd. Vaak zijn dit plekken waar verbindingswegen tussen wijken en doorgaande fietsroutes elkaar kruisen, vooral in de gordel '20-'40 (gebouwd tussen de twee Wereldoorlogen).

Consequenties voor dit bestemmingsplan

In het gebied 'Vooroorlogse woonwijk' wordt zorgvuldig gekeken naar de inpasbaarheid van staanplaatsen en kiosken in stadstraten. Dat kan betekenen dat in sommige gevallen een staanplaats voor een verkoopwagen de voorkeur verdient boven een vaste staanplaats of kiosk. Ruimte voor verkooppunten kan wel aanwezig zijn op pleinen en andere plekken waar de stadstraat breder is, of waar een brede zijstraat op de stadstraat uitkomt. Gewenste verkooppunten worden bij voorkeur op dergelijke plekken gesitueerd. Daarmee kunnen zij bijdragen aan het overbruggen van twee winkelstraten, waardoor deze meer als één doorlopend winkelgebied kunnen functioneren.

Om een ongewenste druk op het woon- en leefklimaat tegen te gaan, bevat het bestemmingsplan een regeling om toeristische voorzieningen te weren, door het aantal winkels te beperken dat voornamelijk op toeristen is gericht of direct consumeerbaar voedsel verkoopt. Indien het aanbod van de verkooppunten daarmee vergelijkbaar is, kunnen de bestaande verkooppunten tegen het licht worden gehouden en worden bezien of zij in de toekomst gehandhaafd kunnen blijven, wellicht verplaatst moeten worden of op termijn moeten worden opgeheven.

In woonstraten is geen ruimte voor verkooppunten om het karakter van rustig woongebied niet aan te tasten. In drukkere straten kunnen soms wel verkooppunten gewenst zijn. Met name waar de winkelgebieden wat verder uit elkaar zijn gelegen kan er aanleiding zijn om verkooppunten te situeren op plekken waar veel verkeer langs komt, ook wel traffic-locaties genoemd. Vaak zijn dit plekken waar verbindingswegen tussen wijken en doorgaande fietsroutes elkaar kruisen, vooral in de gordel '20-'40. Het onderhavige plangebied ligt in de gordel '20-'40.

Omdat nieuwe vaste staanplaatsen niet zonder meer gewenst zijn, zijn de bestaande staanplaatsen in het plangebied als zodanig geregeld in de regels van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan bevat geen afwijkingsmogelijkheid om nieuwe staanplaatsen mogelijk te maken.

De bestaande vaste staanplaatsen in het plangebied zijn:

  • de bloemenkiosk op de hoek Van Eeghenstraat - Alexander Boersstraat ter hoogte van de Alexander Boersstraat 52;
  • de bloemenkiosk Van Baerlestraat 58K op het trottoir tegenover de Van Baerlestraat 56-58;
  • de Bijbelkiosk Amsterdam 'The word of God' op het Concertgebouwplein 1K op de hoek van de Van Baerlestraat 102;
  • de souvenirkiosk op het Willem Sandbergplein aan de zijde van het Van Goghmuseum;
  • de etenswarenkiosk Best Hotdogs In Town op het Willem Sandbergplein aan de zijde van het Stedelijk Museum;
  • de bloemenkiosk Amsterdam Flowers op de hoek Roelof Hartplein - Bronckhorststraat tegenover Roelof Hartplein 2.

5.5.20 Marktvisie 2018-2026     

De Marktvisie 2018-2026 is op 19 september 2018 vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam.

Markten maken van oudsher onlosmakelijk onderdeel uit van Amsterdam en zijn van grote economische, sociale en culturele waarde voor de stad. Markten bieden een unieke ontmoetingsplek waar de grote diversiteit aan Amsterdammers elkaar kunnen ontmoeten. De unieke verscheidenheid draagt bij aan het typische karakter van Amsterdam waarbij een groot deel van het openbare leven zich afspeelt in de buitenruimte.

Door verschillende maatschappelijke ontwikkelingen zijn de markten de laatste jaren onder druk komen te staan. De traditionele functie van de markt als één van de belangrijkste voorzieningen voor het dagelijks aanbod is drastisch gewijzigd. De rol en positie van de markt is grotendeels verdrongen door de ruim gesorteerde supermarkten en aanbieders zoals Lidl, Action en Primark.

De ontwikkeling op de markt vertaalt zich in de bezettingsgraadcijfers. Bij meer dan de helft van de markten in de stad is de bezettingsgraad onder de 85% gedaald en bij sommige markten zelfs onder de 50%. Zowel aan de vraagzijde als de aanbodzijde is sprake van vergrijzing. Vooral jongeren bezoeken markt steeds minder. En als de markt bezocht wordt is dat gemiddeld nog maar eenmaal per week. Beperkte instroom en snelle uitstroom van jonge marktondernemers baart zorgen. Daarnaast neemt de productvariatie op de onderbezette markten terug met als gevolg een nog verder afnemend bezoekersaantal. Als gevolg hiervan is een vicieuze cirkel ontstaan. De verwachting is dat zonder ingrijpen een (groot) deel van de markten de concurrentieslag met de consument zal verliezen.

In de Marktvisie worden, in het verlengde van de detailhandelsvisie, voor de Amsterdamse markten twee doelen genoemd, te weten:

  • Een evenwichtige spreiding van warenmarkten waardoor zij voor alle Amsterdammers op redelijke afstand bereikbaar zijn;
  • Het behouden van een grote verscheidenheid aan bijzondere themamarkten voor niet dagelijkse benodigdheden.

Omdat van een gezonde marktwerking op de markten momenteel geen sprake is, stelt de Marktvisie voor om voor de verschillende soorten van markten passende maatregelen te treffen met als doel om vraag en aanbod weer in balans te brengen. Het zal steeds gaan om een mix van maatregelen die per markt kunnen verschillen:

  • Kwantitatieve maatregelen om de vraag en aanbod van marktplaatsen in evenwicht te brengen, zoals het verminderen van marktplaatsen en marktdagen.
  • Maatregelen om de kwaliteit op de markt te verbeteren waardoor de consument weer besluit naar de markt te gaan. Hieronder valt de branchering van de markt maar ook voorzieningen als zitgelegenheid en markttijden.
  • Het versterken van het ondernemerschap. Het stimuleren van zowel individueel als collectief ondernemerschap en samenwerking met aangrenzende winkelgebieden.

verplicht
Afbeelding: Markten binnen het plangebied: de ZuiderMRKT'  

Consequenties voor dit bestemmingsplan

In het bestemmingsplangebied bevindt zich één markt: de 'ZuiderMRKT' op de hoek van de Johannes Verhulststraat en de Jacob Obrechtstraat. Het is een kleine wekelijkse food-/boerenmarkt met 24 kramen. De markt wordt gehouden op zaterdag. Gespecialiseerde winkels in food uit de buurt gebruiken een kraam op de markt als extra verkooppunt. De markt functioneert goed en fungeert op de zaterdag ook als ontmoetingsplek voor ondernemers en bewoners.

De ZuiderMRKT wordt niet in het bestemmingsplan opgenomen. De markt vindt namelijk incidenteel (eens per week) plaats. Deze overige dagen fungeert het kruispunt Johannes Verhulststraat en de Jacob Obrechtstraat namelijk als een regulier buurtplein.

5.5.21 Beleidskader Verkeersnetten     

Op 24 januari 2018 heeft de gemeenteraad het Beleidskader Verkeersnetten vastgesteld. In het beleidskader staan eisen en toetswaarden waaraan de verschillende onderdelen van de Amsterdamse verkeersinfrastructuur moeten voldoen. Het is de basis voor investeringen, herinrichtingsplannen en andere maatregelen om de doorstroming van verkeer te verbeteren, en het is een toetsingskader voor ruimtelijke plannen. Het Beleidskader Verkeersnetten is gebaseerd op het Beleidskader Hoofdnetten uit 2005, de MobiliteitsAanpak Amsterdam (2013) en de Uitvoeringsagenda Mobiliteit (2015). Het beleidskader is een beleidsstuk waarin staat aangegeven waar de belangrijkste routes voor voetganger, fiets, openbaar vervoer en auto liggen, welk doel ze hebben en aan welke kwaliteitseisen zij moeten voldoen. De functie van de netten is onder andere de stad bereikbaar houden, zorgen voor een goede bereikbaarheid tussen stadsdelen en goede en veilige doorstroming van het verkeer.

Consequenties voor dit bestemmingsplan

De netwerken voor voetganger, fiets, openbaar vervoer en auto komen hierna verder aan de orde in paragraaf 7.1 Mobiliteit.

5.5.22 30 km/u in de stad     

Vanaf 2023 gaat de maximumsnelheid op de meeste wegen in Amsterdam naar 30 kilometer per uur. De stad wordt zo veiliger gemaakt, met minder ongelukken. Ook is er dan sprake van minder verkeerslawaai. Dit besluit vloeit voort uit een breed gesteunde motie in de raad. De gemeenteraad heeft op 23 december 2021 positief over 30 kilometer per uur in de stad besloten.

verplicht

Afbeelding: Uitsnede wegenkaart 'voorgestelde maximumsnelheid' 30 km/u in de stad  

Het traditionele onderscheid tussen de categorieën gebiedsontsluitingsweg (GOW, een weg met doorgaand verkeer, nu 50 km/u) en erftoegangsweg (ETW, weg in woonbuurten met alleen bestemmingsverkeer, nu 30 km/u) sluit niet meer goed aan bij het hedendaagse gebruik van de openbare ruimte. Er is meer (verschillend) verkeer en meer verschillend gebruik van de openbare ruimte.

De nieuwe categorie GOW30 is een gebiedsontsluitingsweg waar een maximumsnelheid van 30 km/u geldt. Deze categorie sluit goed aan bij wegen met relatief veel autoverkeer, waar vanuit leefbaarheid en stedelijkheid de verblijfsfunctie prioriteit krijgt boven de verkeersfunctie. De inrichting van een GOW30 heeft zowel kenmerken die bij een doorgaande weg horen als kenmerken van een weg met een lagere maximumsnelheid

Consequenties voor dit bestemmingsplan

Alle huidige 50 km/u-wegen in het plangebied worden vanaf 2023 gebiedsontsluitingswegen met een maximumsnelheid van 30 km/u.

In het voorliggende bestemmingsplan is vastgelegd welke wegen voor verkeer zijn bestemd. Een bestemmingsplan gaat niet over welk snelheidsregime ter plaatse van een bepaalde weg is toegestaan of over welke gebruiker van welke modaliteit gebruik mag maken. In het akoestisch onderzoek is met de verandering van het snelheidsregime wel rekening mee gehouden. Het vastgestelde beleid is derhalve niet verder doorvertaald naar het voorliggende bestemmingsplan.

5.5.23 Parkeerbeleid     

5.5.23.1 Parkeernormen Auto     

De gemeente Amsterdam voert al jaren parkeerbeleid, waarmee invloed kan worden uitgeoefend op de bereikbaarheid en leefbaarheid in de stad. Dit onder meer vanuit het idee dat minder auto's op straat leidt tot meer ruimte voor voetgangers en fietsen en een aantrekkelijkere openbare ruimte voor bewoners, bezoekers en ondernemers. Daarnaast willen ondernemers en bewoners ook een bereikbare stad, een stad waar zij hun auto kwijt kunnen en klanten een parkeerplek kunnen vinden.

Minder auto's op straat en tegelijkertijd een goede (auto)bereikbaarheid van de stad lijken tegenstrijdige doelstellingen. Een oplossing om deze doelstellingen te verenigen, is het verplaatsen van een groot deel van de parkeerplaatsen op straat naar parkeergarages. In het Parkeerplan uit 2012 staat de aanpak om de auto minder op straat te parkeren, de openbare ruimte te verbeteren en het verkeer te laten doorstromen door het verminderen van zoekverkeer. In de Uitvoeringsagenda Mobiliteit is die lijn doorgetrokken met de aankondiging meer ruimte op straat te maken voor voetgangers en fietsers door de bouw van parkeergarages en het opheffen van parkeerplaatsen op straat. Parkeernormering helpt om de toekomstige parkeervraag in (ondergrondse) garages op te lossen, door ontwikkelaars te verplichten om bij nieuwbouw parkeergelegenheid op eigen terrein te realiseren.

In de 'Nota Parkeernormen Auto', vastgesteld door de gemeenteraad op 29 november 2017, staan beleidsregels en parkeernormen voor (sloop)nieuwbouw- en transformatieplannen. Ook is aangegeven wanneer de regels en beleid worden toegepast. Het nieuwe beleid treedt in werking voor alle ontwikkelingen waarvoor de eerste grondprijsovereenkomst wordt gesloten, na moment van vaststelling van de Nota Parkeernormen Auto. Over bestemmingsplannen die ten tijde van de inwerkingtreding van de nota reeds zijn vastgesteld en waarin een eigen parkeernormering is opgenomen, is aangegeven dat de parkeernorm van het bestemmingsplan het toetsingskader blijft. Dit geldt ook voor bestemmingsplannen waarin een uitwerkingsverplichting is opgenomen en waarvan de uitwerking plaats vindt nadat de nota in werking is getreden.

Parkeernormen

In de 'Nota Parkeernormen Auto' is voor parkeernormen onderscheid gemaakt in drie typen locaties: A-, B-, en C-locaties. Onderhavig plangebied is aangemerkt als B-locatie. De B-locaties hebben goed openbaar vervoer, maar liggen verder van de intercitystations af.

verplicht
Afbeelding: Uitsnede kaart Parkeernormen auto, ABC-locaties, en het plangebied.  

In B-locaties wordt naast een maximumparkeernorm ook een minimumparkeernorm gehanteerd. Ontwikkelaars worden verplicht om bij nieuwbouw een minimum aantal parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren. De in het plangebied te hanteren parkeernormen zijn de volgende.

  1. vrije sectorwoningen:
    1. woningen tot 30m2: minimaal 0,1 parkeerplaats per woning tot maximaal 1 parkeerplaats per woning;
    2. woningen tussen de 30 - 60 m2: minimaal 0,3 parkeerplaats per woningen tot maximaal 1 parkeerplaats per woning;
    3. woningen groter dan 60 m2: minimaal 0,6 parkeerplaats per woningen tot maximaal 1 parkeerplaats per woning.
  2. sociale en middeldure huurwoningen: maximumnorm van 1 parkeerplaats per woning; er geldt geen minimumparkeernorm; onafhankelijk van de invulling van het parkeerprogramma geldt voor bewoners dat zij geen recht hebben op een parkeervergunning voor de openbare ruimte;
  3. kantoren: maximumnorm van 1 parkeerplaats per 125 m2 bruto vloeroppervlak; er geldt geen minimumparkeernorm;
  4. voorzieningen: de actuele kencijfers van kenniscentrum CROW, gecombineerd met actuele Amsterdamse gegevens.

Voor kleine projecten voor vrije sectorwoningen op B-locaties bestaat een uitzondering op de te hanteren parkeernorm voor woningen. Als de minimumnorm op 4 parkeerplaatsen of lager uitkomt, dan geldt een standaard vrijstelling van de parkeernorm.

Afwijken van de parkeernormen

Alle (sloop)nieuwbouwplannen en transformatieplannen worden getoetst aan de parkeernormen. Een deel van deze plannen zal niet (kunnen) voldoen aan de gestelde minimum parkeernormen. Daarom biedt het beleid de mogelijkheid om af te wijken van de parkeernormen en vergunningverlening bij nieuwbouw, indien het realiseren van parkeerplaatsen op eigen terrein op overwegende bezwaren stuit en/of op andere geschikte wijze in de benodigde parkeerplaatsen wordt voorzien. Daarbij kunnen in de omgevingsvergunning aanvullende voorwaarden worden opgenomen.

Vergunningverlening

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor (sloop)nieuwbouwplannen en transformatieplannen moet ten behoeve van de te realiseren functies voldoende parkeergelegenheid voor auto's aanwezig zijn of gerealiseerd worden. Hierbij moet voldaan worden aan de beleidsregels in de 'Nota Parkeernormen Auto' (gepubliceerd op 22 december 2017). Het parkeerbeleid kan in de toekomst wijzigen. Voor de toepassing van het parkeerbeleid dient op grond van de bepalingen van dit bestemmingsplan te worden uitgegaan van de meest recente versie van het vastgestelde en in werking getreden beleid. Het parkeerbeleid is voor een ieder raadpleegbaar op internet.

Consequenties voor dit bestemmingsplan

De Nota Parkeernormen, inclusief de mogelijkheden om van de normen af te wijken, is van toepassing verklaard door in de bestemmingsplanregels te verwijzen naar het vigerend parkeerbeleid voor autoparkeren. Daarmee is het onderhavige bestemmingsplan in overeenstemming met dit gemeentelijk beleid.

5.5.23.2 Parkeren fiets en scooter     

Bij de planvorming van bouwinitiatieven is het verplicht om te zorgen voor voldoende en goede parkeervoorzieningen voor fietsen bij niet-woonfuncties. De nota 'Parkeernormen Fiets en Scooter', vastgesteld door de gemeenteraad op 14 maart 2018, is het beleidskader op basis waarvan bij ruimtelijke (her-)ontwikkelingen eisen gesteld worden aan de parkeervoorzieningen bij niet-woonfuncties. Om de stad leefbaar en bereikbaar te houden heeft de beleidsnota als uitgangspunt dat bij nieuwbouw en herontwikkeling zowel het fiets- als het scooterparkeren op eigen terrein wordt geregeld, al dan niet inpandig.

De beleidsregels gelden alleen voor niet-woonfuncties. Voor woningen eist het landelijke Bouwbesluit reeds een fietsenberging. Het Bouwbesluit 2012 verplicht ontwikkelaars om bij nieuwe woningen een individuele (fietsen)berging te realiseren, maar biedt ook ruimte voor gelijkwaardige alternatieven. In de Nota Parkeernormen fiets en scooter 2018 wordt de voorkeur uitgesproken voor een gelijkwaardig alternatief; een gezamenlijke fietsenstalling. Bewoners zullen die beter benutten voor het parkeren van hun fiets dan een individuele berging. Zo wordt voorkomen dat geparkeerde fietsen van bewoners de openbare ruimte onnodig belasten.

Normen fiets

Ten aanzien van het fietsparkeren bevat de nota bindende beleidsregels. Bij de planvorming van bouwinitiatieven is het verplicht om te zorgen voor voldoende en goede parkeervoorzieningen voor fietsen bij niet-woonfuncties. De beleidsregels bepalen wat de minimale eisen zijn die aan verschillende niet-woonfuncties worden gesteld voor fietsparkeervoorzieningen.

De nota bevat de volgende vijf bindende beleidsregels waaraan de gemeente bouwplannen toetst:

  1. parkeervoorzieningen voor fietsen komen altijd op eigen terrein, al dan niet inpandig, tenzij wordt voldaan aan tenminste één van de afwijkingscriteria;
  2. voor het bepalen van de parkeereis voor fietsen hanteert de gemeente de toepassingsregels voor parkeernormen; bij dubbelgebruik kan de parkeereis naar beneden worden bijgesteld, mits de initiatiefnemer dit onderbouwt met een parkeerbalans; afwijken van de parkeernormen en het 'eigen terrein'-principe kan, mits voldaan wordt aan de afwijkingscriteria;
  3. de gemeente kan aan een initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling een financiële bijdrage vragen, als door het afwijken van de parkeernormen voor de fiets de gemeente extra parkeervoorzieningen moet maken;
  4. voor het toepassen van de fietsparkeernormen is de stad verdeeld in drie zones met een hoge, gemiddelde en lage fietsparkeerdruk; deze parkeerdruk is in zone 1 het hoogst;
  5. de gemeente bepaalt de minimum fietsparkeereis aan de hand van de normen voor fietsparkeren in de nota.
verplicht
Afbeelding: zone-indeling normen fietsparkeren voor niet-woonfuncties en het plangebied  

In het gehele bestemmingsplangebied zijn de fietsparkeernormen van toepassing die gelden voor de in de nota aangegeven Zone 1, de zone met een hoge fietsparkeerdruk. Het vaststellen van het minimaal vereiste aantal parkeerplekken is volgens de nota een fietsparkeereis, waarbij maatwerk wordt toegepast. Net als bij de parkeernormen voor auto's kan van de fietsparkeernormen worden afgeweken mits aan de daaraan gestelde criteria wordt voldaan.

Richtlijnen scooter

Voor het realiseren van scooterparkeervoorzieningen geldt geen verplichting, maar wordt geadviseerd de normen in de nota toe te passen. Daartoe bevat de nota niet-bindende richtlijnen. Toepassing van deze richtlijnen is in elk geval nodig bij de planvorming voor initiatieven die veel publiek trekken en waarbij veel scooters worden verwacht en voor bedrijven en organisaties waarvan veel werknemers met de scooter komen.

Vergunningverlening

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, transformatie, herontwikkeling en bestemmingswijzigingen, moet ten behoeve van de te realiseren functies voldoende parkeergelegenheid voor fietsen aanwezig zijn of gerealiseerd worden. Hierbij moet voldaan worden aan de beleidsregels in de 'Nota Parkeernormen Fiets en Scooter' (gepubliceerd op 28 augustus 2018). Net als het beleid voor autoparkeren, kan ook dit beleid in de toekomst wijzigen. Voor de toepassing van het beleid dient op grond van de bepalingen van dit bestemmingsplan te worden uitgegaan van de meest recente versie van het vastgestelde en inwerking getreden beleid. Het beleid is voor een ieder raadpleegbaar op internet.

Consequenties voor dit bestemmingsplan

De Nota Parkeren fiets en scooter, inclusief de mogelijkheden om van de normen af te wijken, is van toepassing verklaard door in de bestemmingsplanregels te verwijzen naar het vigerend parkeerbeleid voor fietsparkeren. Daarmee is het onderhavige bestemmingsplan in overeenstemming met dit gemeentelijk beleid.

5.5.24 Sportvisie 2025     

De sportvisie 2025 'De Sportieve Stad' beschrijft de ambities van gemeente Amsterdam in de komende jaren. Het gaat om ambities op het gebied van mogelijkheden voor Amsterdammers om te sporten en ambities voor de inrichting van de eigen interne sportorganisatie van de gemeente.

Amsterdam is een alom erkende sportstad die uitnodigt tot (sportief) bewegen door een beweegvriendelijke en -stimulerende inrichting van de openbare ruimte, een duurzame en toegankelijke sportinfrastructuur en een rijk en divers aanbod van sport- en beweegactiviteiten voor alle Amsterdammers.

De sportvisie staat op vier pijlers en is uitgewerkt in negen speerpunten. De vier pijlers van het sportbeleid zijn:

  • sportparticipatie: Alle Amsterdamse kinderen genieten van sport en bewegen. Voor Amsterdammers met een achterstand of beperking biedt het brede scala aan sportaanbieders een passend sport- en beweegaanbod. In Amsterdamse wijken en buurten brengt sport plezier in het leven van alledag.
  • sportieve ruimte: Amsterdam heeft een toegankelijk, aantrekkelijk en duurzaam aanbod van sportieve ruimte en (top)sportaccommodaties, die bijdragen aan de kwaliteit van de stad, wijken en buurten.
  • sportaanbieders: Amsterdam kent een rijk en divers palet aan vitale en maatschappelijk actieve sportaanbieders, die actief sporten en bewegen toegankelijk maken voor alle Amsterdammers.
  • topsport: Amsterdam is een nationaal en internationaal erkende (top)sportstad met structurele faciliteiten voor topsporters en toptalent en aansprekende evenementen die bijdragen aan de sportieve uitstraling en maatschappelijke en economische ontwikkeling van de stad.

Naast de Sportvisie 2025 zijn met betrekking tot sport de volgende nota's belang.

  • Sportaccommodatieplan 2015-2022: In het Sportaccommodatieplan staat waar de gemeente zich in de komende jaren op wil richten als het gaat om sportaccommodaties. Het gaat daarbij niet alleen over de sporthallen, zwembaden en sportparken, maar ook over de openbare ruimte. De speerpunten in het sportaccommodatieplan zijn het wegwerken wachtlijsten, de stad als speelveld: sportieve openbare ruimte, toegankelijke en bereikbare sportaccommodaties, het intensiveren gebruik van accommodaties, het behoud van unieke voorzieningen, het realiseren van duurzame accommodaties, nieuwe sporten en innovatieve concepten. In het plan is de accommodatiebehoefte per accommodatietype en per sport verder uitgewerkt, en voor zover mogelijk gekwantificeerd. Daarmee geeft het plan een overzicht van de sportinfrastructuur in Amsterdam voor de accommodaties voor binnensport (sporthallen, sportzalen, gymnastieklokalen en binnenzwembaden), buitensport (voetbal, tennis, hockey, watersport et cetera) en sportvoorzieningen in de openbare ruimte. Specifiek voor Zuid wordt in het sportaccommodatieplan geconstateerd dat:
    1. er behoefte is aan een accommodatie met specifieke voorzieningen voor turnen, met deels een gymzaal en deels een turnzaal met vrije vloer en vaste opstelling;
    2. in Zuid de laatste jaren veel geïnvesteerd is in sport in de openbare ruimte.
  • Strategisch Huisvestingsplan Sport: Het strategisch huisvestingsplan Sport (SHP-Sport) geeft een overzicht van de investeringsopgave in de Amsterdamse sportaccommodaties voor de periode van 2020-2023. Het plan beantwoordt de vraag wat nodig is om de sportinfrastructuur mee te ontwikkelen met de groei van de stad en te voorzien van de benodigde kwaliteitsimpuls. Het SHP-Sport laat zien welke ruimteclaims, huisvestings-, beheer-, exploitatie- en organisatiekosten daarvoor nodig zijn. Voor Zuid wordt in de investeringsopgave het Zuiderbad specifiek genoemd. Het betreft het doorvoeren van duurzaamheidsmaatregelen (het aardgasvrij maken) van het zwembad.

Consequenties voor dit bestemmingsplan

Binnen het onderhavige plangebied bevinden zich geen sportparken en dergelijke. Deze worden in dit plangebied ook niet voorzien. In het onderhavige plangebied bevindt zich wel een aantal sportaccommodaties en -verenigingen. Het betreft het zwembad van het Zuiderbad aan de Hobbemastraat 26 en de Roei- en Zeilvereniging 'De Amstel' aan de Hobbemakade 122, op de hoek van de Boerenwetering en het Amstelkanaal. Overigens valt het doorvoeren van duurzaamheidsmaatregelen als het aardgasvrij maken van het zwembad buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan.

verplicht
Afbeelding: Sportaccommodaties en openbare sportplekken in het plangebied  

Een bijzondere sportvereniging is de schoolroeivereniging 'De Drietand' van het Amsterdams Lyceum aan het Valeriusplein. Dit is de enige schoolroeivereniging in Nederland, aangesloten bij de Koninklijke Nederlandse Roeibond. De roeiers hebben een eigen onderkomen in het club- annex botenhuis onder de Lyceumbrug over het Noorder Amstelkanaal.

Naast deze sportvoorzieningen zijn in het plangebied nog enkele accommodaties voor binnensport aanwezig. Zo beschikken het Montessori Lyceum Amsterdam (aan de Hobbemakade 54 - Pieter de Hooghstraat 59) en het Sweelinck College (aan de Moreelsestraat 21 - Gabriël Metsustraat 20) over sportzalen die na schooltijd tevens (kunnen) worden gebruikt voor sportactiviteiten in verenigingsverband. Bijvoorbeeld als trainingsvoorziening voor teamsporten als basketbal en volleybal, om een deel van de benodigde trainingsruimte in sporthallen op te vangen, of voor sporten als turnen, vecht- en verdedigingssporten of buurtsportactiviteiten. Mits zij daarvoor geschikt zijn (bijvoorbeeld wat betreft afmetingen), kan het daarvoor benutten van gymnastieklokalen die buiten schooltijd ongebruikt zijn bijdragen aan een efficiënter ruimtegebruik.

In het bestemmingsplan hebben de sportaccommodaties en -verenigingen de bestemming 'Maatschappelijk'. De sportvoorzieningen die onderdeel uitmaken van scholen hebben dezelfde bestemming als de scholen zelf (eveneens 'Maatschappelijk'). Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' is ook het gebruik ten behoeve van verenigingssport toegestaan.

In het plangebied bevinden zich tevens meerdere sportplekken in de openbare ruimte. Op het Museumplein betreft het een basketbalveld, een jeu de boulesbaan en een skatebaan (Skate Big Ramp). Op het Jacob Obrechtplein ligt een voetbal-/basketbalveld en staan enkele tafeltennistafels. Binnen de voor deze pleinen geldende bestemming (de bestemming 'Groen') is het realiseren van dit soort voorzieningen mogelijk.

Overigens zijn sportscholen/fitnesscentra in dit bestemmingsplan niet aangemerkt als maatschappelijke voorzieningen, maar als een bijzondere vorm van consumentgerichte dienstverlening. Voor sportscholen/fitnesscentra geldt dat alleen de bestaande vestigingen zijn toegestaan. Deze zijn als zodanig aangeduid op de verbeelding. De vestiging van nieuwe sportscholen en de uitbreiding van bestaande sportscholen is niet mogelijk.

5.5.25 Watervisie Amsterdam 2040     

Op 14 september 2016 heeft het de gemeenteraad de Watervisie Amsterdam 2040 vastgesteld. De Watervisie geeft een ruimtelijk-economisch perspectief op het gebruik van water en oevers in Amsterdam op de lange termijn (2040) met een aantal speerpunten voor de korte termijn (2020). De Watervisie bestaat daarom uit de volgende twee onderdelen:

  1. De visie: thematische en gebiedsambities met alsmtijdshorizon 2040 , inclusief kaartbeelden;
  2. De uitvoeringsagenda: een uitvoeringsagenda met speerpunten (maatregelen en acties) met als tijdshorizon 2016 - 2018.

De Watervisie Amsterdam 2040 is een uitwerking van de structuurvisie. Dat betekent dat de Watervisie als een onderdeel van de Structuurvisie Amsterdam 2040 wordt beschouwd. De Watervisie is daarmee zowel een beleidsvisie als een planologisch-juridisch toetsinstrument. Ze wordt als planologisch-juridisch toetsingsdocument ingezet bij ruimtelijke plannen en initiatieven om watergerelateerde ontwikkelingen in balans met elkaar en integraal te laten plaatsvinden.

De centrale ambitie van de Watervisie Amsterdam 2040 is: "Amsterdam gebruikt haar water en oevers beter en duurzamer en optimaliseert de ordening van het gebruik van het water en oevers. Dit leidt er toe dat Amsterdam zich verder kan ontwikkelen als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame en leefbare Europese metropool".

Daartoe is in de Watervisie de volgende koers uitgezet:

  • water toegankelijk en beleefbaar maken & activeren;
  • groei door spreiding van recreatie en toerisme;
  • dynamisch en duurzaam gebruik water stimuleren.

De ambities in de Watervisie zijn gebiedsgericht uitgewerkt. Daartoe is de stad voor wat betreft het gebruik van water en oevers verdeeld in vier gebieden, met elk een eigen karakteristiek, opgave en daarbij aansluitende ambities. De verdeling in gebieden betreft is als volgt:

  1. de binnenstad;
  2. de stad rondom de binnenstad;
  3. het IJ en de haven;
  4. de stad grenzend aan het landschap.

verplicht
Afbeelding: Het gebied 'De stad rondom de binnenstad' en het plangebied  

Consequenties voor dit bestemmingsplan

In de Watervisie is het onderhavige plangebied onderdeel van het gebied De stad rondom de binnenstad. Dat gebied beslaat grofweg Amsterdam West, Zuid en Oost en ligt direct tegen de populaire grachtengordel aan. Door de directe aansluiting van het water op de grachtengordel kan juist dit gebied een deel van de druk op het (gebruik van) het water in de binnenstad opvangen. Deze zone rondom de binnenstad kan daarom ook het 'uitrolgebied van de drukke binnenstad' worden genoemd. Volgens de Watervisie liggen in en aan de grachten, vaarten en kanalen van dit uitrolgebied kansen voor de ontwikkeling van nieuwe ligplaatsen voor de passagiersvaart, nieuwe vaarroutes en verbetering van de openbare ruimte. Er zijn hier mogelijkheden om nieuwe wandel- en fietsroutes aan het water te realiseren, het zicht op het water te verbeteren en nieuwe recreatie- en attractieplekken aan het water te ontwikkelen.

Voor de zone 'uitrolgebied' worden in de Watervisie diverse ambities gesteld. Enkele van deze ambities hebben betrekking op het onderhavige bestemmingsplangebied. Het betreft de volgende ambities om de druk op het water in het centrum op te vangen.

Boerenwetering

De Boerenwetering is door zijn directe verbinding met de Singelgracht en de grachtengordel aantrekkelijk als locatie voor ligplaatsen voor de passagiersvaart (bemande en onbemande bootverhuur).

Amstelkanalen 

Op termijn kan de met de aanleg van twee (duiker-)bruggen over het Noorder Amstelkanaal ter hoogte van de Amstelveenseweg ook dit kanaal doorvaarbaar maken voor de plezier- en passagiersvaart. Zo ontstaat een alternatieve vaarroute tussen Schinkel en Amstel en wordt het vaarrondje Amstelkanalen gerealiseerd. Dit kan bijdragen aan de spreiding van de plezier- en passagiersvaart. De Amstelkanalen zijn door hun ligging niet ver van de binnenstad en in het aantrekkelijke Zuid van Berlage tevens interessant voor de ontwikkeling van nieuwe (kleinschalige) locaties met ligplaatsen voor de passagiersvaart (bemande en onbemande bootverhuur).

In de Watervisie is bij de Amstelkanalen verder aangegeven dat zij zijn ontworpen als sierkanalen in Plan Zuid van Berlage, met een prachtig waterplein op de plek waar het Amstelkanaal splitst in het Noordelijk en Zuidelijk Amstelkanaal en kruist met de Boerenwetering. De Amstelkanalen kenden geen aanlegvoorzieningen voor de pleziervaart met als gevolg dat er op de groene oevers een wildgroei van paaltjes, planken en steigertjes ontstond. Hiervoor is de laatste jaren een nieuwe aanlegvoorziening ontwikkeld en op de meeste plaatsen gerealiseerd. Goede handhaving moet er voor zorgen dat de openbare groene kades aantrekkelijk blijven.

De in de Watervisie opgenomen ambities zijn uitgewerkt in de Nota Varen (deel 1 en deel 2) en het Uitwerkingsplan Overstaplocaties Touringcar-Riviercruise-Rondvaart. Deze uitwerkingen worden hieronder toegeicht.

5.5.26 Nota Varen (deel 1 en deel 2)     

Toerisme hoort bij Amsterdam, maar de toenemende drukte zet de leefbaarheid van onze stad, het karakter van de grachtengordel en de openbare orde onder druk. Met de Nota Varen (deel 1 en deel 2) is in 2019 en 2020 een aantal nieuwe maatregelen voor varen op en om de Amsterdamse grachten ingesteld.

Nota Varen deel 1 

Uitgangspunt in de op 19 mei 2019 door de gemeenteraad vastgestelde Nota Varen deel 1 is een duurzaam, evenwichtig, rechtvaardig gebruik van wal en water door de verschillende gebruikers (pleziervaart, passagiersvaart, goederenvaart). Het water wordt beschouwd als levend erfgoed met zo min mogelijk overlast voor 'bewoners en bezoekers'. Het gebruik daarvan moet in balans zijn met de overlast die bewoners en bezoekers daarvan ondervinden. In deel 1 van de Nota Varen is dit vertaald in de volgende beleidsdoelstellingen.

  • voldoende ruimte voor bewoners door het aantal vaarbewegingen en boten te beheersen en door het spreiden van plezier- en passagiersvaart;
  • beheersen drukte en vermindering overlast: de toenemende drukte op het water maakt dat het stedelijk milieu en de leefbaarheid onder druk staan. Vanuit het oogpunt van duurzaamheid worden emissie-eisen gesteld;
  • verdeling schaarse ruimte: de capaciteit van de grachten is beperkt. Dat maakt dat er keuzes gemaakt moeten worden voor wie er ruimte wordt geboden en in welke mate. Het is voor de gemeente van belang dat er in ieder geval voldoende ruimte is voor pleziervaart, waar ook bewoners in het bijzonder aan hechten, en voor goederenvervoer over het water;
  • bescherming van het karakter van de grachten als historisch erfgoed: de grachtengordel is UNESCO werelderfgoed. De uitstraling en het karakter dienen behouden te worden;
  • filevorming op het water en massatoerisme passen niet bij dat karakter en doen af aan het monumentale visitekaartje van de stad dat de grachtengordel zou moeten vormen;
  • waarborgen vlotte en veilige doorvaart: teveel boten op de grachten brengen ten slotte de vlotte en veilige doorvaart in gevaar. Dat is een algemeen aandachtspunt - waarbij op specifieke knelpunten bijzondere maatregelen nodig zijn.

De Nota Varen deel 1 geeft het kader voor het vaarbeleid, bevat vergunningenbeleid voor de passagiersvaart en regels voor het gebruik van het water en bevat een aantal maatregelen om de beleidsdoelen te behalen. Het betreft de volgende besluiten.

  1. De '12+ regel': Een pleziervaartuig mag dan niet meer dan 12 passagiers plus een schipper aan boord hebben. Dit houdt in dat iedere groep van 12 of meer personen aangewezen is op een vergund passagiersvaartuig met schipper. Deze maatregel zal worden toegevoegd aan de Verordening op het binnenwater 2010.
  2. Handhaving: De komende jaren zal structureel meer handhaving worden ingezet op het water en op de wal. Ook werken de handhavende partijen nu intensiever samen waardoor zij effectiever kunnen werken.
  3. Overlast: Hierbij gaat het voornamelijk over geluidoverlast en ongepast gedrag, vaak veroorzaakt door grotere groepen Amsterdammers of bezoekers. Deze overlast is niet zelden het gevolg van overmatig drankgebruik van de passagiers. Alcoholgebruik op de boot door passagiers is niet verboden, maar het veroorzaken van overlast kan wel degelijk beboet worden.
  4. Nachtsluiting: Het college van B&W heeft nu de bevoegdheid om, wanneer zij dat nodig acht, een nachtsluiting aan te kondigen voor de grachtengordel van 00.00 tot 7.00 uur om de bewoners van de binnenstad een normale nachtrust te kunnen bieden.

Nota Varen deel 2 

De op 20 mei 2020 door de gemeenteraad goedgekeurde Nota Varen deel 2 bevat een uitwerking van het nieuwe vaarbeleid uit deel 1 voor wat betreft de volgende aspecten.

  • het op- en afstapbeleid;
  • het ligplaatsenbeleid;
  • verduurzamingsmaatregelen;
  • vignetbeleid;
  • maatregelen ter stimulering van (goederen)transport over water.

In het kader van het bestemmingsplan zijn vooral de op- en afstappen en de ligplaatsen voor passagiersvaart van belang.

Op- en afstapplaatsen passagiersvaart

Het volumebeleid voor exploitatievergunningen voor passagiersvaart uit de Nota Varen deel 1 houdt in dat de gemeente voor passagiersvaartuigen vergunningen verleent voor bepaalde tijd en in tranches. Ook nieuwe toetreders kunnen zodoende een vergunning verkrijgen. Zowel nieuwe toetreders als zittende reders hebben een op- en afstaplocatie en een ligplaats nodig. De invoering van het volumebeleid vereist daarom een flexibeler gebruik van zowel de op- en afstaplocaties als de ligplaatsen. Het stimuleren van transport over water vereist eveneens een flexibeler gebruik van de op- en afstaplocaties en de ligplaatsen. Om toekomstbestendig te zijn, dient het gebruik van de huidige op- en afstaplocaties dan ook efficiënter te worden. Een andere belangrijke reden om het op- en afstapbeleid te herzien, is de aanpak van de drukte en overlast als gevolg van de toeristenstromen. Toerisme hoort bij de stad, maar de toenemende drukte die dit met zich meebrengt zet het stedelijk milieu, de leefbaarheid, het karakter van de grachtengordel, het vlotte en veilig verkeer en de openbare orde onder druk. De gemeente herziet om deze redenen het huidige gebruik van de op- en afstaplocaties in de stad en pakt de overlast aan op met name de populaire op- en afstaplocaties.

De op- en afstaplocaties zijn onder te verdelen in locaties die voor ieder passagiersvaartuig met een exploitatievergunning toegankelijk zijn (openbare op- en afstaplocaties) en locaties die exclusief worden gebruikt door bepaalde reders en waarmee de gemeente afspraken heeft gemaakt over het gebruik ('exclusieve' op- en afstaplocaties).

De maatregelen om de gestelde doelen te bereiken zijn de volgende:

  • flexibel gebruik op de exclusieve op- en afstaplocaties: Omdat op de huidige exclusieve op- en afstaplocaties niet genoeg ruimte is om iedere (toekomstige) vergunninghouder een exclusieve op- en afstaplocatie te geven, is het noodzakelijk om het gebruik van de huidige exclusieve op- en afstaplocaties flexibeler te maken. Het uitgangspunt daarbij efficiënt ruimtegebruik.
  • extra op- en afstapplekken in het Entreegebied: Het water aan de centrumzijde van het Centraal Station (het Open Haven Front) functioneert als 'de Entree' naar de stad. In dit Entreegebied worden extra op- en afstapplekken voor de passagiersvaart gecreëerd.
  • overstaplocaties rondvaartboot op touringcar en rondvaartboot op riviercruise: Overstapplaatsen buiten het centrum dragen bij aan het beter spreiden van het vaarverkeer en het verminderen van de overlast en drukte in het centrum. Voor (het uitbreiden van de) overstaplocaties zijn de Zouthaven, de De Ruijterkade Oost en de De Ruijterkade West in beeld.
  • creëren openbare op- en afstaplocaties voor (goederen)transport over water met medegebruik passagiersvaart voor incidentele afvaart: Om het (goederen)transport over het water te stimuleren, zullen openbare op- en afstaplocaties worden aangewezen voor (al dan niet exclusief) gebruik door transportvaartuigen.
  • op- en afstapplekken voor segment Onbemand in de jachthavens: Onderzocht wordt of de ligplaatsen van onbemande vaartuigen in jachthavens tevens gebruikt kunnen gaan worden als op- en afstapplaats.
  • aanstellen van een op- en afstapcoördinator: De aan te stellen op- en afstapcoördinator fungeert als aanspreekpunt voor de reders, monitort of er voldoende open afstaplocaties zijn voor vergunninghouders en verdeelt de op- en afstapplekken op transparante wijze.
  • aanpakken overlast openbare op- en afstaplocaties.

In afwijking van het coalitieakkoord is het college niet voornemens om de openbare op- en afstaplocaties voor rondvaartboten naar buiten het centrum te verplaatsen. Verwacht wordt dat de maatregelen in de Nota Varen delen 1 en 2 de overlast en drukte op en rondom het water zullen verminderen. Bovendien zijn deze maatregelen beter uitvoerbaar en wordt een mogelijk waterbedeffect naar de overige stadsdelen voorkomen.

Ligplaatsen passagiersvaart 

Het volumebeleid voor exploitatievergunningen voor passagiersvaart uit de Nota Varen deel 1 vereist tevens een nieuwe inrichting en ordening van het bestaande ligplaatsensysteem. Daartoe wordt het ligplaatsenbeleid herzien, waarbij in het beleid tevens meer uniformiteit wordt gebracht. Overigens betreft het alleen ligplaatsen voor passagiersvaart. Ligplaatsen voor de transportsector worden in het ligplaatsenbeleid alleen meegenomen voor zover er raakvlakken zijn. Ligplaatsen voor de pleziervaart vallen buiten de reikwijdte van de hier genoemde maatregelen.

De gemeente zal erop toezien dat er in redelijkheid voldoende ligplaatsen beschikbaar blijven voor de passagiersvaartuigen met een exploitatievergunning. Voor het (goederen)transport wordt geïnventariseerd welke behoefte er bestaat aan ligplaatsen in of nabij de stad. Dit wordt meegenomen bij de verdere uitwerking van het ligplaatsenbeleid. De beperkte ruimte voor ligplaatsen in openbaar water vraagt ook een flexibelere invulling van het huidige gebruik van de ligplaatsen.

Het nieuwe ligplaatsenbeleid bestaat uit de volgende maatregelen:

  • harmoniseren van de prijzen voor ligplaatsen in openbaar water en in jachthavens: Er wordt een voorstel uitgewerkt om vanaf 2022 de prijzen voor ligplaatsen in openbaar water verder te harmoniseren met de prijzen voor vergelijkbare ligplaatsen in een jachthaven.
  • meer (centrale) regie nemen en een ligplaatsenplan opstellen: In samenwerking met de stadsdelen wordt een ligplaatsenplan opgesteld voor zowel bestaande als mogelijk nieuwe locaties voor ligplaatsen. Hierbij gelden verschillende richtlijnen, zoals een evenwichtige verdeling tussen de stadsdelen, goede ruimtelijke inpassing en het voorkomen van overlast. In de Verordening op het binnenwater 2010 zal daartoe worden opgenomen dat het college bevoegd zal zijn ligplaatsen aan te wijzen, inclusief een bevoegdheid tot ordening naar functie (passagiersvaartuigen en overige bedrijfsvaartuigen). Bij het aanwijzen van locaties zal (vanzelfsprekend) de wet- en regelgeving rondom ruimtelijke ordening in acht worden genomen. Tevens zal voor de tijdelijke ligplaatsen worden gekeken naar mogelijkheden om deze locaties permanent in gebruik te nemen. Daarbij zullen de publiekrechtelijke aanspraken (zoals omgevingsvergunningen) en privaatrechtelijke aanspraken (zoals gebruiks- of huurovereenkomsten) rondom een ligplaats in kaart worden gebracht en waar nodig worden opgezegd, ingetrokken of omgezet.
  • opstellen centraal ligplaatsenregister: In overleg met de reders en de stadsdelen wordt in een op te stellen centraal ligplaatsenregister, per ligplaats in openbaar water opgenomen welk(e) type(n) passagiersvaartuig in aanmerking kom(t)(en) voor die ligplaats. In het register wordt ook opgenomen of er sprake is van een ligplaats met een bijzondere eigendomssituatie (zoals erfpacht, recht van overpad of dubbel liggen) of waarover een overeenkomst is gesloten of afwijkende publiekrechtelijke voorschriften zijn bepaald. Privaatrechtelijke overeenkomsten over het gebruik van de ligplaats zullen worden opgezegd. Daarmee bevat het register een volledig overzicht van de specifieke situatie op alle ligplaatsen en vormt het de basis voor het kunnen (her)verdelen van ligplaatsvergunningen.
  • koppelen ligplaatsvergunning aan exploitatievergunning: Om te voorkomen dat passagiersvaartuigen zonder exploitatievergunning op een ligplaats in openbaar water (blijven) liggen, waardoor er ligplaatsen beschikbaar zijn voor andere exploitanten, zal een ligplaatsvergunning voor een ligplaats van een specifiek vaartuig in openbaar water worden ingetrokken wanneer de reder de exploitatievergunning voor dat vaartuig verliest. Hiertoe zal de Verordening op het binnenwater 2010 worden aangepast.
  • uitwerken uitgifteregeling ligplaatsvergunningen: De kern van de regeling is het omzetten van ligplaatsvergunningen voor onbepaalde tijd naar bepaalde tijd en het (her)verdelen van de huidige ligplaatsvergunningen. Uitgangspunten van de regeling zijn het bieden van gelijke kansen op een (vrijkomende) ligplaats in openbaar water aan alle gegadigden en het voorkomen van onevenredige versnippering van ligplaatsen van dezelfde reder.
  • aanstellen van een ligplaatscoördinator: Om de vraag naar ligplaatsen en de verdeling over de locaties te coördineren wordt een ligplaatscoördinator aangesteld.
  • realiseren laadinfrastructuur bij ligplaatsen in openbaar water: Om de passagiersvaart te verduurzamen, is de gemeente voornemens om laadinfrastructuur te plaatsen op de ligplaatsen in openbaar water. De gemeente neemt daarin de regie om te voorkomen dat gebruikers van een ligplaats in eigen beheer laadinfrastructuur realiseren.

Consequenties voor dit bestemmingsplan

Aangezien het beleid nog moet worden uitgevoerd heeft dit gemeentelijke beleid geen consequenties voor dit bestemmingsplan. Voor diverse maatregelen geldt dat zij inmiddels zijn vertaald in de Verordening op het binnenwater 2010.

In en grenzend aan het onderhavige plangebied bevinden zich wel meerdere op- en afstapplaatsen en ligplaatsen voor de passagiersvaart.

verplicht
Afbeelding: Op- en afstapplaatsen en ligplaatsen voor passagiersvaart in en om het plangebied.  

De volgende op- en afstappplaatsen en ligplaatsen voor passagiersvaart maken onderdeel uit van het onderhavoge bestemmingsplan:

Singelgracht

De op- en afstappplaatsen en ligplaatsen langs de zuidoever van de Singelgracht, grenzend aan stadsdeel Centrum, maken wel onderdeel uit van het onderhavige bestemmingsplan. Het betreft vier op- en afstapplaatsen voor passagiersvaart. Het betreft drie 'exclusieve' op- en afstapplaatsen, te weten een ter hoogte van het Parkhotel en twee ter hoogte van het Rijksmuseum. Ter hoogte van de Jan Luykenstraat bevindt zich tevens een openbare op- en afstapplaats. In het van het plangebied deel uitmakende deel van de Singelgracht bevinden zich daarnaast drie ligplaatsen voor passagiersvaart, te weten twee ligplaatsen ter hoogte van het Parkhotel (beide met het adres Stadhouderskade 501) en een ligplaats ter hoogte van de Jan Luykenstraat (tegenover Stadhouderskade 42).

verplicht
Afbeelding: Op- en afstapplaatsen en ligplaatsen voor passagiersvaart in het plangebied langs de Singelgracht.

Boerenwetering

Langs de beide oevers van de Boerenwetering liggen ten noorden van de brug van de Ceintuurbaan vier ligplaatsen voor passagiersvaart. Twee van deze ligplaatsen liggen aan de oostoever van de Boerenwetering, en liggen daarmee buiten het onderhavige bestemmingsplan. De twee ligplaatsen langs de westoever van de Boerenwetering ten noorden van de Ceintuurbaan maken wel onderdeel uit van het onderhavige bestemmingsplan.

verplicht
Afbeelding: Ligplaatsen voor passagiersvaart in het plangebied langs de Boerenwetering ten noorden van de Ceintuurbaan.  

De bestaande voorzieningen voor passagiersvaart (steigers et cetera) in de Singelgracht en de Boerenwetering zijn als zodanig in het bestemmingsplan opgenomen. Een toename (in aantal of oppervlak) van deze voorzieningen is in het kader van het beleid niet gewenst en wordt in het bestemmingsplan daarom niet mogelijk gemaakt.

De Nota Varen handelt niet over de ligplaatsen voor woonboten. In het plangebied bevinden zich enkele ligplaatsen voor woonboten. Deze komen hierna aan bod in de paragrafen 'Verordening op het binnenwater' en '(Paraplu)bestemmingsplan Drijvende bouwwerken'.

5.5.27 Overstaplocaties Touringcar-Riviercruise-Rondvaart     

Op 30 september 2020 heeft de gemeenteraad het Uitwerkingsplan Overstaplocaties Touringcar-Riviercruise-Rondvaart vastgesteld. Het uitwerkingsplan is gericht op een samenhangend en goed functionerend netwerk van overstaplocaties voor rondvaart, riviercruise en touringcar. Er moet mee worden bereikt dat de drukte en overlast in de stad en onnodige vervoersbewegingen worden tegengegaan.

Het streven is om aan de rand van het centrum in 2022 voldoende overstapfaciliteiten te bieden. Het is nu namelijk te druk bij de centrumzijde van het Centraal Station, het Rokin en het Natte Damrak. Het opheffen van de touringcarhaltes hier (die deels gebruikt worden voor de overstap van touringcar op rondvaart) gebeurt ná de geplande verplaatsing van de touringcarafhankelijke rondvaartactiviteiten naar andere plekken in de stad.

Gewenste situatie 2022 

In het Uitwerkingsplan Overstaplocaties is aangegeven hoe de gemeente toewerkt naar de nieuwe situatie in 2022. Er is aangegeven waar (deels nieuwe) plekken gerealiseerd moeten worden alsmede welke huidige overstaplocaties nodig zijn. Bij het toewerken naar een efficiënte, effectieve en duurzame overstap van passagiers tussen touringcars, rondvaartboten en riviercruises worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • spreiding van drukte;
  • minimaliseren van (onnodige) vervoersbewegingen;
  • efficiënt en effectief gebruik van overstaplocaties.

Daarnaast is voor een goed functionerend stelsel van overstaplocaties in 2022 het van belang dat:

  • overstaplocaties zo min mogelijk overlast veroorzaken voor inwoners en ondernemers in de stad;
  • optimaal gebruik wordt gemaakt van de al aanwezige voorzieningen op overstaplocaties die niet verdwijnen;
  • de overstap van touringcar op rondvaart en vice versa wordt gefaciliteerd op locaties die binnen een redelijke vaartijd van het centrum zijn gelegen;
  • de overstap van riviercruise op touringcar en vice versa en de overstap van riviercruise op rondvaart wordt zo veel mogelijk gefaciliteerd op de riviercruise locaties; zo lang de riviercruise op de huidige locaties ligt, is het verstandig hier ook de overstap te faciliteren om (onnodige) touringcarbewegingen tegen te gaan;
  • er een reserveringssysteem komt voor het overstappen om de overstapcapaciteit eerlijk te verdelen en zo efficiënt mogelijk te gebruiken.

Globale verkenning toekomstige overstaplocaties (na 2030)

Het overstapstelsel zoals dat in 2022 wordt beoogd, is een stelsel dat voor de komende 10 tot 15 jaar voldoende perspectief moet bieden op een efficiënte overstap tussen rondvaart, touringcar en riviercruise in Amsterdam. Door toenemende drukte in en rond het centrum is het wenselijk de druk op de openbare ruimte in het centrum te verminderen. Het verplaatsen van overstaplocaties kan daaraan een bijdrage leveren. Overstaplocaties worden dan verder van het centrum af gesitueerd. Het gaat hier niet om het aantal overstaplocaties te doen laten groeien, maar juist de transitie 'de stad uit' verder in te vullen.

Nader onderzoek is nodig om te bezien of hiervoor op termijn zoeklocaties nodig zijn en aan welke criteria deze overstaplocaties moeten voldoen. Daarbij is in de tussenliggende periode (vanaf 2022 tot 2030) consequente afstemming met de branches, stadsdelen en Port of Amsterdam van belang. In onderling overleg moet bekeken worden wat de meest kansrijke zoeklocaties zijn en waar het beter kan.

Consequenties voor dit bestemmingsplan 

Om de overstap van touringcar op rondvaart te faciliteren, te spreiden en het aantal vervoersbewegingen te minimaliseren, zijn naast het opheffen van halteerplekken in het centrum de huidige overstaplocaties in de omgeving van het Leidseplein, Museumplein en het Rijksmuseum van belang. Binnen het onderhavige plangebied bevinden zich langs de Stadhouderskade twee locaties waar naast de reguliere rondvaarttochten ook overgestapt wordt van touringcar op rondvaart en vice versa. Het gaat om de overstaplocaties voor het Rijksmuseum en voor het Parkhotel. Deze plekken blijven ook na 2022 in gebruik en daar blijft overstappen van touringcar op rondvaart mogelijk. Deze overstaplocaties zijn nodig om het systeem van overstappen te kunnen laten functioneren. Als een van deze locaties zou komen te vervallen, zou dit onvermijdelijk leiden tot een heroverweging of de overstap aan de centrumzijde van het Centraal Station in 2022 kan worden opgeheven. Op dit moment zijn deze twee op- en afstaplocaties in exclusief gebruik van enkele rederijen. In lijn met de Nota Varen Deel 2 zullen afspraken worden gemaakt over medegebruik op deze locaties vanaf 2022. Medegebruik betekent dat deze locaties, efficiënter kunnen worden ingezet als overstaplocatie en ook door andere rederijen gebruikt kunnen worden.

In het uitwerkingsplan wordt geconcludeerd dat de bestaande overstapcapaciteit voldoende is voor de gewenste situatie in 2022. Dat komt mede door het in stand houden van de op- en afstapplekken voor passagiersvaart in de omgeving van het Leidseplein en het Musuemplein en de mogelijkheid om hier over te stappen van touringcar op rondvaart en vice versa. De globale verkenning voor de langere termijn (na 2030) is nog onvoldoende uitgewerkt om in dit bestemmingsplan rekening te houden met toekomstige zoeklocaties.

Daarmee is er geen aanleiding om het bestemmingplan uitbreiding van op- en afstaplocaties (in aantal en omvang) mogelijk te maken. Dit sluit overigens aan op het voornemen van het college van B&W om naar aanleiding van de Nota Varen geen openbare op- en afstaplocaties voor rondvaartboten naar buiten het centrum te verplaatsen.

5.5.28 Verordening op het binnenwater     

5.5.28.1 Verordening op het binnenwater 2010     

Op 1 februari 2010 is de gemeentelijke Verordening op het binnenwater 2010 (Vob) in werking getreden. In de verordening is aangegeven dat het water en de stad Amsterdam onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Het 'blauwe goud' is een kenmerkende en waardevolle kwaliteit van de stad.

De Vob bevat het regelgevende kader voor de Amsterdamse binnenwateren. Daarin zijn algemene regels opgenomen voor het varen op die wateren en is bepaald in welke gevallen bijvoorbeeld een vergunning is vereist voor een activiteit. Op grond van de Vob is het verboden om zonder of in afwijking van een vergunning van het college van B&W (deze bevoegdheid is gedelegeerd naar het Dagelijks Bestuur van het stadsdeel) met een woonboot ligplaats in te nemen. De vergunning is persoons-, locatie-, en vaartuiggebonden. De vergunning kan worden geweigerd in het belang van de welstand, ordening, de veiligheid, het milieu en de vlotte en veilige doorvaart. De vergunning kan uitsluitend worden verleend aan de eigenaar(s) van de boot.

De Vob bevat overigens geen inhoudelijke bepalingen die betrekking hebben op de ruimtelijke inrichting, bijvoorbeeld of een woonboot ergens permanent mag worden afgemeerd. Hiertoe zijn veeleer de Wet op de ruimtelijke ordening en het bestemmingsplan de aangewezen juridische instrumenten. Bij afgifte van een ligplaatsvergunning toetst het bestuursorgaan vervolgens (onder andere op basis van het bestemmingsplan) of dit vanuit de optiek van de ruimtelijke ordening is toegestaan.

Consequenties voor dit bestemmingsplan

Op grond van de Verordening op het binnenwater dienen alle boten te beschikken over een ligplaatsvergunning. In het onderhavige bestemmingsplan liggen twee woonboten met een ligplaatsvergunning, te weten langs de westoever van de Boerenwetering ter hoogte van Gerard Terborgstraat. Deze woonboten zijn reeds in het vigerend bestemmingsplan als zodanig opgenomen en worden ook in dit bestemmingsplan als zodanig opgenomen.

In tegenstelling tot het voorgaande bestemmingsplan zijn de woonboten in het plangebied in dit bestemmingsplan aangemerkt als (drijvende) bouwwerken die omgevingsvergunningsplichtig zijn oor de activiteit 'bouwen'. Dit wordt hierna toegelicht in de paragraaf '(Paraplu)bestemmingsplan Drijvende bouwwerken'.

5.5.28.2 Regeling op het binnenwater 2020     

De Vob laat het voor een aantal specifiek omschreven onderwerpen aan het college van burgemeester en wethouders over om nadere invulling te geven aan die kaders of om aanvullende regels te stellen. De Vob vormt ook het juridisch kader voor het regelen van op- en afstapplaatsen en ligplaatsen voor passagiersvaart.

Op 1 september 2020 is de Regeling op het binnenwater 2020 in werking getreden, waarmee de Vob ingrijpend is gewijzigd. Met het 'Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam houdende regels omtrent vaststelling van nadere regels over het binnenwater (Regeling op het binnenwater 2020)' zijn diverse in de Nota Varen aangekondigde maatregelen vastgelegd. Het betreft onder meer het verbod om te varen met meer dan 13 personen en het systeem voor het uitgegeven van vergunningen voor passagiersvaart.

Consequenties voor dit bestemmingsplan

Het in de Vob juridisch verankeren van de diverse in de Nota Varen aangekondigde maatregelen heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan. Zoals aangegeven in paragraaf 'Nota Varen', zijn de bij de op- en afstapplaatsen en ligplaatsen behorende voorzieningen voor de passagiersvaart als zodanig in het bestemmingsplan opgenomen. Een toename (in aantal of oppervlak) van deze voorzieningen is in het kader van het beleid niet gewenst en wordt in het bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt.

5.5.29 (Paraplu)bestemmingsplan Drijvende bouwwerken     

De aanleiding voor het opstellen van het paraplubestemmingsplan Drijvende bouwwerken is gelegen in twee uitspraken van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat in een aantal gevallen (woon)boten en bedrijfsvaartuigen beschouwd moeten worden als bouwwerken. Dat was voordien niet het geval.

De uitspraken hebben (in ieder) tot gevolg gehad:

  • dat woonboten en bedrijfsvaartuigen met een vaste ligplaats die hoofdzakelijk worden gebruikt voor verblijf op grond van de Woningwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) moeten worden aangemerkt als bouwwerk en omgevingsvergunningsplichtig zijn geworden voor de activiteit 'bouwen';
  • dat veel van deze drijvende bouwwerken niet voldoen aan de geldende regelgeving van het Bouwbesluit en daarmee een onzekere status zouden krijgen. Voor deze bouwwerken zijn immers geen omgevingsvergunningen op grond van de Wabo afgegeven omdat dat niet nodig was. Zij zijn evenmin getoetst aan het Bouwbesluit omdat dat geen onderdeel van het ligplaatstelsel was.

Deze gevolgen pasten echter niet in het wettelijke stelsel. Daarom is de Wet Verduidelijking voorschriften woonboten gemaakt, die de gevolgen van de uitspraken in een duidelijk wettelijk kader plaatst. Deze wet is op 1 januari 2018 in werking getreden. In de wet wordt met specifiek overgangsrecht geregeld dat de technische voorschriften van het Bouwbesluit 2012 niet van toepassing zijn op de op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet bestaande woonboten of bestaande andere drijvende objecten, die hoofdzakelijk worden gebruikt voor verblijf van personen.

De noodzakelijke aanpassingen van het Bouwbesluit 2012 zijn gelijktijdig met de hiervoor genoemde aanpassingen in werking getreden.

Het paraplubestemmingsplan Drijvende bouwwerken heeft de gemeente invulling gegeven aan de gewijzigde juridisch planologische status van woonboten en bedrijfsvaartuigen die als drijvend bouwwerk moeten worden beschouwd. Met het parapluplan worden meer dan zestig bestemmingsplannen in Amsterdam waarin drijvende bouwwerken zijn opgenomen in één keer aangevuld c.q. aangepast met bouwregels.

Het paraplubestemmingsplan, dat is vastgesteld op 18 september 2019 en inmiddels onherroepelijk is, biedt rechtszekerheid voor eigenaren/bewoners en het vereenvoudigt de procedure om tot vervanging of verbouwing te komen. Het uitgangspunt bij het paraplubestemmingsplan is om de bestaande rechten te respecteren, maar ook om nadrukkelijk niet meer rechten te bieden aan eigenaren/bewoners dan het geval was voor de inwerkingtreding van het paraplubestemmingsplan. Het plan betreft uitsluitend een juridische regeling. Er is geen ruimte voor andere (ruimtelijke) afwegingen. Dit komt aan bod bij de herzieningen van de moederplannen zodra die herzien worden in het kader van actualisatie of planvorming. Op dat moment kan een integrale afweging gemaakt worden waarbij alle relevante aspecten beoordeeld worden. Het paraplubestemmingsplan voorziet expliciet niet in bouwregels voor de bouw van steigers, terrassen en andere drijvende plaatsgebonden objecten bij woonboten/bedrijfsvaartuigen.

Consequenties voor dit bestemmingsplan 

Het parapluplan Drijvende bouwwerken geldt ook voor de waterwegen in het onderhavige bestemmingsplan Museumkwartier en Valeriusbuurt. In het onderhavige bestemmingsplan zijn de in het plangebied liggende woonschepen en -arken (alsmede bedrijfsboten dan ook opgenomen als drijvende bouwwerken. Dit is in overeenstemming met het paraplubestemmingsplan Drijvende bouwwerken.

In het huidige bestemmingsplan gelden voor deze woonschepen en -arken (en bedrijfsboten) tevens maximum maten ten aanzien van de omvang (lengte, breedte en hoogte). Er is geen aanleiding om de ruimtelijke voorwaarden voor de schepen, arken en boten in het nieuwe bestemmingsplan aan te passen. In dit bestemmingsplan zijn daarom de ruimtelijke voorwaarden (ligging, omvang e.d.) overgenomen uit het vigerend bestemmingsplan.

5.5.30 Welstandsnota 'De Schoonheid van Amsterdam 2016'     

De gemeenteraad van Amsterdam heeft op 14 september 2016 de welstandsnota 'De Schoonheid van Amsterdam 2016' vastgesteld. In de nota zijn de inhoudelijke gronden van het welstandstoezicht opgenomen en is inzichtelijk gemaakt wat de toetsingscriteria zijn waarop een bouwplan wordt beoordeeld. In verband met de aanwijzing van Plan Zuid tot Rijksbeschermd Stadsgezicht, is de nota in april 2018 herzien.

Uitgangspunt van de welstandsnota is de verdeling in ruimtelijke systemen (zones waarin de bebouwing een gelijksoortig karakter heeft). Voorbeelden van ruimtelijke systemen zijn (in volgorde van de periode van realisering) de Binnenstad, de 19e-eeuwse Ring, de Gordel '20-'40, de tuindorpen, de woongebieden na 1985 en de IJ-landen. Aan de verschillende ruimtelijke systemen/gebieden zijn passende uitgangspunten en welstandscriteria gekoppeld.

Zowel bestemmingsplannen als welstandsnota's doen uitspraken over de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft de primaire voorschriften: het regelt dat er een bouwwerk met een bepaalde functie en van een bepaalde omvang op een locatie mag komen. Aanvullend op het bestemmingsplan geeft de welstandsnota aanwijzingen voor het uiterlijk van een bouwwerk (secundaire voorschriften). Bouwaanvragen zullen voor dit plangebied getoetst worden aan de uitgangspunten uit de Welstandsnota. Dit bestemmingsplan vormt de juridisch-planologische kader waar in de advisering door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) tevens rekening mee moet worden gehouden.

Consequenties voor dit bestemmingsplan

Het onderhavige plangebied is in de welstandsnota onderdeel van twee ruimtelijke systemen, te weten de 19e-eeuwse Ring en de Gordel '20-'40.

verplicht
Afbeelding: De welstandsgebieden in het plangebied  

19e-eeuwse Ring

Het merendeel van het plangebied valt binnen de 19e-eeuse Ring. De 19e eeuwse Ring bevat stenige woonbuurten met voornamelijk middelhoge gesloten woonblokken. Blokken bestaan uit individuele panden en samenhangende ensembles van hoogstens vijf bouwlagen. De waarde ligt vooral in de stedenbouwkundige structuur met de gesloten bouwblokken en doorgaande straatwanden met individuele woningen. Het beleid is gericht op het behoud en herstel van de visuele samenhang in de straatwanden. Bij de beoordeling wordt in dit verband met name aandacht geschonken aan de opeenvolging van de gevels in het straatbeeld alsmede de verdere architectonische uitwerking met inbegrip van materiaal en kleur. Bij renovatie of nieuwbouw is het wenselijk de hoofdkenmerken van dit ruimtelijk systeem als uitgangspunt te nemen. De oorspronkelijk architectonische kwaliteit vormt een belangrijke context voor eventuele veranderingen. Bij de beoordeling van plannen wordt onder meer aandacht geschonken aan het bloksgewijze karakter met aaneengesloten rooilijnen en plastiek in de gevels, waarbij uitgangspunt is dat panden en ensembles onderling subtiel verschillen.

Gordel '20-'40

De Harmoniehof in het zuidoostelijke deel van het plangebied maakt deel uit van de Gordel '20-'40. Deze gordel beslaat de grote stedelijke uitbreiding die is gerealiseerd tussen de beide wereldoorlogen. Karakteristiek is de nauwe samenhang tussen stedenbouw en architectuur. Het beleid is gericht op behoud van samenhang tussen stedenbouwkundige structuur en architectonische uitwerking. De stedenbouwkundige structuur van de Gordel '20-'40 is gebaseerd op diverse stedenbouwkundige plannen, de invulling per plan is door verschillende architecten vormgegeven onder regie van de gemeente. Bij de advisering wordt in relatie met de waarderingskaarten onder meer aandacht geschonken aan het behoud van het straatbeeld met herhaling in rooilijnen en gevelindeling en samenhang in zowel de architectonische uitwerking als het gebruik van materiaal en kleur. Daarbij zijn de nadrukkelijke baksteenarchitectuur (met zowel herhaling als subtiele variatie) en de zorgvuldige detaillering van gevelelementen (zoals een goed gekozen reliëf) vanzelfsprekende aandachtspunten. Het bouwplan wordt beoordeeld in relatie tot de omgeving. Gebieden met een minder rijke volumeopbouw en (oorspronkelijke) architectuur vragen van bouwplannen een vergelijkbare inzet zonder daarbij afbreuk aan de openbare ruimte te doen. In de hele Gordel wordt gestreefd naar behoud en herstel. De oorspronkelijke kwaliteit op elk niveau vormt een belangrijke afweging bij eventuele sloop-, nieuwbouw- en renovatieplannen.

Welstandsniveaus 

Rijksbeschermd Stadsgezicht 

De bebouwing in de strook aan de zuidzijde van het plangebied maakt onderdeel uit van Plan Zuid van H.P. Berlage, dat per 1 april 2018 is aangewezen als Rijksbeschermd Stadsgezicht. Met de aanwijzing is Plan Zuid wettelijk beschermd. Hier is behoud van cultuurhistorische waarden en de daarbij behorende kwaliteiten het uitgangspunt voor de welstandstoets.

Beschermde stads- en dorpgezichten zijn gebieden die van algemeen belang zijn vanwege hun schoonheid, hun onderlinge samenhang of hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde. Het gaat in een beschermd gezicht niet alleen om de afzonderlijke gebouwen die een bepaalde waarde vertegenwoordigen, maar juist om de onderlinge samenhang en de daarbij behorende structuur, dan wel aanleg, die een cultuurhistorische betekenis heeft.

In een beschermd gezicht is het slopen van panden moeilijker, omdat de waarde van de bestaande bebouwing nadrukkelijk een rol speelt in het afwegingsproces. Bij verbouwings- of vernieuwingsplannen wordt strenger beoordeeld of een plan een stedenbouwkundige of architectonische verbetering voor het geheel oplevert. Er wordt vooral gekeken naar het behoud van de samenhang. Daarom gelden ook in een beschermd gezicht deels andere regels voor vergunningvrij bouwen.

De grens van het beschermd stadsgezicht loopt via de Cornelis Krusemanstraat en de De Lairessestraat tot aan de Banstraat, en van daar af vervolgens langs de Banstraat, de Nicolaas Maessstraat, de Jacob Obrechtstraat en het Jacob Obrechtplein, de Bartholomeus Ruloffsstraat, de Bronckhorststraat en het Roelof Hartplein en de Roelof Hartstraat.

verplicht
Afbeelding: De welstandsniveaus in het plangebied  

Bijzonder welstandsniveau 

Voor het deel van het plangebied dat geen onderdeel is van het Rijksbeschermd Stadsgezicht Plan Zuid geldt een bijzonder welstandsnivau. Een bijzonder welstandsniveau is van toepassing op gebieden waar van een ontwerp mag worden verwacht, dat het een bijdrage levert aan de kwaliteit van de omgeving en aan de kwaliteit van het bouwwerk op zichzelf. Dit zijn (onder meer) de gebieden met een groot belang voor het aanzien van de stad.

De Welstandsnota functioneert zelfstandig naast het bestemmingsplan. Wel zullen bouwaanvragen voor dit plangebied getoetst worden aan de uitgangspunten uit de Welstandsnota. Dit bestemmingsplan vormt het juridisch-planologische kader waar in de advisering door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) rekening mee dient te worden gehouden.

Voor het beschermen van de cultuurhistorische waarden in het plangebied is in het bestemmingsplan een koppeling gelegd met de waarderingskaarten die onderdeel zijn van de welstandnota (zie verder de paragraaf 'Cultuurhistorie').

5.6 Stadsdeelbeleid     

5.6.1 Horecabeleid     

Het Horecabeleid Zuid 2011 is door de burgemeester vastgesteld en daarmee van toepassing als gemeentelijk beleid. Doelstelling van het horecabeleid is het verlevendigen en aantrekkelijker maken van het stadsdeel en het verruimen van mogelijkheden voor ondernemers, zonder dat het woon- en leefklimaat onder onevenredige druk komt te staan.

Zelfstandige horeca: horecacategorieën

Om een gerichter horecabeleid te voeren worden in bestemmingsplannen in Stadsdeel Zuid meerdere 'horecacategorieën' gehanteerd voor zelfstandige horeca. De horeca-categorisering vindt zijn grondslag in ruimtelijk en sociaal relevante aspecten als ruimtelijke uitstraling, verkeersaantrekkende werking, invloed op directe (woon)omgeving, geluid- en stank overlast en sociale veiligheid.

verplicht
Afbeelding: horecacategorieën bestemmingsplannen  

De afgelopen jaren is onduidelijkheid ontstaan over wat de grenzen zijn tussen de horecacategorieën. Dit heeft onder andere te maken met nieuwe trends, concepten en formules waar de regelgeving niet in voorziet. Voorbeelden zijn onder andere dansen in een restaurant of café en uiteenlopende vormen van zaalverhuur. Deze nieuwe ontwikkelingen passen niet eenduidig binnen de bestaande horecacategorieën. In het horecabeleid is aangegeven hoe hiermee in het bestemmingsplan wordt omgegaan.

Ondersteunende horeca

In het horecabeleid worden twee vormen van ondersteunende horeca onderscheiden, te weten ondersteunende horeca in detailhandel en andere publieksfuncties (mengformules) en ondersteunende horeca in instellingen van maatschappelijke, culturele en sportieve voorzieningen.

  • Mengformules: Bij mengformules gaat het om winkels, kantoren (met een publieks- of baliefunctie), dienstverlenende bedrijven en grootschalige detailhandelsconcepten die geen planologische bestemming horeca hebben waarbij een deel van het vloeroppervlak gebruikt wordt als horeca. In het bestemmingsplan wordt dit aangemerkt als ondersteunende horeca. In het horecabeleid wordt voor mengformules een maximum maat gehanteerd van 30% van het vloeroppervlak met een absoluut maximum van 30 m2. Om een verhoging van de druk op het woon- en leefklimaat in het gebied te voorkomen, is in dit bestemmingsplan aangesloten bij de maximum maten die gelden op basis van het gemeentelijke beleid voor mengformules (onderdeel van het detailhandelsbeleid). Binnen die maten kan overigens geen alcohol worden geschonken, aangezien de absolute maximum maat van 20 m2 te klein is om op grond van de APV een drankvergunning te verkrijgen. Binnen winkels en andere consumentgerichte voorzieningen worden horeca-activiteiten toegestaan:
    1. tot maximaal 20% van het vloeroppervlak;
    2. met een maximum van 20 m2.
  • Ondersteunende horeca in instellingen van maatschappelijke, culturele en sportieve voorzieningen: Dit is onzelfstandige, ondergeschikte horeca waarbij een deel van het vloeroppervlak van de voorziening wordt gebruikt voor het tegen vergoeding schenken van dranken en/of verstrekken van spijzen voor directe consumptie. Deze vorm van ondersteunende horeca is altijd ondergeschikt aan de hoofdfunctie. Voorbeelden hiervan zijn: een sportkantine, een foyer in een bioscoop of theater of een museumrestaurant voor bezoekers. Ondergeschikte horeca is mogelijk onder een aantal gegeven voorschriften en bepalingen. Het oppervlak voor ondersteunende horeca is niet gelimiteerd in vierkante meters. Hierdoor kan er (bij voldoende omvang van de ondersteunende horeca) op grond van de APV een drankvergunning worden verleend en daarmee alcohol worden geschonken. Om het ondergeschikte karakter te waarborgen, dient er aan de volgende voorwaarde te worden voldaan:
    1. Het deel van het vloeroppervlakte dat in gebruik is als ondersteunende horeca bij maatschappelijke, culturele en sportieve voorzieningen, mag ten hoogste 20% van het vloeroppervlak van de voorziening zijn;
    2. Horeca op basis van de ondersteunende horecaregeling mag geen terras exploiteren, omdat deze horeca niet functioneert als zelfstandige horeca (hiervoor ontbreekt de noodzakelijke planologische bestemming horeca.

Cultuur en horeca

Voor veel culturele instellingen is een goede horeca-exploitatie noodzakelijk om de exploitatie financieel mogelijk te maken. De meeste culturele instellingen exploiteren horeca als ondersteunende horeca op basis van de regeling. Deze regeling stelt, om ongewenste concurrentie te voorkomen, beperkende voorwaarden aan de horeca-exploitatie. Deze beperkingen staan in sommige gevallen een goede culturele exploitatie in de weg. Deze beperkingen kunnen alleen worden opgeheven door zelfstandige horeca voor culturele instellingen mogelijk te maken. Dit kan wanneer een deel van het pand (met een maatschappelijke functie, of bestemming cultuur en ontspanning) voor een deel een horecafunctie krijgt in het bestemmingsplan.

Op grond van het horecabeleid is het mogelijk om culturele instellingen ruimte te geven op het gebied van horeca om een goede culturele exploitatie mogelijk te maken. Daartoe biedt het beleid de mogelijkheid mee te werken aan een gedeeltelijke, dan wel gehele bestemmingsverandering binnen de bestemming 'maatschappelijk' of 'cultuur en ontspanning', wanneer deze tot doel heeft de culturele exploitatie te verstevigen.

Per situatie kan worden beoordeeld of een gedeeltelijke of gehele bestemmingsverandering naar zelfstandige horeca wenselijk en/of mogelijk is. Hierbij wordt onder andere nagegaan of het afscheiden van de horecacomponent van de culturele functie fysiek mogelijk is. Indien dit niet mogelijk of zeer lastig is (omdat bijvoorbeeld de horeca-activiteit in de hoofdruimte plaatsvindt), kan het gehele pand een omzetting krijgen naar 'Horeca C' (culturele horeca). Horeca C is een bestemmingscategorie waarbij de zelfstandige horeca gekoppeld wordt aan de culturele functie. Het toekennen van de horecabestemming kan hiermee nooit leiden tot de situatie dat de horeca los van de cultuurfunctie kan functioneren en zo een bedreiging vormt voor het voortbestaan van de cultuurfunctie.

Een dergelijke gedeeltelijke of gehele bestemmingsverandering van de maatschappelijke of cultuur functie naar een horecafunctie is vooral geschikt voor culturele instellingen als musea, theaters en filmhuizen.

Uitbreidingsmogelijkheden per wijk

In het horecabeleid van Zuid is op basis van een analyse per wijk gekeken of, en zo ja waar er nog ruimte bestaat voor uitbreiding met nieuwe horeca. Daarbij is ook bekeken welke categorieën horeca (II, III of IV) op welke plekken bij een uitbreiding passen.

In deze gebiedsgerichte aanpak is het onderhavige bestemmingsplangebied onderdeel van twee wijken, te weten het Museumkwartier en de Willemparkbuurt. De grens tussen de twee wijken wordt gevormd door de Emmastraat. Het horecabeleid biedt in beide wijken mogelijkheden voor uitbreiding van horeca. Deze uitbreidingsmogelijkheden zijn in het voorgaande bestemmingsplan Museumkwartier en Valeriusbuurt vertaald door het opnemen van diverse wijzigingsbevoegdheden. Op basis daarvan maakt het voorgaande bestemmingsplan op meerdere plekken een uitbreiding van horeca mogelijk.

De vier grote culturele instellingen

In het horecabeleid zijn tevens de mogelijkheden voor horeca in de vier grote culturele instellingen rond het Museumplein toegelicht: het Rijksmuseum, het Stedelijk Museum, het Van Gogh Museum en het Concertgebouw. De mogelijkheden voor horeca in deze vier instellingen zijn mede op basis daarvan vertaald in het voorgaande bestemmingsplan Museumkwartier en Valeriusbuurt. Per instelling:

  • mag zelfstandige horeca van categorie 3 en horeca van categorie 4 worden gerealiseerd:
    1. in het Stedelijk Museum en het Van Goghmuseum: elk maximaal 1 vestiging met een maximum netto vloeroppervlak van 600 m2;
    2. in het Rijksmuseum: maximaal 2 vestigingen met elk een maximum vloeroppervlak van 600 m2;
    3. in het Concertgebouw: maximaal 20% van het netto vloeroppervlak van het Concertgebouw;
  • aanvullend daarop mag elke instelling maximaal 10% van het netto vloeroppervlak van de instelling gebruiken voor ondersteunende horeca (niet-zelfstandige horeca die alleen te bereiken is voor bezoekers van de instelling).

De regeling voor het Concertgebouw bouwt voort op de mogelijkheden voor Horeca C (culturele horeca) die geboden worden in het horecabeleid. Op grond daarvan kan binnen de bestemming 'maatschappelijk' of 'cultuur en ontspanning' een gedeeltelijke bestemmingsverandering worden gerealiseerd als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • de inkomsten van de horeca-exploitatie moeten aantoonbaar (middels het bedrijfsplan) ten goede komen aan de culturele exploitatie;
  • de horeca moet fysiek losgekoppeld kunnen worden van de culturele functie (bijvoorbeeld een foyer of theatercafé);
  • om te voorkomen dat het omzetten naar zelfstandige horeca de cultuurfunctie op termijn in gevaar kan brengen, mag maximaal 20% van het vloeroppervlak worden omgezet in zelfstandige horeca.

Op deze wijze wordt aan culturele instellingen meer ruimte geboden op het gebied van horeca, om zo de culturele exploitatie te verstevigen. De exploitatie van de horeca is onlosmakelijk verbonden met de culturele exploitatie. Als de culturele component ophoudt te bestaan, dient ook de exploitatie van de zelfstandige horeca te vervallen.

Consequenties voor dit bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan worden nieuwe horecavestigingen echter uitgesloten. Binnen het bestemmingsplan-gebied zijn de bestaande legale horecabedrijven bestemd overeenkomstig het huidige, vergunde gebruik. Dat geldt ook voor de horeca in de vier grote culturele instellingen rond het Museumplein. De overwegingen die hieraan te grondslag liggen worden toegelicht in hoofdstuk 3.4.4.

Mengformules zijn toegestaan in winkels en consumentverzorgende dienstverleners, met uitzondering van winkels met een voedselwarenassortiment. De overwegingen die hieraan ten grondslag liggen worden toege-licht in hoofdstuk 3.4.1 onder het kopje 'mengformules'. Ondersteunende horeca is toegestaan in maatschappelijke voorzieningen.

De gemeente Amsterdam is bezig met het opstellen van nieuw, gemeentebreed horecabeleid. Omdat nog niet bekend is welke ambities in het nieuwe beleid worden vastgelegd, en om te voorkomen dat een toename van horeca leidt tot een ongewenst verhoging van de druk op het woon- en leefklimaat in het plangebied, biedt het bestemmingsplan geen ruimte voor nieuwe horecavestigingen.

5.6.2 Gebiedsagenda 2019-2022     

De gebiedsagenda Oud-Zuid 2019-2022 bevat de belangrijkste opgaven van het gebied op basis van gebiedsanalyses, specifieke gebiedskennis en bestuurlijke ambities. Oud-Zuid omvat de buurten Hoofddorppleinbuurt, Schinkelbuurt, Stadionbuurt, Apollobuurt, Museumkwartier en Willemspark en Vondelpark. In de gebiedsagenda zijn voor Oud-Zuid de volgende prioriteiten opgenomen:

  1. een aantrekkelijke en duurzame leefomgeving;
  2. gevarieerd woningaanbod en verbondenheid in de buurt;
  3. meer zorg voor bewoners met een verborgen ondersteuningsbehoefte;
  4. meer kansen en weerbaarheid voor kinderen en jongeren;
  5. nieuw- en verbouwplannen die goed in de leefomgeving passen;
  6. aandacht voor bijzondere plekken: Museumplein en Vondelpark.

De volgende doelstellingen uit de gebiedsagenda zijn relevant voor dit bestemmingsplan.

Doelstelling 1.3: Regenbestendiger Museumkwartier (en Stadionbuurt)

Doordat er bomen worden gekapt en veel (binnen)tuinen worden betegeld, krijgt de buurt een steeds steniger karakter. Bij hevige regenbuien ontstaat er vooral in het Museumkwartier (en de Stadionbuurt) wateroverlast. In het kader van het programma Rainproof onderzoekt het stadsdeel in hoeverre er bij herinrichtingsprojecten in de openbare ruimte maatregelen kunnen worden doorgevoerd om de buurten regenbestendiger te maken. Ook gaat het stadsdeel bewoners erop wijzen dat zij zelf een bijdrage kunnen leveren door aanpassingen in hun tuin.

Doelstelling 1.6: Winkelgebieden met een divers aanbod en een hoge kwaliteit

In Oud-Zuid verschijnen steeds meer winkels die gericht zijn op toeristen. In sommige winkelstraten dreigt een monocultuur te ontstaan. Deze trend kan ertoe leiden dat de winkelgebieden minder aantrekkelijk worden. Ook het feit dat vastgoedeigenaren winkelpanden steeds vaker als een goede investering zien, brengt een risico op verschraling van het aanbod met zich mee. Door het streven van de gemeente om bezoekers meer over de stad te verspreiden en door de uitbreiding van Zuidas en station Amsterdam Zuid bestaat de kans dat deze trend nog sterker wordt.

Doelstelling 5.1: Aandacht voor overlast door bouwwerkzaamheden en veranderingen aan panden

In Oud-Zuid is een explosieve toename van het aantal verbouwingen in particuliere woningen en winkelpanden te zien. In sommige straten worden meerdere panden tegelijk verbouwd. Dit geeft naast langdurige geluidsoverlast ook hinder van bouwcontainers, kranen in de straat en gebrek aan parkeerplekken. Daarnaast hebben aan- en uitbouwen en het toevoegen van extra verdiepingen gevolgen voor de omliggende woningen en omgeving. Deze ontwikkeling vindt met name plaats in de wijken rondom het Vondelpark.

Het stadsdeel werkt aan aanpassingen in enkele bestemmingsplannen en aan beleidsregels voor veelvoorkomende bouwplannen die afwijken van de geldende bestemmingsplannen. Daarnaast gaan het stadsdeel onderzoeken hoe deze vormen van overlast kunnen worden beperkt, bijvoorbeeld door aanpassingen in de vergunningverlening. Het streven is om eigenaren de kans te bieden hun panden te verbeteren en uit te breiden, zonder dat dit ten koste gaat van de omgeving. Het stadsdeel is in gesprek met bewonersgroepen over de overlast en de gevolgen van verbouwingen.

Doelstelling 5.3: Meer woningen voor ouderen en een passend voorzieningenaanbod voor de buurt

In Oud-Zuid bestaat een tekort aan geschikte woningen voor ouderen, terwijl het aantal ouderen de komende jaren flink zal toenemen. Daarnaast is gebleken dat de maatschappelijke voorzieningen die de wijken bieden niet altijd aansluiten op de vraag. Er is bijvoorbeeld behoefte aan meer ontmoetingsplekken en gezondheidsvoorzieningen, waaronder huisartsenprakijken. Bij zowel herontwikkeling van bestaande buurten als de bouw van nieuwe buurten is het realiseren van een passend voorzieningenaanbod dan ook een van de speerpunten.

Voor meer concrete acties wordt hier verwezen naar het Gebiedsplan Oud-Zuid 2020.

Consequenties voor dit bestemmingsplan

Bovenstaande doelstellingen uit de gebiedsagenda zijn als volgt in dit bestemmingsplan doorvertaald:

  • Het bestemmingsplan draagt bij aan een meer regenbestendige buurt door de bouwmogelijkheden op binnenterreinen in te perken, de voorwaarde te stellen dat bijbehorende bouwwerken in de tuinen moeten zijn voorzien van een groen dak en aan het verharden van tuinen een maximum oppervlakte te verbinden.
  • Om de kwaliteit en diversiteit van het winkel- en voorzieningenaanbod te behouden en te versterken, is vestiging van nieuwe publieksgerichte voorzieningen die geen toegevoegde waarde hebben voor het wijkvoorzieningenaanbod en het woon- en leefklimaat negatief kunnen beinvloeden, in dit bestemmingsplan uitgesloten.
  • In dit bestemmingsplan worden de mogelijkheden voor het bouwen van aan- en uitbouwen, opbouwen en kelders vastgelegd. De feitelijke bouwoverlast (geluidsoverlast, bouwverkeer) valt echter buiten de scope van het bestemmingsplan. De beleidsregels voor veelvoorkomende bouwplannen die afwijken van de geldende bestemmingsplannen komen hierna kort aan de orde.
  • Om te voorkomen dat het aanbod aan maatschappelijke voorzieningen afneemt, worden bestaande maatschappelijke voorzieningen planologisch beschermd.

5.6.3 Beleidsregels afwijkingen omgevingsvergunning     

Stadsdeel Zuid kent al jaren beleidsregels voor relatief kleine bouwplannen, zoals balkons en dakterrassen. Deze beleidsregels zijn aanvullend op het bestemmingsplan.

De beleidsregels hadden op diverse onderdelen de insteek om onder voorwaarden extra verblijfsruimte te creëren en het woongenot te vergroten van de individuele aanvrager. De economische opleving na de jarenlange economische crisis heeft er echter toe geleid dat deze insteek steeds nadeliger effecten heeft gehad op het woongenot van anderen en op het aanzien van de bebouwde omgeving. De balans tussen de individuele (uitbreidings-)wensen en het behoud van de kwaliteit van de bebouwde omgeving en het woon- en leefklimaat is in sommige gebieden onder sterke druk komen te staan.

Dit is aanleiding geweest om de voorheen geldende nota 'Omgevingsvergunning A2' te vervangen door de nieuwe nota 'Beleidsregels afwijkingen omgevingsvergunning'. In deze nieuwe beleidsregels, die op 2 juli 2019 zijn vastgesteld en met ingang van 13 juli 2019 in werking zijn getreden, is een aantal technisch-juridische aanpassingen doorgevoerd waarmee een nieuwe balans is gevonden tussen het ruimte bieden aan individuele woonwensen en het behoud van de kwaliteit van de bebouwde om-geving en het woon- en leefklimaat.

De beleidsregels zijn onder meer van toepassing voor dakterrassen. Conform de eerder door het voormalige stadsdeel Zuid opgestelde bestemmingsplannen, worden dakterrassen in dit bestemmingsplan binnenplans niet mogelijk gemaakt. Als aan de in de beleidsregels gestelde voorwaarden wordt voldaan, kunnen dakterrassen mogelijk worden gemaakt door middel van een afwijkingsbesluit 'Omgevingsvergunning A2'.

Consequenties voor dit bestemmingsplan 

Dit stadsdeelbeleid staat zelfstandig naast het bestemmingsplan. De beleidsregels uit het afwijkingenbeleid worden niet in het bestemmingsplan doorvertaald. De inzichten over hoe met kleine bouwinitiatieven wordt omgegaan wijzigen namelijk door de jaren heen. In het geval van gewijzigde inzichten , is het eenvoudiger om he afwijkingenbeleid aan te passen. Het afwijkingenbeleid kan namelijk relatief makkelijk worden herzien, terwijl het herzien van een bestemmingsplan een ingewikkelde en tijdrovende procedure vergt.

Hoofdstuk 6 Milieuaspecten     

6.1 Milieueffect     

6.1.1 Kader     

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken. In de Wet milieubeheer (art 7.2) en het Besluit milieueffectrapportage (art 2 lid 5) is verankerd dat er een beoordeling moet worden gemaakt of een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden als een plan of besluit (bijvoorbeeld een bestemmingsplan) wordt opgesteld voor één of meerdere activiteiten met mogelijk belangrijke negatieve effecten op het milieu. Activiteiten waarvoor dat het geval is, worden genoemd in de bijlage onderdeel C en D van het Besluit mer:

  • Onderdeel C: Hierin staan activiteiten, gevallen, plannen en besluiten waarvoor het doorlopen van een m.e.r.-procedure en dus het opstellen van een MER verplicht is;
  • Onderdeel D: Hierin staan activiteiten, gevallen, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Als de activiteiten die met het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt in kolom 1 van onderdeel D staan, dan bestaat de m.e.r.-beoordelingsplicht er uit dat het bevoegd gezag moet beoordelen of de activiteiten belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Blijkt uit deze beoordeling dat de betreffende activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen hebben, dan moet de m.e.r.-procedure (m.e.r.) worden doorlopen en moet een milieueffectrapportage (MER) worden opgesteld.

6.1.2 Plangebied     

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet niet in de ontwikkeling van activiteiten waarvoor op grond van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) een MER-plicht of MER-beoordelingsplicht geldt.

6.2 Milieuzonering bedrijven     

6.2.1 Kader     

Milieuzonering betreft het toepassen van het ruimtelijke ordeningsprincipe voor 'nieuwe situaties/ontwikkelingen' dat zich richt op functiescheiding van milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld een bedrijfsfunctie) en milieu-planologisch gevoelige functies (bijvoorbeeld wonen).

Een nieuwe situatie/ontwikkeling betreft een plan dat nog niet eerder als zodanig is bestemd in een bestemmingsplan of vergund is met een omgevingsvergunning. Het ordeningsprincipe van milieuzonering is niet bedoeld voor het beoordelen van 'bestaande situaties' waarbij bestaande/gevestigde milieubelastende activiteiten en bestaande milieugevoelige functies op minder dan de indicatieve richtafstand van elkaar staan. Via het zogenaamde 'milieuspoor' van de Wet Milieubeheer (Wm) is het functioneren van bestaande bedrijven (inrichtingen) geregeld.

Het waar nodig en mogelijk scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies bij nieuwe ontwikkelingen/in nieuwe situaties dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Met deze doelstelling wordt bij het plannen van een nieuwe functie om redenen van goede ruimtelijke ordening gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functie wordt ingepast. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  1. past de nieuwe functie in de omgeving;
  2. laat de omgeving de nieuwe functie toe.

De publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) is een hulpmiddel bij het beantwoorden van deze vragen. Milieuzonering beperkt zich hierin tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. Kenmerkend voor deze milieuaspecten is dat de milieubelasting afneemt naarmate de afstand van/tot de bron toeneemt. De VNG-publicatie bevat een tweetal richtafstandlijsten waarin een groot aantal niet-woonactiviteiten (zoals productie, handel en dienstverlenende activiteiten, onderwijs, sport en recreatie, etc.) zijn vertaald naar een milieucategorie met bijbehorende indicatieve richtafstanden. De activiteiten en bijbehorende categorieën zijn in voorkomend geval (afhankelijk van de wijze van bestemmen) ook in de bijlage bij de regels van een bestemmingsplan.

In een bestemmingsplan wordt aan de hand van de Staat van bedrijfsactiviteiten een keuze gemaakt welke bedrijven wel en welke niet toelaatbaar zijn in het gebied. Deze keuze moet worden gemotiveerd in de toelichting.

Vuurwerkverkoop 

In Amsterdam wordt het aantal vuurwerkpunten gereguleerd in de Amsterdamse Richtlijn Verkoopvergunningen Vuurwerk. Deze richtlijn is opgesteld op grond van bepalingen uit de APV en richt zich op de spreiding van vuurwerkverkooppunten en de verkoop van vuurwerk met als doel de openbare orde voor de burger in en rond de verkooppunten zo min mogelijk te verstoren en de overlast en schade te beperken. Met behulp van deze richtlijn wordt getracht het aantal afleverpunten per inwonertal te sturen. Dit is het zogenaamde spreidingsbeleid dat regelt dat er 1 vuurwerkverkooppunt per 20.000 inwoners aanwezig mag zijn. Daarnaast wordt niet toegestaan dat een vuurwerkverkooppunt gelegen is in de directe nabijheid van een kwetsbaar object zoals bejaardencentra, ziekenhuizen, overdekte winkelcentra, inrichtingen waar dieren worden verzorgd et cetera. Binnen Amsterdam wordt streng toezicht gehouden op deze regels.

6.2.2 Plangebied     

De VNG-regeling bevat twee bedrijvenlijsten. Eén lijst is geschikt voor enkel bedrijventerreinen, de andere lijst is geschikt voor gemengde gebieden, zoals stadscentra, dorpskernen, horecagebieden en gemengde woon- en werkgebieden.

Het onderhavige plangebied is een gemengd woon-werkgebied waar naast woningen ook dienstverlening, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, horeca en detailhandel zijn gevestigd. Voor dit bestemmingsplan is daarom de 'Staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging' (bijlage 4 van de publicatie Bedrijven en Milieuzonering) toegepast.

In de Staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging zijn bedrijven opgenomen die uit oogpunt van hinder en gevaar inpasbaar zijn in een gebied met functiemenging. In de lijst is onderscheid gemaakt in de categorieën A, B en C:

  • Categorie A-bedrijven zijn relatief weinig milieubelastend voor de omgeving en kunnen daarom worden gevestigd in panden waar ook wordt gewoond. De eisen die het Bouwbesluit stelt aan de scheiding tussen wonen en bedrijven zijn toereikend.
  • Categorie B-bedrijven kunnen zich in een gemengd gebied vestigen. De milieubelasting van deze bedrijven is echter zodanig dat deze bouwkundig moeten worden afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies. Dit betekent dat deze bedrijven niet kunnen worden ondergebracht in hetzelfde pand als waar wordt gewoond.
  • Categorie C-bedrijven hebben een dermate grote verkeersaantrekkende werking dat deze alleen inpasbaar zijn langs de hoofdontsluiting van een wijk of stad.

In dit bestemmingsplan is de Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging beperkt tot de typen bedrijven die in een gemengd stedelijk gebied inpasbaar zijn: bedrijven in categorie A en B. Het gaat hierbij om 'kleinschalige bedrijvigheid'. In dit bestemmingsplan zijn deze toegestane bedrijven geregeld in artikel 42.2. Categorie C-bedrijven worden in het bestemmingsplan niet toegestaan.

Categorie A-bedrijven zijn toegestaan in panden waar ook wordt gewoond. Ook bij bedrijf aan huis is uitsluitend een categorie A bedrijf toegestaan. De categorie B-bedrijven zijn alleen toegestaan in panden waar geen woningen zijn toegestaan. Daarmee wordt in het plangebied op basis van de Staat van bedrijfsactiviteiten lichte bedrijvigheid toegestaan die goed inpasbaar is in een gemengd stedelijk gebied.

Enkele bedrijfssoorten zijn in dit bestemmingsplan niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen. Zo is het niet wenselijk om horeca aan te merken als 'bedrijf', aangezien horeca daarmee op veel plekken in het plangebied zou worden toegestaan. Horeca-inrichtingen hebben mede daarom een op maat gesneden bestemming. Datzelfde geldt voor detailhandel, maatschappelijke voorzieningen, kantoren en dienstverlening, waarvoor een specifiek beleid geldt. Deze categorieën maken geen onderdeel uit van de Staat van bedrijfsactiviteiten.

De voor het onderhavige plangebied geldende Staat van bedrijfsactiviteiten is als bijlage opgenomen in de regels van het bestemmingsplan.

Binnen het plangebied bevinden zich geen vuurwerkverkooppunten waarvoor vergunning is verleend door de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (ODNZKG). Nieuwe verkooppunten voor vuurwerk zijn alleen mogelijk mits wordt voldaan aan de Amsterdamse Richtlijn Verkoopvergunningen Vuurwerk. Voor verkoop van vuurwerk dient bij de ODNZKG een 'vergunning verkopen vuurwerk' te worden aangevraagd. Van opslag van consumentenvuurwerk tot 10.000 kilo dient melding te worden gemaakt. Voor opslag van consumentenvuurwerk met meer dan 10.000 kilo is een omgevingsvergunning en een verkoopvergunning nodig. Het bestemmingsplan bevat hiervoor geen (binnenplanse) afwijkingsmogelijkheid.

6.3 Luchtkwaliteit     

6.3.1 Kader     

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kunnen belemmeringen bestaan om een project te realiseren op een locatie waar de luchtkwaliteit slecht is. Ook een verslechtering van de luchtkwaliteit op bestaande locaties kan bezwaarlijk zijn.

Luchtkwaliteitsaspecten zijn verankerd in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2) en betreffen een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waarvan de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

De wet voorziet onder meer het rijksprogramma het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), het begrip "in betekenende mate" (ibm) en gebiedssaldering. De kern van de wet wordt gevormd door een programmatische aanpak om de grenswaarden zo snel als redelijkerwijs mogelijk is, te halen en door de introductie van het begrip "in betekenende mate".

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) en Besluit NIBM

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland nog niet overal voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die sinds 2010 van kracht zijn. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt.

Voorts bestaat in het wettelijk stelsel voor luchtkwaliteit de mogelijkheid van projectsaldering. Saldering is de mogelijkheid om ruimtelijke plannen uit te voeren in gebieden waar te veel fijn stof en stikstofdioxide in de lucht zit. Het gaat daarbij ook om plannen die de luchtkwaliteit ter plekke iets kunnen verslechteren, maar in een groter gebied per saldo verbeteren. Projectsaldering is aan de orde wanneer de gevolgen van een project de 3% grens, voor 'niet in betekenende mate' overschrijden.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden, aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit en maximaal toegestane verslechtering van 1,2 ìg/m³.

Besluit gevoelige bestemmingen

Gevoelige bestemmingen zoals scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het "Besluit gevoelige bestemmingen" extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.

Beleidskader - Amsterdam

Actieplan luchtkwaliteit

In het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam zijn diverse maatregelen opgenomen om de kwaliteit van de lucht in zijn geheel te verbeteren. Omdat dit met alleen specifieke maatregelen niet lukt, bevat het plan daarnaast ook generieke maatregelen. Daardoor wordt een algemene verbetering van de luchtkwaliteit in de gehele stad bewerkstelligd. Op grond van het Actieplan Luchtkwaliteit moet in het ruimtelijke ordeningsbeleid meer rekening gehouden worden dat voorzieningen voor gevoelige groepen niet in de directe nabijheid van grote verkeersaders worden geplaatst of dat er maatregelen worden getroffen om de gevoelige groepen beter te beschermen dan nu doorgaans het geval is.

Amsterdamse Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit

In januari 2010 is de 'Amsterdamse Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit' van kracht geworden. Daarin wordt gesteld dat in Amsterdam, onafhankelijk van het wel of niet overschrijden van de normen, geen gevoelige bestemmingen worden gebouwd binnen 300 meter van de rand van een snelweg of in de eerstelijns bebouwing binnen 50 meter van een provinciale weg/drukke stadsweg. Daarbij gaat het om wegen waar meer dan 10.000 voertuigen per etmaal rijden. Hetzelfde geldt voor het uitbreiden van een bestaande gevoelige bestemming met 10% of meer van de capaciteit.

Bij het opstellen van bestemmingsplannen wordt binnen de zones en eerstelijnsbebouwing in beginsel een bouw- en/of gebruiksverbod voor gevoelige bestemmingen moeten opgenomen. In de richtlijn is voor de omschrijving van een gevoelige bestemming aangesloten bij het (landelijke) Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit, namelijk gebouwen geheel of gedeeltelijk bestemd of in gebruik ten behoeve van basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarige, kinderopvang, verzorgingstehuis, verpleegtehuis of bejaardentehuis.

De richtlijn heeft in beginsel alleen betrekking op nieuwe situaties. Hierbij moet worden gedacht aan nieuw te bouwen gebouwen bedoeld voor gevoelige bestemmingen als wel om bestaande gebouwen die een functiewijziging ondergaan waardoor het mogelijk wordt om in een bestaand gebouw een (voor die locatie) nieuwe gevoelige bestemming te vestigen. In de richtlijn wordt het 'nee, tenzij'-principe gehanteerd. Dit betekent dat van de richtlijn gemotiveerd kan worden afgeweken indien (bijzondere) omstandigheden en belangen hiertoe aanleiding geven. Daarbij moet expliciet aandacht worden besteed aan de relatie tussen gezondheid en luchtkwaliteit. Als langs een drukke weg vestiging van een gevoelige bestemming gewenst is, is het verplicht om een toetsing te laten uitvoeren door de Geneeskundige en Gezondheidsdienst (GGD) van de gemeente Amsterdam. De uitkomst van deze toetsing (en eventueel daaruit voortvloeiende aanbevelingen) moeten binnen het kader van besluitvorming over het project aan het bevoegd gezag kenbaar worden gemaakt. Indien het bevoegd gezag de eventuele aanbevelingen van de GGD niet overneemt, dan wordt dit schriftelijk met redenen omkleed beargumenteerd.

6.3.2 Plangebied     

Uit de kaart 'Zonering rondom wegen' bij de richtlijn blijkt dat door het plangebied meerdere 50 meter zones lopen die het gevolg zijn van stedelijke wegen met meer dan meer dan 10.000 voertuigen per etmaal. De 50 meter zones lopen langs de Stadhouderskade, de Hobbenmakade, de Van Baerlestraat, de Amstelveenseweg en de Cornelis Krusemanstraat tussen de Amstelveenseweg en het Valeriusplein. Binnen deze zones zijn op grond van de richtlijn geen nieuwe gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit toegestaan (dit zijn gebouwen geheel of gedeeltelijk bestemd of in gebruik ten behoeve van basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen, kinderopvang, verzorgingstehuis, verpleegtehuis of bejaardentehuis).

verplicht
Afbeelding: Uitsnede kaart Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit en het plangebied  

In het bestemmingsplan zijn deze 50 meter-zone langs de stedelijke wegen op de verbeelding opgenomen met de gebiedsaanduiding 'milieuzone - 1'. In artikel 43'Algemene aanduidingsregels' is opgenomen dat binnen deze zone alleen de reeds bestaande gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit zijn toegestaan. De bestaande gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit zijn opgenomen in de bijlagen bij de regels. Daarmee is het bestemmingsplan in overeenstemming met deze gemeentelijke richtlijn.

Het bestemmingsplan bevat geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheid om binnen de gebiedsaanduiding nieuwe gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit mogelijk te maken. Nieuwe gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit kunnen alleen buitenplans mogelijk worden gemaakt. Nieuwe gevoelige bestemmingen binnen de zone zullen overig alleen worden toegestaan indien de Geneeskundige en Gezondheidsdienst (GGD) van de gemeente Amsterdam positief heeft geadviseerd over de vestiging van de gevoelige bestemming luchtkwaliteit op de desbetreffende locatie.

6.4 Geluidhinder     

6.4.1 Kader     

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk om rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag vooral in de Wet geluidhinder (Wgh). Daarnaast vindt de beoordeling zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), doordat een goede ruimtelijke ordening vereist dat een goed woon- en leefklimaat wordt gerealiseerd ter plaatse van bijvoorbeeld gevoelige functies.

In de Wgh zijn sinds het eind van de jaren '70 de wetten en regels voor het bestrijden en voorkomen van geluidhinder ten gevolge van wegverkeer, railverkeer en industrie vastgelegd. Hierin staat bijvoorbeeld wanneer de geluidbelasting moet worden getoetst. Daarnaast is vastgelegd hoeveel decibel geluid in deze situaties zijn toegestaan. Wanneer een overschrijding van de norm wordt geconstateerd bij de toetsing, moeten er maatregelen worden getroffen om de geluidbelasting terug te brengen. De akoestische berekeningen moeten voldoen aan de regels die zijn vastgelegd in Reken- en Meetvoorschriften.

Indien een bestemmingsplan nieuwe geluidsgevoelige functies of nieuwe infrastructuur mogelijk maakt dient akoestisch onderzoek verricht te worden. Bestaande wegen, die niet zijn aangewezen als woonerf of 30 km-zone, hebben een wettelijke onderzoekszone. Indien binnen deze zone nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient met een akoestisch onderzoek aangetoond te worden dat er voldaan wordt aan de hoogst toelaatbare waarde van de Wgh.

Indien uit onderzoek blijkt dat de hoogst toelaatbare waarde op de gevel wordt overschreden, zal er een hogere waarde vastgesteld moeten worden. In de Wet geluidhinder en in het Besluit geluidhinder worden voor wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai twee typen grenswaarden benoemd: de zogenaamde voorkeursgrenswaarde en de maximaal te verlenen ontheffingswaarde. Per geluidbron (per weg, per spoorweg, per industrieterrein) wordt aan de grenswaarden getoetst.

Bij een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, maar niet van de maximale ontheffingswaarde, kan een zogenaamde hogere grenswaarde worden aangevraagd bij het College van Burgemeester en Wethouders (B en W). Het vaststellen van een hogere waarde door B en W is mogelijk indien maatregelen om de geluidbelasting te reduceren aan bron (verkeer) of tussen bron en ontvanger (gebouw), zoals schermen of verkeersreducerende maatregelen, niet doelmatig zijn of bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerkundige, landschappelijke of financiële aard ondervinden.

Het ontwerpbesluit tot vaststelling van een hogere waarde dient gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te worden gelegd. Daarnaast dient onderzocht te worden of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Beleidskader - Amsterdam

Amsterdams Geluidbeleid 

Amsterdam kent een eigen geluidbeleid gericht op het bevorderen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het gaat om geluidbeleid voor het bouwen op geluidsbelaste locaties èn om Amsterdams geluidsbeleid dat uitvoering geeft aan de verplichtingen van de Europese richtlijn omgevingslawaai. In dat verband stelt Amsterdam elke vijf jaar een geluidskaart en een actieplan geluid vast. Dit actieplan geluid is vooral gericht op de beperking van overlast van het (weg)verkeer.

In het Actieplan Geluid Amsterdam is aangegeven wat Amsterdam doet om geluidoverlast in de stad zoveel mogelijk te beperken. Het actieplan richt zich vooral op het geluid van het wegverkeer. Wegverkeer veroorzaakt ook de meeste geluidhinder van de in de richtlijn genoemde bronnen, zoals blijkt uit de resultaten van de Geluidskaart. Het Actieplan Geluid is op 29 maart 2016 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Het Amsterdams geluidbeleid richt zich op het realiseren van geluidgevoelige functies binnen de zones zoals genoemd in de Wet geluidhinder. Ondanks dat de stedelijke omgeving van Amsterdam met zich meebrengt dat op veel plaatsen een hoge geluidsbelasting aanwezig is, moeten ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk blijven. Een hogere waarde kan niet altijd vermeden worden en zelfs een stille zijde is niet altijd mogelijk, maar wel blijft de bescherming van het woon- en leefklimaat van belang. Bij het ontwerpen van een bouwplan dient dat al te worden meegenomen. Als dat redelijkerwijs niet haalbaar is, is een goede motivering van groot belang, des te meer naarmate de geluidbelasting hoger is.

Tevens heeft het college van B&W de nota "Vaststelling hogere grenswaarden Wet geluidhinder, Amsterdams beleid" vastgesteld. Het geluidbeleid zoals verwoord in de nota Vaststelling hogere grenswaarden Wet geluidhinder, Amsterdams beleid verschilt principieel niet van het bestaande Amsterdamse beleid. De essentie dat woningen waarvoor een hogere grenswaarde wordt vastgesteld in principe een stille zijde moeten hebben is gehandhaafd. Wanneer van dat uitgangspunt wordt afgeweken, wordt in het hogere grenswaarden besluit een motivatie opgenomen. Hoe groter de overschrijding, hoe uitgebreider de motivatie. Woningen met een dove gevel dienen volgens het beleid altijd een stille zijde te krijgen, behoudens in zeer uitzonderlijke gevallen zoals tijdelijke situaties. Indien vliesgevels worden toegepast, worden eisen gesteld aan de handhaving van de buitenluchtkwaliteit.

Cumulatie geluidsbelasting 

Bij de vaststelling van een hogere waarde wordt rekening gehouden met de samenloop (cumulatie) van de geluidbelasting van verschillende bronnen. Indien een plan binnen de zone van meer dan één geluidbron ligt, dient tevens onderzoek gedaan te worden naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidbronnen. Er dient te worden aangegeven op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij het bepalen van de te treffen maatregelen (art. 110a en 110f van de Wgh).

De Wet geluidhinder stelt geen grenswaarden voor de gecumuleerde geluidbelasting. Conform het gemeentelijk geluidbeleid is er sprake van een onaanvaardbare geluidbelasting als de gecumuleerde geluidbelasting meer dan 3 dB hoger is dan hoogste van de maximaal toelaatbare ontheffingswaarden.

6.4.2 Onderzoek omgevingsgeluid plangebied     

Cauberg Huygen heeft een onderzoek van het omgevingsgeluid uitgevoerd ten behoeve van het voorliggende bestemmingsplan. Dit onderzoek is ook in de bijlage van de toelichting opgenomen (zie Bijlage 5 Akoestisch onderzoek).

Gebied met hogere waarden

In een verkennend onderzoek is in eerste instantie het gebied in kaart gebracht waar de optredende geluidbelasting door wegverkeerslawaai vanwege één of meer wegen hoger is dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder, zie figuur hieronder. Buiten het blauwe gebied wordt door alle wegen voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

verplicht

Afbeelding: Plangebied met aanduiding gebied waar de voorkeursgrenswaarde door één of meerdere wegen wordt overschreden (blauw gebied)

Voor de specifieke geluidsbelasting per geluidsbron wordt verwezen naar het akoestische onderzoek in Bijlage 5. Naast het in kaart brengen van de optredende geluidsbelasting door wegverkeerslawaai zijn ook de gecumuleerde geluidbelastingen vanwege wegverkeers- en luchtvaartlawaai berekend en opgenomen.

Gecumuleerde geluidsbelastingen

De gecumuleerde geluidbelasting LVL,cum bedraagt ten hoogste 54 dB tot 70 dB (inclusief aftrek) bij de beoogde adressen. De op het wegverkeerslawaai afgestemde grenswaarde van LVL,cum = 66 dB (63+3) wordt bij diverse adressen overschreden. Op deze locaties zijn dove gevels of gebouwgebonden schermen nodig. Deze voorzieningen zijn echter al op basis van de beoordelingen van de geluidbelastingen per weg nodig.

Geluidsluwe gevels

Op het merendeel van de onderzochte adressen is een geluidluwe gevel aan de tuinzijde. Op die adressen kunnen woningen met een natuurlijke (direct aanwezige) geluidsluwe gevel mogelijk worden gemaakt. De volgende adressen hebben niet direct een geluidluwe gevel:

  • Hobbemastraat 14
  • Honthorststraat 9
  • Paulus Potterstraat 30A
  • Willemsparkweg 8
  • Willemsparkweg 10
  • Willemsparkweg 11
  • Hobbemakade 57
  • Hobbemakade 72
  • Willemsparkweg 223
  • De Lairessestraat 109
  • De Lairessestraat 172
  • Koninginneweg 69
  • Koninginneweg 77
  • Koninginneweg 139
  • Koninginneweg 207
  • Cornelis Krusemanstraat 1
  • Cornelis Krusemanstraat 15
  • Cornelis Krusemanstraat 17
  • Valeriusplein 7
  • Valeriusplein 8
  • Jan Luijkenstraat 2
  • Paulus Potterstraat 2

Op deze adressen kunnen alleen woningen worden gerealiseerd indien gebouwmaatregelen (aan de straatzijde) worden getroffen (kunstmatige geluidluwe gevel), bijvoorbeeld geluidwerende loggia¡¦s. Indien het treffen van gebouwmaatregelen om redenen van bijvoorbeeld bouwtechniek of bouwfysica (warmte- of vochtaspecten) niet wenselijk is, kan worden afgezien van een kunstmatige geluidsluwe gevel. Een verzoek om vrijstelling op de geluidsluwe geveleis zal moeten worden gemotiveerd. Indien voor de woning echter een dove gevel is vereist, blijft een geluidsluwe gevel wel verplicht.

Dove gevels

In het voorgaande is aangegeven op welke adressen een dove gevel nodig is. In een dove gevel zijn geen te openen geveldelen toegestaan. Het Amsterdams geluidbeleid staat echter bij transformatieprojecten een woningtoegangsdeur in een dove gevel toe, indien direct achter de (voor)deur geen sprake is van een ruimte waarop de toegangsdeuren op de geluidgevoelige ruimte uitkomen. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld een (voor)deur met daarachter een van de verblijfsruimten afgesloten entree/gang/tochtportaal (‘klompenhok’), zodat tussen buitenlucht en geluidgevoelige ruimte ten minste drie deuren aanwezig zijn. Hierbij moet het geluidniveau op de tweede deur (bij voorkeur) voldoen aan de voorkeursgrenswaarde.

6.4.3 Adviezen onderzoek omgevingsgeluid     

Ten opzichte van het huidige bestemmingsplan worden op een groot aantal adressen op de begane grond binnen de bestemming 'Gemengd' nieuwe maatschappelijke voorzieningen of woningen toegestaan.

Een woning is een geluidgevoelige functie, een maatschappelijke bestemming kan ook mogelijk geluidgevoelig zijn. De nieuwe bestemming betreft dan een nieuwe situatie in de zin van de Wet geluidhinder. Binnen het plangebied komen diverse geluidgezoneerde wegen voor. Om die reden is een onderzoek Wet geluidhinder uitgevoerd. Onderzocht is of wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde, vervolgens of hogere grenswaarden krachtens de Wet geluidhinder kunnen worden aangevraagd en waar zo nodig maatregelen moeten worden toegepast.

Uit de berekeningen is gebleken dat ten gevolge van alle geluidgezoneerde wegen binnen het plangebied de voorkeursgrenswaarde bij een of meerdere adressen wordt overschreden. Voor de desbetreffende adressen zijn hogere waarden nodig.

Ten gevolge van de Hobbemakade, Johan M. Coenenstraat, Stadhouderskade, Van Baerlestraat en Willemsparkweg wordt bij meerdere adressen ook de maximale ontheffingswaarde van 63 dB overschreden. Op die locaties zijn dove gevels of gebouwgebonden schermen nodig. De gecumuleerde geluidbelasting LVL,cum bedraagt ten hoogste 54 dB tot 70 dB (inclusief aftrek) bij de desbetreffende adressen.

De op het wegverkeerslawaai afgestemde grenswaarde van LVL,cum = 66 dB (63+3) wordt bij diverse adressen overschreden. Op die adressen zijn dove gevels of gebouwgebonden schermen nodig. Deze maatregelen zijn echter al op basis van de beoordelingen van de geluidbelastingen per weg nodig.

Verder is gebleken dat verschillende geluidreducerende maatregelen bezwaren met zich mee brengen. Om die reden wordt vanuit Cauberg Huygen geadviseerd om voor de adressen, waar niet de maximale ontheffingswaarde wordt overschreden, hogere waarden aan te vragen voor de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai. Een overzicht van de benodigde hogere waarden is opgenomen in bijlage IV van Bijlage 5 Akoestisch onderzoek.

Op het merendeel van de onderzochte adressen is een geluidluwe gevel aan de tuinzijde aanwezig. Op die adressen kunnen woningen met een natuurlijke (direct aanwezige) geluidsluwe gevel mogelijk worden gemaakt. Op adressen die niet direct over een geluidsluwe gevel beschikken (zie paragraaf 4.4) kunnen alleen woningen worden gerealiseerd indien gebouwmaatregelen (aan de straatzijde) worden getroffen (kunstmatige geluidluwe gevel), bijvoorbeeld geluidwerende loggia's.

6.4.4 TAVGA advies     

Het akoestische onderzoek is op 20 januari 2022 aan TAVGA voorgelegd. Het vaststellen van de benodigde hogere waarden is door de commissie akkoord bevonden. Afgesproken is dat een binnneplanse afwijkingsmogelijkheid wordt opgenomen in dit bestemmingsplan als uit akoestisch onderzoek volgt dat de gevelbelasting niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde Wet geluidhinder of een dove gevel niet meer verplicht is als aan de vastgestelde hogere waarde voldaan kan worden.

6.5 Externe veiligheid     

6.5.1 Kader     

Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de omgeving voor het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen); het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens (zie paragraaf 4.1.3 Luchthavenindelingsbesluit Schiphol) en het gebruik van windmolens. Bij externe veiligheid risico's wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven.

Groepsrisico

Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Deze begrippen vullen elkaar aan; met het PR wordt de aan te houden afstand geëvalueerd tussen de risicovolle activiteit en kwetsbare functies, terwijl met het GR wordt beoordeeld of er een groot aantal slachtoffers kan vallen als gevolg van een ongeval. Voor het PR worden risiconormen gesteld in de vorm van grens- en richtwaarden waaraan getoetst moet worden bij vaststelling van bestemmingsplannen. Voor het GR geldt geen norm; het bevoegd gezag moet afwegen of de gevolgen van een ongeval al dan niet aanvaardbaar zijn. Er is wel een oriëntatiewaarde vastgesteld die in het algemeen als acceptabel niveau geldt. Het bevoegd gezag dient het groepsrisico te verantwoorden, waarbij in ieder geval de mogelijkheden voor hulpverlening en rampbestrijding betrokken worden. De Veiligheidsregio dient in gelegenheid te worden gesteld om over deze aspecten advies uit te brengen.

(Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan in de buurt van een risicobron. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels restaurants.

6.5.2 Regelgeving en beleid     

Het doel van het de regelgeving en beleid is: het beheersen, maar ook minimaliseren van de risico's voor de omgeving vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen en risico's rond luchthavens en het voorkomen van nieuwe knelpuntsituaties. De mogelijkheden voor het beperken van risico's bestaat uit twee soorten beleid: brongericht of omgevingsgericht. Brongericht beleid is gericht op maatregelen bij de bron en het verminderen van de kans van optreden en het effect van een incident. Omgevingsgericht beleid is gericht op terughoudendheid van het bouwen van kwetsbare bestemmingen in de omgeving van risicovolle activiteiten en transportassen van gevaarlijke stoffen. Om effectief omgevingsbeleid te kunnen voeren is het noodzakelijk inzicht te krijgen in de locaties waar risicovolle objecten zijn en risicovolle activiteiten plaatsvinden. Daartoe heeft de provincie een risicokaart opgesteld. De risicokaart geeft inzicht in de risico's in woon- en werkomgevingen. Op de kaart staan meerdere typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de Rijksoverheid.

Risicovolle inrichtingen

Voor risicovolle inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing. Voorbeelden van deze risicovolle bedrijven zijn LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties en chemische fabrieken. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. De normstelling van het Bevi richt zich zowel op vergunningverlening als ruimtelijke ordening. In nieuwe situaties geldt voor het PR een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten en een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat binnen de PR 10-6 contour van een Bevi-inrichting geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden opgericht. Indien binnen de contour beperkt kwetsbare objecten worden opgericht moet het bevoegd gezag motiveren waarom dat wenselijk en aanvaardbaar is. Indien het bestemmingsplan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object in het invloedsgebied toelaat, dient tevens het groepsrisico te worden verantwoord.

Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg, per spoorweg en binnenwateren

De Wet vervoer gevaarlijke stoffen regelt de wijze van vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, per spoor en over de binnenwateren; hierin is onder andere vastgelegd welke stoffen behoren tot de categorie 'gevaarlijke stoffen' en dat het transport binnen de bebouwde kom zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Om bij ruimtelijke ontwikkelingen het vervoer van gevaarlijke stoffen te laten voldoen aan de externe veiligheidsnormen moet het bevoegd gezag rekening houden met het PR en het GR.

Per 1 april 2015 is de wet aangevuld met de regelgeving over het Basisnet. De wetgeving over het Basisnet wordt ook wel "Wet Basisnet" genoemd en omvat een heel stelsel van wetten en regels die hun oorsprong hebben liggen in verschillende gebieden. De voornaamste die in dit verband van belang zijn, betreffende volgende:

  • Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs): Hierboven al genoemd: voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen de belangrijkste wet;
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt): Voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes geldt het Besluit externe veiligheid . Dit besluit is gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet milieubeheer;
  • Regeling Basisnet: In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling;
  • Bouwbesluit: Het aangepaste Bouwbesluit bevat regels rondom bouwen binnen Plasbrandaandachtsgebieden.

Met de inwerkingtreding van het Basisnet is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRNVGS) komen te vervallen.

Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de bebouwde omgeving en de veiligheid van mensen die wonen of verblijven dicht in de buurt van de infrastructuur waar dit vervoer plaatsvindt. Het Basisnet stelt verder regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant). Het Basisnet beoogt aan de gemeenten duidelijkheid te bieden over de maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Die maximaal toelaatbare risico's worden met de bijbehorende risicozones voor alle relevante spoor-, weg- en vaarwegtrajecten in tabellen vastgelegd. Om bij ruimtelijke ontwikkelingen het vervoer van gevaarlijke stoffen te laten voldoen aan de externe veiligheidsnormen moet het bevoegd gezag rekening houden met het PR en het GR.

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)

Een plasbrandaandachtsgebied is het gebied waar bij het realiseren van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten rekening dient te worden gehouden met de mogelijke gevolgen van een ongeval met brandbare vloeistoffen.

Buisleidingen

Voor buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van het Bevb geldt voor de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar object dichtbij dergelijke buisleiding, een grenswaarde van 10-6 per jaar voor het plaatsgebonden risico. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde.

Indien het bestemmingsplan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object in het invloedsgebied toelaat, dient tevens het groepsrisico te worden verantwoord.

In onderstaande gevallen kan men volstaan met een zogenaamde lichte verantwoording, waarbij maatregelen ter beperking van het GR niet hoeven te worden onderzocht:

  • het bestemmingsplan ligt buiten het 100%- letaliteitsgebied; of
  • bij toxische stoffen waarbij het plaatsgebonden risico kleiner dan 10-8 per jaar is; of
  • het groepsrisico is niet hoger dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde; of
  • de toename van het groepsrisico bij verwezenlijking van het bestemmingsplan is niet hoger dan 10%.

Op grond van het Bevb is het tevens verplicht om in bestemmingsplannen de ligging van buisleidingen weer te geven. Hierbij wordt ook een belemmeringsstrook meegenomen, waarbinnen geen bouwwerken mogen worden opgericht. Verder dienen bestemmingsplannen een vergunningstelsel in te stellen voor het uitwerken van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden binnen de belemmeringsstrook die de integriteit en werking van de buisleiding kunnen verhinderen.

ADN, Richtlijn Vaarwegen en BPR

Ingevolge het ADN en het Binnenvaart Politiereglement (BPR) moeten schepen met gevaarlijke stoffen, de zogenaamde kegelschepen, aparte opstel-, tevens wachtplaatsen krijgen. Een onderzoek van het maatgevende verkeersaanbod dient om de noodzaak van dergelijke plaatsen aan te tonen. Bij lage intensiteiten van kegelschepen kan met verkeersmanagement het ligplaats nemen op de wachtplaatsen voorkomen of beperkt worden, waardoor niet altijd een aparte ligplaats voor kegelschepen nodig is. De situering ervan is in het verlengde van de opstel- en wachtruimte of, als dit niet mogelijk is, aan de andere oever. Hierbij gelden minimale afstanden ten opzichte van andere schepen en bebouwing.

In de Richtlijnen Vaarwegen 2017 staat in paragraaf 6.2.5 beschreven welke criteria van toepassing zijn bij het aanwijzen van kegelligplaatsen. De aard van de lading bepaalt het aantal te voeren blauwe kegels. De aan te houden minimumafstanden zijn beschreven in het ADN en overgenomen in het BPR.

Windturbines

Windturbines moeten aan strenge veiligheidseisen voldoen. Een incident met een vallende mast of afvallend rotorblad is echter nooit geheel uit te sluiten. Als een dergelijk incident zich voordoet lopen personen in de omgeving gevaar. Ook kan een turbineonderdeel installaties in de omgeving beschadigen zoals buisleidingen, hoogspanningslijnen of chemische industrie.

De afstand die aangehouden moet worden bij het plaatsen van windturbines omwille van (externe) veiligheid is vastgelegd in een complex van verschillende wetten, besluiten, regelingen, handleidingen, beleidsregels. In het Activiteitenbesluit is geregeld welke afstand tussen windturbines en (beperkt) kwetsbare objecten aangehouden moet worden. In andere besluiten - zoals Bevi en Bevb - is omwille van mogelijke domino-effecten tevens geregeld welke afstand tussen windturbines en respectievelijk risicovolle inrichtingen en buisleidingen aangehouden moet worden.

Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam

Het Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam (vastgesteld op 8 juni 2012 door burgemeester en wethouders) gaat nader in op de manier waarop Amsterdam omgaat met externe veiligheid in de besluitvorming. Het doel van Amsterdam is om risico s zoveel mogelijk te beperken. Dit kan via bronmaatregelen en ruimtelijke maatregelen.'

Bronmaatregelen zijn de meest effectieve maatregelen die kunnen worden genomen om het risico te beperken. De afgelopen jaren is er veel aandacht gegaan naar de reductie van risico's aan de bronkant. Hier was namelijk de meeste veiligheidswinst te behalen. Amsterdam continueert via dit uitvoeringsbeleid het bronbeleid door in te zetten op clustering van risicobedrijven in het havengebied.

Dit betekent dat in nieuwe ruimtelijke besluiten buiten het westelijk havengebied geen ruimte wordt gegeven aan nieuwe risicobedrijven. Ook wordt gekeken of er alternatieven zijn voor transport van gevaarlijke stoffen door dicht bevolkt gebied gaat. Hierbij kan gedacht worden aan vervoer per water in plaats van vervoer per spoor door de stad.

Het uitvoeringsbeleid hanteert de lijn dat nieuwe overschrijdingen van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico slechts met expliciete toestemming van burgemeester en wethouders worden toegestaan. Reeds bekende overschrijdingen langs de A10 Zuid en West worden vooralsnog verantwoord geacht omdat er met het Rijk maatregelen zijn overeengekomen ter reductie van de risico´s.

Om de risico's voor kwetsbare, minder zelfredzame groepen (kinderen, ouderen, zieken) te verminderen is het niet wenselijk dat deze groepen te dichtbij risicobronnen verblijven. Deze groepen zijn minder zelfredzaam in geval van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Concreet betekent dit dat in nieuwe ruimtelijke plannen een strook langs transportassen met structureel vervoer van gevaarlijke stoffen (rijkswegen 80 meter, enkele spoortrajecten 100 meter, hogedruk aardgasleidingen circa 25 tot 175 meter) en rond risicobedrijven wordt vrijgehouden van nieuwe kwetsbare, minder zelfredzame groepen. Afwijking is mogelijk mits door het bevoegd gezag expliciet is toegestaan.

6.5.3 Plangebied     

Wat betreft externe veiligheid kunnen voor het onderhavige plangebied voor de verschillende modaliteiten de volgende conclusies worden getrokken.

  • Inrichtingen: In en nabij of direct grenzend aan het plangebied bevinden zich geen LPG-stations met risicozones of invloedsgebieden die reiken tot in het plangebied. Ditzelfde geldt ten aanzien van (andere) inrichtingen die in het kader van het Bevi als risicovol zijn aangemerkt. Aangezien deze inrichtingen met dit bestemmingsplan ook niet mogelijk worden gemaakt, is nader onderzoek niet nodig.
  • Transport: Het plangebied ligt buiten de invloedssfeer van transportroutes voor gevaarlijke stoffen over de weg, per spoorweg en over water. Daarmee is nader onderzoek naar de externe veiligheid voor deze aspecten niet nodig.
  • Buisleidingen: Omdat door of nabij het plangebied geen buisleidingen zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) lopen, is nader onderzoek op dit punt evenmin nodig.
  • Windmolens/-turbines: Voor windmolens/-turbines geldt dat het realiseren van windmolens/-turbines in het dit plangebied, op grond van de structuurvisiekaart Windenergie 2040 behorend bij de Windvisie van de van de gemeente Amsterdam, ruimtelijk niet gewenst is. In de Provinciale Omgevingsverordening (POV) is het onderhavige plangebied en de ruime omgeving bovendien geen onderdeel van het aangewezen gebied voor het plaatsen van nieuwe windturbines of herstructureringsgebieden voor bestaande windturbines. Buiten deze gebieden is de plaatsing van windturbines niet toegestaan, tenzij het gaat om het één-op-één vervangen van bestaande turbines. In en om het plangebied is dit laatste niet het geval. Daarmee is ook nader onderzoek naar de externe veiligheid bij windmolens en -turbines niet nodig.

Vuurwerkverkoop valt niet onder de wetgeving voor externe veiligheid. Het Amsterdamse beleid voor vuurwerkverkoop is toegelicht in de bovenstaande paragraaf 'Milieuzonering bedrijven'.

In het kader van het vooroverleg zullen de Brandweer en Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland in de gelegenheid worden gesteld advies uit te brengen over de externe-veiligheidsaspecten.

6.5.4 Niet gesprongen explosieven (NGE's)     

Het adviesbureau op het gebied van explosievenopsporing Bombs Away en het Ingenieursbureau (IBA) van de gemeente Amsterdam hebben uitgebreid archiefonderzoek verricht, onderzoeken van derden geïnventariseerd en luchtfoto's geïnterpreteerd, met als resultaat de gemeentebrede CE-bodembelastingkaart. Deze kaart staat op de site Amsterdam City Data van de gemeente Amsterdam. Met deze zogenoemde 'bommenkaart' zijn worden de niet gesprongen explosieven (NGE's) uit de Tweede Wereldoorlog die nog in de grond zitten in kaart gebracht.

verplicht
Afbeelding: Gemeentebrede CE bodembelastingkaart en het bestemmingsplangebied

In het plangebied bevinden zich geen vermoedelijke bominslagen. Niet uitgesloten is echter dat zich nog NGE's in de grond bevinden. In en aangrenzend aan het plangebied zijn voor twee locaties vooronderzoeken uitgevoerd naar de aanwezigheid van NGE's. Het gaat om een vooronderzoek in het kader van de parkeergarage onder de Boerenwetering (oostzijde van het plangebeid) en een vooronderzoek voor de Amstelveenseweg (westzijde van het plangebied).

De kaart en het vooronderzoek hebben een signalerende functie. Op grond daarvan kan eenieder zich goed informeren over de mogelijke aanwezigheid van NGE's in de grond en daar, indien nodig, rekening mee houden bij de vergunningverlening dan wel eventueel (vervolg)onderzoek (laten) uitvoeren. Dit is vooral van belang voor het veilig werken wanneer de grond 'geroerd' wordt voor bouw-, weg- of waterwerkzaamheden.

Het bestemmingsplan voorziet niet in ontwikkelingen waarbij op een verdachte locatie grond wordt geroerd, zodat het mogelijk aanwezig zijn van explosieven in de bodem het bestemmingsplan niet in de weg staat.

6.6 Bodemkwaliteit     

6.6.1 Kader     

Het doel van de Wet Bodembescherming is het behoud en de verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. In geval van graafwerkzaamheden is een bodemonderzoek aan de orde om te bepalen of eventuele vervuilde grond gesaneerd dient te worden. Ook als er sprake is van een functieverandering, dient in een aantal gevallen aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie. Voor het bestemmingsplan heeft dit voornamelijk betekenis voor zover nieuwe ontwikkelingen worden toegestaan. Daarnaast geldt dat de bodemkwaliteit invloed kan hebben op de financiële haalbaarheid als blijkt dat de bodem gesaneerd moet worden.

6.6.2 Plangebied     

Het bestemmingsplan maakt ondergronds bouwen niet bij recht mogelijk, maar alleen op grond van een algemene afwijkingsbevoegdheid onder voorwaarden. Eén daarvan is dat advies benodigd is van de diensten die belast zijn met milieutoezicht. Indien nieuwe ondergrondse (bouw-)werkzaamheden worden toegestaan, dient per geval bodemonderzoek verricht te worden. Het bestemmingsplan voorziet ook niet niet in ontwikkelingen waarbij de ondergrond wordt geroerd. Het verrichten van bodemonderzoek is daarom niet nodig.

Hoofdstuk 7 Omgevingsaspecten     

7.1 Mobiliteit     

7.1.1 Kader     

Zoals aangegeven in paragraaf 4.4.1.2 is in de Structuurvisie vastgesteld waar de hoofdverkeersnetten gelegen zijn. Daarmee voor alle betrokken partijen helder wat de hoofdnetten zijn, welke doelen zij dienen en aan welke eisen de hoofdnetten dienen te voldoen.

7.1.2 Plangebied     

Aangezien het onderhavige bestemmingsplan de bestaande situatie vastlegt en geen ontwikkelingen mogelijk maakt, heeft het plan geen gevolgen voor de ontsluiting en bereikbaarheid van het plangebied.

Netwerk Auto

De Amsterdamse wegen waar veel autoverkeer gebruik van maakt en waar ook veel verkeer tussen de verschillende stadsdelen gebruik van maakt, vormen het Plusnet en het Hoofdnet auto.

Het Plusnet auto bestaat uit drukke wegen met veel doorgaand autoverkeer en sluit aan op het rijkswegennet en de hoofdroutes van omliggende gemeenten. Bij het Plusnet auto ligt het accent op een goede doorstroming. Het bevat de belangrijkste routes voor het goederenvervoer, bestaat uit wegen met weinig andere functies en vormt een sluitend netwerk. Binnen het Plusnet auto heeft een aantal trajecten een extra belangrijke verzamel- en verdeelfunctie: de Plusnet auto/corridors. Om ze hiervoor aantrekkelijk genoeg te maken worden strengere eisen gesteld aan de doorstroming dan de rest van het Plusnet auto.

Een aantal overige wegen van stedelijk belang vormt het Hoofdnet auto. Dit zijn wegen met een hoge verkeersintensiteit en een hoog percentage doorgaand verkeer, maar iets lager dan de wegen van het Plusnet auto.

In en rond het plangebied is de Stadhouderskade onderdeel van het Plusnet corridor auto. De Hobbemakade en de Amstelveenseweg zijn onderdeel van het Plusnet auto. Daarmee is het plangebied goed bereikbaar voor autoverkeer, zowel via de westzijde als via de oostzijde. Door het plangebied lopen geen wegen die onderdeel uitmaken van het Hoofdnet auto.

verplicht
Afbeelding: Netwerk Auto en het plangebied.

Netwerk OV

Het plangebied is goed bereikbaar per openbaar vervoer. Naar en door het plangebied lopen diverse tram- en buslijnen over het Plus-, Hoofd- en Basisnet voor trams en het Plus- en Hoofdnet voor de bus.

Vooral de oostzijde van het plangebied (Museumplein en omgeving) is zeer goed bereikbaar per openbaar vervoer. Hier rijden via de Stadhouderskade, de Hobbemastraat, de Paulus Potterstraat, en de Van Baerlestraat meerdere tramlijnen. Deze tramlijnen rijden door de Van Baerlestraat verder door de Johan M. Coenenstraat en de Roelof Hartstraat. De musea op het Museumplein zijn vanaf de noordzijde tevens goed bereikbaar vanaf de Weteringschans, waar diverse tramlijnen over de 'binnenring' rijden. Ten oosten van het plangebied liggen twee haltes van de Noord/Zuidlijn, te weten de metrohalte Vijzelgracht bij de Stadhouderskade en de metrohalte De Pijp ter hoogte van de Albert Cuypstraat/Ceintuurbaan. Deze metrohaltes liggen op 750 à 800 meter loopafstand van het Museumplein en maken dat het plangebied, en dan met name het Museumkwartier, vanaf de oostzijde ook per metro zeer goed bereikbaar is. Daarmee is de bereikbaarheid van met name de oostkant van het plangebied, het Museumplein en omgeving, uitstekend.

Aan de westzijde wordt het plangebied per openbaar vervoer ontsloten via de tram- en buslijnen over de Amstelveenseweg. De tramlijn over de Willemsparkweg-Koninginneweg en de buslijn via de De Lairessestraat-Cornelis Krusemanstraat vormen belangrijke oost-west verbindingen per openbaar vervoer.

verplicht
Afbeelding: Netwerk OV en het plangebied.

Netwerk Langzaam verkeer

Het plangebied is eveneens goed bereikbaar per fiets. Naar en door het plangebied lopen diverse (doorgaande) fietsroutes die onderdeel uitmaken van het Plusnet en Hoofdnet Fiets.

verplicht
Afbeelding: Netwerken Langzaam verkeer (Fiets en Voetgangers) en het plangebied.

Wat betreft voetgangersverkeer wordt het plangebied eveneens doorkruist door meerdere looproutes van zowel het Plusnet als het Hoofdnet voetgangers. Het Museumplein zelf is niet alleen onderdeel van het Plusnet voetgangers, maar is tevens aangemerkt plein met een verblijfsfunctie. Dat past bij de vele bezoekers van de musea rond het plein die van het Museumplein gebruik maken om te rusten, te lunchen et cetera.

Parkeren

Het gemeentelijk parkeerbeleid is nader toegelicht in paragraaf 5.5.21 'Parkeerbeleid'.

Het parkeren van auto's vindt voor het merendeel plaats op straat. Op een aantal locaties vindt het parkeren plaats op een parkeerterrein of in een parkeergarage op de bijbehorende binnentuin. Bij enkele nieuwbouwprojecten zijn bijbehorende ondergrondse parkeergarages gerealiseerd.

In het plangebied bevinden zich enkele grote ondergrondse garages. Aan de zuidzijde van het Museumplein (langs de Van Baerlestraat) ligt de ondergrondse openbare parkeergarage (annex supermarkt) Museumplein. Aan de noordzijde van het Museumplein (langs de Paulus Potterstraat en de Hobbemastraat) bevindt zich een ondergrondse parkeergarage voor (toeristen)bussen. Langs de oostgrens van het plangebied (onder het water van de Boerenwetering) bevindt zich de deels openbare Boerenweteringgarage.

Verspreid over het plangebied zijn diverse openbare (buurt)fietsenstallingen gevestigd. Voor het overige worden fietsen op straat of binnenshuis gestald.

7.2 Water     

7.2.1 Kader     

Europees beleid

Omdat water zich weinig aantrekt van landsgrenzen, zijn internationale afspraken nodig. Sinds eind 2000 is daarom de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2027 op orde is.

Om dit te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen. Enerzijds om de kwaliteit van de 'eigen' wateren op peil te brengen, anderzijds om ervoor te zorgen dat andere landen geen last meer hebben van de verontreinigingen die hun buurlanden veroorzaken.

De uitvoering van de KRW schept de nodige verplichtingen en biedt tegelijkertijd voor Nederland ook veel mogelijkheden. Nederland ligt immers benedenstrooms en is voor zijn waterkwaliteit voor een belangrijk deel afhankelijk van het buitenland. Door de invoering van de richtlijn kunnen landen niet langer problemen van hun bord schuiven. Aan Nederland de opgave om de richtlijn goed en doelmatig uit te voeren.

Rijksbeleid

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Het NWP 2016-2021 is de opvolger van het NWP 2009-2015 en vervangt dat plan en de partiële herzieningen hiervan. Op basis van de Waterwet is het NWP voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het NWP is zelfbindend voor het Rijk. In dit nieuwe NWP komt een aantal onderwerpen uit het vorige NWP niet terug. Alleen de onderwerpen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) als rijksbelang zijn aangemerkt, staan in dit NWP. Gedecentraliseerde onderwerpen komen niet meer aan de orde.

Vanuit de verantwoordelijkheid voor het watersysteem verankert het Rijk de volgende principes:

  • integraal waterbeheer;
  • afwenteling voorkomen;
  • ruimte en water verbinden.

In 2014 heeft het Kabinet de nationale deltabeslissingen vastgesteld en via een tussentijdse wijziging van het voornoemde Nationaal waterplan als beleid heeft verankerd. In de deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. In 2014 heeft de gemeente Amsterdam de intentieverklaring 'Ruimtelijke Adaptatie' ondertekend, voortkomend uit de Deltastrategie. In haar beleid 'Amsterdam Waterbestendig' onderschrijft de gemeente de noodzaak voor klimaatbestendigheid en een robuuste watersysteem, mede in verband met de ambitie om de stad verder te verdichten. Op rijksniveau heeft de Commissie Waterbeheer in de 21ste eeuw, geadviseerd de wateroverlast in een watersysteem aan te pakken door het volgen van de drietrapsstrategie vasthouden-bergen-afvoeren. In het Nationaal Bestuursakkoord Water hebben alle partijen deze aanpak onderschreven. Op grond van 'Amsterdam Waterbestendig' gaat Amsterdam de komende decennia werken aan de volgende opgaven:

  • bescherming tegen overstroming;
  • omgaan met wateroverlast;
  • omgaan met watertekort;
  • omgaan met temperatuurstijging/hittestress.

Waterbeheerplan

Het beleid van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AVG) is verwoord in het Waterbeheerplan Amstel, Gooi en Vecht 2016-2021. In dit beheerplan worden de hoofdtaken van het waterschap behandeld, namelijk veiligheid, voldoende water en schoon water. Ook wordt aandacht gegeven aan de maatschappelijke (neven)taken: nautisch en vaarwegbeheer, recreatief medegebruik, natuurbeheer en cultuurhistorische, landschappelijke en architectonische waarden. Voor elk van deze thema's zijn de wensbeelden op de middellange termijn, de doelen en de aanpak op hoofdlijnen aangegeven.

Het Waterbeheerplan Amstel, Gooi en Vecht 2016-2021 wordt binnenkort opgevolgd door het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het nieuwe beleid is ten tijde van het schrijven van dit bestemmingsplan nog in voorbereiding en daarmee nog niet in werking getreden.

Gemeentelijk rioleringsplan Amsterdam 2016-2021

Het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016-2021 is op 17 december 2015 door de gemeenteraad vastgesteld. In dit plan is het beleid op het gebied van de gemeentelijke watertaken (stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwater) van Amsterdam toegelicht voor de periode 2016-2021.

De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:

  • de inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater;
  • het nemen van grondwatermaatregelen in openbaar gebied.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016-2021 staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld.

De gemeente Amsterdam en het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) hebben de uitvoering van de watertaken gemandateerd aan Waternet. Alle wateraspecten worden door Waternet in samenhang behandeld en uitgevoerd. Door deze samenhang kan Waternet beter bijdragen aan een duurzame omgevingskwaliteit, volksgezondheid en veiligheid.

Keur AGV

De Keur is de waterschapsverordening van het waterschap AGV. De regels in de Keur beschermen de waterkeringen en watergangen. Voor werkzaamheden rond water of een dijk is een vergunning van het waterschap nodig. Bijvoorbeeld bij de aanleg van leidingen, lozingen op het oppervlaktewater, het plaatsen van bouwwerken of het onttrekken van grondwater.

7.2.2 Uitwerking plangebied (Watertoets)     

Algemeen 

Het Rijk, de provincies, gemeenten en waterschappen hebben in februari 2001 de "Startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw" ondertekend. Hierin is vastgelegd dat de betrokken partijen de "watertoets" toepassen op alle relevante ruimtelijke plannen met waterhuishoudkundige consequenties. In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat de betrokken waterbeheerders moeten worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen en bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning die in strijd is met het bestemmingsplan. De watertoets is een instrument om ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen en een omgevingsvergunning voor de activiteit "bouwen in strijd met het bestemmingsplan", te toetsen op de mate waarin rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als waterkwaliteit en waterkwantiteit (ruimte voor water) en veiligheid (bescherming tegen overstroming).

Het plangebied van het bestemmingsplan valt binnen het beheersgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet voert de zorg voor het oppervlaktewatersysteem uit in opdracht van AGV. De gemeentelijke watertaken omvatten zorgplicht voor grondwater, afvalwater, hemelwater en drinkwater. In opdracht van Amsterdam voert Waternet met name de grondwaterzorgtaak, de zorg voor afvoer en behandeling van afvalwater en de drinkwatervoorziening uit. Tijdige afstemming met de afdeling Assetmanagement Waterketen van Waternet voorkomt eventuele knelpunten in de capaciteit van het afvalwaterstelsel en borgt tijdig passende oplossingen voor aansluiting.

Bij het voorliggende bestemmingsplan is de waterbeheerder (Waternet) betrokken bij de voorbereiding van het bestemmingsplan.

Waterkeringen 

De plangrens van het onderhavige bestemmingsplan volgt de Singelgracht (noordzijde), de Boerenwetering (oostzijde) en het Noorder Amstelkanaal (zuidzijde). Op de Keurkaart zijn deze waterlopen opgenomen als primaire wateren, dat wil zeggen wateren waaraan het waterschap een belangrijke functie toekent in de aan- en afvoer van water en waterberging. Langs deze waterlopen ligt binnen het plangebied een 'secundair, indirecte verholen waterkering'. Een secundaire waterkering is een waterkering van regionaal belang. De functie van de waterkering is indirect, dat wil zeggen dat het een waterkering is die beveiliging biedt tegen overstroming nadat een voorliggende (directe) waterkering is bezweken. De waterkering is tevens 'verholen, dat wil zeggen dat de waterkering niet duidelijk herkenbaar is als dijklichaam maar onderdeel is van een hoger gelegen gebied of zone. Op de verbeelding heeft de bij deze waterkering behorende beschermingszone de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Op grond daarvan kan binnen deze zonering niet zonder vergunning van Waternet worden gebouwd. In het kader van het bestemmingsplan vinden overigens geen wijzigingen plaats binnen de zoneringen van de waterkering.

verplicht
Afbeelding: Uitsnede Keurkaart AGV en het plangebied

De Strook langs de zuidzijde van de Singelgracht heeft op de Keurkaart de status "laag gelegen gebied". Het betreft een strook beschermde grond die er voor moet zorgen dat de naastgelegen lage maaivelden beschermd worden. Hier mogen geen werkzaamheden plaatsvinden die het boezemwater in contact kunnen brengen met de lager gelegen stukken. In het bestemmingsplan blijft deze strook beschermde grond intact.

Waterberging 

Bij een toename van het oppervlakte verharding van 1.000 m² of meer dient de toename aan verharding gelet op de Keur AGV te worden gecompenseerd in de vorm van 10-20% oppervlaktewater of alternatieve vormen van waterberging. Demping van oppervlaktewater moet voor 100% worden gecompenseerd. Als binnen het plangebied geen mogelijkheid is voor het creëren van compensatie moet elders in hetzelfde peilvak gecom-penseerd worden.

In het kader van het bestemmingsplan 2021 is geen sprake van demping of toename van de verharding ten opzichte van het bestemmingsplan Museumkwartier - Valeriusbuurt 2012. Compensatie is daarom niet noodzakelijk.

Een bergbezinkbassin is een randvoorziening in een rioolstelsel. Het is in feite een grote (dichte) betonnen bergingskelder die wordt gekoppeld aan het bestaande rioleringsstelsel. Met de bouw van een bassin wordt de inhoud van een rioleringsstelsel vergroot. Een groot voordeel hierbij is dat er tijdens hevige regenbuien minder vervuild water via een overstort in het oppervlaktewater terechtkomt. Het bassin is zo aangelegd dat het alleen vol kan stromen bij een hoog waterpeil in de riolering. Aan de Stadhouderskade bevindt zich voor het Rijksmuseum een ondergronds bergbezinkbassin. In het bestemmingsplan is dit bergbezinkbassin als zodanig opgenomen op de verbeelding en de bouwregels. In het Vondelpark bevindt zich ter hoogte van de Vossiusstraat 56 t/m 79 eveneens een bergbezinkbassin. Dit bergbezinkbassin ligt echter in het plangebied Willemspark - Vondelpark.

Amsterdam Rainproof

Om Amsterdam regenbestendig te maken, is op initiatief van Waternet het programma Amsterdam Rain-proof opgezet. Uitgangspunt is dat gerichte, kleinschalige, fijnmazige en rendabele maatregelen de stad regenbestendiger en tegelijk aantrekkelijker en leefbaarder maken.

Volgens "Amsterdam Rainproof" is voor een waterbestendige stad een bergingscapaciteit van 60 mm hemelwater per uur vereist. De gemeente wil extreme neerslag van 60 mm per uur kunnen verwerken zonder dat er schade ontstaat aan huizen of vitale infrastructuur. Daarvoor is het nodig dat de toename van verharding in de stad - waardoor neerslag snel tot afvoer komt - wordt gecompenseerd met extra berging en vertraagde afvoer. Deze waterberging moet vertraagd worden geleegd, maar moet bij een volgende bui wel weer beschikbaar zijn. Daarom is bepaald dat de waterberging moet worden geleegd met een snelheid van 60 mm per 24 uur. Dit is te realiseren via een maximum debiet op een pomp of via een geknepen afvoer onder vrij verval. Een waterberging met vertraagde afvoer is relatief eenvoudig aan te leggen en leidt niet tot buitenproportionele kosten.

De bepalingen in Amsterdam Rainproof zijn doorvertaald in de gemeentelijke Hemelwaterverordening (zie paragraaf 5.5.13). In beginsel zijn particulieren zelf verantwoordelijk voor de verwerking van hemelwater op hun eigen perceel. Om te bevorderen dat er bij nieuw- en verbouwinitiatieven voldoende waterberging gerealiseerd wordt, is in deze verordening vastgelegd dat bij nieuw- en verbouwplannen de verplichting bestaat om het regenwater op eigen perceel op te vangen en te verwerken. Bepaald is dat een hemelwaterberging een capaciteit heeft van tenminste 60 liter per m2 bebouwd oppervlak.

In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met het waterbergend vermogen van de binnentuinen door op de meeste plekken het vergunningvrij bouwen van aan- en uitbouwen te beperken tot maximaal 2,5 meter achter de achtergevel in plaats van de in het Bor toegestane vier meter.

Een uitzondering hierop vormen de kernwinkelstraten de P.C. Hooftstraat en het noordelijke deel van de Van Baerlestraat, en het deel van de Cornelis Schuytstraat dat functioneert als (niche)winkelstraat. Hier hebben de winkels de mogelijkheid om de gehele tuin behorend bij de winkel over één laag te bebouwen. De overwegingen die hieraan ten grondslag liggen worden toegelicht in paragraaf 3.2.3 'Bouwen in binnentuinen'.

Ten behoeve van het waterbergend vermogen van de binnentuinen is tevens als eis gesteld dat alle nieuwe aan- en uitbouwen voorzien moeten zijn van een groen dak met een hemelwaterberging en mogen binnentuinen voor maximaal 50% worden verhard. De overwegingen die hieraan ten grondslag liggen worden eveneens toegelicht paragraaf 3.2.3 'Bouwen in binnentuinen.

Wateropgave 

Vanwege de conserverende aard levert dit bestemmingsplan geen bijdrage aan invulling van de wateropgave.

Demping en verharding 

In het kader van onderhavig bestemmingsplan is ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan geen sprake van demping of toename van de verharding. Compensatie is daarom niet aan de orde.

Gebruik materialen 

Op basis van de Keur is het niet toegestaan om initiatieven te ontplooien die leiden tot een verslechtering van de (grond)waterkwaliteit. Het gebruik van uitlogende materialen zoals lood, zink en koper beïnvloedt de kwaliteit van regen- en oppervlaktewater negatief en is daarom op grond van de Keur niet toegestaan.

Kabels en leidingen 

Het bestemmingsplan heeft geen invloed op in het plangebied aanwezige kabels en leidingen.

Oppervlaktewater 

Voor het oppervlaktewater gelden op grond van de Keur AGV meerdere algemene voorschriften die betrekking hebben op (het behoud van) de doorstroming en de beheersing van het oppervlaktewater, inclusief het daarvoor benodigde onderhoud, en het behoud van de (ecologische) kwaliteit van het water. Daarbij gaat het zowel om regels voor het water als voor de oevers. Er zijn geen voorschriften uit de Keur vertaald in het bestemmingsplan.

Grondwater - ondergronds bouwen 

Grondwateroverlast dient te worden voorkomen. Nieuwe ondergrondse bouwwerken mogen daarom alleen onder het hoofdgebouw worden gebouwd en er moet worden aangetoond dat de grondwaterstand en grondwaterstromen niet negatief worden beinvloed. Daarom is de bouw van nieuwe ondergrondse bouwwerken alleen via een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid toegestaan. Er kan alleen worden meegewerkt aan de bouw van ondergrondse bouwwerken indien er grondwaterneutraal wordt gebouwd. De initiatiefnemer dient dit aan te tonen aan de hand van een geohydrologisch onderzoek. Waternet beoordeelt aan de hand van dit geohydrologisch onderzoek of er al dan niet negatieve effecten op de grondwaterstand en grondwaterstromen optreden.

Daarnaast kan op grond van de 'Beleidsregels afwijkingen omgevingsvergunningen' (het afwijkingenbeleid; zie paragraaf 5.6.3) medewerking worden verleend aan de bouw van nieuwe ondergrondse bouwwerken onder een bijbehorend bouwwerk aan de achterzijde van het hoofdgebouw. Daarbij gelden vergelijkbare voorwaarden als voor de bouw van een ondergronds bouwwerk onder het hoofdgebouw.

De binnenplanse afwijkingsbevoegdheid in dit bestemmingsplan en de beleidsregels uit het afwijkingenbeleid vormen daarmee één samenhangend toetsingskader voor de bouw van ondergrondse bouwwerken.

Veiligheid 

Aangezien het bestemmingsplan de bestaande situatie vastlegt en geen ontwikkelingen mogelijk maakt, heeft het plan geen negatieve effecten op de nautische veiligheid.

7.3 Archeologie     

7.3.1 Kader     

Erfgoedwet 

De huidige juridische basis voor het omgaan met archeologisch erfgoed is vastgelegd in de Erfgoedwet die in werking is getreden op 1 juli 2016. Deze wet betreft één integrale wet die betrekking heeft op o.a. archeologie (op het land en onder water), museale objecten, musea en monumenten. Samen met de nieuwe Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk.

Uitgangspunt van de archeologische monumentenzorg in Nederland is het in situ bewaren van het archeologische erfgoed. Dit betekent dat archeologische resten indien mogelijk intact in de bodem behouden moeten blijven. Soms is dit echter niet mogelijk. In dat geval wordt zoveel mogelijk informatie over de archeologische resten verzameld en wordt het archeologisch erfgoed ex situ (in het depot en/of museum) bewaard.

De Provincie Noord-Holland en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed hebben voor wat betreft het aspect archeologie formeel een adviserende en toetsende rol op basis van de Wet ruimtelijke ordening.

Volgens de Erfgoedwet moeten (toevals)vondsten worden gemeld bij de minister. Indien tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden vondsten worden gedaan waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat deze van archeologische waarde zijn, wordt dit aan Monumenten en Archeologie, Gemeente Amsterdam gemeld, zodat in overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.

Besluit ruimtelijke ordening 

Op grond van artikel 3.1.6 lid 5 onder a van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening is gehouden. Dit betekent dat de gemeente een analyse moet verrichten van de aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden en moet aangeven op welke wijze rekening in het plan rekening is gehouden met deze waarden.

Erfgoedverordening Amsterdam 

Op 16 december 2015 is de Erfgoedverordening Amsterdam vastgesteld. Deze stedelijke verordening geldt voor heel Amsterdam en beschermt de boven- en ondergrondse cultuurhistorische waarden van de gemeente Amsterdam.

Monumenten en Archeologie is in de Erfgoedverordening aangewezen als het stedelijk kennis- en expertisecentrum dat gemeentelijke diensten en de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van de gemeente Amsterdam adviseert over de waarde van en de omgang met de onder- en bovengrondse cultuurhistorische waarden.

In artikel 23 van de Verordening staat aangegeven welke beschrijvingen in de Toelichting van een bestemmingsplan dienen te worden opgenomen ten aanzien van archeologische waarden. In artikel 24 van de Verordening staat beschreven aan welke eisen het archeologisch onderzoek dient te voldoen.

Archeologiebeleid Amsterdam 

Het archeologisch erfgoed bestaat uit voorwerpen, structuren, landschappelijke- en infrastructurele elementen die in de bodem bewaard zijn gebleven. Dit bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van de stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.

In aansluiting op het rijks- en provinciaal beleid besteedt de gemeente specifieke aandacht aan vroegtijdige inpassing van archeologie in de ruimtelijke ordeningsprocessen. Uitgangspunt hierbij is een kwalitatief adequaat beheer van het cultureel erfgoed met aandacht voor een efficiënte voortgang van bouwprocessen en kostenbeheersing.

De wetgeving schrijft voor dat bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan altijd een nadere waardestelling nodig is van de aanwezige archeologische verwachting in de vorm van een bureauonderzoek. Dit bureauonderzoek wordt in Amsterdam uitgevoerd door Monumenten & Archeologie en behelst een specificatie van eventuele archeologische waarden binnen een specifiek plangebied en een advies met betrekking tot het daarbij behorende beleid en/of te nemen maatregelen. Bij de formulering van het beleid staat altijd een realistische balans tussen het archeologische belang ten opzichte van de voortgang van het ruimtelijke ontwikkelingsproces in de stad centraal.

Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek wordt beoordeeld of een beschermende regeling in het bestemmingsplan nodig is. Zo ja, dan kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat er een archeologisch onderzoek nodig is voor bouwinitiatieven en andere werken waarbij de bodem wordt geroerd. Op grond van dat archeologisch onderzoek kunnen eventueel voorschriften aan de omgevingsvergunning worden gesteld om archeologische waarden te behouden of op te graven.

Ondanks de getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen kunnen toevalsvondsten bij bouwprojecten worden aangetroffen. Hiervoor blijft de meldingsplicht van kracht (artikel 5.10 lid 2 Erfgoedwet 2016). Deze houdt in dat, ondanks getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen, bij toevalsvondsten Monumenten & Archeologie per ommegaande dient te worden geïnformeerd door de uitvoerder of opdrachtgever.

7.3.2 Plangebied     

Door bureau Monumenten en Archeologie (M&A) van de gemeente Amsterdam is voor het plangebied een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage opgenomen bij de toelichting. De uitkomsten van het onderzoek zijn als volgt.

Archeologische verwachtingskaart 

Op basis van de historisch-geografische inventarisatie zijn binnen het onderzoeksgebied Museumkwartier en Valeriusbuurt materiële overblijfselen te verwachten die samenhangen met de ontginnings- en gebruiksgeschiedenis van de Binnendijkse Buitenveldersepolder vanaf de 12de eeuw. Dit leidt tot een verwachtingskaart voor het plangebied met acht zones.

verplicht
Afbeelding: Archeologische verwachtingszones M&A

A: Huis- en buitenplaatsen

Betreft de prestedelijke boerderijen, huis- en buitenplaatsen langs de Amstelveenseweg, Singelgracht, Boerenwetering en Schagerlaan die op historische kaarten zijn aangegeven. Restanten hiervan betreffen onder meer (terp)ophogingslagen, erfafscheidingen, houten en bakstenen funderingen, concentraties van huishoudelijk afval en productieafval. De verwachting is daarmee hoog.

B: Bewoningszones Amstelveenseweg en Boerenwetering

In een 75 m-zone langs de Amstelveenseweg en Boerenwetering kunnen sporen voorkomen van prestedelijke bewoning vanaf de 12de/13de eeuw. De verwachte archeologische resten komen overeen met zone A, maar hebben een lagere trefkans.

C: Vroege industrie

De Mennonietensloot (1668) was tot in de 19de eeuw een dichtbebouwd prestedelijk industriegebied met zeven molens en talrijke werkplaatsen. Archeologische resten hiervan kunnen bestaan uit ophogingen van de molenwerven, houten en bakstenen funderingen van molens, bijgebouwen en herbergen, afvalkuilen en losse vondsten. Langs het Schapenburgerpad waren bedrijven in de textielnijverheid gevestigd. Hier geldt een vergelijkbare, hoge verwachting, zij het met een wijdere spreiding van archeologische resten.

D: Tuinbouw

Langs deze paden aan de Boerenwetering werd in de 17de/18de eeuw groente verbouwd en stonden kleinschalige woongebouwen van tuinders. De archeologische resten hiervan bestaan onder meer uit ophogingslagen en diverse botanische resten, (houten) structuren van bebouwing en erfafscheidingen. De verwachting is daarmee hoog, met een relatief wijde spreiding van archeologische resten.

E: Amstelveenseweg

De Amstelveenseweg heeft zijn oorsprong in een veendijk die in de 12de-eeuwse ontginningsperiode werd aangelegd. Daarna ontwikkelde de veenweg zich tot een van de belangrijkste uitvalswegen van Amsterdam. Overblijfselen hiervan zijn ophogingslagen en verhardingen, die belangrijk licht kunnen werpen op de laatmiddeleeuwse ontwikkeling van het gebied. De verwachting is daarmee hoog.

F: Bolwerk Amstelveen

Een klein deel van de gemetselde saillant (punt) van het bolwerk Amstelveen van omstreeks 1660 reikte tot in het plangebied. Archeologische resten bestaan uit gemetselde gewelfbogen, funderingen en ophogingen van het bolwerk.

G: Boerenwetering en Singelgracht

De Boerenwetering is sinds de late middeleeuwen in gebruik als afwateringskanaal en als waterweg voor kleinschalig verkeer tussen Amsterdam en het agrarische achterland. De enige samenhangende structuren bestaan uit wrakken van kleine vrachtschuiten, maar dit zijn geïsoleerde vindplaatsen met een kleine trefkans. Daarnaast kunnen in de waterbodem losse voorwerpen aanwezig zijn die bij het transport of bij activiteiten op de kant te water zijn geraakt.

De 17de-eeuwse Singelgracht maakte deel uit van de verdedigingslinie van Amsterdam, maar de buitenoever vond ook gebruik als vestigingsplaats voor allerlei bedrijven, zoals ramen en molens. In de bedding van de (voormalige) gracht kunnen losse vondsten voorkomen die verband houden met de verschillende functies van de waterweg. Sommige delen van de oorspronkelijke Singelgracht zijn in de late 19de eeuw gedempt en bebouwd.

H: Binnendijkse Buitenveldersepolder

Hier kunnen archeologische resten voorkomen die verband houden met bewoning en landgebruik vanaf de 12de eeuw tot in de 20ste eeuw, zoals sloten en losse vondsten. Ook kunnen huisplaatsen uit de ontginningsperiode aanwezig zijn, maar deze hebben een lage trefkans. Door grootschalige ophogingen in de late 19de en 20ste eeuw zijn deze bovendien verstoord geraakt.

Archeologische beleidskaart

De archeologische beleidskaart van het onderzoeksgebied Museumkwartier en Valeriusbuurt is bedoeld als een ruimtelijk schema van de maatregelen die nodig zijn voor de zorg voor het archeologisch erfgoed binnen bepaalde zones of locaties in het onderzoeksgebied. De verwachtingen worden gekoppeld aan de huidige toestand van het terrein en mogelijk opgetreden bodemverstoringen. De clustering van de verwachtingszones resulteert in een beleidskaart met daarop zes zones met bijbehorende specifieke beleidsmaatregel (Appendix: beleidsvarianten, stroomschema).

verplicht
Afbeelding: Archeologische beleidskaart M&A  

Zone A - Beleidscategorie 4-A: Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 100 m2 of ondieper dan 1 m.

Zone B - Beleidscategorie 4-B: Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 100 m2 of ondieper dan 2,5 m.

Zone C - Beleidscategorie 5-A: Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 500 m2 of ondieper dan 1 m.

Zone D - Beleidscategorie 5-B: Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 500 m2 of ondieper dan 2,5 m.

Zone E - Beleidsvariant 9: Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij ingrepen in de waterbodem kleiner dan 10.000 m2.

Zone F - Beleidsvariant 11: (terreinen met een lage verwachting die zijn opgehoogd): Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij alle bodemingrepen.

Voor het gehele onderzoeksgebied geldt conform de Erfgoedwet een meldingsplicht. Indien tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden vondsten worden gedaan waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat deze van archeologische waarde zijn, wordt dit aan Monumenten en Archeologie, Gemeente Amsterdam gemeld zodat in overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.

Beschermingsregeling in het bestemmingsplan

In overeenstemming met het archeologisch bureauonderzoek van M&A zijn de gebieden waarvoor een hoge archeologische verwachting geldt (zones A t/m E) dubbelbestemmingen opgenomen. In de artikelen 25 t/m 29 (respectievelijk Waarde - Archeologie 1, 2, 3, 4 en 5) is bepaald dat in deze zones voor grondroerende werkzaamheden (bouwactiviteiten en andere werkzaamheden die zorgen voor bodemverstoring) een archeologisch veldonderzoek moet worden uitgevoerd indien de bodemingrepen groter zijn dan de gestelde afmetingen.

In de zones A, B, C en D geldt deze vrijstelling als wordt voldaan aan tenminste één van de gestelde voorwaarden. In zone A (met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1) is geen archeologisch onderzoek nodig als het een ontgraving betreft die kleiner is dan 100 m2. Als de ontgraving minder diep is dan 1 meter is eveneens geen archeologisch veldonderzoek nodig. De onderzoeksplicht geldt alleen als het in deze zone een ontgraving betreft die zowel groter is dan 100 m2 als dieper is dan 1 meter. Dezelfde systematiek geldt voor de afmetingen die gelden voor de zones B, C en D (met respectievelijk de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 2, 3 en 4).

verplicht
Afbeelding: Voorwaarden voor vrijstelling van de archeologische onderzoeksplicht per zone  

In zone E (met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5) geldt de vrijstelling voor onderzoek voor alle ingrepen in de (water)bodem die kleiner zijn dan 10.000 m2. De diepte van de ontgraving is hier niet van belang.

Met deze ondergrenzen wordt voorkomen dat bij kleinschalige(r) bodemingrepen geen onevenredige kosten hoeven te worden gemaakt voor onderzoek dat bij deze relatief kleine bodemingrepen doorgaans weinig archeologisch resultaat oplevert.

Daarmee zijn de mogelijke archeologische waarden in het plangebied in voldoende mate beschermd.

7.4 Cultuurhistorie     

7.4.1 Kader     

Erfgoedwet

De huidige juridische basis voor het omgaan met het gebouwde erfgoed is vastgelegd in de Erfgoedwet die in werking is getreden op 1 juli 2016. Met de Erfgoedwet wil de overheid het cultureel erfgoed in Nederland beter beschermen. De wet vervangt onder meer de Monumentenwet 1988 en de Wet tot behoud van cultuurbezit. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waardoor deze delen van de Monumentenwet 1988 ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. De erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Artikel 16 van de Erfgoedwet stelt dat de gemeenteraad een erfgoedverordening kan vaststellen (lid 1). Deze betreft het beheer en behoud van cultureel erfgoed dat van bijzonder belang is voor die gemeente vanwege de cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis (lid 3). Burgemeester en wethouders zijn verplicht een gemeentelijk erfgoedregister van aangewezen cultureel erfgoed bij te houden.

Besluit ruimtelijke ordening

Sinds 1 januari 2012 zijn gemeenten verplicht om in hun bestemmingsplannen aan te geven welke cultuurhistorische waarden aanwezig zijn en op welke wijze deze worden beschermd. Bij het maken van bestemmingsplannen dient een beschrijving te worden opgenomen "van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden" (artikel 3.1.6 lid 5 Besluit ruimtelijke ordening). Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in een bestemmingsplan verankerd worden.

Erfgoedverordening Amsterdam

Op 16 december 2015 is de Erfgoedverordening Amsterdam vastgesteld. Deze stedelijke verordening geldt voor heel Amsterdam en beschermt de boven- en ondergrondse cultuurhistorische waarden van de gemeente Amsterdam. De Erfgoedverordening regelt voorts de aanwijzing van gemeentelijke stads- en dorpsgezichten en die van gemeentelijke monumenten.

In de artikelen 22 van de Erfgoedverordening is bepaald dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving van de bovengrondse cultuurhistorische waarden of monumenten in het plangebied wordt opgenomen. Tevens moet in de toelichting worden beschreven op welke wijze met de in het gebied aanwezige bovengrondse cultuurhistorische waarden of monumenten rekening is gehouden.

Monumenten en Archeologie (hierna: M & A) is in de Erfgoedverordening aangewezen als het stedelijk kennis- en expertisecentrum dat gemeentelijke diensten en de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van de gemeente Amsterdam adviseert over de waarde van en de omgang met de bovengrondse cultuurhistorische waarden. Ten behoeve van de actualisatie van dit bestemmingsplan heeft M & A een Cultuurhistorische verkenning opgesteld. De resultaten van deze verkenning worden toegelicht in hoofdstuk 7.4.3.

Waarderingskaart architectonische en stedenbouwkundige kwaliteit

De 'Waarderingskaart architectonische en stedenbouwkundige kwaliteit' werd in 2016 als onderdeel van de Welstandsnota van Amsterdam: 'De Schoonheid van Amsterdam 2016' vastgesteld. De kaart laat zien waar de historische waarden zijn te verwachten of aanwezig zijn. Op de waarderingskaart zijn de architectonische en stedenbouwkundige kwaliteiten volgens de volgende systematiek gewaardeerd.

Architectonische kwaliteit

Op de waarderingskaarten is de architectonische kwaliteit van de bebouwing opgenomen met de volgende ordes:

  • Orde 1 (paars): Rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en panden met een vergelijkbare cultuurhistorische waarde;
  • Orde 2 (rood): Monumentwaardige bouwwerken met nadrukkelijke architectonische verbijzondering en bouwwerken met een bijzondere cultuurhistorische betekenis;
  • Orde 3 (oranje): Karakteristieke bouwwerken met architectonische en/of stedenbouwkundige meerwaarde;
  • Basisorde (geel): Voor de periode kenmerkende bouwwerken met basiskwaliteit, of bouwwerken die door ingrijpende wijzigingen hun architectonische meerwaarde hebben verloren;
  • Nader te bepalen (grijs): Bebouwing van na 1970.

De binnen orde 1 vallende Rijks- en gemeentelijk monumenten vallen altijd tevens binnen de voor deze monumenten geldende wet- en regelgeving.

Stedenbouwkundige kwaliteit

Omdat het niet alleen om het individuele gebouw gaat, maar ook om stedenbouwkundige samenhang, zijn de stedenbouwkundige kwaliteiten gewaardeerd aan de hand van de volgende zones:

  1. Zone A (paars): De dragende structuur van een hooggewaardeerd stadsgezicht;
  2. Zone B (rood): Beschermenswaardige zone met een nadrukkelijke stedenbouwkundige verbijzondering, dikwijls onderdeel van een bijzondere ruimtelijke structuur, al dan niet gerealiseerd volgens een belangrijk stedenbouwkundig plan;
  3. Zone C (oranje): Karakteristieke zone met stedenbouwkundige meerwaarde;
  4. Basiszone (geel): Voor de periode kenmerkende zone met basiskwaliteit, of een zone waarin door latere invullingen sprake is van een onsamenhangend of verstoord straatbeeld.

Onder stedenbouwkundige zones wordt het openbaar gebied verstaan, dat wil zeggen straten en pleinen of combinaties dan wel gedeelten ervan, in samenhang met flankerende bebouwing, groen, water en privétuinen die grenzen aan het openbaar gebied. De stedenbouwkundige zones geven bij verbouwingen, uitbreidingen en nieuwbouw een belangrijk houvast bij de beoordeling van de ingreep in relatie tot zijn omgeving.

Door de combinatie van de twee waarderingssystemen kan genuanceerd naar bepaalde bebouwing worden gekeken. Architectuur met een lage waardering in een stedenbouwkundig hoogwaardig gebied vraagt om een zorgvuldiger beoordeling dan in een stedenbouwkundig laag gewaardeerd gebied: ordes en zones versterken elkaar of geven nuancering.

Ensembles en seriebouw

Al sinds de zeventiende eeuw worden in Amsterdam meerdere panden in één bouwstroom neergezet. Als in de vormgeving van de verschillende panden de suggestie wordt gewekt dat het om een groter gebouw gaat, bijvoorbeeld door een symmetrie die over verschillende gevels loopt, wordt dat een ensemble genoemd. Een aantal panden naast elkaar die in dezelfde architectuur zijn uitgevoerd, vormt seriebouw. Voor ensembles én seriebouw geldt dat de samenhang tussen de verschillende panden niet mag worden verstoord. Daarom moet een bouwkundige ingreep worden afgestemd met de overige panden.

7.4.2 Plangebied     

In de periode 1870-1930 raakt het plangebied bebouwd en transformeert het van een poldergebied in een volwaardig onderdeel van de stad. De bebouwing komt tot stand op basis van meerdere plannen, die elkaar niet alleen op sommige plekken overlappen, maar waarvan de uitvoering soms ook tegelijkertijd op verschillende locaties plaatsvindt. Daarom deelt M&A in de Cultuurhistorische verkenning het plangebied op in drie deelgebieden:

  1. Museumpleinbuurt en Duivelseiland: Dit betreft het gebied gelegen tussen de Vossiusstraat, Stadhouderskade, Boerenwetering, Roelof Hartstraat en Van Baerlestraat. Dit gebied raakte bebouwd in de periode 1872-1915 en behoort tot de 19de-eeuwse Ring.
  2. Concertgebouw- en Valeriusbuurt: Dit betreft het gebied tussen de Amstelveenseweg, Sophia-/Saxen Weimarlaan, Koninginneweg, Vondelpark, Van Baerlestraat, Bronckhorst-/Jacob Obrecht-/Nicolaas Maes-/Banstraat en de Cornelis Kruseman-/De Lairessestraat. Het behoorde tot 1896 grotendeels tot de gemeente Nieuwer-Amstel en raakte bebouwd in 1877-1920 als onderdeel van de 19de -eeuwse Ring.
  3. Plan Zuid-strook: Dit deel bevindt zich tussen de bovenstaande deelgebieden en het Noorder Amstelkanaal, en strekt zich uit over de gehele breedte van het plangebied. Het is in de periode 1915-1930 bebouwd en maakt deel uit van het van rijkswege beschermd stadsgezicht Plan Zuid. Het behoort tot de Gordel '20-'40.
verplicht
Afbeelding: uitsnede van het plangebied met daarop de drie deelgebieden aangegeven

De bebouwing in het plangebied werd gerealiseerd in verschillende periodes met de bijbehorende architectuur. De waarderingskaarten 19de-eeuwse Ring, Gordel '20-'40 en AUP-gebieden zijn sinds oktober 2015 geïntegreerd op maps.amsterdam/ordekaarten. Hierop zijn zowel de stedenbouwkundige zones als de architectuur van gebouwen en bruggen gewaardeerd. De waardering van architectuurordes en stedenbouwkundige/landschappelijke zones leidt in combinatie met elkaar tot een versterking van de aanbevelingen van de aanpak van zowel de architectonische eenheden als van de openbare ruimte.

Stedenbouwkundige zones

Onder stedenbouwkundige zones wordt het openbaar gebied verstaan, dat wil zeggen: de straten en pleinen of combinaties dan wel gedeelten daarvan, in samenhang met flankerende bebouwing, groen, water en privétuinen die grenzen aan het openbaar gebied. Deze zones zijn gewaardeerd van een basiszone (geel), via zone C (oranje) en B (rood) opklimmend naar zone A (paars). In paragraaf 7.4.1 is onder 'stedenbouwkundige kwaliteit' deze indeling nader toegelicht. De zonewaarderingen helpen bij de cultuurhistorische waardering van de verschillende gebieden in het plangebied. Omdat het hierbij vooral om een esthetische waardering gaat, kan een gebied ondanks de vele met een basiszone gewaardeerde straten toch van cultuurhistorisch hoge waarde zijn door de historische betekenis ervan.

verplicht
Afbeelding: Uitsnede van de Waarderingskaart architectonische en stedenbouwkundige kwaliteit: stedenbouwkundige zones ter plaatse van het plangebied .

Architectonische ordewaarderingen

Op de waarderingskaarten wordt de architectonische kwaliteit van de bebouwing in opklimmende waardering aangegeven met basisorde, orde 3, orde 2 en orde 1. In paragraaf 7.4.1 is onder 'architectonische kwaliteit' deze indeling nader toegelicht. Op deze kaarten staat ook aangegeven of de panden behoren tot een architectonische eenheid van twee of meer panden, waar accenten in de architectuur zijn aangebracht en of het om een symmetrisch vormgegeven architectuureenheid gaat. Daarnaast zijn de aangewezen rijks- en gemeentelijke monumenten op deze kaarten aangegeven.

verplicht
Afbeelding: Uitsnede van de Waarderingskaart architectonische en stedenbouwkundige kwaliteit: architectuur ter plaatse van het plangebied.

7.4.3 Advies M&A     

Bureau Monumenten en Archeologie (M&A) van de gemeente Amsterdam heeft voor het plangebied een cultuurhistorische verkenning uitgevoerd. Deze verkenning inclusief advies is als bijlage opgenomen bij de toelichting. De adviezen uit de cultuurhistorische verkenning worden hieronder toegelicht. Daarbij wordt tevens vermeld of deze adviezen zijn doorvertaald in het bestemmingsplan en zo ja op welke wijze.

In hoofdstuk 7.4.4 wordt een nadere toelichting gegeven op bestemmingsplansystematiek voor het beschermen van cultuurhistorische waarden in dit plangebied. In hoofdstuk 7.4.5 wordt een nadere toelichting gegeven de verschillende soorten kapvormen in dit plangebied en welke regels er gelden voor het uitbouwen van deze kapvormen.

De adviezen van M&A zijn uitgesplitst in de ruimtelijke kenmerken die voor het plangebied gelden.

Sloopvergunningsstelsel tbv bescherming bebouwing / architectuur

In het plangebied bevindt zich veel hooggewaardeerde bebouwing. Met name in de Museumpleinbuurt en in de Plan Zuid-strook is de architectuur van hoge kwaliteit en is veel bebouwing hooggewaardeerd (0rde 1 en 2). Omdat deze wijken volgens een plan tot stand zijn gekomen, is er een sterke samenhang tussen de stedenbouw en de architectuur. In de Concertgebouw- en Valeriusbuurt, die perceelsgewijs is ontwikkeld, is de bebouwing overwegend minder hoog gewaardeerd. Desalniettemin draagt deze bij aan de veelal hoge stedenbouwkundige waarderingen van de straten in dit gebied en is dit wisselende straatbeeld, bestaande uit afzonderlijke panden of eenheden van meerdere panden, een belangrijke karakteristiek van de negentiende-eeuwse stedenbouw.

Aangezien de Plan Zuid-strook behoort tot het rijksbeschermd stadsgezicht Plan Zuid, verdient het aanbeveling om voor alle bebouwing in dit gebied een sloopvergunningsstelsel op te nemen. De rest van het plangebied (Museumpleinbuurt en Duivelseiland / Concertgebouw- en Valeriusbuurt) behoort tot het potentieel beschermde gezicht Oud-Zuid. Hierbij adviseert M&A om in elk geval voor betekenisvolle bebouwing die met een orde 1 of 2 gewaardeerd is, of met een orde 3 in combinatie met een stedenbouwkundige zone A of B, een sloopvergunningsstelsel op te nemen. Hierbij dient bij een bepaling van zodanige strekking te worden opgenomen dat M&A een nadere cultuurhistorische afweging dient te maken.

Dit advies is doorvertaald door alle orde 1, orde 2 en orde 3 panden gelegen in zone A of B een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie te geven. Aan deze dubbelbestemming is een sloopvergunningplicht gekoppeld. Deze systematiek wordt in hoofdstuk 7.4.4 nader toegelicht.

Rooilijnen

De stedenbouwkundige structuur van het plangebied wordt gekenmerkt door de waaiervorm van de Museumpleinbuurt en de rechtlijnige opzet met gesloten bouwblokken van het Duivelseiland, de Concertgebouw- en Valeriusbuurt. Ten zuidoosten van de De Lairessestraat gaat in het onder Plan Zuid gerealiseerde gebied de orthogonale structuur over in een verkaveling van onregelmatig gevormde bouwblokken, waarbij pleinen als scharnierpunt dienen. Rooilijnen bepalen de contouren van de bebouwing en daarmee die van de openbare ruimte. Zo behoren afgeschuinde hoeken tot een klassiek kenmerk van de 19de-eeuwse Ring en worden bij bebouwing binnen de Gordel '2o-'40 verspringende rooilijnen toegepast om de openbare ruimte vorm te geven.

M&A adviseert de rooilijnen van de bebouwing vast te leggen, inclusief de her en der aanwezige verspringingen en afgeschuinde hoeken, zodat het verkavelingspatroon van de buurten herkenbaar blijft. Tevens verdient het aanbeveling om de achterrooilijnen vast te leggen. Deze rooilijnen bepalen de contouren van de binnentuinen, die in de stedenbouwkundige ruimte de contramal vormen van de openbare ruimte.

Dit advies is doorvertaald door de bestemmingsvlakken strak rondom de contouren van de hoofdgebouwen te leggen.

Bouwhoogtes

De bouwhoogtes in de verschillende buurten zijn in veel gevallen van stedenbouwkundige en cultuurhistorische betekenis. Zo illustreren de wisselende bouwhoogtes in de P.C. Hooftstraat en in de straten die nog onder Nieuwer-Amstel werden bebouwd, de ontwikkelgeschiedenis van het gebied. In het deel van het gebied dat behoort tot de Gordel '20-'40 is sprake van een sterke samenhang tussen architectuur en stedenbouwkundige opzet. De bebouwingshoogte onderstreept in de Plan Zuid-strook de hiërarchie tussen hoofd- en secundaire wegen. Ook worden hier belangrijke kruisingen vaak gemarkeerd met hoogteaccenten. Deze zijn dan ook van grote stedenbouwkundige betekenis. M&A adviseert om de bestaande bouwhoogtes vast te leggen, alsmede de goot- en nokhoogtes. Dat laatste is bij platte daken niet nodig.

Dit advies is doorvertaald door de bestaande bouwhoogtes op de verbeelding vast te leggen en door alle cultuurhistorisch waardevolle panden, waaronder de panden met een schijnkap en de pre-stedelijke bebouwing, een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie te geven. In de bouwregels van deze dubbelbestemmingen is vastgelegd dat het kapprofiel in beginsel niet mag worden gewijzigd. Door deze bepaling is het niet nodig om de goothoogtes en nokrichtingen voor de hier bedoelde panden op de verbeelding vast te leggen. Voor panden waarbij sprake is van een lage cultuurhistorische waarde is geen dubbelbestemming opgenomen en is voor panden met een kap wèl een maximum goot- en bouwhoogte opgenomen, omdat daar geen bescherming van het kapprofiel is vastgelegd. Met de vastlegging van de goot- en bouwhoogte in die gevallen, wordt de kap toch beschermd.

Kapvormen

Kapvormen zijn bepalend voor het straatbeeld en vaak kenmerkend voor de bouwperiode van een pand. Bij pre-stedelijke bebouwing zijn de kappen vaak dwars op de straat geplaatst, wat onder andere veel is te zien in de Willemsparkweg. Daarna werden panden die deel uitmaken van een architectuureenheid veelal met een kap afgedekt die parallel aan de straat loopt, waardoor de daken een eenheid vormen. Bij bebouwing behorende tot de Gordel '20-'40 is de kap afhankelijk van het ontwerp.

M&A adviseert om de vorm van de afzonderlijke dakkappen in de regelgeving te respecteren door het vastleggen van de richting, de goot- en nokhoogten van de dakkappen. Voor de langskappen dient in de regels de goot- en nokhoogte en een minimale dakhelling vast te worden gelegd. De mate van bescherming van de kapvormen is gekoppeld aan de ordewaardering. Het is aanbevelenswaardig om bij alle orde 1-panden in het plangebied de gehele kap te beschermen. Bij alle orde 2-panden en de orde 3-panden die zich in een stedenbouwkundige zone A of B bevinden, dient de voorzijde van de kap beschermd te worden omdat deze onderdeel is van het straatbeeld.

Dit advies is doorvertaald door de betreffende panden een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie te geven. In de bouwregels van deze dubbelbestemmingen is vastgelegd dat het kapprofiel in beginsel niet mag worden gewijzigd. Door deze bepaling is het niet nodig om de nokrichting, de goothoogte, de nokhoogte en/of minimale dakhelling op de verbeelding vast te leggen. Voor panden waarbij sprake is van een lage cultuurhistorische waarde is geen dubbelbestemming opgenomen en is voor panden met een kap wèl een maximum goot- en bouwhoogte opgenomen, omdat daar geen bescherming van het kapprofiel is vastgelegd. Met de vastlegging van de goot- en bouwhoogte in die gevallen, wordt de kap toch beschermd.

Plinten

In de negentiende-eeuwse buurten liggen winkels van oudsher verspreid in de buurten en niet alleen aan de hoofdstraten. Een deel van deze winkelruimtes is nu in gebruik als woonruimte, voor werken aan huis of bij kleine bedrijven. Voor de beleving van de openbare ruimte en de leefbaarheid van de buurten is de wisselwerking tussen bebouwing en openbare ruimte van groot belang. De als open vormgegeven winkelpuien vertegenwoordigen een belangrijke cultuurhistorische waarde van de negentiende-eeuwse stad.

M&A adviseert dat het aanbeveling verdient te onderzoeken of de wisselwerking die op deze manier tussen straatwand en openbare ruimte wordt bewerkstelligd in de regels moet worden verankerd, of dat de welstandsnota hierin voldoende voorziet. In ieder geval zou het situeren van bergingen aan de straatzijde moeten worden tegen gegaan (zie bestemmingsplannen Amsterdam Centrum). Zo is in bestemmingsplan Nieuwmarkt (vastgesteld op 1 juli 2015) een bepaling opgenomen waarin staat geformuleerd dat bergingen aan de straatzijde, noch het construeren of wijzigen van de gevel zodat er een gesloten plint ontstaat, niet is toegestaan.

Dit advies is voor betreft het tegengaan van bergingen aan de voorzijde deels doorvertaald in het bestemmingsplan. Een verbod op het creëren van bergingen aan de straatzijde ter plaatse van de hoofdbebouwing wordt niet nodig geacht. De vastgoedprijzen in dit plangebied zijn dermate hoog dat het niet rendabel is om verblijfsruimtes op de begane grond om te zetten naar bergingen. Daar waar voortuinen aanwezig zijn, is in de bestemming Tuin vastgelegd dat in tuinen in het voorerfgebied niet mag worden gebouwd (afgezien van een erfafscheiding).

Voor wat betreft het beschermen van cultuurhistorisch waardevolle en als open vormgegeven winkelpuien, is er voor gekozen in de verschillende bestemmingen 'Waarde - Cultuurhistorie' de bepaling op te nemen dat de oorspronkelijke, waardevolle karakteristiek van bestaande winkelpuien niet mag worden verstoord.

Groen en openbare ruimte

De Museumpleinbuurt kent door haar planmatige opzet een hoogwaardige inrichting van de openbare ruimte, waarin groen een grote rol speelt. Het Museumplein fungeert als groene long van de buurt, maar ook de Teniers-, Honthorst- en Johannes Vermeerstraat, waarvan het profiel bestaat uit een middenstoep met een enkele of dubbele rij bomen, dragen bij aan de groenbeleving. Dit geldt ook voor de (voor)tuinen in de Johannes Vermeer- en Gabriël Metsustraat, de tuinen van het Rijksmuseum, en die van de villa's rondom het Museumplein. Noemenswaardig zijn verder de driehoekige plantsoentjes rondom het Johannes Vermeerplein. Ook de Plan Zuid-strook kent veel hoogwaardig groen, dat hier veel is ingezet om de stedenbouwkundige structuur te accentueren: de groene oevers van het Noorder Amstelkanaal, het plantsoen met vijver in de Harmoniehof en het groen dat vorm geeft aan het Roelof Hart-, Ban- en Jacob Obrechtplein. In de Concertgebouw- en Valeriusbuurt is het Valeriusplein een belangrijke schakel in de groenstructuur die het Vondelpark met Plan Zuid verbindt. Noemenswaardig is verder het profiel van de Willemsparkweg, dat wordt bepaald door de bomen aan de weerszijden van de straat en de straten die direct aan het Vondelpark grenzen. De stedenbouwkundige opzet van het plangebied met overheersend gesloten bouwblokken brengt met zich mee dat veel van het aanwezige groen zich bevindt in de binnenhoven van de bouwblokken, die als contramal van de stedenbouwkundige structuur fungeren. Dit groen en de onbebouwde ruimte is echter zeer belangrijk voor de kwaliteit van het wonen (waaronder lucht- en lichttoetreding).

M&A adviseert de kleinere groenstructuren in het plangebied die nu nog als 'Verkeer-Verblijfsgebied' zijn bestemd, als groen te bestemmen. Dit betreft het gazon op het Banplein en de drie plantsoenen aan het Johannes Vermeerplein. Het verdient extra aanbeveling om waardevolle profielen in het bestemmingsplan te verankeren. Het verdient tevens aanbeveling om de binnentuinen als zodanig te bestemmen en de vergunningsvrije bouwmogelijkheden in te perken wat betreft uitbouwen. Zie als voorbeeld het bestemmingsplan De Pijp 2018 (vastgesteld op 19 september 2018).

Dit advies is doorvertaald door alle groenvoorzieningen van betekenis (die voor het merendeel in het vorige bestemmingsplan al de bestemming Groen hadden) als zodanig te bestemmen. Tevens zijn de vergunningsvrije bouwmogelijkheden in de binnentuinen ingeperkt. Dit wordt onderbouwd in hoofdstuk 3.2.3.

Het advies om cultuurhistorisch waardevolle profielen te verankeren is niet doorvertaald, omdat dit bij herinrichtingprojecten voor de openbare ruimte te vaak voor ongewenste belemmeringen zorgt. Bij noodzakelijke herinrichtingen wordt in de stad overigens in toenemende mate - in overleg met bewoners - gezocht naar een inrichting waarbij ook cultuurhistorische, waterbergende en groene (belevings-)aspecten worden ingepast naast meer traditionele verkeers- en parkeeraspecten.

Advies ophogen bebouwing

In de Nota van Uitgangspunten (NvU) voor dit bestemmingsplan was voor wat betreft goot- en nokhoogten het belangrijkste uitgangspunt dat in beginsel voor alle panden de bestaande bouwhoogte als maximaal toegestane bouwhoogte wordt vastgelegd. Verder stelt de NvU dat voor panden die lager zijn dan de naastgelegen panden, wordt onderzocht of een hogere bouwhoogte kan worden vastgelegd. Daarbij zou een eventuele hogere bouwmassa stedenbouwkundig verantwoord in te passen moeten zijn en de cultuurhistorische waarden niet aantasten. Daarbij gaat het om een beperkt aantal panden binnen het totale plangebied.

Aan M&A is een aantal geselecteerde locaties voorgelegd waarbij - bij uitzondering - een hogere bouwhoogte denkbaar is. Hierbij gaat het om twee lijsten:

  1. Op lijst 1 staan panden die voldoen aan de uitvoeringsrichtlijnen bouwlagen Museumkwartier en Valeriusbuurt, die op 21 april 2020 zijn vastgesteld. Het betreft wat orde 3-panden in een stedenbouwkundige zone C, basisordepanden en een pand dat geen ordewaardering heeft.
  2. Op lijst 2 staan enkele architectuureenheden die hoger zijn gewaardeerd dan zone C, orde 3 of basisorde, maar waarbij één of meerdere panden binnen de eenheid al zijn opgehoogd.

Voor de hier bedoelde panden is beoordeeld of een hogere bouwhoogte kan worden toegestaan en of voor de situaties waarin dit denkbaar is, in een op te stellen regeling voor het bestemmingsplan hierbij voorwaarden kunnen worden gesteld aan de architectonische vormgeving. M&A heeft hierbij gekeken naar de cultuurhistorische context, de architectuur van het pand en de bouwhoogtes van de naburige panden. Doordat een extra bouwlaag de gevelarchitectuur van het bestaande pand kan aantasten en daarmee een zowel ruimtelijke als architectonische afweging is, zijn de bevindingen afgestemd met de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK).

Daarbij is de conclusie getrokken dat het niet wenselijk is via (voorwaarden in) een regeling in het bestemmingsplan te sturen op de architectonische vormgeving van de extra bouwlaag. Uit zowel ervaring als de uitkomsten van het locatieonderzoek bleek dat er in veel gevallen maatwerk nodig blijft om tot een oplossing te komen die het straat- en bebouwingsbeeld niet aantast.

Vanwege het voorgaande is er in het bestemmingsplan voor gekozen om voor de hier bedoelde panden geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheid op te nemen die de realisering van een extra bouwlaag - onder voorwaarden - mogelijk maakt. In die gevallen lijkt een extra bouwlaag dus wel mogelijk, maar dit vraagt om een zodanige maatwerkoplossing, dat hieraan alleen in afwijking van het bestemmingsplan zal worden meegewerkt wanneer voldoende overtuigend is aangetoond dat de voorgestelde maatwerkoplossing ook daadwerkelijk stedenbouwkundig en architectonisch inpasbaar is.

7.4.4 Beschermingsregimes cultuurhistorische waarden     

Voor het beschermen van de cultuurhistorische waarden van gebouwen wordt in dit bestemmingsplan een driedeling gehanteerd. Voor orde 1 panden geldt het strengste beschermingsregime. Voor orde 2 panden en orde 3 panden in zone A en B geldt een iets lichter beschermingsregime. Voor orde 3 panden in zone C en basisorde panden die onderdeel uitmaken van een architectuureenheid geldt een licht beschermingsregime. In deze paragraaf worden de drie beschermingsregimes toegelicht, inclusief de overwegingen die hieraan ten grondslag liggen.

Er geldt geen beschermingsregime voor orde 3 panden in zone C en basisordepanden die geen onderdeel uitmaken van een architectuureenheid. Evenmin geldt er een beschermingsregime voor panden die geen ordewaardering hebben. Bij cultuurhistorisch waardevolle panden waarvan de oorspronkelijke kap is vervangen of opgetopt, wordt het kapprofiel niet beschermd. Dit wordt nader toegelicht aan het eind van deze paragraaf.

Orde 1 panden

Orde 1 panden zijn rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en panden met een vergelijkbare cultuurhistorische waarde. Voor rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten geldt een restauratieve aanpak. Voor orde 1 panden die geen monument zijn, geldt een restauratieve aanpak van voorgevels en kap. De beoordeling of een dergelijke ingreep de monumentale waarden al dan niet aantast is maatwerk. Per gebouw moet worden beoordeeld of de schijnkap kan worden uitgebouwd en zo ja onder welke voorwaarden. Om die reden worden de bouwmassa en het kapprofiel beschermd en wordt er geen bouwrecht opgenomen om de kap aan de achterzijde uit te bouwen.

Vanwege de hoge architectonische en cultuurhistorische waarden dienen orde 1 panden te worden beschermd tegen sloop. Orde 1 panden die geen monumentenstatus hebben, zijn echter niet wettelijk beschermd tegen sloop. Daarom geldt er een sloopvergunningsplicht. Hierdoor kan worden voorkomen dat architectonisch waardevolle bebouwing die niet als monument is geregistreerd wordt afgebroken.

Orde 2 panden en orde 3 panden in zone A en B

Orde 2 panden zijn monumentwaardige gebouwen met een nadrukkelijke architectonische verbijzondering en gebouwen met een bijzondere cultuurhistorische betekenis. Voor orde 2 panden geldt een restauratieve aanpak van voorgevels en kap.

Voor orde 3 panden gelegen in zone A en B geldt eveneens een restauratieve aanpak van voorgevels en kap. Lager gewaardeerde architectonische eenheden gelegen in een hoog gewaardeerde stedenbouwkundige zone moeten vanwege hun belangrijke bijdrage aan het stadsbeeld daarom zodanig worden behandeld, dat de kwaliteit van de stedenbouwkundige zone intact blijft. In praktijk betekent dit dat panden met een orde 3 als een orde 2 beschouwd kunnen worden, door de meerwaarde die de Zone A of Zone B-waardering geeft.

In de praktijk richt de bescherming van kappen bij deze panden zich hoofdzakelijk (maar niet alleen) op de dakvlakken grenzend aan de openbare ruimte. Indien de uitgebouwde daklaag wel zichtbaar zou zijn vanuit de openbare ruimte, is uitbouw niet mogelijk vanwege de impact op het straatbeeld. In het plangebied zijn veel gesloten bouwblokken. Daar is het uitbouwen van de kap doorgaans niet zichtbaar vanuit de openbare ruimte. Dat maakt dat aan de achterzijde wel mogelijkheden worden geboden om kappen uit te bouwen, indien dit niet zichtbaar is vanuit de openbare ruimte. De mate waarin hier mogelijkheden worden geboden, hangt af van de kapvorm. Zie hiervoor paragraaf 7.4.5.

Vanwege hun belangrijke bijdrage aan het straat- en bebouwingsbeeld moeten orde 2 panden en orde 3 panden in zone A en B worden beschermd en mogen deze panden niet zonder meer worden gesloopt. Daarom geldt er een sloopvergunningsplicht.

Orde 3 in zone C en basisorde panden

Orde 3 panden zijn karakteristieke bouwwerken met een architectonische en/of stedenbouwkundige meerwaarde. Voor de aanpak van de voorgevels vormt het handhaven en herstellen van de oorspronkelijke elementen het uitgangspunt. Kleine veranderingen in het gevelbeeld zijn denkbaar indien deze overeenstemmen met de oorspronkelijke karakteristiek en passend zijn binnen de architectuureenheid. Basisordepanden zijn voor de periode kenmerkende bouwwerken met basiskwaliteit of bouwwerken die door ingrijpende wijzigingen hun architectonische meerwaarde hebben verloren. Voor de aanpak van de voorgevels vormt de oorspronkelijke karakteristiek het uitgangspunt. Veranderingen in het gevelbeeld zijn denkbaar als deze niet leiden tot een visuele verstoring van de architectuureenheid als geheel en het straatbeeld.

Bij de hier bedoelde panden zijn wijzigingen in de bouwmassa en het kapprofiel denkbaar indien het straat- en bebouwingbeeld hierdoor kan worden versterkt. De cultuurhistorische waarde van orde-3 in zone C en basisordepanden is niet zodanig hoog dat deze panden moeten worden beschermd tegen sloop. Daarom geldt er geen sloopvergunningsplicht. Dit laat onverlet dat eventuele nieuwbouw passend dient te zijn in het straatbeeld. Dit is echter ter beoordeling aan de commissie voor ruimtelijke kwaliteit.

Ook bij deze panden richt de bescherming zich primair op het straatbeeld, maar zijn veranderingen in het straat- en gevelbeeld mogelijk. Hierin zit dan ook een duidelijk verschil ten opzichte van de orde 2 panden. De mate waarin hier of aan de achterzijde mogelijkheden worden geboden, hangt af van de kapvorm. Zie hiervoor paragraaf 7.4.5.

Dubbelbestemming cultuurhistorische waarden

Alle panden waarvoor een cultuurhistorisch beschermingsregime nodig is, krijgen een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie:

  • Alle orde 1 panden krijgen de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 1. Het kapprofiel van orde 1 panden mag niet worden gewijzigd. Er is een sloopvergunning nodig om orde 1 panden te vervangen door nieuwbouw.
  • Alle orde 2 panden en orde 3 panden in zone A en B krijgen de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 2. Voor deze panden geldt dat het kapprofiel aan de straatzijde niet mag worden gewijzigd. Aan de achterzijde worden - onder voorwaarden - wèl uitbouwmogelijkheden geboden. Er is een sloopvergunning nodig om deze panden te vervangen door nieuwbouw.
  • Orde 3 panden in zone C en basisordepanden die onderdeel uitmaken van een architectuureenheid krijgen de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 3. Ook voor deze panden geldt dat het kapprofiel aan de straatzijde niet mag worden gewijzigd. Aan de achterzijde worden ook hier - onder voorwaarden - uitbouwmogelijkheden geboden. Het belangrijkste verschil met panden met de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 2 is dat (kleine) veranderingen in het straat- en gevelbeeld mogelijk zijn. Er is geen sloopvergunning nodig om deze panden te vervangen door nieuwbouw.

Geen sloopvergunningsplicht voor inpandige sloopactiviteiten

In de sloopvergunningsbepalingen die in de dubbelbestemmingen Waarde - Cultuurhistorie 1 en Waarde - Cultuurhistorie 2 zijn opgenomen, is bepaald dat er geen sloopvergunning nodig is voor inpandige sloopactiviteiten, tenzij het interieur een monumentale status heeft.

Geen bescherming kapprofiel als oorspronkelijke kap is aangetast

Indien de oorspronkelijke kap is vervangen door een andere kapvorm of een platte bouwlaag of de bovenste bouwlaag door andere redenen geen cultuurhistorische waarde meer heeft, dan geldt het verbod op het wijzigen van het kapprofiel niet. De oorspronkelijke kap is immers aangetast, dus is het niet nodig om het kapprofiel te beschermen. Op deze manier vormt een eventuele dubbelbestemming geen belemmering indien een initiatiefnemer een eerdere aantasting van de kap weer ongedaan wil maken.

7.4.5 Kapvormen en bouwregels     

Kapvormen zijn bepalend voor het straatbeeld en vaak kenmerkend voor de bouwperiode van een pand. Door de perceelsgewijze bebouwing aan het eind van de 19de eeuw is de compositie van straatwanden verticaal geaccentueerd en ontlenen zij hun sterke verticale indeling aan de opeenvolgende vensterpartijen, portieken, dakkapellen en hijsbalken, hetgeen aan de straatwanden een sterke ritmering verleent. Dat vertaalt zich ook naar de kapvormen die vaak individueel of per architectuureenheid zijn vormgegeven. De architectuur van de afzonderlijke panden speelt mee in de bepaling van het straatsilhouet als geheel met hier en daar accenten binnen architectuureenheden of op hoeken van straten. Zie hieronder een fragment van het daklandschap in de PC Hooftstraat, hoofdzakelijk bestaand uit dwarskappen.

verplicht
Afbeeldimg: Dwarskappen in de PC Hoofstraat

Een dwarskap is een kapvorm waarbij de nokrichting loodrecht op de straat staat. Dwarskappen komen vooral voor in de Museumpleinbuurt. Er komen verschillende soorten dwarskappen voor zoals zadeldaken, schilddaken, mansardedaken en afgeplatte dwarskappen. Dit wordt hieronder afgebeeld.

verplicht
Afbeelding: Dwarskapvarianten in plangebied

Vanaf ongeveer 1915 komt de nadruk steeds meer te liggen op de vormgeving van de wand van een bouwblok als geheel en maakt de sterke verticale ritmering in de straatwanden plaats voor een rustige meer horizontaal gerichte vormgeving. Panden die deel uitmaken van een architectuureenheid worden dan in toenemen mate met een kap afgedekt die parallel aan de straat loopt, waardoor de daken een eenheid vormen. Dit worden ook wel langskappen genoemd.

verplicht
Afbeelding: Langskappen in de Wouwermanstraat

De 'afgeplatte' langskap is kenmerkend voor de overgangsarchitectuur die rond 1900 gangbaar was. Veel panden in (de wat later bouwperide van) de Museumpleinbuurt en Duivelseiland, maar ook in de Vondelpark- en Concertgebouwbuurt hebben een afgeplatte langskap. Kenmerkend is dat de vaak steile langskap achter de nok overgaat in een plat dak.

In de Plan Zuid-strook valt op dat platte daken in toenemende mate het daklandschap bepalen. De individuele woning wordt onderschikt gemaakt aan de straatwand die cruciaal is in de ontwerpopgave van de stedenbouwer. Woningbouwblokken of delen daarvan werden als één geheel ontworpen zodat er een duidelijke samenhang ontstond in architectuur, stedenbouwkundige ruimte en straatprofilering. De (afgeplatte) langskappen komen hier duidelijk minder voor dan elders in het plangebied.

In de Plan Zuid-strook en in de Vondelpark- en Concertgebouwbuurt komen daarnaast ook met enige regelmaat 'schijnkappen'voor, die vooral in de periode 1920-1940 veel weerden gebouwd. Een schijnkap is een variant van de langskap. Kenmerkend is dat dit type kap aan de voor- en achterzijde bestaat uit een hellend dakvlak en aan de achterzijde overgaat in een plat dak. In dit plangebied komen verschillende varianten van de schijnkap voor, zoals hieronder afgebeeld.

verplicht
Afbeelding: Schijnkapvarianten in plangebied

Vertaling naar de regels

Waarde - Cultuurhistorie 1

Bij panden met de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 1' wordt zowel het straatbeeld als de architectuur van de individuele panden beschermd. Door het uitbouwen van eventueel aanwezige kappen wordt de oorspronkelijke architectuur gewijzigd, wat bij deze panden ongewenst is. In de bouwregels is daarom bepaald dat het bestaande kapprofiel niet mag worden gewijzigd. Aanpassing van de kap is alleen bij uitzondering mogelijk door maatwerkoplossingen, waarbij van het bestemmingsplan moet worden afgeweken.

Waarde - Cultuurhistorie 2

Voor panden met deze dubbelbestemming geldt dat het kapprofiel aan de straatzijde niet mag worden gewijzigd. Aan de achterzijde worden - onder voorwaarden - wèl uitbouwmogelijkheden geboden. Er is een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen om één daklaag op het platte dak achter de kap of setback toe te voegen. Omdat het beschermen van het hooggewaardeerde straatbeeld centraal staat, mag de daklaag echter niet zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte. Daarnaast dient de daklaag onder een hoek van tenminste 45 graden terug te liggen ten opzichte van de vlakke achtergevel dan wel indien aanwezig de overstek van het platte dak ter plaatse van de vlakke achtergevel. Hierdoor is de schaduwwerking van de daklaag minimaal en is de daklaag in de meeste gevallen niet zichtbaar vanuit de binnentuin.

Waarde - Cultuurhistorie 3

Bij panden met deze dubbelbestemming richt de bescherming zich primair op het straatbeeld, maar wordt ook enige ruimte geboden voor architectonische aanpassingen die zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte. Er is een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen om één daklaag op het platte dak achter de kap of setback toe te voegen. Omdat bij orde 3 en basisordepanden (kleine) veranderingen in het straat- en gevelbeeld mogelijk zijn, is het bij deze panden geen bezwaar als de daklaag zichtbaar is vanuit de openbare ruimte. De voorwaarde dat de daklaag niet zichtbaar is vanuit de openbare ruimte geldt daarom niet. De andere voorwaarden om een daklaag uit te bouwen zijn gelijk aan de voorwaarden uit de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 2'.

Per kapvorm gelden daarnaast specifieke voorwaarden ten aanzien van een (uit) te bouwen daklaag. Deze worden hieronder toegelicht.

Dwarskap

De meeste dwarskappen in het plangebied lopen van de voor- tot aan de achtergevel. Het toevoegen van een daklaag is daar niet aan de orde. Indien dat niet het geval is, kan de dwarskap naar achteren worden uitgebouwd bij panden met de bestemmingen Waarde - Cultuurhistorie 2 en 3, mits de dakuitbouw dezelfde nokrichting en dakvorm heeft als de bestaande dwarskap. Hierdoor loopt de kap op een natuurlijke manier door naar achter en is de dakuitbouw niet of nauwelijks herkenbaar als een latere toevoeging in het daklandschap.

De nok van de dakuitbouw dient met het oog op de schaduwwerking onder een hoek van 45 graden terug te liggen ten opzichte van de vlakke achtergevel. Omdat de afstand tussen het platte dak achter de kap en de nok van de dwarskap meestal groter is dan bij een uitgebouwde platte daklaag, zal de nok van de uitgebouwde dwarskap verder terug liggen ten opzichte van de vlakke achtergevel. In de onderstaande afbeelding wordt dit gevisualiseerd. Bij panden met de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 2 mag deze verleniging van de kap in principe niet zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte, tenzij er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden.

verplicht
Afbeelding: Zijaanzicht dwarskap, inclusief uitbouwmogelijkheden

Afgeplatte langskap

Een afgeplatte langskap kan worden uitgebouwd bij panden met de bestemmingen Waarde - Cultuurhistorie 2 en 3, mits de uitgebouwde bouwlaag even hoog is als het platte dakdeel. Hierdoor loopt het uitgebouwde platte dakdeel op een natuurlijke manier door naar achter, zonder dat er een verschil in bouwhoogte ontstaat met het oorspronkelijke platte dakdeel. In de onderstaande afbeelding wordt dit gevisualiseerd. Bij veel afgeplatte langskappen ligt de achtergevel overigens onder een hoek van minder dan 45 graden terug ten opzichte van de vlakke achtergevel. Bij deze panden kan de afgeplatte langskap niet worden uitgebouwd, omdat niet wordt voldaan aan de algemene regel dat de achtergevel van de uitgebouwde daklaag onder een hoek van tenminste 45 graden terug ligt. Bij panden met de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 2 mag deze verleniging van de kap in principe niet zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte, tenzij er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden.

verplicht
Afbeelding: Afgeplatte langskap, inclusief uitbouwmogelijkheid

Schijnkap

Een schijnkap kan worden uitgebouwd bij panden met de bestemmingen Waarde - Cultuurhistorie 2 en 3 , mits de uitgebouwde daklaag tenminste 1 meter lager is dan de nok van de kap. Op die manier blijft er aan de achterzijde direct onder de nok een hellend dakvlak aanwezig en blijft de schijnkap als zodanig herkenbaar in het daklandschap. Daarnaast mag de daklaag maximaal 3 meter hoog zijn. Hierdoor kan er maar één bouwlaag worden gerealiseerd en wordt voorkomen dat achter hoge schijnkappen een dubbele daklaag wordt toegevoegd. In de onderstaande afbeelding worden de uitbouwmogelijkheden van de verschillende schijnkapvarianten gevisualiseerd. Bij panden met de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 2 mag deze daklaag niet zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte.

verplicht
Afbeelding: Uitbouwmogelijkheden schijnkapvarianten

Plat dak met setback

Een setback is een bovenste bouwlaag die terug ligt ten opzichte van de gevel van de onderliggende bouwlagen. Deze verschijningsvorm van de bovenste bouwlaag komt in beperkte mate voor in het plangebied. Een plat dak met een setback die terug ligt ten opzichte van de onderliggende achtergevel kan worden uitgebouwd bij panden met de dubbelbestemmingen Waarde - Cultuurhistorie 2 en 3 . Voorwaarde is wel dat uitgebouwde daklaag even hoog is als het platte dak. Hierdoor loopt de setback op een natuurlijke manier door naar achter, zonder dat er een verschil in bouwhoogte ontstaat met het oorspronkelijke platte dak. In de onderstaande afbeelding wordt dit gevisualiseerd. Bij panden met de bestemming Waarde - Cultuurhistorie 2 mag de (uit te bouwen) daklaag niet zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte.

Een setback die terug ligt ten opzichte van de onderliggende voorgevel kan niet worden uitgebouwd. Het uitgangspunt is immers dat het kapprofiel aan de straatzijde intact blijft.

verplicht
Afbeelding: Plat dak met setback, inclusief uitbouwmogelijkheid

7.4.6 Stedenbouwkundige studie P.C. Hooftstraat     

Het huidige welstandskaders geeft geen ruimte om de hele gevel te transformeren. De Welstandscommissie stuurt zo veel mogelijk op behoud van de 19de-eeuwse uitstraling. Specifiek voor de P.C. Hooftstraat is onderzocht hoe de bestaande winkels in de P.C. Hooftstraat hun uitstraling kunnen vergoten, zonder dat het historische straatbeeld verdwijnt en de woonkwaliteit in de bovenlagen afneemt. De volledige studie is opgenomen in bijlage 4 van de toelichting. Hierbij gaat het vooral om vormgeving en indeling van begane grond en eerste bouwlaag die in deze studie is onderzocht. Het betreft in totaal 59 panden.

Het onderzoeksgebied zijn de panden in de P.C. Hooftstraat tussen van Baerlestraat en Hobbemastraat omdat vooral hier de winkelfunctie in de begane grond gevestigd is. De twee straatzijden van dit gedeelte van de P.C. Hooftstraat zijn erg gelijk qua volumes, hoogte en kapvormen. Het enige verschil zijn de twee straten aan de zuidkant, die loodrecht op de P.C. Hooftstraat staan (van de Veldestraat en Honthorststraat) en de zuidelijke straataanzicht zo in drie onderdelen scheiden.

Advieslijn van de CRK is dat bijzonderen ingrepen alleen in de plint (met uitloop vaan 1e verdieping) wenselijk zijn en de traditionele uitstraling van de verdiepingslagen en kap moet worden behouden.

De waarde ligt vooral in de stedenbouwkundige structuur met de gesloten bouwblokken en doorgaande straatwanden met individuele woningen. De detaillering is relatief rijk en verschilt per pand of ensemble. Door de herhaling van gevelelementen als sluitstenen en speklagen krijgen blokken een horizontale eenheid.

verplicht

verplicht

Uit de analyse blijkt dat er qua proporties van gevels een range van de hoogte van de plint in relatie met de totale hoogte van het gebouw ligt tussen 0,25 en 0,42 x totale hoogte (gemeten vanaf peil tot dakrand) ruimtelijk aanvaardbaar is. De wenselijke minimale netto verdiepingshoogte voor de bovenlagen voor woningen is zowel voor de kapverdieping als ook voor een gewone verdieping 2,5 m.

Het bestemmingsplan kent voor de P.C. hooftstraat als hoofdregeling dat detailhandel in de tweede bouwlaag is toegestaan als minimaal twee bouwlagen en/of bijzondere bouwlagen gebruikt worden voor wonen. Naast een voldoende verdiepingshoogte van beide woonlagen moet bovendien gewaarborgd blijven dat de verdiepingen (hoogtes van de plafonds) in redelijke overeenstemming zijn met het gevelbeeld (de raamopeningen). Verspringingen van de plafonds zijn niet (meer) toegestaan.

7.5 Natuurbescherming     

7.5.1 Kader     

Wet natuurbescherming

Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Het beschermen van soorten en gebieden is vastgelegd in deze wet, waarbij aansluiting is gezocht van de natuurwetgeving op het omgevingsrecht.

In de Wet natuurbescherming zijn gebieden aangewezen die onderdeel uitmaken van de Europese ecologische hoofdstructuur, ook wel Natura 2000-gebieden genoemd. Indien een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in of in de nabijheid van een Natura 2000 gebied, moet worden onderzocht of de ontwikkeling significante effecten heeft op de beschermde habitats in de natuurgebieden.

De Wet natuurbescherming bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen.De beschermde soorten zijn onderverdeeld in soorten van de Habitatrichtlijn, soorten van de Vogelrichtlijn en Nationale soorten. Bij ontwikkelingen in een gebied of de sloop van gebouwen dient een natuurscan te worden uitgevoerd om de soorten en gebiedsstatus in kaart te brengen.

Rode lijstsoorten, landelijk beleid

Eens per tien jaar worden er zogenoemde 'Rode Lijsten' opgesteld met soorten die uit Nederland zijn verdwenen of dreigen te verdwijnen. Voor het Ministerie van EZ zijn de rode lijsten mede richtinggevend voor het te voeren natuurbeleid. Het Ministerie stimuleert dat bij bescherming en beheer van gebieden rekening wordt gehouden met de Rode-lijst-soorten, en dat zo nodig en zo mogelijk aanvullende soortgerichte maatregelen zullen worden genomen.

Ecologische Hoofdstructuur, landelijk en provinciaal beleid

Voor heel Nederland zijn natuurgebieden met verbindingszones vastgelegd. Dit Nationaal Natuurnetwerk (NNN), voormalig Ecologische Hoofdstructuur (EHS), een belangrijk middel om de hoofddoelstelling van het natuurbeleid te bereiken: natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als essentiële bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving. Het NNN moet er onder meer toe bijdragen dat afspraken over het behoud en het herstel van biodiversiteit worden nagekomen. De verbindingen zijn grensoverschrijdend. Als wordt uitgezoomd, is te zien dat de verbindingen in Europa met elkaar zijn verbonden, zodat diersoorten zich vrij kunnen bewegen en vermengen over Europa en de grote natuurgebieden kunnen bereiken.

Hoofdgroenstructuur, Amsterdams beleid

In de structuurvisie van Amsterdam 2040 (vastgesteld in 2011) is de hoofdgroenstructuur opgenomen. Voor functiewijzigingen, die buiten de vastgelegde kaders vallen moet advies worden gevraagd aan de Technische Advies Commissie Hoofdgroenstructuur. Eventuele wijzigingen kunnen aan de Gemeenteraad worden voorgelegd.

Ecologische structuur, Amsterdams beleid

Een uitwerking van de "Structuurvisie 2040" is de ecologische visie. Deze is in juli 2012 door de Gemeenteraad vastgesteld. De onderstaande kaart laat de ecologische structuur zien, zoals die door (grondgebonden) dieren wordt gebruikt. Er is de afgelopen jaren enorm geïnvesteerd in de ecologische zones, behalve voor de versterking van de biodiversiteit is het voor bewoners een belangrijke mogelijkheid om in de buurt te recreëren of even te bekomen van de bruisende stad.

De ecologische hoofdstructuur is al voor een groot deel ingericht, echter zijn er nog wel een aantal knelpunten in de vorm van infrastructuur of onvoldoende natuurlijke inrichting. Doel is om deze barrières voor dieren weg te nemen en waar mogelijk de kwaliteit van het groen te verbeteren. Het uitgangspunt is om werk met werk te vervolmaken, wanneer projecten in of nabij de ecologische structuur afspelen dient er altijd een stadsecoloog te worden betrokken in het proces om de kansen te benutten.

Gedragscode Gemeente Amsterdam

Voor de gemeente Amsterdam geldt de in 2009 vastgestelde 'Gedragscode Flora- en Faunawet'. De in de gedragscode beschreven voorzorgsmaatregelen zijn er op gericht om bij de uitvoering van werkzaamheden de binnen de gemeente voorkomende beschermde soorten te beschermen en te versterken. De gedragscode is van toepassing op alle medewerkers van de gemeente Amsterdam die zelf of samen met anderen werkzaamheden uitvoeren of die daartoe opdracht geven aan derden. Deze derden verklaren bij hun werkzaamheden de gedragscode te onderschrijven en te volgen.

De gedragscode heeft betrekking op plannen en projecten die in opdracht van of door de gemeente Amsterdam worden voorbereid en uitgevoerd. De gedragscode betreft:

  • de voorbereiding en uitvoeren van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling;
  • met uitvoeren van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud.

Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van nieuwe bouwwerken en/of andere activiteiten wordt op grond van de gedragscode rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten en diersoorten. Indien uit gegevens dan wel onderzoek blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betreffende bouwwerkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden na ontheffing c.q. vergunning.

De gedragscode van de gemeente Amsterdam zal worden vervangen door een nieuwe gedragscode die voldoet aan de wet Natuurbescherming. Tot de nieuwe gedragscode in werking treedt, blijft de huidige gedragscode geldig.

7.5.2 Plangebied     

Het onderhavige plangebied vormt geen onderdeel van de Ecologische structuur. Het Museumplein is weliswaar een omvangrijke groene ruimte, maar het wordt niet getypeerd als stadspark, vanwege het gebruik van het plein is het Museumplein benoemd als 'overig recreatief groen'. Binnen het plangebied doen zich in het kader van de Ecologische structuur tevens geen knelpunten voor ten aanzien van ecologische passages of onvoldoende natuurlijke inrichting.

In de (onmiddellijke) omgeving van het plangebied zijn het Vondelpark, het Olympiaplein en delen van de Singelgracht onderdeel van de gemeentelijke Hoofdgroenstructuur.

verplicht
Afbeelding: uitsnede Ecologische structuur en het plangebied

Gezien de afstand van het plangebied tot het Nationaal Natuurnetwerk en de Natura2000-gebieden, zijn negatieve effecten op deze gebieden op voorhand uit te sluiten.

De mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Het toepassen van de Gedragscode van de gemeente Amsterdam heeft betrekking op het uitvoeren van werkzaamheden en staat los van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan staat het toepassen van de gedragscode ook niet in de weg.

Hoofdstuk 8 Juridische toelichting     

8.1 Algemeen     

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenoemde planregels). De planregels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat kaart en regels ten alle tijden in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

De verbeelding is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit uit zich met name in de structuur en verbeelding. De verbeelding is opgebouwd en gecodeerd volgens IMRO 2012 en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012. Hiermee wordt aangesloten bij de landelijke richtlijn voor het benoemen van de bestemmingen, het bijbehorende kleurgebruik, het gebruik en de vorm van aanduidingen et cetera. De volledige en officiële weergave van de verbeelding is digitaal te raadplegen op www.ruimtelijkeplannen.nl.

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Alle bestaande vergunde gebouwen in het plangebied zijn op de verbeelding aangeduid met een bouwvlak. In dit bouwvlak is de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte aangegeven. Gebouwen die onherroepelijk vergund zijn, maar nog niet zijn gebouwd, zijn ook met een bouwvlak aangeduid.

Vergunningsvrije bijbehorende bouwwerken, zoals aan- en uitbouwen, bijgebouwen en nutsvoorzieningen zijn niet op de verbeelding opgenomen. Indien een bijbehorend bouwwerk in het verleden met een vergunning is gebouwd, maar thans vergunningsvrij zou mogen worden gebouwd, is dit bouwwerk evenmin op de verbeelding opgenomen.

Regels

De planregels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. In hoofdstuk 7.2 worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden per bestemming artikelsgewijs toegelicht.

Toelichting

Een bestemmingsplan moet zijn voorzien van een toelichting. Daarin moet zijn neergelegd:

  • een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze voor de bestemmingen;
  • een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening bedoelde overleg;
  • de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
  • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
  • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.

Als er bij voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport wordt opgesteld, waarin de onderstaande onderdelen zijn beschreven, worden in de toelichting tevens neergelegd:

  • een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
  • voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
  • een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.

De toelichting heeft géén bindende werking. De toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik.

8.2 Planregels     

8.2.1 Indeling planregels     

De indeling van de planregels is als volgt.

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels

Hoofdstuk 1 omvat twee artikelen; één artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en één artikel dat de wijze van meten regelt.

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat alle functionele bestemmingen en dubbelbestemmingen. Een dubbelbestemming dient ter bescherming van een specifiek ruimtelijk belang. De regels van een dubbelbestemming zijn primair boven die van de onderliggende functionele bestemming en kunnen beperkingen opleggen voor de bouw- en/of gebruiksmogelijkheden van die onderliggende functionele bestemming.

Elk artikel volgt in principe het volgende stramien:

  • een omschrijving van de toegelaten bestemmingen;
  • de bouwregels: regels omtrent o.a. goot- en bouwhoogtes;
  • een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid met betrekking tot de bouwregels;
  • specifieke regels met betrekking tot de gebruiksmogelijkheden;
  • een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid met betrekking tot de gebruiksregels;
  • een omgevingsvergunningplicht voor werken en werkzaamheden (alleen bij dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie en Waterstaat - Waterkering);
  • een omgevingsvergunningplicht voor het slopen (alleen bij dubbelbestemming Waarde - cultuurhistorie);
  • een wijzigingsbevoegdheid (alleen bij dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie en Waarde - Cultuurhistorie).

Hoofdstuk 3 - Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat regels die voor alle functionele bestemmingen gelden. De volgende algemene regels zijn in dit bestemmingsplan opgenomen:

  • een artikel waar de anti-dubbeltelregel in verwoord staat;
  • algemene bouwregels, die voor alle gebouwen in het plangebied gelden;
  • algemene gebuiksregels, die o.a. bepalen welk gebruik in het gehele bestemmingsplangebied verboden is;
  • algemene afwijkingsregels: dit artikel maakt het mogelijk dat het dagelijks bestuur een binnenplanse afwijking verleent voor o.a. ondergeschikte overschrijdingen van de bouw- en bestemmingsgrenzen en de op de verbeelding aangegeven maten;
  • algemene wijzigingsregels: dit artikel maakt het mogelijk dat het dagelijks bestuur kleine wijzigingen kan aanbrengen in het bestemmingsplan, bijvoorbeeld door aanduidingen op de verbeelding te verwijderen.

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat regels betrekking hebbende op:

  • overgangsrecht ten aanzien van bouwen: bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan aanwezig zijn, mogen blijven bestaan, ook al is dit in strijd met de bebouwingsregels;
  • overgangsrecht ten aanzien van gebruik: het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de voorschriften op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag gehandhaafd blijven;
  • de slotregel.

8.2.2 Wijze van bestemmen kavelbestemmingen     

Enkelbestemmingen kunnen worden onderverdeeld in kavelbestemmingen en gebiedsbestemmingen. Een kavel is een relatief klein stukje grond dat meestal in privaat eigendom is. Een gebied is meestal eigendom van de gemeente of een ander bestuursorgaan en maakt dus doorgaans onderdeel uit van de openbare ruimte. Een kavel mag worden bebouwd, terwijl de openbare ruimte grotendeels of geheel onbebouwd is. De volgende bestemmingen zijn kavelbestemmingen: Bedrijf, Cultuur en Ontspanning, Detailhandel, Gemengd 1 t/m 9, Horeca, Kantoor 1 t/m 3, Maatschappelijk, Sport, Tuin en Wonen. Groen, Verkeer 1 & 2 en Water zijn gebiedsbestemmingen.

In deze paragraaf wordt de wijze van bestemmen van de kavelbestemmingen toegelicht. Voor de meeste kavelbestemmingen geldt dezelfde wijze van bestemmen van gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde en parkeervoorzieningen. Ook een aantal specifieke gebruiksregels komt in veel kavelbestemmingen terug. Daarom is ervoor gekozen om de bouwregels en betreffende specifieke gebruiksregels in deze paragraaf toe te lichten in plaats van bij de artikelsgewijze toelichting van de planregels.

Bouwregels

In de algemene bouwregels is bepaald dat er alleen gebouwd mag worden ten dienste van de bestemming en dat gebouwen alleen zijn toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Deze bepalingen zijn echter niet opgenomen in de bestemming Tuin. Bijbehorende bouwwerken in de tuin mogen namelijk ook worden gebruikt ten dienste van het hoofdgebouw. De meeste bijbehorende bouwwerken zijn bovendien vergunningsvrij en worden daarom niet op de verbeelding opgenomen. Dit wordt onder het kopje 'bijbehorende bouwwerken' toegelicht.

Hoofdgebouwen

Hoofdgebouwen zijn aangeduid met een bouwvlak, waarin de maximale goot- en bouwhoogte is aangegeven. Hoofdgebouwen zijn conserverend bestemd. In de bouwregels is bepaald dat alleen gebouwd mag worden binnen het bouwvlak en dat een bouwvlak 100% bebouwd mag worden. Dit betekent dat de delen van de bestemming waar geen bouwvlak is opgenomen niet bebouwd mogen worden, uitgezonderd vergunningsvrije bijgebouwen.

In de bestemmingsregels is vastgelegd dat uitsluitend bestaande kelders en souterrains zijn toegestaan. Er is een binnenplanse afwijking nodig om een nieuwe kelder of souterrain te bouwen. Daarnaast is bepaald dat de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw in het geval van sloop/nieuwbouw minimaal 3,5 meter hoog moet zijn.

Bijbehorende bouwwerken

Het uitgangspunt in dit bestemmingsplan is dat bijbehorende bouwwerken in de binnentuinen maximaal 2,5 meter, dan wel 4 meter diep mogen zijn, gemeten vanaf de vlakke achtergevel. Dit is in de verbeelding doorvertaald door de gronden op meer dan 2,5 respectievelijk 4 meter afstand van de vlakke achtergevel de dubbelbestemming 'Waarde – Landschap 1' te geven. De gronden vanaf de vlakke achtergevel tot aan de dubbelbestemming 'Waarde – Landschap 1' worden in deze paragraaf de 'erfzone' genoemd. De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde – Landschap 1' worden in deze paragraaf de 'groene binnentuin' genoemd.

Bestaande bijbehorende bouwwerken worden in beginsel niet op de verbeelding aangeduid. In de bouwregels van de bestemming Tuin is bepaald dat bijbehorende bouwwerken uitsluitend zijn toegestaan in de erfzone. De erfzone mag geheel worden bebouwd. In de bouwregels van de dubbelbestemming 'Waarde – Landschap 1' is bepaald dat in de groene binnentuin geen gebouwen mogen worden opgericht, bestaande, legale bijbehorende bouwwerken uitgezonderd. Door deze bepalingen is het niet meer nodig om bestaande bijbehorende bouwwerken op de verbeelding op te nemen. Deze kunnen in beginsel vergunningsvrij worden herbouwd, mits er wordt voldaan aan de bepalingen uit bijlage II, artikel 2 of 3 van het Bor.

In de volgende gevallen zijn bijbehorende bouwwerken wel op de Verbeelding opgenomen:

  • Bestaande bijbehorende bouwwerken die hoger zijn dan 5 meter. Voor de herbouw van een bestaand bijbehorend bouwwerk dat hoger is dan 5 meter is namelijk altijd een omgevingsvergunning nodig.
  • Indien er een zelfstandige functie is gevestigd in een bijgebouw, bijvoorbeeld een woning, een bedrijf of een maatschappelijke functie.
  • Indien het bebouwd grondoppervlak van het bijbehorende bouwwerk groter is dan het bebouwd grondoppervlak van het hoofdgebouw waar het onderdeel van uitmaakt. Bijvoorbeeld de autogarage aan de Cornelis Krusemanstraat 58-60.

In deze gevallen krijgt het bijbehorende bouwwerk de bestemming Wonen, Maatschappelijk een Kantoorbestemming of een Gemengde bestemming, afhankelijk van het bestaande, legale gebruik van het betreffende hoofdgebouw.

Regeling erfzone toegelicht

De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde-Landschap 1' worden niet aangemerkt als erf in de zin van bijlage II, artikel 1 van het Bor. De gronden die als erf in de zin van het Bor worden aangemerkt zijn daarom maar 2,5 of 4 meter diep, gemeten vanaf de vlakke achtergevel. Van de gronden in de erfzone mag maximaal 50 % vergunningsvrij (conform bijlage II, artikel 2 van Bor) worden bebouwd. Het bestemmingsplan laat echter toe dat de erfzone voor 100% mag worden bebouwd. Dit betekent dat als een initiatiefnemer meer dan 50 % van de erfzone wil bebouwen, de bebouwing dient te voldoen aan de bouwregels uit de bestemming Tuin (conform bijlage II, artikel 3 van Bor). Deze bouwregels worden hieronder toegelicht.

  • Nieuw te bouwen bijbehorende bouwwerken mogen maximaal één bouwlaag hoog zijn en mogen niet hoger dan 5 meter zijn.
  • Nieuw te bouwen bijbehorende bouwwerken moeten worden voorzien van een groen dak met een hemelwaterberging. Deze hemelwaterberging moet voldoen aan de eisen die worden gesteld in de Hemelwaterverordening Amsterdam, die is gepubliceerd op 10 mei 2021. Er is een dynamische verwijzing naar de Hemelwaterverordening opgenomen, zodat het bestemmingsplan niet hoeft te worden aangepast indien de eisen aan een hemelwaterberging gedurende de looptijd van dit bestemmingsplan worden gewijzigd.

De verplichting om een groen dak met een hemelwaterberging aan te leggen, is ook van toepassing op vervangende nieuwbouw en geldt daarom ook voor de bestaande bijbehorende bouwwerken die op de verbeelding zijn opgenomen. De regels voor groene daken staan daarom niet alleen in de bouwregels van de bestemmingen Tuin, maar ook in de bouwregels van de bestemmingen Gemengd 1 t/m 7, Maatschappelijk en Wonen.

Groene daken worden niet verplicht gesteld op hoofdgebouwen. De daken van hoofdgebouwen profiteren optimaal van de zon en dienen daarom beschikbaar te blijven voor duurzame energieopwekking (zonnepanelen). De verplichting om een groen dak aan te leggen geldt evenmin voor gebouwen in de openbare ruimtebestemmingen (Groen, Verkeer 1 en 2 en Water) en voor nutsgebouwen (in dit bestemmingsplan bestemd als Bedrijf). Het aandeel bebouwing is in de openbare ruimte meestal zeer laag. Maatregelen die zijn gericht op waterberging kunnen hier beter worden genomen in de onbebouwde ruimte. Hierdoor blijven de daken van de spaarzaam aanwezige gebouwen in de openbare ruimte beschikbaar voor zonnepanelen.

Regeling groene binnentuin toegelicht

Ter plaatse van de groene binnentuin gelden de bouwregels uit de dubbelbestemming 'Waarde-Landschap 1'. In de regels is bepaald dat ter plaatse van deze dubbelbestemming geen gebouwen mogen worden opgericht, met uitzondering van één vrijstaand bijgebouw. Het grondoppervlak van het vrijstaande bijgebouw mag echter niet meer dan 25 % van de groene binnentuin bedragen en mag maximaal 9 m2 groot zijn. Hiermee wordt voorkomen dat er door de bouw van een vrijstaand bijgebouw in kleine tuinen te weinig onbebouwd oppervlak overblijft. Het grondoppervlak van eventuele bestaande bijbehorende bouwwerken in de groene binnentuin wordt in mindering gebracht op het maximaal toegestane grondoppervlak en bebouwingspercentage voor het vrijstaande bijgebouw.

Bijbehorende bouwwerken in de groene binnentuin dienen te worden voorzien van een groen dak met een hemelwaterberging. Deze hemelwaterberging moet voldoen aan de eisen die worden gesteld in de Hemelwaterverordening Amsterdam, die is gepubliceerd op 10 mei 2021. Er is een dynamische verwijzing naar de Hemelwaterverordening opgenomen, zodat het bestemmingsplan niet hoeft te worden aangepast indien de eisen aan een hemelwaterberging gedurende de looptijd van dit bestemmingsplan worden gewijzigd.

Deze verplichting geldt ook voor vervangende nieuwbouw. Bijlage II, artikel 3 van het Bor van toepassing, omdat de gronden in de groene binnentuin niet zijn aangemerkt als erf in de zin van bijlage II, artikel 1 van het Bor. Dit betekent dat (al dan niet vervangende) nieuwbouw vergunningsvrij kan worden uitgevoerd, mits er wordt voldaan aan de voorwaarden uit het bestemmingsplan.

Niet alleen bebouwing, maar ook tuinverharding belemmert een goede afvoer van hemelwater. Om die reden is het verboden om meer dan 50 % van de groene binnentuin te verharden. Het grondoppervlak van de bijbehorende bouwwerken in de groene binnentuin telt mee bij de berekening van de hoeveelheid verharding. In de hemelwaterverordening zijn geen eisen zijn opgenomen ten aanzien van verharding in de tuinen. Om die reden is in het bestemmingsplan geen regeling opgenomen om onder voorwaarden meer dan 50 % van de groene binnentuin te verharden.

Hoektuinen

Bij hoektuinen wordt geen onderscheid gemaakt tussen de erfzone en de groene binnentuin. De afstand tussen de achtergevel en de erfgrens is bij hoektuinen vaak kleiner dan bij de overige tuinen. Zou dit onderscheid wel worden gemaakt, dan zou het grootste deel van de hoektuin tot de erfzone behoren. Hierdoor zou een groter percentage van de hoektuin kunnen worden bebouwd dan op grond van bijlage II, artikel 2 van het Bor is toegestaan. Daarmee zou de regeling zijn doel voorbij schieten.

Om die reden hebben hoektuinen de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap 2' gekregen. Deze dubbelbestemming ligt op de gehele hoektuinen. De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap 2' worden niet aangemerkt als erf in de zin van bijlage II, artikel 1 van het Bor. Er is bij hoektuinen dus geen sprake van een erfzone.

In de regels is bepaald dat maximaal 50 % van de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap 2' mag worden bebouwd. Dit is evenveel als op grond van bijlage II, artikel 2 van het Bor is toegestaan.

Daarnaast gelden voor hoektuinen dezelfde regels als voor de overige tuinen. Bijbehorende bouwwerken in hoektuinen dienen te worden voorzien van een groen dak met een hemelwaterberging. Deze hemelwaterberging moet voldoen aan de eisen die worden gesteld in de Hemelwaterverordening Amsterdam, die is gepubliceerd op 10 mei 2021. Daarnaast is het verboden om meer dan 50 % van de hoektuin te verharden. Het grondoppervlak van de bijbehorende bouwwerken in de hoektuin telt mee bij de berekening van de hoeveelheid verharding.

Onderdoorgangen

In een aantal bouwblokken is een onderdoorgang vanaf de straat naar het binnenterrein aanwezig. Deze hebben de bouwaanduiding 'onderdoorgang' gekregen. In de bouwregels is bepaald dat deze onderdoorgangen in stand moeten worden gehouden.

Bouwwerken geen gebouw zijnde

Erf- en terreinafscheidingen in het voorerfgebied en het achtererfgebied grenzend aan de openbare weg mogen maximaal 1 meter hoog zijn. Erf- en terreinafscheidingen in het achtererfgebied die niet aan de openbare weg grenzen, mogen maximaal 2 meter hoog zijn. Overige bouwwerken geen gebouw zijnde mogen eveneens maximaal 2 meter hoog zijn.

Bouwwerken geen gebouw zijnde kunnen alleen worden gerealiseerd op onbebouwde gronden. De meeste onbebouwde gronden op kavels hebben de bestemming Tuin-1 of Tuin-2. Maar er zijn ook onbebouwde gronden op kavels die de bestemming Cultuur en Ontspanning, Gemengd-1, Gemengd – 2, Gemengd – 3, Maatschappelijk of Sport hebben. Daarom zijn alleen in deze zes kavelbestemmingen regels voor bouwwerken geen gebouw zijnde opgenomen. Regels voor bouwwerken geen gebouw zijnde zijn daarnaast in alle openbare ruimtebestemmingen opgenomen.

Parkeervoorzieningen

Het gebruik van gronden voor parkeervoorzieningen is alleen toegestaan op plaatsen waar dit op de verbeelding met een aanduiding is aangegeven. Er wordt planologisch onderscheid gemaakt tussen parkeren op maaiveld (functieaanduiding parkeerterrein), garageboxen (functieaanduiding garage) en parkeergarages (functieaanduiding parkeergarage). Parkeergarages komen in verschillende maten en vormen voor. Het kan bijvoorbeeld gaan om parkeervoorzieningen in de kelder of het souterrain van het hoofdgebouw. Om parkeergarages op het achtererf (bijvoorbeeld de parkeergarage achter het hotel op de hoek Stadhouderskade/ Hobbemastraat) of om ondergrondse parkeergarages in de openbare ruimte (bijvoorbeeld de autoparkeergarage en de busparkeergarage onder het Museumplein). Maar ook kleine parkeerkelders in de tuin van een woning of kantoor krijgen de functieaanduiding parkeergarage.

Bestaande fietsparkeervoorzieningen op eigen terrein worden in dit bestemmingsplan niet op de verbeelding weergegeven. Fietsen worden meestal niet in een aparte stallingsgarage geparkeerd, maar in een berging of in een daarvoor bestemde ruimte binnen een stallingsgarage voor auto's. Het is niet doelmatig om dit te reguleren in het bestemmingsplan. Een uitzondering hierop vormen de openbare overdekte fietsenstallingen. Deze krijgen de functieaanduiding 'fietsenstalling'. Een voorbeeld hiervan is de fietsenstalling op het binnenterrein van het bouwblok Cornelis Krusemanstraat/ Hendrik Jacobszstraat/ Lomanstraat.

Bij nieuwe ontwikkelingen dient er in beginsel te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen op eigen terrein. Daarbij moet er worden voldaan aan de voor de betreffende functie(s) geldende gemeentelijke parkeernormen. De parkeernormen voor het autoparkeren en voor het fietsparkeren zijn in dit bestemmingsplan van toepassing verklaard door in de algemene bouwregels een dynamische verwijzing op te nemen naar de nota parkeenormen auto en de nota parkeernormen fiets en scooter.

Parkeervoorzieningen voor auto's zijn echter alleen toegestaan ter plaatse van de betreffende functieaanduidingen. Daarom is er een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen om nieuwe parkeervoorzieningen voor auto's op eigen terrein te realiseren. Op deze manier kan er bij nieuwe ontwikkelingen worden meegewerkt aan het realiseren van het verplichte aantal parkeerplaatsen op grond van de nota parkeernormen auto.

Omdat fietsparkeren op eigen terrein in dit bestemmingsplan niet wordt gereguleerd, is er geen planologische toestemming nodig om bij nieuwe ontwikkelingen te voldoen aan de parkeernormen voor het fietsparkeren. Fietsparkeren is een vorm van functioneel ondergeschikt gebruik en is daarom bij rechte toegestaan in bestaande en nieuw op te richten vergunde bergingen of parkeergarages. Dit laat onverlet dat een eventueel nieuw op te richten fietsenstallingsgebouw wel dient te voldoen aan de bouwregels uit dit bestemmingsplan.

Ondergeschikte bouwdelen

Ondergeschikte bouwdelen zijn bouwdelen die qua aard en omvang ondergeschikt zijn aan het bijbehorende gebouw. Voorbeelden van ondergeschikte bouwdelen zijn dakterrassen (incl. toegangshuisjes), liftopbouwen, brandtrappen, balkons, galerijen, luifels en hijsbalken. Bestaande, legaal aanwezige ondergeschikte bouwdelen hoeven volgens vaste jurisprudentie niet te worden opgenomen in het bestemmingsplan en zijn daarom niet bestemd.

Specifieke gebruiksregels

In de specifieke gebruiksregels van alle bestemming waarbinnen wonen is toegestaan staan regels over beroep en bedrijf aan huis en bed & breakfeast in woningen. Daarnaast staan er in alle bestemmingen waar niet-woonfuncties zijn toegestaan regels over de vestigingsgrootte van niet-woonfuncties en ondersteunende horeca bij niet-woonfuncties. Tevens zijn er beperkingen opgenomen ten aanzien van geluidgevoelige bestemmingen

Huisgebonden beroep, huisgebonden bedrijf en bed & breakfast

Voor alle woningen geldt dat huisgebonden beroep, huisgebonden bedrijf en bed & breakfast is toegestaan tot maximaal 40 % van het bruto vloeroppervlak van de woning met een maximum van 60 m2. Detailhandel en horeca zijn verboden. Een webwinkel is weltoegestaan. De voorwaarden waar een bed & breakfast aan moet voldoen staan in de huisvestingsverordening. Deze zijn daarom niet in het bestemmingsplan opgenomen.

Niet-woonfuncties op de begane grond

De gemeente streeft ernaar om de diversiteit en fijnmazigheid van het voorzieningenaanbod te beschermen. Daarom wordt het vloeroppervlak van de meeste niet-woonfuncties beperkt. Het maximum vloeroppervlak varieert daarbij per bestemming. Daarnaast zijn er ook beperkingen aan het aantal panden dat mag worden samengevoegd. Hierdoor wordt voorkomen dat winkels/ voorzieningen een te groot deel van de straatwand in gebruik nemen. Dit gaat ten koste van de diversiteit en fijnmazigheid van het voorzieningenniveau.

Ondersteunende horeca

Binnen detailhandel en consumentgerichte dienstverlening zijn mengformules toegestaan. Mengformules worden in dit bestemmingsplan aangeduid als ondersteunende horeca. Er is alleen ondersteunende horeca van categorie 4B toegelaten. Het ondersteunende horecagedeelte bedraagt maximaal 20 % van het verkoopvloeroppervlak met een maximum van 20 m2. Ondersteunende horeca is niet toegestaan in eetwinkels en winkels met een voedselwarenassortiment.

Binnen maatschappelijke, culturele en sportvoorzieningen (uitgezonderd sportscholen) is additionele horeca toegestaan. Additionele horeca wordt in dit bestemmingsplan eveneens aangeduid als ondersteunende horeca. Binnen maatschappelijke en sportvoorzieningen is ondersteunende horeca van categorie 3 en 4 toegestaan. Het ondersteunende horecagedeelte bedraagt maximaal 20 % van het netto vloeroppervlak. Voor culturele voorzieningen gelden specifieke regels. Deze worden toegelicht bij de artikelsgewijze toelichting.

Geluidgevoelige objecten

In dit sublid is bepaald dat nieuwe geluidgevoelige objecten (zoals woningen, scholen, woonzorgcentra en kinderdagverblijven) alleen zijn toegestaan indien de geluidsbelasting op de gevels niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Op deze wijze wordt voldaan aan de Wet geluidhinder.

Nieuwe scholen, woonzorgcentra en kinderdagverblijven zijn toegestaan binnen alle bestemmingen waarin maatschappelijke voorzieningen bij rechte zijn toegestaan. Daarnaast zijn maatschappelijke bestemmingen toegestaan binnen andere bestemmingen die de aanduiding 'maatschappelijk' hebben. Dit betreft o.a. de bestemming Gemengd - 3. In diverse bestemmingen (onder andere Gemengd - 5 en Kantoor - 3) zijn op de begane grond ook nieuwe woningen toegestaan.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat op diverse adressen niet wordt voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Voor de betreffende wordt een hogere grenswaarde vastgesteld. In de regels is bepaald dat nieuwe geluidsgevoelige objecten alleen zijn toegestaan indien de geluidsbelasting op de gevels van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of indien er een hogere grenswaarde is vastgesteld. De lijst met adressen waarvoor een hogere grenswaarde wordt vastgesteld is als bijlage bij het akoestisch onderzoek opgenomen (Bijlage 5 Akoestisch onderzoek).

Op diverse adressen wordt tevens de maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor het wegverkeerslawaai overschreden. Voor deze adressen is een hogere grenswaarde van 63 dB vastgesteld. Op de betreffende adressen geldt de verplichting om een dove gevel aan te brengen op het moment dat er een nieuwe school, woonzorgcentrum, kinderdagverblijf of woning wordt gerealiseerd. De betreffende adressen hebben op de Verbeelding de aanduiding 'dove gevel' gekregen. Indien nieuw akoestisch onderzoek ten tijde van de ontwikkeling aantoond dat de geluidbelasting 63 dB of lager is, dan is het niet verplicht een dove gevel te realiseren. Hiervoor is een binnenplanse afwijking in de regels opgenomen.

8.2.3 Artikelsgewijze toelichting     

Artikel 1 - Begrippen

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel toegekende betekenis. Voor zover een begrip niet is gedefinieerd, wordt aangesloten bij het normale taalgebruik.

Artikel 2 - Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe de bouwhoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, moeten worden gemeten.

Artikel 3 - Bedrijf

Alle vergunningsplichtige nutsvoorzieningen hebben de bestemming Bedrijf met de functieaanduiding 'nutsvoorziening' gekregen. Het tankstation aan de Hobbemakade heeft eveneens de bestemming Bedrijf gekregen met de functieaanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG'.

Verder zijn bedrijven in dit bestemmingsplan is de Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging beperkt tot de typen bedrijven die in een gemengd stedelijk gebied inpasbaar zijn: bedrijven in categorie A en B. Het gaat hierbij om 'kleinschalige bedrijvigheid'. In dit bestemmingsplan zijn deze toegestane bedrijven geregeld in artikel 42.2. Categorie C-bedrijven worden in het bestemmingsplan niet toegestaan.

Artikel 4 - Cultuur en Ontspanning

De culturele instellingen in het plangebied hebben de bestemming Cultuur en Ontspanning gekregen. Het Rijksmuseum, het Stedelijk Museum, het Van Gogh museum, Coster Diamonds/Diamond Museum en het Moco Museum hebben daarbij de functieaanduiding 'museum' gekregen. Het concertgebouw heeft de functieaanduiding 'muziektheater' gekregen.

House of Bols (Paulus Potterstraat 12-16) heeft eveneens de bestemming Cultuur en Ontspanning gekregen. House of Bols is net als de musea rondom het Museumplein een toeristische attractie. Het verschil met de musea is echter dat bij House of Bols het belevingselement centraal staat, in plaats van het culturele en educatieve element. Daarom krijgt House of Bols de functieaanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - 1'. Ter plaatse van deze functieaanduiding is een 'voorziening gericht op entertainment' toegestaan. Op de derde, vierde en vijfde bouwlaag van House of Bols bevinden zich kantoren. Het pand heeft daarom de functieaanduiding 'specifieke vorm van kantoor - 1' gekregen.

Bij het Diamond Museum en Moco museum is het belevingselement weliswaar ook belangrijk. Deze twee instellingen hebben echter de functieaanduiding 'museum' gekregen, in plaats van 'voorziening gericht op entertainment'. Hierdoor blijven beide instellingen bij een eventuele mutatie beschikbaar voor de huisvesting van musea en wordt voorkomen dat zich hier functies vestigen waarbij entertainment centraal staat.

In de panden van het Diamond Museum worden ook diamanten geslepen en vindt ook verkoop van sieraden plaats. Daarom hebben deze panden tevens de functieaanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - diamantslijperij' en 'detailhandel' gekregen. De kantoorbestemming uit het vorige bestemmingsplan is gehandhaafd. Daarom hebben deze panden ook nog de functieaanduiding 'kantoor' gekregen.

Ondergrondse tentoonstellingsruimtes bij musea

Het Rijksmuseum, het Stedelijk Museum en het Van Goghmuseum hebben alle drie ondergrondse tentoonstellingsruimtes die deels buiten de hoofdgebouwen zijn gesitueerd. De betreffende delen van de ondergrondse tentoonstellingsruimtes hebben de 'specifieke bouwaanduiding - 1' gekregen. De ondergrondse tentoonstellingsruimte bevinden zich deels ter plaatse van de bestemming Cultuur en Ontspanning (voor zover op het eigen terrein) en deels ter plaatse van de bestemmingen Groen en Verkeer - 2 (voor zover onder de openbare ruimte).

Zelfstandige horeca in musea en concertgebouw

In het Rijksmuseum zijn twee horecainrichtingen aanwezig. Restaurant 'Rijks' in de Philipsvleugel en 'Het Cafe' in het atrium van het museum. Het terras bij 'Rijks' heeft de functieaanduiding 'terras' gekregen. Daarnaaast bevinden zich verspreid door het museum een aantal espressobars. Deze worden aangemerkt als ondersteunende horecainrichtingen. De espressobar in de museumtuin is vrij toegankelijk en wordt daarom als een zelfstandige horecainrichting aangemerkt.

In het stedelijk Museum is een horecainrichting aanwezig. Op de hoek van de Van Baerlestraat en het Museumplein bevindt zich Cafe Ten. Daarnaast bevindt zich in het museum zelf nog een additionele horecainrichting, die alleen toegankelijk is voor bezoekers van het museum.

In het concertgebouw zijn twee horecainrichtingen aanwezig. Beide horecainrichtingen hebben hun entree aan het Concertgebouwplein. Op de begane grond cafe is cafe Viotta gevestigd. Op de eerste etage is restaurant LIER gevestigd. Daarnaast bevindt zich in het concertgebouw zelf nog additionele horecainrichtingen voor artiesten en bezoekers.

In Van Gogh is geen zelfstandige horeca aanwezig. Het museumcafe is alleen bereikbaar voor bezoekers van het museum. In het vorige bestemmingsplan was echter bepaald dat in het Van Goghmuseum een zelfstandige horecainrichting van categorie 3 of 4 van maximaal 600 m2 is toegestaan. Deze oppervlakte is deels al gebruikt in een naastgelegenpand, behorende bij het museum. In het museum is daarom nog een reseterende oppervlakte van 291 m2 aan horeca toegestaan. Dit is in lijn met een verleende vergunning aan het Van Goghmuseum.

Ondersteunende functies

In alle panden met de bestemming Cultuur en Ontspanning is ondersteunende horeca toegestaan. Het oppervlak van de ondersteunende horeca is gemaximeerd op 10 % van het netto vloeroppervlak van de vestiging. Tevens is ondersteunende detailhandel toegestaan. Het oppervlak van de ondersteunende detailhandel is eveneens gemaximeerd op 10 % van het netto vloeroppervlak van de vestiging. Tenslotte is zaalverhuur toegestaan in alle panden met de bestemming Cultuur en Ontspanning.

Fiets- en voetgangerstunnel Museumstraat

De fiets- en voetgangerstunnel onder het Rijksmuseum heeft de bouwaanduiding 'onderdoorgang' gekregen. In de bouwregels is bepaald dat de onderdoorgang in stand moet worden gehouden.

Bouwwerken geen gebouw zijnde

De museumtuin bij het Rijksmuseum heeft eveneens de bestemming Cultuur en ontspanning gekregen. Daarom zijn in dit artikel ook bouwregels voor bouwwerken geen gebouw zijnde opgenomen. Erfafscheidingen mogen maximaal 2 meter hoog zijn. Dit is conform de hoogte van de bestaande erfafscheiding rondom de tuin van het Rijksmuseum.

In de museumtuin staan diverse beeldhouwwerken. Deze mogen maximaal 12 meter hoog zijn. Overige bouwwerken geen gebouw zijnde, zoals bijvoorbeeld pergola's, bewegwijzeringsborden en lichtmasten, mogen maximaal 6 meter hoog zijn.

Artikel 5 - Detailhandel

De kiosken en de museumshop op het Museumplein hebben de bestemming Detailhandel gekregen. Ter plaatse van de kiosken en de museumshop is tevens horeca van categorie 4 toegestaan. Deze panden hebben daarom de functie-aanduiding 'horeca van categorie 4' gekregen. De busparkeergarage loopt deels onder de Museumshop en is aangeduid met de functieaanduiding 'parkeergarage'.

De verkooppunten voor de Blue Boat Company (tegenover de kruising Hobbemastraat - Stadhouderskade) en de Canal Cruises (tegenover de kruising Museumstraat - Stadshouderskade) hebben ook de bestemming detailhandel gekregen. Omdat het toeristische voorzieningen betreft, hebben beide verkooppunten de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - 1' gekregen.

De winkel van Sea Shepherd aan de Alexander Boerstraat 52 heeft eveneens de bestemming detailhandel gekregen. Het kantoor op de eerste etage heeft de functie-aanduiding 'kantoor' gekregen.

Artikel 6 - Gemengd 1

Alle winkels in de P.C. Hooftstraat tussen de Hobbemastraat en de Van Baerlestraat hebben de bestemming Gemengd-1 gekregen. In deze bestemming is detailhandel toegestaan op de begane grond en de eerste etage. Het verkoopvloeroppervlak van winkels mag maximaal 750 m2 bedragen. Andere niet-woonfuncties zijn alleen toegestaan met een functieaanduiding. Woningen zijn toegestaan op de verdiepingen. De entree vanaf de straatzijde naar de bovenwoningen dient gehandhaafd te blijven. Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat de trapopgang naar de bovenwoningen wordt verwijderd teneinde meer vierkante meter winkelruimte te kunnen realiseren.

Op het adres P.C. Hooftstraat 30 is een winkel gevestigd op alle bouwlagen. Dit pand krijgt daarom de functieaanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - 1'.

Winkelpanden buiten dit deel van de P.C. Hooftstraat die zijn gevestigd op de begane grond en de eerste etage krijgen eveneens de bestemming Gemengd-1. Het betreft het pand aan de stadhouderskade 40-41 en de winkels aan de P.C. Hooftstraat 23 en de Van Baerlestraat 74 en 86-88-90.

In het centrale deel van de P.C. Hooftstraat bevinden zich enkele kleine hotels boven winkelpanden. De betreffende panden hebben de functieaanduiding 'hotel' gekregen.

In de P.C. Hooftstraat 87 is op de begane grond een restaurant gevestigd. Dit pand heeft daarom de functieaanduiding 'horeca van categorie 4' gekregen. Het maximaal toegestaan verkoopvloeroppervlak bedraagt 300 m2. Dit was in het voorgaande bestemmingsplan ook het geval.

In de P.C. Hooftstraat 116 is op de verdiepingen een tandarts gevestigd. Dit pand heeft daarom de functieaanduiding 'maatschappelijk' gekregen.

In de P.C. Hooftstraat 97-99 is op de verdiepingen een kantoor gevestigd. Dit pand heeft daarom de functieaanduiding 'kantoor' gekregen.

Op de P.C. Hooftstraat 33 is op de begane grond een souveniershop gevestigd. Dit pand daarom de functieaanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - 2' gekregen. Ter plaatse van deze functieaanduiding is een toeristische voorziening toegestaan.

Op de adressen Hooftstraat 57 en 133 zijn boven de winkelruimtes short-stay appartementen aanwezig. Deze hebben de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - 1' gekregen.

Daarnaast geldt dat het stedenbouwkundige beeld van de P.C. Hooftstraat behouden moet blijven. Detailhandel mag onder voorwaarden over meerdere verdiepingen verdeeld worden, maar dat mag alleen als de bovengelegen woonverdiepingen een minimale verdiepingshoogte van 2,5 meter houden. Daarmee wordt het karakteristieke straatbeeld van deze straat behouden.

Artikel 7 - Gemengd 2

Alle overige straten in het kernwinkelgebied hebben de bestemming Gemengd-2 gekregen. Het betreft het deel van de Van Baerlestraat ten noorden van het Concertgebouw, de kop van de P.C. Hooftstraat (tussen Hobbemastraat en Stadhouderskade), de kop van de Hobbemastraat (tussen P.C. Hooftstraat en Stadhouderskade) en de kop van de Willemsparkweg (tussen Van Baerlestraat en Alexander Boerstraat).

In deze bestemming is detailhandel toegestaan op de begane grond. Het verkoopvloeroppervlak mag maximaal 500 m2 bedragen. Andere niet-woonfuncties zijn alleen toegestaan met een functieaanduiding. Woningen zijn toegestaan op de verdiepingen.

In de kop van de P.C. Hooftstraat bevindt zich op nummer 24 t/m 28 een hotel boven de winkelpanden. Dit complex heeft de functieaanduiding 'hotel' gekregen.

De ondergrondse supermarkt aan de Van Baerlestraat 33A die zich deels onder het Museumplein bevindt heeft de 'specifieke bouwaanduiding - 2' gekregen.

Artikel 8 - Gemengd 3

Alle wijkwinkelstraten hebben de bestemming Gemengd-3 gekregen. Het betreft het deel van de Van Baerlestraat ten zuiden van het Concertgebouw, de Roelof Hartstraat, de Cornelis Schuytstraat, de Amstelveenseweg en de kop van Koninginneweg (tussen Amstelveenseweg en Saxen Weimarlaan).

In deze bestemming zijn detailhandel en consumentgerichte dienstverlening toegestaan op de begane grond. Het verkoopvloeroppervlak mag maximaal 300 m2 bedragen. Andere niet-woonfuncties op de begane grond zijn alleen toegestaan met een functieaanduiding. Woningen zijn toegestaan op de verdiepingen.

Op de Van Baerlestraat 87 is boven het winkelpand een kantoor gevestigd op de tweede bouwlaag. Dit kantoor heeft functieaanduiding 'specifieke vorm van kantoor - 2' gekregen.

Artikel 9 - Gemengd 4

Alle panden in buurtvoorzieningenclusters en de niet-woonfuncties in overige straten met publieksgerichte voorzieningen hebben de bestemming Gemengd-4 gekregen. In deze bestemming zijn detailhandel, consumentgerichte dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, kantoren en kleinschalige bedrijven toegestaan op de begane grond. Het verkoopvloeroppervlak (bij detailhandel en consumentgerichte dienstverlening), resp. bruto vloeroppervlak (bij maatschappelijke voorzieningen, kantoren en kleinschalige bedrijven) mag maximaal 300 m2 bedragen. Andere niet-woonfuncties zijn alleen toegestaan met een functieaanduiding. Woningen zijn toegestaan op de verdiepingen.

Ter plaatse van de Koninginneweg 207/ Hendrik Jacobszstraat 1 en de Cornelis Krusemanlaan 7 zijn sportscholen gevestigd. Deze hebben de functieaanduiding 'sportschool' gekregen.

Artikel 10 - Gemengd 5

Alle overige niet-woonfunctie op de begane grond (met uitzondering van maatschappelijke voorzieningen en kleinschalige bedrijven) krijgen de bestemming Gemengd - 5. In deze bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen, kantoren en kleinschalige bedrijven toegestaan op de begane grond. Het bruto vloeroppervlak mag maximaal 300 m3 bedragen. Andere niet-woonfuncties zijn alleen toegestaan met een functieaanduiding. Woningen zijn toegestaan op alle bouwlagen.

Kantoren die zijn gevestigd in een dubbele benedenwoning krijgen de functieaanduiding 'kantoor'. Ter plaatse van deze functieaanduiding is de tweede bouwlaag eveneens bestemd als kantoor. Deze tweede bouwlaag mag wel worden omgezet naar een woning.

Aan de Ruysdaelstraat 112 is een galerie gevestigd. Deze heeft de functieaanduiding 'detailhandel' gekregen. Aan de Barthelomeus Ruloffstraat 7-11 en aan de Ruysdaelstraat 88-94 zijn sportscholen gevestigd. Beide adressen hebben de functieaanduiding 'sportschool' gekregen.

Artikel 11 - Gemengd 6

Alle maatschappelijke voorzieningen buiten het kernwinkelgebied en de wijkwinkelstraten, die zijn gevestigd op de begane grond van een pand met daarboven woningen, hebben de bestemming Gemengd - 6 gekregen. In deze bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen bij rechte toegestaan op de begane grond. Woningen zijn bij rechte toegestaan op de verdiepingen.

Maatschappelijke voorzieningen die zijn gevestigd in een dubbele benedenwoning hebben de functieaanduiding 'maatschappelijk' gekregen. Ter plaatse van deze functieaanduiding is de tweede bouwlaag eveneens bestemd als maatschappelijke voorziening. De tweede bouwlaag mag niet worden omgezet naar een woning.

Artikel 12 - Gemengd 7

Alle kleinschalige bedrijven buiten het kernwinkelgebied en de wijkwinkelstraten, die zijn gevestigd op de begane grond van een pand met daarboven woningen, hebben de bestemming Gemengd - 7 gekregen. In deze bestemming zijn kleinschalige bedrijven bij rechte toegestaan op de begane grond. Het bruto vloeroppervlak mag maximaal 300 m3 bedragen. Woningen zijn bij rechte toegestaan op de verdiepingen. Ter plaatse van de functieaanduiding 'wonen' zijn tevens woningen op de begane grond toegestaan.

Artikel 13 - Gemengd 8

Kantoren die zijn gevestigd in een dubbele benedenwoning hebben de bestemming Gemengd - 8 gekregen. In deze bestemming zijn kantoren bij rechte toegestaan op de begane grond en op de eerste verdieping. Wonen is bij rechte toegestaan op de verdiepingen. Het bruto vloeroppervlak is niet gelimiteerd.

Artikel 14 - Gemengd 9

Panden die geheel in gebruik zijn als bedrijfsverzamelgebouw hebben de bestemming Gemengd - 9 gekregen. Deze bestemming is ook toegekend aan kantoren en bedrijven die zijn gevestigd op een binnenterrein. Het bruto vloeroppervlak is niet gelimiteerd.

Ook het Ateliergebouw van het Rijksmuseum (Hobbemastraat 22) heeft de bestemming Gemengd-9 gekregen. In dit pand zijn restauratieruimtes gevestigd, maar ook kantoren en onderwijsruimtes. Alle drie de functies zijn bij rechte toegestaan binnen de bestemming Gemengd - 9 (kantoren, maatschappelijk en kleinschalige bedrijvigheid).

Artikel 15 - Groen

De bestemming Groen is toegekend aan alle openbare gronden die in het huidige bestemmingsplan de bestemming Groen hebben. Ook de pleintjes die in het huidige bestemmingsplan de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied hebben, krijgen in het nieuwe bestemmingsplan de bestemming Groen. In deze bestemming zijn parken, plantsoenen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, voet en fietspaden en dergelijke toegestaan. Ook zijn vijvers, waterlopen en andere vormen van oppervlaktewater toegestaan. De vijver op het Museumplein valt bijvoorbeeld in de bestemming Groen. Terrassen zijn alleen toegestaan bij horeca-inrichtingen. Dit laat onverlet dat een terras alleen mogelijk is indien dit is vergund in de exploitatievergunning van de betreffende horecainrichting.

Ter plaatse van deze bestemming mogen geen bovengrondse gebouwen worden gebouwd. Dit laat onverlet dat vergunningsvrije gebouwen ten behoeve van bijvoorbeeld nutsvoorzieningen in de openbare ruimte zijn toegestaan. Dergelijke gebouwen zijn vergunningsvrij indien ze maximaal 3 meter hoog zijn en een bebouwd grondoppervlak van maximaal 15 m2 hebben (bijlage 2 Bor, artikel 2, lid 18, sub a).

Bouwwerken geen gebouw zijnde, zoals bijvoorbeeld lichtmasten, bewegwijzering en speelvoorzieningen mogen maximaal 6 meter hoog zijn. Beeldhouwwerken in de openbare ruimte mogen echter maximaal 12 meter hoog zijn.

Er bevinden zich een aantal ondergrondse voorzieningen onder het Museumplein. Deze zijn met aanduidingen op de verbeelding weergegeven. Het gaat om de volgende voorzieningen:

  • De ondergrondse parkeervoorzieningen onder het Museumplein (autoparkeergarage en busparkeergarage) hebben de functieaanduiding 'parkeergarage' gekregen.
  • De ondergrondse tentoonstellingsruimte bij het Van Goghmuseum die zich deels onder het Museumplein bevindt, heeft de 'specifieke bouwaanduiding - 1' gekregen.
  • De ondergrondse supermarkt aan de Van Baerlestraat 33A die zich deels onder het Museumplein bevindt, heeft de 'specifieke bouwaanduiding - 2 gekregen.

Het Museumplein heeft daarnaast de functieaanduiding 'evenemententerrein' gekregen. De regels voor het houden van evenementen op het Museumplein zijn vastgelegd in het stedelijk evenementenbeleid. Voor zover planologisch relevant (bezoekersaantallen, aantal evenementen, duur van de evenementen en geluidsbelasting) zijn deze regels in de specifieke gebruiksregels doorvertaald. De Museum Market (structurele markt) telt niet mee in het aantal evenementendagen en is daarom niet opgenomen in de gebruiksregels voor evenementen.

Artikel 16 - Horeca

Alle hotels hebben de bestemming Horeca met de functieaanduiding 'hotel' gekregen. Ook solitaire horecavestigingen (zonder woningen erboven) hebben de bestemming Horeca gekregen. De betreffende functieaanduiding (horeca 1, 3 of 4) geeft aan welke horecacategorien zijn toegestaan in de betreffende vestiging.

Een aantal hotels bevindt zich boven een winkel (o.a. het Parkhotel op de hoek van de Stadhouderskade en de Hobbemakade). De betreffende panden hebben de functie aanduiding detailhandel - 1 gekregen. Ter plaatse van deze functieaanduiding is detailhandel toegestaan op de begane grond. In het Conservatorium hotel aan de Van Baerlestraat 27 zijn winkels op de tweede bouwlaag gevestigd. Deze zijn te bereiken via de hoofdingang van het hotel. De winkels in het Conservatorium hotel hebben de functieaanduiding 'detailhandel - 2' gekregen.

Daarnaast bevindt een aantal hotels zich in een pand waarin ook woningen aanwezig zijn. De betreffende panden hebben de functieaanduidingen 'specifieke vorm van wonen - 2 t/m 4' gekregen waarmee de betreffende etages zijn bestemd als woning. In de specifieke gebruiksregels is bepaald dat deze woningen niet mogen worden omgezet naar hotelkamers.

Artikel 17 t/m 19 - Kantoor

Panden die geheel in gebruik zijn als kantoor, hebben de een kantoorbestemming gekregen. Er zijn drie kantoorbestemmingen opgenomen. Deze worden hieronder toegelicht.

Kantoor - 1

Kantoorpanden die niet mogen worden omgezet naar woningen hebben de bestemming Kantoor - 1 gekregen. Het betreft enerzijds een aantal kantoorpanden rondom het Museumplein die in het huidige bestemmingsplan ook niet mogen worden omgezet naar woningen. Daarnaast hebben ook panden die oorspronkelijk als kantoor zijn gebouwd.

Ter plaatse van deze bestemming zijn kantoren en maatschappelijke voorzieningen toegestaan op alle bouwlagen. Wonen is niet toegestaan. Het bruto vloeroppervlak is niet gelimiteerd.

Kantoor - 2

De overige kantoorpanden die zijn gelegen in een stadsstraat of een doorgaande straat hebben de bestemming Kantoor - 2 gekregen. Bij een eventuele transformatie naar woningen dient de kantoorfunctie op de begane grond gehandhaafd te blijven.

Ter plaatse van deze bestemming zijn kantoren, maatschappelijke voorzieningen toegestaan op alle bouwlagen. Wonen is toegestaan op de verdiepingen. Het bruto vloeroppervlak is niet gelimiteerd.

In het pand aan de De Lairessestraat 157 is op de eerste bouwlaag een bedrijfsruimte aanwezig en op de tweede bouwlaag is een dansschool gevestigd. Deze functies hebben de functieaanduidingen 'bedrijf' respectievelijk 'dansschool' gekregen.

Kantoor - 3

Kantoorpanden die zijn gelegen in een woonstraat hebben de bestemming Kantoor - 3 gekregen. Bij een eventuele transformatie naar woningen is het niet nodig om een niet-woonfunctie op de begane grond te handhaven. Daarom mogen deze kantoorpanden geheel worden omgezet naar woningen.

Ter plaatse van deze bestemming zijn kantoren, maatschappelijke voorzieningen en wonen toegestaan op alle bouwlagen. Het bruto vloeroppervlak is niet gelimiteerd.

In het kantoorpand aan de Johannes Verhulststraat 56A is op de begane grond een atelier gevestigd. Dit pand heeft daarom de functieaanduiding 'atelier' gekregen.

Artikel 20 - Maatschappelijk

Panden die geheel in gebruik zijn als maatschappelijke voorziening hebben de bestemming Maatschappelijk gekregen. In deze panden zijn maatschappelijke voorzieningen toegelaten op alle bouwlagen. Het bruto vloeroppervlak is niet gelimiteerd.

In enkele panden met een maatschappelijke functie is een niet-maatschappelijke functie gehuisvest. In de voormalige pastorie bij de Obrechtkerk (Jocob Obrechtstraat 26) is op de begane grond een kantoor gevestigd. Deze heeft de functieaanduiding 'kantoor - 1' gekregen. In het pand aan de Vossiusstraat 20 is een kantoor op de 3e, 4e en 5e bouwlaag gevestigd. Dit pand krijgt daarom de functieaanduiding 'kantoor - 2'. Op de Koninginneweg 29-31 en de De Lairessestraat 57 zijn sportscholen gevestigd in panden met een maatschappelijke bestemming. Deze panden krijgen daarom de functieaanduiding 'sportschool'.

Het College hotel aan de Roelof Hartstraat 1 is een opleidingshotel en heeft daarom de bestemming Maatschappelijk gekregen. Omdat het opleidingshotel overnachtingsfaciliteiten biedt, heeft het tevens de functieaanduiding 'hotel' gekregen.

Artikel 21 - Sport

Het Zuiderbad aan de Hobbemastraat 26 en roei- en zeilvereniging 'De Amstel' aan de Hobbemakade 121 - 123 hebben de bestemming 'Sport' gekregen. Ter plaatse van deze bestemming zijn sportvoorzieningen toegelaten. Het zwembad heeft de functieaanduiding 'zwembad' gekregen. De roei- en zeilvereniging heeft de functieaanduiding 'specifieke vorm van sport - watersportaccomodatie'. Hierdoor zijn de bestaande sportfuncties beschermd.

In beide sportaccommodaties zijn ondersteunende horeca, ondersteunende detailhandel, fitnessruimtes, kinderopvang en buitenschoolse opvang toegestaan. In het Zuiderbad is op de hoek Hobbemastraat - Hobbemakade tevens een zelfstandige horeca inrichting aanwezig. Deze heeft de functieaanduding 'horeca van categorie 4' gekregen. De fietsenstalling op het terrein van het Zuiderbad heeft de functieaanduiding 'fietsenstalling' gekregen. Het terras op het dak van het clubgebouw van De Amstel heeft de functieaanduiding 'terras' gekregen.

Artikel 22 - Tuin 1

Alle achtertuinen en binnentuinen hebben de bestemming Tuin – 1 gekregen. Ter plaatse van deze bestemming zijn tuinen toegestaan. Tevens zijn vergunningsplichtige en vergunningsvrije bijbehorende bouwwerken toegestaan, met inachtneming van de bouwregels die voor de bestemmingen Tuin – 1 en Waarde - Landschap gelden. Tuinen bij een kinderdagverblijf of een BSO krijgen de functieaanduiding 'kinderdagverblijf'. Horecaterrassen op eigen terrein (o.a. Sophialaan 55, P.C. Hooftstraat 183, Van Baerlestraat 35-37 en Van Baerlestraat 158) krijgen de functieaanduiding 'terras' Parkeertereinen en parkeergarage krijgen de functieaanduiding 'parkeerterrein' resp. 'parkeergarage'. Parkeergarages zijn aangeduid met een bouwvlak, waarbij de maximaal toegestane bouwhoogte op de verbeelding is opgenomen. Bijbehorende bouwwerken mogen worden gebruikt ten behoeve van de functie van het op het perceel aanwezige hoofdgebouw.

Artikel 23 - Tuin 2

Alle voortuinen hebben de bestemming Tuin – 2 gekregen. Ter plaatse van deze bestemming zijn tuinen toegestaan. Tevens zijn bouwwerken geen gebouw zijnde toegestaan. Ter plaatse van deze bestemming zijn geen bijbehorende bouwwerken toegestaan.

Artikel 24 - Verkeer 1

Alle wegen waar trams rijden, hebben de bestemming Verkeer - 1 gekregen. In verband met de geluidsbelasting op de gevels als gevolg van het tramverkeer is in het bestemmingsplan bepaald dat trams alleen zijn toegestaan op wegen met de bestemming Verkeer - 1. In de bestemmingsomschrijving is bepaald dat daarnaast wegen, straten pleinen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen zijn toegestaan.

Terrassen zijn alleen toegestaan bij horeca-inrichtingen. Dit laat onverlet dat een terras alleen mogelijk is indien dit is vergund in de exploitatievergunning van de betreffende horecainrichting.

De entree van de ondergrondse busparkeergarage onder het Museumplein is gesitueerd aan de Paulus Potterstraat, die de bestemming Verkeer - 1 heeft. Deze entree heeft de functieaanduiding 'parkeergarage' gekregen.

Ter plaatse van deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van de verkoopkraam tegenover Van Baerlestraat 56-58. De bestaande maatvoering geldt daarbij als de maximaal toegestane maatvoering voor de verkoopkraam. Dit laat onverlet dat vergunningsvrije gebouwen ten behoeve van bijvoorbeeld nutsvoorzieningen in de openbare ruimte zijn toegestaan. Dergelijke gebouwen zijn vergunningsvrij indien ze maximaal 3 meter hoog zijn en een maximale oppervlakte van 15 m2 hebben (bijlage 2 Bor, artikel 2, lid 18, sub a).

De maximaal toegestane bouwhoogte voor lichtmasten, zendmasten, sirenemasten, bewegwijzering, verkeersregulering, werken voor de beeldende kunst en daarmee vergelijkbare bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt 12 meter. De maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt 6 meter.

Artikel 25 - Verkeer 2

De bestemming Verkeer - 2 is toegekend aan alle wegen waar geen trams rijden. Deze bestemming is in de basis gelijk aan de bestemming Verkeer - 1. Het belangrijkste verschil is dat in deze bestemming geen tramvoorzieningen zijn toegestaan.

Ter plaatse van deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van een aantal verkoopkramen en verkooppunten voor tickets in de openbare ruimte. Het betreft de volgende verkoopkramen en verkooppunten in de openbare ruimte:

  • hoek Roelof Hartplein - Bronkhorststraat
  • hoek Alexander Boerstraat/ Van Eeghenstraat
  • Willem Sandbergplein (twee staanplaatsen)
  • hoek Hobbemastraat - Museumstraat
  • tegenover de kruising Stadhouderskade - P.C. Hooftstraat (ticketverkoop voor de hop on hop off bus)

De bestaande maatvoering geldt daarbij als de maximaal toegestane maatvoering voor de verkoopkraam. Dit laat onverlet dat vergunningsvrije gebouwen ten behoeve van bijvoorbeeld nutsvoorzieningen in de openbare ruimte zijn toegestaan. Dergelijke gebouwen zijn vergunningsvrij indien ze maximaal 3 meter hoog zijn en een maximale oppervlakte van 15 m2 hebben (bijlage 2 Bor, artikel 2, lid 18, sub a).

Enkele delen van het Museumplein hebben eveneens de bestemming Verkeer - 2. Dit betekent dat de ondergrondse voorzieningen die in de bestemming Groen zijn opgenomen ook moeten worden opgenomen in de bestemming Verkeer - 2 (voor zover gelegen onder gronden met deze bestemming). Het gaat om de volgende voorzieningen:

  • De ondergrondse parkeervoorzieningen onder het Museumplein (autoparkeergarage en busparkeergarage): deze hebben de functieaanduiding 'parkeergarage' gekregen.
  • De ondergrondse tentoonstellingsruimtes bij het Stedelijk Museum en het Van Goghmuseum. Deze hebben de 'specifieke bouwaanduiding - 1' gekregen.
  • De ondergrondse supermarkt aan de Van Baerlestraat 33A die zich deels onder het Museumplein bevindt. Deze heeft de 'specifieke bouwaanduiding - 2' gekregen.

De overkapping boven het Stedelijk museum ligt boven de bestemming Verkeer - 2. Deze heeft daarom de 'speciale bouwaanduiding - overkapping' gekregen.

Onder het voorplein van het Rijksmuseum aan de zijde van de Stadshouderskade ligt een bergbezinkbassin. Deze heeft de 'specifieke bouwaanduiding - bergbezinkbassin' gekregen.

Artikel 26 - Water

Het plangebied wordt aan drie zijden omringd door waterwegen. De Singelgracht aan de noordzijde, de Boerenwetering aan de oostzijde en het Noorder Amstelkanaal aan de zuidzijde. Deze drie waterwegen hebben de bestemming Water gekregen.

Aan de Singelgracht liggen een aantal aanlegsteigers voor rondvaartboten. Deze hebben de functieaanduiding aanlegsteiger gekregen. De locatie waar de rondvaartboten mogen aanleggen hebben de functieaanduiding ligplaats gekregen.

In de Boerenwetering liggen ter hoogte van de Gerard Terborgstraat twee woonboten. Deze hebben de functieaanduiding woonschapenligplaats gekregen. De maximaal toegestane maatvoering voor de woonboten is opgenomen in de bouwregels. De maximale lengte is gebaseerd op de lengte van de langste woonboot (die 24 meter lang is). De maximaal toegestane breedte en hoogte is overgenomen uit het paraplubestemmingsplan 'Drijvende bouwwerken'.

Op de hoek van de Boerenwetering en het Noorder Amstelkanaal liggen bij roei- en zeilvereniging De Amstel aanlegsteigers voor roeiboten. Deze hebben de functieaanduiding aanlegsteiger gekregen.

Langs het zuidelijke deel van de Boerenwetering en de openbare oevers van het Noorder Amstelkanaal liggen pleziervaartuigen. Deze zijn echter, conform de gebruikelijke systematiek van bestemmen in Amsterdam, niet bestemd.

Artikel 27 - Wonen

Alle panden waar alleen gewoond wordt hebben de bestemming Wonen gekregen. Ter plaatse van deze bestemming zijn woningen bij rechte toegestaan op alle bouwlagen.

Op het adres Nicolaas Maesstraat 72 zijn short-stay appartementen aanwezig. Deze hebben de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - 1' gekregen.

Artikel 28 t/m 32 - Waarde - Archeologie

De dubbelbestemming Waarde - Archeologie is bedoeld om de archeologische waarden in het plangebied te beschermen. Indien bij een vergunningplichtige bouwactiviteit bodemverstoring van een bepaalde omvang plaatsvindt, dient de aanvrager een archeologisch onderzoek uit te voeren. Ondiepe bodemverstoringen zijn uitgezonderd van deze onderzoeksplicht, ongeacht de omvang van de bodemverstoring. Indien uit het archeologisch onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn, dan kan het bevoegd gezag voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning om de archeologische waarden te behouden, op te graven of anderszins te beschermen.

Er is ook een omgevingsvergunning nodig voor werken en werkzaamheden waarbij bodemverstoring van een bepaalde omvang plaatsvindt. Ondiepe bodemverstoringen zijn uitgezonderd van deze vergunningsplicht. Als er sprake is van vergunningsplichtige werken en werkzaamheden, dient de aanvrager een archeologisch onderzoek uit te voeren. Indien uit het archeologisch onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn, dan kan het bevoegd bezag voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning om de archeologische waarden te behouden, op te graven of anderszins te beschermen.

Er zijn vijf dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie opgenomen.

  • Voor gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 geldt een vergunningsplicht voor werken en werkzaamheden met een oppervlak groter dan 100 m2. Tevens geldt de verplichting om een archeologisch onderzoek uit te voeren bij bodemingrepen die groter zijn dan 100 m2. Bodemingrepen minder dan 1 meter diep zijn hiervan uitgezonderd.
  • Voor gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 geldt een vergunningsplicht voor werken en werkzaamheden met een oppervlak groter dan 100 m2. Tevens geldt de verplichting om een archeologisch onderzoek uit te voeren bij bodemingrepen die groter zijn dan 100 m2. Bodemingrepen minder dan 2,5 meter diep zijn hiervan uitgezonderd.
  • Voor gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 geldt een vergunningsplicht voor werken en werkzaamheden met een oppervlak groter dan 500 m2. Tevens geldt de verplichting om een archeologisch onderzoek uit te voeren bij bodemingrepen die groter zijn dan 500 m2. Bodemingrepen minder dan 1 meter diep zijn hiervan uitgezonderd.
  • Voor gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 geldt een vergunningsplicht voor werken en werkzaamheden met een oppervlak groter dan 500 m2. Tevens geldt de verplichting om een archeologisch onderzoek uit te voeren bij bodemingrepen die groter zijn dan 100 m2. Bodemingrepen minder dan 2,5 meter diep zijn hiervan uitgezonderd.
  • Voor gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5 geldt een vergunningsplicht voor werken en werkzaamheden bij ingrepen in de waterbodem die groter zijn dan 10.000 m2. Er geldt geen uitzondering op de vergunningplicht bij ondiepe ingrepen in de waterbodem.

Artikel 33 t/m 35 - Waarde - Cultuurhistorie

De dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie is bedoeld om de cultuurhistorische waarden in het plangebied te beschermen. De dubbelbestemming beoogt waar nodig het straatbeeld en het daklandschap te beschermen. Er zijn drie dubbelbestemmingen Waarde - Cultuurhistorie opgenomen.

Waarde - Cultuurhistorie 1

Alle panden die zijn aangemerkt als architectuurorde 1 hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 1' gekregen. Deze dubbelbestemming richt zich zowel op de bescherming van het straatbeeld als op de bescherming van de architectuur van de individuele panden.

Voor orde 1 panden die als rijks- of gemeentelijk monument zijn geregistreerd geldt een restauratieve aanpak. Door het uitbouwen van eventueel aanwezige kappen en setbacks wordt de oorspronkelijke architectuur gewijzigd. Dit is bij panden met een orde 1 waardering ongewenst. In de bouwregels is daarom bepaald dat het bestaande kapprofiel niet mag worden gewijzigd.

Aan deze dubbelbestemming is een sloopvergunningenstelsel gekoppeld. Er wordt alleen een sloopvergunning verleend indien uit onderzoek naar voren komt dat de cultuurhistorische waarden zodanig laag zijn dat het behoud van het bouwwerk niet te rechtvaardigen is. Hierdoor kan worden voorkomen dat cultuurhistorisch en architectonisch waardevolle bebouwing die niet als monument is geregistreerd wordt afgebroken. Om te voorkomen dat voor alle sloopactiviteiten een vergunning aangevraagd moet worden, is een aantal uitzonderingen opgenomen. Voor sloopactiviteiten die zijn uitgezonderd van de vergunningsplicht geldt geen verplichting om een cultuurhistorisch onderzoek uit te voeren.

Waarde - Cultuurhistorie 2

Alle orde 2 panden en orde 3 panden, gelegen in stedenbouwkundige zone A of B hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 2' gekregen. Voor orde 2 panden geldt een restauratieve aanpak van de voorgevels en de kap. In de praktijk richt de beoordeling van bouwinitiatieven bij orde 2 panden zich vooral op dakvlakken die naar de openbare ruimte zijn gericht. Hetzelfde geldt voor orde 3 panden in stedenbouwkundige zone A of B, die in de praktijk als orde 2 panden kunnen worden beschouwd. Daarom richt deze dubbelbestemming zich primair op de bescherming van het straatbeeld en wordt er enige ruimte geboden voor aanpassingen die niet zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte.

In de bouwregels is bepaald dat het kapprofiel niet mag worden gewijzigd. Voor zover het orde 2 en orde 3 panden in zone A en B betreft, mogen deze panden niet zonder meer worden gesloopt. Daarom krijgen deze panden een dubbelbestemming 'Waarde – Cultuurhistorie 2'.

Er is een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen om één daklaag op het platte dak achter de kap of setback toe te voegen. Omdat het beschermen van het hooggewaardeerde straatbeeld centraal staat, mag de daklaag echter niet zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte. Daarnaast dient de daklaag onder een hoek van tenminste 45 graden terug te liggen ten opzichte van de vlakke achtergevel dan wel indien aanwezig de overstek van het platte dak ter plaatse van de vlakke achtergevel. Hierdoor is de schaduwwerking van de daklaag minimaal en is de daklaag in de meeste gevallen niet zichtbaar vanuit de binnentuin.

Per kapvorm gelden daarnaast specifieke bepalingen over de daklaag:

  1. Bij gebouwen met een schijnkap moet de uitgebouwde daklaag tenminste 1 meter lager zijn dan de nok van de kap, zodat de schijnkap als zodanig herkenbaar blijft in het daklandschap. Daarnaast mag de daklaag maximaal 3 meter hoog zijn. Hierdoor kan er maar één bouwlaag worden gerealiseerd en wordt voorkomen dat achter hoge schijnkappen een dubbele daklaag wordt toegevoegd.
  2. Bij gebouwen met een setback moet de uitgebouwde daklaag even hoog zijn als de setback zodat deze doorloopt en de eenheid van het daklandschap behouden blijft.
  3. Bij gebouwen met een afgeplatte langskap moet de uitgebouwde daklaag even hoog zijn als het afgeplatte dak van de kap, zodat het afgeplatte dak doorloopt en de eenheid van het daklandschap behouden blijft.

Er kan worden afgeweken van de voorgeschreven maatvoering als er in de betreffende straatwand al daklagen zijn gerealiseerd met een afwijkende maatvoering. In dat geval kan een ruimere, dan wel minder ruime maatvoering worden voorgeschreven, al naar gelang de maatvoering van de betreffende trendsetter. Op die manier wordt voorkomen dat de uitgebouwde daklagen verspringende achtergevels en/of verspringende bouwhoogtes ten opzichte van elkaar hebben waardoor het daklandschap verrommelt.

Voor gebouwen met een dwarskap gelden aangepaste bouwregels. Het toevoegen van een platte daklaag achter de kap is niet toegestaan, omdat het daklandschap hierdoor verrommelt. Een dwarskap mag naar achteren worden verlengd, mits de uitgebouwde dwarskap dezelfde nokrichting en dakvorm heeft als de bestaande dwarskap. Hierdoor loopt de kap op een natuurlijke manier door naar achteren. De nok van de uitgebouwde dwarskap dient met het oog op de schaduwwerking wel onder een hoek van 45 graden terug te liggen ten opzichte van de vlakke achtergevel. De uitgebouwde dwarskap mag wel zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte, mits hierdoor geen onevenredige aantasting van cultuurhistorische waarden plaatsvindt. Dit dient te worden beoordeeld door de dienst de belast is met erfgoedbescherming.

Aan deze dubbelbestemming is ook een sloopvergunningenstelsel gekoppeld. Er wordt alleen een sloopvergunning verleend indien uit onderzoek naar voren komt dat de cultuurhistorische waarden zodanig laag zijn dat het behoud van het bouwwerk niet te rechtvaardigen is. Hierdoor kan worden voorkomen dat cultuurhistorisch en architectonisch waardevolle bebouwing wordt afgebroken. Om te voorkomen dat voor alle sloopactiviteiten een vergunning aangevraagd moet worden, is een aantal uitzonderingen opgenomen. Voor sloopactiviteiten die zijn uitgezonderd van de vergunningsplicht geldt geen verplichting om een cultuurhistorisch onderzoek uit te voeren.

Waarde - Cultuurhistorie 3

Alle orde 3-panden gelegen in stedenbouwkundige zone C en basisordepanden die onderdeel uitmaken van een architectuureenheid hebben de dubbelbestemming 'Waarde – Cultuurhistorie 3' gekregen. Ook bij deze panden richt de bescherming zich primair op het straatbeeld en wordt er enige ruimte geboden voor architectonische aanpassingen die niet zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte.

In de bouwregels is bepaald dat het kapprofiel niet mag worden gewijzigd. Er is een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen om één daklaag op het platte dak achter de kap of setback toe te voegen. Omdat bij orde 3 en basisordepanden (kleine) veranderingen in het straat- en gevelbeeld mogelijk zijn, is het bij deze panden geen bezwaar als de daklaag zichtbaar is vanuit de openbare ruimte. De voorwaarde dat de daklaag niet zichtbaar is vanuit de openbare ruimte geldt daarom niet. De andere voorwaarden om een daklaag uit te bouwen zijn gelijk aan de voorwaarden uit de dubbelbestemming 'Waarde – Cultuurhistorie 2'.

Aan deze dubbelbestemming is geen sloopvergunningenstelsel gekoppeld. De cultuurhistorische waarde van orde-3 in zone C en basisordepanden is niet zodanig hoog dat deze panden moeten worden beschermd tegen sloop. Dit laat onverlet dat eventuele nieuwbouw passend dient te zijn in het straatbeeld. Dit is echter ter beoordeling aan de commissie voor ruimtelijke kwaliteit.

Artikel 36 Waarde - Hoofdgroenstructuur

In de punt van het plangebied aan de oostzijde, bevindt zich een heel klein stukje van het Leidse Bosje. Het Leidse bosje is aangewezen als hoofdgroenstructuur. Daarom heeft dit puntje de bestemming groen en dubbelbestemming Waarde - Hoofdgroenstructuur gekregen.

Artikel 37 - Waarde - Landschap 1

De dubbelbestemming Waarde - Landschap 1 is bedoeld om het groene karakter van de binnentuinen in de gesloten bouwblokken te beschermen. Gronden met deze dubbelbestemming worden niet aangemerkt als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II bij het Bor. Op deze gronden mogen daarom, met uitzondering van één klein vrijstaand bijgebouw, geen vergunningsvrije bijgebouwen worden gerealiseerd. De systematiek van de dubbelbestemming Waarde - Landschap 1 in relatie tot de bestemming Tuin is reeds toegelicht in hoofdstuk 8.2.2 onder het kopje 'Bijbehorende bouwwerken' en wordt hier daarom niet herhaald. Vrijstaande bijgebouwen mogen ten behoeve van de functie van het op het perceel aanwezige hoofdgebouw worden gebruikt, mits dit gebruik ondergeschikt is aan de functie van het op het perceel aanwezige hoofdgebouw.

Artikel 38 - Waarde - Landschap 2

De dubbelbestemming Waarde - Landschap 2 is speciaal bedoeld voor hoektuinen. De systematiek van de dubbelbestemming Waarde - Landschap 2 in relatie tot de bestemming Tuin is reeds toegelicht in hoofdstuk 8.2.2 onder het kopje 'Hoektuinen' en wordt hier daarom niet herhaald. Vrijstaande bijgebouwen mogen ten behoeve van de functie van het op het perceel aanwezige hoofdgebouw worden gebruikt, mits dit gebruik ondergeschikt is aan de functie van het op het perceel aanwezige hoofdgebouw.

Artikel 39 - Waterstaat - Waterkering

De kades van de Singelgracht en de Boerenwetering en oevers langs het Noorderamstelkanaal fungeren als waterkeringen. Deze kades en oevers hebben daarom de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' gekregen. In deze dubbelbestemming zijn, conform vaste jurisprudentie, geen bouw- en gebruiksbepalingen opgenomen. De bouw- en gebruiksbepalingen voor waterkeringen zijn namelijk al opgenomen in de keur van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht.

Artikel 40 - Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing. Deze regel is met name van belang bij bestemmings- en/of bouwvlakken die deels mogen worden bebouwd. Door deze bepaling wordt ervoor gezorgd dat eerder verleende vergunningen worden meegenomen bij de berekening van het nog te bebouwen oppervlak.

Artikel 41 - Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal algemene bouwregels opgenomen die voor alle enkelbestemmingen gelden:

  • In lid 1 is bepaald dat de bestaande bouwhoogte als de maximaal toegestane bouwhoogte geldt, indien voor een pand geen maximale bouwhoogte is opgenomen. Hiermee wordt voorkomen dat het bestemmingsplan in zo'n situatie toestaat dat er een heel hoog gebouw kan worden gebouwd.
  • In lid 2 is bepaald dat gevelelementen, dakoverstekken en dergelijke de bouw- en bestemmingsgrenzen in beperkte mate mogen overschrijden.
  • In lid 3 is een dynamische verwijzing naar het geldende parkeerbeleid voor auto's opgenomen. Hierdoor kan de gemeente een bouwplan bij vergunningverlening toetsen aan het parkeerbeleid. De parkeernormen zelf zijn niet in het bestemmingsplan opgenomen. Het voordeel van een dynamische verwijzing is dat het bestemmingsplan niet hoeft te worden aangepast indien het parkeerbeleid gedurende de looptijd van dit bestemmingsplan wijzigt.
  • In lid 4 is een dynamische verwijzing opgenomen naar het geldende parkeerbeleid voor fietsen.

Daarnaast is in dit artikel de regeling voor ondergronds bouwen uit het parplubestemmingsplan Grondwaterneutrale kelders overgenomen.

Tot slot kent dit artikel een beschermingsregeling voor stedenbouwkundig waardevolle panden die niet onder de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 3 vallen. Dat betekent dat panden zonder de dubbelbestemmingen Waarde - Cultuurhistorie 1 t/m 3 en met een goot- én bouwhoogte alsnog een regeling kennen voor besherming van de bestaande kapprofielen.

Artikel 42 - Algemene gebruiksregels

In dit artikel is vastgelegd welk gebruik in ieder geval verboden is in het gehele plangebied. Zo worden in ieder geval bedrijven zoals genoemd in bijlage I, onderdeel D van het besluit omgevingsrecht uitdrukkelijk uitgesloten van vestiging in het plangebied op grond van de te verwachten overlast van dergelijke bedrijfsuitoefening.

Naast het ongewenste gebruik van gronden is in dit bestemmingsplan tevens vastgelegd welke vormen van detailhandel, consumentgerichte dienstverlening en horeca ongewenst zijn. Dit zijn toeristische voorzieningen, automatenhallen, belwinkels, geldwisselkantoren, massagesalons, seksinrichtingen, shishalounges en smartshops. Deze worden in de algemene gebruiksregels dan ook expliciet uitgesloten. Ook het uitbreiden van het aantal slaapplaatsen bij hotels etc wordt gezien als verboden gebruik. Dit is in lijn met het momenteel geldende overnachtingenbeleid van de gemeente.

Tevens is vastgelegd welk soort bedrijven toegestaan is, indien volgens de regels binnen een bepaalde bestemming kleinschalige bedrijvigheid of een bedrijf aan huis is toegelaten. Vanuit milieuoverwegingen (lawaai, stank, et cetera) en ruimtelijke overwegingen is het wenselijk niet alle bedrijven toe te staan. Daarom is als bijlage een zogenaamde Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen. Enkel kleinschalige bedrijvigheid (bedrijven in categorie A en B) is in dit bestemmingsplan toegestaan. Deze lijst vormt het planologisch toetsingskader bij het al dan niet toelaten van een nieuw bedrijf.

In het geval van activiteiten die aanpandig aan woningen zijn gevestigd, zijn uitsluitend bedrijven toegesaan die zijn aangemerkt als categorie A in de Staat van bedrijfsactiviteiten. In het geval van activiteiten die bouwkundig afgescheiden zijn van woningen, zijn bedrijven toegestaan die zijn aangemerkt als categorie A of categorie B in de Staat van bedrijfsactiviteiten. In hoofdstuk 6.2.2 wordt de Staat van bedrijfsactiviteiten nader toegelicht.

Artikel 43 - Algemene aanduidingsregels

In de algemene aanduidingsregels zijn regels opgenomen over gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit en ondergronds bouwen. Lid 1 en 2 gaan over gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit. Lid 3 gaat over ondergronds bouwen. Beide regelingen worden hieronder toegelicht.

Gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit

Op de verbeelding hebben de 50 meter-zones langs de stedelijke wegen met een verkeersintensiteit van meer dan 10.000 motorvoertuigen per etmaal de gebiedsaanduiding 'milieuzone - 1' gekregen. In dit artikel is bepaald dat binnen deze zones alleen de reeds bestaande gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit zijn toegestaan. In bijlage 3 bij de regels staan de adressen van de bestaande gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit die binnen de zones aanwezig zijn.

Er is een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen om nieuwe gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit binnen de genoemde zones toe te laten indien de GGD positief adviseert over de vestiging daarvan op de betreffende locatie.

Ondergronds bouwen

In dit lid is een verbodsbepaling opgenomen om kelders te bouwen of te vergroten. Het verbod geldt in het hele plangebied. De regeling is gebaseerd op het parapluplan 'Grondwaterneutrale kelders gemeente Amsterdam', dat is vastgesteld op 7 oktober 2021. In dat plan is een onderscheid gemaakt tussen twee zones. In het plangebied van dit bestemmingsplan komt alleen 'overige zone 2' voor uit het parapluplan. In de zone met gebiedsaanduiding 'overige zone 2' is een onderscheid gemaakt tussen bouwplannen voor kelders tot en met 300 m2 en maximaal 4 meter bouwdiepte en kelders die groter zijn dan 300 m2 of dieper dan 4 meter.

Voor de eerste categorie geldt dat het bevoegd gezag op basis van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid kan afwijken van het bouwverbod voor kelders, mits de kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd. Om te bepalen of het bouwplan grondwaterneutraal kan worden gebouwd, moet het bouwplan voldoen aan de 'Beleidsregel Grondwaterneutrale Kelders Amsterdam', die door het college is vastgesteld. Deze beleidsregel is gedestilleerd uit het Afwegingskader dat op 20 januari 2021 door de gemeenteraad is vastgesteld.

Voor de tweede categorie geldt dat niet wordt voorzien in inhoudelijke beleidsregels. Om vast te kunnen stellen of een kelder kan worden gebouwd, zal uit een geohydrologisch onderzoek moeten blijken dat het bouwplan grondwaterneutraal kan worden gebouwd en niet strijdig is met de doelstelling die is verwoord in de aanduidingsomschrijving, om van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid gebruik te kunnen maken.

Artikel 44 - Algemene afwijkingsregels

Dit artikel maakt het mogelijk dat het bevoegd gezag een binnenplanse afwijking verleent voor de bouw van vergunningsplichtige gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen of waterhuishoudkundige voorzieningen en voor bouwwerken geen gebouw zijnde die niet voldoen aan de regels uit de enkelbestemmingen. Tevens kan het bevoegd gezag een binnenplanse afwijking verlenen voor ondergeschikte overschrijdiingen van de bouw- en bestemmingsgrenzen en de op de verbeelding aangegeven goot- en bouwhoogtes. Deze regels zijn opgenomen zodat er enige flexibiliteit ontstaat ten aanzien van het toepassen van de bouwregels. Tenslotte is er een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen om bestaande staanplaatsen binnen het plangebied te verplaatsen. Deze regeling is opgenomen omdat twee staanplaatsen (hoek Alexander Boerstraat/ Van Eeghenstraat en tegenover Van Baerlestraat 56-58) mogelijk binnen de planperiode van dit bestemmingsplan verplaatst gaan worden.

Daarnaast kan het bevoegd gezag een afwijking verlenen om onder voorwaarden nieuwe autoparkeervoorzieningen op eigen terrein te realiseren. Nieuwe parkeervoorzieningen dienen inpandig te worden gerealiseerd en mogen niet zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte, met uitzondering van één gecombineerde in- en uitrit.

Het realiseren van een in- en uitrit is echter niet toegestaan in de winkelstraten (Gemengd - 1, Gemengd - 2 en Gemengd - 3). In de winkelstraten is het uitgangspunt dat de begane grond gereserveerd is voor publieksgerichte voorzieningen. De aanwezigheid van in- en uitritten naar parkeergarages zorgt voor een ongewenste onderbreking van het voorzieningenlint. Dit laat onverlet dat bestaande in- en uitritten in een winkelstraat (o.a. de in- en uitrit naar de parkeergarage onder het Museumplein aan de Van Baerlestraat) zijn toegestaan.

Het realiseren van een in- en uitrit is evenmin toegestaan in buurtvoorzieningenclusters (Gemengd - 4). Ook in de buurtvoorzieningencluster bevinden zich veel publieksgerichte voorzieningen en zorgt de aanwezigheid van in- en uitritten voor een ongewenste onderbrekingen van het voorzieningenlint. Bijkomend gevolg is dat een in- en uitrit ook niet is toegestaan in solitaire winkelpanden met een Gemengd - 4 bestemming.

Het realiseren van een in- en uitrit in de overige straten en panden is planologisch gezien minder bezwaarlijk. Dit onverlet dat een in- en uitrit om architectonische redenen ongewenst kan zijn. Dit is echter ter beoordeling van de commissie voor ruimtelijke kwaliteit.

Indien een bestaande ruimte in een pand wordt omgezet naar een parkeervoorziening dient daarnaast ook te worden aangetoond dat het belang van het realiseren van parkeervoorzieningen voor auto's zwaarder weegt dan het belang van het behoud van het bestaande gebruik van die ruimte. Op deze manier wordt voorkomen dat bestaande functionele hoofdruimtes (bijvoorbeeld woonruimte, winkelruimte, kantoorruimte enz.) of bestaande nevenruimtes (bijvoorbeeld een berg- of opslagruimte) zonder meer kunnen worden omgezet naar een parkeervoorziening als wordt voldaan aan bovengenoemde voorwaarden.

Het bestemmingslan schrijft niet expliciet voor dat een inpandige parkeervoorziening ondergronds moet worden gerealiseerd en laat daarmee ruimte voor alternatieve ontwerpoplossingen. Dit laat onverlet dat het bij een alternatieve oplossing (bijvoorbeeld parkeren op de begane grond) in de praktijk vaak lastig zal zijn om aan te tonen dat wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden.

Afwijkingenbeleid stadsdeel Zuid

Er is geen binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor de bouw van ondergeschikte bijbehorende bouwwerken, zoals aan- en uitbouwen, dakterrassen en balkons. De regels voor dit soort bouwwerken staan namelijk in de nota 'beleidsregels afwijkingen omgevingsvergunningen' van stadsdeel Zuid (hierna: 'afwijkingenbeleid'). In het afwijkingenbeleid zijn beleidsregels opgenomen voor veelvoorkomende ondergeschikte bouwwerken die afwijken van de geldende bestemmingsplannen.

Het doel van het afwijkingenbeleid is om een helder kader te scheppen waaraan aanvragen voor deze veelvoorkomende ondergeschikte bouwwerken kunnen worden getoetst. Hierdoor is het voor burgers, bedrijven en instellingen helder onder welke voorwaarden het stadsdeel wil meewerken aan dergelijke bouwplannen.

In het afwijkingenbeleid zijn beleidsregels opgenomen voor de volgende categorieen ondergeschikte bouwwerken: dakkapellen, dakterrassen (zowel op hoofdbebouwing als op aanbouwen), toegangen tot een dakterras, aan- en uitbouwen of bijgebouwen, ondergrondse bouwwerken (zowel aan de voor- als aan de achterzijde), gebouwde terrassen, balkons, mengformules horeca en ventilatiesystemen.

Een bouwwerk is ondergeschikt als een minder belangrijke functie heeft ten opzichte van de hoofdfunctie van het pand waar het onderdeel van uitmaakt. Een dakkapel, aan- of uitbouw of dakterras is bijvoorbeeld geen noodzakelijk onderdeel van een woning, maar dient om het woongenot te vergroten. En mengformules vormen niet de hoofdfunctie van een winkel, maar en aanvulling op het bedrijfsmodel van de winkel.

Artikel 45 - Overgangsrecht

In dit artikel is bepaald dat bouwwerken mogen worden gehandhaafd en/of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen, ondanks dat deze bebouwing en/of dit gebruik afwijkt van het nieuwe bestemmingsplan. Het overgangsrecht krijgt op deze manier zijn plaats in dit bestemmingsplan.

Tevens is in dit artikel persoonsgebonden overgangsrecht opgenomen, conform het besluit van het Dagelijks Bestuur van stadsdeel Zuid. Dit betekent dat de huidige eigenaar het gebruik mag voortzetten, maar een nieuwe eigenaar/bewoner van het pand deze functies niet meer mag uitoefenen.

Artikel 46 - Slotregel

Het laatste artikel van de planregels betreft de citeertitel van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 9 Economische uitvoerbaarheid     

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. Voorliggend bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en laat geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen toe. Enkel aan het opstellen van het bestemmingsplan zijn kosten verbonden welke door de gemeente bekostigd worden. Verder is een planschaderisicoanalyse uitgevoerd die bij de economische uitvoerbaarheid is betrokken. Mocht er in de toekomst een planschadeverzoek ingediend worden, dan worden de mogelijke kosten die dit met zich meebrengt gedekt in de op dat moment geldende begroting van de gemeente.

Het bestemmingsplan maakt geen bouwplan in de zin van afdeling 6.4 van de Wro mogelijk, waardoor het vaststellen van een exploitatieplan niet is vereist. De economische haalbaarheid van het plan kan hierdoor als aangetoond worden beschouwd.

Hoofdstuk 10 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

10.1 Voortraject     

Het Dagelijks Bestuur van stadsdeel Zuid heeft op 15 oktober 2019 de definitieve Nota van uitgangspunten Bestemmingsplan Hoofddorpplein- en Schinkelbuurt 2021 voor dit bestemmingsplan vastgesteld. Met het vaststellen van deze Nota van uitgangspunten zijn de uitgangspunten voor het bestemmingsplan vastgesteld.

Voorafgaand aan de definitieve Nota van uitgangspunten is ten behoeve van het opstellen ervan het volgende participatietrject doorlopen.

Eind 2018 is een mini-enquête gehouden onder bewoners en ondernemers uit het plangebied. De mini-enquête is ruim 1.200 keer ingevuld. Het dagelijks bestuur heeft daarnaast in het voorjaar van 2019 twee buurtbijeenkomsten gehouden, waarin met buurtbewoners is gesproken over hun wensen voor het nieuwe bestemmingsplan. De resultaten van de mini-enquête en de inbreng uit de buurtbijeenkomsten zijn gebruikt bij het opstellen van de nota van uitgangspunten. Daarnaast is de concept Nota van uitgangspunten in juli 2019 aan de stadsdeelcommissie van Zuid voorgelegd. Dit heeft geleid tot enkele aanpassingen.

10.2 Inspraak     

Er wordt geen voorontwerpbestemmingsplan ter visie gelegd. Om die reden vindt er geen inspraakronde plaats.

10.3 Vooroverleg     

Conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening pleegt het college bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Het concept ontwerpbestemmingsplan is eind 2021 worden toegezonden aan de belanghebbende bestuursorganen, instanties en belangengroeperingen. De reacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota vooroverleg (Bijlage 6 Nota van vooroverleg).

Gedurende het vooroverleg is ook advies van de stadsdeelcommissie ontvangen. Dit advies is overwegend positief en de wethouder heeft besloten het plan ter inzage te leggen.

10.4 Zienswijzen     

Het bestemmingsplan heeft van 17 maart tot en met 28 april 2022 als ontwerp ter visie gelegen. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen in te dienen. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota van beantwoording zienswijzen welke als bijlage bij de toelichting is opgenomen.

Gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan heeft ook het ontwerpbesluit hogere waarden ter visie gelegen. Belanghebbenden hebben hier zienswijzen op kunnen indienen. PM, aanvullen of er zienswijzen op hogere waarden zijn ontvangen.

10.5 Ambtshalve wijzigingen     

Tussen het moment dat het ontwerpbestemmingsplan ter visie is gelegd en vaststelling door de gemeenteraad zijn diverse ambtshalve wijzigingen doorgevoerd in het bestemmingsplan. De toelichting is geactualiseerd, deze aanpassingen zijn niet separaat opgenomen. De wezenlijke wijzigingen in regels en verbeelding zijn uitputtend opgesomd in de Nota van wijzigingen welke onderdeel is van het vaststellingsbesluit.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

het bestemmingsplan Museumkwartier - Valeriusbuurt 2022 met identificatienummer NL.IMRO.0363.K1908BPSTD-VG01 van de gemeente Amsterdam.

1.2 Bestemmingsplan     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbijbehorende bijlagen;

1.3 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Achtererfgebied     

erf aan de achterkant en de niet naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw;

1.6 Afgeplatte langskap     

een kap die parallel aan de voorgevel loopt en aan de achterzijde overgaat in een plat dak, zoals afgebeeld in Bijlage 7;

1.7 Archeologisch onderzoek     

een onderzoek waarin de archeologische waarden van een terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate wordt vastgelegd en naar het oodeel van het bevoegd gezag voldoet aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Acheologie;

1.8 Archeologische waarden     

waarden waarvan de aanwezigheid bekend is in de vorm van fysieke overblijfselen in de bodem;

1.9 Automatenhal     

een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld;

1.10 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 Bebouwingspercentage     

een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage dat de grootte van het deel van het bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd ten behoeve van gebouwen, met uitzondering van vergunningsvrije bijbehorende bouwwerken.

1.12 Bed & breakfast     

het tegen betaling in gebruik geven van een ruimte binnen een zelfstandige woonruimte voor kort verblijf bij de bewoner van de zelfstandige woonruimte;

1.13 Bedrijfsvaartuig     

een vaartuig dat hoofdzakelijk wordt gebruikt voor de uitvoering van bedrijfsmatige activiteiten, waaronder in ieder geval passagiersvaartuigen worden begrepen;

1.14 Beleidsregel     

de laatst vastgestelde versie van de beleidsregel Grondwaterneutrale Kelders Amsterdam welke voor het eerst zijn vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders d.d. 7 september 2021, waarin de criteria zijn opgenomen waar bouwaanvragen voor kelders aan worden getoetst;

1.15 Belwinkel     

een vorm van consumentgerichte dienstverlening waar de gelegenheid wordt geboden tot het voeren van telefoongesprekken;

1.16 Bestaand     

  1. legale bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning;
  2. het legale gebruik van gronden en opstallen, zoals aanwezig op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt;
  3. de legale vestiging zoals deze bestond op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt;

1.17 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.19 Bijbehorend bouwwerk     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.20 Bijzondere bouwlaag     

kelder, souterrain en kap;

1.21 Bodemverstoring     

elke vorm van grondverzet;

1.22 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.23 Bouwlaag     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van bijzondere bouwlagen.

1.24 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.25 Bouwwerk     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.26 Consumentgerichte dienstverlening     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan consumenten waarbij sprake is van rechtstreeks contact met consumenten, zoals bankfilialen, reisbureaus, makelaars, kappers, sportscholen, nagelstudio's en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven;

1.27 Daklaag     

een bouwwerk op het platte dak ter vergroting van het oppervlak, uitgebouwd vanuit de kap of de setback;

1.28 Deklaag     

De bovenste bodemlaag die in de laatste ca. 10.000 jaar is ontstaan en die tevens de ophoog laag bevat die door de mens is aangebracht voor bijvoorbeeld woningbouw;

1.29 Detailhandel     

het anders dan voor directe consumptie bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.30 Dove gevel     

  1. een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidswering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede
  2. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

1.31 Dwarskap     

een kap die haaks op de voorgevel staat, zoals afgebeeld in Bijlage 7;

1.32 Eetwinkel     

een vorm van detailhandel die zich richt op de verkoop van etenswaren en/of dranken die in hoofdzaak worden meegegeven om direct te worden geconsumeerd;

1.33 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.34 Geldwisselkantoor     

een voor publiek toegankelijke gelegenheid waarvan het hoofdbestanddeel van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig wisselen van geld of waardepapieren;

1.35 Geluidsgevoelige bestemmingen     

Gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.36 Geluidsgevoelige objecten     

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder.

1.37 Geluidsluwe zijde     

gevel(deel) met een geluidsbelasting lager of gelijk aan de voorkeursgrenswaarden uit de wet geluidhinder;

1.38 Geohydrologisch rapport     

het resultaat van een geohydrologisch onderzoek neergelegd in een rapport met daarin de eigenschappen en kenmerken van het grondwatersysteem op een bepaalde locatie. In het geohydrologisch rapport worden in ieder geval in beeld gebracht:

  • de bodemopbouw;
  • de doorlatendheid (k-waarde) van de bodem;
  • de grondwaterfluctuatie;
  • de grondwaterstroming;
  • de gevolgen voor het grondwatersysteem door de voorgenomen activiteit;
  • de mitigerende maatregelen om grondwaterneutraal te kunnen bouwen.

1.39 Gevel     

een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;

1.40 Gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit     

bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen), zijnde:

  1. scholen;
  2. kinderdagverblijven;
  3. woonzorgcentra;

1.41 Groen dak     

dakbedekking die hoofdzakelijk bestaat uit beplanting, zoals gras, sedum, mossen en/of andere planten;

1.42 Grondwaterneutraal bouwen     

het bouwen van een kelder waarbij de stand en stroming van het grondwater buiten het perceel waarop de kelder is geprojecteerd niet of nauwelijks veranderen, waar mogelijk zal verbeteren en geen negatieve grondwatereffecten optreden. Tot negatieve effecten worden in ieder geval gerekend: risico's op opbarsten van de deklaag, welvorming, grondwateroverlast en grondwateronderlast;

1.43 Hoofdgebouw     

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezelijking van de geldende of toekomstige bestemmiing van het perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.44 Horeca van categorie 1     

een inrichting die geheel of in overwegende mate fastfood producten verstrekt, die voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden genuttigd dan wel afgehaald kunnen worden, daaronder worden in elk geval begrepen: fastfoodrestaurant, cafetaria, snackbar, automatiek, loketverkoop en shoarmazaak;

1.45 Horeca van categorie 2     

een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning, al da niet met live muziek en al dan niet met verstrekking van dranken en kleine etenswaren, daaronder worden begrepen: dancing/discotheek, zaalverhuurbedrijf, societeit en (dance)club;

1.46 Horeca van categorie 3     

een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van alcoholische dranken, of anderszijds de uitstraling hebben van een cafe, daaronder worden begrepen: cafe, bar, cocktailclub. Het bieden van gelegenheid om te dansen is toegestaan op voorwaarde dat er geen entreegeld wordt geheven en de dansvloer niet groter is dan 20% van het bruto oppervlak van de horecazaak;

1.47 Horeca van categorie 4     

een inrichting die:

  1. geheel gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaar, die uitsluitend ter plaatse genuttigd worden, eventueel aangevuld met een afhaalfunctie, en in zoverre deze inrichting niet valt onder horeca van categorie 1 en horeca van categorie 3, daaronder worden begrepen: restaurant en eetcafe (categorie 4a). Het bieden van de gelegenheid om te dansen is toegestaan op voorwaarde dat er geen entreegeld wordt geheven en de dansvloer niet groter is dan 20 % van het bruto vloeroppervlak van de horecazaak;
  2. gericht is op het verstrekken van alcoholvrije dranken, dan wel van kleine etenswaren (niet vallende onder horeca van categorie 1), sandwiches en ijswaren, daaronder worden begrepen: lunchroom, koffie-/theehuis, juicebar en ijssalon (categorie 4b);

1.48 Hotel     

een horeca-inrichting die in hoofdzaak nachtverblijf verstrekt, een en ander met inbegrip van vergader-, horeca- en congresfaciliteiten;

1.49 Huidige bewoners     

degenen die staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op dit adres op het moment dat dit bestemmingsplan in werking treedt.

1.50 Huisgebonden bedrijf     

bedrijfsmatige activiteit die door zijn beperkte omvang door een lid van het huishouden in een woning en bijbehorende bouwwerken kan worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

1.51 Huisgebonden beroep     

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang en door ten minste een lid van het huishouden in een woning en bijbehorende bouwwerken kan worden uitgeoefend, waaronder niet wordt begrepen de uitoefening van detailhandel of horeca;

1.52 Huishouden     

een alleenstaande dan wel twee personen met of zonder kinderen, die een gemeenschappelijke huishouding voeren of wensen te voeren;

1.53 Kantoor     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, daaronder tevens begrepen aan het kantoor ondergeschikte congres- en vergaderaccommodaties en bedrijfsrestaurants;

1.54 Kap     

bijzondere bouwlaag of bouwlagen waarvan de dakconstructie bestaat uit ten minste één hellend dakvlak;

1.55 Kapprofiel     

doorsnede of doorsneden van de bovenste bouwlagen, inclusief eventuele kap waarbij verschillen in bouwhoogte, hellingshoek en architectonische vormgeving worden weergegeven;

1.56 Kelder     

ondergronds (deel van een) gebouw, zoals souterrains, kelders, uitgezonderd funderingsconstructies, voor zover de onderkant van de vloer van de betreffende bouwlaag dieper is gelegen dan 0,5 meter onder het peil.

1.57 Kleinschalige bedrijvigheid     

het bedrijfsmatig vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren, opslaan of verhandelen van goederen, al dan niet door middel van handwerk, waarbij ondersteunende detailhandel is toegestaan;

1.58 Kunstwerk ten behoeve van de waterhuishouding     

bouwwerken zoals dammen, duikers, sluiten, beschoeiingen, remmingswerken, niet zijnde steigers;

1.59 Ligplaats     

een plaats in het water bestemd of aangewezen om met een vaartuig af te meren;

1.60 Maaiveld     

de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;

1.61 Maatschappelijke dienstverlening     

een voorziening waar diensten op het gebied van (medische) gezondsheidszorg, cultuur, welzijn, woonzorg, kinderopvang, onderwijs en educatie, sport (uitgezonderd een sportschool), religie, levensbeschouwing, overheid en vergelijkbare gebieden worden verleend, waaronder mede ondergeschikte nevenfuncties ten behoeve van die diensten worden begrepen;

1.62 Massagesalon     

een inrichting, niet zijnde van (para)medische, sportmedische of therapeutische aard, waar massages worden gegeven;

1.63 Maximale grenswaarde     

de hoogst toelaatbare waarde voor de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige objecten, die bij een overschrijding van de voorkeursgrenswaade kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.64 Muziekstudio     

een ruimte die speciaal geschikt is gemaakt om muziek op te nemen.

1.65 Nok     

bovenste rand van een kap;

1.66 Nutsvoorziening     

een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen stadswarmte, warmte- en koudeopslag, elektrische laadpalen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, bergbezinkbassins, telefooncellen maar geen zendmasten.

1.67 Object     

een voorwerp of vaartuig dat in, op of boven het water is aangebracht of afgemeerd en dat niet behoort tot enig andere in dit artikel genoemde begripsbepaling;

1.68 Omgevingsvergunning     

vergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.69 Ondergeschikte detailhandel     

niet-zelfstandige detailhandel binnen een andere hoofdfunctie die in het verlengde ligt van de hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is;

1.70 Ondersteunende horeca     

niet-zelfstandige horeca, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is, welke uitsluitend toegankelijk is via de hoofdfunctie en waarvan de openingstijden zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdfunctie;

1.71 Oorspronkelijke achtergevel     

de bij de oprichting van het hoofdgebouw gerealiseerde achtergevel;

1.72 Overig bouwwerk     

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.73 Overkapping     

een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke oppervlakte overdekt, bestaande uit een dakconstructie en voorzien van ten hoogste een wand;

1.74 Overstek     

gedeelte van het dak of de kap dat buiten de gevel van een gebouw steekt;

1.75 Pand     

hoofdgebouw dat door zijn uiterlijke kenmerken (afscheidingen belendende panden, entree, gevelindeling e.d.) stedenbouwkundig vanaf de straatzijde als een afzonderlijk eenheid is te onderscheiden;

1.76 Passagiersvaartuig     

een bedrijfsvaartuig, hoofdzakelijk gebruikt voor of bestemd tot:

  1. vervoer van personen;
  2. het beschikbaar stellen aan een of meer personen ten behoeve van varende recreatie;

1.77 Peil     

bij bovengrondse bouwwerken:

  1. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande, aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de naar de weg gerichte gevel; indien er meerdere gevels naar de weg zijn gericht, geldt de hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de gevel waar de hoofdtoegang is gesitueerd;

bij kelders:

  1. voor gebouwen direct grenzend aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang tot het perceel waar het gebouw zich op bevindt;

bij een bouwwerk in het water:

  1. het plaatselijk aan te houden waterpeil;

1.78 Pleziervaartuig     

een vaartuig, gebruikt en bestemd voor niet-bedrijfsmatige varende recreatie;

1.79 Schijnkap     

een kap die aan de voorzijde en aan de achterzijde bestaat uit een hellend dakvlak en aan de achterzijde overgaat in een plat dak, zoals afgebeeld in Bijlage 7;

1.80 Seksinrichting     

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin handelingen of vertoningen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

  1. een prostitutiebedrijf: een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen met anderen tegen een materiële vergoeding;
  2. erotisch getinte vermaaksfunctie: Een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische / pornografische aard, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een erotische videotheek, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, wel of niet in combinatie met elkaar;

1.81 Setback     

een bovenste bouwlaag met een plat dak die terug ligt ten opzichte van de gevel van de onderliggende bouwlaag of bouwlagen, zoals afgebeeld in Bijlage 7;

1.82 Smartshop     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden van psychotrope stoffen;

1.83 Speelvoorzieningen     

speeltoestellen, maar ook de jeu de boule baan;

1.84 Souterrain     

een bijzondere bouwlaag waarbij de vloer onder het gemiddelde aangrenzende straatpeil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1,5 meter boven het gemiddeld aangrenzend straatpeil is gelegen;

1.85 Sportschool     

een voorziening waar al dan niet met behulp van trainingstoestellen kan worden gewerkt aan de lichamelijke conditie en/of waar gevechtsporten kunnen worden beoefend;

1.86 Staanplaats     

een vaste plaats die is ingenomen door of beschikbaar komt voor een houder of een aanvrager van een door het college van burgemeester en wethouders verleende of te verlenen vergunning tot het innemen van een plaats op de openbare weg, buiten enig marktterrein, waar artikelen worden uitgesteld ten behoeve van verkoop;

1.87 Staat van bedrijfsactiviteiten     

de als bijlage opgenomen lijst, behorende bij deze regels, waarin vormen van gebruik anders dan wonen, zijn aangegeven, ingedeeld in categorieën van toenemende hinder;

1.88 Steiger     

een bouwwerk te water die aan een zijde van de wal is verbonden en/of door middel van palen met de grond is verbonden, dat wellicht door de gekozen constructie verticaal met het water/ getij beweegt, doch de eigenschap mist om van plaats te veranderen;

1.89 Supermarkt     

een zelfbedieningswinkel waar hoofdzakelijk levensmiddelen worden verkocht;

1.90 Terras     

een buiten de besloten ruimte liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden ten dienste van het horecabedrijf en waar tegen vergoeding voor directe consumptie dranken kunnen worden geschonken of spijzen worden verstrekt;

1.91 Toeristische voorziening     

vormen van detailhandel en dienstverlening die zich blijkens hun reclame-uiting, presentatie, assortiment en/of bedrijfsvoering hoofdzakelijk richten op dagjesmensen en/of toeristen;

1.92 Tramvoorzieningen     

Voorzieningen ten behoeve van het tramverkeer, hieronder worden in ieder geval abri's, tramrails en bovenleidingen gerekend.

1.93 Vaartuig     

vervoermiddel op of onder water;

1.94 Verbeelding     

de verbeelding van het bestemmingsplan 'Museumkwartier - Valeriusbuurt 2022'.

1.95 Vestiging     

een (deel van een) gebouw waar een niet-woonfunctie, inclusief de daarbijbehorende nevenruimten, wordt uitgeoefend en welke door aard en omvang een zelfstandig karakter heeft;

1.96 Vlakke achtergevel     

denkbeeldige lijn die de terug liggende oorspronkelijke achtergevel volgt, voor zover deze achtergevel over meerdere bouwlagen recht is opgetrokken;

1.97 Voorerfgebied     

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

1.98 Voorgevel     

de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.99 Voorziening gericht op entertainment     

bijzondere voorziening die zich richt op de wens van bezoekers tot (smaak)beleving, sensatie en/of (groeps)entertainment, waarbij het eventuele artistieke, historische of educatieve karakter ondergeschikt is en die zich kenmerkt door een bedrijfsvoering met winstoogmerk.

1.100 Waterhuishoudkundige voorzieningen     

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hieronder vallen onder andere duikers, stuwen, gemalen, infiltratievoorzieningen en waterbergingsvoorzieningen;

1.101 Waterberging     

(tijdelijke) opslag van een overmaat aan (oppervlakte)water in het (oppervlakte)watersysteem;

1.102 Webwinkel     

het bedrijfsmatig verkopen van fysieke goederen aan consumenten, waarbij de transactie via het internet tot stand komt en waarbij een publiek toegankelijke ruimte ontbreekt;

1.103 Wettelijke regelingen     

indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen, NEN-normen, verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van:

  1. de ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan voor wat betreft het bouwen;
  2. de inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor wat betreft het gebruik,

tenzij in deze regels anders is bepaald;

1.104 Woning     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.105 Woonark     

een woonboot, niet zijnde een woonschip of een woonvaartuig

1.106 Winkel met voedselwarenassortiment     

vorm van detailhandel waar hoofdzakelijk ingredienten worden verkocht om thuis eten mee te bereiden, zoals bijvoorbeeld een supermarkt, bakker, slager, groenteboer, visboer, traiteur of een eetwinkel;

1.107 Woonboot     

vaartuigen, daaronder begrepen objecten te water, die hoofdzakelijk worden gebruikt als of zijn bestemd tot woonverblijf, bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, inclusief ruimten ten behoeve van praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis / bedrijf aan huis. Onder een woonboot wordt mede begrepen een woonark, een woonschip en een woonvaartuig.

1.108 Woonschip     

een woonboot die herkenbaar is als een (van origine varend) schip en die al naar gelang het type schip, in elk geval is voorzien van originele kenmerken zoals een stuurhut, een roer, gangboorden, een luikenkap, een mast en zwaarden en die hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd tot woonverblijf, bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, inclusief ruimten ten behoeve van praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis / bedrijf aan huis;

1.109 Woonvaartuig     

een woonboot bestaande uit een casco van een (van origine varend) schip waarop een opbouw is bevestigd en die hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd tot woonverblijf, bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, inclusief ruimten ten behoeve van praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis / bedrijf aan huis.

1.110 Woonzorgcentrum     

een gebouw waar mensen wonen die verzorging en/of verpleging nodig hebben, met inbegrip van bijbehorende ruimten zoals ondergeschikte detailhandel, ondersteunende horeca en overige nevenruimten;

Artikel 2 Wijze van meten     

2.1 De begrenzing van de bestemmingen en bouwvlakken     

Er wordt gemeten vanuit het hart van de lijn met een nauwkeurigheidsgraad van een halve meter.

2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 De goothoogte van een bouwwerk     

De goothoogte van een bouwwerk wordt bepaald ter bescherming van de aanwezige (of te bouwen) kap en wordt gemeten ter hoogte van de (voor-, zij- of achter-)gevel:

  1. Vanaf het peil tot aan het snijvlak tussen de gevel en het hellende dakvlak, c.q de bovenkant van de goot, de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
  2. Vanaf het peil tot de voet van de bovenste bouwlaag, indien de bovenste bouwlaag tenminste 1 meter terug ligt ten opzichte van de voorgevel.

2.4 De hoogte van een bouwlaag     

Vanaf de vloer van de betreffende bouwlaag tot de vloer van de daarboven gelegen bouwlaag.

2.5 Het grondoppervlak van een bouwwerk     

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Het bruto vloeroppervlak     

De som van het vloeroppervlak van alle bouwlagen, gemeten langs de buitenomtrek en/of het hart van de scheidingsmuren van de opgaande scheidingsconstructies die de betreffende ruimten omhullen.

2.7 Het netto vloeroppervlak     

het bruto vloeroppervlak, verminderd met de oppervlakten van draagconstructies, scheidingswanden, gevels, schachten en ruimtes lager dan 1,5 meter.

2.8 Het verkoopvloeroppervlak     

Het vloeroppervlak van een winkel of een consumentgerichte dienstverlener dat voor het publiek vrij toegankelijk dan wel zichtbaar is, inclusief de ruimten die direct met de verkoop samen hangen.

2.9 De inhoud van een bouwwerk     

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.10 De bouwdiepte van een bouwwerk     

Vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Bedrijf     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. nutsvoorzieningen ter plaatse van de functieaanduiding 'nutsvoorzieningen';
  2. een verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg en daarbij behorende detailhandel uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg';

met daarbij behorende:

  1. ongebouwde parkeervoorzieningen;

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Algemeen     

Op en onder de in artikel 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de onderstaande bepalingen.

3.2.2 Gebouwen     

Voor bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding is aangegeven;
  2. maximale goothoogte: zoals op de verbeelding is aangegeven;
  3. In afwijking van het bepaalde onder a en b geldt dat achter de vlakke achtergevel van het hoofdgebouw uitsluitend de bebouwing is toegestaan zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan. Deze bebouwing mag niet worden vergroot of verhoogd, met inbegrip van ondergeschikte onderdelen van gebouwen (zoals hekwerken).
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheiding bedraagt 1 meter ter plaatse van de zijden die aan de openbare ruimte grenzen.
  2. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouw zijnde bedraagt 2 meter.
3.2.4 Overkapping     

Voor gronden ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping' geldt dat een overkapping is toegestaan met een maximum bouwhoogte van 6 meter.

Artikel 4 Cultuur en ontspanning     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een museum ter plaatse van de functieaanduiding 'museum'';
  2. een muziektheater ter plaatse van de functieaanduiding 'muziektheater';
  3. een voorziening gericht op entertainment, uitsluitend in de kelder en/of het souterrain, de eerste bouwlaag en de tweede bouwlaag, ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - 1';
  4. detailhandel ter plaatse van de functieaanduiding 'detailhandel';
  5. detailhandel uitsluitend op de begane grond ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - 1';
  6. een diamantslijperij, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1';
  7. kantoren in alle bouwlagen ter plaatse van de functieaanduiding 'kantoor';
  8. kantoren, uitsluitend in de derde bouwlaag en hoger, ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van kantoor - 1';
  9. horeca van categorie 3 met inachtneming van het bepaalde in 4.3.1;
  10. horeca van categorie 4 met inachtneming van het bepaalde in 4.3.1;
  11. woningen, uitsluitend in de tweede bouwlaag en hoger, ter plaatse van de aanduiding 'wonen';

alsmede voor:

  1. ondersteunende horeca;
  2. ondersteunende detailhandel;
  3. zaalverhuur;
  4. een openbaar fietspad en voetpad, uitsluitend ter plaatse van de bouwaanduiding 'onderdoorgang';
  5. horecaterrassen, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'terras'.

met daarbij behorende:

  1. tuinen en erven;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. laad- en losvoorzieningen.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Algemeen     

Op en onder de in 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de onderstaande bepalingen.

4.2.2 Hoofdgebouwen en op de verbeelding aangeduide bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en op de verbeelding aangeduide bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. gebouwen zijn alleen toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken;
  2. maximale goothoogte: zoals op de verbeelding is aangegeven;
  3. maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding is aangegeven;
  4. In afwijking van het bepaalde onder b en c geldt dat achter de vlakke achtergevel van het hoofdgebouw uitsluitend de bebouwing is toegestaan zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan. Deze bebouwing mag niet worden vergroot of verhoogd, met inbegrip van ondergeschikte onderdelen van gebouwen (zoals hekwerken).
4.2.3 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken dienen te worden voorzien van een groen dak met een hemelwaterberging;
  2. de hemelwaterberging dient te voldoen aan de voorwaarden uit de Hemelwaterverordening Amsterdam (gepubliceerd op 26 april 2021). Indien deze voorwaarden worden gewijzigd, gelden de meest recente voorwaarden als toetsingskader.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheiding bedraagt 2 meter;
  2. de maximale bouwhoogte van werken van beeldende kunst bedraagt 12 meter;
  3. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouw zijnde bedraagt 6 meter.
4.2.5 Onderdoorgang     

Ter plaatse van de bouwaanduiding 'onderdoorgang' moet de bestaande fiets- en voetgangersarcade in stand worden gehouden.

4.3 Specifieke gebruiksregels     

Voor de in artikel 4.1 genoemde gronden gelden de volgende specifieke gebruiksregels.

4.3.1 Horeca     

Voor de horeca-inrichtingen in de culturele instellingen gelden de volgende bepalingen:

  1. in het Rijksmuseum zijn twee horeca inrichtingen van categorie 3 en 4 met een maximum bruto vloeroppervlak van 600 m2 per vestiging toegestaan;
  2. in het Stedelijk Museum is een horeca inrichting van categorie 3 en 4 met een maximum bruto vloeroppervlak van 600 m2 toegestaan;
  3. In het Van Goghmuseum is een horeca inrichting van categorie 3 en 4 met een maximum bruto vloeroppervlak van 291 m2 toegestaan;
  4. in het Concertgebouw zijn twee horeca inrichtingen van categorie 3 en 4 met een maximum bruto vloeroppervlak van 600 m2 per vestiging toegestaan.
4.3.2 Ondersteunende horeca     

Binnen de musea en het muziektheater is ondersteunende horeca toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  1. alleen horeca 3 en 4 zijn toegestaan als ondersteunende horeca activiteit;
  2. het ondersteunde horecagedeelte bedraagt maximaal 10 % van het netto vloeroppervlak van de hoofdfunctie.
4.3.3 Ondergronds museum     

Ter plaatse van de 'speciale bouwaanduiding - 1' is een museum toegestaan.

4.3.4 Geluidgevoelige objecten     

Voor zover op grond van artikel 4.1 nieuwe, geluidgevoelige objecten mogen worden gerealiseerd, zijn deze alleen toegestaan indien:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' zijn nieuwe geluidgevoelige objecten toegestaan voor zover:
    1. het deel van de gevel dat binnen het aanduidingsvlak ligt of is gericht naar het aanduidingsvlak wordt uitgevoerd als een dove gevel;
    2. waarbij geldt dat, indien het een nieuwe woning betreft, tenminste één geluidluwe zijde worden gerealiseerd;
    3. een dove gevel ook anders uitgevoerd mag worden, mits dit een technisch vergelijkbare voorziening betreft, waarmee voldaan wordt aan de eisen uit de Wet geluidhinder die voor een dove gevel gelden;
  2. andere nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen de bestemming zijn alleen toegestaan indien:
    1. de geluidsbelasting op de gevels van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of;
    2. hiervoor een hogere grenswaarde is vastgesteld en in het geval van nieuwe woningen er minstens één geluidsluwe zijde wordt gerealiseerd.
4.3.5 Afwijken geluid     

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 4.3.4 onder a2 en b2 ten behoeve van het toestaan van een geluidsluwe gevel met een geluidsniveau van 3dB(A) hoger dan de voorkeursgrenswaarde, indien:
    1. met akoestisch onderzoek is aangetoond dat het voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, ondanks technische maatregelen, niet doelmatig is, dan wel onwenselijk om stedenbouwkundige en architectonische redenen;
    2. slaapkamers worden gesitueerd aan de meest geluidsluwe kant van de woning.
  2. lid 4.3.4 onder a, indien:
    1. met akoestisch onderzoek is aangetoond dat wordt voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidsnormen zoals deze zijn vastgesteld bij het ten behoeve van dit bestemmingsplan op grond van de Wet geluidhinder vastgestelde besluit hogere waarden wegverkeerslawaai of de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder, indien wordt voorzien in ten minste een geluidluwe zijde in geval de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, waarbij geldt dat de regels onder a van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 5 Detailhandel     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Detailhandel aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. detailhandel;
  2. horeca van categorie 4, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca van categorie 4';

alsmede voor:

  1. ondersteunende horeca;
  2. een kantoor op de eerste etage, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'kantoor';
  3. een toeristische voorziening, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - 1';
  4. een ondergrondse parkeergarage, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeergarage'.

5.2 Bouwregels     

Op en onder de in artikel 5.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de onderstaande bepalingen.

5.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding is aangegeven;
  2. In afwijking van het bepaalde onder a geldt dat achter de vlakke achtergevel van het hoofdgebouw uitsluitend de bebouwing is toegestaan zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan. Deze bebouwing mag niet worden vergroot of verhoogd, met inbegrip van ondergeschikte onderdelen van gebouwen (zoals hekwerken).

5.3 Specifieke gebruiksregels     

Voor de in artikel 5.1 genoemde gronden gelden de volgende specifieke gebruiksregels.

5.3.1 Ondersteunende horeca     

Binnen detailhandel is ondersteunende horeca toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  1. alleen horeca categorie 4B is toegestaan als ondersteunende horeca-activiteit;
  2. het ondersteunende horeca-gedeelte bedraagt maximaal 20 % van het verkoopvloeroppervlak van de vestiging met een maximum van 20 m2.

Artikel 6 Gemengd - 1     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. detailhandel in de eerste bouwlaag, de tweede bouwlaag, het souterrain en/of de kelder;
  2. woningen in de tweede bouwlaag en hoger, met dien verstande dat deze woningen bereikbaar moeten zijn via een zelfstandige entree aan de P.C. Hooftstraat;

alsmede voor:

  1. ondersteunende horeca, uitsluitend binnen detailhandel;
  2. huisgebonden beroep, huisgebonden bedrijf en bed and breakfast, uitsluitend in woningen;
  3. horeca van categorie 4, uitsluitend in de eerste en tweede bouwlaag, het souterrain en/of de kelder ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca van categorie 4';
  4. detailhandel in alle bouwlagen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - 1';
  5. een toeristische voorziening, uitsluitend in de eerste en tweede bouwlaag, het souterrain en/of de kelder ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - 2;
  6. een hotel op de tweede bouwlaag en hoger, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'hotel';
  7. een maatschappelijke voorziening op de tweede bouwlaag en hoger, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'maatschappelijk';
  8. een kantoor op de tweede bouwlaag en hoger, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'kantoor'.

6.2 Bouwregels     

Op en onder de in artikel 6.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de onderstaande bepalingen.

6.2.1 Hoofdgebouwen en op de verbeelding aangeduide bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en op de verbeelding aangeduide bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding aangegeven;
  2. maximale goothoogte: zoals op de verbeelding aangegeven;
  3. In afwijking van het bepaalde onder a en b geldt dat achter de vlakke achtergevel van het hoofdgebouw uitsluitend de bebouwing is toegestaan zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan. Deze bebouwing mag niet worden vergroot of verhoogd, met inbegrip van ondergeschikte onderdelen van gebouwen (zoals hekwerken).
6.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken dienen te worden voorzien van een groen dak met een hemelwaterberging;
  2. de hemelwaterberging dient te voldoen aan de voorwaarden uit de Hemelwaterverordening Amsterdam (gepubliceerd op 26 april 2021). Indien deze voorwaarden worden gewijzigd, gelden de meest recente voorwaarden als toetsingskader.
6.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximale bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen in het voorerfgebied bedraagt 1 meter;
  2. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouw zijnde bedraagt 2 meter.

6.3 Specifieke gebruiksregels     

Voor de in artikel 6.1 genoemde gronden gelden de volgende specifieke gebruiksregels.

6.3.1 Detailhandel     

Voor detailhandel gelden de volgende regels:

  1. het maximale verkoopvloeroppervlak per vestiging bedraagt 750 m2;
  2. de maximale gevelbreedte van een vestiging bedraagt 15 meter;
  3. in afwijking van het bepaalde onder a en b zijn bestaande vestigingen met een groter verkoopvloeroppervlak en/of een bredere gevel toegestaan. Een verdere vergroting is niet toegestaan.
  4. het gebruik van de tweede bouwlaag voor detailhandel is alleen toegestaan als minimaal twee bouwlagen boven de detailhandelsvestiging in gebruik blijven als woning, waarbij geldt dat de minimale hoogte van een bouwlaag voor de woning 2,5 meter bedraagt gemeten over de gehele breedte en diepte van die bouwlaag.
  5. in afwijking van het bepaalde onder d geldt dat indien de bestaande hoogte van een bouwlaag lager is dan 2,5 meter, deze hoogte gehandhaafd mag worden, maar niet verkleind mag worden.
6.3.2 Horeca     

Voor horeca van categorie 4 gelden de volgende regels:

  1. het maximale verkoopvloeroppervlak per vestiging bedraagt 300 m2.
6.3.3 Ondersteunende horeca     

Binnen detailhandel is ondersteunende horeca toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  1. alleen horeca categorie 4B is toegestaan als ondersteunende horeca-activiteit;
  2. het ondersteunende horeca-gedeelte bedraagt maximaal 20 % van het verkoopvloeroppervlak van de vestiging met een maximum van 20 m2.
  3. in afwijking van het bepaalde onder b mag bestaande ondersteunende horeca die groter is dan 20 % van het verkoopvloeroppervlak, dan wel groter is dan 20 m2 gehandhaafd worden, maar niet vergroot worden.
6.3.4 Huisgebonden beroep en bedrijf, bed and breakfast     

In woningen is de uitoefening van een huisgebonden beroep, een huisgebonden bedrijf en een bed and breakfast toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  1. maximaal 40 % van het bruto vloeroppervlak van de woning mag voor deze functies worden gebruikt, met een maximum van 60 m2;
  2. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
  3. een webwinkel is toegestaan.
6.3.5 Geluidgevoelige objecten     

Voor zover op grond van artikel 6.1 nieuwe, geluidgevoelige objecten mogen worden gerealiseerd, zijn deze alleen toegestaan indien:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' zijn nieuwe geluidgevoelige objecten toegestaan voor zover:
    1. het deel van de gevel dat binnen het aanduidingsvlak ligt of is gericht naar het aanduidingsvlak wordt uitgevoerd als een dove gevel;
    2. waarbij geldt dat, indien het een nieuwe woning betreft, tenminste één geluidluwe zijde worden gerealiseerd;
    3. een dove gevel ook anders uitgevoerd mag worden, mits dit een technisch vergelijkbare voorziening betreft, waarmee voldaan wordt aan de eisen uit de Wet geluidhinder die voor een dove gevel gelden;
  2. andere nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen de bestemming zijn alleen toegestaan indien:
    1. de geluidsbelasting op de gevels van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of;
    2. hiervoor een hogere grenswaarde is vastgesteld en in het geval van nieuwe woningen er minstens één geluidsluwe zijde wordt gerealiseerd.
6.3.6 Afwijken geluid     

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 6.3.5 onder a2 en b2 ten behoeve van het toestaan van een geluidsluwe gevel met een geluidsniveau van 3dB(A) hoger dan de voorkeursgrenswaarde, indien:
    1. met akoestisch onderzoek is aangetoond dat het voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, ondanks technische maatregelen, niet doelmatig is, dan wel onwenselijk om stedenbouwkundige en architectonische redenen;
    2. slaapkamers worden gesitueerd aan de meest geluidsluwe kant van de woning.
  2. lid 6.3.5 onder a, indien:
    1. met akoestisch onderzoek is aangetoond dat wordt voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidsnormen zoals deze zijn vastgesteld bij het ten behoeve van dit bestemmingsplan op grond van de Wet geluidhinder vastgestelde besluit hogere waarden wegverkeerslawaai of de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder, indien wordt voorzien in ten minste een geluidluwe zijde in geval de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, waarbij geldt dat de regels onder a van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 7 Gemengd - 2     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Gemengd - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. detailhandel in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder;
  2. woningen in de tweede bouwlaag en hoger;

alsmede voor:

  1. ondersteunende horeca, uitsluitend binnen detailhandel;
  2. huisgebonden beroep, huisgebonden bedrijf en bed and breakfast, uitsluitend in woningen;
  3. consumentgerichte dienstverlening in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'dienstverlening';
  4. horeca van categorie 3 in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder , uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca van categorie 3;
  5. horeca van categorie 4 in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca van categorie 3' en 'horeca van categorie 4';
  6. woningen in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'wonen'.
  7. kantoren en maatschappelijke voorzieningen op de tweede bouwlaag en hoger, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'kantoor';
  8. een hotel op de tweede bouwlaag en hoger, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'hotel';
  9. een ondergrondse supermarkt ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 2'
  10. ondergrondse parkeergarages, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeergarage';

7.2 Bouwregels     

Op en onder de in artikel 7.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de onderstaande bepalingen.

7.2.1 Hoofdgebouwen en op de verbeelding aangeduide bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en op de verbeelding aangeduide bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding aangegeven;
  2. maximale goothoogte: zoals op de verbeelding aangegeven;
  3. In afwijking van het bepaalde onder a en b geldt dat achter de vlakke achtergevel van het hoofdgebouw uitsluitend de bebouwing is toegestaan zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan. Deze bebouwing mag niet worden vergroot of verhoogd, met inbegrip van ondergeschikte onderdelen van gebouwen (zoals hekwerken).
7.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken dienen te worden voorzien van een groen dak met een hemelwaterberging;
  2. de hemelwaterberging dient te voldoen aan de voorwaarden uit de Hemelwaterverordening Amsterdam (gepubliceerd op 26 april 2021). Indien deze voorwaarden worden gewijzigd, gelden de meest recente voorwaarden als toetsingskader.
7.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximale bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen in het voorerfgebied bedraagt 1 meter;
  2. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouw zijnde bedraagt 2 meter.

7.3 Specifieke gebruiksregels     

Voor de in artikel 7.1 genoemde gronden gelden de volgende specifieke gebruiksregels.

7.3.1 Detailhandel     

Voor detailhandel gelden de volgende regels:

  1. het maximale verkoopvloeroppervlak per vestiging bedraagt 500 m2;
  2. maximaal twee panden mogen worden samengevoegd tot één detailhandelsvestiging;
  3. in afwijking van het bepaalde onder a is het maximale verkoopvloeroppervlak per vestiging niet gelimiteerd ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - ondergrondse detailhandel';
  4. in afwijking van het bepaalde onder a en b zijn bestaande vestigingen met een groter verkoopvloeroppervlak en/of die uit meer dan twee panden bestaan toegestaan. Een verdere vergroting van deze vestigingen is niet toegestaan.
7.3.2 Horeca     

Voor horeca van categorie 3 en 4 gelden de volgende regels:

  1. het maximale verkoopvloeroppervlak per vestiging bedraagt 300 m2.
7.3.3 Ondersteunende horeca     

Binnen detailhandel is ondersteunende horeca toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  1. alleen horeca categorie 4B is toegestaan als ondersteunende horeca-activiteit;
  2. het ondersteunende horeca-gedeelte bedraagt maximaal 20 % van het verkoopvloeroppervlak van de vestiging met een maximum van 20 m2.
7.3.4 Huisgebonden beroep en bedrijf, bed and breakfast     

In woningen is de uitoefening van een huisgebonden beroep, een huisgebonden bedrijf en een bed and breakfast toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  1. maximaal 40 % van het bruto vloeroppervlak van de woning mag voor deze functies worden gebruikt, met een maximum van 60 m2;
  2. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
  3. een webwinkel is toegestaan.
7.3.5 Geluidgevoelige objecten     

Voor zover op grond van artikel 7.1 nieuwe, geluidgevoelige objecten mogen worden gerealiseerd, zijn deze alleen toegestaan indien:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' zijn nieuwe geluidgevoelige objecten toegestaan voor zover:
    1. het deel van de gevel dat binnen het aanduidingsvlak ligt of is gericht naar het aanduidingsvlak wordt uitgevoerd als een dove gevel;
    2. waarbij geldt dat, indien het een nieuwe woning betreft, tenminste één geluidluwe zijde worden gerealiseerd;
    3. een dove gevel ook anders uitgevoerd mag worden, mits dit een technisch vergelijkbare voorziening betreft, waarmee voldaan wordt aan de eisen uit de Wet geluidhinder die voor een dove gevel gelden;
  2. andere nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen de bestemming zijn alleen toegestaan indien:
    1. de geluidsbelasting op de gevels van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of;
    2. hiervoor een hogere grenswaarde is vastgesteld en in het geval van nieuwe woningen er minstens één geluidsluwe zijde wordt gerealiseerd.
7.3.6 Afwijken geluid     

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 7.3.5 onder a2 en b2 ten behoeve van het toestaan van een geluidsluwe gevel met een geluidsniveau van 3dB(A) hoger dan de voorkeursgrenswaarde, indien:
    1. met akoestisch onderzoek is aangetoond dat het voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, ondanks technische maatregelen, niet doelmatig is, dan wel onwenselijk om stedenbouwkundige en architectonische redenen;
    2. slaapkamers worden gesitueerd aan de meest geluidsluwe kant van de woning.
  2. lid 7.3.5 onder a, indien:
    1. met akoestisch onderzoek is aangetoond dat wordt voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidsnormen zoals deze zijn vastgesteld bij het ten behoeve van dit bestemmingsplan op grond van de Wet geluidhinder vastgestelde besluit hogere waarden wegverkeerslawaai of de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder, indien wordt voorzien in ten minste een geluidluwe zijde in geval de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, waarbij geldt dat de regels onder a van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 8 Gemengd - 3     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Gemengd - 3 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. detailhandel in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder, met dien verstande dat supermarkten met een verkoopvloeroppervlak van meer dan 300 m3 niet zijn toegestaan;
  2. consumentgerichte dienstverlening in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder, met dien verstande dat sportscholen uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de functieaanduiding 'sportschool';
  3. woningen in de tweede bouwlaag en hoger;

alsmede voor:

  1. ondersteunende horeca, uitsluitend binnen detailhandel, consumentgerichte dienstverlening en maatschappelijke dienstverlening;
  2. huisgebonden beroep, huisgebonden bedrijf en bed and breakfast, uitsluitend in woningen;
  3. maatschappelijke voorzieningen in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'maatschappelijk';
  4. een kinderdagverblijf in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'kinderdagverblijf';
  5. kantoren in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'kantoor';
  6. kantoren en maatschappelijke dienstverlening in de tweede bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van kantoor - 1';
  7. kleinschalige bedrijvigheid in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijf';
  8. horeca van categorie 3 in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca van categorie 3;
  9. horeca van categorie 4 in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca van categorie 3' en 'horeca van categorie 4';
  10. woningen in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'wonen'.

8.2 Bouwregels     

Op en onder de in artikel 8.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de onderstaande bepalingen.

8.2.1 Hoofdgebouwen en op de verbeelding aangeduide bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en op de verbeelding aangeduide bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding aangegeven;
  2. maximale goothoogte: zoals op de verbeelding aangegeven;
  3. In afwijking van het bepaalde onder a en b geldt dat achter de vlakke achtergevel van het hoofdgebouw uitsluitend de bebouwing is toegestaan zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan. Deze bebouwing mag niet worden vergroot of verhoogd, met inbegrip van ondergeschikte onderdelen van gebouwen (zoals hekwerken).
8.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken dienen te worden voorzien van een groen dak met een hemelwaterberging;
  2. de hemelwaterberging dient te voldoen aan de voorwaarden uit de Hemelwaterverordening Amsterdam (gepubliceerd op 26 april 2021). Indien deze voorwaarden worden gewijzigd, gelden de meest recente voorwaarden als toetsingskader.
8.2.3 Bouwwerken geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximale bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen in het voorerfgebied bedraagt 1 meter;
  2. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouw zijnde bedraagt 2 meter.
8.2.4 Onderdoorgang     

Ter plaatse van de bouwaanduiding 'onderdoorgang' moet de bestaande onderdoorgang in stand worden gehouden.

8.3 Specifieke gebruiksregels     

Voor de in artikel 8.1 genoemde gronden gelden de volgende specifieke gebruiksregels.

8.3.1 Niet-woonfuncties     

Voor niet-woonfuncties gelden de volgende regels:

  1. voor detailhandel, consumentgerichte dienstverlening en horeca geldt een maximum verkoopvloeroppervlak van 300 m2 per vestiging;
  2. voor de overige niet-woonfuncties geldt een maximum bruto vloeroppervlak van 300 m2 per vestiging.
  3. maximaal twee panden mogen worden samengevoegd tot één vestiging;
  4. in afwijking van het bepaalde onder a, b en c zijn bestaande vestigingen met een groter verkoopvloeroppervlak en/of die uit meer dan twee panden bestaan toegestaan. Een verdere vergroting van deze vestigingen is niet toegestaan.
8.3.2 Ondersteunende horeca     
  1. Binnen detailhandel en consumentgerichte dienstverlening is ondersteunende horeca toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:
    1. alleen horeca categorie 4B is toegestaan als ondersteunende horeca-activiteit;
    2. het ondersteunende horeca-gedeelte bedraagt maximaal 20 % van het verkoopvloeroppervlak van de vestiging met een maximum van 20 m2.
  2. Binnen maatschappelijke voorzieningen is ondersteunende horeca toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:
    1. alleen horeca 3 en 4 zijn toegestaan als ondersteunende horeca-activiteit;
    2. het ondersteunende horeca-gedeelte bedraagt maximaal 20 % van het netto vloeroppervlak van de hoofdfunctie.
8.3.3 Huisgebonden beroep en bedrijf, bed and breakfast     

In woningen is de uitoefening van een huisgebonden beroep, een huisgebonden bedrijf en een bed and breakfast toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  1. maximaal 40 % van het bruto vloeroppervlak van de woning mag voor deze functies worden gebruikt, met een maximum van 60 m2;
  2. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
  3. een webwinkel is toegestaan.
8.3.4 Geluidgevoelige objecten     

Voor zover op grond van artikel 8.1 nieuwe, geluidgevoelige objecten mogen worden gerealiseerd, zijn deze alleen toegestaan indien:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' zijn nieuwe geluidgevoelige objecten toegestaan voor zover:
    1. het deel van de gevel dat binnen het aanduidingsvlak ligt of is gericht naar het aanduidingsvlak wordt uitgevoerd als een dove gevel;
    2. waarbij geldt dat, indien het een nieuwe woning betreft, tenminste één geluidluwe zijde worden gerealiseerd;
    3. een dove gevel ook anders uitgevoerd mag worden, mits dit een technisch vergelijkbare voorziening betreft, waarmee voldaan wordt aan de eisen uit de Wet geluidhinder die voor een dove gevel gelden;
  2. andere nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen de bestemming zijn alleen toegestaan indien:
    1. de geluidsbelasting op de gevels van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of;
    2. hiervoor een hogere grenswaarde is vastgesteld en in het geval van nieuwe woningen er minstens één geluidsluwe zijde wordt gerealiseerd.
8.3.5 Afwijken geluid     

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 8.3.4 onder a2 en b2 ten behoeve van het toestaan van een geluidsluwe gevel met een geluidsniveau van 3dB(A) hoger dan de voorkeursgrenswaarde, indien:
    1. met akoestisch onderzoek is aangetoond dat het voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, ondanks technische maatregelen, niet doelmatig is, dan wel onwenselijk om stedenbouwkundige en architectonische redenen;
    2. slaapkamers worden gesitueerd aan de meest geluidsluwe kant van de woning.
  2. lid 8.3.4 onder a, indien:
    1. met akoestisch onderzoek is aangetoond dat wordt voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidsnormen zoals deze zijn vastgesteld bij het ten behoeve van dit bestemmingsplan op grond van de Wet geluidhinder vastgestelde besluit hogere waarden wegverkeerslawaai of de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder, indien wordt voorzien in ten minste een geluidluwe zijde in geval de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, waarbij geldt dat de regels onder a van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 9 Gemengd - 4     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Gemengd - 4 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. detailhandel in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder, met dien verstande dat supermarkten met een verkoopvloeroppervlak van meer dan 300 m3 uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt';
  2. consumentgerichte dienstverlening in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder, met dien verstande dat sportscholen uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de functieaanduiding 'sportschool';
  3. maatschappelijke dienstverlening in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder;
  4. kantoren in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder;
  5. kleinschalige bedrijvigheid in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder;
  6. woningen in de tweede bouwlaag en hoger;

alsmede voor:

  1. ondersteunende horeca, uitsluitend binnen detailhandel, consumentgerichte dienstverlening en maatschappelijke dienstverlening;
  2. huisgebonden beroep, huisgebonden bedrijf en bed and breakfast, uitsluitend in woningen;
  3. horeca van categorie 1 in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca van categorie 1;
  4. horeca van categorie 3 in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca van categorie 3;
  5. horeca van categorie 4 in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca van categorie 1', 'horeca van categorie 3' en 'horeca van categorie 4';
  6. woningen in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'wonen';
  7. kantoren en maatschappelijke dienstverlening in de tweede bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'kantoor'.

9.2 Bouwregels     

Op en onder de in artikel 9.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de onderstaande bepalingen.

9.2.1 Hoofdgebouwen en op de verbeelding aangeduide bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en op de verbeelding aangeduide bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding aangegeven;
  2. maximale goothoogte: zoals op de verbeelding aangegeven;
  3. In afwijking van het bepaalde onder a en b geldt dat achter de vlakke achtergevel van het hoofdgebouw uitsluitend de bebouwing is toegestaan zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan. Deze bebouwing mag niet worden vergroot of verhoogd, met inbegrip van ondergeschikte onderdelen van gebouwen (zoals hekwerken).
9.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken dienen te worden voorzien van een groen dak met een hemelwaterberging;
  2. de hemelwaterberging dient te voldoen aan de voorwaarden uit de Hemelwaterverordening Amsterdam (gepubliceerd op 26 april 2021). Indien deze voorwaarden worden gewijzigd, gelden de meest recente voorwaarden als toetsingskader.

9.3 Specifieke gebruiksregels     

Voor de in artikel 9.1 genoemde gronden gelden de volgende specifieke gebruiksregels.

9.3.1 Niet-woonfuncties     

Voor niet woon-functies gelden de volgende regels:

  1. voor detailhandel en consumentgerichte dienstverlening geldt een maximaal verkoopvloeroppervlak van 300 m2 per vestiging;
  2. voor de overige niet-woonfuncties geldt een maximaal bruto vloeroppervlak van 300 m2 per vestiging;
  3. maximaal twee panden mogen worden samengevoegd tot één vestiging;
  4. in afwijking van het bepaalde onder a, b en c zijn bestaande vestigingen met een groter verkoopvloeroppervlakr resp. bruto vloeroppervlak en/of die uit meer dan twee panden bestaan toegestaan. Een verdere vergroting van deze vestigingen is niet toegestaan.
9.3.2 Ondersteunende horeca     
  1. Binnen detailhandel en consumentgerichte dienstverlening is ondersteunende horeca toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:
    1. alleen horeca categorie 4B is toegestaan als ondersteunende horeca-activiteit;
    2. het ondersteunende horeca-gedeelte bedraagt maximaal 20 % van het verkoopvloeroppervlak van de vestiging met een maximum van 20 m2.
  2. Binnen maatschappelijke dienstverlening is ondersteunende horeca toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:
    1. alleen horeca 3 en 4 zijn toegestaan als ondersteunende horeca-activiteit;
    2. het ondersteunende horeca-gedeelte bedraagt maximaal 20 % van het netto vloeroppervlak van de hoofdfunctie.
9.3.3 Huisgebonden beroep en bedrijf, bed and breakfast     

In woningen is de uitoefening van een huisgebonden beroep, een huisgebonden bedrijf en een bed and breakfast toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  1. maximaal 40 % van het bruto vloeroppervlak van de woning mag voor deze functies worden gebruikt, met een maximum van 60 m2;
  2. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
  3. een webwinkel is toegestaan.
9.3.4 Geluidgevoelige objecten     

Voor zover op grond van artikel 9.1 nieuwe, geluidgevoelige objecten mogen worden gerealiseerd, zijn deze alleen toegestaan indien:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' zijn nieuwe geluidgevoelige objecten toegestaan voor zover:
    1. het deel van de gevel dat binnen het aanduidingsvlak ligt of is gericht naar het aanduidingsvlak wordt uitgevoerd als een dove gevel;
    2. waarbij geldt dat, indien het een nieuwe woning betreft, tenminste één geluidluwe zijde worden gerealiseerd;
    3. een dove gevel ook anders uitgevoerd mag worden, mits dit een technisch vergelijkbare voorziening betreft, waarmee voldaan wordt aan de eisen uit de Wet geluidhinder die voor een dove gevel gelden;
  2. andere nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen de bestemming zijn alleen toegestaan indien:
    1. de geluidsbelasting op de gevels van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of;
    2. hiervoor een hogere grenswaarde is vastgesteld en in het geval van nieuwe woningen er minstens één geluidsluwe zijde wordt gerealiseerd.
9.3.5 Afwijken geluid     

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 9.3.4 onder a2 en b2 ten behoeve van het toestaan van een geluidsluwe gevel met een geluidsniveau van 3dB(A) hoger dan de voorkeursgrenswaarde, indien:
    1. met akoestisch onderzoek is aangetoond dat het voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, ondanks technische maatregelen, niet doelmatig is, dan wel onwenselijk om stedenbouwkundige en architectonische redenen;
    2. slaapkamers worden gesitueerd aan de meest geluidsluwe kant van de woning.
  2. lid 9.3.4 onder a, indien:
    1. met akoestisch onderzoek is aangetoond dat wordt voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidsnormen zoals deze zijn vastgesteld bij het ten behoeve van dit bestemmingsplan op grond van de Wet geluidhinder vastgestelde besluit hogere waarden wegverkeerslawaai of de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder, indien wordt voorzien in ten minste een geluidluwe zijde in geval de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, waarbij geldt dat de regels onder a van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 10 Gemengd - 5     

10.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Gemengd - 5 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke dienstverlening in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder;
  2. kantoren in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder;
  3. kleinschalige bedrijven in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder;
  4. woningen alle bouwlagen;

alsmede voor:

  1. ondersteunende horeca, uitsluitend binnen maatschappelijke dienstverlening;
  2. huisgebonden beroep, huisgebonden bedrijf en bed and breakfast, uitsluitend in woningen;
  3. kantoren en maatschappelijke dienstverlening in de tweede bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'kantoor';
  4. detailhandel in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder; uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding ' detailhandel' ;
  5. een sportschool in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'sportschool';
  6. een ondergrondse parkeergarage, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeergarage'.

10.2 Bouwregels     

Op en onder de in artikel 10.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de onderstaande bepalingen.

10.2.1 Hoofdgebouwen en op de verbeelding aangeduide bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en op de verbeelding aangeduide bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding aangegeven;
  2. maximale goothoogte: zoals op de verbeelding aangegeven;
  3. In afwijking van het bepaalde onder a en b geldt dat achter de vlakke achtergevel van het hoofdgebouw uitsluitend de bebouwing is toegestaan zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan. Deze bebouwing mag niet worden vergroot of verhoogd, met inbegrip van ondergeschikte onderdelen van gebouwen (zoals hekwerken).
10.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken dienen te worden voorzien van een groen dak met een hemelwaterberging;
  2. de hemelwaterberging dient te voldoen aan de voorwaarden uit de Hemelwaterverordening Amsterdam (gepubliceerd op 26 april 2021). Indien deze voorwaarden worden gewijzigd, gelden de meest recente voorwaarden als toetsingskader.

10.3 Specifieke gebruiksregels     

Voor de in artikel 10.1 genoemde gronden gelden de volgende specifieke gebruiksregels.

10.3.1 Niet-woonfuncties     
  1. voor detailhandel en consumentgerichte dienstverlening geldt een maximaal verkoopvloeroppervlak van 300 m2 per vestiging.
  2. voor de overige niet-woonfuncties geldt een maximaal bruto vloeroppervlak van 300 m2 per vestiging;
  3. maximaal twee panden mogen worden samengevoegd tot één vestiging;
  4. in afwijking van het bepaalde onder a, b en c zijn bestaande vestigingen met een groter verkoopvloeroppervlakr resp. bruto vloeroppervlak en/of die uit meer dan twee panden bestaan toegestaan. Een verdere vergroting van deze vestigingen is niet toegestaan.
10.3.2 Ondersteunende horeca     

Binnen maatschappelijke dienstverlening en een sportschool is ondersteunende horeca toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  1. alleen horeca 3 en 4 zijn toegestaan als ondersteunende horeca-activiteit;
  2. het ondersteunende horeca-gedeelte bedraagt maximaal 20 % van het netto vloeroppervlak van de hoofdfunctie.
10.3.3 Huisgebonden beroep en bedrijf, bed and breakfast     

In woningen is de uitoefening van een huisgebonden beroep, een huisgebonden bedrijf en een bed and breakfast toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  1. maximaal 40 % van het bruto vloeroppervlak van de woning mag voor deze functies worden gebruikt, met een maximum van 60 m2;
  2. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
  3. een webwinkel is toegestaan.
10.3.4 Geluidgevoelige objecten     

Voor zover op grond van artikel 10.1 nieuwe, geluidgevoelige objecten mogen worden gerealiseerd, zijn deze alleen toegestaan indien:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' zijn nieuwe geluidgevoelige objecten toegestaan voor zover:
    1. het deel van de gevel dat binnen het aanduidingsvlak ligt of is gericht naar het aanduidingsvlak wordt uitgevoerd als een dove gevel;
    2. waarbij geldt dat, indien het een nieuwe woning betreft, tenminste één geluidluwe zijde worden gerealiseerd;
    3. een dove gevel ook anders uitgevoerd mag worden, mits dit een technisch vergelijkbare voorziening betreft, waarmee voldaan wordt aan de eisen uit de Wet geluidhinder die voor een dove gevel gelden;
  2. andere nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen de bestemming zijn alleen toegestaan indien:
    1. de geluidsbelasting op de gevels van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of;
    2. hiervoor een hogere grenswaarde is vastgesteld en in het geval van nieuwe woningen er minstens één geluidsluwe zijde wordt gerealiseerd.
10.3.5 Afwijken geluid     

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 10.3.4 onder a2 en b2 ten behoeve van het toestaan van een geluidsluwe gevel met een geluidsniveau van 3dB(A) hoger dan de voorkeursgrenswaarde, indien:
    1. met akoestisch onderzoek is aangetoond dat het voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, ondanks technische maatregelen, niet doelmatig is, dan wel onwenselijk om stedenbouwkundige en architectonische redenen;
    2. slaapkamers worden gesitueerd aan de meest geluidsluwe kant van de woning.
  2. lid 10.3.4 onder a, indien:
    1. met akoestisch onderzoek is aangetoond dat wordt voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidsnormen zoals deze zijn vastgesteld bij het ten behoeve van dit bestemmingsplan op grond van de Wet geluidhinder vastgestelde besluit hogere waarden wegverkeerslawaai of de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder, indien wordt voorzien in ten minste een geluidluwe zijde in geval de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, waarbij geldt dat de regels onder a van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 11 Gemengd - 6     

11.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Gemengd - 6 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke dienstverlening in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder;
  2. woningen in de tweede bouwlaag en hoger

alsmede voor:

  1. ondersteunende horeca, uitsluitend binnen maatschappelijke dienstverlening;
  2. huisgebonden beroep, huisgebonden bedrijf en bed & breakfast, uitsluitend in woningen;
  3. maatschappelijke dienstverlening in de tweede bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'maatschappelijk';
  4. woningen in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'wonen';
  5. een ondergrondse parkeergarage, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeergarage'.

11.2 Bouwregels     

Op en onder de in artikel 11.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de onderstaande bepalingen.

11.2.1 Hoofdgebouwen en op de verbeelding aangeduide bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en op de verbeelding aangeduide bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding aangegeven;
  2. maximale goothoogte: zoals op de verbeelding aangegeven;
  3. In afwijking van het bepaalde onder a en b geldt dat achter de vlakke achtergevel van het hoofdgebouw uitsluitend de bebouwing is toegestaan zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan. Deze bebouwing mag niet worden vergroot of verhoogd, met inbegrip van ondergeschikte onderdelen van gebouwen (zoals hekwerken).
11.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken dienen te worden voorzien van een groen dak met een hemelwaterberging;
  2. de hemelwaterberging dient te voldoen aan de voorwaarden uit de Hemelwaterverordening Amsterdam (gepubliceerd op 26 april 2021). Indien deze voorwaarden worden gewijzigd, gelden de meest recente voorwaarden als toetsingskader.

11.3 Specifieke gebruiksregels     

Voor de in artikel 11.1 genoemde gronden gelden de volgende specifieke gebruiksregels.

11.3.1 Ondersteunende horeca     

Binnen maatschappelijke dienstverlening is ondersteunende horeca toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  1. alleen horeca 3 en 4 zijn toegestaan als ondersteunende horeca-activiteit;
  2. het ondersteunende horeca-gedeelte bedraagt maximaal 20 % van het netto vloeroppervlak van de hoofdfunctie.
11.3.2 Huisgebonden beroep en bedrijf, bed and breakfast     

In woningen is de uitoefening van een huisgebonden beroep, een huisgebonden bedrijf en een bed and breakfast toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  1. maximaal 40 % van het bruto vloeroppervlak van de woning mag voor deze functies worden gebruikt, met een maximum van 60 m2;
  2. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
  3. een webwinkel is toegestaan.
11.3.3 Maatschappelijke voorzieningen op de tweede bouwlaag     

Ter plaatse van de functieaanduiding 'maatschappelijk' zijn, in afwijking van het bepaalde in 11.1 sub b, woningen op de tweede bouwlaag niet toegestaan.

11.3.4 Geluidgevoelige objecten     

Voor zover op grond van artikel 11.1 nieuwe, geluidgevoelige objecten mogen worden gerealiseerd, zijn deze alleen toegestaan indien:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' zijn nieuwe geluidgevoelige objecten toegestaan voor zover:
    1. het deel van de gevel dat binnen het aanduidingsvlak ligt of is gericht naar het aanduidingsvlak wordt uitgevoerd als een dove gevel;
    2. waarbij geldt dat, indien het een nieuwe woning betreft, tenminste één geluidluwe zijde worden gerealiseerd;
    3. een dove gevel ook anders uitgevoerd mag worden, mits dit een technisch vergelijkbare voorziening betreft, waarmee voldaan wordt aan de eisen uit de Wet geluidhinder die voor een dove gevel gelden;
  2. andere nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen de bestemming zijn alleen toegestaan indien:
    1. de geluidsbelasting op de gevels van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of;
    2. hiervoor een hogere grenswaarde is vastgesteld en in het geval van nieuwe woningen er minstens één geluidsluwe zijde wordt gerealiseerd.
11.3.5 Afwijken geluid     

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 11.3.4 onder a2 en b2 ten behoeve van het toestaan van een geluidsluwe gevel met een geluidsniveau van 3dB(A) hoger dan de voorkeursgrenswaarde, indien:
    1. met akoestisch onderzoek is aangetoond dat het voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, ondanks technische maatregelen, niet doelmatig is, dan wel onwenselijk om stedenbouwkundige en architectonische redenen;
    2. slaapkamers worden gesitueerd aan de meest geluidsluwe kant van de woning.
  2. lid 11.3.4 onder a, indien:
    1. met akoestisch onderzoek is aangetoond dat wordt voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidsnormen zoals deze zijn vastgesteld bij het ten behoeve van dit bestemmingsplan op grond van de Wet geluidhinder vastgestelde besluit hogere waarden wegverkeerslawaai of de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder, indien wordt voorzien in ten minste een geluidluwe zijde in geval de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, waarbij geldt dat de regels onder a van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 12 Gemengd - 7     

12.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Gemengd - 7 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. kleinschalige bedrijven in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder;
  2. woningen in de tweede bouwlaag en hoger;

alsmede voor:

  1. huisgebonden beroep, huisgebonden bedrijf en bed & breakfast, uitsluitend in woningen;
  2. woningen in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'wonen'.

12.2 Bouwregels     

Op en onder de in artikel 12.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de onderstaande bepalingen.

12.2.1 Hoofdgebouwen en op de verbeelding aangeduide bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en op de verbeelding aangeduide bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding aangegeven;
  2. maximale goothoogte: zoals op de verbeelding aangegeven;
  3. In afwijking van het bepaalde onder a en b geldt dat achter de vlakke achtergevel van het hoofdgebouw uitsluitend de bebouwing is toegestaan zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan. Deze bebouwing mag niet worden vergroot of verhoogd, met inbegrip van ondergeschikte onderdelen van gebouwen (zoals hekwerken).
12.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken dienen te worden voorzien van een groen dak met een hemelwaterberging;
  2. de hemelwaterberging dient te voldoen aan de voorwaarden uit de Hemelwaterverordening Amsterdam (gepubliceerd op 26 april 2021). Indien deze voorwaarden worden gewijzigd, gelden de meest recente voorwaarden als toetsingskader.

12.3 Specifieke gebruiksregels     

Voor de in artikel 12.1 genoemde gronden gelden de volgende specifieke gebruiksregels.

12.3.1 Kleinschalige bedrijven     

Het bruto vloeroppervlak van kleinschalige bedrijven bedraagt maximaal 300 m2 per vestiging. Indien een bestaand bedrijf een groter is dan 300 m2, dan mag dit gehandhaafd worden, maar niet vergroot worden.

12.3.2 Huisgebonden beroep en bedrijf, bed and breakfast     

In woningen is de uitoefening van een huisgebonden beroep, een huisgebonden bedrijf en een bed and breakfast toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  1. maximaal 40 % van het bruto vloeroppervlak van de woning mag voor deze functies worden gebruikt, met een maximum van 60 m2;
  2. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
  3. een webwinkel is toegestaan.
12.3.3 Geluidgevoelige objecten     

Voor zover op grond van artikel 12.1 nieuwe, geluidgevoelige objecten mogen worden gerealiseerd, zijn deze alleen toegestaan indien:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' zijn nieuwe geluidgevoelige objecten toegestaan voor zover:
    1. het deel van de gevel dat binnen het aanduidingsvlak ligt of is gericht naar het aanduidingsvlak wordt uitgevoerd als een dove gevel;
    2. waarbij geldt dat, indien het een nieuwe woning betreft, tenminste één geluidluwe zijde worden gerealiseerd;
    3. een dove gevel ook anders uitgevoerd mag worden, mits dit een technisch vergelijkbare voorziening betreft, waarmee voldaan wordt aan de eisen uit de Wet geluidhinder die voor een dove gevel gelden;
  2. andere nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen de bestemming zijn alleen toegestaan indien:
    1. de geluidsbelasting op de gevels van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of;
    2. hiervoor een hogere grenswaarde is vastgesteld en in het geval van nieuwe woningen er minstens één geluidsluwe zijde wordt gerealiseerd.
12.3.4 Afwijken geluid     

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 12.3.3 onder a2 en b2 ten behoeve van het toestaan van een geluidsluwe gevel met een geluidsniveau van 3dB(A) hoger dan de voorkeursgrenswaarde, indien:
    1. met akoestisch onderzoek is aangetoond dat het voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, ondanks technische maatregelen, niet doelmatig is, dan wel onwenselijk om stedenbouwkundige en architectonische redenen;
    2. slaapkamers worden gesitueerd aan de meest geluidsluwe kant van de woning.
  2. lid 12.3.3 onder a, indien:
    1. met akoestisch onderzoek is aangetoond dat wordt voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidsnormen zoals deze zijn vastgesteld bij het ten behoeve van dit bestemmingsplan op grond van de Wet geluidhinder vastgestelde besluit hogere waarden wegverkeerslawaai of de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder, indien wordt voorzien in ten minste een geluidluwe zijde in geval de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, waarbij geldt dat de regels onder a van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 13 Gemengd - 8     

13.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Gemengd - 8 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. kantoren in de eerste bouwlaag, de tweede bouwlaag, het souterrain en/of de kelder;
  2. maatschappelijke dienstverlening in de eerste bouwlaag, de tweede bouwlaag, het souterrain en/of de kelder
  3. woningen in de tweede bouwlaag en hoger;

alsmede voor:

  1. huisgebonden beroep, huisgebonden bedrijf en bed & breakfast, uitsluitend in woningen;
  2. woningen in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'wonen';
  3. kantoren en maatschappelijke dienstverlening in de derde bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'kantoor';

13.2 Bouwregels     

Op en onder de in artikel 13.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de onderstaande bepalingen.

13.2.1 Hoofdgebouwen en op de verbeelding aangeduide bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en op de verbeelding aangeduide bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding aangegeven;
  2. maximale goothoogte: zoals op de verbeelding aangegeven;
  3. In afwijking van het bepaalde onder a en b geldt dat achter de vlakke achtergevel van het hoofdgebouw uitsluitend de bebouwing is toegestaan zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan. Deze bebouwing mag niet worden vergroot of verhoogd, met inbegrip van ondergeschikte onderdelen van gebouwen (zoals hekwerken).
13.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken dienen te worden voorzien van een groen dak met een hemelwaterberging;
  2. de hemelwaterberging dient te voldoen aan de voorwaarden uit de Hemelwaterverordening Amsterdam (gepubliceerd op 26 april 2021). Indien deze voorwaarden worden gewijzigd, gelden de meest recente voorwaarden als toetsingskader.

13.3 Specifieke gebruiksregels     

Voor de in artikel 13.1 genoemde gronden gelden de volgende specifieke gebruiksregels.

13.3.1 Maatschappelijke voorzieningen     

Ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' mag de eerste bouwlaag niet worden omgezet naar een kantoor.

13.3.2 Ondersteunende horeca     

Binnen maatschappelijke dienstverlening is ondersteunende horeca toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  1. alleen horeca 3 en 4 zijn toegestaan als ondersteunende horeca-activiteit;
  2. het ondersteunende horeca-gedeelte bedraagt maximaal 20 % van het netto vloeroppervlak van de hoofdfunctie.
13.3.3 Huisgebonden beroep en bedrijf, bed and breakfast     

In woningen is de uitoefening van een huisgebonden beroep, een huisgebonden bedrijf en een bed and breakfast toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  1. maximaal 40 % van het bruto vloeroppervlak van de woning mag voor deze functies worden gebruikt, met een maximum van 60 m2;
  2. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
  3. een webwinkel is toegestaan.
13.3.4 Geluidgevoelige objecten     

Voor zover op grond van artikel 13.1 nieuwe, geluidgevoelige objecten mogen worden gerealiseerd, zijn deze alleen toegestaan indien:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' zijn nieuwe geluidgevoelige objecten toegestaan voor zover:
    1. het deel van de gevel dat binnen het aanduidingsvlak ligt of is gericht naar het aanduidingsvlak wordt uitgevoerd als een dove gevel;
    2. waarbij geldt dat, indien het een nieuwe woning betreft, tenminste één geluidluwe zijde worden gerealiseerd;
    3. een dove gevel ook anders uitgevoerd mag worden, mits dit een technisch vergelijkbare voorziening betreft, waarmee voldaan wordt aan de eisen uit de Wet geluidhinder die voor een dove gevel gelden;
  2. andere nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen de bestemming zijn alleen toegestaan indien:
    1. de geluidsbelasting op de gevels van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of;
    2. hiervoor een hogere grenswaarde is vastgesteld en in het geval van nieuwe woningen er minstens één geluidsluwe zijde wordt gerealiseerd.
13.3.5 Afwijken geluid     

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 13.3.4 onder a2 en b2 ten behoeve van het toestaan van een geluidsluwe gevel met een geluidsniveau van 3dB(A) hoger dan de voorkeursgrenswaarde, indien:
    1. met akoestisch onderzoek is aangetoond dat het voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, ondanks technische maatregelen, niet doelmatig is, dan wel onwenselijk om stedenbouwkundige en architectonische redenen;
    2. slaapkamers worden gesitueerd aan de meest geluidsluwe kant van de woning.
  2. lid 13.3.4 onder a, indien:
    1. met akoestisch onderzoek is aangetoond dat wordt voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidsnormen zoals deze zijn vastgesteld bij het ten behoeve van dit bestemmingsplan op grond van de Wet geluidhinder vastgestelde besluit hogere waarden wegverkeerslawaai of de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder, indien wordt voorzien in ten minste een geluidluwe zijde in geval de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, waarbij geldt dat de regels onder a van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 14 Gemengd - 9     

14.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Gemengd - 9 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke dienstverlening;
  2. kantoren;
  3. kleinschalige bedrijven;

alsmede voor:

  1. ondersteunende horeca, uitsluitend binnen maatschappelijke dienstverlening;

14.2 Bouwregels     

Op en onder de in artikel 14.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de onderstaande bepalingen.

14.2.1 Hoofdgebouwen en op de verbeelding aangeduide bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en op de verbeelding aangeduide bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding aangegeven;
  2. maximale goothoogte: zoals op de verbeelding aangegeven;
  3. In afwijking van het bepaalde onder a en b geldt dat achter de vlakke achtergevel van het hoofdgebouw uitsluitend de bebouwing is toegestaan zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan. Deze bebouwing mag niet worden vergroot of verhoogd, met inbegrip van ondergeschikte onderdelen van gebouwen (zoals hekwerken).
14.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken dienen te worden voorzien van een groen dak met een hemelwaterberging;
  2. de hemelwaterberging dient te voldoen aan de voorwaarden uit de Hemelwaterverordening Amsterdam (gepubliceerd op 26 april 2021). Indien deze voorwaarden worden gewijzigd, gelden de meest recente voorwaarden als toetsingskader.

14.3 Specifieke gebruiksregels     

Voor de in artikel 14.1 genoemde gronden gelden de volgende specifieke gebruiksregels.

14.3.1 Ondersteunende horeca     

Binnen maatschappelijke dienstverlening is ondersteunende horeca toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  1. alleen horeca 3 en 4 zijn toegestaan als ondersteunende horeca-activiteit;
  2. het ondersteunende horeca-gedeelte bedraagt maximaal 20 % van het netto vloeroppervlak van de hoofdfunctie.

Artikel 15 Groen     

15.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. parken;
  2. plantsoenen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. speelvoorzieningen;
  5. voet- en fietspaden;
  6. waterlopen en waterpartijen;
  7. werken van beeldende kunst;

alsmede voor:

  1. horecaterrassen, voor zover in de direct aangrenzende hoofdbebouwing een horeca-inrichting aanwezig is;
  2. evenementen, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'evenemententerrein';
  3. ondergrondse parkeergarages, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeergarage';
  4. een ondergrondse tentoonstellingsruimte bij een museum. uitsluitend ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 1';
  5. een ondergrondse winkel, uitsluitend ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 2'.

met daarbij behorende:

  1. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. oeververbindingen (bruggen);
  3. openbare toiletvoorzieningen;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. ondergrondse afvalcontainers;
  6. straatmeubilair.

15.2 Bouwregels     

Op en onder de in artikel 15.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de onderstaande bepalingen.

15.2.1 Ondergrondse gebouwen     

Ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de functieaanduiding parkeergarage, de specifieke bouwaanduiding - ondergronds museum en de specifieke bouwaanduiding - ondergrondse detailhandel.

15.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. maximale bouwhoogte van lichtmasten, zendmasten en sirenemasten: 12 meter;
  2. maximale bouwhoogte van werken van beeldende kunst: 12 meter;
  3. maximale bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouw zijnde: 6 meter.

15.3 Specifieke gebruiksregels     

15.3.1 Evenementen     

Ter plaatse van de functieaanduiding 'evenemententerrein' gelden de volgende regels:

  1. Er zijn maximaal 6 evenementen per jaar met meer dan 2.000 bezoekers toegestaan, waarbij de onderstaande voorwaarden gelden:
    1. er zijn maximaal 6 meerdaagse evenementen toegestaan;
    2. het maximale aantal evenementendagen bedraagt in totaal 12 dagen;
    3. er zijn maximaal 2 evenementen met een geluidsbelasting van maximaal 85 dB(C) op de gevels van omliggende woningen toegestaan; de geluidsbelasting van de overige evenementen bedraagt maximaal 75 dB(C) op de gevels van omliggende woningen;
    4. het maximale aantal evenementendagen met een geluidsbelasting van maximaal 85 dB(C) op de gevels van omliggende woningen bedraagt in totaal 5 dagen;
  2. Er zijn maximaal 4 evenementen per jaar met 500 - 2.000 bezoekers toegestaan, waarbij de onderstaande voorwaarden gelden:
    1. er zijn maximaal 4 meerdaagde evenementen toegestaan;
    2. het maximale aantal evenementendagen bedraagt in totaal 8 dagen;
    3. de geluidsbelasting van de evenementen bedraagt maximaal 75 dB(C) op de gevels van omliggende woningen;
  3. Er zijn maximaal 6 evenementen per jaar met minder dan 500 bezoekers toegestaan, waarbij de onderstaande voorwaarde gelden:
    1. maximaal 2 meerdaagse evenementen;
    2. het maximale aantal evenementendagen bedraagt in totaal 6 dagen;
    3. de geluidsbelasting van de evenementen bedraagt maximaal 75 dB(C) op de gevels van omliggende woningen;
  4. het aantal evenementen met een minimale geluidsbelasting (niet uitkomend boven reguliere achtergrondgeluiden) is niet gelimiteerd.

Artikel 16 Horeca     

16.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. hotels, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'hotel';
  2. horeca van categorie 3 en 4, in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca van categorie 3';
  3. horeca van categorie 4, in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca van categorie 4';
  4. detailhandel in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - 1';
  5. detailhandel in de tweede bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - 2'
  6. woningen in het souterrain, de eerste en tweede bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - 2';
  7. een ondergrondse parkeergarage, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeergarage';
  8. horecaterrassen, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'terras'.
  9. huisgebonden beroep, huisgebonden bedrijf en bed & breakfast, uitsluitend in woningen.
  10. horeca van categorie 4 in alle bouwlagen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - 1'.

16.2 Bouwregels     

Op en onder de in artikel 16.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de onderstaande bepalingen.

16.2.1 Hoofdgebouwen en op de verbeelding aangeduide bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en op de verbeelding aangeduide bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding aangegeven;
  2. maximale goothoogte: zoals op de verbeelding aangegeven;
  3. In afwijking van het bepaalde onder a en b geldt dat achter de vlakke achtergevel van het hoofdgebouw uitsluitend de bebouwing is toegestaan zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan. Deze bebouwing mag niet worden vergroot of verhoogd, met inbegrip van ondergeschikte onderdelen van gebouwen (zoals hekwerken).
16.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken dienen te worden voorzien van een groen dak met een hemelwaterberging;
  2. de hemelwaterberging dient te voldoen aan de voorwaarden uit de Hemelwaterverordening Amsterdam (gepubliceerd op 26 april 2021). Indien deze voorwaarden worden gewijzigd, gelden de meest recente voorwaarden als toetsingskader;
  3. bestaande bijbehorende bouwwerken mogen worden gehandhaafd, maar niet worden vergroot.

16.3 Specifieke gebruiksregels     

Voor de in artikel 16.1 genoemde gronden gelden de volgende specifieke gebruiksregels.

16.3.1 Detailhandel     
  1. voor detailhandel geldt een maximaal verkoopvloeroppervlak van 300 m2 per vestiging.
  2. voor de overige niet-woonfuncties geldt een maximaal bruto vloeroppervlak van 300 m2 per vestiging;
  3. maximaal twee panden mogen worden samengevoegd tot één vestiging;
  4. in afwijking van het bepaalde onder a, b en c zijn bestaande vestigingen met een groter verkoopvloeroppervlak resp. bruto vloeroppervlak en/of die uit meer dan twee panden bestaan toegestaan. Een verdere vergroting van deze vestigingen is niet toegestaan.
16.3.2 Ondersteunende horeca     

Binnen hotels is ondersteunende horeca toegestaan met inachtneming van de volgende regels:

  1. alleen horeca horeca 3 en 4 zijn toegestaan als ondersteunende horeca-activiteit.
  2. de ondersteunende horeca is alleen toegankelijk voor hotelgasten
16.3.3 Huisgebonden beroep en bedrijf, bed and breakfast     

In woningen is de uitoefening van een huisgebonden beroep, een huisgebonden bedrijf en een bed and breakfast toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  1. maximaal 40 % van het bruto vloeroppervlak van de woning mag voor deze functies worden gebruikt, met een maximum van 60 m2;
  2. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
  3. een webwinkel is toegestaan.
16.3.4 Woonfuncties     

In een gebouw waarin zich ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan zowel een of meer hotel(s) als een of meer woning(en) bevinden gelden de volgende regels:

  1. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - 2' moet de woonfunctie in het souterrain, de eerste en tweede bouwlaag gehandhaafd blijven.
16.3.5 Huisgebonden beroep en bedrijf, bed and breakfast     

In woningen is de uitoefening van een huisgebonden beroep, een huisgebonden bedrijf en een bed and breakfast toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  1. maximaal 40 % van het bruto vloeroppervlak van de woning mag voor deze functies worden gebruikt, met een maximum van 60 m2;
  2. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
  3. een webwinkel is toegestaan.
16.3.6 Geluidgevoelige objecten     

Voor zover op grond van artikel 16.1 nieuwe, geluidgevoelige objecten mogen worden gerealiseerd, zijn deze alleen toegestaan indien:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' zijn nieuwe geluidgevoelige objecten toegestaan voor zover:
    1. het deel van de gevel dat binnen het aanduidingsvlak ligt of is gericht naar het aanduidingsvlak wordt uitgevoerd als een dove gevel;
    2. waarbij geldt dat, indien het een nieuwe woning betreft, tenminste één geluidluwe zijde worden gerealiseerd;
    3. een dove gevel ook anders uitgevoerd mag worden, mits dit een technisch vergelijkbare voorziening betreft, waarmee voldaan wordt aan de eisen uit de Wet geluidhinder die voor een dove gevel gelden;
  2. andere nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen de bestemming zijn alleen toegestaan indien:
    1. de geluidsbelasting op de gevels van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of;
    2. hiervoor een hogere grenswaarde is vastgesteld en in het geval van nieuwe woningen er minstens één geluidsluwe zijde wordt gerealiseerd.
16.3.7 Afwijken geluid     

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 16.3.6 onder a2 en b2 ten behoeve van het toestaan van een geluidsluwe gevel met een geluidsniveau van 3dB(A) hoger dan de voorkeursgrenswaarde, indien:
    1. met akoestisch onderzoek is aangetoond dat het voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, ondanks technische maatregelen, niet doelmatig is, dan wel onwenselijk om stedenbouwkundige en architectonische redenen;
    2. slaapkamers worden gesitueerd aan de meest geluidsluwe kant van de woning.
  2. lid 16.3.6 onder a, indien:
    1. met akoestisch onderzoek is aangetoond dat wordt voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidsnormen zoals deze zijn vastgesteld bij het ten behoeve van dit bestemmingsplan op grond van de Wet geluidhinder vastgestelde besluit hogere waarden wegverkeerslawaai of de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder, indien wordt voorzien in ten minste een geluidluwe zijde in geval de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, waarbij geldt dat de regels onder a van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 17 Kantoor - 1     

17.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Kantoor - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. kantoren, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' geen kantoren zijn toegestaan in de eerste en tweede bouwlaag;
  2. maatschappelijke dienstverlening;
  3. woningen, uitsluitend op de tweede bouwlaag en hoger, ter plaatse van de aanduiding 'wonen';

alsmede voor:

  1. ondersteunende horeca, uitsluitend binnen maatschappelijke dienstverlening;

17.2 Bouwregels     

Op en onder de in artikel 17.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de onderstaande bepalingen.

17.2.1 Hoofdgebouwen en op de verbeelding aangeduide bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en op de verbeelding aangeduide bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding aangegeven;
  2. maximale goothoogte: zoals op de verbeelding aangegeven;
  3. In afwijking van het bepaalde onder a en b geldt dat achter de vlakke achtergevel van het hoofdgebouw uitsluitend de bebouwing is toegestaan zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan. Deze bebouwing mag niet worden vergroot of verhoogd, met inbegrip van ondergeschikte onderdelen van gebouwen (zoals hekwerken).
17.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken dienen te worden voorzien van een groen dak met een hemelwaterberging;
  2. de hemelwaterberging dient te voldoen aan de voorwaarden uit de Hemelwaterverordening Amsterdam (gepubliceerd op 26 april 2021). Indien deze voorwaarden worden gewijzigd, gelden de meest recente voorwaarden als toetsingskader.

17.3 Specifieke gebruiksregels     

Voor de in artikel 17.1 genoemde gronden gelden de volgende specifieke gebruiksregels.

17.3.1 Maatschappelijke voorzieningen     

Ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' mogen de eerste en de tweede bouwlaag niet worden omgezet naar een kantoor.

17.3.2 Ondersteunende horeca     

Binnen maatschappelijke dienstverlening is ondersteunende horeca toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  1. alleen horeca 3 en 4 zijn toegestaan als ondersteunende horeca-activiteit;
  2. het ondersteunende horeca-gedeelte bedraagt maximaal 20 % van het netto vloeroppervlak van de hoofdfunctie.
17.3.3 Geluidgevoelige objecten     

Voor zover op grond van artikel 17.1 nieuwe, geluidgevoelige objecten mogen worden gerealiseerd, zijn deze alleen toegestaan indien:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' zijn nieuwe geluidgevoelige objecten toegestaan voor zover:
    1. het deel van de gevel dat binnen het aanduidingsvlak ligt of is gericht naar het aanduidingsvlak wordt uitgevoerd als een dove gevel;
    2. waarbij geldt dat, indien het een nieuwe woning betreft, tenminste één geluidluwe zijde worden gerealiseerd;
    3. een dove gevel ook anders uitgevoerd mag worden, mits dit een technisch vergelijkbare voorziening betreft, waarmee voldaan wordt aan de eisen uit de Wet geluidhinder die voor een dove gevel gelden;
  2. andere nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen de bestemming zijn alleen toegestaan indien:
    1. de geluidsbelasting op de gevels van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of;
    2. hiervoor een hogere grenswaarde is vastgesteld en in het geval van nieuwe woningen er minstens één geluidsluwe zijde wordt gerealiseerd.
17.3.4 Afwijken geluid     

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 17.3.3 onder a2 en b2 ten behoeve van het toestaan van een geluidsluwe gevel met een geluidsniveau van 3dB(A) hoger dan de voorkeursgrenswaarde, indien:
    1. met akoestisch onderzoek is aangetoond dat het voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, ondanks technische maatregelen, niet doelmatig is, dan wel onwenselijk om stedenbouwkundige en architectonische redenen;
    2. slaapkamers worden gesitueerd aan de meest geluidsluwe kant van de woning.
  2. lid 17.3.3 onder a, indien:
    1. met akoestisch onderzoek is aangetoond dat wordt voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidsnormen zoals deze zijn vastgesteld bij het ten behoeve van dit bestemmingsplan op grond van de Wet geluidhinder vastgestelde besluit hogere waarden wegverkeerslawaai of de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder, indien wordt voorzien in ten minste een geluidluwe zijde in geval de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, waarbij geldt dat de regels onder a van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 18 Kantoor - 2     

18.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Kantoor - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. kantoren;
  2. maatschappelijke dienstverlening;
  3. woningen, uitsluitend in de tweede bouwlaag en hoger;

alsmede voor:

  1. kleinschalige bedrijvigheid in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijf';
  2. een dansschool in de tweede bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'dansschool';
  3. horeca van categorie 4, in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca van categorie 4';
  4. ondersteunende horeca, uitsluitend binnen maatschappelijke dienstverlening;
  5. huisgebonden beroep, huisgebonden bedrijf en bed & breakfast, uitsluitend in woningen.

18.2 Bouwregels     

Op en onder de in artikel 18.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de onderstaande bepalingen.

18.2.1 Hoofdgebouwen en op de verbeelding aangeduide bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en op de verbeelding aangeduide bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding aangegeven;
  2. maximale goothoogte: zoals op de verbeelding aangegeven;
  3. In afwijking van het bepaalde onder a en b geldt dat achter de vlakke achtergevel van het hoofdgebouw uitsluitend de bebouwing is toegestaan zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan. Deze bebouwing mag niet worden vergroot of verhoogd, met inbegrip van ondergeschikte onderdelen van gebouwen (zoals hekwerken).
18.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken dienen te worden voorzien van een groen dak met een hemelwaterberging;
  2. de hemelwaterberging dient te voldoen aan de voorwaarden uit de Hemelwaterverordening Amsterdam (gepubliceerd op 26 april 2021). Indien deze voorwaarden worden gewijzigd, gelden de meest recente voorwaarden als toetsingskader.

18.3 Specifieke gebruiksregels     

Voor de in artikel 18.1 genoemde gronden gelden de volgende specifieke gebruiksregels.

18.3.1 Horeca     

Voor de horeca-inrichtingen ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 4' geldt dat er maximaal 309 m2 bruto vloeroppervlak voor horeca 4 is toegestaan.

18.3.2 Ondersteunende horeca     

Binnen maatschappelijke dienstverlening is ondersteunende horeca toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  1. alleen horeca 3 en 4 zijn toegestaan als ondersteunende horeca-activiteit;
  2. het ondersteunende horeca-gedeelte bedraagt maximaal 20 % van het netto vloeroppervlak van de hoofdfunctie.
18.3.3 Huisgebonden beroep en bedrijf, bed and breakfast     

In woningen is de uitoefening van een huisgebonden beroep, een huisgebonden bedrijf en een bed and breakfast toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  1. maximaal 40 % van het bruto vloeroppervlak van de woning mag voor deze functies worden gebruikt, met een maximum van 60 m2;
  2. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
  3. een webwinkel is toegestaan.
18.3.4 Geluidgevoelige objecten     

Voor zover op grond van artikel 18.1 nieuwe, geluidgevoelige objecten mogen worden gerealiseerd, zijn deze alleen toegestaan indien:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' zijn nieuwe geluidgevoelige objecten toegestaan voor zover:
    1. het deel van de gevel dat binnen het aanduidingsvlak ligt of is gericht naar het aanduidingsvlak wordt uitgevoerd als een dove gevel;
    2. waarbij geldt dat, indien het een nieuwe woning betreft, tenminste één geluidluwe zijde worden gerealiseerd;
    3. een dove gevel ook anders uitgevoerd mag worden, mits dit een technisch vergelijkbare voorziening betreft, waarmee voldaan wordt aan de eisen uit de Wet geluidhinder die voor een dove gevel gelden;
  2. andere nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen de bestemming zijn alleen toegestaan indien:
    1. de geluidsbelasting op de gevels van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of;
    2. hiervoor een hogere grenswaarde is vastgesteld en in het geval van nieuwe woningen er minstens één geluidsluwe zijde wordt gerealiseerd.
18.3.5 Afwijken geluid     

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 18.3.4 onder a2 en b2 ten behoeve van het toestaan van een geluidsluwe gevel met een geluidsniveau van 3dB(A) hoger dan de voorkeursgrenswaarde, indien:
    1. met akoestisch onderzoek is aangetoond dat het voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, ondanks technische maatregelen, niet doelmatig is, dan wel onwenselijk om stedenbouwkundige en architectonische redenen;
    2. slaapkamers worden gesitueerd aan de meest geluidsluwe kant van de woning.
  2. lid 18.3.4 onder a, indien:
    1. met akoestisch onderzoek is aangetoond dat wordt voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidsnormen zoals deze zijn vastgesteld bij het ten behoeve van dit bestemmingsplan op grond van de Wet geluidhinder vastgestelde besluit hogere waarden wegverkeerslawaai of de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder, indien wordt voorzien in ten minste een geluidluwe zijde in geval de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, waarbij geldt dat de regels onder a van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 19 Kantoor - 3     

19.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Kantoor - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. kantoren;
  2. maatschappelijke dienstverlening;
  3. woningen;

alsmede voor:

  1. ondersteunende horeca, uitsluitend binnen maatschappelijke dienstverlening;
  2. huisgebonden beroep, huisgebonden bedrijf en bed & breakfast, uitsluitend in woningen;
  3. een atelier, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'atelier'.

19.2 Bouwregels     

Op en onder de in artikel 19.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de onderstaande bepalingen.

19.2.1 Hoofdgebouwen en op de verbeelding aangeduide bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en op de verbeelding aangeduide bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding aangegeven;
  2. maximale goothoogte: zoals op de verbeelding aangegeven;
  3. In afwijking van het bepaalde onder a en b geldt dat achter de vlakke achtergevel van het hoofdgebouw uitsluitend de bebouwing is toegestaan zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan. Deze bebouwing mag niet worden vergroot of verhoogd, met inbegrip van ondergeschikte onderdelen van gebouwen (zoals hekwerken).
19.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken dienen te worden voorzien van een groen dak met een hemelwaterberging;
  2. de hemelwaterberging dient te voldoen aan de voorwaarden uit de Hemelwaterverordening Amsterdam (gepubliceerd op 26 april 2021). Indien deze voorwaarden worden gewijzigd, gelden de meest recente voorwaarden als toetsingskader.

19.3 Specifieke gebruiksregels     

Voor de in artikel 19.1 genoemde gronden gelden de volgende specifieke gebruiksregels.

19.3.1 Ondersteunende horeca     

Binnen maatschappelijke dienstverlening is ondersteunende horeca toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  1. alleen horeca 3 en 4 zijn toegestaan als ondersteunende horeca-activiteit;
  2. het ondersteunende horeca-gedeelte bedraagt maximaal 20 % van het netto vloeroppervlak van de hoofdfunctie.
19.3.2 Huisgebonden beroep en bedrijf, bed & breakfast     

In woningen is de uitoefening van een huisgebonden beroep, een huisgebonden bedrijf en een bed and breakfast toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  1. maximaal 40 % van het bruto vloeroppervlak van de woning mag voor deze functies worden gebruikt, met een maximum van 60 m2;
  2. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
  3. een webwinkel is toegestaan.
19.3.3 Geluidgevoelige objecten     

Voor zover op grond van artikel 19.1 nieuwe, geluidgevoelige objecten mogen worden gerealiseerd, zijn deze alleen toegestaan indien:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' zijn nieuwe geluidgevoelige objecten toegestaan voor zover:
    1. het deel van de gevel dat binnen het aanduidingsvlak ligt of is gericht naar het aanduidingsvlak wordt uitgevoerd als een dove gevel;
    2. waarbij geldt dat, indien het een nieuwe woning betreft, tenminste één geluidluwe zijde worden gerealiseerd;
    3. een dove gevel ook anders uitgevoerd mag worden, mits dit een technisch vergelijkbare voorziening betreft, waarmee voldaan wordt aan de eisen uit de Wet geluidhinder die voor een dove gevel gelden;
  2. andere nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen de bestemming zijn alleen toegestaan indien:
    1. de geluidsbelasting op de gevels van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of;
    2. hiervoor een hogere grenswaarde is vastgesteld en in het geval van nieuwe woningen er minstens één geluidsluwe zijde wordt gerealiseerd.
19.3.4 Afwijken geluid     

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 19.3.3 onder a2 en b2 ten behoeve van het toestaan van een geluidsluwe gevel met een geluidsniveau van 3dB(A) hoger dan de voorkeursgrenswaarde, indien:
    1. met akoestisch onderzoek is aangetoond dat het voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, ondanks technische maatregelen, niet doelmatig is, dan wel onwenselijk om stedenbouwkundige en architectonische redenen;
    2. slaapkamers worden gesitueerd aan de meest geluidsluwe kant van de woning.
  2. lid 19.3.3 onder a, indien:
    1. met akoestisch onderzoek is aangetoond dat wordt voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidsnormen zoals deze zijn vastgesteld bij het ten behoeve van dit bestemmingsplan op grond van de Wet geluidhinder vastgestelde besluit hogere waarden wegverkeerslawaai of de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder, indien wordt voorzien in ten minste een geluidluwe zijde in geval de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, waarbij geldt dat de regels onder a van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 20 Maatschappelijk     

20.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke dienstverlening;

alsmede voor:

  1. ondersteunende horeca bij maatschappelijke dienstverlening;
  2. een kantoor in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'kantoor';
  3. een sportschool, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'sportschool';
  4. kantoren op de derde bouwlaag en hoger, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van kantoor - 1';
  5. een openbaar fietspad en voetpad, uitsluitend ter plaatse van de bouwaanduiding 'onderdoorgang';
  6. een opleidingshotel, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'hotel';

met daarbij behorende:

  1. speelvoorzieningen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. tuinen en erven;
  4. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen;

20.2 Bouwregels     

Op en onder de in 20.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de onderstaande bepalingen.

20.2.1 Hoofdgebouwen en op de verbeelding aangeduide bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en op de verbeelding aangeduide bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. gebouwen zijn alleen toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken;
  2. maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding aangegeven;
  3. maximale goothoogte: zoals op de verbeelding aangegeven;
  4. In afwijking van het bepaalde onder b en c geldt dat achter de vlakke achtergevel van het hoofdgebouw uitsluitend de bebouwing is toegestaan zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan. Deze bebouwing mag niet worden vergroot of verhoogd, met inbegrip van ondergeschikte onderdelen van gebouwen (zoals hekwerken).
20.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken dienen te worden voorzien van een groen dak met een hemelwaterberging;
  2. de hemelwaterberging dient te voldoen aan de voorwaarden uit de Hemelwaterverordening Amsterdam (gepubliceerd op 26 april 2021). Indien deze voorwaarden worden gewijzigd, gelden de meest recente voorwaarden als toetsingskader.
20.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt maximaal 6 meter;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen in het voorerfgebied, dan wel in het achtererfgebied grenzend aan de openbare weg bedraagt maximaal 1 meter;
  3. de bouwhoogte van overige erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 meter;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 meter.

20.3 Specifieke gebruiksregels     

Voor de in artikel 20.1 genoemde gronden gelden de volgende specifieke gebruiksregels.

20.3.1 Ondersteunende horeca     

Ondergeschikte horeca is toegestaan bij maatschappelijke dienstverlening, met inachtneming van de volgende regels:

  1. alleen horeca categorie 3 en 4 zijn toegestaan als ondersteunende horeca-activiteit;
  2. het ondersteunende horeca-gedeelte bedraagt maximaal 20 % van het netto vloeroppervlak van de hoofdfunctie.

Artikel 21 Sport     

21.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een overdekt zwembad, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'zwembad';
  2. een watersportaccommodatie, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van sport - 1';
  3. een tennisbaan, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'tennis';

alsmede voor:

  1. ondersteunende horeca;
  2. ondersteunende detailhandel;
  3. kinderopvang en buitenschoolse opvang;
  4. fitnessruimtes;
  5. horeca van categorie 4 uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca van categorie 4';
  6. horecaterrassen, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'terras';
  7. een fietsenstalling, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'fietsenstalling';

met daarbij behorende:

  1. speelvoorzieningen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. tuinen en erven;
  4. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen;

21.2 Bouwregels     

Op en onder de in 21.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de onderstaande bepalingen.

21.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen zijn alleen toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken;
  2. de bestaande goot- en bouwhoogte geldt als maximale goot- en bouwhoogte;
  3. In afwijking van het bepaalde onder b geldt dat achter de vlakke achtergevel van het hoofdgebouw uitsluitend de bebouwing is toegestaan zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan. Deze bebouwing mag niet worden vergroot of verhoogd, met inbegrip van ondergeschikte onderdelen van gebouwen (zoals hekwerken).
21.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. maximale bouwhoogte van de poort aan de zijde van de Hobbemastraat: 5 meter
  2. maximale bouwhoogte van erf en terreinafscheidingen: 2 meter
  3. maximale bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouw zijnde: 3 meter.

21.3 Specifieke gebruiksregels     

Voor de in artikel 21.1 genoemde gronden gelden de volgende specifieke gebruiksregels.

21.3.1 Horeca     

Voor horeca van categorie 4 gelden de volgende regels:

  1. het maximale verkoopvloeroppervlak per vestiging bedraagt 300 m2.
21.3.2 Ondersteunende horeca     

Ondergeschikte horeca is toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  1. alleen horeca categorie 3 en 4 zijn toegestaan als ondersteunende horeca-activiteit;
  2. het ondersteunende horeca-gedeelte bedraagt maximaal 20 % van het netto vloeroppervlak van de hoofdfunctie.
21.3.3 Ondersteunende detailhandel     

Ondersteunende detailhandel mag maximaal 20 % van het netto vloeroppervlak van de hoofdfunctie beslaan, met een maximum van 50 m2.

Artikel 22 Tuin - 1     

22.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen;

alsmede voor:

  1. bestaande, onbebouwde parkeervoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeerterrein';
  2. bestaande, gebouwde parkeervoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeergarage';
  3. buitenruimtes bij kinderdagverblijven, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'kinderdagverblijf';
  4. horecaterrassen, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'terras'
  5. kantoor, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'kantoor';

met daarbij behorende:

  1. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. nutsvoorzieningen.

22.2 Bouwregels     

22.2.1 Parkeergarages     

Voor parkeergarages gelden de volgende regels:

  1. parkeergarages zijn alleen toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken;
  2. maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding aangegeven.
22.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan, behalve ter plaatse van gronden waar de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap 1' en 'Waarde - Landschap 2' gelden;
  2. bijbehorende bouwwerken mogen maximaal één bouwlaag hoog zijn;
  3. bijbehorende bouwwerken mogen maximaal 0,3 meter hoger zijn dan de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, met een maximale hoogte van 5 meter;
  4. bijbehorende bouwwerken dienen te worden voorzien van een groen dak met een hemelwaterberging;
  5. de hemelwaterberging dient te voldoen aan de voorwaarden uit de Hemelwaterverordening Amsterdam (gepubliceerd op 10 mei 2021). Indien deze voorwaarden worden gewijzigd, gelden de meest recente voorwaarden als toetsingskader;
  6. uitsluitend bestaande kelders en souterrains zijn toegestaan;
  7. indien de bestaande situatie niet voldoet aan de regels onder sub a tot en met c, dan mag de bestaande situatie gehandhaafd worden.
22.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen die naar het openbaar toegankelijk gebied zijn gericht bedraagt maximaal 1 meter;
  2. de bouwhoogte van overige erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 meter;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 3 meter;
  4. de bouw van een zwembad is niet toegestaan, bestaande zwembaden mogen gehandhaafd worden.

22.3 Specifieke gebruiksregels     

22.3.1 Bijbehorende bouwwerken     

Voor bijbehorende bouwwerken geldt dat:

  1. aan- en uitbouwen mogen worden gebruikt ten behoeve van de functie van het op het perceel aanwezige hoofdgebouw;

22.4 Afwijken van de gebruiksregels     

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in 22.1 onder d afwijking verlenen voor het gebruik van tuinen voor kinderopvang, onder voorwaarde dat:

  1. het op het perceel aanwezige hoofdgebouw wordt gebruikt als kinderopvang;
  2. het woon- en leefklimaat ter plaatse niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 23 Tuin - 2     

23.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Tuin - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen;

alsmede voor:

  1. bestaande, onbebouwde parkeervoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeerterrein';
  2. bestaande, gebouwde parkeervoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeergarage';
  3. buitenruimtes bij kinderdagverblijven, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'kinderdagverblijf';
  4. horecaterrassen, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'terras'.

met daarbij behorende:

  1. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. nutsvoorzieningen.

23.2 Bouwregels     

23.2.1 Bouwwerken geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen die naar het openbaar toegankelijk gebied zijn gericht bedraagt maximaal 1 meter;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 2 meter.

Artikel 24 Verkeer - 1     

24.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, straten en pleinen;
  2. fiets- en voetpaden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. laad- en losvoorzieningen;
  5. tramvoorzieningen;
  6. horecaterrassen, voor zover in de direct aangrenzende hoofdbebouwing een horeca-inrichting aanwezig is;

alsmede voor:

  1. een staanplaats voor een verkoopkraam ter hoogte van de Van Baerlestraat 56-58

met daarbij behorende:

  1. groenvoorzieningen;
  2. speelvoorzieningen;
  3. werken van beeldende kunst;
  4. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. oeververbindingen (bruggen);
  6. nutsvoorzieningen;
  7. ondergrondse afvalcontainers;
  8. straatmeubilair.

24.2 Bouwregels     

Op en onder de in artikel 24.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de onderstaande bepalingen.

24.2.1 Gebouwen     

Er mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:

  1. een verkoopkraam ter hoogte van de Van Baerlestraat 56-58 met een maximum grondoppervlak van 15 m2 en een maximale bouwhoogte van 3 meter.
24.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van lichtmasten, bewegwijzering, verkeersregelinstallaties en daarmee vergelijkbare bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 12 meter;
  2. de bouwhoogte van werken van beeldende kunst bedraagt maximaal 12 meter;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 meter.

Artikel 25 Verkeer - 2     

25.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, straten en pleinen;
  2. fiets- en voetpaden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. laad- en losvoorzieningen;
  5. horecaterrassen, voor zover in de direct aangrenzende hoofdbebouwing een horeca-inrichting aanwezig is;

alsmede voor:

  1. een staanplaats voor een verkoopkraam op de hoek Van Eeghenstraat - Alexander Boersstraat ter hoogte van de Alexander Boersstraat 50;
  2. twee staanplaatsen voor een verkoopkraam op het Willem Sandbergplein;
  3. een staanplaats voor een verkoopkraam op de hoek Roelof Hartplein - Bronckhorststraat;
  4. een staanplaats voor een verkoopkraam op de hoek Hobbemastraat - Museumstraat;
  5. een staanplaats voor een verkoopkraam ter hoogte van de Paulus Potterstraat 3;
  6. een verkooppunt voor tickets tegenover de kruising Stadhouderskade - P.C. Hooftstraat;
  7. een ondergrondse parkeergarage ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeergarage';
  8. een overkapping ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - overkapping';
  9. een ondergrondse tentoonstellingsruimte bij een museum ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 1';
  10. een ondergrondse supermarkt ter plaatse van de 'specifieke vorm van detailhandel - 1;
  11. een bergbezinkbassin ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - bergbezinkbassin';

met daarbij behorende:

  1. groenvoorzieningen;
  2. speelvoorzieningen;
  3. werken van beeldende kunst;
  4. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. oeververbindingen (bruggen);
  6. nutsvoorzieningen;
  7. ondergrondse afvalcontainers;
  8. straatmeubilair.

25.2 Bouwregels     

Op en onder de in artikel 25.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de onderstaande bepalingen.

25.2.1 Algemeen     

Er mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:

  1. een verkoopkraam op de hoek Van Eeghenstraat - Alexander Boersstraat ter hoogte van de Alexander Boersstraat 50 met een maximum grondoppervlak van 12 m2 en een maximale bouwhoogte van 3 meter;
  2. twee verkoopkramen op het Willem Sandbergplein met een maximum grondoppervlak van 12 m2 en een maximale bouwhoogte van 3 meter.
  1. een verkoopkraam op de hoek Roelof Hartplein - Bronckhorststraat met een maximum grondoppervlak van 15 m2 en een maximale bouwhoogte van 3 meter;
25.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van lichtmasten, bewegwijzering, verkeersregelinstallaties en daarmee vergelijkbare bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 12 meter;
  2. de bouwhoogte van werken van beeldende kunst bedraagt maximaal 12 meter;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 meter.

Artikel 26 Water     

26.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water;

alsmede voor:

  1. aanlegsteigers/opstapplaatsen voor rondvaartboten, bedrijfsboten, roeiboten en zeilboten, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'aanlegsteiger';
  2. ligplaatsen voor rondvaartboten en bedrijfsboten, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'ligplaats';
  3. een watersportaccommodatie, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van sport - 1';
  4. ligplaatsen voor woonboten, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'woonschepenligplaats';
  5. huisgebonden beroep, huisgebonden bedrijf en bed & breakfast, uitsluitend in woonboten;

met daarbij behorende:

  1. kades en oevers;
  2. werken voor beeldende kunst;
  3. kunstwerken ten behoeve van de waterhuishouding;
  4. oeververbindingen (bruggen);
  5. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen.

26.2 Bouwregels     

26.2.1 Algemeen     

Op en onder de in 26.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

26.2.2 Woonboten, maatvoering     

Voor woonboten is de volgende maximale maatvoering toegestaan:

  1. een maximale lengte van 24 meter;
  2. een maximale breedte van 7 meter;
  3. een maximale hoogte van 3 meter.
26.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van aanlegsteigers bedraagt maximaal 1,5 meter;
  2. de bouwhoogte van hekwerken bij aanlegsteigers bedraagt maximaal 3 meter;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouw bedraagt maximaal 4 meter.

26.3 Specifieke gebruiksregels     

26.3.1 Huisgebonden beroep en bedrijf, bed and breakfast     

In woonboten is de uitoefening van een huisgebonden beroep, een huisgebonden bedrijf en een bed and breakfast toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  1. maximaal 40 % van het bruto vloeroppervlak van de woning mag voor deze functies worden gebruikt, met een maximum van 60 m2;
  2. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
  3. een webwinkel is toegestaan.

Artikel 27 Wonen     

27.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woningen;

alsmede voor:

  1. huisgebonden beroep, huisgebonden bedrijf en bed and breakfast;
  2. bestaande, gebouwde parkeervoorzieningen onder het hoofdgebouw en/of in op de verbeelding aangeduide bijbehorende bouwwerken, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
  3. short-stay appartementen, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen- 1'.

27.2 Bouwregels     

Op en onder de in artikel 27.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de onderstaande bepalingen.

27.2.1 Hoofdgebouwen en op de verbeelding aangeduide bijbehorende bouwwerken     

Voor bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding is aangegeven;
  2. maximale goothoogte: zoals op de verbeelding is aangegeven;
  3. In afwijking van het bepaalde onder a en b geldt dat achter de vlakke achtergevel van het hoofdgebouw uitsluitend de bebouwing is toegestaan zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan. Deze bebouwing mag niet worden vergroot of verhoogd, met inbegrip van ondergeschikte onderdelen van gebouwen (zoals hekwerken).
27.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. het bijbehorende bouwwerk dient te worden voorzien van een groen dak;
  2. het groene dak dient een waterverwerkingscapaciteit te hebben van minimaal 60 mm per uur.
27.2.3 Onderdoorgang     

Ter plaatse van de bouwaanduiding 'onderdoorgang' moet de bestaande onderdoorgang in stand worden gehouden.

27.3 Specifieke gebruiksregels     

27.3.1 Huisgebonden beroep en bedrijf, bed and breakfast     

In woningen is de uitoefening van een huisgebonden beroep, een huisgebonden bedrijf en een bed and breakfast toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  1. maximaal 40 % van het bruto vloeroppervlak van de woning mag voor deze functies worden gebruikt, met een maximum van 60 m2;
  2. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
  3. een webwinkel is toegestaan.
27.3.2 Geluidgevoelige objecten     

Voor zover op grond van artikel 27.1 nieuwe, geluidgevoelige objecten mogen worden gerealiseerd, zijn deze alleen toegestaan indien:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' zijn nieuwe geluidgevoelige objecten toegestaan voor zover:
    1. het deel van de gevel dat binnen het aanduidingsvlak ligt of is gericht naar het aanduidingsvlak wordt uitgevoerd als een dove gevel;
    2. waarbij geldt dat, indien het een nieuwe woning betreft, tenminste één geluidluwe zijde worden gerealiseerd;
    3. een dove gevel ook anders uitgevoerd mag worden, mits dit een technisch vergelijkbare voorziening betreft, waarmee voldaan wordt aan de eisen uit de Wet geluidhinder die voor een dove gevel gelden;
  2. andere nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen de bestemming zijn alleen toegestaan indien:
    1. de geluidsbelasting op de gevels van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of;
    2. hiervoor een hogere grenswaarde is vastgesteld en in het geval van nieuwe woningen er minstens één geluidsluwe zijde wordt gerealiseerd.
27.3.3 Afwijken geluid     

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 27.3.2 onder a2 en b2 ten behoeve van het toestaan van een geluidsluwe gevel met een geluidsniveau van 3dB(A) hoger dan de voorkeursgrenswaarde, indien:
    1. met akoestisch onderzoek is aangetoond dat het voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, ondanks technische maatregelen, niet doelmatig is, dan wel onwenselijk om stedenbouwkundige en architectonische redenen;
    2. slaapkamers worden gesitueerd aan de meest geluidsluwe kant van de woning.
  2. lid 27.3.2 onder a, indien:
    1. met akoestisch onderzoek is aangetoond dat wordt voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidsnormen zoals deze zijn vastgesteld bij het ten behoeve van dit bestemmingsplan op grond van de Wet geluidhinder vastgestelde besluit hogere waarden wegverkeerslawaai of de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder, indien wordt voorzien in ten minste een geluidluwe zijde in geval de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, waarbij geldt dat de regels onder a van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 28 Waarde - Archeologie 1     

28.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het beschermen van archeologische waarden.

28.2 Bouwregels     

28.2.1 Onderzoeksplicht     

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient een archeologisch onderzoek uit te voeren, indien ter plaatse van de in 28.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring met een oppervlak groter dan 100 m2.

28.2.2 Uitzondering onderzoeksplicht     

Het bepaalde in 28.2.1 is niet van toepassing indien de bodemverstoring:

  1. minder diep is dan 1 meter onder maaiveld;
  2. reeds in uitvoering is op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan of uitgevoerd kan worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning;
  3. plaatsvindt ter plaatse van gronden waarvan vaststaat dat daar geen archeologische waarden aanwezig zijn of meer aanwezig zijn.
28.2.3 Voorwaarden     

Indien uit het onder 28.2.1 genoemde archeologisch onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen de volgende voorschriften verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

28.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

28.3.1 Vergunningplicht     

Ter plaatse van de in 28.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning grondbewerkingen met een oppervlak groter dan 100 m2 uit te voeren.

28.3.2 Uitzondering vergunningplicht     

Het bepaalde in 28.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  1. die minder diep zijn dan 1 meter onder het maaiveld;
  2. die het normale onderhoud betreffen;
  3. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning;
  4. in en op gronden waarvan vaststaat dat daar geen archeologische waarden aanwezig zijn of meer aanwezig zijn.
28.3.3 Onderzoeksplicht     

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in 28.3.1 dient een archeologisch onderzoek uit te voeren.

28.3.4 Voorwaarden     

Indien uit het in 28.3.3 genoemde archeologisch onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning als bedoeld in 28.3.1 de volgende voorschriften verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 29 Waarde - Archeologie 2     

29.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het beschermen van archeologische waarden.

29.2 Bouwregels     

29.2.1 Onderzoeksplicht     

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor de activivteit bouwen dient een archeologisch onderzoek uit te voeren, indien ter plaatse van de in 29.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring met een oppervlak groter dan 100 m2.

29.2.2 Uitzondering onderzoeksplicht     

Het bepaalde in 29.2.1 is niet van toepassing indien de bodemverstoring:

  1. minder diep is dan 2,5 meter onder maaiveld;
  2. reeds in uitvoering is op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan of uitgevoerd kan worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning;
  3. plaatsvindt ter plaatse van gronden waarvan vaststaat dat daar geen archeologische waarden aanwezig zijn of meer aanwezig zijn.
29.2.3 Voorwaarden     

Indien uit het onder 29.2.1 genoemde archeologisch onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen de volgende voorschriften verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

29.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

29.3.1 Vergunningplicht     

Ter plaatse van de in 29.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning grondbewerkingen met een groter oppervlak dan 100 m2 uit te voeren.

29.3.2 Uitzondering vergunningplicht     

Het bepaalde in 29.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  1. die minder zijn dan 2,5 meter onder het maaiveld;
  2. die het normale onderhoud betreffen;
  3. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning;
  4. in en op gronden waarvan vaststaat dat daar geen archeologische waarden aanwezig zijn of meer aanwezig zijn.
29.3.3 Onderzoeksplicht     

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in 29.3.1 dient een archeologisch onderzoek uit te voeren.

29.3.4 Voorwaarden     

Indien uit het onder 29.3.3 genoemde archeologisch onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning als bedoeld in 29.3.1 de volgende voorschriften verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 30 Waarde - Archeologie 3     

30.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het beschermen van archeologische waarden.

30.2 Bouwregels     

30.2.1 Onderzoeksplicht     

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor de activivteit bouwen dient een archeologisch onderzoek uit te voeren, indien ter plaatse van de in 30.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring met een oppervlak groter dan 500 m2.

30.2.2 Uitzondering vergunningplicht     

Het bepaalde in 30.2.1 is niet van toepassing indien de bodemverstoring:

  1. minder diep is dan 1 meter onder maaiveld;
  2. reeds in uitvoering is op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan of uitgevoerd kan worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning;
  3. plaatsvindt in en op gronden waarvan vaststaat dat daar geen archeologische waarden aanwezig zijn of meer aanwezig zijn.
30.2.3 Voorwaarden     

Indien uit het in 30.2.1 genoemde archeologisch onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen de volgende voorschriften verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

30.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

30.3.1 Vergunningplicht     

Ter plaatse van de in 30.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning grondbewerkingen met een oppervlak groter dan 500 m2 uit te voeren.

30.3.2 Uitzondering vergunningplicht     

Het bepaalde in 30.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  1. die minder diep zijn dan 1 meter onder het maaivled;
  2. die het normale onderhoud betreffen;
  3. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning;
  4. in en op gronden waarvan vaststaat dat daar geen archeologische waarden aanwezig zijn of meer aanwezig zijn.
30.3.3 Onderzoeksplicht     

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in 30.3.1 dient een archeologisch onderzoek uit te voeren.

30.3.4 Voorwaarden     

Indien uit het in 30.3.3 genoemde archeologisch onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning als bedoeld in 30.3.1 de volgende voorschriften verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 31 Waarde - Archeologie 4     

31.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het beschermen van archeologische waarden.

31.2 Bouwregels     

31.2.1 Onderzoeksplicht     

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor de activivteit bouwen dient een archeologisch onderzoek uit te voeren, indien ter plaatse van de in 31.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring met een oppervlak groter dan 500 m2.

31.2.2 Uitzondering onderzoeksplicht     

Het bepaalde in 31.2.1 is niet van toepassing indien de bodemverstoring:

  1. minder diep is dan 2,5 meter onder maaiveld;
  2. reeds in uitvoering is op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan of uitgevoerd kan worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning;
  3. plaatsvindt in en op gronden waarvan vaststaat dat daar geen archeologische waarden aanwezig zijn of meer aanwezig zijn.
31.2.3 Voorwaarden     

Indien uit het in 31.2.1 genoemde archeologisch onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen de volgende voorschriften verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

31.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

31.3.1 Vergunningplicht     

Ter plaatse van de in 31.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning grondbewerkingen met een oppervlak groter dan 500 m2 uit te voeren.

31.3.2 Uitzondering vergunningplicht     

Het bepaalde in 31.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  1. die minder diep zijn dan 2,5 meter onder het maaiveld;
  2. die het normale onderhoud betreffen;
  3. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning;
  4. in en op gronden waarvan vaststaat dat daar geen archeologische waarden aanwezig zijn of meer aanwezig zijn.
31.3.3 Onderzoeksplicht     

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in 31.3.1 dient een archeologisch onderzoek uit te voeren.

31.3.4 Voorwaarden     

Indien uit het in 31.3.3 genoemde archeologisch onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning als bedoeld in 31.3.1 de volgende voorschriften verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 32 Waarde - Archeologie 5     

32.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het beschermen van archeologische waarden.

32.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

32.2.1 Vergunningplicht     

Op en onder de in 32.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ingrepen in de waterbodem met een oppervlak groter dan 10.000 m2 uit te voeren.

32.2.2 Uitzondering vergunningsplicht     

Het bepaalde in 32.2.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  1. die het normale onderhoud betreffen;
  2. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  3. in en op gronden waarvan vaststaat dat daar geen archeologische waarden aanwezig zijn of meer aanwezig zijn.
32.2.3 Onderzoeksplicht     

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in 32.2.1 dient een archeologisch onderzoek uit te voeren.

32.2.4 Voorwaarden     

Indien uit het onder 32.2.3 genoemde archeologisch onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning als bedoeld in 32.2.1 de volgende voorschriften verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 33 Waarde - Cultuurhistorie 1     

33.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en de versterking van architectonische en cultuurhistorische waarden van gebouwen.

33.2 Bouwregels     

Het bestaande kapprofiel van de in 33.1 bedoelde gebouwen mag niet worden gewijzigd en de oorspronkelijke, waardevolle karakteristiek van bestaande winkelpuien mag niet worden verstoord.

33.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

33.3.1 Vergunningsplicht     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor de activiteit slopen bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen.

33.3.2 Uitzonderingen op de vergunningsplicht     

Het bepaalde in 33.3.1 is niet van toepassing op sloopactiviteiten:

  1. die het normale onderhoud betreffen en/of inpandig plaatsvinden;
  2. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  3. die uitgevoerd mogen worden krachtens een voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan verleende dan wel aangevraagde vergunning;
  4. die voortvloeien uit een aanschrijving of een besluit van het bevoegd gezag.
33.3.3 Onderzoeksplicht     

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in 33.3.1 dient een cultuurhistorisch onderzoek uit te voeren.

33.3.4 Toetsingscriteria     

De omgevingsvergunning als bedoeld in 33.3.1 wordt slechts verleend indien:

  1. uit het in 33.3.3 genoemde onderzoek naar voren komt dat de architectonische en cultuurhistorische waarden zodanig laag zijn, dat behoud van het bouwwerk niet te rechtvaardigen is.
  2. er omgevingsvergunning is verleend voor de ter plaatse geprojecteerde geheel of gedeeltelijke nieuwbouw.
33.3.5 Advies     

Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag als bedoeld in 33.3.1 advies in bij de dienst die belast is met erfgoedbescherming.

Artikel 34 Waarde - Cultuurhistorie 2     

34.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en de versterking van de architectonische en cultuurhistorische waarden van gebouwen.

34.2 Bouwregels     

Het bestaande kapprofiel van de in 34.1 bedoelde gebouwen mag niet worden gewijzigd en de oorspronkelijke, waardevolle karakteristiek van bestaande winkelpuien mag niet worden verstoord.

34.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in 34.2 een omgevingsvergunning verlenen voor het wijzigen van het kapprofiel van de in 34.1 bedoelde gebouwen in de onderstaande situaties.

34.3.1 Daklaag achter een schijnkap     

Bij gebouwen met een schijnkap is achter de kap één daklaag op het oorspronkelijke platte dak toegestaan, mits:

  1. de daklaag niet zichtbaar is vanuit de openbare ruimte;
  2. de achtergevel van de daklaag onder een hoek van tenminste 45 graden terug ligt ten opzichte van de vlakke achtergevel van het hoofdgebouw dan wel indien aanwezig de overstek van het platte dak ter plaatse van de vlakke achtergevel;
  3. de daklaag een bouwhoogte van maximaal 3 meter heeft, gemeten vanaf het oorspronkelijke platte dak achter de schijnkap;
  4. de daklaag tenminste 1 meter lager is dan de nok van de schijnkap;
  5. van het bepaalde onder sub b, c en d kan worden afgeweken, indien het wenselijk is om met het oog op de eenheid van het daklandschap dezelfde maatvoering te hanteren als bestaande daklagen in de straatwand.
34.3.2 Daklaag achter een setback     

Bij gebouwen met een setback is achter de setback één daklaag op het oorspronkelijke platte dak toegestaan, mits:

  1. de daklaag niet zichtbaar is vanuit de openbare ruimte;
  2. de achtergevel van de daklaag onder een hoek van tenminste 45 graden terug ligt ten opzichte van de vlakke achtergevel van het hoofdgebouw dan wel indien aanwezig de overstek van het platte dak ter plaatse van de vlakke achtergevel;
  3. de daklaag dezelfde bouwhoogte heeft als de setback;
  4. van het bepaalde onder sub b en c kan worden afgeweken, indien het wenselijk is om met het oog op de eenheid van het daklandschap dezelfde maatvoering te hanteren als reeds bestaande daklagen in de straatwand.
34.3.3 Daklaag achter een afgeplatte langskap     

Bij gebouwen met een afgeplatte langskap is achter de kap één daklaag op het oorspronkelijke platte dak toegestaan, mits:

  1. de daklaag niet zichtbaar is vanuit de openbare ruimte;
  2. de achtergevel van de daklaag onder een hoek van tenminste 45 graden terug ligt ten opzichte van de vlakke achtergevel van het hoofdgebouw dan wel indien aanwezig de overstek van het platte dak ter plaatse van de vlakke achtergevel;
  3. de daklaag dezelfde bouwhoogte heeft als het afgeplatte dak van de kap;
  4. van het bepaalde onder sub b en c kan worden afgeweken, indien het wenselijk is om met het oog op de eenheid van het daklandschap dezelfde maatvoering te hanteren als reeds bestaande daklagen in de straatwand.
34.3.4 Daklaag achter een dwarskap     

Bij gebouwen met een dwarskap mag de kap naar achteren worden verlengd op het oorspronkelijke platte dak, indien aan onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

  1. de nok van de verlengde dwarskap ligt onder een hoek van tenminste 45 graden terug ligt ten opzichte van de vlakke achtergevel van het hoofdgebouw dan wel indien aanwezig de overstek van het platte dak ter plaatse van de vlakke achtergevel;
  2. de verlengde dwarskap heeft dezelfde kapvorm als de bestaande dwarskap;
  3. indien de daklaag zichtbaar is vanuit de openbare ruimte, mag er geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van cultuurhistorische waarden. Dit is ter beoordeling van de dienst die belast is met erfgoedbescherming.

34.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

34.4.1 Vergunningsplicht     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor de activiteit slopen bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen.

34.4.2 Uitzondering op de vergunningsplicht     

Het bepaalde in 34.4.1 is niet van toepassing op sloopactiviteiten:

  1. die het normale onderhoud betreffen en/of inpandig plaatsvinden;
  2. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  3. die uitgevoegd mogen worden krachtens een voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan verleende dan wel aangevraagde vergunning;
  4. die voortvloeien uit een aanschrijving of een besluit van het bevoegd gezag.
34.4.3 Onderzoeksplicht     

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in 34.4.1 dient een cultuurhistorisch onderzoek uit te voeren.

34.4.4 Toetsingscriteria     

De omgevingsvergunning als bedoeld in 34.4.1 wordt slechts verleend indien:

  1. uit het in 34.4.3 genoemde onderzoek naar voren komt dat de architectonische en cultuurhistorische waarden zodanig laag zijn, dat behoud van het bouwwerk niet te rechtvaardigen is.
  2. er omgevingsvergunning is verleend voor de ter plaatse geprojecteerde geheel of gedeeltelijke nieuwbouw.
34.4.5 Advies     

Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag als bedoeld in 34.4.1 advies in bij de dienst die belast is met erfgoedbescherming.

Artikel 35 Waarde - Cultuurhistorie 3     

35.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en de versterking van de architectonische en cultuurhistorische waarden van gebouwen.

35.2 Bouwregels     

Het bestaande kapprofiel van de in 35.1 bedoelde gebouwen mag niet worden gewijzigd en de oorspronkelijke, waardevolle karakteristiek van bestaande winkelpuien mag niet worden verstoord.

35.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in 35.2 een omgevingsvergunning verlenen voor het wijzigen van het kapprofiel van de in 35.1 bedoelde gebouwen in de onderstaande situaties.

35.3.1 Daklaag achter een schijnkap     

Bij gebouwen met een schijnkap is achter de kap één daklaag op het oorspronkelijke platte dak toegestaan, mits:

  1. de achtergevel van de daklaag onder een hoek van tenminste 45 graden terug ligt ten opzichte van de vlakke achtergevel van het hoofdgebouw dan wel indien aanwezig de overstek van het platte dak ter plaatse van de vlakke achtergevel;
  2. de daklaag een bouwhoogte van maximaal 3 meter heeft, gemeten vanaf het oorspronkelijke platte dak achter de schijnkap;
  3. de daklaag tenminste 1 meter lager is dan de nok van de schijnkap;
  4. van het bepaalde onder sub a, b en c kan worden afgeweken, indien het wenselijk is om met het oog op de eenheid van het daklandschap dezelfde maatvoering te hanteren als bestaande daklagen in de straatwand.
35.3.2 Daklaag achter een setback     

Bij gebouwen met een setback is achter de setback één daklaag op het oorspronkelijke platte dak toegestaan, mits:

  1. de achtergevel van de daklaag onder een hoek van tenminste 45 graden terug ligt ten opzichte van de vlakke achtergevel van het hoofdgebouw dan wel indien aanwezig de overstek van het platte dak ter plaatse van de vlakke achtergevel;
  2. de daklaag dezelfde bouwhoogte heeft als de setback;
  3. van het bepaalde onder sub a en b kan worden afgeweken, indien het wenselijk is om met het oog op de eenheid van het daklandschap dezelfde maatvoering te hanteren als reeds bestaande daklagen in de straatwand.
35.3.3 Daklaag achter een afgeplatte langskap     

Bij gebouwen met een afgeplatte langskap is achter de kap één daklaag op het oorspronkelijke platte dak toegestaan, mits:

  1. de achtergevel van de daklaag onder een hoek van tenminste 45 graden terug ligt ten opzichte van de vlakke achtergevel van het hoofdgebouw dan wel indien aanwezig de overstek van het platte dak ter plaatse van de vlakke achtergevel;
  2. de daklaag dezelfde bouwhoogte heeft als het afgeplatte dak van de kap;
  3. van het bepaalde onder sub a en b kan worden afgeweken, indien het wenselijk is om met het oog op de eenheid van het daklandschap dezelfde maatvoering te hanteren als reeds bestaande daklagen in de straatwand.
35.3.4 Daklaag achter een dwarskap     

Bij gebouwen met een dwarskap mag de kap naar achteren worden verlengd op het oorspronkelijke platte dak, indien aan onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

  1. de nok van de verlengde dwarskap ligt onder een hoek van tenminste 45 graden terug ligt ten opzichte van de vlakke achtergevel van het hoofdgebouw dan wel indien aanwezig de overstek van het platte dak ter plaatse van de vlakke achtergevel;
  2. de verlengde dwarskap heeft dezelfde kapvorm als de bestaande dwarskap.

Artikel 36 Waarde - Hoofdgroenstructuur     

36.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Hoofdgroenstructuur' aangewezen gronden zijn, naast de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de hoofdgroenstructuur inclusief de bescherming van de cultuurhistorische waarde van de Schinkeleilanden.

36.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

36.2.1 Vergunningsplicht     

Op de in 36.2 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het omzetten van landgebonden groen naar water
  2. het omzetten van water naar landgebonden groen.
36.2.2 Uitzonderingen op de vergunningsplicht     

Het bepaalde in 36.2.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  1. die het normale onderhoud betreffen;
  2. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, danwel uitgevoerd mogen worden conform een aangevraagde en/of verleende vergunning.

36.3 Wijzigingsbevoegdheid     

Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door het toekennen danwel verwijderen van de dubbelbestemming 'Waarde - Hoofdgroenstructuur', indien gronden aangewezen zijn als (nieuwe) hoofdgroenstructuur, respectievelijk niet langer zijn aangewezen als hoofdgroenstructuur, onder de voorwaarde dat de Technische Adviescommisse hierover heeft geadviseerd.

Artikel 37 Waarde - Landschap 1     

37.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Landschap 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, herstel en de versterking van het groene karakter van de (binnen-)tuinen in het plangebied.

37.2 Bouwregels     

Ter plaatse van de in artikel 37.1 genoemde gronden gelden de volgende bouwregels:

  1. Er mogen geen gebouwen worden opgericht, bestaande bijbehorende bouwwerken daarop uitgezonderd. De in artikel 37.1 genoemde gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.
  2. In afwijking van het bepaalde onder a is de bouw van één vrijstaand bijgebouw per perceel toegestaan, mits er wordt voldaan aan de onderstaande voorwaarden:
    1. de maximale bouwhoogte van het vrijstaande bijgebouw bedraagt 3 meter;
    2. het totale grondoppervlak van alle bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 25 % van de in artikel 37.1 genoemde gronden met een maximum van 9 m2;
    3. het vrijstaande bijgebouw dient te worden voorzien van een groen dak met een hemelwaterberging;
    4. de hemelwaterberging dient te voldoen aan de voorwaarden uit de Hemelwaterverordennig Amsterdam (gepubliceerd op 10 mei 2021). Indien deze voorwaarden worden gewijzigd, gelden de meest recente voorwaarden als toetsingskader.
  3. In afwijking van het bepaalde onder a mogen bestaande bijbehorende bouwwerken worden herbouwd, mits er wordt voldaan aan de onderstaande voorwaarden:
    1. de te herbouwen bijbehorende bouwwerken dienen te worden voorzien van een groen dak met een hemelwaterberging;
  4. de hemelwaterberging dient te voldoen aan de voorwaarden uit de Hemelwaterverordennig Amsterdam (gepubliceerd op 10 mei 2021). Indien deze voorwaarden worden gewijzigd, gelden de meest recente voorwaarden als toetsingskader.

37.3 Specifieke gebruiksregels     

37.3.1 Verbodsregel verharding     

Het is verboden om per perceel meer dan 50 % van de in artikel 37.1 genoemde gronden te verharden, waarbij het grondoppervlak van bebouwde gronden als verharding wordt meegerekend.

37.3.2 Uitzondering     

Het bepaalde in 37.3.1 is niet van toepassing, indien de verharding reeds legaal aanwezig is op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan of mag worden aangebracht op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde, dan wel verleende vergunning.

37.3.3 Gebruiksregel     

Het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ondergeschikt dient te zijn aan de functie van het op het perceel aanwezige hoofdgebouw.

Artikel 38 Waarde - Landschap 2     

38.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Landschap 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, herstel en de versterking van het groene karakter van de (binnen-)tuinen in het plangebied.

38.2 Bouwregels     

Ter plaatse van de in artikel 38.1 genoemde gronden gelden de volgende bouwregels:

  1. De in artikel 38.1 genoemde gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.
  2. Op maximaal 50 % van de in artikel 38.1 genoemde gronden mogen gebouwen worden opgericht, bestaande bijbehorende bouwwerken worden hierbij meegerekend. Daarbij gelden de volgende bouwregels:
    1. bijbehorende bouwwerken mogen maximaal één bouwlaag hoog zijn;
    2. bijbehorende bouwwerken mogen maximaal 0,3 meter hoger zijn dan de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, met een maximale hoogte van 5 meter;
    3. bijbehorende bouwwerken dienen te worden voorzien van een groen dak met een hemelwaterberging;
    4. de hemelwaterberging dient te voldoen aan de voorwaarden uit de Hemelwaterverordening Amsterdam (gepubliceerd op 10 mei 2021). Indien deze voorwaarden worden gewijzigd, gelden de meest recente voorwaarden als toetsingskader;
    5. uitsluitend bestaande kelders en souterrains zijn toegestaan.
  3. Bestaande bijbehorende bouwwerken mogen worden herbouwd, mits er wordt voldaan aan de onderstaande voorwaarden:
    1. de te herbouwen bijbehorende bouwwerken dienen te worden voorzien van een groen dak met een hemelwaterberging;
    2. de hemelwaterberging dient te voldoen aan de voorwaarden uit de Hemelwaterverordening Amsterdam (gepubliceerd op 10 mei 2021). Indien deze voorwaarden worden gewijzigd, gelden de meest recente voorwaarden als toetsingskader.

38.3 Specifieke gebruiksregels     

38.3.1 Verbodsregel verharding     

Het is verboden om per perceel meer dan 50 % van de in artikel 38.1 genoemde gronden te verharden, waarbij het grondoppervlak van bebouwde gronden als verharding wordt meegerekend.

38.3.2 Uitzondering     

Het bepaalde in 38.3.1 is niet van toepassing, indien de verharding reeds legaal is aangebracht op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan of mag worden aangebracht op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde, dan wel verleende vergunning.

38.3.3 Gebruiksregel     

Het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ondergeschikt dient te zijn aan de functie van het op het perceel aanwezige hoofdgebouw.

Artikel 39 Waterstaat - Waterkering     

39.1 Bestemmingsomschrijving     

  1. De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van een waterkering.
  2. De bestemming 'Waterstaat - Waterkering' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 40 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 41 Algemene bouwregels     

41.1 Ontbreken bouwhoogte     

Voor zover op de verbeelding of in de regels van dit bestemmingsplan geen maximum bouwhoogte is opgenomen, geldt de bestaande bouwhoogte als de maximale bouwhoogte.

41.2 Toegelaten overschrijdingen     

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouw- en bestemmingsgrenzen te overschrijden ten behoeve van:

  1. gevelelementen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, standleidingen voor hemelwater, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding van de bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,3 meter bedraagt;
  2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding van de bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt;
  3. Het is toegestaan de in dit plan aangegeven maximale bouwhoogtes te overschrijden ten behoeve van bestaande legaal aanwezige schoorstenen, dakterrassen, liftopbouwen, trappenhuizen en soortgelijke bouwwerken op het dak.

41.3 Autoparkeren     

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning moet ten behoeve van de te realiseren functies voldoende parkeergelegenheid voor auto's aanwezig zijn of gerealiseerd worden. Hierbij moet worden voldaan aan de beleidsregels in de 'Nota Parkeernormen Auto' (gepubliceerd op 22 december 2017). Indien de beleidsregels in de planperiode worden gewijzigd, gelden de meest recent vastgesteld beleidsregels als toetsingskader.

41.4 Fietsparkeren     

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning moet ten behoeve van de te realiseren functies voldoende parkeergelegenheid voor fietsen aanwezig zijn of gerealiseerdworden. Hierbij moet voldaan worden aan de beleidsregels in de 'Nota Parkeernormen Fiets en Scooter' (gepubliceerd op 28 augustus 2018). Indien deze beleidsregels in de planperiode worden gewijzigd, gelden de meest recent vastgesteld beleidsregels als toetsingskader.

41.5 Ondergronds bouwen     

41.5.1 Ondergronds bouwen     

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:

  1. nieuwe ondergrondse bouwwerken zijn niet toegestaan;
  2. bij het berekenen van de bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen voor zover deze buiten de buitenwerkse gevelvlakken van een bovengronds gebouw gelegen zijn;
  3. in afwijking van het bepaalde onder a en b zijn afvalinzamelpunten, met een maximale bouwdiepte van 3,5 m1, en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding (bergbezinkbassin) buiten bouwvlakken wel toegestaan.

Artikel 42 Algemene gebruiksregels     

42.1 Gebruiksverbod     

Onder verboden gebruik wordt in elk geval begrepen het gebruik van gronden en/of bebouwing:

  1. als bedrijven die worden begrepen onder bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
  2. als automatenhal, belwinkel, eetwinkel, geldwisselkantoor, massagesalon, seksinrichting, shishalounge, smartshop en toeristische voorziening, één en ander behoudens de op grond van hoofdstuk 2 toegestane locaties;
  3. als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen;
  4. als stortplaats voor puin, schroot, afbraak- en bouwmaterialen of andere afvalstoffen, voor zover dit niet betrekking heeft op het tijdelijk storten van geringe hoeveelheid afvalstoffen;
  5. als opslagplaats van bagger en grondspecie, tenzij zulks plaatsvindt langs een waterloop en in verband met het onderhoud van de waterloop;
  6. als ligplaats voor woonboten, bedrijfsvaartuigen, passagiersvaartuigen en stationerende vaartuigen en objecten, aan en ander behoudens de op grond van hoofdstuk 2 toegestane locaties;
  7. ten dienste van bedrijven die worden begrepen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergnningenbesluit milieubeheer;
  8. ten dienste van inrichtingen waarp het besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing is;
  9. ten behoeve van gemotoriseerde (buiten)sporten;
  10. het uitbreiden van het bestaande aantal slaapplaatsen in het plangebied.

42.2 Toegelaten bedrijven     

Voor zover kleinschalige bedrijvigheid is toegestaan, mogen de gronden en gebouwen worden gebruikt voor de volgende categorieen bedrijven:

42.2.1 Toegelaten bedrijven uit de staat van bedrijfsactiviteiten     

Voor zover de gronden binnen het plangebied mogen worden gebruikt voor bedrijven, zijn slechts de volgende categorieën bedrijven toegestaan:

  1. in geval van activiteiten die aanpandig zijn aan woningen, zijn uitsluitend bedrijven toegestaan die zijn aangemerkt als categorie A in Bijlage 5;
  2. in geval van activiteiten die bouwkundig afgescheiden zijn van woningen en maatschappelijke dienstverlening, zijn uitsluitend bedrijven toegestaan die zijn aangemerkt als categorieën A en B in Bijlage 5;
42.2.2 Afwijking van de staat van bedrijfsactiviteiten     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepaling 42.2.1 voor het toestaan van een bedrijf dat:

  1. niet in Bijlage 5 voorkomt en in vergelijking met bedrijven die vallen onder de categorieën A en B een gelijke of mindere milieuhinder veroorzaakt.
  2. in Bijlage 5 voorkomt en valt onder een hogere categorie dan toegelaten, mits het desbetreffende bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder de toegelaten categorieën een gelijke of mindere milieuhinder veroorzaakt;
  3. na uitbreiding, wijziging of aanpassing in Bijlage 5 onder een hogere categorie valt dan toegelaten, maar in vergelijking met bedrijven die vallen onder categorie A en B een gelijke of mindere milieuhinder veroorzaakt;

Artikel 43 Algemene aanduidingsregels     

43.1 Bestaande gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit     

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'milieuzone -1' geldt dat gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de adressen zoals opgenomen in Bijlage 6.

43.2 Nieuwe gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit     

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in artikel 43.1 nieuwe gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit toestaan indien de Geneeskundige en Gezondheidsdienst (GGD) van de gemeente Amsterdam positief heeft geadviseerd over de vestiging van de gevoelige bestemming luchtkwaliteit op de desbetreffende locatie.

43.3 Grondwaterneutraal bouwen     

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone 2' zijn de betreffende gronden, naast de daarvoor aangewezen andere bestemmingen en aanduidingen, mede bestemd voor de bescherming van het belang van grondwaterneutraal bouwen als genoemd in 1.42.

43.3.1 Bouwregels     
  1. Binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone 2' is het verboden om kelders te bouwen, dan wel om bestaande kelders te vergroten.
  2. Binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone 2' zijn uitsluitend bestaande kelders toegestaan welke legaal aanwezig waren ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan, alsmede kelders waarvoor voorafgaand aan het moment waarop dit plan in ontwerp ter inzage is gelegd een omgevingsvergunning is verleend waar nog uitvoering aan gegeven kan worden, dan wel een aanvraag omgevingsvergunning is ingediend en deze omgevingsvergunning niet geweigerd kan worden.
43.3.2 Afwijken van de bouwregels     
  1. Het bevoegd gezag is bevoegd om binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone 2' overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning te verlenen om in afwijking van het bepaalde in 43.3.1 sub a,een kelder te bouwen of te vergroten mits de kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd. Om te bepalen of een kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd, geldt:
    1. voor kelders met een totale bruto vloeroppervlakte van maximaal 300 m2 en een maximale bouwdiepte van 4 meter dat het bevoegd gezag de aanvraag toetst aan de beleidsregel 'Grondwaterneutrale Kelders Amsterdam';
    2. voor kelders met een totale bruto vloeroppervlakte van meer dan 300 m2 of een bouwdiepte van meer dan 4 meter dat op basis van een geohydrologisch onderzoek moet worden aangetoond dat het bouwplan niet strijdig is met het belang als genoemd in 43.3.
  2. Het bevoegd gezag kan op basis van de toetsing aan de beleidsregels of de uitkomsten van het geohydrologisch onderzoek aan de omgevingsvergunning voorwaarden verbinden ter bescherming van het belang als genoemd in 43.3.
  3. Als vast staat dat een bouwplan grondwaterneutraal kan worden gebouwd, houdt het bevoegd gezag bij de afweging om gebruik te maken van de bevoegdheid in 43.3.2 sub a, tevens rekening met overige belangen in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
  4. Indien de beleidsregel wordt gewijzigd of herzien, moet bij de toetsing van een aanvraag omgevingsvergunning rekening worden gehouden met deze wijziging dan wel herziening.

Artikel 44 Algemene afwijkingsregels     

44.1 Ondergeschikte bouwwerken en overschrijdingen     

  1. Het bevoegd gezag kan in afwijking van de regels van dit plan een omgevingsvergunning verlenen voor:
    1. gebouwen voor nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen met een maximale bouwhoogte van 6 meter en een maximum grondoppervlak van 25 m²;
    2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, fontuinen, kunstobjecten, vrijstaande muren, geluidwerende voorzieningen, bruggen en andere waterbouwkundige constructies;
    3. geringe afwijkingen van de bouw- en bestemmingsgrenzen welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in situering niet meer dan 2 meter bedraagt;
    4. het overschrijden van de in de regels toegestane maximale goot- en bouwhoogten met maximaal 1,5 meter;
    5. het overschrijden van de in de regels toegestane maximale bouwhoogten, anders dan bedoeld onder 4, met ten hoogste 3 meter ten behoeve van technische ruimtes, liftschachten en trappenhuizen;
    6. het overschrijden van de in de regels toegestane maximale bouwhoogten, anders dan bedoeld onder 4, met ten hoogste 5 meter ten behoeve van schoorstenen, antennes, ventilatie-inrichtingen, antennemasten voor mobiele telefonie en bouwwerken voor de opwekking van duurzame energie, zoals zonnepanelen, zonneboilers en windmolens;
    7. het overschrijden van bouwvlak-, aanduidings- en bestemmingsgrenzen met ten hoogste 2 meter of ten behoeve van erkers, serres, uitkragingen, bordessen, buitentrappen, galerijen, luifels, balkons, lift- en trappenhuizen en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, met uitzondering van locaties waar laad- en losactiviteiten plaatsvinden;
    8. het verplaatsen van legale staanplaatsen binnen het plangebied, mits dit geen afbreuk doet aan het straat- en bebouwingsbeeld en de bestaande, legale staanplaats niet opnieuw in gebruik wordt genomen;
  2. Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit artikel kan worden verleend, mits de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

44.2 Autoparkeren op eigen terrein     

Het bevoegd gezag kan in afwijking van de regels van dit plan een omgevingsvergunning verlenen voor het in gebruik nemen van een nieuwe parkeervoorziening voor auto's indien aan de onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

  1. de parkeervoorziening dient inpandig te worden gerealiseerd;
  2. de parkeervoorziening mag niet zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte, met uitzondering van een gecombineerde in- en uitrit;
  3. het realiseren van een in- en uitrit binnen de bestemmingen Gemengd - 1, Gemengd - 2, Gemengd - 3 en Gemengd - 4 is niet toegestaan;
  4. indien een bestaande ruimte in gebruik wordt genomen als parkeervoorziening dient te worden aangetoond dat het belang van het realiseren van parkeervoorzieningen voor auto's zwaarder weegt dan het belang van het behoud van het bestaande gebruik van die ruimte.

44.3 Overige binnenplanse afwijkingen     

  1. Het bevoegd gezag kan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 1' afwijken van het bepaalde in :
    1. lid 12.1 en 17.1 op de begane grond, souterrain en/of kelder ten behoeve van detailhandel en consumentgerichte dienstverlening;
    2. lid 8.1, 11.1, 12.1 en 20.1 op de begane grond souterrain en/of kelder ten behoeve van een kantoor;
    3. lid 20.1 in de tweede bouwlaag en hoger ten behoeve van wonen en kantoren;
    4. lid 11.1 op de begane grond, soutterain en/of kelder ten behoeve van sportscholen;
  2. Het bevoegd gezag kan ter plaatse van de begane grond, souterrain en/of kelder van de bestemmingen Gemengd - 1, Gemengd - 2, Gemengd - 3, Gemengd - 4 en Detailhandel afwijken van het bepaalde in artikel 42.1 sub b voor wat betreft eetwinkels en toeristische voorzieningen;
  3. Het bevoegd gezag kan ter plaatse van de begane grond, souterrain en/of kelder van de bestemmingen Gemengd - 3 en Gemengd - 4 afwijken van het bepaalde in lid 42.1 sub b ten aanzien van het toestaan van een supermarkt met een oppervlakte groter dan 300 m2 vvo bij panden groter dan 300 m2;
  4. Het bevoegd gezag kan ter plaatse van de begane grond, souterrain en/of kelder van de aanduiding 'horeca van categorie 1', 'horeca van categorie 3' en 'horeca van categorie 4' afwijken van het bepaalde in lid 42.1 sub b ten behoeve van shishalounges;
  5. De omgevingsvergunning onder lid a, sub 1 t/m 10 en sub b en d wordt slechts verleend indien:
    1. het woon- en leefklimaat ter plaatse niet onevenredig wordt aangetast;
    2. de betreffende functie niet groter is dan 300 m2 bvo per vestiging;
    3. dit naar het oordeel van het bevoegd gezag niet leidt tot een onevenwichtig aanbod in een straal van 500 meter, waarbij onder meer het reeds aanwezige aantal vestigingen van de toe te voegen functie wordt beoordeeld.

Artikel 45 Overige regels     

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt dat voor het adres Frans van Mierisstraat 59 het bouwen en gebruik van gronden en bouwwerken is toegestaan conform de op 15 april 2020 afgegeven omgevingsvergunning met kenmerk OLO 2487097.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 46 Overgangsrecht     

46.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

46.2 Afwijking     

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 46.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 46.1 met maximaal 10%

46.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken     

Bepaling 46.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

46.4 Overgangsrecht gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

46.5 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, zoals bedoeld in 46.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

46.6 Verboden gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in 46.4 , na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

46.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik     

Bepaling 46.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

46.8 Persoonsgebonden overgangsrecht van Eeghenlaan 33     

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 3' mag door de huidige bewoners van het pand het gebruik van muziekstudio en kantoor worden voortgezet met dien verstande dat:

  1. het gebruik als muziekstudio en kantoor enkel op de begane grond en kelder mag worden uitgeoefend;
  2. het maximum vloeroppervlak van de muziekstudio en het kantoor tezamen bedraagt 86 m2;
  3. het gebruik moet worden beëindigd op het moment dat de huidige bewoners van de woning het gebruik daarvan hebben beëindigd.

Artikel 47 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Museumkwartier - Valeriusbuurt 2022'.