|
Het bestemmingsplan ‘Slotermeer 2018' bevat een actuele regeling voor het gebied Slotermeer, onderdeel van stadsdeel Nieuw-West (gemeente Amsterdam). Het geldende ruimtelijke beleid is in het plan verwerkt. Het plan geeft aan waar welke functies toegestaan zijn en waar wat gebouwd mag worden.
De aanleiding voor het opstellen van het bestemmingsplan 'Slotermeer 2018' is de actualiseringsplicht uit de Wet ruimtelijke ordening, die voorschrijft dat bestemmingsplannen niet ouder mogen zijn dan 10 jaar. Het vorige bestemmingsplan ‘Slotermeer’ is op 10 juni 2008 vastgesteld door de deelraad van het voormalige stadsdeel Geuzenveld-Slotermeer.
Op 19 april 2017 is de 'Startnotitie bestemmingsplan Slotermeer 2018' vastgesteld door het Algemeen Bestuur van stadsdeel Nieuw-West. In de startnotitie is opgenomen dat het doel van het bestemmingsplan 'Slotermeer 2018' is om een actueel toetsingskader te creëren voor het plangebied. Het bestemmingsplan is overwegend conserverend van aard: in beginsel zijn de regels van het voorgaande bestemmingsplan 'Slotermeer' overgenomen. Wel is het plan op enkele onderdelen gewijzigd om de omgevingsvergunningen, die sinds de vaststelling van het vorige plan zijn verleend ten behoeve van afwijking van dat plan, planologisch te verankeren. Daarnaast zijn regels die niet meer (volledig) aansluiten op de wensen vanuit het plangebied in het nieuwe plan gewijzigd.
Als een conserverend bestemmingsplan wordt vastgesteld, betekent dat overigens niet dat geen nieuwe ontwikkelingen meer mogelijk zijn. Voor deze ontwikkelingen moet dan wel een aparte procedure worden doorlopen, die kan bestaan uit het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan of - indien noodzakelijk - uit de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan voor dat deel van het plangebied. Dit geldt bijvoorbeeld voor de plannen die op dit moment worden gemaakt in het kader van de stedelijke vernieuwing in Slotermeer.
Sinds 19 maart 2014 is de bestuursstructuur van de gemeente Amsterdam gewijzigd. De bevoegdheid om een herziening van het bestemmingsplan vast te stellen op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) ligt vanaf die datum bij de gemeenteraad van Amsterdam.
In de Verordening op de bestuurscommissies 2013 en de daarbij behorende Takenlijst is bepaald dat een deel van de taken in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan of een uitwerking of wijziging daarvan door de bestuurscommissie kan worden verricht. Tot aan het akkoord voor ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan door de verantwoordelijk wethouder vindt de voorbereiding plaats bij de bestuurscommissie. Daarna ligt de voorbereiding bij de gemeenteraad. Verder worden de bestuurscommissies volgens de Takenlijst in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen aan het college van B&W over het concept-bestemmingsplan en de concept-beantwoording van de zienswijzen.
Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de regels opgenomen juridische regeling.
De verbeelding en de regels vormen samen de bestemmingsplanregeling zoals deze door de gemeenteraad wordt vastgesteld. De toelichting geeft de achtergronden (relevant beleid, resultaten van uitgevoerde onderzoeken etc.) bij de bestemmingsplanregeling en bevat geen juridisch bindende bepalingen.
Na dit hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plankader. Er wordt onder meer ingegaan op de ligging en begrenzing van het plangebied en de verschillende buurten in het plangebied worden beschreven. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het relevante ruimtelijk beleid afkomstig van het Rijk, de provincie, de regio, de gemeente en het stadsdeel. In hoofdstuk 5 tot en met 16 worden diverse omgevingsaspecten beschreven. In hoofdstuk 17 wordt uitgelegd op welke wijze dit is vertaald in juridische zin. In hoofdstuk 18 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en tot slot behandelt hoofdstuk 19 de maatschappelijke uitvoerbaarheid (het overleg ex artikel 3.1.1 Bro).
Het plangebied van het bestemmingsplan 'Slotermeer 2018' is gelegen in het noorden van het Amsterdamse stadsdeel Nieuw-West. Het plangebied van het bestemmingsplan wordt globaal als volgt begrensd:
Noorden: de watergang aan de zuidzijde van de Haarlemmerweg;
Oosten: de ringspoorbaan;
Zuiden: de oever van de Sloterplas, de Noordzijde, de H.M. Kraaijvangerstraat en
de watergang ten zuiden van de bebouwing van de Platostraat en W. Gansfortstraat;
Westen: de watergangen op de grenzen met Geuzenveld en het Eendrachtspark.
Op de hierna volgende afbeelding is het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de digitale verbeelding van het bestemmingsplan.
Gelet op de huidige wet- en regelgeving (artikel 3.1 van de Wet op de ruimtelijke ordening) is het noodzakelijk een bestemmingsplan in procedure te brengen dat voorziet in een actuele planologische en juridische regeling voor het gebied. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.
Het bestemmingsplan 'Slotermeer 2018' betreft een actualisatie van het bestemmingsplan 'Slotermeer'. Het bestemmingsplan 'Slotermeer' is op 10 juni 2008 vastgesteld door de deelraad van het voormalige stadsdeel Geuzenveld-Slotermeer. Sinds 27 mei 2009 is het bestemmingsplan Slotermeer onherroepelijk.
Slotermeer is een van de Westelijke tuinsteden van Amsterdam. Slotermeer bevindt zich in stadsdeel Nieuw-West, ten westen van de Ringspoorbaan.
Slotermeer bestaat uit diverse buurten:
Slotermeer is overwegend ingericht als woongebied. Slotermeer beschikt ook over een ruim aanbod aan voorzieningen. Verspreid over Slotermeer zijn er diverse locaties waar bedrijvigheid, detailhandel, horeca en maatschappelijke voorzieningen zijn gevestigd. In het plangebied bevindt zich één groter winkelcentrum: Winkelcentrum Plein '40-45'. Centraal in Slotermeer bevindt zich een groot stadspark, het Gerbrandypark.
Slotermeer wordt ontsloten via de Haarlemmerweg, de President Allendelaan, de Burgemeester De Vlugtlaan en de Burgemeester Roëllstraat. Tevens zijn er diverse fietsverbindingen met andere delen van de stad. Slotermeer beschikt daarnaast over een ruim aanbod aan openbaar vervoersmogelijkheden. Diverse bus- en tramlijnen doen Slotermeer aan. Aan de rand van Slotermeer bevinden zich de metrostations Burgemeester De Vlugtlaan en Jan van Galenstraat.
Aan het begin van de 20ste eeuw was Amsterdam een grotendeels verpauperde, overbevolkte stad. Zoals in alle grote steden in die tijd was er sprake van slechte en onhygiënische woonomstandigheden. Wanneer in 1921 de gemeente Amsterdam verschillende (delen van) buurtgemeenten, waaronder Sloten, annexeert, is dit aanleiding na te gaan denken over de ontwikkeling van de stad als geheel. Hiervoor werd het Algemeen Uitbreidingsplan, kortweg AUP (1934) ontwikkeld, waarbij de groei van Amsterdam werd opgevangen in woonwijken direct aansluitend op de stad.
Het plan introduceerde voor Amsterdam het vingerstadmodel waarbij het groen via groene scheggen tot diep in het stedelijk gebied doordringt. Het huidige stadsdeel Nieuw-West kent één kleine (De Bretten) en twee grote (Sloterplas en Amsterdamse Bos/Nieuwe Meer) groene scheggen. Binnen het plan werd een viertal stedelijke functies benoemd, die een eigen plek dienden te krijgen: wonen, werken, ontspanning en verkeer. Het werken diende zich te concentreren in de bestaande binnenstad (City) en in het aan te leggen Westelijk Havengebied. De voornaamste nieuwe woongebieden werden gepland in het westen (Nieuw-West) en zuiden (Buitenveldert). Recreatie zou tussen de woon- en werkgebieden kunnen plaatsvinden, in parken en groenstroken. Het AUP vertegenwoordigt een belangrijk moment binnen de internationale architectuur- en stedenbouwgeschiedenis. De planvorming van het AUP was onderdeel van de congressen van de zogenoemde Congrès Internationaux d'Architecture Moderne (CIAM-beweging).
Het oorspronkelijke uitbreidingsplan voor Slotermeer dateert uit 1939. De plankaart die bij de raadsvoordracht van 7 juli 1939 was gevoegd was tot op in detail uitgewerkt. Slotermeer zou een wijk worden met 11.000 woningen (waarvan 43% laagbouw) en 40.000 inwoners; een autonoom stadsdeel met geheel eigen voorzieningen en een eigen karakter. Dit eigen karakter zou mede worden bepaald door de groene elementen. Vanwege de Tweede Wereldoorlog is dit plan niet uitgevoerd.
In het Uitbreidingsplan Slotermeer uit 1952 dat is gerealiseerd zijn een aantal wijzigingen
doorgevoerd ten opzichte van het plan van 1939. Zo werd er besloten om te gaan bouwen
op polderpeil in plaats van stadspeil. Slechts de Burgemeester van Tienhovengracht
werd op stadspeil gerealiseerd zodat de gemeentewerf per boot bereikbaar bleef. Met
de beslissing om verder niet op stadspeil te gaan bouwen verviel de logica om de Van
Tienhovengracht door te zetten ten westen van de Slotermeerlaan. Daarnaast is een
staalkaart aan verkavelingsvormen gerealiseerd in plaats van de lange noord-zuidgerichte
stroken laagbouw. Naast de zogenaamde Frankendaalverkaveling (twee gespiegelde haken)
werd ook een variant op de strokenverkaveling geïntroduceerd, de zogenaamde kam-verkaveling.
Hoewel Van Eesteren ontevreden was met het eindresultaat (hij vond dat er te weinig
samenhang en te veel verschillende verkavelingen waren ontstaan) wordt de staalkaart
aan verkavelingen tegenwoordig juist hoog gewaardeerd.
De locaties voor voorzieningen (scholen en kerken) bleven in grote lijnen ongewijzigd
hoewel het oppervlak winkels bijna gehalveerd werd. Schaalvergroting binnen de detailhandel
alsook de uitvinding van de koelkast waren hiervoor de oorzaak. Enkele stadsstraten
kwamen te vervallen of werden slechts aan één zijde door winkels geflankeerd. De hoofdopzet
van de buurten zijn wat intiemer en kleinschaliger van karakter dan in de andere Westelijke
Tuinsteden. Wat architectuur betreft zijn er enkele typische voorbeelden van modernisme
(De Verfdozen van Warners). Het Rijke roomse leven in de vroeg naoorlogse periode
is goed afleesbaar aan de architectuur van scholen (Sint Henricusschool), kerken (Het
Nieuwe verbond) en woningbouwcomplexen (delen van de Dobbebuurt en de Lodewijk van
Deijsselbuurt) die vrijwel allemaal in Delftse School zijn uitgevoerd. De verzuiling
is verder herkenbaar aan de veelheid aan kerken die met de basisschool het sociale
hart van de buurten vormden.
Van alle AUP-gebieden is Slotermeer één van de belangrijkste en meest gave tuinsteden, met name het oostelijk gedeelte. Er heeft vergeleken met andere tuinsteden binnen Amsterdam weinig stedelijke vernieuwing plaats gevonden. Voor AUP-wijken typische kenmerken zijn nog altijd duidelijk in het gebied herkenbaar. Functiescheiding, scheiding van verkeerssoorten, een hiërarchisch samenhangend stelsel van wegen, groen en waterlopen, open en repeterende verkavelingen in ensembles (bestaande uit stroken, haken, combinaties van haken en stroken of opengewerkte bouwblokken (hoven), modernistische en traditionalistische architectuur (en vele mengvormen hiervan) en typisch naoorlogse voorzieningen als Aldo van Eijkspeelplaatsen, winkelblokjes, kerken (met buurtfunctie), H-scholen en bejaardenhuizen. Typerend voor de Tuinstad Slotermeer is dat de hoofdopzet lineair is. Vergeleken met andere tuinsteden is de invulling van de woonvelden fijnmazig en zeker in het oostelijk deel bijna romantisch en intiem van karakter. Slotermeer grenst aan Bos en Lommer, een wijk die ook op basis van het AUP gerealiseerd is maar die al voor de Tweede Wereld Oorlog is gebouwd. In veel opzichten is Slotermeer een reactie op deze wijk die de overgang laat zien van gesloten bouwblokken naar een open strokenverkaveling.
Bijzonder karakteristiek zijn verder volgroeide, monumentale bomen aan lanen en in parkstroken, groenstroken en op hoven. Ook is de zogenaamde 'Bomentaal' in Slotermeer nog vrijwel geheel intact. De meest gave buurten liggen in het oostelijk deel van Slotermeer.
Omstreeks 1975 was Slotermeer voltooid. Daarna zijn een groot aantal kleine verdichtingslocaties ontwikkeld. Het gaat om projecten in de zogenaamde Aanvullende Woningbouw (1975 en 1987), de zogenaamde LOT-projecten (Lokatie Opsprorings Team, 1987-1992) en enkele door voormalig Stadsdeel Geuzenveld-Slotermeer aan gewezen verdichtingslocaties (vanaf 1992):
Deze woningbouw had mede tot doel om de trek van de middenklasse naar de groeikernen een halt toe te roepen. De meeste van deze projecten hebben zich relatief naadloos in de oorspronkelijke tuinstad gevoegd. Een geheel nieuw woonmilieu werd echter gecreëerd met Noorderhof van de Luxemburgse architect Rob Krier. De historiserende architectuur en het gebogen, romantische stratenplan rondom de historische kerk van Grandpré-Molière staat in groot contrast met de omliggende naoorlogse tuinstadbuurten.
In 2001 is Richting Parkstad 2015 vastgesteld waarin de kaders voor de vernieuwing van de Westelijke Tuinsteden zijn opgenomen. Binnen Slotermeer werden er vernieuwingsplannen opgesteld voor Slotermeer-Noord, -Zuid en Buurt 5. Met name in de Wijsgerenbuurt, rondom het Confuciusplein, is er veel sloop-nieuwbouw gerealiseerd. De Anton Struikbuurt is inmiddels voltooid. In de Jan de Louterbuurt is multifunctioneel centrum De Honingraat gerealiseerd. Veel (basis)scholen zijn of worden vernieuwd of uitgebreid zoals de Slootermeerschool, de Sint Henricusschool, de Heldringschool, de Burgemeester De Vlugtschool, Immanuelschool en de Veerkracht. Voor de Aireystrook is als gevolg van maatschappelijke druk afgeweken van het voornemen hier sloop-nieuwbouw te plegen. De cultuurhistorische waarden en de ligging binnen Gemeentelijk beschermd Stadsgezicht 'Van Eesteren' hebben geleid tot wijziging van de plannen. Momenteel wordt het meest westelijke deel gerenoveerd, de rest zal volgen. Ook in de Dobbebuurt zijn al veel woningen gerenoveerd en is de openbare ruimte heringericht. Het Gerbrandypark heeft een opknapbeurt gekregen.
De overige plannen voor de stedelijke vernieuwing in Slotermeer zijn vanwege de economische en financiële crisis vanaf 2008 vertraagd. De crisis is inmiddels voorbij en er wordt weer nagedacht hoe verder te gaan met de vernieuwing. Een aantal projecten is al gestart, een aantal zal nog volgen. De Gemeente Amsterdam werkt samen met woningcorporaties aan de Investeringsaanpak Nieuw-West. Een programma dat als doel heeft de ontwikkeling van de zogenaamde ontwikkelbuurten nieuw leven in te blazen. Lopende en nog op te starten projecten worden hier inhoudelijk, programmatisch, procesmatig op elkaar afgestemd. Veel plannen zijn nog in de startfase en worden daarom nog niet in dit bestemmingsplan meegenomen. Deze plannen worden de komende jaren verder uitgewerkt. De planologische wijzigingen die uit deze plannen voortkomen zullen via een wijziging van het bestemmingsplan Slotermeer 2018 of anderszins juridisch-planologisch worden vastgelegd. De vaststelling van dit bestemmingsplan betekent immers niet dat de situatie in het plangebied de komende 10 jaar per definitie ongewijzigd blijft. Binnen die periode zullen er als de plannen dat nodig maken afwijkingsprocedures of bestemmingsplanwijzigingen worden vastgesteld.
In deze paragraaf worden per buurt de stedenbouwkundige opbouw en de (historische) ontwikkeling beschreven.
Buurt 1 ligt tussen de Burgemeester van Tienhovengracht, de Ringspoorbaan, Sloterpark en Slotermeerlaan. De buurten worden onderling gescheiden door een brede parkstrook en, oost-west gericht, de Burgemeester Röellstraat. De Burgemeester Röellstraat is een stadslaan die Geuzenveld verbindt met Amsterdam West en de binnenstad. De weg heeft een breed profiel en ligt, ter hoogte van Slotermeer Zuid, gedeeltelijk verhoogd. De eraan gelegen woningen worden vanuit het parallelle netwerk ontsloten, niet rechtstreeks vanaf de Burgemeester Röellstraat.
De Dichtersbuurt ligt in het noordwestelijke deel van Buurt 1 en wordt begrensd door de Burgemeester Röellstraat, Slotermeerlaan en aan twee zijden door een parkstrook die de verbinding vormt tussen het Jan de Louterpark en Sloterplas. De centrale ontsluiting is de Henriëtte Roland Holststraat die aan de westzijde aansluit op de Lodewijk van Deysselstraat en aan de oostzijde op de Louis Couperusstraat. Er zijn 6 stempels met duplexwoningen, bestaande uit L-vormige haken rond een groen, openbaar hof. Ten noorden en ten zuiden van de hoven staan portiek-etage blokken. Tussen de bebouwing en de Slotermeerlaan bevindt zich een ventweg waarmee het laagste schaalniveau (de eengezinswoning) en het hogere schaalniveau (de Slotermeerlaan) overbrugd wordt.
De Louis Couperusbuurt ligt in het noordoostelijke deel van Buurt 1 en wordt begrensd door Burgemeester van Tienhovengracht, de Ringspoorbaan, Burgemeester Röellstraat en in het westen de Dichtersbuurt. De centrale oost-westontsluiting van dit gebied is de Louis Couperusstraat. Langs deze straat en in het centrum van de buurt, bevinden zich een school, een kerk en een aantal bedrijfsruimtes. Daaromheen staan grotendeels duplexwoningen in een hovenverkaveling. De woningen die aan de Burgemeester Röellstraat grenzen, staan met hun achterkanten naar deze weg. Dit past bij de vormgeving van de weg als autonome 'parkway'. Een uitzondering hierop zijn de twee woongebouwen aan het begin van de Burgemeester Röellstraat, nabij de Burgemeester Cramergracht, die als een entree van Slotermeer zijn vormgegeven. Tot slot is in de maaiveldinrichting van de wijk duidelijk te zien dat er een hoogteverschil is tussen de Burgemeester van Tienhovengracht en de rest van de wijk. Dit komt door het besluit om een groot deel van tuinstad Slotermeer op polderpeil te bouwen in plaats van stadspeil.
De Noordzijde wordt begrensd door de Burgemeester Röellstraat, de Ringspoorbaan, Sloterplas en Slotermeerlaan en ligt in het zuidoostelijke deel van Slotermeer Zuid. De uitstraling van het gebied wordt bepaald door de drie galerijflats ('schijven') aan de Burgemeester Hogguerstraat. Ze reageren op de maat van de Sloterplas en vormen tevens het decor van de plas vanaf de zuidwest oever (Osdorpzijde). Ten westen van de Burgemeester Hogguerstraat bevindt zich een ensemble met portieketagwoningen, dat qua schaal aansluit bij de haven. Tussen de Burgemeester Röellstraat en de Burgemeester Hogguerstraat staat het Nova-Espritcollege.
In de jaren '80 is in Buurt 1 op twee plaatsen aanvullende woningbouw gedaan: aan de Noordzijde met het appartementencomplex “De Banaan” en een appartementenblok ter hoogte van de rotonde Noordzijde-Jan Evertsenstraat. Het banaanvormige woongebouw 'De Banaan' is geplaatst in de as van de voormalige monumentale toegang tot het Strandbad en werd opgevat als een beëindiging van Slotermeer. Tegelijk met de bouw van 'De Banaan' werd een klein woonwagenpark gerealiseerd.
Eind jaren '90 is gestart met de bouw van Noorderhof: de woonwijk die begrensd wordt door de Sloterplas, Slotermeerlaan en Burgemeester Röellstraat. Rond de voormalige Onze-Lieve-Vrouw-van-Lourdeskerk (nu Het Nieuwe Verbond) is een nieuwe wijk ontworpen en gebouwd onder supervisie van architect Rob Krier. De stedenbouwkundige opbouw wijkt af van de tuinstedelijke principes door de gesloten bouwblokken, slingerende, intieme straatjes en woningen met elk een verschillende uitstraling. Langs de Slotermeerlaan en de Burgemeester Röellstraat manifesteert Noorderhof zich aan het netwerk middels een gesloten wand van bebouwing van drie tot zes lagen. Aan de oostzijde wordt de wijk begrensd door eengezinswoningen met twee lagen plus een gesloten rij dakopbouwen. Deze bebouwing langs de randen vormt de hogere schil rondom de lagere bebouwing in het midden. De uitbreiding van de Noorderhof met een zuidelijk deel was al voorgenomen bij het stedenbouwkundig plan van Rob Krier. Voordat met de bouw kon worden gestart, is eerst het nieuwe Sloterparkbad gebouwd in 2001 zodat het oude zwembad kon worden gesloopt. Vervolgens is de woonwagenlocatie verplaatst naar het Eendrachtspark en kon gestart worden met de planvorming voor Noorderhof Zuid. Onder de naam 'Carte Blanche Noorderhof' zijn hier voornamelijk eengezinswoningen gerealiseerd waarbij de koper invloed had op de uitstraling en indeling van hun woning (consumentgerichte bouw). Ten zuiden van 'Carte Blanche Noorderhof' is een appartementengebouw ontwikkeld onder collectief particulier opdrachtgeverschap.
Buurt 2 wordt begrensd door de Ringspoorbaan, de Burgemeester van Tienhovengracht, Slotermeer- en Burgemeester De Vlugtlaan. Belangrijkste drager in dit gebied zijn de Burgemeester De Vlugtlaan, als aanloopgebied voor het winkelcentrum Plein '40-45', en het Gerbrandypark. Langs de Burgemeester De Vlugtlaan is een strook laagbouw met winkels en voorzieningen in de plint, haaks daarop middelhoogbouw waarvan de tussengelegen hoven overgangen vormen naar het Gerbrandypark. Het besluit om Slotermeer op polderpeil te bouwen heeft tot gevolg gehad dat bij het Gerbrandypark een extra sloot nodig was voor de polderscheiding. Ook werd de Burgemeester Van Tienhovengracht niet verder doorgetrokken richting Geuzenveld maar stopte bij de Slotermeerlaan.
Het Gerbrandypark is oorspronkelijk ontworpen door Jan Willem van der Meeren met kenmerken van de nieuwe zakelijkheid zoals rechtlijnige fiets- en voetpaden en rechthoekige, open speelvelden omheind door dichte bosschages. Het park is rond 2008 gerenoveerd: nieuwe elementen zijn toegevoegd waarbij het ontwerp van Jan Willem van der Meeren als inspiratiebron is gebruikt.
Aanvullende woningbouw heeft in de jaren '90 plaatsgevonden op de westelijke kop van het park, waar twee torens en twee blokjes appartementen de overgang markeren naar de Jan de Jonghkade. Omdat voor de nieuwbouw bij Plein '40-'45 een deel van de draaikom is gedempt, is compensatie (in de vorm van een boog) gerealiseerd in het Gerbrandypark, namelijk aan de Burgemeester Van Tienhovengracht tegenover de Burgemeester Cramergracht.
In het oorspronkelijke plan uit 1955 werd gesteld dat Slotermeer een plaats nodig heeft waar 'grotere winkelmagazijnen zich kunnen concentreren en waar het culturele leven en het ontspanningsleven van de tuinstad zich zullen kunnen ontwikkelen'. Plein '40-'45, bij de draaikom van de Burgemeester van Tienhovengracht in het hart van Slotermeer, was daarvoor de aangewezen plaats. Plein '40-'45 is ontworpen door de dienst Publieke Werken als een relatief omsloten marktplein aan het water. Op een moderne wijze is de relatie gelegd tussen plein en directe omgeving. Het plein had als doel om Slotermeer Noord en Zuid, dat door de lange groenstrook van het Gerbrandypark en de Burgemeester van Tienhovengracht gescheiden wordt, met elkaar te verbinden. Dat verklaart ook de enorme lengte van het plein en de ligging op de kop van het park en de havenkom waarin de gracht uitkomt. Het weidse uitzicht vanaf het plein over het water en het groen was van begin af aan de opzet, evenals de zichtlijn vanaf de Jan de Louterstraat die de Slotermeerlaan kruist. De pleinruimte wordt als het ware ingeklemd tussen het 10 verdiepingen hoge kantoorgebouw voor de Nederlandse Vakvereniging (het huidige Tuinstadhuis) aan de zuidzijde en aan de noordzijde het twee lagen hoge postkantoor (nu winkelruimte met o.a. supermarkt Jumbo).
De herinrichting van Plein '40-'45 in de jaren '90 had als doel een groot aantal winkels te concentreren in een overdekt winkelcentrum, woningbouw toe te voegen en de pleinruimte zelf een kleurrijker aanzien te geven. De grootte van het plein is in zijn volle omvang te ervaren omdat de bomen op het plein, die in zeer slechte staat verkeerden, werden verwijderd. De overdekte passage met winkels en een parkeergarage zijn gebouwd. Woningen zijn toegevoegd aan de Jan de Jonghkade en Krijn Breursstraat. Ten behoeve van de uitbreiding van het winkelcentrum is een gedeelte van de draaikom gedempt. Het weidse uitzicht over het parkgroen en de gracht wordt nu geblokkeerd door de woontorens in de uitloper van het Gerbrandypark. Op het plein is het voormalige postkantoor in 2013 opgetopt met één verdieping, waardoor het nu uit drie bouwlagen bestaat. De laatste jaren hebben zich veel restaurants gevestigd die zorgen voor levendigheid aan zowel het plein als aan de Slotermeer- en Burgemeester De Vlugtlaan.
In de Dobbebuurt zijn de woonblokken gerenoveerd en de straten heringericht. Tot slot is in 2017 de nieuwbouw opgeleverd van de Otto Heldringschool (speciaal voortgezet onderwijs) aan de Burgemeester Eliasstraat.
Slotermeer Noord wordt begrensd door de Haarlemmerweg, de Ringspoorbaan en Burgemeester de Vlugtlaan. De Burgemeester Vening Meineszlaan is een belangrijke drager, die het gebied in oost-westrichting ontsluit. In noord-zuidrichting wordt het gebied ontsloten door de Burgemeester Fockstraat en de Burgemeester Eliasstraat. De kern van het gebied wordt echter gevormd door de parkzone die globaal langs de Burgemeester Vening Meineszlaan en vervolgens de Burgemeester Eliasstraat loopt: het Meerwaldpad en omgeving. Het Meerwaldpad is een fraai voorbeeld van het gedachtegoed van de open verkaveling en de relatie die het groen daarmee aangaat. De theorie van het aan elkaar koppelen van verschillende schaalniveaus van groen en de wijze waarop deze aan de bebouwing is gerelateerd is op deze plek zeer letterlijk te ervaren. Het gebied ten noorden van de Burgmeester Vening Meineszlaan is grotendeels ingevuld met de aan Frankendael (Watergraafsmeer) ontleende hovenverkaveling. Het gebied ten oosten van de Burgemeester Fockstraat is ingevuld met eengezinswoningen binnen een min of meer gesloten bouwblokverkaveling met aan de noord- en westrand portieketagewoningen. Het gebied wordt als het ware in drieën gedeeld door de Burgemeester Fockstraat en de Burgemeester Eliasstraat, (op een niet-monumentale wijze) gemarkeerd door respectievelijk de voormalige kerk 'De Kandelaar' (tegenwoordig in gebruik door het Leger des Heils) en het Catharina-complex (nu bekend als de Syrisch Orthodoxe Kerk en de scholen de Viertaal en Henricusschool). Het Catharina-complex is een voorbeeld waar de clustering van kerk en onderwijsvoorzieningen is gerealiseerd als centrum voor de buurt. De verkaveling in deze buurt is zo bijzonder dat een groot deel van Slotermeer Noord tot beschermd stadsgezicht is benoemd, bekend als het Van Eesterenmuseum (zie ook Hoofdstuk 10 Cultuurhistorie en archeologie).
In de jaren '80 is in het kader van de aanvullende woningbouw de reeks eengezinswoningen tussen het Meerwaldpad en de Burgemeester Vening Meineszlaan uitgebreid met drie blokjes van vijf woningen. Daarnaast is op de hoek Slotermeerlaan – Burgemeester Vening Meineszlaan het kantoor van Rochdale gebouwd. Op de westelijke kop van speeltuin Slotermeer is in 2001 een gebouw voor een kinderdagverblijf gebouwd.
De vernieuwing in deze buurt beperkt zich tot twee gebieden: de Anton Struikbuurt (gebied tussen Burgemeester Vening Meineszlaan, Jaap Nunens Vasz-, Anton Struik- en Burgemeester Eliasstraat) en de Aireyblokken langs de Burgemeester de Vlugtlaan. De Anton Struikbuurt is vernieuwd door een combinatie van renovatie en sloop/nieuwbouw. Een deel van de duplexwoningen is gerenoveerd, bij een ander deel zijn 2 duplex-woningen samengevoegd tot eengezinswoning. De blokken langs de Burgemeester Vening Meineszlaan zijn gesloopt: hier zijn nieuwe blokken met appartementen en eengezinswoningen voor terug gekomen. De renovatie en sloop/nieuwbouw is gestart in 2016 en nog gaande op het moment dat dit bestemmingsplan wordt gemaakt.
Voor de zogenaamde “Aireystrook”, de portiek-etagebouw met open hofverkaveling langs de Burgemeester de Vlugtlaan, was in 2013 een stedenbouwkundig plan gemaakt uitgaande van sloop/nieuwbouw binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur. Door de ligging binnen het beschermd stadsgezicht is van sloop afgezien en worden momenteel de portiek-etage blokken gerenoveerd. De eerste woningen zullen vanaf 2017 worden opgeleverd.
Binnen Buurt 3 worden een groot aantal basisscholen gerenoveerd en/of uitgebreid of krijgen vervangende nieuwbouw. De Slootermeerschool heeft begin 2000 een uitbreiding gerealiseerd richting het Meerwaldtplantsoen en heeft nu plannen om de gymzaal te vergroten. Tegelijkertijd wordt de rest van de school gerenoveerd. De St. Henricusschool is onderdeel van het Catharina-complex en wordt momenteel gerenoveerd. Tevens krijgt de school een kleine uitbreiding bij de entree, aan de zijde van de Louis Naarstigstraat. Tot slot krijgt basisschool de Veerkracht (Slotermeerlaan) op de bestaande locatie nieuwbouw.
In de openbare ruimte is de herinrichting/renovatie van het Meerwaldtplantsoen belangrijk om te noemen. Het oude inrichtingsplan dient als inspiratie voor het nieuwe ontwerp waarbij zoveel mogelijk van de oorspronkelijke kwaliteit wordt teruggebracht. De uitvoering staat gepland in 2017-2018.
Buurt 4 wordt begrensd door Burgemeester De Vlugtlaan, Slotermeerlaan, Jan de Louterpark, A.A.H Struijckenkade (zijde Eendrachtspark) en Haarlemmerweg. De belangrijkste ontsluiting oost-west gericht is Antony Moddermanstraat, noord-zuid gericht is dat de Jan de Louterstraat. Het gebied bestaat uit een kern van laagbouw met daar omheen aan de west-, noord- en oostzijde portieketagebouw. In het gebied bevinden zich twee hoogbouwcomplexen, namelijk bij de entree van Slotermeer bij de Haarlemmerweg en ter hoogte van de bocht in de Burgemeester de Vlugtlaan. De parkstrook ten zuiden van buurt 4, Jan de Louterpark, vormde oorspronkelijk de oost-west verbinding tussen het Eendrachts- en Gerbrandypark maar is in de loop der jaren dichtgeslibd waardoor de verweving van het groen steeds meer aan betekenis heeft ingeboet.
Tussen Bernard Loderstraat en Jan de Louterpark is Slotermeerhof gebouwd op een plek waar in het verleden Bejaardencentrum Slotermeeroord heeft gestaan. Het bejaardentehuis is in de jaren '90 gesloopt en vervangen door de twee gebogen appartementengebouwen aan het Adolphine Eduardine Kokplantsoen. Van de aanleunwoningen is één rij behouden gebleven, daaromheen zijn nieuwe eengezinswoningen en appartementen gebouwd. De oude verkaveling, een meanderende aaneenschakeling van laagbouw langs het Jan de Louterpark, is daarbij als uitgangspunt gebruikt. Om de relatie tussen het middengebied van Buurt 4 en het park te versterken is het meest oostelijk gelegen blok niet teruggebouwd maar heringericht als onderdeel van het park.
Met het Jan de Loutercomplex wordt het gebied bedoeld tussen Adolphine Eduardine Kokplantsoen, Jan de Louterstraat, Slotermeerlaan en Jan de Louterpad. In 2007 is een uitwerkingsplan vastgesteld dat uitging van nieuwbouw voor scholen, welzijnsvoorzieningen en woningen. Het blok met welzijnsvoorzieningen en woningen aan de Slotermeerlaan, de Honingraat, is in 2014 gerealiseerd. De Burgemeester de Vlugtschool is inmiddels gesloopt en gestart met nieuwbouw, de Immanuelschool zal daarna volgen met nieuwbouw.
Scholeneiland ontleent zijn naam aan de oorspronkelijke betekenis die het gebied had voor Slotermeer: op het eiland in de groenzone tussen Slotermeer en Geuzenveld (het huidige Eendrachtspark) was bij de eerste aanleg een aantal noodscholen gebouwd, die plaats boden aan de grote aantallen kinderen die het nieuwe Slotermeer bevolkten. Het was uitdrukkelijk niet de bedoeling dat het een permanente scholenlocatie zou worden. Nadat de noodscholen overbodig zouden zijn geworden kon het eiland worden teruggegeven aan het groen. Daarbij was er het idee om er dan een openluchttheater aan te leggen. De praktijk was echter anders. In het kader van de het aanvullende woningbouwprogramma kwam het Scholeneiland begin jaren '80 op de kaart als potentiële woningbouwlocatie. In de tweede helft van de jaren '80 is het gebied bebouwd met eengezinswoningen volgens het plan van de Architectengroep (Ben Loerakker). Er komen drie woningtypes voor; de zogenaamd A-woningen (hoekwoningen), B-woningen (aansluitend op de hoekwoningen) en C-woningen (de midden in de langere blokken geplaatste woningen).
Aan de oostzijde van het scholeneiland bevinden zich acht woonwagenstandplaatsen. De bergingen van de woonwagens zijn naar de straat gekeerd waardoor de woonwagens weinig relatie hebben met de woningen. De wagens richten zich op het water. Gezien de kleinschalige architectuur van de woningen en de betekenis van het water waarop de wagens zijn georiënteerd is er voor de standplaatsen geen ruimte voor schaalvergroting. Dit betekent dat wagens maximaal uit één laag mogen bestaan. De bestaande standplaats is bepalend voor de maximale footprint van de wagens.
Buurt 5 bestaat uit een noordelijk deel (Lodewijk van Deysselbuurt) en een zuidelijk deel (Confuciusbuurt) en ligt in het zuidwesten van Slotermeer. De buurten worden gescheiden door de Burgemeester Röellstraat. De westzijde van buurt 5 grenst de buurt aan de parkstrook die Geuzenveld van Slotermeer scheidt, de zuidzijde van buurt 5 grenst aan het Sloterpark, de oostzijde grenst aan de Slotermeerlaan en de noordzijde grenst aan de parkstrook die het Eendrachtspark met het Gerbrandypark verbindt.
Lodewijk van Deysselbuurt (voormalig Uitbreidingsplan Slotermeer, deel D)
De Lodewijk van Deysselbuurt bestaat voornamelijk uit portieketagewoningen en kent
voor tuinstedelijke begrippen een relatief hoge woningdichtheid. De woningdichtheid
bedraagt hier 75 woningen per hectare en dat is vergelijkbaar met de woningdichtheid
van de Grachtengordel. Ondanks de vele portieketagewoningen is er ook laagbouw aanwezig.
Ten noorden van de Van Moerkerkenstraat zijn eveneens zes blokken laagbouwwoningen
gebouwd. Andere laagbouw bevindt zich aan de zuidzijde van de Lodewijk van Deysselstraat
en aan de Burgemeester Röellstraat. Het Jacques Perkplantsoen was oorspronkelijk bedoeld
als centrum voor de buurt met voorzieningen als een politiebureau, een telefooncentrale,
diverse winkels en een postkantoor (aan de noordzijde van de Lodewijk van Deysselstraat)
en een zwembad (aan de zuidzijde). Op de plek van het zwembad is uiteindelijk een
parkeerterrein gerealiseerd. Het brede trottoir met diverse voorzieningen aan de westzijde
van de Slotermeerlaan geldt als 'aanlooproute' richting Plein '40-'45. In de jaren
70 is het Jacques Perkplantsoen van de Slotermeerlaan afgesloten door de bouw van
een kantoorgebouw. Aan de andere zijde van het plantsoen is de Christelijk-Molukse
kerk gebouwd. Eveneens in de jaren 80 is de school van het 'H-type' aan de westzijde
van de Van Moerkerkenstraat door brand verwoest en vervangen door de huidige Van Voorthuijsenschool
en de woningbouw aan de Catharina Boudewijnshof. De bijbehorende dienstwoning van
de voormalige school werd overigens gehandhaafd en is nu nog in gebruik als woning.
In 2001 is de voormalige Volkswagengarage aan het Melis Stokehof gesloopt en vervangen
door nieuwbouw bestaande uit woningen, woon-werkwoningen en bedrijfsruimte.
De Lodewijk van Deysselbuurt heeft een bijzondere stedenbouwkundige opzet. De noordzone bestaat uit een repeterende haakverkaveling dat samen één herkenbaar ensemble vormt. Doordat deze haakverkaveling lichtelijk opengeklapt is, ontstaat er een subtiele groene doorkoppeling tussen het buurtgroen en de buurtoverstijgende groenstructuren. De haakverkaveling wordt aan de binnenzijde gevormd door strakke gazons met reusachtige populieren. Het middengebied van de buurt bestaat uit een dominerende strokenverkaveling dat in zijn geheel een krachtig ensemble vormt. De strokenverkaveling trekt de doorkoppeling van de groenstructuur verder de buurt in. Door de rijk ingerichte sierlijke groene hoven en de gedeeltelijke karakteristieke architectuur van de portieketageblokken krijgt dit deel van de buurt soms een romantiserend karakter. Het zuidelijke deel van de buurt wordt gekenmerkt door half opengewerkte bouwblokken. De krachtige groenstructuur, zoals in het noord- en middengebied, is hier nauwelijks aanwezig. Het effect van de doorlopende open ruimtes in de buurt wordt aan de zuidzijde beëindigd door stenige parkeerhoven. De Lodewijk van Deysselstraat is een belangrijke structuurdrager in de buurt en is tevens de parallelroute van de Burgemeester Röellstraat. De straat is ingericht voor een reeks van kleinschalige voorzieningen die ondergebracht zijn in zeer karakteristieke kleine gebouwen met een duidelijk adres aan de straat. Deze reeks van functies aan de Lodewijk van Deysselstraat versterkt eveneens de relatie tussen het Lambertus Zijlplein in Geuzenveld en het Plein '40–'45 in Slotermeer. Het karakter van de kleinschalige voorzieningen is afgestemd op de lokale buurtbehoefte. Er is nu bijvoorbeeld een wasserette en een buurthuis te vinden.
Confuciusbuurt (voormalig Uitbreidingsplan Slotermeer, deel H)
Het Confuciusplein vormt het hart van de Confuciusbuurt. De Burgemeester van Leeuwenlaan,
de De Savornin Lohmanstraat, de Socratesstraat en de Thomas van Aquinostraat (als
verbinding met het Sloterpark) komen bij het Confuciusplein bij elkaar. Deze vier
assen begrenzen op hun beurt weer een viertal te onderscheiden woongebieden. Ten noorden
van de lijn De Savorin Lohmanstraat – Socratesstraat zijn oorspronkelijk voornamelijk
portieketagewoningen gebouwd; ten zuiden daarvan voornamelijk eengezinswoningen. In
de jaren '90 is er, op een terrein dat oorspronkelijk was bedoeld als speelterrein,
een appartementengebouw tussen het Confuciusplein en de H-school 'De Kans' gebouwd.
De zone langs de Aristotelesstraat, de Platostraat, de Wessel Gansfortstraat en de
Thomas a Kempisstraat bestaat uit lage randbebouwing van dubbele en in kleine groepen
samengebrachte eengezinswoningen en garageboxen. Gevat in een ononderbroken strook
groen vormt het een overgang naar het Sloterpark respectievelijk Eendrachtspark. Aan
de Diderotstraat bevindt zich een gebiedje met voornamelijk ambachtelijke bedrijvigheid
en dit zal binnenkort plaatsmaken voor een woonbestemming.
De stedenbouwkundige structuur van de Confuciusbuurt is over het algemeen minder bijzonder en meer gefragmenteerd dan de structuur van de Lodewijk Deysselbuurt. In de buurt zijn echter wel een aantal repeterende ensembles te herkennen, zoals de typische haakverkaveling in de Wijsgerenbuurt, de opengewerkte bouwblokken aan de Burgemeester Röellstraat, de combinatieverkaveling in de Bierens de Haanbuurt en de schuingeplaatste verkaveling van de laagbouw aan de rand van het Sloterpark. De enige groene doorkoppeling van de buurtgebonden en de buurtoverstijgende groenstructuur bevindt zich aan de zuidrand en gaat daar een sterke relatie met het Sloterpark aan. Op sommige plekken in de buurt is de groenstructuur bijzonder, zoals in de Wijsgerenbuurt waar strakke gazons zijn ingevuld met verschillende boomgroepen en sierlijke heesters en plantenborders. De Burgemeester van Leeuwenlaan gaat vanuit het Confuciusplein een ruimtelijke en programmatische relatie aan met het deel van de Burgemeester van Leeuwenlaan in de Lodewijk van Deysselbuurt.
Vernieuwing van Buurt 5
Voor Buurt 5 is in 2003 een Vernieuwingsplan vastgesteld. Het doel van het Vernieuwingsplan
was om de huidige en toekomstige bewoners een goede (sociale) omgeving te bieden om
in te wonen, om in te groeien, om in door te groeien en om in ouder te worden. Daarvoor
is vernieuwing van woningen, voorzieningen en woonomgeving nodig. Maar daarnaast is
het noodzakelijk om de positie van de huidige bewoners te verbeteren. Het plan moet
gaan voorzien in een beter en gevarieerder woningaanbod, huur en koop, in vernieuwde
en beter verspreide voorzieningen, in een prettige winkelstraat en in maatregelen
om kwetsbare groepen meer ontwikkelingskansen te bieden.
Vernieuwing Confuciusbuurt
Het Vernieuwingsplan uit 2003 heeft voor de Confuciusbuurt voor een aantal concrete
vernieuwingen gezorgd. Een ander deel van de concrete plannen is vanwege de economische
crisis uitgesteld. De meest ingrijpende vernieuwing voor de Confuciusbuurt is de sloop
van 6 portieketageflats tussen de Descartesstraat en de Socratesstraat. Deze sociale
huurwoningen hebben plaatsgemaakt voor een grondgebonden woonmilieu waar koopwoningen
met tuinen zijn aangeboden. Deze vernieuwing heeft er voor gezorgd dat er nieuwe doelgroepen
naar de buurt zijn getrokken. Tegelijkertijd heeft er door deze ingreep een behoorlijke
verdunning in de woningvoorraad plaatsgevonden.
Verder zijn er in de Confuciusbuurt diverse woonbuurten grondig gerenoveerd, zoals de Wijsgerenbuurt (tussen de Socratesstraat en de Platostraat) en de woningen tussen de Bierens de Haanstraat en de Wessel Gansfortstraat. De corporatie werkt hier aan het uitponden van sociale huur naar koopwoningen waardoor ook hier nieuwe doelgroepen naar de buurt trekken. Momenteel wordt de vernieuwing van het Confuciusplein uitgevoerd. Een deel van de bebouwing rondom het Confuciusplein is door middel van sloop- nieuwbouw al vernieuwd. Het oorspronkelijke plan van de sloop van de Senecaflat is vanwege de crisis uitgesteld. Onlangs is de Senecaflat door een ontwikkelaar hoogwaardig gerenoveerd en zijn de woningen in als middensegment huur in de markt gezet. De openbare ruimte rondom de Senecaflat wordt vernieuwd en hiermee wordt ook een nieuwe rijbaan met parkeren aangelegd. De geplande parkeergarage onder de nooit gebouwde Nieuwe Seneca is achterwege gebleven en daarom resteerde er nog een parkeeropgave.
Op de korte termijn gaan er in de Confuciusbuurt nog een aantal vernieuwingen van start. Zo gaat corporatie Stadgenoot het bedrijfspand tussen de Socratesstraat en de Diderotstraat slopen en vervangen door een appartementencomplex in het segment sociale huur en jongerenwoningen. Daarnaast start de corporatie Ymere met de renovatie van de portieketageflats ten noorden van de Descartesstraat.
Vernieuwing Lodewijk van Deysselbuurt
Het Vernieuwingsplan uit 2003 heeft voor de Lodewijk van Deysselbuurt nog niet voor
concrete vernieuwingen gezorgd. Oorspronkelijk was het plan om een groot deel van
de woningen te slopen. Vanwege de economische crisis zijn ook deze plannen uitgesteld.
Op kleine schaal heeft er echter wel vernieuwing plaatsgevonden. Zo is de karakteristieke
'Verfdoos' aan de Slotermeerlaan hoogwaardig gerenoveerd en is het gebouw inmiddels
van monumentale waarde.
Momenteel werkt corporatie Rochdale aan de grootschalige vernieuwing van de Lodewijk van Deysselbuurt. Zij hebben hier een groot aaneengesloten bezit van bijna 1.200 woningen in de sociale huur. De Lodewijk van Deysselbuurt is één van de meest kwetsbare buurten in Amsterdam. Diverse sociaal- maatschappelijke problematiek moet hier worden aangepakt. Daarnaast is de openbare ruimte nodig aan vervanging toe en hebben veel woningen onderhoud nodig. Rochdale onderzoekt momenteel de best passende oplossing voor de vernieuwing van de woningvoorraad. Vanuit de stedelijke opgave voor binnenstedelijke verdichting van woningen, is de Lodewijk van Deysselbuurt aangewezen als één van de buurten waar verdicht zou kunnen worden. De plannen hiervoor moeten de komende tijd verder vorm krijgen.
Omschrijving
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld.
De SVIR bevat het rijksbeleid voor de ruimtelijke inrichting en infrastructuur en
vervangt andere beleidsstukken op dit gebied, zoals de Nota Ruimte, de Structuurvisie
Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit.
Een herijking van dit beleid werd nodig geacht voor het verwezenlijken van vier ambities voor Nederland. De ambities zijn om Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken. De vier genoemde ambities zijn in de SVIR vertaald naar drie rijksdoelen, die in 2028 moeten worden behaald:
Uit deze drie hoofddoelen komen dertien onderwerpen voort die van nationaal belang zijn. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze onderwerpen zijn daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, oftewel het Barro (zie paragraaf 3.1.2). Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijk ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:
Toetsing
Voorliggend bestemmingsplan geeft op onderdelen uitvoering aan het gegeven beleid
(bijvoorbeeld het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving), en is voor het
overige daarmee niet in strijd.
Omschrijving
De nationale belangen uit de SVIR worden in het Besluit algemene regels ruimtelijke
ordening (Barro) geborgd. Het besluit is op 30 december 2011 deels in werking getreden.
Het omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen
(PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen. Onderwerpen waarvoor
het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van
de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming
en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe
Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.
De eerste aanvulling op het Barro is op 1 oktober 2012 in werking getreden. Deze uitbreiding
betreft rijksregels ten aanzien van de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening,
de uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet, de veiligheid rond rijksvaarwegen, de
verstedelijking in het IJsselmeer, de bescherming van primaire waterkeringen buiten
het kustfundament en de toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
Toetsing
De onderwerpen uit het Barro en de eerste aanvulling daarop zijn niet aan de orde
in het voorliggende bestemmingsplan.
Omschrijving
Met het Barro is per 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) op enkele
onderdelen gewijzigd. Sinds dat moment is voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan
'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van
het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden, de zogenaamde 'ladder
voor duurzame verstedelijking'. Doel van de ladder is zorgvuldig ruimtegebruik en
het voorkomen van leegstand. Per 1 juli 2017 is wederom een wijziging van het Bro
in werking getreden. De systematiek van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'
(artikel 3.1.6 Bro) is gewijzigd.
Artikel 3.1.6 Bro luidt per 1 juli 2017:
1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk
maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het
bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied,
een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan
worden voorzien.
2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven
aan
artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden
bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling
en
een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting
bij het
wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval
dat
een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst
als
bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de
economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele
economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging
van
een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Toetsing
Het voorliggende bestemmingsplan is, zoals beschreven in paragraaf 1.1 ,conserverend van aard. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen
mogelijk. Artikel 3.1.6 Bro is daarom niet van toepassing.
Omschrijving
Op 21 juni 2010 heeft provinciale staten de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland
2040 vastgesteld. Op 3 november 2010 is de Structuurvisie in werking getreden. In
de Structuurvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en
aangegeven hoe zij deze visie denkt te realiseren.
Uitgangspunt is dat Noord-Holland aantrekkelijk moet blijven in wat het is: een diverse,
internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht
van het landschap. De provincie kiest daarbij voor hoogstedelijke milieus en beperkte
uitleg van bedrijventerreinen en houdt het landelijk gebied open en dichtbij. Verder
worden de waterkeringen versterkt en calamiteitenbergingen aangelegd om wateroverlast
te voorkomen. Door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord-
Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten blijft de provincie bijzonder
en aantrekkelijk om in te wonen, te werken en om te bezoeken.
In de structuurvisie worden drie hoofdbelangen en twaalf ondergeschikte belangen benoemd:
Toetsing
Het plan is conserverend van aard. Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt
die in strijd met de belangen uit de Structuurvisie (zouden kunnen) zijn.
Omschrijving
Tegelijkertijd met de structuurvisie is de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)
in werking getreden.
De Verordening bevat algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen,
projectbesluiten en beheersverordeningen. Met het inwerking treden van de nieuwe Wet
ruimtelijke ordening is het streekplan als beleidsdocument en de goedkeuringsvereiste
voor gemeentelijke bestemmingsplannen komen te vervallen. Voor het streekplan is de
structuurvisie in de plaats gekomen, echter deze is uitsluitend zelfbindend voor de
provincie. Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid naar
gemeenten toe, heeft de provincie de beschikking gekregen over de zogenaamde provinciale
verordening. Deze verordening is het aangewezen instrument als het gaat om algemene
regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of projectbesluiten.
Wel zal hierin duidelijk het provinciaal belang naar voren moeten komen. Het uitgangspunt
daarbij is dat de bevoegdheden ter doorwerking van het ruimtelijk beleid zoveel mogelijk
proactief worden ingezet en het provinciale beleid daarbij zoveel mogelijk eenduidig
wordt geregeld.
De PRV richt zich op de inhoud van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij niet alleen
om de inhoud in strikt juridische zin, maar ook om eisen aan de toelichting.
Toetsing
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de artikelen uit de PRV, voor zover
deze van toepassing zijn.
De Metropoolregio Amsterdam (MRA) is het informele samenwerkingsverband van lokale
en provinciale overheden in de noordvleugel van de Randstad. Belangrijk kenmerk van
de metropoolsamenwerking vormt het feit dat dit gebeurt op vrijwillige basis. De democratische
legitimatie van besluiten vindt plaats in de Staten en Raden van de aangesloten gemeenten
en provincies.
Het versterken van de concurrentiepositie, nationaal en internationaal, vormt de rode
draad binnen de metropoolsamenwerking. Om in de Europese top mee te kunnen blijven
spelen, is de gezamenlijke ambitie gericht op het creëren van een hoogwaardig, veilig
en duurzaam leef- en woonmilieu voor bedrijven, bewoners en bezoekers, nu en straks.
Door in te zetten op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden die omringd worden
door recreatief groen moet het vestigingsklimaat aantrekkelijk blijven.
Op het gebied van ruimtelijke ordening, verkeer en economie vindt de bestuurlijke
coördinatie plaats door drie Platforms: Platform Ruimtelijke Ordening (PRO), Platform
Bereikbaarheid Metropoolregio Amsterdam (PBM) en Platform Regionaal Economische Structuur
(PRES). De samenwerking in metropoolverband levert de regio bovendien structureel
meer kracht en zeggenschap op richting het Rijk.
Naast bovengenoemde platforms is ook het Platform Bedrijven en Kantoren (Plabeka), opgericht in 2005, actief. Het Plabeka richt zich o.a. op het reduceren van de structurele leegstand op de werklocaties in de MRA. In dit regionale samenwerkingsverband stemmen de provincies Noord-Holland en Flevoland samen met de Stadsregio Amsterdam en de gemeenten vraag en aanbod van bedrijfslocaties zo goed mogelijk op elkaar af. In Plabeka vindt de regionale afstemming plaats over de kwantiteit en kwaliteit vanwerklocaties. Het doel van Plabeka luidt als volgt: Het creëren van voldoende ruimte en kwaliteit van werklocaties (kantoren, bedrijventerreinen, zeehaventerreinen) voor een evenwichtige economische ontwikkeling om daarmee een bijdrage te leveren aan de versterking van de (internationale) concurrentiepositie van de Metropoolregio en het verbeteren van het regionale vestigingsklimaat voor het bedrijfsleven.
De Stadsregio Amsterdam is een samenwerkingsverband van zestien gemeenten. De stadsregio werkt onder meer aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de economische ontwikkeling en heeft in dat kader een aantal beleidsnota's opgesteld.
Omschrijving
De ambitie van de Stadsregio Amsterdam is om een dynamische en fijnmazige detailhandelsstructuur
in de stadsregio Amsterdam te realiseren.
Een belangrijk speerpunt van het regionaal detailhandelsbeleid is tot op heden altijd de keuze voor een fijnmazige detailhandelsstructuur geweest. Een fijnmazige detailhandelsstructuur zet de leefbaarheid centraal en gaat uit van de behoefte van inwoners om dichtbij huis -op aanvaardbare afstand- hun aankopen te kunnen doen. Behoud van een fijnmazige detailhandelstructuur blijft een centraal uitgangspunt van het detailhandelsbeleid. Dat impliceert dat afspraken nodig zijn die de huidige structuur in stand houden of verder versterken:
Om deze ambitie te realiseren, zet de Stadsregio in op een aantal speerpunten:
Toetsing
In het plangebied is een winkelcentrum gelegen. Winkelcentrum Plein ‘40-'45 bevindt
zich centraal in Slotermeer aan het gelijknamige Plein ‘40-'45. Dit winkelcentrum
beschikt over ongeveer 40 zaken voor de dagelijkse artikelen, wonen, mode. Ook bevinden
zich diverse horecazaken nabij het winkelcentrum. De ligging van Winkelcentrum Plein
‘40-'45 zorgt ervoor dat de bewoners van Slotermeer op aanvaardbare afstand de dagelijkse
artikelen kunnen aanschaffen. Verder zijn er verspreid over Slotermeer nog enkele
locaties met detailhandel: o.a de Slotermeerlaan, Burgemeester De Vlugtlaan en de
omgeving van het Confuciusplein.
Omschrijving
Met de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam' (17 februari 2011)
legt Amsterdam zichzelf, inclusief de stadsdelen, regels op waar ruimtelijke plannen
aan moeten voldoen. Amsterdam heeft zichzelf onder meer voor de opgave gesteld te
verdichten en tegelijk het omliggende landschap open te houden. Dat leidt tot belangrijke
uitgangspunten: het groen in en rond de stad vraagt om stevige bescherming, terwijl
andere delen van de stad optimaal worden benut. Verdichting leidt ook tot (geleidelijke)
transformatie en toenemende menging. Dat vergt veel van de bestaande infrastructuur
en openbare ruimte. Respect voor de rijkdom aan cultuurhistorische schatten van Amsterdam
is hierbij een belangrijke voorwaarde.
De centrale ambitie van de Structuurvisie is dat Amsterdam zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Intensivering van het grondgebruik in de stad biedt aan tal van mensen woon- en werkruimte. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte en in recreatief gebruik van water en groen en efficiënter omgaan met energie en vervoer, zodat buiten de stad minder landschap hoeft te worden aangetast. De ambitie is om 70.000 woningen en bijbehorende voorzieningen toe te voegen tot 2040 (waarvan 13.350 in Nieuw-West), een intensiever gebruik van de haven en huidige bedrijventerreinen te realiseren en ruimte te maken voor waterberging.
Toetsing
In de Structuurvisie zijn geen specifieke beleidsdoelen voor Slotermeer geformuleerd.
Wel zijn drie gebieden binnen Slotermeer in de Structuurvisie aangewezen als behorend
tot de Hoofdgroenstructuur. Op de betekenis daarvan en de manier waarop dit in het
bestemmingsplan tot uitdrukking is gebracht, wordt verder ingegaan in paragraaf 15.3.
Omschrijving
Koers 2025 operationaliseert de gemeentelijke structuurvisie en de ambitie voor de
bouw van 50.000 woningen in een ontwikkelstrategie voor de stad tot 2025. De strategie
maakt het mogelijk om in de komende jaren van grof naar fijn beredeneerde keuzes te
maken in de ontwikkeling van de stad. Dat is hard nodig, want de stad groeit. Het
aantal inwoners en de bedrijvigheid neemt toe en ook het aantal
bezoekers en toeristen groeit snel. Naast het accommoderen van groei wil Koers 2025
kwalitateit aan de stad toevoegen. De toenemende bedrijvigheid verandert snel van
karakter. De kennisintensieve en creatieve economie nestelt zich bij voorkeur in het
hart van de stad, tussen de bewoners en de uitgaansgelegenheden. De klassieke scheiding
tussen wonen en bedrijvigheid is steeds minder makkelijk te maken. Steden staan voor
een enorme duurzaamheidsopgave. Ook hier geldt dat gemengde stedelijke milieus, functioneel
en qua bevolkingssamenstelling, het best in staat zijn aan deze ontwikkelingen ruimte
te bieden.
Toetsing
In de Koers 2025 wordt een aantal keer op de ontwikkelpotentie van het gebied Geuzenveld-Slotermeer
ingegaan. Zo staat er dat het gebied Geuzenveld-Slotermeer in kwaliteit verbeterd
moet worden, en dat er een nieuwe aanpak van de stedelijke vernieuwing in Geuzenveld-Slotermeer
moet worden gefomuleerd. Zoals in hoofdstuk 2 is aangegeven, zijn er momenteel nog
geen concrete plannen die volgen vanuit Ruimte voor de stad die in het plan kunnen
worden meegenomen. Het plan is conserverend van aard.
Omschrijving
De kantorenstrategie van de gemeente Amsterdam is een uitwerking van de Structuurvisie.
De inzet van de voorgaande kantorenstrategie, de Kantorenstrategie 2011, was het terugdringen
van de kantorenleegstand door beperking van de nieuwbouw, meer transformatie en het
herontwikkelen van leegstaande kantoren. Doel was om de totale kantorenvoorraad in
Amsterdam in omvang af te laten nemen te nemen en er weer zicht te krijgen op een
'normaal' leegstandspercentage. De afgelopen periode is de dynamiek op de kantorenmarkt
echter sterk toegenomen. De vraag naar grote kantoorruimtes is groot, er vestigen
zich veel innovatieve kantoorconcepten in de stad en er is veel behoefte aan kantoorruimte
voor kleine ICT, communicatie en zakelijke dienstverlening op meer informele plekken.
Dit is aanleiding geweest de kantorenstrategie te actualiseren in de 'Kantorenstrategie 2017; Het juiste kantoor op de juiste plek', die op 31 oktober 2017 door het college van B&W is vastgesteld. In de geactualiseerde kantorenstrategie wordt geconstateerd dat in 2019 de frictieleegstand (het percentage leegstand om te kunnen voorzien in de verhuis- en uitbreidingsbehoefte) zal zijn gedaald tot een voor een gezonde kantorenmarkt gewenst niveau van 8%. Op grond van de huidige ontwikkelingen worden in de Kantorenstrategie 2017 de volgende voorstellen gedaan:
Ruimte voor de Economie van MorgenUitgangspunt voor de voorstellen in de Kantorenstrategie 2017 zijn de typeringen van woon- en werkmilieus die zijn opgenomen in 'Ruimte voor de Economie van Morgen, Ruimtelijk Economische visie voor de groei van Amsterdam / Koers 2025'. De visie is de economische uitwerking van de in Koers 2025 genoemde stedelijke gebieden en biedt voor de ontwikkeling van deze nieuwe gebieden de ruimtelijk-economische bouwstenen.
In de visie wordt geconstateerd wordt dat de stad aan de vooravond staat van een nieuwe periode van stedelijke groei. Om deze groei een plek te kunnen geven zal het vestigingsklimaat van Amsterdam de komende jaren worden versterkt door monofunctionele kantoorgebieden te veranderen tot aantrekkelijke gemengde woon-werkwijken en een deel van de Amsterdamse bedrijventerreinen te transformeren tot nieuwe woonwijken. De algemene ruimtelijk-economische opgaven daarbij zijn: aansluiten bij de vestigingsbehoefte van de stedelijke kenniseconomie; Amsterdam ontwikkelen als inclusieve stad van en voor iedereen en ruimte maken voor economische diversiteit; rekening houden met economische dynamiek en verandering. Om de te ontwikkelen gebieden ruimtelijk-economisch kleur te geven, zijn de economische kansen van de gebieden geïnventariseerd en op een kansenkaart getypeerd.
Bestaande stad
Zowel de Kantorenstrategie als Ruimte voor de Economie van Morgen zijn met name gericht
op de in het kader van Koers 2025 te ontwikkelen nieuwe stedelijke gebieden. Ruimte
voor de Economie van Morgen bevat echter ook aspecten die relevant zijn voor de bestaande
stad en daarmee voor het onderhavige bestemmingsplan.
Bij de ruimtelijk-economische opgaven in Ruimte voor de Economie van Morgen gaat het
om het voorzien in stedelijke milieus met een grote mate van menging van wonen en
werken, waar kan worden gewerkt door een mix met zelfstandige kleinschalige kantoren
en bedrijven en waar mogelijkheden worden geboden om de klassieke scheiding tussen
wonen en werken te laten vervagen.
Toetsing
Slotermeer is voornamelijk een woongebied. In het plangebied zijn wel enkele kantoren
aanwezig. Dit bestemmingsplan voegt geen nieuwe kantoorlocaties toe die aan de Kantorenstrategie
moeten worden getoetst. Indien na de vaststelling van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning
voor het handelen in strijd met het bestemmingsplan ten behoeve van een transformatie
van kantoor naar een andere functie wordt aangevraagd, dient deze aanvraag wel aan
de Kantorenstrategie te worden getoetst.
Aanwezige (kleinschalige) bedrijfsruimtes (in plinten) in het plangebied zijn in overeenstemming
met het toekomstige beleid en daarom in principe waardevol om te behouden.
Omschrijving
In navolging van het regionaal detailhandelsbeleid en onder andere de 'Structuurvisie
Amsterdam 2040: Economisch sterk en duurzaam' en het 'Amsterdams Ondernemers Programma
2015-2018', is nieuw gemeentelijk detailhandelsbeleid opgesteld. Het Detailhandelsbeleid
Amsterdam 2018-2022: sterke winkelgebieden in een groeiende stad', dat op 20 december
2017 door de gemeenteraad is vastgesteld, geldt voor de periode 2018-2022, of zoveel
langer totdat er nieuw beleid is opgesteld, en dient mede ter vervanging van eerder
vastgesteld detailhandelsbeleid op stadsdeelniveau dat per 19 maart 2016 is komen
te vervallen.
Met het nieuwe beleid wordt ingespeeld op het veranderde consumentengedrag, waardoor er minder behoefte aan winkels is, en de tegelijkertijd plaatsvindende groei van het aantal inwoners en bezoekers. Het nieuwe detailhandelsbeleid houdt rekening met diverse nieuwe ontwikkelingen in het consumentengedrag en het winkelaanbod.
Algemene doelstellingen en uitgangspunten
Het detailhandelsbeleid kent twee algemene doelstellingen:
Boodschappen dichtbij voor bewoners: met dit beleid wil Amsterdam in de eerste plaats dat bewoners op redelijke afstand van de woning (750 meter loopafstand) dagelijkse boodschappen kunnen doen.
Meerdere aantrekkelijke winkelgebieden, ook buiten de binnenstad: Amsterdam heeft als ambitie om meerdere aantrekkelijke winkelgebieden te hebben. Het betreft hier het echte 'winkelen' voor producten die niet elke dag worden gekocht.
Voor de verschillende in het beleid onderscheiden typen winkelgebieden gelden in heel Amsterdam algemene uitgangspunten. Een van de belangrijkste daarvan is dat het winkelaanbod in Amsterdam geclusterd wordt in winkelgebieden en dat nieuwe losse winkelvestigingen in beginsel zijn uitgesloten. Hieraan ligt een aantal redenen te grondslag. In de eerste plaats heeft clustering van winkels voordelen voor ondernemers én consumenten: alle benodigde boodschappen zijn vlakbij elkaar verkrijgbaar. In de tweede plaats profiteren ondernemers in winkelconcentraties van elkaars bezoekersstromen. Verder is het voor de overheid efficiënter en duurzamer om een concentratie van winkels te faciliteren met bijvoorbeeld laad- en losplekken voor bevoorrading, voorzieningen voor fietsen etcetera. Het clusteren van detailhandel, en daarmee efficiëntere bevoorrading, draagt indirect bij aan de ambities van Amsterdam voor een schonere luchtkwaliteit.
Gebiedsgerichte koers detailhandel
Amsterdam is onderverdeeld in drie zones: een kernzone, een centrumzone en een stadszone.
De zones verschillen in het al aanwezige winkelaanbod, de stedenbouwkundige structuur
en het verzorgingsgebieden. Naast de stadsbrede beleidslijnen is voor elk van de drie
zones een specifieke koers ingezet. De bij de zones behorende opgaven zijn:
Internetverkopen
In de detailhandel doet zich een afname voor van het winkelaanbod met niet-dagelijkse
artikelen als gevolg van de trend van toenemende internetverkopen. Het detailhandelsbeleid
benoemt vier typen internetbedrijven en verbindt beleidsuitgangspunten aan elk type.
Internetbedrijf dat functioneert als detailhandel: Internetbedrijven met afhaalmogelijkheid en mogelijkheid de goederen ter plaatse te bekijken (in showroom/uitstalling) en/of af te rekenen, functioneren in praktijk net zoals detailhandel en worden zowel binnen de woon- als bedrijfsbestemming ontoelaatbaar geacht. Deze vorm van internetwinkels dient zich te vestigen op een locatie met een detailhandels-/winkelbestemming. Er wordt geen omgevingsvergunning verleend voor locaties waarop detailhandel niet is toegestaan.
De andere drie typen internetbedrijven zijn onder voorwaarden wel inpasbaar:
Afhaalpunt internetaankopen: Binnen een woonbestemming zijn afhaalpunten voor internetaankopen beperkt toelaatbaar
via de 'bedrijf aan huisregeling' in het bestemmingsplan. Daarmee blijven de activiteiten
ondergeschikt aan de woonfunctie. Vestiging binnen een kantoor- of bedrijfsbestemming
is eveneens toelaatbaar.
Internetbedrijf waar alleen een elektronische transactie tot stand komt: Een internetwinkel waar op het woon- of bedrijfsadres alleen een elektronische transactie
tot stand komt en die dus verder geen ruimtelijke uitstraling heeft (zoals parkeer-
en verkeeroverlast) past binnen de bestemming wonen. Internetbedrijf met opslag- en verzendfunctie: Deze bedrijven zijn binnen een woonbestemming toelaatbaar via de 'bedrijf aan huisregeling'
in het bestemmingsplan. Daarmee blijven de activiteiten ondergeschikt aan de woonfunctie.
Het detailhandelsbeleid biedt tevens een overzicht van instrumenten om winkelgebieden te versterken. Daarbij gaat het om publiekrechtelijke instrumenten (sturen op functiebehoud en meer of minder m2 winkelruimte), privaatrechtelijke instrumenten zoals erfpachtcontracten, huurcontracten en andere privaatrechtelijke overeenkomsten en stimuleringsmaatregelen zoals die zijn opgenomen in het 'Amsterdams Ondernemersprogramma 2015-2018: Ruimte voor ondernemers' (zoals straatmanagement, gebiedsbranding, oprichten van een Bedrijven Investeringszone (BIZ) et cetera).
Toetsing
In het plangebied is op diverse locaties detailhandel gevestigd. Het plan voorziet
op de meeste locaties niet in een wijziging van de bestaande situatie. Er is geen
sprake van strijd met het detailhandelsbeleid. Op grond van het nieuwe detailhandelsbeleid
kunnen in winkelgebieden met beperkt toekomstperspectief de bestemmingsplanmogelijkheden
verruimd worden, waarmee mogelijkheden worden gecreëerd voor transformatie. In de
planregels zijn daarom aan de bestemmingen "Gemengd" meer functies toegevoegd dan
op grond van het vorige plan waren toegestaan.
Omschrijving
Op 14 juli 2016 is de "herziening van het Amsterdamse deel van de Regionale hotelstrategie
2016 2022: van hotelbeleid naar overnachtingsbeleid" vastgesteld door de gemeenteraad
van Amsterdam.
Het accent wordt in het nieuwe beleid verschoven van een hotelbeleid naar een integraal (regionaal) overnachtingsbeleid dat zich richt op kwaliteit, spreiding en een gelijkwaardig ondernemersveld. Met vernieuwende en concrete instrumenten wordt bijgedragen aan het behoud van de balans tussen wonen, werken en recreëren in de stad. Vraag en aanbod van alle overnachtingsvormen in de Amsterdamse regio worden hierbij als één geheel gezien, waarbij er in ieder geval tot 2022 in heel de stad alleen ruimte wordt geboden aan nieuwe innovatieve en kwalitatieve hotelinitiatieven. Voor de overige overnachtingsvormen wordt het aanbod verder gereguleerd teneinde een legaal, geregistreerd en kwalitatief aanbod te borgen.
Het overnachtingsbeleid zorgt voor een rem op de groei van het aantal hotels in Amsterdam, verdere spreiding van hotels over de regio, een stijging van de kwaliteit van al het huidige overnachtingsaanbod, een beter inzicht in de markt, een gelijk speelveld tussen de verschillende accommodatievormen en doet een aanzet tot het stimuleren van nieuwe toeristische trekkers in de metropoolregio Amsterdam. Om dit te bereiken geldt voor de gehele stad `Nee tenzij´. Medewerking aan nieuwe hotelinitiatieven wordt in Amsterdam in de basis niet gegeven. Alleen als hotelinitiatieven écht iets toevoegen aan de omgeving en de markt wordt een uitzondering gemaakt.
Elke bestuurscommissie heeft voor de inwerkingtreding van het nieuwe overnachtingsbeleid (1 januari 2017) de mogelijkheid gehad uitzonderingsgebieden te definiëren. Concepten worden getoetst op verbinding met de buurt, kwaliteit, innovatief karakter, duurzaamheid, houdbaarheid, sociaal ondernemerschap en bijdrage aan het vestigingsklimaat voor bedrijven. Het advies van het adviesteam hotelontwikkeling wordt verplicht. De hotelladder wordt uitgebreid met onder andere een duurzaamheidstoets,een toets sociaal ondernemen en een eis om een buurtverslag bij een aanvraag bij te voegen.
Toetsing
In het plangebied zijn twee hotels gevestigd aan de Slotermeerlaan. Deze hotels staan
op de gebiedskaart van het Overnachtingsbeleid niet aangewezen als plek waar hotels
of uitbreiding van hotels mogelijk zijn onder voorwaarden. Aan de hotels is daarom
geen planologische uitbreidingsruimte toegekend ten opzichte van het vorige bestemmingsplan.
Ook zijn in het plangebied geen nieuwe hotels toegestaan. Daarmee is het plan in overeenstemming
met het overnachtingsbeleid.
Omschrijving
Het Amsterdamse shortstaybeleid is erop gericht om voldoende woningen te bieden aan
(voornamelijk buitenlandse) werknemers en Amsterdam zo aantrekkelijk te houden als
vestigingslocatie voor bedrijven. Het verblijf van shortstayers in de stad mag echter
niet ten koste gaan van de leefbaarheid in de buurt en van het aanbod van goedkope
huurwoningen.
Naar aanleiding van de evaluatie van het oude shortstaybeleid in 2013 is op 12 februari 2014 een nieuwe beleidsnotitie met betrekking tot shortstay vastgesteld. Op basis daarvan worden geen nieuwe vergunningen voor het aanbieden van shortstay meer verleend. Reeds verleende vergunningen lopen door op basis van de bestaande voorwaarden. Het aantal shortstay-appartementen was op 1 januari 2014 ongeveer 800. Hiermee is het streefgetal uit 2009 bereikt. De effecten van het nieuwe beleid worden in 2017 geëvalueerd.
Toetsing
De regels van dit bestemmingsplan staan het aanbieden van short-stay niet toe. Het
plan is daarmee in overeenstemming met het short stay-beleid.
Omschrijving
Op 19 juli 2017 is de Woonagenda 2025 vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam.
De Woonagenda 2025 is een kaderstellend en richtinggevend document voor het woonbeleid
tot 2025. Het heeft als uitgangspunten voldoende, betaalbare en goede woningen en
bevat 20 acties tot 2025. Een van de uitgangspunten uit de Woonagenda 2025 is de focus
op een woningbouwprogrammering van 40% gereguleerde huur, 40% middeldure huur en koop
en 20% dure huur en koop.
Toetsing
Het voorliggende bestemmingsplan is conserverend en gaat uit van het bestaande woningareaal.
Het beleid uit de Woonagenda is niet van toepassing op bestaande situaties. Bij toekomstige
ontwikkelingen in het plangebied is het van belang om rekening te houden met de Woonagenda
2025.
Dit bestemmingsplan vervangt het voorgaande bestemmingsplan Slotermeer uit 2008. Dit plan voorziet in een actuele planologische regeling voor heel Slotermeer. Het plan is conserverend van aard. Dat wil zeggen dat het de bestaande situatie vastlegt en de rechten en plichten overneemt die in de het voorgaande bestemmingsplan zijn geregeld alsmede in de sinds de vaststelling van het voorgaande bestemmingsplan verleende omgevingsvergunningen. In Hoofdstuk 2 is een beschrijving van het plangebied opgenomen. Dit bestemmingsplan is niet opgesteld naar aanleiding van beoogde ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied.
Ondanks de hoofdzakelijk conserverende aard van dit bestemmingsplan voorziet dit plan in een aantal ruimtelijk-functionele wijzigingen. Hierna volgt een beschrijving van deze wijzigingen.
Het gebied Slotermeer kent voor een groot deel gestapelde woningbouw (meerdere woningen boven elkaar), zoals appartementengebouwen. Daarnaast zijn er in het gebied ook grondgebonden woningen (engezinswoningen) aanwezig, waarbij de aanwezige bouwlagen door één huishouden worden gebruikt. Naar aanleiding van de binnengekomen inspraakreacties is bezien of het vanuit ruimtelijk oogpunt gewenst is om in het bestemmingsplan een onderscheid te maken tussen grondgebonden en gestapelde woningbouw. Dat is het geval. De reden is dat de grondgebonden woningen (eengezinswoningen) in Slotermeer voornamelijk zijn gecentreerd in bepaalde buurten. Dat is goed te zien op onderstaande kaart:
De infrastructuur binnen deze buurten is ingericht op het bestaande aantal zelfstandige woningen. Als de bestaande eengezinswoningen worden omgevormd tot meerdere zelfstandige woningen, leidt dit tot een grotere druk op de bestaande situatie. Het kan met name leiden tot een grotere parkeerdruk en daarmee tot parkeeroverlast. Verder geldt dat hoewel elk geval afzonderlijk waarschijnlijk niet voor een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden zorgt, dit wel het geval zal zijn bij meerdere omvormingen binnen dezelfde buurt.
De mate van aanwezigheid van kleine, oude huurwoningen blijkt een voorspellende waarde bij de vroegtijdige probleemsignalering van leefbaarheid. De weerstand bij buurtbewoners tegen het omvormen van eengezinswoningen naar gestapelde bouw vormt een bevestiging van dit bekende signaal. Bij de herstructurering van Nieuw-West in de jaren 2000-2010 is ingezet op een uitgebalanceerde samenstelling van de woningvoorraad. Daarbij zijn ook verwachtingen geschapen bij andere betrokkenen, die hier geld en inspanning voor hebben geleverd, waaronder buurtbewoners. Met bouwkundig splitsen van oude eengezinswoningen in kleine gestapelde huurwoningen wordt deze ontwikkeling en betrokkenheid ondergraven.
Om deze redenen is in het bestemmingsplan onderscheid gemaakt tussen 'gestapelde' en 'grondgebonden' woningen: zij hebben de bestemming 'Wonen – 1', respectievelijk 'Wonen – 2' gekregen. Voor het omzetten van een grondgebonden woning naar gestapelde woningbouw moet hierdoor altijd een omgevingsvergunning voor het handelen in strijd met een bestemmingsplan worden aangevraagd. Deze zal slechts worden verleend als er sprake is van belangen die zwaarder moeten wegen dan het belang bij het behoud van de bestaande voorraad eengezinswoningen zoals hiervoor is beschreven (nee, tenzij). In dat geval moet ook altijd worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat door de aangevraagde situatie niet wordt aangetast.
De afgelopen jaren zijn met name rondom Plein '40-'45, op de Slotermeerlaan, Burgemeester De Vlugtlaan en Burgemeester Fockstraat veel nieuwe horecavestigingen geopend. Voor deze vestigingen is door middel van omgevingsvergunningen afgeweken van het bestemmingsplan. De nieuwe horeca heeft gezorgd voor levendigheid en meer veiligheid in het gebied, maar ook voor klachten over overlast. In het bestemmingsplan zijn alle bestaande horecavestigingen die de afgelopen jaren zijn vergund, als zodanig bestemd. Er zijn echter geen planologische mogelijkheden voor nieuwe horecavestigingen opgenomen. Nieuwe horecavestigingen kunnen daarmee alleen worden toegestaan door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan. Deze vergunningen zullen alleen worden verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan (nee, tenzij):
Aan de drive in-woningen aan de Arondeusstraat 1-27 (oneven), Burgemeester Eliasstraat 45-71 (oneven) en Victor Rutgersstraat 1-27 (oneven) is in het vorige bestemmingsplan geen aanduiding voor inpandig parkeren toegekend, zodat het gebruik van de eerste bouwlaag als parkeergarage onder het overgangsrecht viel maar niet meer positief bestemd was. In 2018 zijn - naar aanleiding van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:613 - alle bewoners van deze straten verzocht om aan te geven of zij de eerste bouwlaag van hun woning als garage willen blijven gebruiken of dat zij daarvan afzien. Ter plaatse van de woningen van de bewoners die hebben aangegeven de eerste bouwlaag als parkeergarage te willen (blijven) gebruiken is in het voorliggende plan de aanduiding 'parkeergarage' toegekend.
In het vorige plan was een regeling voor scootsafes opgenomen, inhoudende dat van het bestemmingsplan kon worden afgeweken voor de plaatsing van scootsafes. Daarvoor was dus nog wel een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan voor nodig. In het voorliggende plan is de regeling vereenvoudigd: de plaatsing van een scootsafe is binnen de bestemmingen 'Groen - 2' en 'Tuin' - onder voorwaarden - rechtstreeks toegestaan. De voorwaarden zijn genoemd in de planregels. Binnen de verkeersbestemmingen wordt de plaatsing van scootsafes niet planologisch toegestaan, omdat de vergunbaarheid van deze situaties een maatwerkbeoordeling vergt.
De gemeente Amsterdam verleent geen medewerking aan nieuwe hotels (of uitbreiding van bestaande hotels) in een groot deel van de stad. Het overnachtingsbeleid is per 1 januari 2017 van kracht. In een beperkt deel van de stad is het uitgangspunt 'nee, tenzij'. In het plangebied zijn twee hotels gevestigd aan de Slotermeerlaan. Voor zover deze hotels op grond van het vorige bestemmingsplan over uitbreidingsmogelijkheden beschikken, worden die ook in het voorliggende plan toegestaan. Er is namelijk sprake van bestaande rechten die wij dienen te respecteren. Er zijn geen uitbreidingsmogelijkheden opgenomen ten opzichte van het vorige bestemmingsplan.
Op grond van het nieuwe detailhandelsbeleid kunnen in winkelgebieden met beperkt toekomstperspectief de bestemmingsplanmogelijkheden verruimd worden, waarmee mogelijkheden worden gecreëerd voor transformatie. In de planregels zijn daarom aan de bestemmingen "Gemengd" meer functies toegevoegd dan op grond van het vorige plan waren toegestaan, te weten: bedrijf van categorie A, kantoor/zakelijke dienstverlening, afhaalpunt tbv internetaankopen, maatschappelijke voorzieningen, culturele voorzieningen, vrijetijdsvoorzieningen.
Aan panden die in de Nota Cultuurhistorie Nieuw-West (zie paragraaf 10.2.6) zijn aangewezen als 'orde - 1', is de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie 2" toegekend. Voor deze panden geldt hierdoor, op grond van de regels van het bestemmingsplan sloopbescherming.
Op 19 juli 2017 is er een Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) gevestigd op het tennispark Sloterplas, gelegen aan de August Vermeylenstraat 50 ten behoeve van woningbouw. Om de Wvg zijn werking te laten houden, dient er een nieuw bestemmingsplan gemaakt te worden, waarin de beoogde ontwikkeling wordt opgenomen. De plannen van de gemeente voor het Tennispark worden vanwege het ontwikkelingsgerichte karakter ervan niet in het voorliggende bestemmingsplan, maar in een apart bestemmingsplan opgenomen.
De algemeen gangbare woningtypes (met een beukmaat van 5,40 m en een diepte van 10,50 m) kunnen in de meeste gevallen worden voorzien van een dakopbouw. Over de vraag waar wel en geen dakopbouwen kunnen worden toegestaan, is in het verleden veel onduidelijkheid geweest. De overzichtstekening van Noorderhof behorende bij de verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten van 24 oktober 1996 geeft het dakopbouwenplan weer dat tot op heden is gehanteerd. De tekening drukte uit dat in principe alle woningen van het algemeen gangbare type van een dakopbouw kunnen worden voorzien. Hiervan waren uitgezonderd de zogenaamde atriumwoningen van architect Peterse en de woningen die direct aansluiten op de poortgebouwen. Eveneens waren uitgezonderd alle woningen van 'blok VI' (ingesloten door de J.J.M. Vegterstaat en de A.J. Krophollerstraat) exclusief de woningen die aansluiten op het poortgebouw en M.J. Grandpré Molièreplein 20 en 22.
In de inspraakfase heeft een bewoner van een van deze woningen verzocht om, in afwijking van het eerdere besluit, toch een dakopbouw toe te staan. Naar aanleiding daarvan zijn in het ontwerpbestemmingsplan een aantal extra dakopbouwen toegestaan, namelijk ter plaatse van J.J.M. Vegterstraat nrs. 18, 16, 10, 8 ,6 ,4 en A.J. Krophollerstraat 17. Vervolgens zijn hier zienswijzen over ingebracht. Adressanten stellen terecht dat de gemeente ook de schaduweffecten op de omliggende tuinen en de gevolgen voor de privacy van omwonenden bij haar belangenafweging moet betrekken en dat dit bij het beoordelen van de inspraakreactie niet is gebeurd. Daarom is naar aanleiding van de zienswijze van adressanten alsnog een schaduwstudie verricht. De resultaten hiervan zijn als bijlage 1 bij de Nota van beantwoording gevoegd.
In de schaduwstudie is gekeken naar de effecten van een mogelijke dakopbouw op J.J.M. Vegterstraat nr. 4,6,8, en 10. Uit de schaduwstudie blijkt dat er inderdaad sprake is van schaduwvorming in de tuin van adressanten. Dit is op meerdere momenten van het jaar het geval (tussen mei en juli), tussen ca. 16.30 en 17.30. Dit geldt ook deels voor de tuin van J.J.M. Vegterstraat 2. Er is ook gekeken naar schaduwvorming in de ochtend voor J.J.M. Vegterstraat 12 en 14. Hier wordt schaduw gevormd op dezelfde data, tussen 09.30-10.30. Op zichzelf is het effect dus niet heel groot, maar omdat het effect zich voordoet juist tijdens een van de schaarse momenten dat er zon in de tuin aanwezig is, leidt het effect in dit geval toch tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van adressanten.
Naar aanleiding van de resultaten van de schaduwstudie zijn twee alternatieve opties onderzocht. De eerste optie is om alleen op nr. 6 en 8 dakopbouwen toe te staan. Dit zou nagenoeg geen schaduwhinder tot gevolg hebben. Aangezien het verzoek om een dakopbouw toe te staan echter niet van de bewoners van nr. 6 en 8 afkomstig is en een risico op precedentwerking bestaat, wordt niet voor deze optie gekozen.
De tweede optie die is onderzocht is het zodanig verkleinen van de afmetingen van de dakopbouwen dat er minimale schaduw wordt gecreëerd. Hieruit is gebleken dat alleen met een dakopbouw met een lengte tussen de 2 en 2,20 m, geen sprake is van onaanvaardbare schaduwhinder. Deze maat is afwijkend ten opzichte van de rest van de buurt. Er zijn in de Noorderhof dakopbouwen toegestaan die in vorm afwijken, maar dat is uitsluitend het geval bij dakopbouwen die zijn gesitueerd in een hoekpositie van een blok. Deze situatie is hier niet aan de orde. Daarnaast heeft een dakopbouw met een dergelijke beperkte omvang nog nauwelijks toegevoegde waarde voor het wooncomfort. Om die reden is ook deze optie afgevallen. De uitkomst is dat in het vast te stellen bestemmingsplan geen dakopbouwen worden toegestaan aan de JJM Vegterstraat 4, 6 8 en 10.
Voor J.J.M. Vegterstraat 15 en 20 kunnen dakopbouwen niet worden toegestaan, omdat
dan sprake zou zijn van het dichtzetten van andermans dakterras. Ook op bebouwing
van 1 bouwlaag of bebouwing van 3 lagen of hoger worden dakopbouwen niet toegestaan.
De voorwaarde is dat plaatsing van de dakopbouw in overeenstemming is met wat in het
bouwblok gebruikelijk is. Zowel vanaf de voor als vanaf de achtergevel dient de dakopbouw
terugliggend te worden geplaatst. Dit is tot uitdrukking gebracht in de verbeelding.
Uitgangspunt hierbij is dat wordt aangesloten bij reeds vergunde dakopbouwen in het
bouwblok. Dit betekent dat een dakopbouw 2,25 meter terugliggend geplaatst moet worden
ten opzichte van de voorgevel, met een diepte van 4,20 meter.
Bij ondiepe woningtypen (minder dan 6,45 m) kan hierdoor geen dakopbouw worden geplaatst. Daarnaast is er bij ondiepe woningtypen (J.J.M. Vegterstraat nrs. 12, 14, 2 en 15 en A.J. Krophollerstraat 15) vanwege de ondiepte ook sprake van veel schaduwwerking op de achtertuin en bij het plaatsen van dakopbouwen. Daarom is het plaatsen van dakopbouwen bij deze woningen niet toegestaan.
Sloterdijk wordt in de komende jaren ontwikkeld met een grote hoeveelheid extra woningen. Naar aanleiding hiervan zijn in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) afspraken gemaakt over de realisatie van meer verbindingen tussen de noord- en zuidkant van de Haarlemmerweg. In dat verband wil de gemeente een voetgangersbrug realiseren over het water ter hoogte van de Harry Koningsbergerstraat.
Locatie beoogde voetgangersbrug
Deze locatie is gekozen op basis van een ligging binnen de gelijkmatige interval van verbindingen over de weg. De exacte locatie enerzijds is bepaald op basis van de ligging van een hoge druk persleiding onder de Subangstraat en anderzijds op basis van de ligging ten opzichte van het naastgelegen appartementencomplex. De vereniging van eigenaren van het naastgelegen appartementencomplex heeft via een inspraakreactie op het bestemmingsplan laten weten dat ze de oversteek het liefst zo ver mogelijk van hun gevel af willen hebben. Mede op basis hiervan zijn aanpassingen aan het ontwerp gedaan. De VVE is akkoord met de locatie zoals in deze brief aangegeven. De voetgangersbrug is afgestemd met Waternet en AGV en meegenomen in de besluitvorming van de investeringen in de N200. Deze is twee maal naar de raad geweest inclusief eventuele inspraakmogelijkheid. Over deze locatie is niet ingesproken. Er moet nog wel een watervergunning en omgevingsvergunning te worden aangevraagd.
De planregels en verbeelding zijn geüpdatet naar de actuele standaarden. Het vorige plan is nog vastgesteld onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening, terwijl inmiddels de Wet ruimtelijke ordening van kracht is. Bestemmingsplannen moeten op grond van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening tegenwoordig voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP), Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI). Ook zijn de definities in sommige gevallen aangepast naar de thans geldende landelijke en Amsterdamse standaarden.
Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken. De regelgeving met betrekking tot de milieueffectrapportage is verankerd in de Wet milieubeheer. Voor sommige plannen of activiteiten geldt direct de verplichting om een MER op te stellen, maar er zijn ook plannen waarvoor het bevoegd gezag moet beoordelen of zij het nodig vindt om ter voorbereiding van een besluit een MER te laten maken (m.e.r.-beoordeling). Ook kan er sprake zijn van een zogenoemde vormvrije m.e.r.-beoordeling. In het Besluit m.e.r. is opgenomen voor welke activiteiten de m.e.r.-(beoordelings)plicht bestaat. Het gaat dan met name om activiteiten die aanzienlijke nadelige effecten op het milieu kunnen hebben.
Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard en voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. Dit bestemmingsplan leidt hierdoor niet tot significante nieuwe emissies en heeft geen significante verkeersaantrekkende werking. Er is dan ook geen sprake van een m.e.r.(beoordelings)plicht. Evenmin is het bepaalde ten aanzien van de vormvrije m.e.r.-beoordeling van toepassing.
In deze paragraaf worden de beleidsstukken of besluiten genoemd die direct aan de inrichting van het gebied ten behoeve van het verkeer ten grondslag liggen. In deze paragraaf wordt verder de bereikbaarheid/ontsluiting van het gebied voor de auto, OV, fiets en voetganger beschreven. Ook het auto- en fietsparkeren wordt kort in beeld gebracht. Er wordt ook kort omschreven hoe aangesloten wordt op de grotere verkeersnetwerken buiten het plangebied.
Het Regionaal Verkeer & Vervoerplan (RVVP) uit 2004 is het beleidskader op het gebied
van verkeer en vervoer van de Vervoerregio Amsterdam. Het is richtinggevend voor de
beleidsontwikkeling, voor de uitvoering van de exploitatie van het openbaar vervoer
en de subsidieverlening op het gebied van infrastructuur en verkeersveiligheid. Het
RVVP is door de Vervoerregio Amsterdam gemaakt in samenspraak met de gemeenten, andere
overheden en een aantal betrokken belangenorganisaties. Het RVVP is opgesteld binnen
de ambities die de stadsregio-gemeenten gezamenlijk hebben geformuleerd. Deze ambities
zijn: het creëren van een gezonde, gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht,
het bieden van een goed sociaal klimaat aan de inwoners en het zorgen voor een duurzame
leefomgeving. De hoofdlijnen van beleid zijn samen te vatten in een aantal strategieën:
een samenhangend netwerk, gebiedsgerichte aanpak, prijsbeleid, duidelijke keuzes voor
leefbaarheid en veiligheid en een slagvaardige samenwerking en financiering. Een groot
deel van de regionale OV-verbindingen voldoet nog niet aan de kwaliteitseisen voor
snelheid, betrouwbaarheid en gemak. De strategie voor het openbaar vervoer is het
selectief uitbreiden van het netwerk en het verbeteren van de exploitatie om middelen
vrij te maken voor beter regionaal openbaar vervoer.
Jaarlijks wordt bij het RVVP een uitvoeringsprogramma opgesteld. In dit uitvoeringsprogramma
worden de concrete programma's en projecten genoemd voor het lopende jaar. Voor 2017
geldt dat het uitvoeringsprogramma voor het laatst wordt gebaseerd op de RVVP uit
2004. De Stadsregio Amsterdam werkt samen met de provincies Noord-Holland en Flevoland
en met de gemeenten Almere en Lelystad aan een nieuw, gezamelijk beleidskader voor
het verkeer- en vervoersbeleid. Dit nieuwe beleidskader, de Strategische Visie Mobiliteit,
zal vanaf het jaar 2018 het programma van de Vervoerregio Amsterdam bepalen.
De OV-Visie 2010-2030 is samen met gemeenten van de Stadsregio Amsterdam, aangrenzende overheden, maatschappelijke organisaties (reizigersverenigingen) en vervoersbedrijven ontwikkeld en op 24 juni 2008 vastgesteld door de Regioraad. Het aanleggen van grootschalige infrastructuur vraagt een lange voorbereidingstijd. Daarom is een visie nodig voor de langere termijn. Op basis van de visie wordt ook een investeringsstrategie gemaakt. Met de visie kunnen juiste en toekomstvaste keuzes worden gemaakt in de aanleg of aanpassingen van het OV-netwerk in de regio.
De MobiliteitsAanpak Amsterdam vormt de uitwerking van de Structuurvisie op het gebied van verkeer en vervoer. Waar de Amsterdamse structuurvisie een visie op de stad is voor de lange termijn (2040) en verschillende beleidsvelden binnen het ruimtelijk domein met elkaar in verband brengt, richt de MobiliteitsAanpak Amsterdam zich op de middellange termijn en op samenhang binnen het Amsterdamse mobiliteitsbeleid.
Autoverkeer
Slotermeer wordt ontsloten via de Haarlemmerweg, de Burgemeester de Vlugtlaan, de
Burgemeester Röellstraat en de Slotermeerlaan, die overgaat in de President Allendelaan.
Via de Haarlemmerweg (net buiten het plangebied), de Burgemeester de Vlugtlaan en
de Burgemeester Röellstraat zijn vanuit Slotermeer de snelweg A10 en het centrum van
Amsterdam bereikbaar. Via de Slotermeerlaan en de President Allendelaan is Osdorp
bereikbaar.
Langzaam verkeer
Slotermeer is via diverse fiets- en voetverbindingen met andere delen van de stad
verbonden. De hoofdverbindingen voor langzaam verkeer bevinden zich veelal naast de
verbindingen voor autoverkeer. Er zijn ook vrijliggende verbindingen voor langzaam
verkeer. Via bijvoorbeeld het Gerbrandypark is het mogelijk om te voet of per fiets
stadsdeel West te bereiken.
Via het (te verleggen) fiets-/voetpad tussen de Burgemeester Fockstraat en de Haarlemmerweg
kan vanuit Slotermeer in de richting van station Sloterdijk worden gereisd.
Openbaar vervoer
Slotermeer beschikt over een ruim aanbod aan openbaarvervoersverbindingen. Diverse
bus- en tramlijnen doen Slotermeer aan. De diverse bus- en tramlijnen halteren vrijwel
allemaal op meerdere locaties in Slotermeer. Aan de rand van Slotermeer bevinden zich
de metrostations Burgemeester de Vlugtlaan en Jan van Galenstraat. Middels de openbaarvervoersverbindingen
in Slotermeer zijn o.a. Station Sloterdijk, Station Lelylaan, Station Zuid en Station
Amsterdam Centraal gemakkelijk bereikbaar. Via de openbaarvervoersverbindingen zijn
(al dan niet met overstappen) ook de overige delen van de Amsterdam te bereiken.
Vaarverkeer
Het plangebied is bereikbaar voor vaarverkeer via de Burgemeester van Tienhovengracht,
de Burgemeester Cramergracht en de Sloterplas. Via de Burgemeester van Tienhovengracht,
die over gaat in de Erasmusgracht, kan vanuit Slotermeer richting stadsdeel West en
verder richting het centrum van Amsterdam worden gevaren.
Ten behoeve van parkeren zijn in Slotermeer hoofdzakelijk ongebouwde parkeerplaatsen
in de openbare ruimte gerealiseerd. Op diverse locaties in Slotermeer is parkeren
op eigen terrein mogelijk, zowel bij woningen als bij kantoor- en bedrijfsfuncties.
Het gaat hierbij om zowel gebouwde als ongebouwde parkeervoorzieningen op eigen terrein.
Parkeernormen
Sinds 1 juli 2017 is de parkeernota 'Nota Parkeernormen Auto' van toepassing. In deze
nota zijn de parkeernormen opgenomen voor verschillende functies opgenomen. De nota
maakt een onderscheid tussen de functies wonen, kantoren en voorzieningen:
Aangezien het plan conserverend van aard is en niet in nieuwe ontwikkelingen voorziet, is toetsing aan de parkeernota niet nodig. Voor toekomstige ontwikkelingen in het plangebied zijn de parkeernormen uit de op dat moment meest actuele parkeernota van toepassing. Dit is in de planregels tot uitdrukking gebracht.
Een van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen, rond grote bestaande industrieterreinen en rondom bestaande luchtvaartterreinen.
In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn geluidsnormen opgenomen voor toelaatbare geluidsniveaus. De normen gelden voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen gelegen binnen de geluidszone van een (spoor)weg of industrieterrein. Wanneer een nieuw (of gewijzigd) bestemmingsplan het mogelijk maakt geluidsgevoelige bebouwing in de geluidszone van een industrieterrein of (spoor)weg te realiseren, is een akoestisch onderzoek noodzakelijk naar de geluidsbelasting van een industrieterrein of spoor(weg) op geluidsgevoelige bebouwing.
Indien de hoogste toelaatbare geluidsbelasting wordt overschreden, kan op grond van de Wgh een hogere waarde (ontheffing op de geluidsbelasting) worden verleend door het bevoegd gezag. Voorwaarde is dat het toepassen van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zijn, of overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard een rol spelen. Het toepassen van maatregelen dient in volgorde van prioriteit gericht te zijn op bronmaatregelen (geluiddempers, aanpassing wielen/spoor, aanpassing wegverharding en/of aangepaste rijsnelheden) en overdrachtsmaatregelen (geluidsschermen/geluidswallen).
Op 29 maart 2016 is het vernieuwde "Amsterdams geluidbeleid 2016 Hogere Waarde Wet Geluidhinder" vastgesteld, omdat het in 2007 vastgestelde beleid niet voldeed. Het Amsterdams geluidbeleid 2016 maakt het geluidbeleid kenbaar, beschrijft het doel van het beleid en geeft de mogelijkheid rekening te houden met nieuwe situaties en nieuwe maatregelen.
Het doel van het geluidbeleid is het borgen van een akoestisch aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij het bouwen van woningen (inclusief plaatsen voor woonwagens/woonschepen) en andere geluidgevoelige functies op geluidbelaste locaties. Doel van de centrale wet- en regelgeving en van het Amsterdams geluidbeleid is het bevorderen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Doel is niet het uitbannen van geluid, wel een (ongezond) teveel aan lawaai te voorkomen. Het gaat om geluidbeleid voor het bouwen op geluidbelaste locaties én om Amsterdams geluidsbeleid dat uitvoering geeft aan de verplichtingen van de Europese richtlijn omgevingslawaai.
Uitgangspunt van het Amsterdams geluidbeleid is dus dat iedere woning een stille zijde heeft. Dit uitgangspunt geldt alleen voor een woonfunctie, niet voor andere functies. Wanneer de stille zijde tevens beschikt over een buitenruimte heeft ook deze buitenruimte bij voorkeur een aanvaardbaar geluidniveau. Aan de stille zijde worden bij voorkeur de slaapkamers gesitueerd zodat met open raam of deur geslapen kan worden. Woningen waarvoor hogere waarden worden vastgesteld dienen in principe te beschikken over een stille zijde. Van dit principe mag slechts worden afgeweken als het realiseren van een stille zijde overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard (criteria opgenomen in artikel 110g Wgh). Een woning die moet worden uitgevoerd met een dove gevel dient te allen tijde te zijn voorzien van een stille zijde, behoudens uitzonderlijke gevallen.
Het Amsterdams geluidbeleid richt zich op het realiseren van geluidgevoelige functies binnen de zones zoals genoemd in de Wet geluidhinder. Ondanks dat de stedelijke omgeving van Amsterdam met zich meebrengt dat op veel plaatsen een hoge geluidbelasting aanwezig is, moeten ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk blijven. Een hogere waarde kan niet altijd vermeden worden en zelfs een stille zijde is niet altijd mogelijk, maar wel blijft de bescherming van het woon- en leefklimaat van belang. Bij het ontwerpen van een bouwplan dient dat al te worden meegenomen. Als dat redelijkerwijs niet haalbaar is, is een goede motivatie van groot belang, des te meer naarmate de geluidbelasting hoger is. Het Amsterdams geluidbeleid biedt de basis en het gereedschap voor het maken van een evenwichtige afweging van belangen.
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden. Voor zover een besluit tot het vaststellen van een hogere waarde dan de voorkeursgrenswaarde (tot ten hoogste de maximaal toegestane ontheffingswaarde) hoort bij een ruimtelijk besluit waar de bevoegdheid gemandateerd of gedelegeerd is aan een bestuurscommissie (hierna: BCO) of stadsdeelsecretaris, ligt ook de bevoegdheid tot vaststellen van hogere waarden bij die BCO of stadsdeelsecretaris. Voordat hogere waarden worden vastgesteld is het conceptbesluit hogere waarden ter advisering voorgelegd aan het Technisch Ambtelijk Vooroverleg Geluid Amsterdam (TAVGA). Het advies van het TAVGA wordt betrokken bij de besluitvorming en genoemd in het besluit.
Industrieterrein Westpoort
Het plangebied van dit bestemmingsplan bevindt zich voor een groot deel in de geluidszone van industrieterrein Westpoort. In 2015 zijn de contouren van de geluidzone aangepast door de inwerkingtreding van het Inpassingsplan aanpassing geluidzones Westpoort en Hoogtij. Hierdoor valt het meest zuidelijk gelegen deel van het plangebied nu niet meer binnen de geluidzone. Op onderstaande afbeelding is de oude en nieuwe geluidszone weergegeven.
Ligging oude geluidzone industrieterrein Westpoort (rode lijn) en de nieuwe geluidzone (blauwe lijn) (bron: provinciaal inpassingsplan geluidzones Westpoort en Hoogtij)
Het bestemmingsplan Slotermeer 2018 maakt geen nieuwe geluidgevoelige bebouwing (woningen, scholen, zorginstellingen en kinderdagverblijven) mogelijk ten opzichte van het vorige bestemmingsplan. Om die reden hoeft geen akoestisch onderzoek ten behoeve van het bestemmingsplan te worden verricht. Wel dienen initiatiefnemers van nieuwe ontwikkelingen in Slotermeer – waarbij geluidgevoelige bebouwing is voorzien – zich te realiseren dat (bijna) altijd een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd.
Op grond van artikel 40 van de Wgh is het verplicht om een geluidzone vanwege industrielawaai in het bestemmingsplan vast te leggen met de gebiedsaanduiding 'geluidzone – industrie'. Dat is in dit bestemmingsplan gebeurd. Het gebied waaraan de gebiedsaanduiding is toegekend is gelijk aan het gebied dat in het inpassingsplan is aangewezen. In de regels is bepaald dat het oprichten van nieuwe, of het uitbreiden van bestaande, geluidgevoelige bebouwing alleen is toegestaan als de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein “Westpoort” op de gevels van dit gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.
Geluidzones wegen en spoorwegen
Het oostelijk deel van het plangebied ligt in de geluidzone van een spoorweg. De breedte van de zone is op grond van de Regeling zonekaart spoorwegen geluidhinder 100 m, gemeten vanuit buitenste spoorstaaf. Het gaat dus om een relatief smalle strook ten oosten van het ringspoor. De geluidzone hoeft niet op de verbeelding van het bestemmingsplan te worden opgenomen. Het bestemmingsplan staat geen nieuwe geluidgevoelige bebouwing toe in de desbetreffende zone.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kunnen belemmeringen bestaan om een project te realiseren op een locatie waar de luchtkwaliteit slecht is. Ook een verslechtering van de luchtkwaliteit op bestaande locaties kan bezwaarlijk zijn.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd
in onder meer de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal,
met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van
toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden.
Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin
staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt.
Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg
van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma hoeven niet meer te worden
getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Ook projecten die 'niet
in betekende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te
worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen
beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.
In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma
een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van 1,2 ìg/m³ NO2
of PM10) als 'niet in betekende mate' wordt beschouwd.
Om versnippering van nibm-projecten in meerdere nibm-projecten te voorkomen is een
anticumulatie artikel opgenomen. Deze heeft betrekking op aan elkaar grenzende of
in elkaars directe nabijheid gelegen bedrijfslocaties, kantoorlocaties, woningbouwlocaties
of locaties voor inrichtingen of infrastructuur die (samengevat) worden gerealiseerd
die gebruikmaken van dezelfde ontsluitingsinfrastructuur en die aan elkaar grenzen
of in elkaars nabijheid zijn gelegen (tot een maximum van 1.000 meter). In het Besluit
nibm is bepaald dat deze locaties voor als één locatie worden gezien. Dit is om te
voorkomen dat grote projecten in kleine stukjes worden opgedeeld die allemaal onder
de nibm-regeling zouden kunnen vallen.
De AMvB is in januari 2009 in werking getreden. Met deze AMvB wordt beoogd de realisering van scholen en andere gevoelige bestemmingen in de nabijheid van drukke (snel)wegen tegen te gaan als op de locatie in kwestie sprake is van een (dreigende) overschrijding van de Europese normen voor luchtkwaliteit. Deze AMvB vormt een aanvulling op het beginsel van een goede ruimtelijke ordening zoals verankerd in de Wet ruimtelijke ordening. De AMvB heeft niet tot doel om op voorhand elk risico af te dekken, maar om de meest nijpende situaties via een dwingende regeling te voorkomen.
Tot de gevoelige bestemmingen behoren: scholen (voor onderwijs aan minderjarigen), kinderopvang, bejaarden-, verzorgings- en verpleegtehuizen. Achtergrond hiervan is dat de AMvB is gericht op functies die specifiek bedoeld zijn voor groepen mensen die extra gevoelig zijn voor verontreinigende stoffen, zijnde kinderen, ouderen en zieken.
Als een bestuursorgaan voornemens is een besluit te nemen over een gevoelige bestemming op een locatie binnen 300 meter vanaf de rand van rijkswegen (snelwegen en autowegen in beheer bij het rijk) of binnen 50 meter vanaf de rand van provinciale wegen (autowegen en overige wegen in beheer bij de provincie), dan moet het bestuursorgaan onderzoeken of op die locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden voor zwevende deeltjes (fijn stof; PM10 ) en/of voor stikstofdioxide (NO2 ). Ook tijdens de zogenoemde derogatieperiode blijven voor de toepassing van deze AMvB de oorspronkelijke (dus niet tijdelijk verhoogde) grenswaarden gelden van 40 µg/m3 jaargemiddeld voor PM10 en voor NO2 en 50 µg/m3 etmaalgemiddeld met maximaal 35 overschrijdingsdagen per jaar voor PM10.
Indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van zo'n (dreigende) overschrijding, dan mag ter plekke geen gevoelige bestemming worden gevestigd, ongeacht of het gaat om nieuwbouw ten behoeve van die gevoelige bestemming of om functiewijziging van een bestaand gebouw. Eenmalig kan een beperkte uitbreiding van een bestaande gevoelige bestemming worden toegestaan die leidt tot een toename van maximaal 10% van het aantal personen dat ter plekke verblijft; hierbij is niet het feitelijk aantal verblijvende personen doorslaggevend, maar het aantal personen dat rechtens ter plaatse mag verblijven. Gezien de aanzienlijke afstand van het plangebied tot rijks- en provinciale wegen, ruimschoots meer dan 300 meter is een expliciete toets aan normen uit de AMvB niet noodzakelijk.
Deze richtlijn, op 5 januari 2010 vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders, is een uitwerking van een amendement dat de gemeenteraad op 1 maart 2006 heeft aangenomen bij de behandeling van het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam (Amendement C - Gemeenteblad afd. 1, nr. 148).
Uitgangspunten zijn dat:
Van de onder 1 en 2 genoemde uitgangspunten kan gemotiveerd worden afgeweken indien (bijzondere) omstandigheden en belangen hiertoe aanleiding geven. Indien men vanuit projecten gevoelige bestemmingen langs drukke wegen wil realiseren, dan is een advies van de GGD, afdeling Milieu en Gezondheid nodig. Daarbij is van belang dat de aan de luchtkwaliteit gerelateerde gezondheidsaspecten worden beschouwd in relatie tot alle overige spelende belangen. Voor de omschrijving van een gevoelige bestemming wordt aangesloten bij het (landelijke) Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit.
Met dit bestemmingsplan wordt voldaan aan de genoemde uitgangspunten. Het bestemmingsplan is conserverend en maakt geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk.
Bij het toekennen van (gevoelige) bestemmingen aan gronden is het van belang om te weten wat de kwaliteit van de bodem is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet voorkomen worden dat gevoelige bestemmingen op verontreinigde gronden worden gerealiseerd. Ook op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Bouwverordening is het verboden te bouwen op verontreinigde grond. Daarom moet voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan onderzoek worden gedaan naar de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij een geconstateerde verontreiniging moet in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan tevens in kaart worden gebracht welke saneringsmaatregelen nodig zijn om het beoogde gebruik van de gronden te kunnen realiseren.
Dit bestemmingsplan is conserverend en maakt geen nieuw gebruik mogelijk. De bestaande situatie wordt opnieuw vastgelegd. Voor deze bestaande functies is in het verleden onderzoek naar de kwaliteit van de bodem uitgevoerd. Bodemonderzoek is daarom in het kader van dit bestemmingsplan niet aan de orde.
Bij eventuele toekomstige uitbreidingen of herontwikkelingen van bestaande functies zal bij de aanvraag omgevingsvergunning een bodemonderzoek moeten worden overgelegd, waaruit blijkt dat de bodem geschikt is voor het beoogde doel. De Bouwverordening waarborgt de uitvoering van dat bodemonderzoek op dat moment.
De bescherming van de bodem wordt wettelijk o.a. geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). De Wbb is een zogenaamde raamwet, wat betekent dat de kaders worden aangegeven maar dat de uitwerking daarvan geregeld is in verschillende besluiten en circulaires (o.a. Besluit bodemkwaliteit, Besluit Uniforme Saneringen en Circulaire bodemsanering 2009). De Wbb stelt in het bijzonder regels ter voorkoming van bodemverontreiniging en sanering van ontstane verontreiniging.
De Wbb heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. In de Wbb maakt grondwater wel onderdeel uit van de bodem.
De wet bestaat uit een tweetal regelingen:
De gemeenteraad heeft op 4 april 2012 de Nota Bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart van Amsterdam vastgesteld. Het Besluit bodemkwaliteit geeft gemeenten de vrijheid eigen normen op te stellen voor toepassen van grond binnen de eigen gemeente, het zogenaamde gebiedsspecifieke beleid. Dat is met genoemde nota voor Amsterdam ingevuld. Deze eigen normen (de lokale maximale waarden) waarborgen het stand-still principe binnen Amsterdam, het uitgangspunt waarbij de kwaliteit van de bodem binnen de gemeentegrenzen niet verslechtert.
Bij de keuze van de lokale normen is rekening gehouden met het daadwerkelijk gebruik van de bodem, de gemiddelde gehalten in een gebied en mogelijke blootstelling aan verontreiniging. Voor elke stof is de gekozen lokale maximale waarde afhankelijk van de bodemfunctie. Hoe gevoeliger de functie, hoe strenger de norm. Wat schoon is moet schoon blijven. In het gebiedsspecifieke kader kan een op de functie gerichte norm beschermen waar dat nodig is, maar ook verruimen waar dat verantwoord is. Omdat er ruimte blijft om bij stedelijke vernieuwing gemotiveerd de afweging te maken tussen gezondheidsrisico’s en maatschappelijke belangen is lokaal maatwerk mogelijk. Amsterdam maakt op deze manier optimaal gebruik van de beleidsvrijheid vanuit de wettelijke kaders. De Amsterdamse maximale waarden gelden niet voor de naoorlogse wijken van Amsterdam en het havengebied Westpoort. De grond in dit gebied (bijna 50% van Amsterdam) is schoon en geschikt om overal zonder onderzoek te hergebruiken.
Uit het oogpunt van efficiency en eenduidigheid in onderhoud en beheer is één bodemkwaliteitskaart opgesteld voor heel Amsterdam (bestaande uit meerdere deelkaarten). De kaart vormt de technisch inhoudelijke onderbouwing voor het nieuwe Amsterdamse bodembeleid.
Voor dit conserverende bestemmingsplan is geen bodemonderzoek uitgevoerd. Voor de gemeente Amsterdam is een bodemkwaliteitskaart opgesteld. Op deze kaart is de bodemkwaliteit van de diepe lagen, de toplaag en het oorspronkelijke maaiveld weergegeven. De kaart is te vinden via http://maps.amsterdam.nl/bodemkwaliteit/.
Op de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Amsterdamse bodemkwaliteitskaart ter plaatse van het plangebied weergegeven. Het plangebied is (bijna) volledig aangegeven als ‘Zone 1’. Deze zonering wordt gekwalificeerd als ‘schone grond’.
Uitsnede Amsterdamse bodemkwaliteitskaart
Het is wettelijk geregeld dat nieuwbouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Om deze reden dient bij iedere nieuwbouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek (conform NEN5740) in beeld te worden gebracht. Het onderzoek mag niet meer dan vijf jaar oud zijn. Als blijkt uit het onderzoek dat de bodem niet geschikt is dan zal voor aanvang van de werkzaamheden een sanering moeten worden uitgevoerd, om de bodem wel geschikt te maken. Het bestemmingsplan legt grotendeels de bestaande situatie vast. Bodemonderzoek is voor de bestaande situatie in het kader van het voorliggende bestemmingsplan niet aan de orde.
Bij eventuele toekomstige kleinschalige uitbreidingen (bijvoorbeeld aan- of uitbouwen bij woningen) of herontwikkelingen van bestaande functies (zoals herbouw van een bestaande woning) zal bij de aanvraag omgevingsvergunning een bodemonderzoek moeten worden overgelegd, waaruit blijkt dat de bodem geschikt is voor het beoogde doel. De bouwverordening waarborgt de uitvoering van dat bodemonderzoek op dat moment.
De kwaliteit van de bodem vormt geen belemmering is voor het huidige gebruik. Bij wijziging van het gebruik van de grond dient de bodemkwaliteit onderzocht te worden om beiden op elkaar af te stemmen
Het archeologisch erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn. Ook landschappelijke of infrastructurele elementen kunnen een archeologische waarde hebben. Deze materiële overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving waarvan het behoud of de ontsluiting op maat gesneden maatregelen vergt. Het archeologisch bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van onze stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.
Vanwege het ruimtelijke karakter van het bodemarchief vertoont het archeologisch beleid raakvlakken met dat van de ruimtelijke ordening. Door de invoering van de nieuwe Monumentenwet 1988 in september 2007 is archeologische zorg formeel geïntegreerd in de ruimtelijke ordening. Een essentieel uitgangspunt van de nieuwe wet is dat het erfgoed in de bodem beter wordt beschermd. Dit betekent dat bij ruimtelijke planontwikkeling vroegtijdig rekening wordt gehouden met archeologisch erfgoed. Als behoud in de bodem geen optie is, dan is, voorafgaand aan de bodemverstoring, onderzoek nodig om archeologische overblijfselen te documenteren en de informatie en vondsten te behouden. In de dichtbebouwde stedelijke omgeving is in de praktijk doorgaans sprake van deze laatste optie.
De Erfgoedwet heeft de Monumentenwet 1988 vervangen als het gaat om gebouwde monumenten en archeologie. Daarnaast gaat de Erfgoedwet ook over roerend erfgoed. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, zoals vergunningen, gaan naar de Omgevingswet die in 2021 van kracht wordt.
De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Het beschermingsniveau zoals dat op grond van de oude wetten en regelingen gold blijft gehandhaafd.
De wet is op 1 juli 2016 ingegaan.
Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Het betreft:
Op 31 mei 2011 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het wetsvoorstel modernisering monumentenzorg (MoMo), waarbij de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wijzigen. Met dit wetsvoorstel verandert het volgende:
Daarnaast heeft het MoMo per 1 januari 2012 geleid tot een wijziging van artikel 3.1.6, lid 4, onder a, van het Bro. In de toelichting van een bestemmingsplan moet dan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Deze toelichting voorziet daarin.
In aansluiting op het rijks- en provinciaal beleid besteedt de gemeente specifieke aandacht aan vroegtijdige inpassing van archeologie in de ruimtelijke ordeningsprocessen. Uitgangspunt hierbij is een kwalitatief adequaat beheer van het cultureel erfgoed met aandacht voor een efficiënte voortgang van bouwprocessen en kostenbeheersing.
De nieuwe wetgeving schrijft voor dat bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan altijd een nadere waardestelling nodig is van de aanwezige archeologische verwachting in de vorm van een bureauonderzoek.
Dit bureauonderzoek behelst een specificatie van eventuele archeologische waarden binnen een specifiek plangebied en een advies met betrekking tot het daarbij behorende beleid en/of te nemen maatregelen. Bij de formulering van het beleid staat altijd een realistische balans tussen het archeologische belang ten opzichte van de voortgang van het ruimtelijke ontwikkelingsproces in de stad centraal.
Op basis van het bureauonderzoek wordt beoordeeld of een beschermende regeling in het bestemmingsplan nodig is, en zo ja, op welke wijze dat dient te gebeuren. Indien het bureauonderzoek leidt tot een bepaalde archeologische verwachting, dan kan in het bestemmingsplan een regeling worden getroffen in die zin dat in aangegeven gevallen de aanvrager om een omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld (archeologisch rapport). Op grond van dat archeologisch rapport kunnen eventueel voorschriften aan de betreffende omgevingsvergunning worden gesteld.
Ondanks de getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen kunnen toevalsvondsten bij bouwprojecten worden aangetroffen. Hiervoor blijft de meldingsplicht van kracht. Deze houdt in dat, ondanks getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen, bij toevalsvondsten Bureau Monumentenzorg en Archeologie per ommegaande dient te worden geïnformeerd door de uitvoerder of opdrachtgever.
De Erfgoedverordening Amsterdam is vastgesteld op 16 december 2015. De Erfgoedverordening beschermt de boven- en ondergrondse cultuurhistorische waarden van de gemeente Amsterdam en regelt de volgende onderwerpen:
Erfgoed speelt een hoofdrol in de aantrekkingskracht van Amsterdam. Als stad waar jonge mensen zich mee willen identificeren en ouderen zich thuis voelen. Als vestigingsplaats voor jonge ondernemers en reeds gevestigde bedrijven. En als steeds opnieuw inspirerende culturele hoofdstad voor bewoners en bezoekers uit de hele wereld. Met het vaststellen van de 'Erfgoedagenda - erfgoed voor de stad' heeft het college van B en W van Amsterdam in juli 2016 het scenario geschetst, waarbinnen het erfgoed de komende jaren deze rol zal vervullen.
De Nota Cultuurhistorie is op 26 juni 2013 door de stadsdeelraad vastgesteld. De doelstelling van de Nota Cultuurhistorie Nieuw-West is om de hooggewaardeerde architectonische objecten en stedenbouwkundige structuren van de Westelijke Tuinsteden te beschermen zonder daarbij de stedelijke ontwikkeling en de stedelijke vernieuwing in het bijzonder op slot te zetten. De nota bevat richtlijnen hoe om te gaan met cultuurhistorische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen. De Nota Cultuurhistorie is met het vaststellen van de Erfgoedverordening Amsterdam op 16 december 2015 opnieuw bekrachtigd.
In deze paragraaf wordt beschreven welke cultuurhistorische en archeologische waarden in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn.
Ten behoeve van het bestemmingsplan is in februari en maart 2018 archeologisch bureauonderzoek verricht. Hieruit blijkt dat er binnen het plangebied rekening moet worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische overblijfselen. Dit betreft met name de zones langs de voormalige Uitweg, de voormalige Groeneweg, de Haarlemmerweg en de Sloterdijkermeerdijk. De resultaten uit dit onderzoek zijn neergelegd in bijlage 2 van deze toelichting. Binnen het plangebied gelden drie archeologische beleidszones. Voor de eerste zone geldt een uitzondering van archeologisch onderzoek bij bodemingrepen kleiner dan 100 m2 of ondieper dan 0,5 m onder maaiveld. Voor de tweede zone geldt een uitzondering van archeologisch onderzoek bij bodemingrepen kleiner dan 500 m2 of ondieper dan 1,5 m onder maaiveld. Voor de derde zone geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek bij alle bodemingrepen, ongeacht de omvang of de diepte.
Voor het gehele plangebied geldt conform de Erfgoedwet een meldingsplicht. Indien tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden vondsten worden gedaan waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat deze van archeologische waarde zijn, wordt dit aan Monumenten en Archeologie, Gemeente Amsterdam gemeld zodat in overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.
Het oostelijk deel van het plangebied maakt deel uit van het Rijkswederopbouwgebied 'Westelijke Tuinsteden', een gebied van nationaal belang. De gemeente Amsterdam heeft hiervoor met de Rijksdienst Cultureel Erfgoed afgesproken zich in te zetten voor het behoud en de versterking van de cultuurhistorische waarden. Het bestemmingsplangebied kent tevens twee Gemeentelijke Beschermde Stadsgezichten: 'Van Eesterenmuseum' en 'Noordoever Sloterplas' (deels binnen bestemmingsplan Sloterplas).
In het kader van de 'Waarderingskaarten voor de AUP-gebieden' heeft bureau Monumenten en Archeologie onderzoek gedaan naar de cultuurhistorische waarden van het naoorlogs erfgoed binnen het plangebied. In de AUP-gebieden zijn de architectuur van de bebouwing en de stedenbouwkundige opzet niet los van elkaar te zien. In de Waarderingskaarten AUP-gebieden wordt de oorspronkelijke planopzet en uitvoering gewaardeerd. Dat betekent dat bij de beoordeling zoveel mogelijk is uitgegaan van de huidige situatie in het perspectief van de oorspronkelijke bedoelingen van het stedenbouwkundig- en architectonische ontwerp. Bij de waardering is zowel naar de architectonische als stedenbouwkundige kant van de bebouwing gekeken.
De waardering van de bebouwing is gebaseerd op vier aspecten:
Alle objecten en groepen van objecten zijn op deze vier aspecten kort getypeerd en
gewaardeerd met 1-5 punten. Het totaal komt uit op een schaal van 0-20 punten. De
totaalwaardering leidt tot de volgende ordewaarderingen:
Deze waarderingskaarten AUP-gebieden zijn vastgesteld als onderdeel van de Welstandsnota
'De Schoonheid van Amsterdam 2016'. Zowel de totaal- als de deelwaarderingen zijn
onderdeel van de welstandstoets. Kaart B heeft als Welstandskaart Architectuur de
functie als toetskaart voor veelvoorkomende kleine bouwplannen.
In de Nota Cultuurhistorie Nieuw-West (bijlage van de Erfgoedverordening Amsterdam)
is de Cultuurhistorische Waarderingkaart Nieuw-West opgenomen die de basis vormt voor
het erfgoedbeleid binnen Amsterdam Nieuw-West. Deze kaart is gebaseerd op:
Deze waarderingen zijn vertaald naar richtlijnen op object- (of bouwwerk) en buurtniveau. De objecten met de hoogste waardering zijn op de kaart als object weergegeven. Het gaat hierbij om de categorieën Monumentwaardig en Stedenbouw Top (AUP) en Orde 1 en 2 (Pre-AUP). Deze objectcategorieën spelen onder andere een rol in de sloopbescherming en in de mogelijke aanwijzing van Gemeentelijke Monumenten.
Voor bebouwing van Orde 1 en/of Architectuur Top geldt in alle gevallen sloopbescherming. In het bestemmingsplan dient met huidige bouwhoogtes en rooilijnen rekening gehouden te worden. Tevens dient rekening gehouden te worden met het in stand houden van de omvang van de (collectieve) groenstructuur.
Voor bebouwing van categorie Stedenbouw Top geldt het beleid van 'bij voorkeur niet slopen': als wel gesloopt wordt, dient dit goed gemotiveerd te worden. In het bestemmingsplan dient met huidige bouwhoogtes en rooilijnen rekening gehouden te worden. Tevens dient in de regeling rekening gehouden te worden met het in stand houden van de omvang van de (collectieve) groenstructuur.
De objectwaarderingen van de AUP-waarderingskaarten zijn geaggregeerd naar buurtniveau. Hieruit volgen richtlijnen voor nieuwbouwprojecten.
Daarnaast geeft de Cultuurhistorische Waarderingskaart Nieuw-West het groene, blauwe en grijze Raamwerk (de zogenaamde Schotse Ruit) weer. Deze is ontleend aan de studie De Groene Kracht van Ytje Feddes e.a., de Groenvisie Nieuw-West en aanvullend onderzoek. Het groene, blauwe, grijze raamwerk dient overal in stand te worden gehouden of te worden versterkt. De richtlijnen voor de omgang met het groene, blauwe grijze netwerk op lagere schaalniveaus hangt af van het beschermingsniveau op buurtniveau. Hoe hoger de waarden op buurtniveau zijn, hoe richtinggevender de richtlijnen zijn (hoe minder er van de oorspronkelijke ontwerpprincipes zou moeten worden afgeweken).
Cultuurhistorische waardenkaart
Gemeentelijk beschermd stadsgezicht Van Eesterenmuseum
Gemeentelijk beschermd stadsgezicht Noordoever Sloterplas
Er zijn in het plangebied vijf beschermingsregimes op buurtniveau van toepassing waarvoor richtlijnen voor vernieuwing zijn geformuleerd. Dit zijn respectievelijk: AUP Tuinstad Uitzonderlijk, AUP Tuinstad Bijzonder, AUP Tuinstad Standaard en AUP Basis. De richtlijnen voor de regimes zijn zo geformuleerd dat ze van "streng" naar "mild" aflopen. Wat in een streng regime mag, wordt in de minder strenge regimes per definitie ook toegestaan.
In het regime AUP Tuinstad Uitzonderlijk voldoen ruimtelijke ontwikkelingen zo veel mogelijk aan de oorspronkelijke tuinstadprincipes. In het geval van sloop-nieuwbouw mogen alleen de oorspronkelijke in Nieuw-West voorkomende verkavelingstypen worden gehanteerd en moet de collectieve groene ruimte openbaar zijn.
In het regime AUP Tuinstad Bijzonder wordt iets meer toegestaan, collectieve groene ruimte mag wel, maar hoeft niet per se openbaar te zijn. Ook mag in het geval van sloop-nieuwbouw, naast de oorspronkelijk voorkomende AUP-verkavelingstypen, ook het zogenaamde U-vormige bouwblok (type Bos en Lommer) voorkomen. Tevens geldt er in dit regime een uitzonderingsregel, waarbij afwijkingen in maatwerk mogelijk zijn (conform regime Tuinstad Standaard) mits de buurt als geheel in grote lijnen herkenbaar blijft als Tuinstad Bijzonder.
In AUP Tuinstad Standaard mogen in het geval van sloop-nieuwbouw alle verkavelingen van de eerder genoemde regimes toegepast worden en een aantal niet oorspronkelijk in Nieuw-West voorkomende open verkavelingen. Woningbouw kan in dit regime ook in voorzieningenstroken plaatsvinden.
Het meest vrije regime binnen de AUP-gebieden is het regime AUP Basis. Hier worden vanuit cultuurhistorie alleen spelregels gesteld die de herkenbaarheid van het Raamwerk borgen. Er zijn geen regels voor verkavelingstypen.
Noorderhof valt onder het regime Post-AUP Standaard. De richtlijnen hier komen redelijk overeen met die van het regime AUP-Basis.
De precieze richtlijnen zijn te vinden in de Nota Cultuurhistorie Amsterdam Nieuw-West.
Het plangebied van dit bestemmingsplan kent twee rijksmonumenten:
Voor het verstoren van een archeologisch rijksmonument is altijd een monumentenvergunning
nodig. De monumentenvergunning is onderdeel van het Overgangsrecht in de Erfgoedwet.
Deze vergunning moet eerst zijn verleend voordat een omgevingsvergunning van kracht
wordt voor een activiteit die (ook) een beschermd archeologisch rijksmonument raakt.
Daarnaast zijn er binnen het plangebied van dit bestemmingsplan 17 gemeentelijke monumenten aanwezig:
cultuurhistorische elementen zoals gemeentelijke monumenten worden in de gemeentelijke Erfgoedverordening beschermd.
Het aspect duurzaamheid speelt de laatste jaren steeds meer een rol bij gebiedsontwikkelingen. Dit begint al bij het formuleren van het kader en de ambities voor een plangebied. Een bestemmingsplan kan ten aanzien van het aspect duurzaamheid alleen datgene regelen wat een direct verband houdt met de bestemming die aan de gronden wordt toegekend. De planregels moeten rechtstreeks betrekking hebben op het ruimtebeslag van de gronden zelf of effect hebben op het ruimtegebruik van nabijgelegen gronden.
Duurzaamheid staat hoog op de Amsterdamse agenda. Burgers, bedrijven en overheden zijn zich steeds meer bewust van hun gedrag en hun verantwoordelijkheid voor hun omgeving. Dat zorgt er bijvoorbeeld voor dat steeds meer bedrijven inspelen op de steeds grotere vraag naar duurzame producten waardoor zij daarmee hun imago zien verbeteren.
Duurzaamheid gaat voor een groot deel over de vraag welke ambities bouwende en beherende partijen hebben. Ambities en het daadwerkelijk committeren aan de ambities zijn niet altijd een op een gelijk. Duurzaamheid gaat dan ook over maatwerk. Elk project zal zijn eigen 'kleur' krijgen waarbij het zwaartepunt bij elk van hen anders zal liggen.
De gemeente verwacht als sturingsinstrument het meeste effect door ontwikkelende partijen te stimuleren om op vrijwillige basis (maar niet vrijblijvend) ambities te formuleren om CO² neutraal te gaan ontwikkelen en een energievisie op te stellen. Voor bestaande bedrijven biedt de Wet Milieubeheer mogelijkheden om bij controles energiebesparingplannen te stimuleren en zelfs te vereisen.
Energie en duurzaamheid
Een belangrijke doelstelling is om als stadsdeel actief mee te werken aan het realiseren
van de Amsterdamse doelstelling om 40% CO2 te reduceren in 2025 ten opzichte van 1990.
Uitgangspunt ten aanzien van de bouw is dat renovatie en nieuwbouw van woningen en
utiliteit zo energiezuinig mogelijk wordt uitgevoerd met een duurzaam casco en dat
met duurzame energie in de resterende energievraag wordt voorzien.
Stadsdeel Nieuw-West heeft de Amsterdamse doelstelling overgenomen dat vanaf 2015 alle nieuwbouw klimaatneutraal is. Klimaatneutraal bouwen betekent dat alle energie voor verwarmen, koelen, tapwater en alle gebouwgebonden elektragebruik wordt bespaard dan wel duurzaam wordt opgewekt, zonder gebruik te maken van fossiele brandstoffen. Voor het bepalen de energieprestatie van de gebouwen kunnen algemeen gebruikte meetinstrumenten worden gehanteerd.
Bij het klimaatneutraal bouwen wordt de volgende aanpak gehanteerd:
Stap 1: Duurzaam casco met onder meer goede isolatie (gevel, dak, vloer, deur), toepassen van energiezuinige ventilatie, laag temperatuur verwarming e.d.;
Stap 2: Duurzame warmte/ koudevoorziening door bijvoorbeeld stadswarmte, warmte-koude opslag in de bodem en zonnecollectoren;
Stap 3: Lokaal opwekken duurzame energie door bijvoorbeeld zonnepanelen en windturbines om in de resterende gebouwgebonden elektriciteitsvraag te voorzien.
Overige uitgangspunten die wat betreft energie en duurzaamheid van belang zijn:
Bij de openbare ruimte is het streven een duurzame inrichting die zo min mogelijk milieubelasting veroorzaakt door onder meer de volgende maatregelen:
Sommig activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen
voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van
deze risico's. Het gaat daarbij om de productie, opslag, transport en het gebruik
van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan
de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden
kan voldaan worden aan de normen. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich
op de volgende risico's:
- risicovolle Bevi-inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR).
De Wet vervoer gevaarlijke stoffen regelt de wijze van vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, per spoor en over de binnenwateren; hierin is onder andere vastgelegd welke stoffen behoren tot de categorie 'gevaarlijke stoffen' en dat het transport binnen de bebouwde kom zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Om bij ruimtelijke ontwikkelingen het vervoer van gevaarlijke stoffen te laten voldoen aan de externe veiligheidsnormen moet het bevoegd gezag rekening houden met het PR en het GR.
Voor de wijze waarop het PR en GR beoordeeld moeten worden, is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (verder: de Circulaire) van toepassing. De Circulaire beschrijft het beleid van de overheid ten aanzien van de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. De overheid vraagt gemeenten, provincies en infrabeheerders om medewerking aan dit beleid te verlenen door bij de besluitvorming die onder hun verantwoordelijkheid valt, de veiligheidsbelangen overeenkomstig deze Circulaire af te wegen. Hierbij gaat het om diverse besluiten gerelateerd aan vervoer van gevaarlijke stoffen en ruimtelijke ordening.
Het Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam (vastgesteld op 5 juni 2012) gaat
nader in op de manier waarop Amsterdam omgaat met externe veiligheid in de besluitvorming.
Het doel van Amsterdam is om risico's zoveel mogelijk te beperken. Dit kan via bronmaatregelen
en ruimtelijke maatregelen.
Bronmaatregelen zijn de meest effectieve maatregelen die kunnen worden genomen om
het risico te beperken. De afgelopen jaren is er veel aandacht gegaan naar de reductie
van risico's aan de bronkant. Hier was namelijk de meeste veiligheidswinst te behalen.
Amsterdam continueert via dit uitvoeringsbeleid het bronbeleid door in te zetten op
clustering van risicobedrijven in het havengebied.
Dit betekent dat in nieuwe ruimtelijke besluiten buiten het westelijk havengebied
geen ruimte wordt gegeven aan nieuwe risicobedrijven. Ook wordt gekeken of er alternatieven
zijn voor transport van gevaarlijke stoffen door dicht bevolkt gebied gaat. Hierbij
kan gedacht worden aan vervoer per water in plaats van vervoer per spoor door de stad.
Het uitvoeringsbeleid hanteert de lijn dat nieuwe overschrijdingen van de oriëntatiewaarde
van het groepsrisico slechts met expliciete toestemming van burgemeester en wethouders
worden toegestaan. Reeds bekende overschrijdingen langs de A10 Zuid en West worden
vooralsnog verantwoord geacht omdat er met het Rijk maatregelen zijn overeengekomen
ter reductie van de risico´s.
Om de risico's voor kwetsbare, minder zelfredzame groepen (kinderen, ouderen, zieken)
te verminderen is het niet wenselijk dat deze groepen te dichtbij risicobronnen verblijven.
Deze groepen zijn minder zelfredzaam in geval van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Concreet betekent dit dat in nieuwe ruimtelijke plannen een strook langs transportassen
met structureel vervoer van gevaarlijke stoffen (rijkswegen 80 meter, enkele spoortrajecten
100 meter, hogedruk aardgasleidingen circa 25 tot 175 meter) en rond risicobedrijven
wordt vrijgehouden van nieuwe kwetsbare, minder zelfredzame groepen. Afwijking is
mogelijk mits door burgemeester en wethouders expliciet is toegestaan.
De volgende afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart externe veiligheid. De risicokaart toont de risicovolle inrichtingen en de transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
In het plangebied, noch in de directe omgeving daarvan zijn risicovolle inrichtingen aanwezig. In of direct nabij het plangebied vindt daarnaast geen vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen, over water of over spoorlijnen plaats.
Wel maakt de Haarlemmerweg (N200), die ten noorden van het plangebied ligt, onderdeel uit van het Basisnet waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Vervoer van gevaarlijke stoffen is toegestaan over alle rijks- en provinciale wegen. Een aantal tunnels is hiervan uitgezonderd. Op rijks- en provinciale wegen die door de gemeente lopen, is vervoer van gevaarlijke stoffen dus ook toegestaan. De Haarlemmerweg (N200) is, ondanks de afwaardering waartoe bij besluit van 8 maart 2017 (Stcrt. 2017, 13166) is besloten, nog steeds een rijksweg die op grond van de Regeling Basisnet onderdeel uitmaakt van het basisnet waarover dit vervoer plaatsvindt.
In de Regeling Basisnet is de ligging van de risicoplafonds langs transportroutes vastgelegd. Voor de Haarlemmerweg (de N200 tussen knooppunt Rottepolderplein en de A10) geldt een PR plafond van 15 meter vanaf het midden van de middenberm. Dit wil zeggen dat binnen een afstand van 15 meter het risico dat iemand overlijdt ten gevolge van een ongeval met een transport van gevaarlijke stoffen 1 op 1 miljoen is. Dit is de grenswaarde. Verder dan 15 meter van de Haarlemmerweg is het risico op overlijden lager. Voor de Haarlemmerweg geldt conform dezelfde regeling geen GR-plafond.
Er is in het kader van dit bestemmingsplan geen verder onderzoek uitgevoerd naar het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Haarlemmerweg. Er bevinden zich geen gevoelige of kwetsbare functies binnen het PR-plafond, noch zijn deze op grond van het bestemmingsplan toegestaan. Zowel in de bestaande situatie als met het nieuwe bestemmingsplan worden de normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico niet overschreden.
In artikel 8.8, lid 1, van de Wet luchtvaart is bepaald dat onder andere bij de vaststelling van een bestemmingsplan het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) in acht moet worden genomen.
Het oorspronkelijke LIB is op 31 augustus 2004 in werking getreden. Met het LIB wordt in kaartmateriaal een zogenaamd beperkingengebied vastgesteld. Het LIB bevat voor dat beperkingengebied beperkingen ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van gronden die noodzakelijk zijn in verband met de veiligheid en de geluidsbelasting in relatie tot de luchthaven Schiphol.
Per 4 november 2015 is het Luchthavenindelingbesluit (LIB) gewijzigd (zie Staatsblad met nr. 389). Doel van deze wijziging is om de vliegveiligheid rondom Schiphol in afdoende mate te borgen. Hiervoor zijn de zogenaamde toetshoogtes in de omgeving van Schiphol aanzienlijk verlaagd. Bestemmingsplannen dienen deze verlaagde toetshoogtes in acht te nemen. Gebouwen hoger dan de toetshoogtes kunnen alleen toegestaan worden indien het Rijk hiervoor een verklaring van geen bezwaar (vvgb) heeft afgegeven of een positief radar-advies heeft afgegeven. Het instrument "radar-advies" is een nieuw instrument naast het reeds bestaande vvgb. Voor de radartoets gelden afzonderlijke toetshoogtes; deze zijn opgenomen in een nieuwe kaart in bijlage 4a bij het LIB. De procedures - in het kader van een aanvraag om omgevingsvergunning - voor een vvgb en een radaradvies gelden allebei afzonderlijk van elkaar maar kunnen ook samenvallen wanneer verschillende toetsvlakken worden doorsneden.
De genoemde beperkingen betreffen:
Bij de eerste twee van de bovengenoemde beperkingen zijn gronden aangewezen die niet gebruikt dan wel bebouwd mogen worden ten behoeve van woningen, of andere in het besluit aangewezen gebouwen.
Het plangebied van Slotermeer valt buiten het LIB-4 gebied. Er zijn vanuit het LIB
geen beperkingen voor het realiseren van gevoelige en kwetsbare functies in het plangebied.
Het plangebied ligt deels binnen de zone waar geen nieuwe vogelaantrekkende functies
(zoals viskwekerijen en grote waterpartijen) zijn toegestaan. Dit conserverende bestemmingsplan
maakt geen nieuwe vogelaantrekkende functies mogelijk.
Het plangebied plan valt binnen het beperkingengebied voor hoogte van het LIB. Als gevolg hiervan zijn in het plangebied geen gebouwen hoger dan 48 meter boven NAP mogelijk. Dit conserverende bestemmingsplan maakt dergelijke gebouwen niet mogelijk.
Het plangebied plan valt binnen het beperkingengebied voor windturbines en lasers van het LIB. Dit conserverende bestemmingsplan maakt geen nieuwe windurbines en/of lasers mogelijk.
Momenteel wordt wederom gewerkt aan een actualisatie van het LIB. Nieuwe ontwikkelingen in het plangebied moeten getoetst worden aan de meest actuele versie.
Onderdeel van dit bestemmingsplan is de regeling van milieuhinderlijke activiteiten. In de planregels is opgenenomen dat bedrijven binnen de bestemmingen "Gemengd" slechts zijn toegestaan voor zover zij onderdeel uitmaken van categorie A van de bij de regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging (Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging). Binnen de bestemming "Bedrijf" zijn bedrijven van categorie A en B toegestaan. Volgens de brochure "Bedrijven en Milieuzondering" van de Vereniging Nederlandse Gemeenten uit 2009 (de VNG-brochure) zijn bedrijven van categorie A toelaatbaar aanpandig aan woningen. Categorie B is toelaatbaar indien bouwkundig afgescheiden van woningen.
In de algemene gebruiksregels is opgenomen dat bedrijfssoorten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging voorkomen en ten hoogste een vergelijkbare milieubelasting heebben als andere bedrijven die in dat bestemmingsvlak zijn toegestaan en wél bekend zijn in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging ook zijn toegestaan. In het kader van een eventueel benodigde vergunning of melding op grond van de Wet milieubeheer kunnen eisen worden gesteld met betrekking tot aanvullende voorzieningen in de bedrijfsvoering.
Daar waar bestemmingsplannen en inpassingsplannen ruimtelijke ontwikkelingen en projecten mogelijk maken, moet rekening worden gehouden met (beschermde) natuurwaarden in de omgeving. Het op grond van het bestemmingsplan toegelaten gebruik mag er namelijk niet toe leiden dat hierdoor te beschermen waarden van een bepaald gebied of bepaalde planten- en diersoorten worden aangetast.
Het vaststellen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor natuurgebieden waarvoor op grond van nationale of internationale regelgeving of nationaal beleid een speciaal beschermingsregime geldt. Dit noemen we gebiedsbescherming. Deze gebieden hoeven overigens niet in het plangebied zelf te liggen. Activiteiten in een plangebied kunnen namelijk negatieve gevolgen op een gebied (ver) daarbuiten hebben. Dit heet externe werking.
Daarnaast kunnen individuele dier-en plantensoorten bescherming genieten ongeacht waar zij voorkomen (soortenbescherming).
Zowel met gebieds- als soortenbescherming moet, mede met het oog op de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan, rekening worden gehouden bij de vaststelling ervan.
Naast de wettelijke regelingen voor gebieds- en soortenbescherming is het van belang te constateren dat een deel van het plangebied van dit bestemmingsplan onderdeel uitmaakt van de gemeentelijke Hoofdgroenstructuur. In de 'Structuurvisie Amsterdam 2040 - Economisch sterk en duurzaam' (17 februari 2011) is de hoofdgroenstructuur van Amsterdam vastgelegd. Tevens is het toetsingskader voor de hoofdgroenstructuur opgenomen en is een Technische Adviescommissie (TAC) ingesteld. Deze commissie adviseert het college van burgemeester en wethouders over de inpasbaarheid van bouwinitiatieven in de Hoofdgroenstructuur.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de oude Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet.
Omschrijving
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet
vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Met de
Wet natuurbescherming wordt gepoogd om een eind te maken aan de discussies over de
implementatie van de Europese richtlijnen. De wet beoogt één integraal en vereenvoudigd
kader voor Natuurbescherming te introduceren. Het nieuwe stelsel neemt de Europese
regelgeving als uitgangspunt en beoogt qua systematiek dicht tegen de formuleringen
uit de richtlijnen aan te kruipen. De wet valt, als het gaat om beschermingsregimes,
uiteen in een regime voor gebiedsbescherming en een voor soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De gebiedbescherming binnen de Wnb ziet alleen op de bescherming van de zogenaamde
Natura 2000-gebieden en niet meer voor op de op grond van de oude wet aangewezen beschermde
Natuurmonumenten, voor zover deze niet deels dan wel geheel vallen binnen een Natura
2000-gebied.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt op grond van de Wet een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt.
Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan moet al duidelijk zijn of de ontwikkelingsmogelijkheden die in het plan worden opgenomen niet leiden tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden.
Soortenbescherming
Het in de wet opgenomen beschermingsregime voor soort valt uiteen in drie afzonderlijke
regimes, die elkaar deels overlappen. Het gaat om de volgende regimes:
Er wordt vanuit gegaan dat jurisprudentie van de afdeling die onder de Flora- en faunawet bestond, ook van toepassing is op het nieuwe wettelijke stelsel. Dit betekent dat een bestemmingsplan alleen kan worden vastgesteld, als is aangetoond dat de verbodsbepalingen ter bescherming van bepaalde soorten uit de Wnb niet aan de weg staan aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Dit kan door het doen van ecologisch onderzoek worden aangetoond.
Toetsing
In het plangebied van dit bestemmingsplan bevinden zich geen Natura 2000-gebieden.
Er worden met dit conserverende bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk
gemaakt waarmee gebieden of soorten worden verstoord. De verbodsbepalingen ter bescherming
van bepaalde soorten uit de Wnb staan dan ook niet in aan de weg aan de uitvoerbaarheid
van het bestemmingsplan.
De provinciale ecologische structuur is in 2010 vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Deze heeft als doel het behoud en de ontwikkeling van de Ecologische hoofdstructuur (EHS) en de ecologische verbindingszones (EVZ). De provincie heeft de recreatiegebieden met hoge natuurwaarden ook opgenomen in de ecologische hoofdstructuur. In de structuurvisie is opgenomen dat de provincie Noord-Holland de gebieden met een hoge biodiversiteit beschermt en deze uitbouwt tot een robuust samenhangend netwerk. Daarnaast stelt ook het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening een regeling bij verordening verplicht. Het behoud en ontwikkeling van de EHS en de EVZ kan op diverse wijzen in het bestemmingsplan worden opgenomen. Op 12 december 2016 hebben Provinciale Staten een wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld, die op 1 maart 2017 in werking is getreden. Volgens de kaarten bij deze recente wijziging van de PRV bevinden zich uiterst westelijk van het plangebied, ter plaatse van de watergang tussen Geuzenveld en Slotermeer, een ecologische verbindingszone.
Toetsing
Ter bescherming van deze zone is op de verbeelding de dubbelbestemming "Waarde - ecologie"
toegekend en is in artikel 28 een beschermende regeling opgenomen. Het bestemmingsplan voldoet hiermee aan de bepalingen
uit de PRV die betrekking hebben op ecologische verbindingszones (artikel 19 PRV).
Uitsnede kaart Ecologische Hoofdstructuur en provinciale Ecologische Verbindingszones
Omschrijving
Op 17 februari 2011 heeft de gemeenteraad van Amsterdam de Structuurvisie Amsterdam
2040 vastgesteld. In de structuurvisie is de benodigde hoeveelheid groen die Amsterdam
minimaal wil borgen, vastgelegd als de Hoofdgroenstructuur. Het groen in en om de
stad draagt immers in hoge mate bij aan de kwaliteit van de Amsterdamse woon- en werkomgeving.
Het is één van de redenen waarom Amsterdam populair is als vestigingsplaats.
De Hoofdgroenstructuur omvat de gebieden die waardevol zijn voor de stad en de metropool, omdat zij een onmisbare functie vervullen voor groene recreatie, verbetering leefklimaat, waterhuishouding, hittedemping, verbetering luchtkwaliteit, biodiversiteit en voedselproductie. Behoud van cultuurhistorische waarden en een gevarieerd totaalaanbod aan groen zijn belangrijke aspecten.
Plannen in de Hoofdgroenstructuur vragen om een afgewogen oordeel. Om dit mogelijk te maken, is een deskundigenadvies geïntroduceerd, dat specifiek betrekking heeft op de inpasbaarheid van een initiatief. Hiertoe is de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (TAC) ingesteld. De TAC toetst alle plannen van de stad die aan burgemeester en wethouders ter besluitvorming of ter advisering worden voorgelegd aan de beleidsregels voor de Hoofdgroenstructuur en adviseert burgemeester en wethouders, wanneer zij dit nodig acht. Ingrepen in de Hoofdgroenstructuur worden op inpasbaarheid beoordeeld. In de structuurvisie zijn de beoordelingscriteria opgenomen, per groentype wordt aangegeven welke ingrepen wel en niet zijn toegestaan.
De verschillende groentypen zijn: curiosa, corridor, ruigtegebied of struinnatuur, stadsrandpolder, stadspark, begraafplaats, volkstuinpark of schoolwerktuin en sportpark. Bij de toetsing op inpasbaarheid worden de voor het betreffende groentype geldende richtlijnen gehanteerd.
Twee delen van het plangebied van dit bestemmingsplan maken deel uit van de Hoofdgroenstructuur (zie onderstaande afbeelding). Het betreft het Gerbrandypark en Schooltuin Ridderbos. Het Gerbrandypark is aangeduid als groentype Stadspark. Schooltuin Ridderbos is aangeduid als groentype Volkstuinpark/schooltuin.
Uitsnede kaart hoofdgroenstructuur
Ingevolge de structuurvisie luidt de beleidsintentie voor het groentype 'Stadspark':
Hoge
bezoekersaantallen en een hoge gebruiksintensiteit. De voorzieningen en de ontsluiting
moeten erop afgestemd zijn zoveel mogelijk mensen te bedienen, zonder dat het groene
karakter verloren gaat. Binnen de randvoorwaarden van het recreatieve gebruik moet
het
beheer erop gericht zijn dat het park zoveel mogelijk verschillende soorten planten
en
dieren herbergt. Parken mogen niet opgevuld worden met verspreide, maar dominante
bebouwing. Het cultuurhistorisch karakter moet in stand blijven. Het gebied moet
zorgvuldig beheerd worden volgens een goedgekeurd beheerplan. Evenementen die
aansluiten bij de mogelijkheden, het karakter, de omvang en de opzet van het park
(bijvoorbeeld culturele en muzikale voorstellingen, sportevenementen en manifestaties).
Als inpasbare voorzieningen zijn in de structuurvisie (p. 246) genoemd:
Entree- en parkzone: Informatieborden, kiosk of andere kleinschalige horecavoorziening,
kleine sport/spel voorzieningen zoals kinderspeelplaats, speelweide, kinderbadje,
fitnesstoestellen, kinderboerderij, centrum milieueducatie, verhard basketbalveld,
kunstwerken e.d.. Tijdelijke toiletten (bijvoorbeeld bij evenementen of in de zomer
bij de kinderbadjes). Grootte en uitvoering van de voorzieningen is afhankelijk van de grootte en de gebruiksintensiteit van het park. Natuurzone: Groene attracties zoals een natuurpad, rosarium of kruidentuin. Natuurlijke elementen mogelijk, zoals een natuurvriendelijke oever of bloemenweide. Geen parkeervoorzieningen. Oplossingen voor parkeren ten behoeve van voorzieningen moeten buiten het park worden gevonden. In totaal mag maximaal 5% van het stadspark verhard en/of bebouwd zijn. Voorkomen dat parken een overmaat aan voorzieningen krijgen. Nieuwe infrastructuur alleen als dat een recreatieve meerwaarde geeft. |
Voor schoolwerktuinen geldt ingevolge de structuurvisie het volgende beleid: Schoolwerktuinen zijn specifiek bestemd om schoolkinderen groente, fruit en bloemen
te
laten kweken. Schoolwerktuinen hebben een educatieve ruimte nodig en een
beheergebouw. De publieksfunctie is beperkt. Schoolwerktuinen dienen primair het
onderwijs. Voor elk park is een beheerplan nodig voor het gemeenschappelijk groen
volgens het Nationale Keurmerk Natuurlijk Tuinieren.
Als inpasbare voorzieningen zijn genoemd:
Bebouwing en verharding, ondergeschikt aan de groenfunctie. Kleinschalige voorzieningen voor tuinverenigingen. Volkstuinparken: Voorzieningen die het medegebruik stimuleren, zoals wandelpaden, kleinschalige horeca, kinderspeelplaats, sportveldjes, kunstobjecten. Voorzieningen gericht op natuureducatie. |
Toetsing
Dit bestemmingsplan is conserverend en maakt geen nieuwe ontwikkelingen in de hoofdgroenstructuur
mogelijk. Om het karakter van de twee gebieden die onderdeel uitmaken van de Hoofdgroenstructuur
te behouden en beschermen, is daaraan de bestemming "Groen - 1" toegekend en zijn
voor deze bestemming specifieke regels geformuleerd. Met name van belang is dat voor
het Gerbrandypark is neergelegd dat de oppervlakte aan verharding niet meer dan 5%
van de totale oppervlakte van het stadspark mag bedragen, en dat geen parkeervoorzieningen
mogen worden gerealiseerd. Hiermee wordt het beleid uit de structuurvisie direct vertaald
in het bestemmingsplan.
Omschrijving
Op 17 februari 2011 is de structuurvisie "Amsterdam 2040: economisch sterk en duurzaam"
vastgesteld door de Amsterdamse gemeenteraad. In de structuurvisie is een globale
kaart opgenomen van een ecologische structuur voor Amsterdam, ter versterking van
en aanvulling op de provinciale ecologische hoofdstructuur. Bij de behandeling van
de structuurvisie in de Amsterdamse gemeenteraad werd een motie aangenomen waarin
werd gevraagd om nadere precisering van deze ecologische structuur. De ecologische
visie is daarvan de invulling en wordt beschouwd als een uitwerking van de structuurvisie.
Dat betekent dat ruimtelijke plannen aan deze visie zullen worden getoetst. Daarbij
wordt gelet op het volgende beleidsuitgangspunt: "De ecologische hoofdstructuur wordt
gerespecteerd, knelpunten worden aangepakt en voor wijzigingen is, vergelijkbaar met
de hoofdgroenstructuur, een besluit van de gemeenteraad nodig."
Toetsing
Op de kaart met de ecologische structuur is te zien dat enkele delen van de ecologische
structuur zich (deels) bevinden in het plangebied: in de watergang tussen Slotermeer
en Geuzenveld en langs de Ringspoorbaan. Net buiten het plangebied langs de Haarlemmerweg
bevindt zich ook een deel van de ecologische structuur. Zie onderstaande uitsnede.
Uitsnede van de ecologische structuur volgens de ecologische visie
De bestaande situatie op deze locaties worden door het plan niet gewijzigd. De gronden
langs de Ringspoorbaan maken ook onderdeel uit van de Hoofdgroenstructuur en hebben
in de verbeelding de bestemming 'Groen - 1' gekregen. Voor deze bestemming is in de
planregels een aanlegvergunningenstelsel opgenomen. De watergang tussen Slotermeer
en Geuzenveld is onderdeel van de provinciale ecologische verbindingszone en is in
het plan ook als zodanig aangeduid (zie paragraaf 15.2.2). Gelet op het voorgaande is het plan in overeenstemming met de ecologische visie.
Op grond van artikel 3.1.6 lid b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is de zogenaamde waterparagraaf.
Deze waterparagraaf moet inzicht geven in de wijze waarop het waterbeleid is vertaald naar de verbeelding (oftewel de plankaart) en de regels van het bestemmingsplan. Daarbij wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop bij het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Daarbij wordt aandacht besteed aan de volgende onderdelen:
De waterparagraaf geeft ook een weergave van de watertoets. Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten, zoals veiligheid, wateroverlast, riolering, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur.
Hieronder wordt eerst de toepasselijke regelgeving beschreven. Naast de Europese en nationale wetgeving worden ook de toepasselijke (beleids)regels van de bevoegde lagere organen genoemd. Het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht is water(kwaliteit- en kwantiteit)beheerder in het plangebied. De gemeente Amsterdam is verantwoordelijk voor het beheer van water als openbare ruimte; het stadsdeel verleent de vergunningen voor het afmeren van (woon)schepen en het aanleggen van steigers. Hierna worden de verschillende waterhuishoudkundige aspecten in beschouwing genomen.
Sinds 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Het doel van de Kaderrichtlijn is het bereiken van een goede chemische en ecologische toestand van oppervlaktewater en een goede chemische en kwantitatieve toestand van het grondwater. Hierbij is het van belang om landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater te beschermen om:
De Kaderrichtlijn Water is nader uitgewerkt in het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 (Bkmw 2009) en de onderliggende Regeling monitoring kaderrichtlijn water (Regeling monitoring). In dit besluit en deze regeling zijn eisen gesteld, waaraan de kwaliteit van de oppervlaktewater- en grondwaterlichamen in Nederland in beginsel moet voldoen. Deze goede toestand moet in principe eind 2015 zijn gehaald, tenzij een legitiem beroep kan worden gedaan op één van de uitzonderingen van de kaderrichtlijn water (zoals fasering of doelverlaging). De goede toestand moet worden bereikt door het maatregelenprogramma, dat is opgenomen in de verschillende waterplannen.
Bij ruimtelijke besluiten, zoals bestemmingsplannen, moet in het kader van de goede ruimtelijke ordening worden beoordeeld of de gewenste watertoestand uit de Wwh-plannen in gevaar wordt gebracht. Als nieuwe bestemmingen negatieve gevolgen kunnen hebben voor de watertoestand zijn maatregelen nodig. Ruimtelijke besluiten moeten worden voorafgegaan door een watertoets. Doel van deze watertoets is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een zo evenwichtig mogelijke wijze in beschouwing worden genomen bij het te nemen ruimtelijk besluit. Het verband tussen de Kaderrichtlijn Water en ruimtelijke plannen is bij uitstek onderwerp van de watertoetsprocedure.
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden, waarmee een achttal wetten is samengevoegd tot één wet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet biedt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Met als resultaat één vergunning; de watervergunning. Watervergunningen kunnen betrekking hebben op bouw- of aanlegwerkzaamheden bij water en dijken; lozen en onttrekken van water; varen, aanmeren en evenementen en plannen ten behoeve van natuur en recreatie en uitbreidingsplannen.
Minstens zo belangrijk is dat zoveel mogelijk activiteiten onder algemene regels vallen. In de regel komt dit neer op een meldingsplicht in plaats van een vergunningenprocedure. Niet alles is in algemene regels vast te leggen en voor deze activiteiten in, op, onder of over watersystemen is er de watervergunning. Personen die een ligplaats hebben of aanvragen moeten tevens een watervergunning aanvragen bij het bevoegd gezag.
Op 22 december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan vervangt de Vierde Nota Waterhuishouding en de daarop gebaseerde nota's, zoals de 'Nota Anders omgaan met Water' en 'Waterbeleid in de 21ste eeuw'. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer en richt zich op:
Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan pleit daarom voor meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu, gericht op de verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening, transport, recreatie en visserij, daarbij ruimte scheppend voor gebiedsgericht maatwerk.
In het Waterbesluit zijn de regels gegeven die betrekking hebben op beheer en gebruik van watersystemen die in beheer zijn van het Rijk. Voor het gebruik maken van een waterstaatswerk (een oppervlaktewaterlichaam, waterkering of kunstwerk zoals een sluis) kan een watervergunning vereist zijn. Voor de waterstaatswerken in beheer bij het Rijk is dat geregeld in het Waterbesluit en de Waterregeling. Voor regionale waterstaatswerken staan de regels in de keur van het waterschap.
Oppervlaktewaterlichamen in rijksbeheer zijn o.a. IJsselmeer en daaraan verbonden wateren zoals het Markermeer en IJmeer; de Rijn en daarmee verbonden wateren zoals het Amsterdam-Rijnkanaal, Buiten IJ, Afgesloten IJ en Noordzeekanaal (zie bijlage II van het Waterbesluit). Ook de zijwateren van deze oppervlaktewateren zijn in principe in beheer bij het rijk. Andere watergangen zoals het Nieuwe Diep ten oosten van het Amsterdam-Rijnkanaal (Boven Diep) en de watergangen en sloten langs waterkeringen en sluizen zijn in beheer bij het Rijk.
Voor het maken of behouden van werken, het plaatsen van vaste substanties of voorwerpen en het uitvoeren van werkzaamheden op of in rijkswateren, anders dan in overeenstemming met de functie, is een watervergunning vereist. Met de toevoeging "anders dan in overeenstemming met de functie" wordt geregeld dat het varen op een vaarweg of het zwemmen in zwemwater niet vergunningplichtig is. Deze toevoeging moet echter vrij beperkt geïnterpreteerd worden; het maken van een laad- en losplaats voor schepen is wel degelijk vergunningplichtig, ook als het betreffende water de functie scheepvaart heeft.
Op de vergunningplicht bestaat een flink aantal uitzonderingen. De volgende handelingen zijn niet vergunningplichtig:
Deze niet-vergunningplichtige activiteiten zijn in het algemeen wel meldingsplichtig op grond van artikel 6.14 van de Waterregeling.
De Provinciale watervisie 2021 is de opvolger van het Waterplan 2010-2015. Het thema van de Watervisie is ‘Buiten de oevers’. Om Noord-Holland veilig, leefbaar en groen te houden en tegelijkertijd een goed investeringsklimaat te hebben, is het nodig om over grenzen heen te kijken. Oplossingen zullen we meer buiten het eigenlijke waterdomein gaan vinden, met water als vanzelfsprekend onderdeel van ruimtelijke gebiedsontwikkelingen. Om de veiligheid te garanderen zijn slimme en ruimtelijke alternatieven nodig. Innovatieve oplossingen, waarvoor de provincie Noord-Holland volop ruimte wil bieden.
De Watervisie zoekt de koppeling van wateropgaven met ruimte, economie en natuur. Alleen door water goed mee te nemen kunnen duurzame integrale afwegingen worden gemaakt. Zo is er op en aan het water rust, maar ook ruimte voor recreatie. Dit biedt kansen voor economische ontwikkeling, maatregelen ten behoeve van de veiligheid kunnen bijvoorbeeld worden gecombineerd met het aanleggen van recreatieve functies.
De Watervisie 2021 is een zelfbindend document dat de kaders stelt voor wateropgaven in Noord-Holland. Dit wordt gedaan op basis van de kaders Veilig en Schoon & Voldoende.
In het waterveiligheidsbeleid wordt landelijk een overstap gemaakt naar een risicobenadering, waarbij ook het effect van een overstroming op het achterland wordt meegewogen. Met de waterpartners wordt gezorgd voor veilige dijken en keringen. Met het waterrobuust inrichten van de omgeving en goede evacuatiemogelijkheden wordt het effect van een eventuele overstroming beperkt.
Schoon en voldoende water is onmisbaar voor een gezonde, productieve en aangename leefomgeving en een soortenrijke natuur. Er wordt voor gezorgd dat het grond- en oppervlaktewater duurzaam kan wordengebruikt en dat voorraden zorgvuldig worden beheerd, zonder uitputting of verontreiniging. Diepe, watervoerende lagen kunnen worden gebruikt voor energieopslag.
Op 8 oktober 2015 heeft het Algemeen Bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht het Waterbeheerplan AGV 2016-2021 vastgesteld. Het is het tweede waterbeheerplan van AGV in de 6-jarige waterplancyclus van rijk, provincie en waterschap. Het waterbeheerplan heeft als titel meegekregen: 'Waterbewust en waterrobuust'.
Het waterbeheerplan gaat in op de hoofdtaken van het waterschap: waterveiligheid, voldoende water en schoon water. Ook wordt aandacht gegeven aan de maatschappelijke (neven)taken: nautisch en vaarwegbeheer, recreatief medegebruik, natuurbeheer en cultuurhistorische, landschappelijke en architectonische waarden. Voor elk van deze thema’s is aangegeven wat het wensbeeld is op de lange termijn. Deze ambitie voor de lange termijn is vervolgens herleid naar een aantal doelen voor de planperiode en een aanpak op hoofdlijnen. Door middel van indicatoren zijn de doelen voor de planperode meetbaar gemaakt.
De Waterschapswet zegt in artikel 78 dat het waterschap verordeningen mag opstellen voor de "behartiging van aan het waterschap opgedragen taken". In december 2017 is de Keur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) vastgesteld.
De Keur van het AGV is gericht op het beschermen van de wateraan- en -afvoer, de bescherming tegen wateroverlast en overstroming en op het beschermen van de ecologische toestand van het watersysteem. In de toelichting bij de Keur is aangegeven dat de aanleg van verhard oppervlak in beginsel leidt tot een grotere belasting van het oppervlaktewatersysteem en/of rioleringssysteem, omdat pieken in de regenafvoer minder worden afgevlakt door infiltratie. Bij nieuwbouw in stedelijk gebied, verdichting in bestaand stedelijk gebied of de aanleg van wegen is sprake van verharding van gebieden waar voorheen water in de bodem kon worden geborgen. De toename van de belasting van het oppervlaktewatersysteem moet daarom worden gecompenseerd door de initiatiefnemer. Dat betekent dat het watersysteem na de realisering van de verharding niet zwaarder belast mag worden dan voordien. Op grond van artikel 4.20, onder a, van de Keur is het verboden om in stedelijk gebied meer dan 1.000 vierkante meter verharding aan te brengen of het verhard oppervlak met 1.000 vierkante meter te laten toenemen. Het Dagelijks Bestuur van het waterschap kan ontheffing verlenen van deze verbodsbepaling.
De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:
In het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016 - 2021 staat hoe deze drie zorgplichten de komende periode door de gemeente Amsterdam worden ingevuld. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam deze watertaken uitvoert, en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Hiermee voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer (artikel 4.22) is opgenomen
Het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016-2021 is tot stand gekomen in samenwerking met de waterschappen Hollands Noorderkwartier, Rijnland, Amstel, Gooi en Vecht en Rijkswaterstaat. Dit is het tweede Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam waarin de drie zorgplichten zijn opgenomen. Het plan volgt op het eerdere ‘Breed Water, plan gemeentelijke watertaken Amsterdam 2010 - 2015’.
Op 27 februari 2013 is het Waterplan Nieuw-West door de stadsdeelraad vastgesteld. De waterstructuur is leidend geweest bij de totstandkoming van Nieuw-West. Daarom is het onlosmakelijk verbonden met de fysieke leefomgeving. Om problemen omtrent water, zoals de gevolgen van de klimaatwijzigingen of het verbeteren van de waterkwaliteit, op te lossen, moeten ze integraal opgepakt worden. De verschillende wateraspecten staan niet allemaal los van elkaar, vaak beïnvloeden ze elkaar. In het Waterplan wordt de gezamenlijke focus aangebracht. Ambities en de resultaten kunnen worden vergroot door zowel de samenhang (inhoudelijke dimensie) als de samenwerking (procesmatige dimensie) te versterken.
Naast ruimtelijke ordeningsaspecten worden ook aspecten als belevingswaarde, recreatie, biodiversiteit en cultuurhistorie in het waterplan beschreven en worden ambities voor de toekomst benoemd. Met betrekking tot het beheer en onderhoud van de watergangen (en alles daaromheen) geeft het waterplan inzicht in de verantwoordelijkheden en spreekt het ambities uit met betrekking tot ontbrekende inzichten.
Rondom Nieuw Sloten lopen waterwegen en ook de Slotervaart valt binnen het plangebied. De waterwegen zijn belangrijke lijnelementen welke versterkt worden door de koppeling aan wandel- en fietspaden. Het water geeft een duidelijke maatschappelijke meerwaarde aan het wonen in het plangebied.
Het Rijk, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen hebben in februari 2001 de Startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw ondertekend. Deze startovereenkomst is in 2003 omgezet in het Nationaal Bestuursakkoord Water dat is geactualiseerd in juni 2008. Hiermee hebben deze partijen elkaar gecommitteerd om een watertoets toe te passen bij het opstellen van ruimtelijke plannen. De watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening, waarin is bepaald dat de betrokken waterbeheerders moeten worden geraadpleegd bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Door Waternet zijn verschillende waterthema's benoemd. In het onderstaande zijn deze beschreven, ook wordt aangegeven hoe het voorliggende bestemmingsplan omgaat met deze waterthema's:
1. Waterkering
Indien er een waterkering is gelegen binnen het plangebied moeten de kern- en beschermingszones van de kering worden opgenomen op de verbeelding en worden bestemd met de dubbelbestemming 'Waterkering'. Het uitvoeren van werkzaamheden binnen de kern- en beschermingszones van de waterkering is watervergunningsplichtig.
In het voorliggende plangebied zijn de aanwezige waterkeringen bestemd met de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering.
2. Waterkwaliteit/ecologie
Vanuit Europa en het Rijk zijn er binnen de gemeente Amsterdam wateren aangewezen waarvoor strengere waterkwaliteitseisen gelden. Dit zijn de Kader Richtlijn Water en Natura 2000 gebieden. Deze zijn omschreven in het Waterbeheerplan AGV 2016-2021.
Voor het binnen het plangebied gelegen waterareaal geldt dat de Burgemeester van Tienhovengracht een KRW waterlichaam is. In het plangebied bevinden zich geen Natura 2000 gebieden.
3. Materiaalgebruik
Op basis van de Keur is het niet toegestaan om initiatieven te ontplooien die leiden tot een verslechtering van de (grond)waterkwaliteit. Het gebruik van uitlogende materialen zoals lood, zink en koper beïnvloedt de kwaliteit van regen- en oppervlaktewater negatief en is daarom niet toegestaan. Deze doelstellingen komen overeen met de beleidsuitgangspunten van stadsdeel Nieuw-West, zoals beschreven in de 'Waterplan Nieuw-West'.
4. Afkoppelen hemelwater
In het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016-2021 heeft de gemeente Amsterdam de ambitie opgenomen dat de stad in 2020 een bui van 60 mm per uur kan verwerken zonder schade aan huizen en vitale infrastructuur. Hiervan wordt 20 mm via het ondergrondse hemelwaterstelsel verwerkt en wordt 40 mm tijdelijk opgeslagen in de openbare en private ruimten (daken, tuinen, etcetera).
Beleidsuitgangspunt is dan ook om hemelwater zoveel mogelijk te verwerken daar waar het valt. Schoon hemelwater afkomstig van schone dakoppervlakken wordt zoveel mogelijk hergebruikt, geïnfiltreerd in de bodem of vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewater via een vegetatiedak. Het aanleggen van nieuwe gemengde rioolstelsels is in principe niet toegestaan. Deze doelstellingen komen overeen met de beleidsuitgangspunten van stadsdeel Nieuw-West.
5. Demping
Een afname aan oppervlaktewater door demping moet elders binnen het peilvak (vooraf) met 100% worden gecompenseerd. Het laten ontstaan van doodlopende watergangen is hierbij niet toegestaan. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in de demping van water. Watercompensatie is derhalve niet aan de orde.
6. Grondwaterzorgtaak namens gemeente Amsterdam
Grondwateroverlast dient te worden voorkomen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient (middels een geohydrologisch onderzoek) aangetoond te worden dat wordt voldaan aan de grondwaternorm en dat in omliggende, bestaande wijken de grondwaterstand niet verslechterd. De grondwaternorm voor nieuw te realiseren bouwlocaties is vastgesteld in het 'Plan gemeentelijke watertaken' en luidt: 'Daar waar zonder kruipruimte gebouwd wordt mag de grondwaterstand niet vaker dan gemiddeld eens per twee jaar, niet langer dan 5 dagen achtereen minder dan 0,5 meter onder het maaiveld staan'. Waar met kruipruimtes wordt gebouwd geldt een norm van 0,9 meter. Het voorliggende bestemmingsplan is conserverend van aard en geohydrologisch onderzoek is derhalve niet aan de orde.
7. Waterberging
Op grond van de Keur van het Hoomheemraadschap AGV dient bij een toename van meer dan 1.000 m2 verhard of bebouwd oppervlak in de stad, 10% van het extra verharde of bebouwde oppervlak aan nieuw oppervlaktewater te worden aangelegd. Dit water moet worden gerealiseerd binnen hetzelfde peilvak en dient blijvend in open verbinding te staan met de rest van het watersysteem. Dit bestemmingsplan voorziet niet in een wijziging van het verharde of bebouwde oppervlak.
8. Kelders en parkeergarages
Kelders en parkeergarages moeten waterdicht worden uitgevoerd. Ondergrondse werken mogen een vrije afstroming van grondwater naar het oppervlaktewater niet belemmeren. Met een geohydrologisch onderzoek moet worden aangetoond dat de ondergrondse constructie geen nadelige gevolgen heeft op de grondwaterstanden in de omgeving. De resultaten van het onderzoek moet beschikbaar worden gesteld aan Waternet.
Het voorliggende bestemmingsplan is conserverend van aard en geohydrologisch onderzoek is derhalve niet aan de orde.
10. Nautiek
Waternet heeft namens de gemeente Amsterdam het nautische toezicht in de Amsterdamse grachten en vaarten. Bij de plannen langs het IJ en Noordzeekanaal dient rekening te worden gehouden met de taak van Waternet (voormalig BBA) voor het bevorderen van een veilige, vlotte en doelmatige afwikkeling van het scheepvaartverkeer. Een deel van de Slotervaart valt binnen het voorliggende plangebied. Hier wordt uitgegaan van het bestaande waterareaal.
Het bestemmingsplan brengt geen wijzigingen in de waterstructuur. De Burgemeester van Tienhovengracht in het plangebied is een KRW waterlichaam, maar dit bestemmingsplan brengt geen wijzigingen aan de Burgemeester van Tienhovengracht met zich mee. Een gedeelte van het plangebied heeft de dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering. Bouwen overeenkomstig de medebestemming is slechts mogelijk, mits daartegen uit hoofde van de waterstaatsbelangen geen overwegende bezwaren bestaan en de waterbeheerder daar vooraf over is gehoord.
Derhalve kan worden geconcludeerd dat gelet op bovenstaande de watertoets de tenuitvoerlegging van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
Waar de overige paragrafen van deze bestemmingsplantoelichting de achtergronden van het bestemmingsplan belichten, geeft deze paragraaf een toelichting op de bestemmingsplanregels. Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de regels. Daartoe worden in deze paragraaf de regels per artikel toegelicht.
Het (juridisch deel van het) bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding heeft een functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse regels artikelsgewijs worden besproken.
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemming en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven. Op basis van het beleid en de gebiedsbeschrijving zijn vervolgens de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een GML-bestand, regels en een toelichting. Het GML-bestand bevat de verbeelding, waaraan de regels zijn gekoppeld. Deze vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Verbeelding
Op de verbeelding van de plankaart wordt door middel van letters, cijfers, lijnen
en aanduidingen het toegestane gebruik van de gronden en de mogelijke bouwhoogtes/volumes
aangegeven. De kaart heeft, in samenhang met de regels, een juridisch bindend karakter.
Als ondergrond is een recente topografische kaart gehanteerd. Daarmee kan exact worden
bepaald waar het plan is gelegen en hoe begrenzingen lopen. Om de goede leesbaarheid
van de verbeelding te waarborgen is gekozen voor een schaal van 1:1000. De kaarten
zijn voorts voorzien van een legenda en een noordpijl. Het plangebied van het bestemmingsplan
is aan de hand van een plangrens (bolletjeslijn) op de verbeelding weergegeven.
Regels
In de standaarden voor vergelijkbaarheid, de SVBP 2012, is voorgeschreven hoe de regels
van het bestemmingsplan dienen te worden opgebouwd. Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid
dienen de regels in hoofdstukken te worden geplaatst. Daarbij dient een vaste volgorde
te worden aangehouden. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken.
In het eerste hoofdstuk worden de begrippen en wijze van meten behandeld. Deze hebben als doel begrippen in de regels te verklaren en eenduidige richtlijnen te geven op basis waarvan de bouwmaten die zijn opgenomen in de regels dienen te worden gemeten.
In het tweede hoofdstuk zijn de regels opgenomen, die betrekking hebben op alle bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen.
Het derde en vierde hoofdstuk omvat een aantal regels, die niet op een bepaalde bestemming betrekking hebben, maar voor het gehele bestemmingsplan gelden.
Het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregel zijn opgenomen in het Bro met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. In een bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en – zo nodig – hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Ter bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid is hierbij een vaste volgorde aangehouden.
In de bestemmingsomschrijving is beschreven welke functies binnen de betreffende bestemming zijn toegestaan. In de bouwregels is weergegeven of en hoe gebouwd mag worden. Daarin wordt in algemene zin geregeld in alle bestemmingen dat er slechts gebouwd mag worden ten behoeve van de bestemming. In de navolgende (sub)leden zijn maten zoals oppervlakten en bouwhoogten opgenomen, die betrekking hebben op de toegestane gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde. In een aantal gevallen is een afwijking van bepalingen in de eerder genoemde leden als direct recht mogelijk, in andere gevallen moet het dagelijks bestuur een besluit nemen om af te wijken van de regels uit het bestemmingsplan.
In de specifieke gebruiksregels zijn nadere bepalingen gegeven over de functies die zijn vermeld in de doeleindenomschrijving. Zo kan bijvoorbeeld de omvang van bepaalde functies beperkt worden, of de situering van functies worden aangewezen.
In deze paragraaf worden de niet voor zichzelf sprekende en bijzondere juridische aspecten van de bestemmingsbepalingen toegelicht. Het beleid wordt niet toegelicht, maar de wijze van regelen.
HOOFDSTUK 1 - INLEIDENDE REGELS
Artikel 1 geeft, in alfabetische volgorde, een omschrijving van een aantal begrippen die in de regels worden gebruikt. Hiermee wordt formeel vastgelegd wat wel en wat niet onder het betreffende begrip moet worden verstaan. Dit artikel is dus primair bedoeld om begrippen duidelijk te begrenzen en niet om de gedachten achter de gebruikte termen uit te leggen. Daarvoor is juist deze toelichting bedoeld. In deze toelichting worden gehanteerde begrippen waar nodig uitgelegd.
Met dit artikel wordt aangegeven op welke wijze moet worden beoordeeld in hoeverre een initiatief past binnen de minima en maxima die door de overige regels worden aangegeven.
HOOFDSTUK 2 - BESTEMMINGEN
De gronden met de bestemming 'Bedrijf' zijn bestemd voor bedrijven die deel uitmaken van categorie A en B van de bij de
regels van dit bestemmingsplan bijgevoegde Staat van functiemenging en voor kantoren. Ten aanzien van bedrijven die niet in de Staat van
Bedrijfsactiviteiten zijn opgenomen, maar kleinere of gelijke milieuhinder veroorzaken,
is in de algemene gebruiksregels bepaald dat deze eveneens zijn toegestaan.
Daarnaast zijn de gronden bestemd voor de twee benzinestations die zich in het plangebied
bevinden: één aan de Burgemeester De Vlugtlaan en één aan de Burgemeester Rendorpstraat.
Bij de benzinestations is ondergeschikte (dat wil zeggen: niet-zelfstandige) detailhandel
toegestaan op ten hoogste 150 m2 bvo. In het vorige plan was aan de benzinestations de bestemming "Detailhandel" toegekend,
maar conform de SVBP 2012 dienen deze nu een bedrijfsbestemming te krijgen.
De bestemming "Bedrijf" is ook toegekend aan het transformatorstation dat zich in het plangebied bevindt. Het maximale toegestane vermogen voor dit transformatorstation is 200 MVA.
De meeste panden waarin detailhandel is gevestigd zijn bestemd als "Gemengd", omdat de tweede en hogere bouwlaag worden gebruikt voor wonen en naast detailhandel ook een groot andere functies zijn toegestaan. De bestemming "Detailhandel" is alleen toegekend aan een aantal panden rondom Plein '40-'45, die uitsluitend bedoeld zijn voor detailhandel en consumentgerichte dienstverlening. In de tweede en hogere bouwlaag van het gebouw aan Plein '40-'45 nr. 3-10 zijn kantoren gevestigd, zodat hier tevens de aanduiding 'kantoor' is toegekend.
Het voorliggende plan bevat ten opzichte van het vorige plan een aantal toegevoegde functies. Dit is in overeenstemming met het nieuwe detailhandelsbeleid (zie paragraaf 3.4.4 van de toelichting). Het betreft kantoren en zakelijke dienstverlening (voor zover niet al was toegestaan), bedrijven van categorie A, afhaalpunt ten behoeve van internetaankopen, culturele voorzieningen en vrijetijdsvoorzieningen.
Het bestemmingsplan bevat twee verschillende bestemmingen “Gemengd”. De bestemmingen "Gemengd - 1" en "Gemengd - 2" uit het vorige plan zijn samengevoegd tot "Gemengd - 1", omdat door het toevoegen van bovengenoemde functies geen verschil meer tussen deze bestemmingen bestaat. Binnen "Gemengd - 2" is detailhandel niet toegestaan. Detailhandel is op de locaties met deze bestemming niet passend.
Binnen de verschillende bestemmingen “Gemengd” is uitwisseling tussen de nader aangegeven functies zonder meer toegestaan. De bouwhoogte en/of goothoogte mag niet meer bedragen dan in de verbeelding is aangegeven. Bovenwoningen zijn in alle panden met twee of meer bouwlagen toegestaan.
Ter plaatse van de aanduiding “horeca van categorie 8” is een hotel toegestaan. Deze aanduiding is alleen toegekend aan een pand aan de Slotermeerlaan 133, waar momenteel het hotel “Nieuw Slotania” is gevestigd.
Vanwege de mogelijke ruimtelijke effecten van religieuze instellingen op de directe omgeving zijn deze binnen een gemengde bestemming niet bij recht toegestaan. Indien het realiseren van een religieuze instelling gewenst is, kan daarvoor een omgevingsvergunning worden aangevraagd en worden de omgevingseffecten bij de behandeling van die aanvraag beoordeeld.
Voor alle gronden en opstallen met één van de bestemmingen “Gemengd” geldt dat de vestiging van een nieuwe horecagelegenheid uitsluitend door middel van een omgevingsvergunning voor het handelen in strijd met een bestemmingsplan kan worden toegestaan. Horecavestigingen waarvoor de afgelopen jaren een omgevingsvergunning is verleend, zijn in het plan als zodanig bestemd. Ondersteunende horeca is zonder meer toegestaan. Ondersteunende horeca is ondergeschikt aan de hoofdactiviteit in die zin dat het totale vloeroppervlak ten behoeve van de horeca niet meer dan 25 % van het totale brutoverkoopvloeroppervlakte mag bedragen (en bij detailhandel maximaal 20 m2) en dat de horeca-activiteit uitsluitend via de hoofdactiviteit is te bereiken. Dit is nader omschreven in artikel 1.
Het bestemmingsplan heeft twee bestemmingen “Groen”. "Groen - 1" is toegekend aan de drie gebieden binnen het plangebied die deel uitmaken van de Amsterdamse Hoofdgroenstructuur: het Gerbrandypark, de schoolwerktuinen en een klein stukje van het Sloterpark. In paragraaf 15.3.1 van deze toelichting is de Hoofdgroenstructuur en de betekenis hiervan nader toegelicht. Om de Hoofdgroenstructuur te beschermen, is in de planregels opgenomen dat voor bepaalde werkzaamheden een omgevingsvergunning is vereist. Ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan is dit beleid neergelegd in de Structuurvisie Amsterdam 2040. "Groen - 2" is toegekend aan al het overige openbare groen.
De gronden met de bestemming 'Horeca' zijn bestemd voor de categorieën horeca die in de bestemmingsomschrijving zijn aangegeven. Een definitie van de categorieën kan worden gevonden in Artikel 1 van de planregels.
De bestemming "Horeca" is uitsluitend toegekend aan bestaande vestigingen. De vestiging
van een nieuwe horecagelegenheid kan alleen door middel van een omgevingsvergunning
voor het handelen in strijd met een bestemmingsplan worden toegestaan. Deze vergunningen
zullen alleen worden verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan (nee, tenzij):
- het initiatief binnen het op het moment van aanvraag geldende beleid past;
- geen overlast (geur, geluid of andere vormen van hinder) voor omwonenden en gebruikers
van het gebied ontstaat;
- de parkeervraag in de nabije omgeving kan worden opgevangen; en
- geen afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige waarden.
Horecavestigingen waarvoor de afgelopen jaren een omgevingsvergunning is verleend, zijn in het plan als zodanig bestemd.
De gronden met de bestemming "Maatschappelijk - 1 t/m 3" zijn bestemd voor onderwijsvoorzieningen, zorginstellingen en religieuze voorzieningen. Voor de duidelijkheid en overzichtelijkheid hebben deze categorieën een aparte bestemming gekregen, hoewel de bouwregels hetzelfde zijn. In de regels behorende bij de bestemming "Maatschappelijk - 1" is een regeling voor schoolpleinen (speelplaatsen) opgenomen, om onevenredige geluidsoverlast voor omwonenden te voorkomen.
De gronden met de bestemming "Sport" zijn bestemd voor sportvoorzieningen. In het plangebied is deze bestemming alleen toegekend aan de tennisbaan langs de Ringspoorbaan en aan het gebouw van een biljartvereniging aan de Antony Moddermanstraat.
De gronden met de bestemming "Tuin" zijn bestemd voor tuinen en erven en groenvoorzieningen. In de regels is ook een regeling voor scootsafes opgenomen, op grond waarvan zij rechtstreeks zijn toegestaan. Plaatsing in de voortuin mag alleen indien plaatsing inpandig of in de achtertuin niet mogelijk is en geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de verkeersveiligheid en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en opstallen.
Binnen de bestemming tuin zijn bijgebouwen uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', of voor zover dit op grond van het Besluit omgevingsrecht vergunningsvrij mag worden gerealiseerd.
De gronden met de bestemming "Water" zijn onder andere bestemd voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Indien met een specifieke aanduidig aangegeven zijn gronden met de bestemming "Water" daarnaast ook bestemd voor bruggen en verkeersareaal, steigers, sluizen en woonschepen. De watergang ten westen van het plangebied is onderdeel van de provinciale ecologische verbindingszone. Dit is tot uitdrukking gebracht met de dubbelbestemming "Waarde - Ecologie".
De gronden met de bestemming "Wonen" zijn bestemd voor woongebruik. Alle in het plangebied aanwezige gebouwen, waar op elke bouwlaag uitsluitend gewoond mag worden, hebben de bestemming Wonen gekregen. Binnen de bestemming Wonen zijn onder andere toegestaan: woningen met inbegrip van bijbehorende bergingen, technische ruimtes en andere nevenruimten, ruimten ten behoeve van huisgebonden beroepen. Zoals in paragraaf 4.2.1 is toegelicht, is een onderscheid gemaakt tussen grondgebonden en gestapelde woningen. Gestapelde woningen zijn bestemd tot "Wonen - 1" en grondgebonden woningen tot "Wonen - 2". Voor het omzetten van een grondgebonden woning naar gestapelde woningbouw moet hierdoor altijd een omgevingsvergunning voor handelen in strijd met een bestemmingsplan worden aangevraagd. Deze zal slechts worden verleend wanneer er sprake is van belangen die zwaarder moeten wegen dan het belang bij het behoud van de bestaande voorraad eengezinswoningen zoals hiervoor is beschreven (nee, tenzij). In dat geval moet echter ook worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat door de aangevraagde situatie niet wordt aangetast.
Woningen in bouwblokken waar op de eerste bouwlaag andere functies dan wonen zijn toegestaan hebben de bestemming "Gemengd (- 1 of 2)" gekregen.
De in het plangebied aanwezige woonwagenstandplaatsen hebben de bestemming "Wonen - 3" gekregen. Woonwagens zijn alleen toegestaan op de bestaande woonwagenstandplaatsen, welke met een aanduiding 'woonwagenstandplaats' zijn aangegeven op de verbeelding. De bestemming "Wonen - 4" is toegekend aan de molen aan de Haarlemmerweg (Roe 1100), om tot uitdrukking te brengen dat daar gewoond mag worden maar dat het ook van belang is dat de monumentele waarde ervan behouden blijft.
De gronden waarvoor een hogere archeologische verwachting geldt, hebben een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' gekregen. Voor deze gronden is geregeld dat de initiatiefnemer bij ingrepen in de bodem bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen of van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (voorheen de aanlegvergunning) een archeologisch rapport dient te overleggen. Op basis daarvan kunnen aan de betreffende vergunningen voorschriften worden verbonden. In de planregels is geregeld welke dit kunnen zijn.
Deze dubbelbestemming is toegekend aan de gronden die binnen de gemeentelijk beschermde stadsgezichten Van Eesteren Museum en Noordoever van de Sloterplas liggen. In hoofdstuk 10 is uitgebreid op de cultuurhistorische waarden binnen deze beschermde stadsgezichten ingegaan. Op grond van de dubbelbestemming geldt onder meer de plicht om een omgevingsvergunning aan te vragen voor het uitvoeren van de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die in lid 26.5.1 zijn genoemd.
Deze dubbelbestemming is toegekend aan panden die op Cultuurhistorische Waarderingskaart Nieuw-West als 'Orde 1 en/of Architectuur Top' zijn aangewezen. Voor deze panden geldt sloopbescherming.
Deze dubbelbestemming is toegekend aan het deel van het plangebied dat in de PRV is aangewezen als onderdeel van de ecologische verbindingszone. Zie voor een toelichting op de ecologische verbindingszone paragraaf 15.2.2 van deze toelichting.
In de planregels zijn de bepalingen uit de PRV die op ecologische verbindingszones van toepassing zijn verwerkt.
De binnen het plangebied aanwezige waterkering gaat uit van de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterkering’. Op grond van de Keur van Waternet gelden beschermende maatregelen. Omdat in de Keur al voldoende regels zijn opgenomen ter bescherming zijn aanvullende bouwregels niet in het bestemmingsplan opgenomen. De dubbelbestemming heeft hiermee feitelijk uitsluitend een signalerende functie.
HOOFDSTUK 3 - ALGEMENE REGELS
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.
In deze regel wordt geregeld dat bepaalde overschrijdingen van de bouwregels zijn toegestaan.
In deze regel worden de algemene regels omtrent gebruik vastgelegd. Naast het algemene gebruiksverbod om de gronden en opstallen in strijd met de bestemming te gebruiken, is een aantal activiteiten uitgezonderd.
In deze regel worden de algemene regels omtrent gebruik vastgelegd. Naast het algemene gebruiksverbod om de gronden en opstallen in strijd met de bestemming te gebruiken, is een aantal activiteiten uitgezonderd.
In dit artikel worden algemene afwijkingsregels opgesomd. Er kan voor gebouwen van nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken en dergelijke worden afgeweken van de regels. Ook kan van de regels worden afgeweken voor geringe afwijkingen en tevens mag de in de regels toegestane maximale bouwhoogte worden overschreden in bepaalde gevallen. Hetzelfde geldt voor de op de verbeelding aangegeven bestemmings- of bouwgrenzen.
In dit artikel worden wijzigingsregels opgesomd.
HOOFDSTUK 4 - OVERGANGS- EN SLOTREGELS
De overgangsregel is evenals de anti-dubbeltelregel overgenomen uit de standaardregels uit het Bro.
De slotregel ten slotte geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer alsmede de datum van vaststelling door de gemeenteraad.
Voor zover het bestemmingsplan strekt tot het vastleggen van de bestaande situatie is geen economische uitvoerbaarheid aan de orde. Waar het nieuwe ontwikkelingen betreft in de zin van de Wet ruimtelijke ordening besluit de gemeenteraad, ingevolge artikel 6.12 Wro, of wel of niet wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan. In dit geval is een dergelijk besluit niet aan de orde omdat geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen in de zin van de Wro. Het betreft namelijk een conserverend bestemmingsplan, waarin geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Mocht als gevolg van het bestemmingsplan planschade ontstaan, dan kan dit worden betaald uit het weerstandsvermogen van de gemeente Amsterdam.
Op 1 december 2017 is het voorontwerpbestemmingplan in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening naar de volgende instanties gestuurd: Rijkswaterstaat, Provincie Noord-Holland, Gasunie, Waternet, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Brandweer Amsterdam-Amstelland en het GVB. Ook is het voorontwerpbestemmingsplan voor intern advies verzonden naar Monumenten & Archeologie (M&A), de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (TAC) en de Structuurvisietoets. Van Rijkswaterstaat, Provincie Noord-Holland, Gasunie, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en het GVB zijn geen reacties ontvangen. De Brandweer Amsterdam-Amstelland heeft aangegeven geen advies te geven in het kader van externe veiligheid vanwege de aard van het plan, het conserverende karakter en de afwezigheid van een expliciete externe veiligheidsvraag. Waternet, M&A, TAC en de Structuurvisietoets hebben wel gereageerd. Deze reacties worden in de Nota van Beantwoording inspraakreacties en 3.1.1-overleg (bijlage 3 bij de toelichting) besproken.
Het voorontwerpbestemmingsplan 'Slotermeer 2018' heeft van 30 november 2017 tot en met 11 januari 2018 ter inzage gelegen. Op 19 december 2017 is een bewonersavond georganiseerd. Tijdens deze avond konden bewoners informatie krijgen en een inspraakreactie achterlaten. Tijdens de inspraakfase zijn 24 inspraakreacties binnengekomen, waarbij één inspraakreactie is ondertekend door 129 bewoners. De inspraakreacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota van Beantwoording inspraakreacties en 3.1.1-overleg (bijlage 2 bij de toelichting).
Het ontwerpbestemmingsplan heeft overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen, van 12 april tot en met 23 mei 2018. Eenieder kon gedurende voornoemde periode zienswijzen in dienen. Er zijn 9 zienswijzen ingediend, die zijn beantwoord in de bijgevoegde nota van beantwoording (bijlage 4).
Het bestemmingsplan 'Slotermeer 2018' met identificatienummer NL.IMRO.0363.F1701BPSTD-VG02 van de gemeente Amsterdam.
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
Een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding.
De van de weg afgekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.
Locatie uitsluitend bedoeld voor opslag en distributie van artikelen, met uitzondering van fastfoodproducten, totstandgekomen na aan- en/of verkoop via internet en zonder rechtstreekse verkoop of productadvisering via winkel, showroom of etalage.
Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de wel of niet in de techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
Werkzaamheden naar het bodemarchief die ten behoeve van de archeologische monumentenzorg worden uitgevoerd volgens de eisen zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), zoals bedoeld in de Regeling archeologische monumentenzorg, zoals deze geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
Rapportage waarin de archeologische waarde van het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt vastgesteld die naar het oordeel van burgemeester en wethouders/ het dagelijks bestuur voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie als bedoeld in de Regeling archeologische monumentenzorg, zoals deze geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
Waarden waarvan de aanwezigheid in de bodem aannemelijk is of vermoed wordt
Waarden waarvan de aanwezigheid bekend is in de vorm van fysieke overblijfselen in de bodem.
Een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee spelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen, zoals die geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan, zijn opgesteld.
Een in de regels of verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden.
Het bedrijfsmatig aanbieden van nachtverblijf verstrekt in een woning, waarbij maximaal 40% van de oppervlakte van de woning voor bedrijfsmatig nachtverblijf wordt gebruikt en de woning geschikt blijft voor het huisvesten van minimaal één huishouden.
Inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, groothandel, internetverkoop, opslag en/of transport.
Een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, niet zijnde een zee- of binnenschip, hoofdzakelijk gebruikt of bestemd voor de uitoefening van enig bedrijf of beroep, dan wel voor de uitoefening van sociaal-culturele activiteiten.
Een voor publiek toegankelijk ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden en ontvangen van faxen.
Een aangewezen gebied als bedoeld in artikel 35 van de Monumentenwet 1988.
Bebouwing of gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van kelders en souterrains.
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
De totale oppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van de bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen etc.
Persoonlijke verzorging van consumenten, waaronder kapperszaken, schoonheidsinstituten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven.
Musea, (muziek)theaters, expositieruimten en naar aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.
De fysieke overblijfselen van de historie, zowel bovengronds(gebouwde monumenten) als ondergronds (archeologie) als het cultuurlandschap met zijn historische landschapselementen als verbinding daartussen.
Recreatie buiten de woning, zonder dat daar een overnachting elders mee gepaard gaat.
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren of het leveren van zaken - met uitzondering van fastfoodproducten - aan in hoofdzaak personen die deze zaken kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
Detailhandel in zaken van grote omvang, die vanwege de aard en omvang van deze zaken een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals bouwmarkten, grootschalige meubelbedrijven, keuken-, sanitair- en tegelbedrijven.
Het verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek. Onder te verdelen in:
een bouwkundige constructie waarin,
Een recreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een vissteiger, een picknickplaats of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik.
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
De etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen op een industrieterrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
De etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke spoorwegverkeer of op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
De etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
Bewoning of een andere geluidsgevoelige functie (of de gebouwen en terreinen die daartoe dienen) zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
Een op de verbeelding aangegeven lijn, waarin de gevel van de gebouwen aan de betreffende zijde moet worden opgericht.
een woning waarboven en/of waaronder een andere woning is gebouwd of andere woningen zijn gebouwd, dan wel waaronder voorzieningen als winkels en kantoren en dergelijke zijn gebouwd.
Ruimten in de open lucht, zoals (bos)parken, plantsoenen, groenvoorzieningen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren.
Een gebouw dat uitsluitend één woning dan wel meerdere woningen, naast elkaar en niet boven elkaar gelegen, omvat en dat met een eventuele in afwijkende bouw uitgevoerde dakopbouw als een eenheid kan worden beschouwd, zoals een in 1, 2 of 3 bouwlagen uitgevoerde rijwoning, hoekwoning, 2-onder-1kapwoning of vrijstaande woning
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellinen of personen voor de aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
Een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder.
Eén of meerdere panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
Een inrichting die kleine etenswaren, ijs en/of alcoholvrije dranken verstrekt, al dan niet voor consumptie ter plekke.
Een inrichting die gericht is op het verstrekken van maaltijden die ter plaatse aan tafel genuttigd kunnen worden en verkoop van (alcoholhoudende) drank, eventueel aangevuld met een afhaalfunctie.
Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van alcoholhoudende dranken, of anderzijds de uitstraling heeft van een café, waaronder een shisha lounge.
Een inrichting die fastfood en alcoholvrije drank verstrekt, al dan niet voor consumptie ter plekke.
Een inrichting met nachtelijke openingstijden die bedrijfsmatig muziek ten gehore brengt en gelegenheid geeft tot dansen, al dan niet met live muziek, al dan niet met het schenken van (alcoholhoudende) drank en/of etenswaren voor consumptie ter plekke.
Verhuur van zalen ten behoeve van besloten feesten, muziek- en dansevenementen, al dan niet met levende muziek en al dan niet in combinatie met verkoop van (alcoholhoudende) dranken en etenwaren.
Verhuur van zalen ten behoeve van congressen en seminars, al dan niet als nevenactiviteit van een hotel.
Een inrichting met een logiescapaciteit en ondersteunende diensten zoals restaurant en/of verhuur vergader-/congresruimtes.
Kantoren, maatschappelijke voorzieningen en medische dan wel paramedische praktijken die in een woning worden uitgeoefend, waarbij:
a. de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en het huisgebonden beroep
een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die geen onevenredige afbreuk doet
aan de woonfunctie van de betreffende woning en de omliggende woningen in dezelfde
straat, en
b. maximaal 40% van het brutovloeroppervlak van de woning voor het huisgebonden beroep
gebruikt wordt.
Terrein waaraan een bestemming is gegeven die de mogelijkheid van vestiging van inrichtingen, behorende tot het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit aangewezen bij categorie van inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, insluit.
Handel via internet waarbij geen sprake is van het ter plekke bezichtigen, ophalen en/of betalen van de gekochte waar door de kopende partij.
De bedrijfsmatige verhuur van een deel van al dan niet zelfstandige woonruimte ten behoeve van (langdurige) bewoning door personen voor welke inschrijving in de Gemeentelijke Basis Administratie noodzakelijk is en die geen duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren.
Een tent, tentwagen, kampeerauto of een caravan, danwel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het functioneren van (semi)-overheidsinstellingen, het bankwezen en daarmee naar aard gelijk te stellen voorzieningen.
Een bijzondere bouwlaag, waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag ten hoogste 0,50 meter boven het gemiddeld aangrenzende peil/maaiveld is gelegen.
Een met een schip in het water aan de walkant ingenomen plaats die daartoe als zodanig is aangewezen.
Het bedrijfsmatig aanbieden van recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan natuurlijke
personen voor bepaalde tijd, anders dan in een woning.
Nb: Onder logies valt niet kamerverhuur, het begrip kamerverhuur valt onder wonen.
Het verlenen van publieksgerichte diensten op het gebied van overheids-, educatieve, welzijns- (para-)medische, sociaal-medische, levensbeschouwelijke, sociaal-culturele voorzieningen.
Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, gemalen, telefooncellen en zendmasten, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.
Een op de verbeelding aangegeven gebied waar, binnen de bestemming, een doorgang mogelijk moet zijn en waarboven bebouwing mag worden opgericht.
een niet-zelfstandig, dienstverlenend bedrijf dat wordt uitgeoefend als ondergeschikt onderdeel van een bedrijf of instelling en die in directe relatie staat tot het bedrijf dan wel de betreffende instelling.
niet-zelfstandige horeca die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie,
niet zijnde wonen, en daar naar aard en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan
is, en waarvan de totale vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan:
a. 20 m2 bij de hoofdfunctie detailhandel;
b. 25% van het totale vloeroppervlak bij de overige hoofdfuncties.
Toegang tot de horeca-activiteit wordt uitsluitend verschaft via de hoofdfunctie.
Rijwegen, voet- en fietspaden, pleinen, groenvoorzieningen en water, met in begrip van bij deze voorzieningen behorende nutsvoorzieningen, bermen, taluds, waterlopen en waterbouwkundige kunstwerken, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
Een bedrijfsvaartuig, hoofdzakelijk gebruikt voor of bestemd tot:
Onder het peil wordt verstaan:
Een schip, hoofdzakelijk gebruikt en bestemd voor niet-bedrijfsmatige varende recreatie.
Een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.
Voorzieningen ten behoeve van:
Een op de verbeelding aangegeven lijn welke de scheiding aangeeft tussen bouwvlakken waar verschillende maximale bouwhoogten zijn toegestaan.
Elk vaartuig dat feitelijk wordt gebruikt of geschikt is om te worden gebruikt als middel tot verplaatsing te water. Onder schip wordt mede verstaan drijvende werktuigen, zoals kranen, baggermolens, pontons of materieel van soortgelijke aard.
Groentype als bedoeld in de Structuur- of Omgevingsvisie, specifiek bestemd om schoolkinderen groente, fruit en bloemen te laten kweken.
Een gebouw voor de stalling van elektrische voertuigen (scootmobiels) voor invaliden en mindervaliden, dat ten hoogste de volgende afmetingen heeft: 1,65 (l) x 1,25 (b) x 1,40 (h) m.
Een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin tegen betaling handelingen en/of voorstellingen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder worden mede begrepen een seksbioscoop, -theater, -automatenhal en -winkel en naar de aard daarmee te vergelijke inrichtingen.
Het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan één huishouden of voor maximaal vier personen indien deze personen deel uitmaken van meerdere huishoudens, voor een aaneensluitende periode van tenminste één week en maximaal zes maanden.
Een winkel waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door detailhandel in psychotrope stoffen.
Een bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het gemiddeld aangrenzend peil/maaiveld is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1,20 -1,50 meter boven het peil/maaiveld is gelegen.
Dienstgebouwen, stations, rails, perrons, overkappingen, fietsenstallingen, viaducten en onderdoorgangen, taluds, geluidsschermen, (keer-)muren, transformatorgebouwen, stationsvoorzieningen en vergelijkbare gebouwen en bouwwerken behoeve van railvervoer.
De als bijlage opgenomen lijst, behorende bij deze regels, waarin vormen van gebruik anders dan wonen, zijn aangegeven, ingedeeld in categorieën van toenemende hinder.
Groentype als bedoeld in de Structuur- of Omgevingsvisie; een groene, park- tot tuinachtige omgeving in een stedelijke context met natuurlijke elementen en tuin- en landschapsarchitectonische kwaliteiten.
Een buiten de besloten ruimte liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden ten dienste van het horecabedrijf en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.
een bouwwerk met een maximale bouwhoogte van 4 m dat voor de gevel van een horecavestiging, rondom en boven een terras, wordt geplaatst, en geheel of gedeeltelijk afsluitbaar is.
Dienstgebouwen alsmede abri's, tramrails,bovenleidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van het tramverkeer.
Gronden die als verkeersruimte worden gebruikt, bestaande uit rijwegen, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden en bermen.
Een lijn die evenwijdig aan de as van de weg, langs een wegzijde met een regelmatig ligging van de voorgevel van de bestaande bebouwing is gelegen, die zoveel mogelijk aansluit aan de voorgevels van de bestaande bebouwing en zoveel mogelijk overeenkomstig de richting van de weg loopt.
Een voorziening bedoeld voor sport, cultuur of ontspanning, zoals een muziekschool, dansschool, bioscoop, theater, sauna, sportschool, welnesscenter, bowlingbaan en een atelier.
Een werk dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren, en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede begrepen.
Natuurlijke of kunstige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en achterliggende gebied beschermt tegen inundatie.
De grens tussen onder en boven water, of de grens tot waar het water komt op een schip.
Werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, uitgezonderd steigers.
Alle voor het openbaar auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen of paden, geen spoorwegen of trambanen zijnde, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen, taluds en zijkanten, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken alsmede de aan de wegen liggende parkeerplaatsen.
Het houden van verblijf, het huren en tevens (laten) bewonen van kamers of het gehuisvest zijn in een woning, al dan niet gecombineerd met zorgfuncties die naar intensiteit en tijdsduur beperkt zijn.
Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.
Een object te water, niet zijnde een woonboot of een woonvaartuig, die feitelijk niet geschikt is om te varen.
Een woonschip die aan de romp en opbouw herkenbaar is als schip, met een (grotendeels) authentieke karakter.
Een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd tot woonverblijf, niet zijnde een object dat valt onder de Woningwet.
Een onderstuk van een schip met daarop een opbouw, met een (grotendeels) authentiek karakter.
Een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
de bebouwde oppervlakte van de afzonderlijke bouwlagen bij elkaar opgeteld.
vanaf peil tot aan het punt van het gebouw of bouwwerk, geen gebouwzijnde, waaraan de bouwhoogte ten minste moet voldoen, waarbij in ieder geval geldt dat de omhullende gevel van een gebouw aan deze minimum bouwhoogte moet voldoen.
Tussen de voet van de antennedrager en het hoogste punt van de antenne-installatie; als de antennedrager aan de gevel van een gebouw wordt bevestigd, wordt gemeten tussen het punt waarop de antenne met antennedrager het dakvlak kruist en het hoogste punt van de antennedrager.
De afstand tussen de waterlijn en het hoogste punt van het woonschip, met uitzondering van ondergeschikte onderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen.
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende (maximale) bepalingen:
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken voor het bepaalde in artikel 3.2.2 ten behoeve van het bouwen van nutsvoorzieningen, met dien verstande dat:
De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
alsmede voor
met de daarbij behorende:
Op en onder de in lid 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
alsmede voor
met de daarbij behorende:
Op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende (maximale) bepalingen:
In afwijking van het bepaalde in 5.1, sub j en k, mag het bestaande legale gebruik van woningen ten behoeve van bewoning anders dan door één huishouden worden gecontinueerd.
De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
alsmede voor
met de daarbij behorende:
Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende (maximale) bepalingen:
In afwijking van het bepaalde in 6.1, sub i, mag het bestaande legale gebruik van woningen ten behoeve van bewoning anders dan door één huishouden worden gecontinueerd.
De voor 'Groen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
Op de onder 7.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende (maximale) bepalingen:
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor de uitvoering van werken, geen bouwwerk zijnde, of voor werkzaamheden, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
Het in artikel 8.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
De voor 'Groen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
Op en onder de in lid 8.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende (maximale) bepalingen:
De in 8.1, sub e, genoemde scootsafes mogen uitsluitend worden opgericht indien plaatsing inpandig of in eigen tuin niet mogelijk is en geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
Op en onder de in de in lid 9.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende (maximale) bepalingen:
De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
Op en onder de in lid 10.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende (maximale) bepalingen:
De voor 'Maatschappelijk - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
Op en onder de in lid 11.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende (maximale) bepalingen:
De voor 'Maatschappelijk - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
Op en onder de in lid 12.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende (maximale) bepalingen:
De voor 'Maatschappelijk - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
Op en onder de in lid 13.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende (maximale) bepalingen:
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
Op en onder de in de in lid 14.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende (maximale) bepalingen:
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorende:
alsmede voor:
Op en onder de in lid 15.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming en met inachtneming van de volgende regels:
Voor het bouwen van gebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
De voor 'Verkeer - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
alsmede voor:
Op de onder 16.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
De voor Verkeer - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
alsmede voor:
Op de onder 17.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
De voor 'Verkeer - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
alsmede voor:
Op de onder 18.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
alsmede voor:
met de daarbij behorende voorzieningen.
Op en onder de in de in lid 19.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
Voor het bouwen van bruggen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van steigers gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van sluizen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van woonschepen gelden de volgende regels:
Het uitoefenen van huisgebonden beroepen en/of het hebben van een bed and breakfast op een woonschip is toegestaan met dien verstande dat voor deze functies gezamenlijk in totaal niet meer dan 40% van het bruto vloeroppervlak van het woonschip mag worden gebruikt
Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de in artikel 19.1 genoemde gronden en bebouwing ten dienste van:
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
alsmede voor:
Op en onder de in de in lid 20.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming en met inachtneming van de volgende bepalingen:
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
Bij omgevingsvergunning kunnen nadere eisen worden gesteld aan de plaats en de afmetingen van de dakopbouwen, ten behoeve van de:
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 20.4, lid 2, en toestaan dat de eerste bouwlaag ter plaatse van de aanduiding 'garage' voor bewoning wordt gebruikt, mits:
De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
alsmede voor:
Op en onder de in de in lid 21.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming en met inachtneming van de volgende bepalingen:
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
Bij omgevingsvergunning kunnen nadere eisen worden gesteld aan de plaats en de afmetingen van de dakopbouwen, ten behoeve van de:
De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
Op en onder de in de in lid 22.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming en met inachtneming van de volgende bepalingen:
Voor het bouwen van woonwagens gelden de volgende regels:
Bij omgevingsvergunning kunnen nadere eisen worden gesteld aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
Tot een gebruik strijdig met de bestemming als bedoeld in artikel 22.1 wordt in ieder geval gerekend:
De voor 'Wonen - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op en onder de in de in lid 23.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming en met inachtneming van de volgende bepalingen:
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende (maximale) bepalingen:
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en de inrichting van gronden en bouwwerken, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van deze bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.
Het is verboden op of in de als 'Waarde - Archeologie 1' bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 24.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.
Voorzover de in lid 24.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
Het onder 24.3.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien:
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en de inrichting van gronden en bouwwerken, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van deze bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.
Het is verboden op of in de als 'Waarde - Archeologie 2' bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 25.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.
Voorzover de in lid 25.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
Het onder 25.3.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien:
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden van het gebied en zijn bebouwing.
Op deze gronden mag ten behoeve van de op de verbeelding aangegeven onderliggende bestemming worden gebouwd met inachtneming van aanwezige cultuurhistorische waarden. Uit de aanvraag omgevingsvergunning moet blijken dat de cultuurhistorische waarden van het gebied in voldoende mate zijn vastgesteld en dat met deze waarden actief rekening wordt gehouden.
Het bevoegd gezag is bevoegd, ter verkrijging van een stedenbouwkundig en architectonisch verantwoorde bebouwing in relatie tot het behoud van het (cultuur)historische karakter van het gemeentelijk beschermd stadsgezicht Van Eesterenmuseum en de Noordoever van de Sloterplas, nadere eisen te stellen aan:
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie 1' aangewezen gronden en opstallen mogen niet worden gebruikt op een wijze die afbreuk doet aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
Het in 26.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarde van de aanwezige bebouwing.
Op deze gronden mag ten behoeve van de op de verbeelding aangegeven onderliggende bestemming worden gebouwd met inachtneming van aanwezige cultuurhistorische waarden. Uit de aanvraag omgevingsvergunning moet blijken dat de cultuurhistorische waarden van het gebied in voldoende mate zijn vastgesteld en dat met deze waarden actief rekening wordt gehouden.
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie 2' aangewezen gronden en opstallen mogen niet worden gebruikt op een wijze die afbreuk doet aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, gebouwen geheel of gedeeltelijk te slopen.
Het in 27.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, naast de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, bescherming en versterking van de ecologische waarden.
Het bevoegd gezag is bevoegd de bestemming te wijzigen in de bestemming "Natuur" vanaf het moment dat:
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het in stand houden en het onderhoud van de waterkering met daarbij behorende voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarbij de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' primair is ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, tenzij in de regels uitdrukkelijk anders is bepaald.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmingsgrenzen te overschrijden:
Het is verboden de in Hoofdstuk 2 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.
Tot een strijdig gebruik als bedoeld in artikel 32.1 wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en bebouwing:
Indien niet met toepassing van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, is het bevoegde gezag bevoegd om in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van de desbetreffende regels van dit bestemmingsplan ten behoeve van:
Het bevoegde gezag is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen, in die zin, dat: