Food Center Amsterdam - 1e uitwerking    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

De gemeenteraad van Amsterdam heeft op 1 juni 2016 het bestemmingsplan Food Center Amsterdam (2e Herstelbesluit) vastgesteld (NL.IMRO.0363.E1204BPSTD-VG03, zie https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0363.E1204BPSTD-VG03/r_NL.IMRO.0363.E1204BPSTD-VG03.html#). Het bestemmingsplan maakt de herontwikkeling van het terrein van het Food Center Amsterdam (FCA) aan de Jan van Galenstraat mogelijk. De herontwikkeling van het gehele terrein zal door het Consortium Marktkwartier worden uitgevoerd. Deze partij heeft in 2013 de Europese aanbesteding gewonnen.

verplicht

Afbeelding: luchtfoto Food Center Amsterdam

In het in 2016 vastgestelde bestemmingsplan is op hoofdlijnen uitgegaan van een gerevitaliseerd bedrijventerrein aan de zijde van de Haarlemmerweg en een nieuw woongebied aan de zijde van de Jan van Galenstraat. Omdat de planvorming ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan echter nog niet voldoende uitgekristalliseerd was, zijn voor zowel het toekomstige bedrijvendeel als het nieuwe woongebied uit te werken bestemmingen opgenomen. Dat houdt in dat eerst één of meerdere uitwerkingsplannen in procedure dienen te worden gebracht alvorens er kan worden gebouwd.

verplicht

Afbeelding: bestemmingsplan 'Food Center Amsterdam', het toekomstige bedrijventerrein is met paars weergeven terwijl het toekomstige woongebied met geel is aangegeven

Voor zowel het bedrijventerrein als het woongebied worden door het Consortium Marktkwartier plannen voorbereid. Omdat de bedrijven goed moeten kunnen blijven functioneren speelt het transitieproces met de daarbij behorende fasering een essentiële rol in de planvorming. Eén van de eerste stappen die in het kader van het transitieproces zal worden gezet is om het noordelijke deel van het huidige FCA-terrein te vernieuwen door een nieuwe toegangspoort van het bedrijventerrein te realiseren, het maaiveld opnieuw in te richten en nieuwe bedrijfsgebouwen te realiseren. Om deze gedeeltelijke vernieuwing van het bedrijventerrein mogelijk te kunnen maken dient voor de gronden eerst een uitwerkingsplan in procedure te worden gebracht.

1.2 Doel     

Het voorliggende uitwerkingsplan is het eerste uitwerkingsplan voor het plangebied van het geldende bestemmingsplan. Met dit uitwerkingsplan wordt het noordelijke deel van de huidige bestemming ('Bedrijventerrein - Uit te werken') uitgewerkt in zogenaamde eindbestemmingen. Het uitwerkingsplan zal vervolgens het toetsingskader worden voor aanvragen omgevingsvergunningen bouwen in dit deel van het bedrijventerrein. Door eindbestemmingen voor dit deel van bedrijventerrein vast te leggen kan straks dus worden gestart met de realisatie van het nieuwe FCA.

1.3 Plangrenzen     

In de navolgende afbeelding is de plangrens van het uitwerkingsplan indicatief weergegeven.

verplicht

Afbeelding: begrenzing plangebied uitwerkingsplan (bron: https://earth.google.com/)

De plangrenzen sluiten voor wat betreft de noord-, noordoost- en westzijde grotendeels aan de op de grenzen van de bestemming 'Bedrijventerrein - Uit te werken':

  • noordzijde: de Zeebergweg;
  • noordoostzijde: de oostelijke perceelgrens van het bedrijventerrein Food Center Amsterdam;
  • westzijde: de oostelijke kade van het Westelijk Marktkanaal.

De begrenzing aan de zuidoost zijde en de zuidzijde is bepaald aan de hand van de fasering en het transitieproces voor het FCA (zie subparagraaf 2.6.6) en het te handhaven Koelhuis. Het Koelhuis heeft geen uit te werken bedrijfsbestemming en maakt zodoende ook geen onderdeel uit van het voorliggende plangebied.

Het plangebied van het voorliggende uitwerkingsplan heeft een omvang van circa 5,5 hectare.

1.4 Bevoegdheden     

Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het stadsdeel West. Bij besluit van de gemeenteraad van 21 december 2016 is het gebied 'Food Center Amsterdam' aangewezen als stedelijk gebied. Dit besluit heeft tot gevolg dat de voorbereiding van uitwerkingsplannen in dit gebied niet ter hand wordt genomen door het stadsdeel maar door het college van B&W. De bevoegdheid voor het vaststellen van uitwerkingsplannen ligt bij het college van B&W. Het dagelijks bestuur van stadsdeel West wordt betrokken bij de voorbereiding van het uitwerkingsplan conform hetgeen is vastgelegd in de Verordening op het Lokaal Bestuur.

Hoofdstuk 2 Plankader     

2.1 Algemeen     

Het bedrijventerrein van het FCA wordt gecomprimeerd doordat er in de toekomst efficiënter met de ruimte zal worden omgegaan en omdat het abattoir en enkele (mainport)bedrijven het FCA inmiddels hebben verlaten of dat op korte termijn gaan doen. Het plan gaat zodoende uit van twee zones: een nieuw ingericht bedrijvendeel aan de zijde van de Haarlemmerweg/Zeebergerweg en een nieuw woongebied aan de zijde van de Jan van Galenstraat. De precieze grens tussen het bedrijvendeel en het woongebied aan de westzijde wordt nog nader uitgewerkt maar in ieder geval bevindt de monumentale Centrale Markthal zich op de overgang tussen het bedrijvendeel en het woongebied. Deze hal neemt een prominente plek in als schakel tussen de beide gebieden.

verplicht

Afbeelding: impressie herontwikkeling FCA en woongebied)

In het navolgende zal eerst in worden gegaan op het geldende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied van het uitwerkingsplan en op het onlangs vastgestelde paraplubestemmingsplan 'Grondwaterneutrale kelders'. Daarna wordt ingegaan op de invulling van het gehele bedrijvendeel (inclusief het plangebied van het voorliggende uitwerkingsplan).

Voor wat betreft de geschiedenis van het plangebied en de voorgeschiedenis van de planvorming voor de herontwikkeling van het FCA-terrein wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan 'Food Center Amsterdam'.

2.2 Geldend bestemmingsplan 'Food Center Amsterdam'     

Voor het gehele FCA-terrein geldt momenteel het bestemmingsplan 'Food Center Amsterdam (2e Herstelbesluit)'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 1 juni 2016 en inmiddels onherroepelijk. Op 1 juli 2020 is een eerste partiële herziening van het bestemmingsplan vastgesteld met betrekking tot enkele ondergeschikte onderdelen (beleidsneutrale en technische aanpassingen). Deze herziening is inmiddels onherroepelijk.

verplicht

Afbeelding: uitsnede planverbeelding bestemmingsplan 'Food Center Amsterdam', het plangebied van het voorliggende uitwerkingsplan is aangegeven met een oranje lijn

Ter plaatse van de zone ten westen van het Koelhuis is op 25 september 2018 een 1e wijzigingsplan vastgesteld, welke inmiddels onherroepelijk is. De oorspronkelijke bestemming 'Bedrijventerrein' uit het geldende bestemmingsplan is als gevolg van deze 1e wijziging gewijzigd naar de bestemming 'Bedrijventerrein - Uit te werken'.

Het plangebied van dit uitwerkingsplan is in het geldende bestemmingsplan volledig bestemd als 'Bedrijventerrein - Uit te werken' (zie paarse kleur) en grotendeels dubbelbestemd als 'Waarde - Archeologie' (zie de plusarcering). Het noordwestelijk deel is deels dubbelbestemd als 'Waterstaat - Waterkering' (zie de golfarcering).

2.2.1 Relevante regels bestemming 'Bedrijventerrein - Uit te werken'     

In de uit te werken bestemming zijn regels opgenomen ten aanzien van gebruik en bouwen en uitwerkingsregels. Er geldt een bouwverbod zolang er geen uitwerkingsplan voor de betreffende gronden in procedure is gebracht. Het voorliggende uitwerkingsplan dient te voldoen aan zowel de gebruiksregels, de bouwregels als de uitwerkingsregels en de daaraan gekoppelde overige (algemene) regels uit het bestemmingsplan. In de navolgende beschrijving worden de relevante gebruiksregels, de bouwregels en uitwerkingsregels beschreven. In hoofdstuk 6 van de toelichting wordt nader in gegaan op de toepassing van de diverse regels bij dit uitwerkingsplan.

Gebruik

Volgens artikel 10 van het geldende bestemmingsplan (inclusief herziening) mogen de gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein - Uit te werken' onder meer worden gebruikt voor buikbedrijven, servicebedrijven, horeca van categorie 4, (gebouwde) parkeervoorzieningen en verkeersareaal. Ter plaatse van het voorliggende uitwerkingsplan zijn een bouwvlak en een maatvoeringsvlak aangegeven met een maatvoeringsaanduiding van 18 meter voor de maximum bouwhoogte. Het bebouwd grondoppervlak binnen de gehele bestemming mag maximaal 68.000 m² bedragen.

In het bestemmingsplan is in artikel 16.3 bepaald dat binnen de bestemming in beginsel uitsluitend bedrijven zijn toegestaan die vallen onder categorie 1, 2 en 3.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein, welke als bijlage bij de regels van het bestemmingsplan is opgenomen. Bedrijven die vallen onder categorie 3.2, 4.1 of 4.2 zijn alleen toegestaan voor zover het betreft:

  1. (pluimvee)slachterijen (sbi-code 151-1) met een maximum oppervlak van 1.500 m²;
  2. visverwerkingsbedrijven, verwerken anderzins p.o. > 1000 m² (sbi-code 152-4);
  3. visverwerkingsbedrijven, verwerken anderszins: p.o. <= 1.000 m² (sbi-code 152-5);
  4. groente- en fruitconservenfabriek, drogen (sbi-code 1532, 1533-4);
  5. brood- en banketbakkerijen, v.c. >= 7.500 kg meel/week (sbi-code 1581-2);
  6. stalling van vrachtwagens (met koelinstallaties (sbi-code 6321-2);
  7. vuiloverslagstations (sbi-code 9002.1-c);
  8. afvalverwerkingsverbrandingsinstallatie, thermisch vermogen > 75 MW (sbi-code 9002.2-A6).

Ook kunnen bedrijven worden toegestaan die niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein voorkomen mits deze bedrijven in vergelijking met bedrijven die wel vallen onder de toegelaten categorieën een gelijke of mindere milieuhinder veroorzaken. Hetzelfde geldt voor bedrijven die onder een hogere categorie dan 3.1 vallen maar toch een gelijke of mindere milieuhinder blijken te veroorzaken. Ook kunnen bedrijven worden toegestaan indien voor omliggende functies geen sprake zal zijn van onaanvaardbare milieuhinder.

In artikel 16.4 van de regels is vastgelegd dat buik- en servicebedrijven binnen de bestemmingen 'Bedrijventerrein', 'Gemengd' en 'Bedrijventerrein - Uit te werken' een gezamenlijk maximum bruto vloeroppervlak van 90.000 m² mogen hebben (waarvan maximaal 11.000 m² bvo voor servicebedrijven). Het maximum bvo van 90.000 m² kan door toepassing van een afwijkingsbevoegdheid worden verruimd tot 110.000 m² indien op basis van deugdelijk parkeeronderzoek blijkt dat het parkeren vanwege bezoekers, werknemers en vrachtwagens op een aanvaardbare wijze kan plaatsvinden en er aan enkele aanvullende randvoorwaarden wordt voldaan.

Bouwen

Ter plaatse van het voorliggende uitwerkingsplan zijn in het geldende bestemmingsplan een bouwvlak en een maatvoeringsvlak aangegeven met een maatvoeringsaanduiding van 18 meter voor de maximum bouwhoogte. Het bebouwd grondoppervlak binnen de gehele bestemming mag maximaal 68.000 m² bedragen.

Uitwerkingsregels

Alvorens er kan worden gebouwd dient er voor de gronden eerst een uitwerkingsplan in procedure te worden gebracht conform de uitwerkingsregels in lid 10.2 van de regels. Voor het plangebied van dit uitwerkingsplan zijn de volgende uitwerkingsregels van belang:

  1. het uitwerkingsplan mag uitsluitend kelders dieper dan 1 meter onder peil mogelijk maken indien uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat de betreffende kelders geen negatieve effecten hebben op de grondwaterstanden danwel de eventuele negatieve effecten door toepassing van maatregelen voorkomen kunnen worden;
  2. het uitwerkingsplan maakt uitsluitend een aaneengesloten en afsluitbaar bedrijventerrein mogelijk;
  3. in het uitwerkingsplan dient rekening te worden gehouden met de richtafstanden (grootste afstand) als bedoeld in Bijlage 1 van de regels van het bestemmingsplan (Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein), met dien verstande dat de richtafstand één categorie lager mag zijn vanwege de ligging in gemengd stedelijk gebied;
  4. binnen de uit te werken bestemming dient rekening te worden gehouden met voldoende parkeergelegenheid door toepassing van de volgende parkeernormen:
    1. bezoekers: minimaal 0,52 parkeerplaatsen per 100 m² bvo;
    2. werknemers: minimaal 0,66 parkeerplaatsen voor werknemers per 100 m² bvo;
    3. vrachtwagens: minimaal 0,12 parkeerplaatsen per 100 m² bvo.
  5. in aanvulling op het bepaalde onder d dient het parkeren door bezoekers op maaiveld plaats te vinden;
  6. in aanvulling op het bepaalde onder d dient het parkeren door werknemers op één of meerdere parkeerdaken plaats te vinden;
  7. in afwijking van het bepaalde onder f is het toegestaan om tijdelijk parkeerplaatsen voor werknemers te realiseren op het maaiveld, onder voorwaarde dat:
    1. er wordt voldaan aan de minimum parkeernormen genoemd onder d;
    2. de tijdelijke oplossing niet langer duurt dan dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de uit te werken bestemming;
  8. een tijdelijke oplossing als bedoeld onder g moet binnen het plangebied van het bestemmingsplan worden gerealiseerd, en mag alleen buiten het plangebied van het uitwerkingsplan worden gerealiseerd indien er binnen het plangebied van het uitwerkingsplan aantoonbaar onvoldoende ruimte is om te voorzien in voldoende parkeerplaatsen conform de minimum parkeernormen genoemd onder d;
  9. burgemeester en wethouders zullen indien nodig aan omgevingsvergunningen die worden verleend op basis van het bestemmingsplan en of het op basis van een uitwerkingsplan voorwaarden verbinden ter verzekering van het bepaalde onder g;
  10. voor de binnen de uit te werken bestemming toegestane functies gelden de volgende regels:
    1. voor buikbedrijven en servicebedrijven geldt een gezamenlijk maximum bruto vloeroppervlak als bedoeld in artikel 16.4 (zie hiervoor onder het kopje gebruik);
    2. voor horeca van categorie 4 geldt een maximum van één vestiging met een maximum bruto vloeroppervlak van 100 m², exclusief bijbehorende terrassen;
    3. de onbebouwde gronden mogen slechts worden ingericht en gebruikt ten behoeve van de op grond van de binnen de uit te werken bestemming toegestane functies, zulks met uitzondering van terrassen behorend bij horeca (mits er geen onevenredige overlast voor omwonenden en ondernemers wordt voorzien).

2.2.2 Overige relevante regels     

Een groot deel van het plangebied van het voorliggende uitwerkingsplan is dubbelbestemd als 'Waarde - Archeologie'. Binnen deze bestemming gelden ter bescherming van mogelijke archeologische waarden voorwaarden indien bouwen leidt tot grondroerende werkzaamheden van 10.000 m² of meer en dieper dan 3 meter onder peil. In dat geval dient er een inventariserend veldonderzoek te worden uitgevoerd, tenzij uit aanvullend bureauonderzoek blijkt dat er ter plaatse een lage archeologische verwachting is en er geen nader archeologisch onderzoek nodig is. Ook is voor bepaalde grondroerende activiteiten een vergunning nodig.

Een kleine strook van het plangebied van het uitwerkingsplan is dubbelbestemd als 'Waterstaat- Waterkering'. Deze gronden zijn bestemd voor de bescherming en het behoud van een waterkering. Concreet houdt dat in dat bouwwerkzaamheden dienen te voldoen aan de Keur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht.

De regels van de dubbelbestemmingen zoals beschreven in deze subparagraaf blijven onverminderd van kracht. Uitwerking van de bestemming leidt niet tot een aanpassing van deze regels: de regels dienen één op één te worden overgenomen in het uitwerkingsplan.

2.3 Geldend paraplubestemmingsplan 'Grondwaterneutrale Kelders'     

Het paraplubestemmingsplan is op 7 oktober 2021 vastgesteld. In het bestemmingsplan is bepaald dat regels die kelders mogelijk maken in het betreffende moederplan (zoals Food Center Amsterdam) komen te vervallen. De gronden ter plaatse van het plangebied zijn mede bestemd voor de bescherming van het belang van grondwaterneutraal bouwen. Het bouwen van nieuwe kelders (ondergrondse bebouwing dieper dan 0,5 meter onder maaiveld) is daarbij niet toegestaan, tenzij toepassing wordt gegeven aan een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Daarvoor is het noodzakelijk dat de kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd. Om te bepalen of een kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd geldt:

  • voor kelders met een totale brutovloeroppervlakte van maximaal 300 m² en een maximale bouwdiepte van 4 meter dat burgemeester en wethouders de aanvraag toetsen aan de beleidsregels "Grondwaterneutrale Kelders Amsterdam";
  • voor kelders met een totale brutovloeroppervlakte van meer dan 300 m² of een bouwdiepte van meer dan 4 meter dat op basis van een geohydrologisch onderzoek moet worden aangetoond dat het bouwplan niet strijdig is met het belang van grondwaterneutraal bouwen, zijnde 'het bouwen van een kelder waarbij de stand en stroming van het grondwater buiten het perceel waarop de kelder is geprojecteerd niet of nauwelijks veranderen, waar mogelijk zal verbeteren, en geen negatieve grondwatereffecten optreden. Tot negatieve effecten worden in ieder geval gerekend risico's op opbarsten van de deklaag, welvorming, grondwateroverlast en grondwateronderlast.'.

2.4 Voorbereidingsbesluiten     

Op 26 januari 2022 is voor het gehele grondgebied van de gemeente Amsterdam het voorbereidingsbesluit 'Darkstores/flitsbezorgers' genomen. Daardoor is het verboden om het gebruik van gronden en/of bouwwerken te wijzigen naar vormen van bedrijfsvoering die blijkens hun reclame-uiting, presentatie, assortiment of bedrijfsvoering zijn te kwalificeren als zogenoemde flitsbezorgdiensten vanuit darkstores. Het voorbereidingsbesluit is in werking getreden op 27 januari 2022 en geldt voor de duur van een jaar.

Op 16 februari 2022 is door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninksrijksrelaties het voorbereidingsbesluit 'hyperscale datacenters' genomen voor bijna heel Nederland. Het is daardoor verboden om het gebruik van gronden en bouwwerken zodanig te wijzigen dat een hyperscale datacenter opgericht kan worden. Onder een hyperscale datacenter wordt het volgende verstaan:

  • een rekencentrum of datacentrum waar ondersteuning wordt gegeven voor dataverkeer of dataopslag, waarvan de omvang meer dan 10 ha betreft en het elektrisch vermogen 70 megawatt of meer bedraagt; of
  • een verzameling van bouwwerken met deze functie die in onderlinge samenhang als één geheel functioneren.

2.5 Huidige situatie plangebied en omgeving     

2.5.1 Food Center Amsterdam     

Het Food Center Amsterdam (FCA) is gelegen op een bijzondere locatie in de westelijke binnenstad van Amsterdam. Hoewel het FCA al sinds 1934 de groothandelsmarkt is die winkels, hotels en restaurants in Amsterdam en omgeving voorziet van verse vis, vlees, groente en fruit en overig voedsel en de hoofdentree zich aan de Jan van Galenstraat bevindt, is het bedrijventerrein voor de meeste Amsterdammers een afgesloten en onbekend gebied. FCA is voor de meeste Amsterdammers nu nog vooral bekend vanwege de verkeersstromen die via de Jan van Galenstraat van en naar het FCA rijden.

Het FCA werd in de jaren ’30 van de vorige eeuw aangelegd op een nog groot openliggend gebied ten westen van de toenmalige binnenstad. Op de plattegrond van 1920 is ter plaatse van het FCA en omgeving nog een gat te zien in de ringgewijze stedenbouwkundige opbouw van Amsterdam.

verplicht

Afbeelding: plattegrond Amsterdam in 1920

Tussen de 19e eeuwse schil en de langs de tramlijn naar Haarlem ontwikkelde Admiraal de Ruiterweg/Plan West lag ten zuiden van de Haarlemmerweg een open stuk polder. De omvang van het beschikbare terrein bood de mogelijkheid hier in de jaren 1930 het grootschalige complex van de Centrale Markthallen te bouwen. Aan weerszijden van het terrein werden kanalen gegraven voor het vervoer van goederen via het water. Op het terrein werden insteekhavens aangelegd voor laden en lossen via schepen. Deze insteekhavens waren mede bepalend voor de inrichting van het terrein doordat de bebouwing aan de oost- en westflank van het terrein parallel aan de insteekhavens werd gebouwd waardoor er grotendeels sprake was van een schuine verkaveling. Alhoewel de insteekhavens in de loop der jaren zijn gedempt is de schuine verkavelingsopzet vanwege de oude insteekhavens nog steeds kenmerkend voor het circa 23 hectare grootte terrein.



verplicht

Afbeelding: het huidige FCA-terrein in vogelvlucht, gezien vanuit zuidwestelijke richting (bron: Google Earth)

Slechts een beperkt deel van het FCA is bebouwd aangezien een groot deel wordt gebruikt voor verkeersruimte, parkeren en opslag. Bovendien is er door de schuine verkavelingswijze sprake van veel restruimte. De bebouwing op het terrein van FCA bestaat hoofdzakelijk uit één- tot tweelaagse bedrijfsbebouwing met een plat dak. De markthal is centraal gelegen op het terrein van het FCA en is door de omvang van het gebouw, de kapvorm en het monumentale karakter het meest prominente gebouw op het terrein. Het bruto vloeroppervlak op het FCA bedraagt momenteel circa 75.000 m².

In het plangebied van het voorliggende uitwerkingsplan bevindt zich nog een beperkt aantal bedrijfsgebouwen, zoals ook blijkt uit de navolgende afbeelding. De overige bebouwing in het plangebied is in een eerder stadium al gesloopt of verplaatst (zie ook subparagraaf 2.6.8).

verplicht

Afbeelding: bestaande gebouwen binnen de begrenzing van het uitwerkingsplan (bron: https://earth.google.com/)

De nog bestaande bedrijfsgebouwen in het plangebied zijn:

  1. In de zuidwesthoek van het plangebied zijn meerdere bedrijfsgebouwen aan elkaar geclusterd. De bedrijfsgebouwen zijn in gebruik bij groothandelsbedrijven Maxivers, Miedema & Zoon en Fatels Food Group Rustenburg.

    verplicht

2.5.2 Omgeving van het plangebied     

Met de functionele en open ruimtelijke opzet neemt het terrein van het FCA een heel eigen positie in ten opzichte van de gesloten blokkenstructuur die in hoge dichtheden in grote delen van Amsterdam is toegepast en ook in de woonbuurten ten oosten ten westen van FCA. Alleen het ten noordoosten gelegen bedrijventerrein en de zuidoosten gelegen woonbuurten (Marcantibuurt en de woonbuurt rondom de Van Reigenbergenstraat) hebben net als FCA een afwijkende ruimtelijke opzet doordat hier ook bebouwing in een open structuur is gerealiseerd. In deze gebieden is echter wel in vele hogere dichtheden gebouwd dan op het terrein van het FCA.

Het terrein van het FCA bevindt zich op minder dan 500 meter van de Jordaan. De middeleeuwse stadsstructuur met daaromheen de 17e eeuwse grachtengordel en de Jordaan vormen de kern van Amsterdam. Sinds 1999 heeft dit gebied de status van beschermd stadsgezicht en sinds 2010 is de grachtengordel als kernzone opgenomen in de werelderfgoedlijst van UNESCO. Het overige gebied van het beschermd stadsgezicht (waaronder de Jordaan) is op de werelderfgoedlijst van UNESCO aangewezen als bufferzone.

De directe omgeving van het plangebied bestaat voor een groot deel uit het huidige bedrijventerrein FCA (oost- en zuidzijde). Het bedrijvendeel ten oosten en zuiden van het plangebied zal, net als het plangebied van het voorliggende uitwerkingsplan, de komende jaren worden gerevitaliseerd tot het nieuwe FCA (zie beschrijving in paragraaf 2.6). Het huidige bedrijvendeel direct ten zuidwesten van het plangebied en ten westen van de Centrale Markthal blijft in ieder geval de komende jaren nog in gebruik als bedrijventerrein conform de huidige opzet aangezien dit deel als laatste is opgenomen in de fasering van de totale gebiedsontwikkeling. In het geldende bestemmingsplan is daar rekening mee gehouden doordat dit deel een conserverende bedrijfsbestemming (Bedrijventerrein) heeft waarbij de bestemming eventueel door middel van een wijzigingsbevoegdheid kan worden omzet naar een uit te werken bestemming voor bedrijventerrein of woongebied. De monumentale Centrale Martkhal zal de komende periode worden getransformeerd en nieuwe publieke functies krijgen als hotel, horeca en detailhandel. Op de Centrale Markthal zal nader in worden gegaan in subparagraaf 4.11.1.

Het huidige bedrijvendeel aan de zijde van de Jan van Galenstraat zal de komende jaren worden getransformeerd naar een nieuw woongebied. Hiervoor zijn separate uitwerkingsplannen in voorbereiding.

Direct ten noorden van het plangebied ligt het bedrijvencentrum 'Westerkwartier'. Het bedrijventerrein is via de Vredenhofweg en de Van Slingelandtstraat aangesloten op de Haarlemmerweg. Het gebruik van het bedrijvencentrum is divers en bestaat o.a. uit (perifere) detailhandel, ontwerpstudio's, garagebedrijven en kleinschalige bedrijvigheid. In het oosten van het bedrijvencentrum bevindt zich een leidingwaterbedrijf terwijl centraal op het bedrijvencentrum een tankstation aanwezig is.

Met name in het noordelijk deel van het bedrijvencentrum heeft in de afgelopen jaren herontwikkeling plaatsgevonden. Op het overige deel van het bedrijvencentrum, zoals direct ten noorden van het plangebied, heeft de aanwezige bebouwing geen duidelijke onderlinge samenhang. Bouwhoogte en bouwvolume lopen hier uiteen. De aanwezige bouwhoogte varieert van 3 tot 20 meter.

verplicht

Afbeelding: een deel van de bedrijfsbebouwing van bedrijvencentrum 'Westerkwartier', langs de Vredenhofweg (bron: https://www.google.nl/maps)

Ten oosten van het bedrijvencentrum 'Westerkwartier' bevindt zich de Ecowijk op het voormalig GWL-terrein. Deze woonbuurt is in de jaren '90 aangelegd. Het dichtstbij het onderhavige plangebied gelegen woongebouw (Waterpoortweg 201 t/m 431/Van Hogendorpstraat 180) bevindt zich op circa 78 meter. Dit woongebouw zorgt door de positie en omvang voor afscherming van de achtergelegen woningen met het bedrijvencentrum 'Westerkwartier' .

verplicht

Afbeelding: de ecowijk in vogelvlucht met link het woongebouw Waterpoortweg 201 t/m 431/Van Hogendorpstraat 180, gezien vanuit zuidwestelijke richting (bron: Google Earth)

Ten oosten van het plangebied bevindt zich een terrein waarop twee aan elkaar geschakelde sporthallen van het Hogendorp Sportcentrum staan. De sporthallen hebben een bouwhoogte van circa 8 meter.

verplicht

Afbeelding: sportcomplex 'Hogendorp' (bron: https://www.amsterdam.nl)

Sportcentrum Hogendorp bevindt zich in de westelijke rand van de Staatsliedenbuurt. De woonbebouwing aan de westrand van deze buurt is ter hoogte van het plangebied vier- tot vijflaags waarbij de vierlaagse bebouwing veelal is afgedekt met een kap. Daar waar de Staatsliedenbuurt voornamelijk uit gesloten bouwblokken bestaat zijn de bouwblokken aan de westrand halfopen waardoor er geen sprake is van een volledig gesloten binnenterrein. De open zijdes van de blokken bevinden zich aan de westzijde, dus de kant van het FCA. De afstand tussen het plangebied en de woongebouwen bedraagt minimaal 97 meter.

verplicht

Afbeelding: de halfopen blokken aan de westrand van de Staatsliedenbuurt, gezien vanuit zuidwestelijke richting (bron: Google Earth)

Ten zuidoosten en zuiden van het plangebied bevinden zich diverse bedrijfsgebouwen van op het FCA gevestigde bedrijven. Het gaat onder meer om het Koelhuis, het Middengbouw en de Fustcentrale. In de bedrijfsgebouwen zijn diverse groothandelsbdrijven gevestigd, zoals De Mooij, Vroegop-Windig, De Stigter, Jan de Geus en Zn en Bidfood.

verplicht

Afbeelding: een deel van het ten zuiden van het plangebied gelegen Middengebouw

verplicht

Afbeelding: deten zuiden van het plangebied gelegen Fustcentrale

De westelijke begrenzing van het plangebied wordt gevormd door het Westelijk Marktkanaal. In dit kanaal liggen diverse woonboten. Het gaat om een rij woonboten van één tot twee lagen aan de overzijde van het kanaal, tussen de kruising met De Rijpgracht en de bocht van de Willem de Zwijgerlaan richting de Bos en Lommerweg (Willem de Zwijgerlaan 256-280). De andere rij woonboten is gelegen aan het Vredenhofpad (2-18). Ook hier gaat het om woonboten van één tot twee bouwlagen.

verplicht

Afbeelding: een deel van de woonboten langs het Vredenhofpad (bron: https://www.google.nl/maps)

Op de westelijke oever van het Westelijk Marktkanaal bevindt zich ter hoogte van de westelijke rij woonboten een tuinstrook van de woonboten Willem de Zwijgerlaan 256-280 en een smalle groenstrook die de Willem de Zwijgerlaan begeleidt. De vierlaagse woonblokken van de woonwijk Landlust bevinden zich op een afstand van circa 100 meter van het plangebied.

verplicht

Afbeelding: de blokken van de woonwijk Landlust en de woonboten Willem de Zwijgerlaan 256-280, gezien vanuit noordoostelijke richting (bron: Google Earth)

Nabij de bocht van de Willem de Zwijgerlaan richting de Bos en Lommerweg zijn de gronden in gebruik als woonwagenstandplaats.

verplicht

Afbeelding: de woonwagenstandplaats bij de bocht van de Willem de Zwijgerlaan (bron: https://www.google.nl/maps)

De zone ten noorden en noordwesten van deze woonwagenstandplaats is in gebruik als bedrijventerrein Landlust. Het bedrijventerrein bevindt zich langs enkele doodlopende zijtakken van het Westelijk Marktkanaal. Op het bedrijventerrein zijn diverse bedrijven gevestigd, zoals een jachtwerf, autoherstelbedrijven, een tafelzurenfabriek, bouwmarkten en sportscholen.

verplicht

Afbeelding: bedrijventerrein Landlust (bron: https://www.google.nl/maps)

Ten noordwesten van het plangebied ligt tenslotte begraafplaats Vredenhof. Deze begraafplaats heeft een ingang aan de zijde van de Haarlemmerweg en wordt verder omringd door de Vredenhofweg, welke als een lus rondom de begraafplaats ligt.

2.6 Invulling bedrijvendeel     

Het bedrijvendeel zal na de herontwikkeling het nieuwe aaneengesloten bedrijventerrein van FCA vormen, welke fysiek afsluitbaar zal zijn van openbaar gebied. Het doel is om het nieuwe FCA na herontwikkeling een efficiënt ingericht bedrijventerrein te laten zijn dat is gericht op distributie, handel en kennis. Het bedrijvendeel zal primair worden ontsloten aan de noordkant (zijde Haarlemmerweg/Zeebergweg) en secundair aan de zuidkant (zijde Jan van Galenstraat). Het zware vrachtverkeer zal uitsluitend nog via de noordzijde rijden, bezoekers/klanten van de bedrijven kunnen ook via de zuidzijde naar het nieuwe bedrijvendeel rijden.

In de toekomstige situatie zal de manier van ondernemen op het FCA veranderen ten opzichte van de huidige situatie doordat er een nieuwe, efficiëntere verkaveling wordt toegepast en de verwerkingsprocessen van de goederen efficiënter worden ingericht. Het FCA krijgt daarom een nieuwe maaiveldinrichting en er zullen diverse nieuwe bedrijfsgebouwen worden gerealiseerd.

In deze paragraaf zal als eerst worden ingegaan op de uitgangspunten en keuzes die leidend zijn geweest voor de herinrichting van het nieuwe FCA. Vervolgens wordt de hoofdopzet, het programma, het parkeren van het nieuwe FCA, de fasering/transitie en het in voorbereiding zijnde Beeldkwaliteitsplan toegelicht. Daarna zal specifiek worden ingezoomd op het plangebied van het uitwerkingsplan.

2.6.1 Welke keuzes zijn gemaakt voor de herinrichting FCA?     

Huidige knelpunten

Zoals beschreven in paragraaf 2.5 is het FCA al bijna 100 jaar op de huidige locatie gevestigd. Bij de aanleg van het terrein speelde aan- en afvoer van goederen via het water een prominente rol. Dit heeft er toe geleid dat aan weerszijden van het FCA een kanaal aanwezig is. Bij de aanleg werden er ook diverse insteekhavens langs deze kanalen aangelegd met bedrijfsgebouwen langs deze insteekhavens. Deze insteekhavens zijn inmiddels gedempt maar de oorspronkelijke verkaveling is nog steeds zichtbaar met kleine, losse en schuine bedrijfsgebouwen aan de randen en enkele grotere bedrijfsgebouwen in het middendeel van het terrein. Aan de oostzijde van het terrein bevindt zich een bedrijfsstraat waarvan het merendeel van de bezoekers en vrachtwagens gebruik maakt. De ontsluiting van het terrein vindt voornamelijk plaats via de Jan van Galenstraat. Met name het vrachtverkeer dat van deze entree gebruik maakt heeft nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat langs de Jan van Galenstraat.

Door de huidige verkaveling en opzet wordt het terrein momenteel niet efficiënt gebruikt en is er door de menging van personenauto’s en vrachtwagens sprake van een verkeersonveilige situatie. Daarbij levert deze indeling op dat vrachtwagens veelvuldig moeten manoeuvreren om bij de gewenste locatie te komen. Dit levert onnodig verkeersgeluid op (zoals optrekken/afremmen, achteruitrijbeveiliging, toeteren). De huidige verkaveling en het gebruik leiden bovendien tot (geluids)overlast voor de woningen in de directe omgeving.

Ambitie en richtinggevende keuzes

De gemeenteraad heeft via het op 18 februari 2010 vastgestelde Ambitiedocument de ambitie uitgesproken en er principieel voor gekozen om op het FCA terrein woningbouw te gaan ontwikkelen en tegelijkertijd het FCA op deze plek in de stad te behouden vanwege het belang van FCA voor Amsterdam. Teneinde de nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van de Jan Van Galenstraat te verminderen is bij deze keuze een belangrijk uitgangspunt geweest dat het nieuwe FCA zijn hoofdentree aan de noordzijde van het terrein diende te krijgen (zijde de Haarlemmerweg). Op die manier worden de Jan van Galenstraat (en de omwonenden) in de toekomst ontlast van het vrachtwagenverkeer. Het zuidelijk deel van het huidige terrein zou worden gebruikt voor woningbouw (circa 50% van het terrein). Gevolg van deze reeds in 2010 gemaakte keuze is dat de bedrijven die thans op het zuidelijk deel zijn gevestigd naar het noordelijk deel moeten worden verplaatst.

Begin 2012 is ten behoeve van de herontwikkeling een bestemmingsplan in procedure gebracht, welke op 28 januari 2014 is vastgesteld. Door enkele zittende ondernemers is beroep bij de Raad van State ingesteld. De uitspraak van de Raad van State leidde er toe dat het bestemmingsplan gerepareerd diende te worden door het opnemen van specifieke parkeernormen voor het toekomstige bedrijvendeel. Middels het 2e Herstelbesluit in 2016 is het moederplan onherroepelijk geworden (zie paragraaf 2.2). In het bestemmingsplan zijn voornoemde gemaakte keuzes met betrekking tot de globale indeling van het nieuwe FCA (bedrijven noordelijk deel en woningen zuidelijk deel) planologisch geborgd en daarmee richtinggevend voor de verdere uitwerking van de plannen.

Uitgangspunten en overwegingen

De bedrijven op het FCA hebben aangegeven dat zij bij de uitwerking van de planvorming belang hechten aan in ieder geval de volgende randvoorwaarden:

  • Markt voor de langere termijn op een binnenstedelijke locatie;
  • Handelsstraat met alle productgroepen in marktverkoop;
  • Open voor gemengde bedrijven: marktverkoop, productie, distributie. FCA heeft zowel een marktfunctie als een distributiefunctie; niet één van de twee.

Om het FCA op een goede en verkeersveilige manier te laten functioneren en om de gewenste intensivering van het ruimtegebruik te realiseren (zodat circa 10 hectare van het huidige FCA beschikbaar komt voor woningbouw) zijn bij de planvorming onder meer de volgende uitgangspunten en overwegingen toegepast:

  1. Behoud van de centraal gelegen cultuurhistorische waardevolle gebouwen Centrale Markthal en Koelhuis (met daarop een muurschildering van de Amerikaanse kunstenaar Keith Haring) waardoor de ontwikkelmogelijkheden van het middendeel beperkt zijn.
  2. Realisatie van een centrale Handelsstraat waarbij het ontvlechten van bezoekers- en vrachtverkeer ter bevordering van de verkeersveiligheid een belangrijke voorwaarde is.
  3. Ondersteunende bedrijven en meer op distributie georiënteerde bedrijven die geen marktfunctie hebben (en waar dus geen klanten komen) meer aan de randen positioneren.
  4. Realiseren van een nieuw aaneengesloten handelsgebouw (in plaats van de huidige losstaande bedrijfsgebouwen), uniforme bedrijfsruimte, verdeeld in duidelijk herkenbare en geordende en vitale deelmarkten met marktfunctie aan de centrale Handelsstraat en bevoorrading aan de andere zijde).
  5. Gescheiden aan- en afvoer in verband met NVWA-voorwaarden (Voedselwarenwet) waarbij verwerkte producten en onverwerkte producten elkaar niet kruisen.
  6. Rekening houden met behoud van het Middengebouw (ten noorden van de Centrale Markthal). Dit gebouw ligt tussen het Koelhuis en de Centrale Markthal in. De twee laatstgenoemde gebouwen blijven behouden in verband met hun monumentale status en zichtbaarheid. Het slopen van alleen het Middengebouw, welke bouwkundig in goede staat is, zou niet leiden tot een efficiëntere indeling van het nieuwe FCA.
  7. Rekening houden met de mogelijke functies in de Centrale Markthal bijvoorbeeld een hotel, maar ook de mogelijkheid om de oostgevel van de Centrale Markthal te gebruiken voor ‘kleinere’ buikbedrijven.
  8. Voldoende ruimte voor logistiek, marktfunctie (uitstallen producten), wachtruimte, collectieve activiteiten, parkeren en verdere ontwikkeling van het FCA.
  9. Realisatie van ten minste 90.000 m² BVO nieuwe bedrijfsbebouwing ten behoeve van de buik- en servicebedrijven.

Uitgaande van het ‘omklappen’ van de zuidelijke hoofdentree naar een noordelijke hoofdentree, de nadrukkelijke eis van de ondernemers voor het clusteren van de marktfuncties en voor de ontvlechting van vrachtverkeer en bezoekersverkeer, de beschikbare ruimte aan de westzijde (circa 110 meter tussen het Westelijk Marktkanaal en de te behouden gebouwen in het midden) versus die aan de oostzijde (circa 140 meter tussen het Oostelijk Marktkanaal en de te behouden gebouwen in het midden ), heeft dit alles geleid tot een indeling van het nieuwe FCA zoals dat in de navolgende subparagrafen zal worden toegelicht.

2.6.2 Hoofdopzet     

Voor de herontwikkeling van het bedrijventerrein FCA is door het Consortium Marktkwartier een Masterplan (d.d. 23 november 2015, gewijzigd in 2018) opgesteld, welke verder is uitgewerkt in een een Beeldkwaliteitsplan. Het Beeldkwaliteitsplan voor het bedrijvendeel is 26 april 2021 vastgesteld door de gemeenteraad (zie ook subparagraaf 2.6.7).

Uitgangspunt is dat de in het middendeel gelegen monumentale gebouwen Centrale Martkhal en Koelhuis en het eveneens in het middendeel gelegen Middengebouw worden gehandhaafd. Op het overige deel van het bedrijventerrein worden (grotendeels) nieuwe gebouwen met bedrijfsunits gerealiseerd. Voor een efficiënte en hygiënische bedrijfsvoering is het van belang dat de aanvoer van goederen aan de ene zijde van de bedrijfsunit plaatsvindt en de afvoer (handel) aan de andere zijde. Elke bedrijfsunit wordt daardoor gerealiseerd volgens het doorstroomprincipe. Dat houdt in dat aangevoerde producten direct in koel-/diepvriescel worden opgeslagen of als voorraad op pallets worden gezet. Vandaar worden de producten vervolgens naar de voorzijde van de bedrijfsunits verplaatst voor de dagelijkse handel/markt. Het kan ook zijn dat er na aanvoer van de producten eerst een verwerkingshandeling plaatsvindt en vervolgens de eindproducten in de handelszone geplaatst worden.

Om het bezoekers- en vrachtverkeer zoveel mogelijk van elkaar te scheiden wordt uitgegaan van een handelsstraten en expeditiestraten. Het vrachtverkeer wordt grotendeels afgewikkeld via een expeditiestraat zodat de bedrijven aan de achterzijde van hun units kunnen worden bevoorraad. Voor de breedte van een expeditiestraat is ruim 30 meter benodigd zodat er naast een tweebaans rijweg ook voldoende ruimte is voor draaicirkels en vrachtwagens haaks op de loadingdocks. Aan het eind van de rijbaan is tevens een draaicirkel nodig voor de vrachtwagens om te keren zodat zij terug kunnen rijden naar de noordelijke entree.

Bezoekersverkeer rijdt via een handelsstraat naar de voorzijde van de bedrijfsunits. Voor de marktfunctie van het groothandelsterrein is het noodzakelijk om een luifel te hebben (circa 7 meter diep) waaronder een deel van de producten overdag wordt uitgestald om aan de klanten te tonen én de producten te beschermen tegen de invloeden van zon, wind, regen of hagel. Voor de marktfunctie is het daarnaast van groot belang dat klanten in de directe nabijheid van de bedrijfsunits kunnen parkeren zodat zij de gekochte producten gemakkelijk en snel in hun voertuigen kunnen laden. Klanten willen zo min mogelijk tijd kwijt zijn aan rondrijden/lopen en voor hen is het daarom ook efficiënt als alle groothandelaren met marktfunctie aan een centraal plein zitten. Voor ondernemers is dat ook beter voor hun zichtbaarheid.

Het Food Center zal uit drie verschillende architectonische elementen bestaan: de bedrijfsgebouwen, accenten en verschillende vormen van omheining. De bedrijfsgebouwen bevinden zich langs handelsstraten en expeditiestraten. De accenten zijn gebouwen op een bijzondere positie of bestaande gebouwen met historische waarde. De omheining bevindt zich logischerwijs langs de randen van het Food Center en bestaat uit poorten, hekken en geluidschermen.

Voor de zone ten westen/noordwesten van de Centrale Markthal is nog niet definitief bekend welke invulling deze zone gaat krijgen: deze zone (of een deel van deze zone) wordt mogelijk ingericht ten behoeve van het nieuwe FCA of de zone (dan wel een deel ervan) wordt onderdeel van het nieuwe woongebied.

Logistiek (infrastructuur en andere collectieve voorzieningen)

De inrichting van het nieuwe FCA wordt mede ingegeven door de wens om de verkeersstromen voor het nieuwe FCA al zoveel mogelijk buiten de poort van het bedrijventerrein van elkaar te scheiden. Door het ontvlechten van vrachtverkeer (zwaar verkeer) en klantenverkeer (licht verkeer) wordt de verkeersveiligheid op het terrein en de Zeebergerweg bevorderd. Voor voedselverwerkingsbedrijven is het bovendien verplicht om de aan- en afvoerstromen te scheiden, daarbij in het bijzonder de afvalstromen. Het ophalen van voedsel door klanten en de afvalinzameling mogen elkaar zodoende niet kruisen.

 verplicht

Afbeelding: logistieke structuur nieuwe bedrijvendeel (bron: Beeldkwaliteitsplan Food Center Amsterdam)

De scheiding van verkeersstromen wordt bereikt door aan de zijde van de Zeebergweg een gebouw (Kopgebouw) te realiseren met aan weerszijden entrees met voldoende capaciteit (noordelijke entree).De Zeebergwerg zal bovendien worden heringericht waarbij er een knip wordt aangebracht om het verkeer voor de entrees van elkaar te scheiden. Het verkeer voor de oostelijke entree zal via de Van Slingelandtstraat-Zeebergweg aan- en afrijden terwijl het verkeer voor de westelijke entree via de Vredenhofweg-Zeebergweg aan- en af rijdt. De Centrale Verkeerscommissie (CVC) heeft op 14 januari 2020 een positief advies ten aanzien van het ontwerp Zeebergweg / Noordelijke ontsluiting Foodcenter.

verplicht

Afbeelding: voorlopig ontwerp herinrichting Zeebergweg)  

De noordelijke entree aan de oostzijde van het Kopgebouw is bedoeld voor werknemers van alle bedrijven op het FCA. Via een hellingbaan rijden werknemers die met de auto komen direct naar één van de parkeerdaken in de oostelijke helft van het nieuwe FCA. De daken van de verschillende gebouwen zullen onderling worden verbonden door één of meerdere bruggen. Werknemers van het FCA parkeren uitsluitend op een parkeerdak in de oostelijke helft van het nieuwe FCA en dus niet op maaiveldniveau. Parkeren op straatniveau is uitsluitend bedoeld voor klanten van de bedrijven en voor expeditieverkeer.

Bezoekers/klanten van de bedrijven en expeditieverkeer (vrachtwagens) zullen gebruik maken van de noordelijke entree aan de westzijde van het Kopgebouw. Bezoekers/klanten kunnen ook van de zuidelijke entree gebruik maken:

  • Bezoekers/klanten van de bedrijven kunnen vanaf de noordelijke entree de Handelsstraat oprijden. De Handelsstraat is een nieuwe ontsluitingsweg welke een slinger over het bedrijventerrein maakt. Deze Handelsstraat krijgt zowel aan de noordzijde als de zuidzijde een entree van/naar het openbaar gebied. Alle bedrijfsgebouwen komen met de voorgevel aan de Handelsstraat te liggen. Bezoekers/klanten kunnen hun voertuig bij de te bezoeken bedrijfsunit parkeren. Er komen op de Handelsstraat zowel parkeerplaatsen voor auto's, bestelwagens als voor (kleine) solovrachtwagens. De parkeerplaatsen worden zodanig gesitueerd dat bezoekers/klanten hun ingekochte goederen gemakkelijk kunnen inladen. Het zuidelijk deel van de Handelsstraat (Handelsstraat zuid) wordt zodanig ingericht dat deze alleen toegankelijk is voor auto's, bestelwagens en (kleine) vrachtwagens en niet voor (middelgrote/grote) vrachtwagens van 8 meter of meer. Dit wordt geborgd door een verkeersmaatregel die voorziet in een verbod op het inrijden van FCA via de zuidpoort door motorvoertuigen langer dan 8 meter én zwaarder 3,5 ton. Het noordelijk deel van de Handelsstraat (Handelsstraat noord) zal vanwege expeditie van en naar de bedrijfsgebouwen in de middenstrook en de westzijde wel toegankelijk zijn voor zwaar verkeer (zie direct hierna).
  • Het expeditieverkeer zal bestaan uit verkeer naar de bedrijfsgebouwen in de oostelijke helft en verkeer naar de bedrijfsgebouwen in het middendeel en het westelijk deel.
    1. Het expeditieverkeer van en naar de bedrijfsgebouwen in de oostelijke helft zal via een aparte expeditiestraat (Expeditiestraat oost) naar de achterzijde van de bedrijfsgebouwen aan de oostzijde rijden om daar de bedrijven te bevoorraden. Het expeditieverkeer kruist de verkeersstroom van werknemers daarbij niet op hetzelfde niveau aangezien het expeditieverkeer uitsluitend op maaiveldniveau rijdt terwijl werknemers via een hellingbaan al direct op een hoger niveau rijden. Aan het einde van de Expeditiestraat oost kan het expeditieverkeer via een keervoorziening weer terugrijden naar de hoofdentree. Het expeditieverkeer voor de oostelijke bedrijfsgebouwen zal, behalve bij de noordelijke entree, volledig gescheiden zijn van het overige verkeer.
    2. Het expeditieverkeer van en naar de bedrijfsgebouwen in het middendeel en aan de westzijde van het bedrijventerrein rijdt naar het betreffende bedrijfsgebouw om daar te laden en lossen. Het expeditieverkeer voor deze gebouwen maakt deels gebruik van de Handelsstraat noord en wordt niet gescheiden van het overige verkeer. Vanaf de Handelsstraat noord komt er een aparte aantakking tussen de bedrijfsgebouwen in de middenstrook en aan de westzijde. (Expeditiestraat west)

De centraal gelegen Handelsstraat is dus gericht op kleiner verkeer en bezoek van handelaren en vraagt een andere aanpak dan de Expeditiestraat. De zuidelijke entree grenst aan de woongebouwen van het Marktkwartier en mag daarom alleen in geval van een calamiteit worden gebruikt door vrachtverkeer. De Noordelijke entree vormt de hoofdentree voor vrachtverkeer en werknemers.

Op het FCA komen ook enkele collectieve voorzieningen. Het gaat naast de hiervoor genoemde rijbanen om onder meer beveiliging, toegangscontrole, fustageopslag, vrachtwagenparkeren (met koelinstallaties) en afvalinzameling.

Het vrachtwagenparkeren met koelinstallaties zal inpandig plaatsvinden zodat overlast voor omwonenden wordt voorkomen. De exacte locatie van het gebouw voor het vrachtwagenparkeren wordt nog nader bepaald maar de voorkeur gaat vooralsnog uit naar een locatie aan de oostzijde van FCA, op de kop van het Oostelijk Marktkanaal. Deze locatie heeft de voorkeur omdat het op de logistieke route ligt van het overgrote deel van de vrachtwagens (hierdoor worden onnodige verkeersbewegingen voorkomen), het perceel niet geschikt is voor het huisvesten van buik- of servicebedrijven (ondernemers kunnen hier niet hun handel bedrijven) en deze locatie in combinatie met schoonmaakservice een geschikte mogelijkheid biedt voor ondersteunende diensten voor het FCA. Om het vrachtwagenparkeren op deze locatie mogelijk te maken is echter wel eerst een planologische procedure nodig. Deze procedure zal in een later stadium worden opgestart. Omdat de beoogde locatie planologisch nog niet mogelijk is wordt in de planvorming zekerheidshalve ook rekening gehouden met een (tijdelijke) alternatieve locatie aan de westzijde van het FCA. Dit betreft het huidige fustgebouw voor inname en uitgifte van emballage. Dat gebouw aan de westzijde van FCA blijft voorlopig behouden en zal totdat de voorkeurslocatie in gebruik is genomen dienst doen als locatie voor vrachtwagenparkeren.

verplicht

Afbeelding: de voorkeurslocatie voor het parkeren van vrachtwagens met koelinstallaties (zoekgebied 1) en de alternatieve locatie (zoekgebied 2)

Er zijn tenslotte enkele koudeleidingen op het FCA voorzien met een aanvoer -en retourleiding die de verschillende bedrijfsgebouwen van koeling voorzien. Deze koudeleidingen komen bovengronds en overbruggen de Handelsstraat zuid rondom een deel van het Koelhuis.

Bouwvolumes

De nieuwe bedrijfsgebouwen volgen de contouren van de kavelgrenzen waarbij:

  • aan de westzijde bebouwing op een afstand van ten minste 8 meter van de kavelgrens/waterkant komt vanwege een ruimtelijke reservering voor onder meer kabels en leidingen;
  • aan de oostzijde bebouwing op voldoende afstand van de kavelgrens komt om de Expeditiestraat en het insteken van vrachtverkeer bij laad- en losdocks mogelijk te maken.

Tussen de Expeditiestraat oost en de Handelsstraat komt een haakvormig bedrijfsbebouw (Bedrijfsgebouw Oost) met aan de westzijde parkeerplaatsen voor klanten en aan de oostzijde laad- en losdocks voor expeditieverkeer. In dit bedrijfsgebouw komen diverse units waarbij elke unit met de entree aan de Handelsstraat zal zijn gelegen en er aan de zijde van de expeditiestraat diverse laad- en losdocks komen. De units krijgen een diepte van circa 50 meter om zo goed uitvoering te kunnen geven aan het doorstroomprincipe.

Het noordelijk deel van het Bedrijfsgebouw Oost komt in het verlengde van het Kopgebouw te liggen. Het Kopgebouw en het noordelijk deel van het Bedrijfsgebouw Oost zullen fysiek van elkaar worden gescheiden door de aansluiting van de expeditiestraat op de entreezone ten westen van het Kopgebouw. Het Bedrijfsgebouw Oost krijgt een bouwhoogte van maximaal 15 meter terwijl het Kopgebouw vanwege de bijzondere positie (hoofdentree) een bouwhoogte krijgt van maximaal 18 meter. De gevels van Bedrijfsgebouw Oost die grenzen aan de Handelsstraat zuid krijgen een lange doorlopende luifel. Deze vormt het herkenbare architectonische element dat de bedrijven aan de voor klanten toegankelijke zijde aaneenschakelt.

verplicht

Afbeelding: opzet nieuw bedrijvendeel FCA, waarbij de zone ten westen/noordwesten van de Centrale Markthal gearceerd is weergegeven (bron: Beeldkwaliteitsplan Food Center Amsterdam)

De Centrale Markthal en het Koelhuis zijn twee markante gebouwen die als monument aangewezen zijn en dus behouden blijven. Deze bestaande gebouwen bevinden zich in de middenstrook van het FCA. In de middenstrook blijft het bestaande bedrijfsgebouw tussen het Koelhuis en de Centrale Markthal vooralsnog behouden (Bedrijfsgebouw Midden). Het momenteel circa 10,5 meter hoge bedrijfsgebouw zal worden gerenoveerd en deels worden vernieuwd. Dit bedrijfsgebouw grenst aan de noord- en oostzijde aan de Handelsstraat zuid en zal aan deze gevel, evenals Bedrijfsgebouw Oost, van een luifel worden voorzien. De westzijde van het Bedrijfsgebouw Midden zal worden gebruikt voor expeditie. De bouwhoogte van het Bedrijfsgebouw Midden kan in de toekomst maximaal 12 meter worden. Voor het Koelhuis en de Centrale Markthal wordt uitgegaan van de bestaande goot- en bouwhoogtes: bouwhoogte van 32 meter voor het Koelhuis en een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 15 en 29 meter voor de Centrale Markthal.

Ten aanzien van de westzijde is op dit moment bekend dat in ieder geval de noordwestzijde tot het nieuwe FCA zal gaan behoren. Hier is een nieuw bedrijfsgebouw voorzien voor een groothandel (Bedrijfsgebouw West-noord). Dit bedrijfsgebouw bestaat uit een rechthoekig deel met een maximum bouwhoogte van 10 meter en iets een lager en terugliggend deel. Vanwege de zichtbaarheid van de muurschildering van Keith Haring vanuit de woonwijk Landlust zal het lagere en terugliggende gebouwdeel een maximum bouwhoogte van 9 meter krijgen.

De oostelijke gevel van het rechthoekige deel krijgt een luifel, welke ter hoogte van de entree hoger en dieper zal zijn dan de rest van de luifel. De entreeluifel wordt 15 meter hoog en een deel van de luifel loopt door in het rechthoekige gebouwdeel. De laad- en losdocks van het gebouw zijn voorzien bij het terugliggende en lagere gebouwdeel. Aan de zijde van het Westelijk Marktkanaal ligt het volledige bedrijfsgebouw minimaal 8 meter terug ten opzichte van de kademuur. Dit vanwege een ruimtelijke reservering voor onder meer kabels en leidingen.

De daken van de nieuwe gebouwen aan de oostzijde zullen worden benut voor parkeren door werknemers. Bovenop een parkeerdak kan een pergola constructie worden voorzien die esthetisch functioneert als kroon en dienst doet als draagconstructie voor PV panelen boven de geparkeerde auto's. De daken waarop niet wordt geparkeerd kunnen eventueel worden gebruikt voor onder meer PV panelen.

De nieuwe gebouwen op het nieuwe FCA zullen lager worden dan het Koelhuis en de Centrale Markthal om deze markante gebouwen afleesbaar te houden. Het grondoppervlak van alle gebouwen tezamen zal niet meer dan 68.000 m² bedragen (exclusief de Centrale Markthal).

2.6.3 Programma     

De bedrijfsgebouwen op het toekomstige FCA zullen plek bieden aan buikbedrijven, aanverwante bedrijvigheid (servicebedrijven) en bijbehorende functies (zoals parkeervoorzieningen en een kleine horecavoorziening). Enkele (mainport)bedrijven die niet in de beoogde formule van het toekomstige FCA passen zijn recentelijk van het terrein verdwenen door verhuizing. De nog resterende mainportbedrijven zullen hun bedrijf transformeren naar een buik- of servicebedrijf of zij zullen verhuizen naar andere locaties in of buiten Amsterdam.

In de planvorming voor het nieuwe FCA wordt vooralsnog uitgegaan van een bedrijventerrein van 15 hectare met 90.000 m² bruto vloeroppervlak (bvo) bedrijfsruimte, inclusief een gedeeltelijke invulling van de Centrale Markthal met 2.000 m² bvo buik- en servicebedrijven, 6.000 m² bvo buik- en servicebedrijven in het Koelhuis en de vooralsnog te behouden zone ten zuidwesten van het Koelhuis. Daarnaast wordt er luifels gemaakt met een oppervlak van circa 5.000 m². Gelet op de wijze van meten volgens het bestemmingsplan tellen deze luifels niet mee in het bvo, tenzij de luifels worden voorzien van zijwanden.

De bedrijfsbebouwing kan met behulp van bijvoorbeeld tussenverdiepingen worden uitgebreid naar maximaal 110.000 m² bvo (exclusief luifels) indien op basis van een gedegen parkeeronderzoek kan worden vastgesteld dat sprake is van voldoende parkeergelegenheid op maaiveld voor bezoekers en vrachtwagens en er eveneens sprake is van voldoende parkeergelegenheid op parkeerdaken voor werknemers.

2.6.4 Parkeren     

Ten behoeve van de bedrijfsfuncties zal er op het toekomstige terrein van FCA voldoende parkeergelegenheid moeten worden gerealiseerd, aangezien dit van belang is voor het functioneren van de bedrijven. Het gaat daarbij niet alleen om het parkeren van de nieuwe bedrijfsgebouwen maar ook om het parkeren van de bedrijfsfuncties in de (voorlopig) te handhaven gebouwen, zoals de Centrale Markthal, het Koelhuis en de overige bedrijfsgebouwen aan de westzijde. Vanwege de geslotenheid van het FCA zullen uitsluitend werknemers, bezoekers en vrachtwagens op het bedrijventerrein parkeren. In de in voorbereiding zijnde planvorming wordt zoveel mogelijk uitgegaan van een scheiding van parkeren door werknemers, bezoekers en vrachtverkeer. Uitgangspunt is dat bezoekers voor de deur van de bedrijven (op maaiveldniveau) parkeren terwijl werknemers op één of meerdere parkeerdaken in de oostelijke helft van het bedrijvendeel zullen parkeren. De parkeerdaken zullen worden voorzien van afscherming en pergola's.

Vrachtwagens komen in de meeste gevallen alleen voor laden en lossen maar in sommige gevallen zullen vrachtwagens ook op het FCA parkeren. Dat zal gebeuren in speciaal daarvoor bedoelde zones. Vanwege de bederfelijke inhoud zullen sommige vrachtwagens tijdens het parkeren hun koeling aan laten. Om overlast voor de omgeving te voorkomen zullen geparkeerde vrachtwagens met koeling uitsluitend zijn toegestaan in een gebouwde voorziening aan de oostzijde van het nieuwe FCA. De locatie van dit parkeergebouw is voorzien op de kop van het Oostelijk Marktkanaal, aangezien dit gebouw langs de route van vrachtwagens ligt (Expeditiestraat oost) waardoor onnodige verkeersbewegingen worden voorkomen. Deze voorkeurslocatie is planologisch nog niet mogelijk waardoor er ook rekening is gehouden met een (tijdelijke) alternatieve locatie aan de westzijde van het FCA. Dit betreft het bestaande gebouw waarin momenteel nog de fustcentrale is gehuisvest (zie ook de nadere toelichting in paragraaf 2.6.2). Het bestaande gebouw kan direct vanaf de ingebruikname van het nieuwe FCA worden benut voor vrachtwagenparkeren.

In paragraaf 4.2 wordt nader ingegaan op parkeren van zowel gemotoriseerde voertuigen als fietsen en scooters op het nieuwe FCA. Er wordt in die paragraaf ook nader ingegaan op het parkeren tijdens de transitie van het FCA.

2.6.5 Beperken overlast omgeving     

Het huidige FCA is in de jaren ’30 van de vorige eeuw in gebruik genomen. De bestaande bedrijven zoals deze sinds jaar en dag in exploitatie zijn veroorzaken milieueffecten en kennen milieurisico’s. Het gaat daarbij met name om emissie van geluid maar onder meer ook om verbrandingsgassen van stookinstallaties en met geur belaste afvallucht. Elk bedrijf doet in het kader van het Activiteitenbesluit een individuele melding bij het bevoegd gezag. De effecten van bronnen die zich buiten de terreingrens van een individueel bedrijf bevinden (collectieve voorzieningen en rijbewegingen van en naar de bedrijven) worden daarbij buiten beschouwing gelaten.

Bij een middenin de stad gelegen bedrijventerrein als FCA hebben met name verkeer en geluid een belangrijke impact op de omgeving:

  • Verkeer: De verkeersimpact hangt vooral samen met het feit dat de hoofdtoegang van het bedrijventerrein momenteel aan de Jan van Galenstraat is gelegen waardoor veel verkeer ook via deze weg naar het bedrijventerrein rijdt. Door de ingebruikname van de noordelijke entree en de beoogde herontwikkeling zal het verkeer van en naar het FCA in de toekomst vooral via de noordzijde rijden. Dat heeft gunstige effecten op de leefbaarheid langs en de verkeersveiligheid op de Jan van Galenstraat.
  • Geluid: Om een beeld te krijgen van de huidige geluidsbelasting zijn door M+P geluidsmetingen verricht. Via deze geluidsmetingen is nagegaan wat de actuele geluidsbelasting in de omgeving is (rapportnummer: M+P.AVEC.22.01, d.d. 14 augustus 2022, zie bijlage 1). De geluidsmetingen zijn uitgevoerd op drie meetpunten aan de Visseringstraat en Van Bossepad. Tevens zijn referentiemetingen uitgevoerd voor de oostgevel van het pand Schaepmanstraat 172-178. De meetresultaten zijn samengevat in onderstaande tabel. Het betreft de gemeten waarden gedurende 10 minuten effectieve meettijd.



    verplicht

    Tabel: gemeten geluidniveaus in dB(A) in juni en juli 2022

Er zijn al geruime tijd plannen om het bedrijventerrein FCA te transformeren. Op 14 december 2005 heeft de gemeenteraad de Ontwikkelingsstrategie Food Center Amsterdam vastgesteld en nadien op 17 februari 2010 het Ambitiedocument Herstructurering Food Center Amsterdam. De keuze is daarbij expliciet gemaakt om het FCA in gecomprimeerde vorm te behouden op het noordelijk deel van de huidige locatie, om daarmee zuinig met de schaarse ruimte om te gaan. Hierbij past volgens de gemeenteraad een intensief en meerlaags ruimtegebruik, waarbij ook parkeerfuncties mogelijk zijn op de daken van de gebouwen.

De (her)ontwikkeling van bestaande (en te behouden) bedrijfsgebouwen, geheel nieuw te bouwen bedrijfsgebouwen en de inrichting van de buitenterreinen ter plaatse van het nieuwe FCA heeft gevolgen voor de omgeving. Met name ten westen en ten oosten van het gebied zijn bestaande woonwijken gesitueerd terwijl ten zuiden van het nieuwe FCA de nieuwe woonbuurt Marktkwartier wordt gerealiseerd. De uitdaging is dan ook om het FCA op een zo'n goed mogelijke manier in te passen in de omgeving, met zo min mogelijk overlast voor omwonenden. Dit is gedaan door te kijken naar alternatieve invullingen, de oprichting van een coöperatie FCA. milieuzonering en diverse bron- en overdrachtsmaatregelen.

Alternatieve invullingen FCA

In het kader van de planvorming is gekeken naar meerdere varianten voor de invulling van het nieuwe FCA, mede omdat deze mogelijk minder effect hebben op de omgeving. Uiteindelijk is gekozen voor de hoofdopzet zoals in subparagraaf 2.6.2 is omschreven aangezien de alternatieve invullingen om meerdere redenen niet de voorkeur hebben. De twee alternatieve varianten zijn:

  1. Expeditiestraat, bedrijfsgebouw met bedrijfsunits en centrale handelsstraat aan de westzijde van het FCA (in plaats van aan de oostzijde).
  2. Spiegelen expeditiestraat, bedrijfsgebouw met bedrijfsunits en centrale handelsstraat zodat klanten aan de rand van het FCA parkeren.

Ad 1: Aan de oostzijde is er tussen de bestaande te handhaven gebouwen in het middendeel en de kade van het Oostelijk Marktkanaal ruimte met een breedte van 140 meter beschikbaar. Aan de westzijde bedraagt de beschikbare ruimte tussen de bestaande te handhaven gebouwen in het middendeel en de kade van het Westelijk Marktkanaal 110 meter. Dat betekent dat er aan de westzijde 30 meter minder ruimte is. Bij positionering van de expeditiestraat, het bedrijfsgebouw met bedrijfsunits en de centrale handelsstraat aan de westzijde zou er onvoldoende ruimte overblijven voor parkeren door de klanten. De expeditiestraat heeft namelijk een minimale breedtemaat van 30 meter terwijl de bedrijfsunits ook voldoende diepte moeten hebben vanwege het doorstroomprincipe (zie het begin van deze subparagraaf). Indien de bedrijfsunits ondieper (smaller) gemaakt worden (bijvoorbeeld 30 meter in plaats van 50 meter) dan wordt het minimaal te bouwen m² BVO bedrijfsbebouwing aan de westzijde kritiek (lees: er kunnen onvoldoende units worden gerealiseerd) waardoor uiteindelijk een groter ruimtebeslag van het FCA nodig zou zijn en er ook aan de andere zijde (in dit geval de oostzijde) rekening moet worden gehouden met gescheiden aan- en afvoer van producten. Deze inpassing komt de efficiëntie niet ten goede en er zou veel ruimte verloren gaan aan extra verkeersruimte waardoor de totale footprint van het FCA onevenredig groot wordt. Het aan de westzijde positioneren van de expeditiestraat, het bedrijfsgebouw met bedrijfsunits en de centrale handelsstraat zou er bovendien toe leiden dat de reservering van 8 meter voor onder meer kabels en leidingen komt te vervallen.

Ad 2: Er is ook onderzocht of de expeditiestraat/bedrijfsunits gespiegeld zou kunnen worden aan de oostzijde zelf. Hierdoor zou de marktfunctie aan de kadezijde komen te liggen, inclusief het parkeren van de klanten en het laden van de gekochte producten. In de zone tussen de bestaande gebouwen in het middendeel en Bedrijfsgebouw Oost ontstaat dan een gemengd verkeersgebied. De oostzijde van de Centrale Markthal en het Middengebouw bevatten namelijk marktfuncties waar klanten komen (en daar ook willen parkeren) en tegelijkertijd zouden daar dan ook de vrachtwagens komen om de bedrijfsunits in Bedrijfsgebouw Oost te bevoorraden. Dit is vanuit verkeersveiligheid een ongewenste situatie omdat er kruisend verkeer is en de veiligheid van de klanten voor de gebouwen in het middeldeel in het geding is. Een dergelijke situatie is nu al de praktijk op het huidige FCA en wordt als onveilig beschouwd. In de toekomstige situatie, waar het bedrijvendeel beduidend kleiner is dan nu, zal de beschikbare ruimte voor het verkeer kleiner zijn dan in de huidige situatie. Te meer reden om vanuit oogpunt van verkeersveiligheid voor gescheiden rijbanen te kiezen (vrachtverkeer en marktverkeer).

Bijkomend nadeel van deze alternatieve invulling is dat de marktfunctie in dat geval niet meer geclusterd zal zijn en meer verspreid over het FCA zal plaatsvinden.

Oprichting coöperatie FCA

De (her)ontwikkeling leidt, ten opzichte van de bestaande situatie, tot andere milieurisico’s en andere milieueffecten (bijvoorbeeld de emissie van geur of de emissie van geluid uit stationaire en mobiele bronnen). De bedrijven maken, net als in de huidige situatie, gebruik van collectieve voorzieningen waardoor de bedrijven op het FCA een duidelijke technische, organisatorische en functionele binding hebben die ook nog eens in elkaars nabijheid liggen. Door de aanwezigheid van collectieve voorzieningen en de binding van de bedrijven hebben het Consortium Marktkwartier en de Vereniging Herstructurering Food Center Amsterdam (VH FCA) het voornemen om het nieuwe FCA als een collectieve inrichting zoals bedoeld in de milieuwetgeving te beschouwen. De verantwoordelijke drijver van de collectieve inrichting is op 11 februari 2021 opgericht (coöperatie FCA). De effecten van bronnen die zich buiten de terreingrens van een individueel bedrijf bevinden (collectieve voorzieningen en rijbewegingen van en naar de bedrijven) maken nadrukkelijk onderdeel uit van de te beschouwen activiteiten (zie ook subkopje hierna en paragraaf 4.4).

De wens is dat er straks één centraal aanspreekpunt voor het bevoegd gezag is, zijnde coöperatie FCA. De coöperatie ziet toe op het beheer van het nieuwe FCA en het naleven van de gebruiksregels op het terrein. Aangezien de coöperatie in de statuten en huishoudelijk reglement ook zaken opneemt die te maken hebben met het marktreglement, is dit hier op een logische en eenvoudige wijze in onder te brengen. Met de ondernemers worden hierover afspraken gemaakt om dit juridisch te borgen. Eventueel kan de coöperatie sancties opleggen aan bedrijven die de regels overtreden.

Milieuzonering

De meeste bedrijven op het toekomstige FCA behoren tot maximaal milieucategorie 3.1. Er zijn echter ook enkele bedrijven die tot een hogere categorie (maximaal 4.2) behoren, zoals visverwerkingsbedrijven. Om overlast voor omliggende woningen zoveel mogelijk te voorkomen dienen de bedrijven die tot een hogere categorie behoren verder van woningen te worden gesitueerd dan de bedrijven in een lagere milieucategorie. Aangezien het Kopgebouw in het noordoostelijk deel van het toekomstige FCA op enige afstand van de bestaande en toekomstige woningen is gelegen is dit gebouw van het bestaande bedrijventerrein gereserveerd voor bedrijven die tot maximaal milieucategorie 4.2 behoren. In het noordelijk deel van Bedrijfsgebouw Oost is plek voor bedrijven die tot maximaal categorie 3.2 behoren. Het overige deel van het toekomstige FCA is bedoeld voor bedrijven tot maximaal milieucategorie 3.1. Ook zijn er enkele collectieve voorzieningen voorzien, zoals vrachtwagenparkeren, fustageopslag en perscontainers (zie subparagraaf 2.6.2).

verplicht

Afbeelding: beoogde milieuzonering met milieucategorieën (bron: onderzoek milieuzonering FCA, het paars gekleurde vlak is de locatie voor vrachtwagenparkeren die planologisch al mogelijk is terwijl het rood gekleurde vlak de beoogde toekomstige locatie voor vrachtwagenparkeren betreft)

In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op milieuzonering. Kortheidshalve wordt naar deze paragraaf verwezen voor een verdere toelichting op het begrip milieuzonering.

Bron- en overdrachtsmaatregelen

Om overlast van het nieuwe FCA voor de omgeving zoveel mogelijk te beperken zijn en zullen diverse bron- en overdrachtsmaatregelen worden genomen:

  • Bronmaatregelen:
    1. Indeling nieuwe FCA: Door de gekozen indeling worden de verkeerstromen voor het aan- en afvoeren van goederen zoveel mogelijk gescheiden. De aanvoer gaat via de expeditiestraten aan de randen van het nieuwe FCA (zie ook subparagraaf 2.6.2). Op de centraal gelegen Handelsstraat vindt de afvoer door klanten plaats. Door deze gehanteerde opzet:
      1. worden de transportroutes efficiënter ingericht omdat het expeditieverkeer en het klantenverkeer van elkaar worden gescheiden waardoor het stoppen/optrekken wordt verminderd en er dus minder geluid optreedt dan als het verkeer niet van elkaar zou zijn gescheiden;
      2. is er minder inzet nodig van heftrucks, palletwagens, containerwagens en winkelwagens omdat er een centrale plek (Handelsstraat) is voor de afvoer van goederen aan de voorzijde van de bedrijven waardoor er minder hoeft te worden gereden en er minder geluid optreedt;
      3. kunnen de vrachtwagens voor de aanvoer van goederen direct parkeren aan de achterzijde van de bedrijven bij de loadingdocks en overheaddeuren waardoor de laadactiviteiten op het buitenterrein zoveel mogelijk worden beperkt.
    2. Hoofdentree: In de toekomstige situatie wordt de noordelijke entree de hoofdingang en mogen er geen (middel)grote vrachtwagens (8 meter of langer) meer via de zuidelijke entree rijden. Dit wordt geborgd door een verkeersmaatregel die voorziet in een verbod op het inrijden van FCA via de zuidpoort door motorvoertuigen langer dan 8 meter én zwaarder 3,5 ton. Hierdoor rijdt er minder vrachtverkeer op de Jan van Galenstraat waarlangs zich veel woningen bevinden. Er zal door het verplaatsen van de hoofdentree meer (vracht)verkeer over de Vredenhofweg rijden dan nu het geval is. Langs deze weg bevindt zich slechts één geluidgevoelige functie in de omgeving, zijnde een bedrijfswoning op Vredenhofweg 5A.
    3. Koeling bedrijfsgebouwen: De koeling van de meeste bedrijfsgebouwen wordt met een centrale koelinstallatie geregeld. Doordat de koeling een gesloten systeem is zijn er bij de betreffende bedrijfsunits geen koelroosters of afzuigingen voorzien in de nieuwe bedrijfsunits. Hierdoor hoeven de bedrijven geen eigen koelinstallaties te hebben, waarmee het geluid naar de omgeving kan worden beperkt. De nieuwe centrale koelinstallatie wordt tussen het Koelhuis en het te behouden Bedrijfsgebouw Midden in gebouwd, in het midden van het nieuwe FCA. Hierdoor worden de geluidbronnen van deze centrale koelinstallatie voor een groot deel afgeschermd. In het voorliggende uitwerkingsplan is via een aanduiding op de verbeelding en een bepaling in de regels geborgd dat de voorziene centrale koelinstallatie (dan wel een vergelijkbare voorziening) alleen in de zone tussen het Koelhuis en Bedrijfsgebouw Midden mag worden gerealiseerd. Ook is in gebruiksregels vastgelegd dat de geluidsbelasting vanwege de centrale koelinstallatie (of een vergelkijkbare voorziening) niet meer dan 50 dB(A) mag bedragen bij omliggende woningen en woonschepen.
    4. Heftrucks: Op het terrein van FCA worden vanaf 2026 alleen nog elektrische heftrucks ingezet. Deze zijn circa 10 à 15 dB(A) stiller dan een dieselheftruck. Tot die tijd is nog één heftruck die door diesel wordt aangedreven. Deze heftruck behoort toe aan een bedrijf dat zal worden gevestigd in het voorliggende plangebied. Het gebruik van uitsluitend elektrische heftrucks is vastgelegd via de regels van dit uitwerkingsplan. Daarbij is rekening gehouden met de tijdelijke uitzondering van één door diesel aangedreven heftruck tot 2026.
    5. Wegdek: De aan- en afvoerwegen op het terrein worden egaal uitgevoerd (asfalt).
    6. Nachtparkeren: De koelwagens die, in afwachting van vroeg laden en lossen, overnachten zijn onderdeel van het logistiek systeem van het FCA. Voor de vrachtwagens die overnachten met draaiende koeling wordt een gebouwde voorziening gerealiseerd (zie ook subparagraaf 2.6.2). Hierbij zullen de koelmachines via een stroomvoorziening elektrisch worden aangedreven, waardoor er geen afzuiginstallaties nodig zijn op het dak. De geluidwering van deze voorziening zal zodanig zijn dat de geluidemissie van het gebouw en dak verwaarloosbaar is. Binnen de bouwvlakken in het plangebied van het voorliggende uitwerkingsplan is vrachtwagenparkeren niet toegestaan. In de regels van het voorliggende uitwerkingsplan is verder bepaald dat de onbebouwde gronden gedurende de nachtperiode (23:00-07:00) niet mogen worden gebruikt voor het parkeren van vrachtwagens met ingeschakelde koelinstallatie.
    7. Gedrags- en verbodregels: Het wordt verboden om onder meer te claxonneren, muziek op een hoog volume af te spelen en onnodig te schreeuwen. Deze en eventuele andere gedrags- en verbodsregels zullen in het huishoudelijk reglement van de coöperatie worden opgenomen en worden vastgelegd via een voorschrift en daar waar mogelijk via een voorwaardelijke verplichting. Om het klepperen van de lepels van de heftrucks te voorkomen tijdens rijden zonder goederen, wordt in het reglement ook opgenomen dat deze moet worden gefixeerd (vastgezet).
  • Overdrachtsmaatregelen:
    1. Geluidschermen: Langs het Oostelijk Marktkanaal komt een geluidscherm. Dit geluidscherm komt langs de Expeditiestaat oost, ter hoogte van onder meer Bossepad 2 en 16-22, en krijgt een hoogte van maximaal 6 meter, inclusief een schuine afscherming in de vorm van een luifel. Dit geluidscherm wordt aan beide zijden voorzien van absorberend materiaal om reflecties tegen het geluidscherm te voorkomen. Om weerkaatsing van het geluid door de activiteiten op de expeditiestraat oost tegen het Bedrijfsgebouw oost te voorkomen zal er absorberend materiaal op de oostelijke gevel van het Bedrijfsgebouw Oost worden toegepast. Ook elders op het FCA komen geluidschermen. Zo komt er een geluidscherm van 3 en 4,5 meter aan de noordwestzijde en komen er 1 en 2 meter hoge geluidschermen op de hellingbaan en het parkeerdak. Het realiseren van deze geluidschermen is als voorwaardelijke verplichting gesteld. Gebouwen en/of parkeerdaken kunnen daardoor pas in gebruik worden genomen als het betreffende geluidscherm is gerealiseerd.
    2. Afschermende bebouwing: het Bedrijfsgebouw West-noord zorgt deels voor afscherming van het geluid richting de woonboten aan het Vredenhofpad. In het voorliggende uitwerkingsplan is daarom via een voorwaardelijke verplichting bepaald dat dit bedrijfsgebouw eerst in voldoende mate aanwezig dient te zijn voordat andere bedrijfsgebouwen in gebruik mogen worden genomen. Als het bedrijfsgebouw West-noord onverhoopt later wordt gerealiseerd dan is het nodig om een tijdelijke alternatieve maatregel te realiseren zolang het Bedrijfsgebouw West-noord er nog niet staat. Er dient daarbij wel door middel van aanvullend akoestisch onderzoek te worden aangetoond dat de tijdelijke alternatieve maatregel voldoende geluidsreductie oplevert.

Met de nieuwe inrichting van het FCA, waarbij aan de oostzijde de aanvoer van goederen direct de units kunnen worden ingereden via de loadingdocks en overheaddeuren, zullen piekniveaus door het ruw omgaan met pallets niet aan de oostzijde plaatsvinden. Piekniveaus aan de westzijde (Handelsstraat) worden richting het oosten afgeschermd door het Bedrijfsgebouw Oost. De piekniveaus ten gevolge van deze 'vallende 'pallets door ruw omgaan zijn vermijdbare piekniveaus en voldoen niet in een zorgvuldige bedrijfsvoering. In het huishoudelijk reglement wordt voorgeschreven dat dit voorkomen moet worden. Bij klachten zal de coöperatie FCA de betreffende ondernemer hierop moeten aanspreken en handhaven.

2.6.6 Fasering en transitie     

De herontwikkeling van toekomstige FCA zal als eerste zijn gericht op een snelle bouw van de nieuwe bedrijfsbebouwing aan de noordzijde van het toekomstige FCA alsmede op het realiseren van de definitieve noordelijke hoofdentree in de vorm van het Kopgebouw met aan weerszijden entrees. De ruimte hiervoor ontstaat grotendeels door gebruik te maken van de gronden van het KET (kermisexploitantenterrein) en het abattoir. Het KET is van de gemeente en al beschikbaar (doordat de kermisexploitanten zijn verplaatst naar een andere locatie) terwijl de leegstaande bebouwing van het voormalige abattoir begin 2018 is gesloopt. Ook andere bebouwing in het noordelijke deel is of zal op korte termijn worden gesloopt (zie ook paragraaf 2.6.8). Door op deze vrijgekomen gronden de nieuwbouw van het Kopgebouw, het noordelijk deel van het haakvormige bedrijfsgebouw en bedrijfsgebouw aan de noordwestzijde het te realiseren ontstaat er, samen met enkele momenteel leegstaande bedrijfsgebouwen elders op het terrein en de Centrale Markthal, voldoende schuifruimte om een deel van de huidige bedrijven op het FCA tijdelijk dan wel definitief te kunnen gaan verplaatsen. Het nieuwe FCA-terrein zal daarbij vanuit het noorden richting het zuiden worden ontwikkeld. Door vooral grote bedrijven naar het noorden te verplaatsen zal het verkeer van en naar dergelijke bedrijven steeds meer via de noordelijke ingang gaan verlopen (en niet meer via de zuidelijke ingang aan de Jan van Galenstraat). Op die manier komt er bovendien steeds meer ruimte vrij in het zuidelijk deel van het huidige FCA-terrein (daar waar het nieuwe woongebied is voorzien). Het nieuwe woongebied zal ook gefaseerd worden gerealiseerd, waarbij gestart zal worden met de westelijk helft.

verplicht

Afbeelding: de voorgenomen bouwfasering waarbij de aangegeven jaartallen inmiddels niet meer aan de orde zijn (bron: Transitieplan Food Center Amsterdam)

Tijdens de transitie is zal ook sprake zijn van tijdelijke parkeeroplossingen. Deze worden toegelicht in paragraaf 4.2.

2.6.7 Beeldkwaliteitsplan Food Center Amsterdam (BKP FCA)     

Op 26 april 2021 heeft de gemeenteraad het beeldkwaliteitsplan voor het bedrijvendeel Food Center Amsterdam goedgekeurd, zie bijlage 2. In het plan staan de contouren van de gewenste ruimtelijke uitstraling van het gebied. Tegelijkertijd met het beeldkwaliteitsplan voor het bedrijvendeel is er ook een beeldkwaliteitsplan vastgesteld voor het woongebied Marktkwartier.

Het beeldkwaliteitsplan (BKP FCA) legt de ruimtelijke kaders vast voor de uitwerking van de gebouwen en de inrichting van het nieuwe FCA. Het BKP FCA heeft als doel de ruimtelijke kwaliteit van het plan te waarborgen en de architectonische samenhang binnen het gebied zeker te stellen. Het stuurt op de aansluiting op de stedelijke context en de balans tussen efficiëntie en architectonische kwaliteit van het bedrijventerrein.

Het BKP FCA geldt samen met de Welstandsnota als toetsingskader voor de welstandsbeoordeling van de omgevingsvergunningen voor de activiteit 'bouwen'. Deze omgevingsvergunningen moeten daarnaast ook planologisch worden getoetst aan de uitwerkingsplannen. Het voorliggende uitwerkingsplan is één van die uitwerkingsplannen.

In het BKP FCA zijn onder meer de uitgangspunten uit de stedenbouwkundige visie toegelicht en hoe deze uitgangspunten zijn vertaald naar het BKP FCA. De elementen en principes van het sturen op ruimtelijke kwaliteit van de bedrijfsgebouwen van het FCA zijn beschreven middels de onderwerpen bouwenvelop, beeldkwaliteit en bouwregels. Ook zijn de accenten, de omheining en de leidingbruggen op het terrein omschreven.

Bij het opstellen van het voorliggende uitwerkingsplan is rekening gehouden met de kaders die zijn vastgelegd in het BKP FCA. In afwijking van het BKP is in het uitwerkingsplan rekening gehouden met een entreeluifel bij het Bedrijfsgebouw West noord. Deze entreeluifel was nog niet voorzien in het BKP. Het bouwplan waarin de entreeluifel is voorzien is behandeld in de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK). De CRK acht de markering van de entree in dit geval mogelijk, mits de entree zich meer in het idioom van het bedrijfsgebouw voegt. In het voorliggende uitwerkingsplan is de realisatie van een entreeluifel bij Bedrijfsgebouw West noord mogelijk gemaakt.

2.6.8 Plangebied uitwerkingsplan     

Transitie

Het uitwerkingsplan heeft betrekking op het noordelijke deel van het plangebied van het bestemmingsplan. Een groot deel van de gronden zijn in gebruik geweest als het KET en ten behoeve van het voormalige abattoir. Ook bevindt de huidige noordelijke entree van FCA zich in het plangebied. Doordat het KET en het terrein van het voormalige abattoir al enkele jaren vrij is van bebouwing hoeft er voor de herontwikkeling van dat deel van het plangebied van dit uitwerkingsplan geen rekening te worden gehouden met het tijdelijk verplaatsen van huidige bedrijven.

verplicht

Afbeelding: het braakliggende KET (boven, bron: google.nl/maps), een deel van de inmiddels gesloopte bebouwing van het abattoir (linksonder) en de huidige entree (rechtsonder)

In de noordwesthoek van het nieuwe FCA-terrein is vooralsnog de nieuwbouw van buikbedrijf De Kweker voorzien. De Kweker is nu nog gevestigd in een groot bedrijfsgebouw ten zuiden van de Centrale Markthal maar dat bedrijfsgebouw voldoet niet meer aan de wensen van De Kweker. Door de ligging gaat veel van het verkeer van en naar De Kweker nu nog via de zuidelijke entree van FCA. Het bedrijfsgebouw is bovendien gelegen in het gebied dat zal worden getransformeerd naar woongebied. Verplaatsing van De Kweker naar het noorden van het FCA-terrein is daarom zeer wenselijk. De nieuwbouw van De Kweker is vooralsnog voorzien in de noordwesthoek, ter plaatse van het voormalige KET-terrein en enkele in 2020 gesloopte bedrijfsgebouwen. De bedrijven die zich in de gesloopte bedrijfsgebouwen bevonden zijn in 2020 tijdelijk verhuisd naar een andere locatie (zie de navolgende afbeelding). De ruimte voor het beoogde bedrijfsgebouw west-noord is daarmee volledig beschikbaar.

verplicht

Afbeelding: tijdelijke verhuizingen vanuit het noordwestelijk deel van het FCA-terrein (bron: Transitieplan Food Center Amsterdam)

Tijdens de bouw en inrichting van het nu nog braakliggende terrein zal rekening worden gehouden met de verkeersstromen die via de noordelijke entree blijven rijden. Het FCA blijft daardoor tijdens de bouw bereikbaar via de Haarlemmerweg.

Bouwvolumes en programma

In het plangebied zullen de volgende gebouwen en collectieve voorzieningen worden gerealiseerd:

  • het Kopgebouw met de noordelijke entree aan weerszijden;
  • het noordelijke deel van Expeditiestraat oost;
  • het noordelijke deel van het haakvormige bedrijfsgebouw (bedrijfsgebouw Oost-noord en een deel van het bedrijfsgebouw Oost-midden, inclusief een deel van het parkeerdak en de bijbehorende hellingbaan);
  • het eerste deel van Handelsstraat noord;
  • het bedrijfsgebouw West-noord;
  • de collectieve koude- en warmtevoorziening. .

In het plangebied van het voorliggende uitwerkingsplan is maximaal 26.500 m² bebouwd grondoppervlak aan gebouwen geprojecteerd. Gelet op het maximum bebouwd grondoppervlak van 68.000 m² als bedoeld in het bestemmingsplan is er nog maximaal 41.500 m² grondoppervlak aan gebouwen beschikbaar voor de resterende uitwerkingsplannen van het bedrijvendeel.

Het Kopgebouw wordt vanwege de bijzondere positie (entree) en de daardoor gewenste accentuering maximaal 18 meter hoog. De hellingbaan aan het Kopgebouw en de overige bedrijfsgebouwen in het uitwerkingsplan worden maximaal 15 meter hoog (met uitzondering van een maximaal 9 meter hoog deel van bedrijfsgebouw West-noord). Er is in totaal een bruto vloeroppervlak van maximaal 40.200 m² bedrijven mogelijk gemaakt, waarvan maximaal 3.000 m² servicebedrijven. Gelet op het maximum bruto vloeroppervlak (bvo) van 90.000 m² als bedoeld in het bestemmingsplan is er voor de overige gronden (andere uitwerkingsplannen en resterend deel van de bestemming 'Bedrijventerrein') dan nog een maximum bvo van 49.800 m² beschikbaar (exclusief 2.000 m² bvo buik- en servicebedrijven in de Centrale Markthal).

In het plangebied is rekening gehouden met zonering. De bedrijven in het plangebied betreffen veelal buik- en servicebedrijven die tot maximaal milieucategorie 3.1 behoren. Er zijn echter ook een tweetal bestaande visverwerkingsbedrijven die een nieuwe plek krijgen op het FCA. Deze visverwerkingsbedrijven behoren tot een hogere milieucategorie (namelijk 3.2 en 4.2) en zijn daarom uitsluitend toegestaan op de beoogde locaties. Het visverwerkingsbedrijf dat tot milieucategorie 3.2 behoort is voorzien in het noordelijk deel van het haakvormige Bedrijfsgebouw oost terwijl het visverwerkingsbedrijf dat tot milieucategorie 4.2 behoort is voorzien in het Kopgebouw.

In het plangebied is ook ruimte voor een horecavoorziening van maximaal 100 m² bvo. Deze horecavoorziening komt in beginsel in één van de hiervoor beschreven gebouwen. Als blijkt dat hier toch onvoldoende ruimte voor is dan zal de horeca in een zelfstandig gebouw langs de Handelsstraat komen met een omvang van maximaal 80 m² bvo. De bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter. Realisatie van een zelfstandig gebouw langs de Handelsstraat is daarbij alleen mogelijk indien dit geen belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven en de verkeersveiligheid en de verkeersafwikkeling op het bedrijventerrein.

In een deel van het Kopgebouw is een eenlaagse kelder voorzien. Deze kelder heeft een omvang van maximaal 1.500 m² en een aanlegdiepte van maximaal 2,75 meter onder NAP. De kelder zal in de toekomst mogelijk worden gebruikt voor parkeren door werknemers. Het gebruik als parkeerkelder is echter alleen mogelijk indien daarvoor eerst een separate planologische procedure wordt doorlopen. Parkeren door werknemers is volgens de regels van het bestemmingsplan namelijk uitsluitend op daken toegestaan.

Infrastructuur

Aan weerszijde van het Kopgebouw zijn nieuwe entrees van het FCA voorzien. Deze entrees vormen samen met het Kopgebouw de noordelijke terreinafscheiding van het toekomstige FCA met het openbaar gebied. De precieze situering en vormgeving van de entrees en de achterliggende verkeersinfrastructuur wordt momenteel nader uitgewerkt. Wel is al bekend dat de noordelijke entree aan de oostkant van het Kopgebouw toegang zal bieden tot de hellingbaan van en naar het parkeerdak op het haakvormige bedrijfsgebouw. Op het parkeerdak zullen werknemers van de diverse bedrijven parkeren.

De noordelijke entree ten westen van het Kopgebouw zal de toegang worden voor leveranciers (vrachtwagens) en de bezoekers (klanten) van de bedrijven. De klanten kunnen via de Handelsstraat naar de bedrijven toe rijden en daar vervolgens hun voertuig te parkeren. Bij de Handelsstraat zal voldoende ruimte beschikbaar zijn voor het inladen van de door de klanten gekochte producten. Klanten kunnen overigens ook nog gebruik maken van een zuidelijke entree, welke vanaf de Jan van Galenstraat te bereiken zal zijn via de Marktstraat in het nieuwe woongebied.

Tussen het Kopgebouw en het haakvormige bedrijfsgebouw komt een doorsteek naar de expeditiestraat aan achterzijde van het haakvormige bedrijfsgebouw. Via deze doorsteek en expeditiestraat zullen leveranciers naar de loadingsdock van de bedrijven in het Kopgebouw en het haakvormige bedrijfsgebouw rijden.

verplicht

Afbeelding: verkeersroutes binnen plangebied uitwerkingsplan)

Het expeditieverkeer van en naar bedrijfsgebouw west-noord zal deels via de Handelsstraat rijden. Laden en lossen vindt plaats bij enkele loadingdocks aan de zuidoostkant van het gebouw.

Op het parkeren in zowel de tijdelijke als definitieve situatie wordt nader ingegaan in paragraaf 4.2.

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)     

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 15 september 2020 vastgesteld en richt zich op vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe we onze fysieke leefomgeving inrichten. De NOVI helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes:

  1. Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie.
  2. De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden.
  3. Onze steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

Conclusie

De beoogde herontwikkeling heeft betrekking op een herstructurering van een bestaand bedrijventerrein binnen bestaand stadsgebied waardoor ook bij kan worden gedragen aan het verbeteren van de duurzaamheid door het treffen van energie neutrale maatregelen . Het voorliggende uitwerkingsplan is in overeenstemming met de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)     

De nationale belangen die juridische borging vragen, zijn geborgd in de Amvb Ruimte. Deze Amvb wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012 aangevuld.

In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van o.a. Rijksvaarwegen, Defensie, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Ecologische hoofdstructuur, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Conclusie

De in het Barro geregelde onderwerpen hebben geen betrekking op het plangebied.

3.1.3 Nationaal waterplan 2016-2021     

Met het Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

Bij de ontwikkeling van locaties in de stad wordt ernaar gestreefd dat de hoeveelheid groen en water per saldo gelijk blijft of toeneemt. Dit moet stedelijk gebied aantrekkelijk en leefbaar maken en houden.

Conclusie

De toepassing van de uitwerkingsbevoegdheid leidt niet tot een significante afname van groenvoorzieningen of een afname van de hoeveelheid open water aangezien het plangebied grotendeels verhard is er en geen open water of relevante groenvoorzieningen aanwezig zijn. De herontwikkeling treft daarmee geen landelijke belangen.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid     

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050     

Op 19 november 2018 heeft Provinciale Staten de Omgevingsvisie NH2050 'Balans tussen economische groei en leefbaarheid' vastgesteld. De Omgevingsvisie NH2050 wil zorgen voor balans tussen economische groei en leefbaarheid. In de visie zijn 5 bewegingen met ontwikkelprincipes beschreven voor de ontwikkeling van de leefomgeving:

  1. Dynamisch schiereiland. Hierin is het benutten van de unieke ligging van Noord-Holland, te midden van water, leidend.
  2. Metropool in ontwikkeling. Hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad functioneert.
  3. Sterke kernen, sterke regio's, gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden.
  4. Nieuwe energie, benut de economische kansen van de energietransitie.
  5. Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving, staan het ontwikkelen van natuurwaarden en een economisch duurzame agrarische sector centraal.

Ten aanzien van de metropool Amsterdam wordt geconstateerd dat deze zich snel ontwikkelt. De vraag naar woningen en ruimte voor bedrijven houdt aan, evenals de ruimtevraag voor recreatie en andere functies. Tegelijkertijd wil de provincie de landschappen in de metropool sparen. De bebouwingsopgave moet dan ook zoveel mogelijk binnen de bestaande kernen plaatsvinden, met een voorkeur voor knooppunten van openbaar vervoer. Verdichting vraagt steeds meer inventiviteit en bestuurskracht. De bebouwde omgeving wordt steeds intensiever gebruikt, de plancapaciteit binnenstedelijk blijkt door een andere kijk op stad en stedelijkheid een stuk groter te zijn dan lang is gedacht. En zowel bij bestaande bouw als nieuwbouw moeten worden ingezet op besparing van energie, een klimaatadaptieve ruimtelijke inrichting en bij nieuwbouw ook op circulair bouwen. Dit alles moet samen gaan met de verdere verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Daarbij onderkent de provincie dat verdichting in de kernen leidt tot toenemende druk op het landschap.

Wonen en werken worden binnenstedelijk geconcentreerd (transformeren, bundelen, verdichten). Hierbij dient oog te worden gehouden voor behoud en versterking van de leefbaarheid in bestaande en nieuwe gebieden. Ook dient er een vinger aan de pols te worden gehouden voor wat betreft de kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkeling van de vraag door er voor te zorgen dat regionale afspraken over stedelijke ontwikkelingen bij de vraag blijven aansluiten. De bestaande voorraad woningen wordt daarbij betrokken.

Conclusie

Het voorliggende uitwerkingsplan heeft betrekking op het binnenstedelijk concentreren van bestaande bedrijven. Behoud en versterking van de leefbaarheid zijn daarbij belangrijke uitgangspunten aangezien de verkeersroute wordt verlegd van de Jan van Galenstraat naar de Haarlemmerweg en er rekening wordt gehouden met een goed woon- en leefklimaat (zie hoofdstuk 4).

3.2.2 Omgevingsverordening NH2020     

De provincie heeft op 22 oktober 2020 een nieuwe verordening vastgesteld, zijnde de Omgevingsverordening NH2020. In de Omgevingsverordening NH2020 worden de eerste stappen gezet om de sturingsfilosofie uit de Omgevingsvisie NH2050 te vertalen in juridische regels. Deze sturingsfilosofie luidt als volgt: We gaan uit van het principe 'Lokaal wat kan, regionaal wat moet', gelet op de diversiteit aan regio's, om ruimte te bieden aan maatwerk en om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving. Hierbij staat de opgave centraal. Dat bepaalt de wijze van sturing en samenwerking.

Deze verordening is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. Wel zal hierin duidelijk het provinciaal belang naar voren moeten komen. Het uitgangspunt daarbij is dat de bevoegdheden ter doorwerking van het ruimtelijk beleid zoveel mogelijk proactief worden ingezet en het provinciale beleid daarbij zoveel mogelijk eenduidig wordt geregeld.

Voor het plangebied zijn alleen de regels met betrekking tot 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' relevant. Een ruimtelijk besluit of plan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt een ontwikkeling verstaan als bedoeld in artikel 1.1.1 eerste lid onder i van het Besluit ruimtelijke ordening: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Conclusie

Het voorliggende uitwerkingsplan heeft betrekking op een herontwikkeling van een bestaand bedrijventerrein in het stedelijk gebied van Amsterdam. Het programma dat via het uitwerkingsplan mogelijk wordt gemaakt is niet aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling waarover regionale afspraken nodig zijn aangezien het plangebied van het uitwerkingsplan in zowel het geldende bestemmingsplan als het daarvoor geldende bestemmingsplan al als bedrijventerrein is bestemd. Het voorliggende uitwerkingsplan leidt ten opzichte van het huidige en voorgaande planologisch kader niet tot een uitbreiding van het oppervlak aan buik- en servicebedrijven. Bovendien is in het kader van het Plabeka op regionaal gebied uitgegaan van behoud van minimaal 12 hectare FCA (zie de navolgende subparagraaf). Het voorliggende uitwerkingsplan voldoet daar aan.

3.2.3 Uitvoeringsstrategie "Ruimte voor werken in de MRA van morgen 2017-2030; Plabeka 3.0"     

De Uitvoeringsstrategie (US 3.0) van de Metropoolregio Amsterdam richt zich op een gezonde kantoren- en bedrijventerreinmarkt in de gehele Metropoolregio. Daar waar in eerdere Plabeka-afspraken met succes de reductie van het planaanbod centraal stond, is nu gekozen voor meer flexibiliteit zodat in regionaal verband goed ingespeeld kan worden op de economische dynamiek. Het doel is om voldoende ruimte én kwaliteit van werkmilieus in de MRA te creëren, om zo bij te dragen aan de internationale concurrentiepositie van de MRA.

De MRA behoort binnen Nederland tot de economisch goed presterende regio's. Zowel in bevolking als in banen wordt op langere termijn een groei verwacht die op of boven die voor Nederland als geheel ligt. Maar binnen de MRA nemen de verschillen toe. De werkgelegenheid groeit hard in Amsterdam en in iets mindere mate in Amstel-Meerlanden (met name Haarlemmermeer), maar daar staat een krimp tegenover in de regio's Haarlem en Gooi en Vechtstreek. De behoefte aan bedrijventerreinen is lager in vergelijking tot de periode voor de crisis en op de kantorenmarkt is er een flinke leegstand, al neemt die in sommige deelregio's snel af en met name in Amsterdam. Kwalitatief is – mede onder invloed van schaalverkleining in het bedrijfsleven, digitalisering en verduurzaming - een toenemende populariteit waar te nemen van meer gemengde multifunctionele gebieden: centrumgebieden, gemengde woon-werklocaties, knooppuntlocaties en third places als koffiegelegenheden en dergelijke – in vergelijking tot traditionele, meer monofunctionele en op functiescheiding gerichte formele werklocaties (bedrijventerreinen en formele kantorenlocaties). De toenemende vraag naar multifunctionele gebieden vertaalt zich in de US3.0 onder meer in een flinke transformatie-opgave voor zowel kantoren als bedrijventerreinen, als substantieel en min of meer nieuw element in de US 3.0. Het voornemen is om ruim 500 ha bedrijventerrein te gaan transformeren, vooral in Amsterdam en Zaanstad.

Conclusie

Het FCA is in de US 3.0 aangemerkt als een bedrijventerrein waarvan 11,8 hectare (netto) tot 2030 kan worden getransformeerd naar een andere functie. Het betreft het zuidelijk deel van het plangebied van het bestemmingsplan, welke in het geldende bestemmingsplan een (uit te werken) woonbestemming heeft gekregen. Aangezien het huidige FCA een oppervlak van 23,6 hectare heeft blijft er 11,8 hectare over als bedrijventerrein. Het plangebied van dit uitwerkingsplan heeft een oppervlak van circa 6 hectare en is het eerste uitwerkingsplan dat voor het bedrijvendeel in procedure zal worden gebracht. Het plangebied van het uitwerkingsplan maakt zodoende onderdeel uit van het planaanbod van 11,8 hectare waarvoor regionale afstemming niet meer nodig is. Het uitwerkingsplan past binnen de Uitvoeringsstrategie van de MRA.

3.3 Gemeentelijk beleid     

3.3.1 Omgevingsvisie Amsterdam 2050: Ruimte voor overmorgen     

Op 8 juli 2021 is de Omgevingsvisie Amsterdam 2050 vastgesteld in de gemeenteraad. Deze vervangt de Structuurvisie Amsterdam 2040 en is een wettelijk verplicht instrument van de nieuwe Omgevingswet. Hierop zijn twee uitzonderingen: de Hoofdgroenstructuur en het hoogbouwbeleid, die integraal opgenomen waren in de structuurvisie. Deze blijven van kracht tot vervangend beleid is vastgesteld.

De Omgevingsvisie is gebaseerd op 5 strategische keuzes.

  1. Meerkernige ontwikkeling: Amsterdam is uit balans met één centrum waar alles op gericht is. Eén van de hoofddoelen van de visie is een stad en regio te worden met meer stedelijke kernen. Deze ingreep in de structuur van de stad is mogelijk door bedrijventerreinen te ontwikkelen tot bruisende stadsbuurten.
  2. Groeien binnen grenzen: Amsterdam streeft naar minimaal 150.000 woningen erbij voor 250.000 nieuwe inwoners in 2050, plus 200.000 nieuwe arbeidsplaatsen. Deze groei mag alleen plaatsvinden binnen de huidige stadsgrenzen. Op die manier wordt de kwaliteit van bestaande buurten versterkt, kunnen overal woningen en bedrijfsgebouwen worden verduurzaamd en blijven de kwetsbare landschappen open. Dit kan door bedrijventerreinen om te bouwen tot gebieden waar zowel gewoond als gewerkt wordt. Daarnaast is er ruimte voor groei in de naoorlogse wijken van Nieuw-West, Zuidoost en Noord, waar op een slimme manier verdicht kan worden. Een goede woonkwaliteit, met leefbare straten en pleinen en veel plek voor ontmoeting, staat hierbij voorop. Hoogbouw (gebouwen hoger dan 70 meter) concentreert zich rond grotere stations als Bijlmer ArenA, Amstel, Zuid en Sloterdijk en langs het IJ. De stad wordt ingericht op hergebruik van materialen en grondstoffen en op een andere, meer zelfvoorzienende energieopwekking zoals stadsverwarming en zonne- en windenergie.
  3. Duurzaam en gezond bewegen: om ruimte te houden voor groen, spelen en verblijven en voor de fietser en voetganger, moet de auto een stap terug doen. Door verdichting wordt draagvlak gecreëerd voor ov in de hele stad en komen voorzieningen op loop- en fietsafstand. Buurten worden verbonden door een netwerk van veilige fietsroutes en openbaar vervoer.
  4. Rigoureus vergroening: Verdichting wordt gecombineerd met vergroening van de stad. Daarbij is meer en vooral beter groen het doel, door minder verharding en meer groen aan en op gebouwen. Een ander belangrijk doel is tegengaan van hittestress en vergroten van het waterbergend vermogen van de stad.
  5. Samen stadmaken: De omgevingsvisie combineert ruimtelijke inrichting met doelen op groen, wonen, werken, duurzaamheid, leefomgeving. Het stadsbestuur gaat sturen op hoofdlijnen. De principiële keuze daarbij is dat de regels zo worden dat naast de klassieke partijen als ontwikkelaars en woningcorporaties, Amsterdammers ook zelf aan de slag kunnen.

verplicht

Afbeelding: uitsnede visiekaart Amsterdam 2050

Het plangebied van het voorliggende uitwerkingsplan is op de visiekaart aangewezen als 'bedrijventerrein'.

Bedrijventerreinen

Waar kantoormilieus gebaat zijn bij menging van functies en concentratie, is dit voor bedrijfslocaties en bedrijventerreinen minder het geval. Veel grootschalige productie, logistiek en ondersteunende diensten als schoonmaak- en bouwbedrijven zijn meer gebaat bij een bereikbare en betaalbare plek dan bij een gemengde, centrale locatie. Daarom heeft de gemeente een aantal plekken in de stad aangewezen waar bedrijvigheid niet met woningbouw wordt gemengd.

Het grootste deel van de bestaande bedrijventerreinen in de stad (die nog niet aangewezen zijn als transformatiegebied) blijft behouden om ruimte te behouden in de stad voor bedrijven die een functie vervullen in de stedelijke economie. Wel is ook op deze terreinen een opgave om efficiënt met de ruimte om te gaan en indien mogelijk de werkfunctie flink te verdichten. Dat betekent compacte bebouwing en een differentiatie in terreinen, afhankelijk van de ligging in de stad.

Het noordelijk deel van het huidige FCA-terrein is in de Omgevingsvisie aangemerkt als een binnenstedelijk bedrijventerrein. Op een dergelijk bedrijventerrein is plek voor maakbedrijven en stadsverzorgende bedrijvigheid. Ze worden geïntensiveerd en verduurzaamd, waarbij de bedrijfsruimte bereikbaar en betaalbaar moet blijven. Er is daarbij geen ruimte voor woningbouw.

Hoofdgroenstructuur

Het plangebied is niet gelegen in de Hoofdgroenstructuuur. De ten noordwesten van het plangebied gelegen begraafplaats 'Vredenhof' behoort wel tot de Hoofdgroenstructuur maar dat geen gevolgen voor het plangebied aangezien de Hoofdgroenstructuur geen externe werking kent.

Hoogbouw

De nieuwbouw in het voorliggende plangebied is niet aan te merken als hoogbouw aangezien de bebouwing lager dan 30 meter wordt.

Infrastructuur

In de Omgevingsvisie is een nieuwe oost-westfietsverbinding over het Food Centerterrein en langs het Erasmuspark aangemerkt als een belangrijk element voor stadsdeel West. Deze verbinding is voorzien in gebied iets ten zuiden van het plangebied.

Conclusie

Door de voorgenomen herontwikkeling kan het noordelijk deel van het huidige FCA, inclusief het plangebied van het uitwerkingsplan, verder worden verdicht tot een binnenstedelijk bedrijventerrein. Door intensivering en het duurzaam inrichten kan het nieuwe FCA verder uitgroeien tot een belangrijke schakel in de voedselketens van Amsterdam. Het nieuwe FCA zal zodoende een belangrijke bijdrage leveren aan de stedelijke economie.

3.3.2 Bedrijvenstrategie 2020-2030: Amsterdan duurzaam productief     

Op 20 mei 2020 is de bedrijvenstrategie voor de periode 2020-2030 vastgesteld. FCA is één van de bedrijventerreinen in de stad met transformatieplannen naar wonen-werken. Het gaat daarbij om het zuidelijk deel. Het noordelijk deel van het huidige FCA, waaronder het plangebied van het voorliggende uitwerkingsplan, is expliciet benoemd als bedrijventerrein waar geen woningbouw is toegestaan. Voor bedrijventerreinen als het nieuwe FCA is het beleid om het bedrijventerrein te behouden voor bedrijfsfuncties en deze terreinen te intensiveren en te verduurzamen. Intensivering moet echter niet ten koste gaan van de bedrijvenfunctie en de bedrijventerreinen moeten voldoende bereikbaar zijn voor de functies die zij herbergen. Voor Food Center bedraagt het planaanbod circa 100.000 m² bedrijfsruimte.

Conclusie

Het voorliggende uitwerkingsplan voorziet in minimaal 40.200 m² bedrijfsruimte. Daarmee wordt bijgedragen aan behoud van het bedrijventerrein FCA en de ambitie om het bedrijventerrein te intensiveren.

3.3.3 Nota Parkeernormen Auto     

Algemeen

Op 8 juni 2017 is de Nota Parkeernormen Auto vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam (gewijzigd op 29 november 2017). In de nota zijn voor nieuwe ontwikkelingen parkeernormen opgenomen. Aan de nota ligt een aantal bestuurlijke keuzes ten grondslag:

  1. Het college kiest ervoor om bij nieuwbouw geen parkeervergunning aan huurders, kopers en werknemers te verlenen.
  2. Het college kiest voor parkeernormen die aansluiten bij het autobezit.
  3. Het college kiest ervoor om bij sociale huurwoningen geen minimumparkeernorm te stellen.
  4. Het college kiest voor een maximumparkeernorm van 1 parkeerplaats per woning.



Deze bestuurlijke keuzes zijn gemaakt op basis van onder meer de volgende ontwikkelingen:

  • Autobezit: In Amsterdam is sinds deze eeuw sprake van een bescheiden afname van het gemiddelde autobezit van 29% in 2000 naar 27% in 2013. De afname van het autobezit bij jongeren (van 18 tot 29 jaar) is echter een stuk groter, namelijk van 18% in 2000 naar 12% in 2013. Dit kan een trendbreuk zijn maar ook duiden op een crisiseffect.
  • Parkeernormen en autoverkeer: Autobezit en autoverkeer hebben een directe relatie. Dit betekent niet dat iedereen die een auto bezit de auto ook dagelijks gebruikt. Het autogebruik in de stad daalt al jaren (Bron: Amsterdamse Thermometer van de Bereikbaarheid 2015). De in de nota voorgestelde parkeernormen sluiten aan bij het huidige autobezit maar liggen gemiddeld iets lager. Hiermee zijn de parkeernormen passend ten opzichte van de licht dalende trend.
  • Nieuwbouw en parkeervergunningen: In gebieden met betaald parkeren kunnen bewoners en bedrijven in aanmerking komen voor een parkeervergunning. Om naar de (toekomstige) bewoners meer duidelijkheid te scheppen wordt alle nieuwbouw uitgesloten van parkeervergunningverlening.
  • Parkeernormen en de toekomst: De vooralsnog bescheiden daling van het eigen autobezit in Amsterdam in de afgelopen 10 jaar, geeft geen aanleiding om bij de nieuwbouwopgave voor de komende 10 jaar met significant lagere parkeernormen te werken. Bij (recente) projecten is er in de praktijk een hogere parkeervraag dan bij de ontwikkeling was voorzien. Bij de uitwerking van parkeernormen voor nieuwbouwwoningen is het uitgangspunt het gemiddelde autobezit in de periode 2000-2013. Door de trends 'zelfrijdende auto' en 'autodelen' is ervoor gekozen om ten opzichte van het huidige autobezit een iets lagere normen te kiezen.



ABC-locaties

Amsterdam is opgedeeld in A-, B- en C-locaties, waarbij een A-locatie goed per openbaar vervoer bereikbaar is en een C gebied vooral goed met de auto bereikbaar is. Het plangebied behoort op grond van het beleid tot een B-locatie.

verplicht

Afbeelding: gebiedsindeling parkeernormen met de ABC-locaties in beeld (A = paars, B = grijs en C - oranje)

Bij B-locaties is sprake van een goed openbaar vervoer maar dergelijke locaties liggen verder van de intercitystations af.

Parkeernormen

Voor de ABC-locaties zijn in de nota minimale en maximale parkeernormen voor woningen opgenomen. Voor overige functies moet maatwerk worden toegepast. In het geldende bestemmingsplan is het maatwerk voor het nieuwe FCA al toegepast doordat specifieke parkeernormen zijn opgenomen voor bezoekers, werknemers en vrachtwagens in het bedrijvendeel. Deze parkeernormen zijn (uiteraard) ook in het uitwerkingsplan van toepassing.

Conclusie

Voor het uitwerkingsplan zijn conform het geldende bestemmingsplan specifieke parkeernormen van toepassing. In subparagraaf 4.2.1wordt nader ingegaan op deze specifieke parkeernormen en de wijze waarop deze worden toegepast.

3.3.4 Nota Parkeernormen Fiets en Scooter     

De Nota Parkeernormen Fiets en Scooter is op 30 januari 2018 vastgesteld door het college van B&W en op 14 maart 2018 door de gemeenteraad. In dit beleid worden minimale normen gegeven voor fietsparkeerplaatsen bij diverse niet-woonfuncties, richtlijnen voor scooterparkeerplaatsen voor scooters bij niet-woonfuncties en richtlijnen voor fietsparkeerplaatsen en scooterparkeerplaatsen bij woonfuncties.

Het plangebied van het uitwerkingsplan is gelegen in zone 1. In deze zone is het fietsgebruik hoog.

Op basis van de kencijfers van het landelijke kennisinstituut CROW zijn fietsparkeernormen ontwikkeld voor niet-woonfuncties. Parkeervoorzieningen voor fietsen en scooters bij niet-woonfuncties komen altijd op eigen terrein, al dan niet inpandig, tenzij wordt voldaan aan tenminste één van de afwijkingscriteria. Via de herziening van het bestemmingsplan dient in het voorliggende uitwerkingsplan rekening te worden gehouden met parkeernormen voor fietsen bij niet-woonfuncties.

Conclusie

Voor het plangebied gelden parkeernormen voor fietsen en scooters. In paragraaf 4.2.2 wordt nader ingegaan op fiets- en scooterparkeren.

3.3.5 Uitvoeringsagenda Stedelijk Logistiek Amsterdam     

In Amsterdam speelt goederenvervoer een belangrijke rol. De gemeente heeft daarom een Uitvoeringsagenda opgesteld om stedelijke logistiek (goederenvervoer) in goede banen te leiden met als doel het verbeteren van de doorstroming en handhaving van het goederenvervoer. Het FCA is daarbij genoemd als één van de bestaande generieke maatregelen aangezien FCA één van de drie bestaande ditributiecentra (cargohub) in de stad is. Een cargohub is een distributiecentrum, bij voorkeur aan de rand van de stad en op een goed bereikbare locatie, waar goederen kunnen worden overgeslagen op schoon (liefst elektrisch) natransport de stad in.

Conclusie

Door de herontwikkeling van het plangebied zal het FCA worden verduurzaamd zodat het FCA een nog belangrijkere rol kan spelen als cargohub.

3.3.6 Agenda Duurzaamheid     

De Agenda Duurzaamheid   is in november 2015 vastgesteld en verwoordt de ambitie, de richting, de samenhang en de aanpak ten aanzien van duurzaamheid. In de Agenda zijn voor de stad vier tranistiepaden benoemd: duurzame energie, schone lucht, circulaire economie en klimaatbestendige stad. Voor elk transitiepad geldt dat ‘omdenken’ de essentie is om te komen tot nieuwe manieren van productie, consumptie en distributie om zo te verduurzamen. Om de diverse doelstellingen te kunnen realiseren zal o.a. meer duurzame energie moeten worden opgewekt, meer gebruik moeten worden gemaakt van duurzame warmte en er zal sprake moeten zijn van een regenbestendige stad (o.a. rainproof, zie subpargraaf 3.3.7).

Conclusie

Duurzaamheid staat hoog op de agenda van de gemeente Amsterdam en ook bij de herontwikkeling van het FCA speelt duurzaamheid een belangrijke rol. In paragraaf 4.14 is nader ingegaan op de wijze waarop duurzaamheid tot uiting komt bij het toekomstige FCA-terrein.

3.3.7 Rainproof     

Het hoofddoel van Amsterdam Rainproof is om de stad Amsterdam regenbestendiger te maken. Dit vraagt om veranderingen op vier vlakken: op het mentale, het economische, het fysieke en het organisatorische vlak. Vanuit het programma Ruimte voor de Stad onderzoekt de gemeente de fundamentele vragen die de verdichting en groei naar de stad van de toekomst met zich meebrengen en geeft daarmee richting aan projecten en beleid. Het rapport Regenbestendige Gebiedsontwikkeling, biedt alle betrokken bij gebiedsontwikkeling, van opdrachtgever, planeconoom, tenderschrijver, stedenbouwkundige, civieltechnisch projectleider, wateradviseur en jurist informatie en handvaten. Zo bevat het katern 'juridisch instrumentarium' bijvoorbeeld nieuwe inzichten voor bestemmingsplannen, een hemelwaterverordening en de omgevingswet. Het biedt ook voorbeeldteksten die in bepaalde instrumenten opgenomen kunnen worden.

Op gebouw-/perceelniveau kunnen maatregelen worden getroffen om te voorzien in een minimale waterverwerkingscapaciteit van hemelwater door middel van waterberging, hergebruik en/of infiltratie. Een ander aspect is om ervoor te zorgen dat bouwwerken minder snel wateroverlast ondervinden, door bijvoorbeeld een minimaal bouw-/vloerpeil, een maximale diepte van ondergrondse constructies en de verhouding verhard/onverhard oppervlak.

Op 26 april 2021 is de Hemelwaterverordening Amsterdam vastgesteld. Als gevolg van deze Hemelwaterverordening dienen bouwplannen voor nieuwbouw, uitbreiding of grondige renovatie te voorzien in voldoende waterbergingsvoorzieningen als bedoeld in de Hemelwaterverordening. Uitzondering hierop zijn gebouwen waarvoor eerder dan zes weken na inwerkingtreding van deze verordening selectieprocedures voor gronduitgifte, en alle overeenkomsten waaruit de intentie tot (her)ontwikkeling van een gebouw blijkt, zijn gestart of zijn aangegaan.

Conclusie

Het toepassen van voldoende maatregelen voor waterverwerking is van belang om de stad regenbestendiger te maken, ook ter plaatse van het plangebied. In het uitwerkingsplan zijn geen regels met betrekking tot waterverwerking opgenomen aangezien er al voor de inwerkingtreding van de Hemelwaterverordening een overeenkomst over de gebiedsontwikkeling was gesloten. In de planvorming is bij de diverse gebouwen rekening gehouden met rainproofmaatregelen, zie subparagraaf 4.9.4.

3.3.8 Afwegingskader grondwaterneutrale kelders Amsterdam     

Op 20 januari 2021 is het 'Afwegingskader grondwaterneutrale kelders Amsterdam' vastgesteld, met als doel het voorkomen van negatieve effecten van (cumulatieve) aanleg van kelders op de stand en de stroom van het grondwater.

Dit afwegingskader is juridisch verankerd in het paraplubestemmingsplan 'Grondwaterneutrale kelders' dat op 7 oktober 2021 is vastgesteld (zie paragraaf 2.3).

Conclusie

Voor het bouwn van kelders gelden regels om grondwateroverlast te voorkomen. In subparagraaf. 4.9.6 zal hier verder op worden ingegaan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten     

4.1 Verkeer     

4.1.1 Verkeersafwikkeling omliggende wegen     

Op basis van het (maximale) programma dat in het geldende bestemmingsplan mogelijk is gemaakt is in het kader van het bestemmingsplan een verkeersonderzoek uitgevoerd (2013). Uit dat onderzoek blijkt dat de herontwikkeling van het gehele FCA-terrein geen nadelige gevolgen heeft voor de verkeersafwikkeling van omliggende wegen. Omdat er sinds 2015 een nieuw gemeentelijk verkeersmodel van toepassing is (VMA) en het eerdere onderzoek meer dan 5 jaar oud is, is het verkeersonderzoek door Goudappel Coffeng geactualiseerd (kenmerk 004639.20190730.R1.06, d.d. 7 februari 2020, zie bijlage 3). Daarbij zijn de volgende situaties in beeld gebracht:

  1. Huidige situatie (2015);
  2. Autonome situatie (2030);
  3. Plansituatie (2030), op basis van het (maximale) programma volgens het geldende bestemmingsplan.

Om een zo actueel mogelijk beeld te krijgen zijn tevens tellingen uitgevoerd bij de in- en uitgangen van FCA en is de specifieke verkeersgeneratie voor de (mogelijke) invulling van de Centrale Markthal bepaald.

Ten aanzien van de verkeersgeneratie blijkt uit de actualisatie van het verkeersonderzoek het volgende:

  • In de plansituatie is voornamelijk aan de zuidkant, door de woningontwikkeling en de nieuwe invulling van de Markthal een toename van verkeer waar te nemen. In totaal maken er op etmaalbasis ongeveer 5.300 mvt per etmaal gebruik van de noordelijke ontsluiting. Aan de zuidkant zijn ongeveer 6.700 mvt per etmaal terug te vinden. Met behulp van de ontwerprichtlijnen dient samen met de gemeente gekeken te worden naar een goed profiel voor de zuidelijke ontsluiting.
  • In het netwerk rondom het plangebied van de gehele planontwikkeling zijn de effecten van de planontwikkeling maar beperkt waar te nemen. Het verkeer verdeelt zich redelijk snel over het netwerk, waardoor de toename van verkeer procentueel minimaal is.

Kruispunten zijn maatgevend als het gaat om de verkeersafwikkeling. De toekomstige ontwikkelingen zorgen voor een verandering van de verkeersstromen. Om te toetsen of de verkeersafwikkeling rondom het plangebied gegarandeerd kan blijven ten gevolge van de verandering van verkeersstromen, is op vier relevante kruispunten de verkeersafwikkeling bepaald:

  • Kruispunt 1: Haarlemmerweg - Vredenhofweg (geregeld).
  • Kruispunt 2: Jan van Galenstraat - ingang Food Center (ongeregeld).
  • Kruispunt 3: Jan van Galenstraat – Willem de Zwijgerlaan (geregeld).
  • Kruispunt 4: Jan van Galenstraat – Admiraal de Ruyterweg (geregeld).

Het kruispunt Jan van Galenstraat – Hugo de Grootplein (ongeregeld) is niet doorgerekend, maar hiervan zijn wel kwalitatief de effecten beschreven. Vanuit beleidsintenties van de gemeente (stad autoluwer maken) is het namelijk niet wenselijk dit kruispunt meer capaciteit voor autoverkeer te geven.

De in het kader van de actualisatie uitgevoerde tellingen hebben als uitgangspunt gediend bij het bepalen van de intensiteiten op de kruispunten 1 en 2 in de huidige, autonome en plansituatie. Deze zijn vervolgens voor de autonome en plansituatie opgehoogd met intensiteiten uit het verkeersmodel. Daarbij is voor de plansituatie een correctie doorgevoerd voor het verschuiven van de hoofdingang van het Food Center naar de noordelijke ingang. Voor de andere kruispunten zijn alleen modelgegevens beschikbaar.

Kruispunt 1, 3 en 4 zijn geregeld en daarom doorgerekend met COCON. Hieruit is gebleken dat de cyclustijden in zowel de huidige, autonome als plansituatie voor kruispunt 1 en 4 beneden de maximale toegestane hoeveelheid zit, wat betekent dat de kruispunten zorg dragen voor een goede verkeersafwikkeling. Voor kruispunt 3 lijkt dit niet het geval en zijn aanpassingen aan het kruispunt nodig om een goede doorstroming in de toekomstige situatie te kunnen garanderen. Hierin is het verschil tussen de autonome en plansituatie minimaal, waarmee geconcludeerd kan worden dat het mogelijke verkeersknelpunt vooral veroorzaakt wordt, door de autonome groei. Nader onderzoek met tellingen op het kruispunt moet uitwijzen of het kruispunt daadwerkelijk een knelpunt is, of dat komt door een overschatting van de intensiteiten in het verkeersmodel. Het is aannemelijk dat een knelpunt voorkomen kan worden met fysieke aanpassingen van het kruispunt of met aanpassingen in de verkeerslichtenregeling.

De verkeersafwikkeling op het ongeregelde kruispunt 2 is in beeld gebracht met VISSIM. Op de hoofdrichting (Jan van Galenstraat) blijft de gemiddelde verliestijd van het verkeer binnen de 25 seconden waarmee een goede verkeersafwikkeling voor alle situaties gegarandeerd blijft. In de avondspits is in de plansituatie een kleine toename op de westelijke tak van de Jan van Galenstraat waarneembaar. Dit komt door de hogere hoeveelheid verkeer richting het plangebied. Er is echter voldoende opstelruimte waardoor het doorgaande verkeer niet wordt gehinderd.

Op de zijrichtingen (entree Food Center en Marcantilaan) is het effect groter. De gemiddelde verliestijd per voertuig duidt op een matige verkeersafwikkeling in de ochtendspits en een slechte afwikkeling in de avondspits. In beide spitsen is sprake van wachtrijen met pieken tot boven de 100 meter (in de avondspits zelfs tot boven de 150 meter). Op basis van deze resultaten dient te worden geconcludeerd dat de huidige aansluiting van het plangebied onvoldoende capaciteit biedt om het plangebied in 2030 (met name de avondspits) met een goede verkeersafwikkeling te ontsluiten. Een mogelijke oplossing is het regelen van het kruispunt met verkeerslichten (een dergelijke oplossing is te beschouwen als worst-casevariant).

Op basis van de actualisatie van het verkeersonderzoek kan worden geconcludeerd dat het voorliggende uitwerkingsplan geen nadelige gevolgen heeft voor de verkeersafwikkeling in de omgeving van het plangebied. Een groot deel van het verkeer van het naar het plangebied van dit uitwerkingsplan zal via de kruising Haarlemmerweg - Vredenhofweg rijden. Hier zijn geen knelpunten aan de orde. Om de doorstroming van kruispunt 2 (Jan van Galenstraat - ingang Food Centeren/toekomstige Marktstraat) te waarborgen zal de kruising worden heringericht. In mei 2021 heeft de Centrale Verkeerscommissie (CVC) besloten dat de kruising vorm zal worden gegeven door een rotonde. De aanleg van deze rotonde volgt in een later stadium.

In aanvulling op het hiervoor beschreven verkeersonderzoek is door Goudappel een notitie opgesteld met een nadere toelichting op de verkeersintensiteiten op het FCA- terrein zelf en de verbindingswegen tussen het FCA en de Jan van Galenstraat en de Haarlemmerweg (kenmerk 008776.20210210.N1.08, d.d. 1 april 2021, zie bijlage 4). Deze wegen zijn minder relevant voor de verkeersafwikkeling en voor deze wegen is een hoger detailniveau nodig dan het gemeentelijk verkeersmodel kan bieden. Deze verbindingswegen en de verkeersaantallen op FCA zijn echter wel relevant als input voor het akoestisch onderzoek en het onderzoek luchtkwaliteit.

4.1.2 Verkeersafwikkeling op FCA     

De nieuwe entrees aan weerszijden van het Kopgebouw en de inrichting van het bedrijvendeel zijn belangrijk voor de verkeersafwikkeling van het FCA en daarom, net als de parkeercapaciteit (zie paragraaf 4.2), van groot belang voor het functioneren van FCA. In het kader van het geldende bestemmingsplan is het Masterplan indertijd op deze onderdelen getoetst. Omdat de planvorming inmiddels verder is uitgewerkt (niveau schetsontwerp) heeft Goudappel de beoordeling opnieuw uitgevoerd (008776.20220502.N1.04, d.d. 27 juli 2022, zie bijlage 5). Hieruit blijkt het volgende:

  1. Verkeersafwikkeling:
    1. De verkeersgeneratie voor het FCA zal 7.809 ritten per werkdag etmaal bedragen. Voor een weekdag is de intensiteit 6.841 ritten per etmaal. Bij een verdeling dat circa 75% van de noordelijke entree gebruik gaat maken zullen er 5.860 mvt/etmaal/werkdag gebruik maken van de noordelijke entree, waarvan 4.470 bezoekers en 1.390 personeel.
    2. Maatgevend in de analyse naar de kwaliteit van de verkeersafwikkeling is de verkeersbelasting in het drukste uur. Kijkend naar de verkeersbelasting en voertuigverdeling in de huidige situatie komen tussen 6.00 en 7.00 uur de meeste voertuigen aan. In dat uur komt circa 7% van het totale verkeer over de dag aan. Het aandeel vertrekkend verkeer in het drukste uur bedraagt circa 6% van het totaal. Op basis van deze gegevens zijn de verkeersintensiteiten naar voertuigsoort voor de toekomstige situatie uitgewerkt per zijde (noord- en zuidzijde). Voor de noordzijde is daarbij onderscheid gemaakt in personeel en bezoekers, omdat personeel een eigen toegang heeft. Dit is weergegeven in de navolgende tabel.

      verplicht
    3. De kwaliteit van de verkeersafwikkeling wordt bij de entrees van het Food Center bepaald door het aantal beschikbare slagbomen in combinatie met het type parkeerbeheersysteem dat aanwezig is. In het meest recente voorontwerp, versie d.d. 15 juni 2021, zijn aan de noordzijde drie ingaande en drie uitgaande slagbomen ingetekend. Onderscheid is gemaakt tussen een entree voor personeel en een entree voor bezoekers.
    4. De verkeersgeneratie van het personeel dat gebruik maakt van de noordelijke entree bedraagt in het drukste uur circa 90 motorvoertuigen. Hiervoor is één ingaande en één uitgaande slagboom beschikbaar. In de praktijk kan dit functioneren middels bijvoorbeeld een voorhoudpas/tag. De verwerkingscapaciteit bedraagt circa 300 tot 350 motorvoertuigen per uur. In combinatie met de verkeersbelasting in het drukste uur leidt dit tot een wachtrij van circa 15 tot 20 meter. Daarmee is voor personeel sprake van een acceptabele situatie, waarin sprake is van restcapaciteit.
    5. Indien de berekende verkeersbelasting van de bezoekers zich evenredig verdeeld over de aanwezige toe- en uitgangen bedraagt de gemiddelde verkeersbelasting aan de noordzijde voor het ingaande verkeer circa 150 voertuigen per uur per slagboom (301/2). Bij een traditioneel parkeerbeheersysteem bedraagt de verwerkingscapaciteit circa 250 tot 300 motorvoertuigen per uur. Op een verkeersaanbod van circa 150 motorvoertuigen in het drukste uur bedraagt de wachtrij circa 25 tot 30 meter. De wachttijd dat het verkeer daarmee oploopt is vergelijkbaar met dat bij een relatief rustig kruispunt voorzien van verkeerslichten. Daarmee is sprake van een acceptabele situatie, waarin sprake is van restcapaciteit.
    6. Aan de zuidzijde is de verkeersintensiteit lager dan aan de noordzijde. Omdat aan de zuidzijde maar 1 poortje beschikbaar is voor ingaand en 1 poortje voor uitgang, is de verkeersbelasting nagenoeg gelijk aan de situatie aan de noordzijde. In het drukste uur bedraagt het verkeersaanbod circa 130 motorvoertuigen. Dit leidt, uitgaande van een traditioneel parkeerbeheersysteem, tot een wachtrij van circa 20 meter. Daarmee is sprake van een acceptabele situatie, waarin sprake is van restcapaciteit.
  2. Parkeren:
    1. De voor werknemers te realiseren parkeerdaken zijn eenvoudig vanaf de hoofdentree, via een eigen ingang, te bereiken en zijn centraal op het terrein gelegen. Hierdoor is de loopafstand tot de verschillende functies relatief beperkt. Het is de bedoeling dat er maatregelen worden getroffen waardoor het voor werknemers onmogelijk wordt gemaakt om op het maaiveld te parkeren.
    2. Vanwege het efficiënte logistieke proces zal de verblijftijd van bezoekers relatief beperkt zijn, circa 25 tot 30 minuten. Alleen de gemiddelde verblijftijd bij De Kweker wordt hoger geschat, namelijk op 45 tot 60 minuten.
    3. In 2013 is een parkeeronderzoek uitgevoerd waarbij een parkeerdruk van circa 91% als maximaal is gemeten (952 geparkeerde voertuigen op 1.045 parkeerplaatsen). In de huidige situatie is er een maximale parkeervraag in het drukste uur van 630 parkeerplaatsen voor bezoekers. De verwachting is dat het aantal bezoekers in het piekuur met circa 20% toeneemt. Dat geeft in de toekomstige situatie een parkeervraag van circa 750 voertuigen voor bezoekers. Voor personeel komt de parkeervraag vanuit het gehouden onderzoek op circa 240 voertuigen. Voor het vrachtverkeer is dit met een groei van 20% ongeveer 100 voertuigen.
    4. Voor bezoekers zijn op maaiveld in totaal 849 parkeerplaatsen beschikbaar. Op een parkeervraag van 750 parkeerplaatsen in het drukste uur (bij een groei van 20% van het aantal bezoekers ten opzichte van de huidige situatie) geeft dat een gemiddelde parkeerdruk van circa 88%. Vanuit ervaringscijfers wordt een parkeerdruk van 95% op een overzichtelijk parkeerterrein als acceptabel beschouwd. Om er voor te zorgen dat er tijdens het drukste uur voldoende vrije parkeerplaatsen beschikbaar zijn om relatief snel een vrije parkeerplaats te vinden wordt ook wel rekening gehouden met een frictieleegstand van 10%, oftewel een parkeerdruk van 90%.
    5. Geconcludeerd wordt dat op het terrein (ruim) voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn om, conform het parkeeronderzoek inclusief groei, het benodigde aantal parkeerplaatsen voor het toekomstig functioneren van het FCA te faciliteren. Het parkeeraanbod op eigen terrein is (deels) beredeneerd vanuit afspraken uit het verleden tussen het Consortium en diverse aanwezige partijen.

4.2 Parkeren     

Bij de herontwikkeling van het nieuwe FCA dient rekening te worden gehouden met het realiseren van voldoende parkeergelegenheid. Dit is essentieel voor het goed functioneren van het bedrijventerrein en om overlast in de omgeving van het plangebied te voorkomen. In de regels van het bestemmingsplan zijn daarom minimum parkeernormen voor auto's en vrachtwagens opgenomen voor het bedrijvendeel (zie paragraaf 4.2 van de toelichting van het bestemmingsplan voor de nadere uitleg over de totstandkoming van de parkeernormen). De parkeernormen in de bestemming 'Bedrijventerrein - Uit te werken' zijn bij toepassing van de uitwerkingsbevoegdheid automatisch van toepassing op de gronden binnen het uitwerkingsplan zodat gewaarborgd is dat er voldoende parkeergelegenheid komt in het bedrijvendeel. Daarnaast is via de herziening van het bestemmingsplan bepaald dat er ook voldoende parkeergelegenheid dient te worden gerealiseerd voor fietsen en scooters.

4.2.1 Auto's en vrachtwagens     

Zoals in subparagraaf 2.6.3 is aangegeven wordt in de planvorming voor het nieuwe FCA vooralsnog uitgegaan van een bedrijventerrein van 15 hectare met 90.000 m² bruto vloeroppervlak (bvo) bedrijfsruimte, inclusief een gedeeltelijke invulling van de Centrale Markthal met 2.000 m² bvo buik- en servicebedrijven). In het geldende bestemmingsplan zijn de volgende parkeernormen opgenomen:

  1. bezoekers: minimaal 0,52 parkeerplaatsen per 100 m² bvo;
  2. werknemers: minimaal 0,66 parkeerplaatsen voor werknemers per 100 m² bvo;
  3. vrachtwagens: minimaal 0,12 parkeerplaatsen per 100 m² bvo;

Parkeren door bezoekers is uitsluitend op maaiveld toegestaan, het parkeren door werknemers uitsluitend op één of meerdere parkeerdaken. Gelet op de parkeernormen en eisen zijn in het nieuwe FCA de volgende minimum aantal parkeerplaatsen nodig, uitgaande van de maximale invulling tot 90.000 m² bvo (inclusief Centrale Markthal en Koelhuis):

  • bezoekers: 468 parkeerplaatsen op maaiveld;
  • werknemers: 594 parkeerplaatsen op parkeerdak(ken);
  • vrachtwagens: 108 vrachtwagenparkeerplaatsen.

In de planvorming voor het nieuwe FCA wordt rekening gehouden met voldoende parkeergelegenheid en de gestelde eisen. In het nieuwe FCA zijn de volgende aantallen voorzien, zoals ook blijkt uit de navolgende afbeelding:

  • bezoekers: 562 parkeerplaatsen op maaiveld;
  • werknemers: 975 parkeerplaatsen op op parkeerdak(ken);
  • vrachtwagens: 133 vrachtwagenparkeerplaatsen.

verplicht

Afbeelding: parkeren nieuw bedrijvendeel FCA conform inrichting openbare ruimte (d.d. april 2022).

Het beoogde aantal parkeerplaatsen is ruim boven hetgeen dat op basis van de minimum parkeernormen nodig is. Dat betekent dat er op het gebied van parkeren enige ruimte is om via toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in het geldende bestemmingsplan nog wat extra bruto vloeroppervlak te realiseren.

In het uitwerkingsplan is maximaal 40.200 m² bvo aan buik-en servicebedrijven toegestaan. Gelet op de parkeernormen zijn ten behoeve van de bedrijfsgebouwen in het uitwerkingsplan het volgende aantal parkeerplaatsen nodig:

  • bezoekers: 210 parkeerplaatsen op maaiveld;
  • werknemers: 266 parkeerplaatsen op parkeerdak(ken);
  • vrachtwagens: 49 vrachtwagenparkeerplaatsen.

In de in voorbereiding zijnde plannen zijn op het deel van het parkeerdak binnen het plangebied van het voorliggende uitwerkingsplan circa 200 parkeerplaatsen voorzien. Er wordt daarmee ruimschoots voldaan aan de minimum parkeernorm voor werknemers. In de situatie dat het parkeerdak nog niet (volledig) in gebruik kan worden genomen zal het parkeren door werknemers tijdelijk op maaiveld plaatsvinden. Dat speelt mogelijk bij het noordwestelijk bedrijfsgebouw aangezien er bij dit gebouw geen dakparkeren is voorzien. Werknemers van dit bedrijfsgebouw kunnen dus pas op het dak parkeren zodra het haakvormige bedrijfsgebouw gereed is én het parkeerdak bereikbaar en opengesteld is. Ook bij het haakvormige bedrijfsgebouw is mogelijk sprake van een tijdelijke situatie waarbij geen gebruik kan worden gemaakt van het parkeerdak aangezien de toegang van dit gebouw via het kopgebouw verloopt (hellingbaan en brug). Indien het kopgebouw dus later wordt gebouwd zal er ook voor de werknemers van het haakvormige bedrijfsgebouw een tijdelijke oplossing moeten worden gezocht.

In de tijdelijke situatie dat het kopgebouw nog niet is gerealiseerd maar de twee andere gebouwen wel parkeren bezoekers in ieder geval op het terrein tussen het noordwestelijk bedrijfsgebouw en het haakvormige bedrijfsgebouw (zie het met 1 aangegeven parkeerterrein in de navolgende afbeelding). Deze parkeerplaatsen zijn dicht bij de bedrijfsgebouwen gelegen en inclusief tijdelijke bouwweg zijn er ruim 135 parkeerplaatsen beschikbaar voor het parkeren door klanten van het noordwestelijke bedrijfsgebouw en het haakvormige bedrijfsgebouw. De parkeerbehoefte van deze beide gebouwen voor bezoekers bedraagt gezamenlijk circa 125 parkeerplaatsen (76 parkeerplaatsen voor het noordwestelijke bedrijfsgebouw en 49 parkeerplaatsen voor het haakvormige bedrijfsgebouw). Er is daarmee ruim voldoende capaciteit voor de bezoekers.

verplicht

Afbeelding: tijdelijk parkeren nieuw bedrijvendeel FCA, in het geval het parkeerdak nog niet in gebruik is

Het tijdelijke parkeren voor werknemers vindt plaats op een deel van het terrein tussen het noordwestelijk bedrijfsgebouw en het haakvormige bedrijfsgebouw (zie het met 2 aangegeven parkeerterrein in de navolgende afbeelding), in de zone ten zuiden van het noordwestelijke bedrijfsgebouw (zie het met 3 aangegeven parkeerterrein in de navolgende afbeelding) en het parkeerterrein ten oosten van het te slopen bedrijfsgebouw in het zuidelijk deel van het FCA-terrein (zie het met 4 aangegeven parkeerterrein in de navolgende afbeelding). De capaciteit van deze parkeerterreinen bedraagt respectievelijk 35, 42 en 88 parkeerplaatsen dus in totaal 165 parkeerplaatsen. De parkeerbehoefte voor het parkeren door werknemers bedraagt 159 parkeerplaatsen (92 parkeerplaatsen voor het noordwestelijke bedrijfsgebouw en 63 parkeerplaatsen voor het haakvormige bedrijfsgebouw) zodat ook hier sprake is van voldoende capaciteit. De tijdelijke parkeerterreinen bevinden zich op, volgens het CROW, aanvaardbare loopafstand van 600-800 meter. Nadat het parkeerdak is gerealiseerd en in gebruik is genomen zullen de werknemers alsnog op het parkeerdak parkeren zodat alle parkeerplaatsen op maaiveld volledig beschikbaar zijn voor klanten.

Verder zijn er binnen het plangebied circa 40 vrachtwagenparkeerplaatsen voorzien en circa 275 parkeerplaatsen voor bezoekers. Dit is ook voldoende om te voorzien in de parkeerbehoefte vanwege de nieuwe bedrijfsgebouwen in het plangebied.

4.2.2 Fietsen en scooters     

In de Nota Parkeernormen Fiets en Scooter is voor bedrijven geen specifieke norm aangegeven. Het FCA is daarnaast een bedrijventerrein waar sprake is van een uitzonderlijke situatie omdat het geen openbaar bedrijventerrein betreft. Het bedrijventerrein is alleen toegankelijk voor werknemers en klanten. Voor het FCA dient daarom maatwerk te worden toegepast. Door Goudappel is daarom onderzoek gedaan naar een realistisch fietsparkeerkencijfer voor FCA (kenmerk Onderzoek fietsparkeerkencijfer Food Center Amsterdam, d.d. 26 januari 2022, zie bijlage 6). Ten behoeve van het onderzoek is een schouw van het plangebied verricht en de huidige stallingsvraag is bepaald. Voor de huidige stallingsvraagd is uitgegaan van een cameratelling en het toepassen van correcties wegens corornamaatregelen (ten tijde van de cameratelling) en seizoensverschillen. Ook is een marge toegepast voor het gebruik van stallingen in de praktijk. Met de resultaten uit de cameratelling, correcties en benodigde marge, is bepaald dat in de huidige situatie in totaal 223 stallingsplaatsen benodigd zijn. Gerelateerd aan het huidige bvo van 75.000 m² is er momenteel sprake van 0,3 stallingsplaatsen per 100 m² bvo. Een dergelijk getal is vergelijkbaar met de stallingsvraag van een bouwmarkt of tuincentrum. Dit is een aannemelijk getal, aangezien het bij beide type functies gaat om functies met een relatief laag aantal werknemers per vierkante meter oppervlak en om de verkoop van goederen die vaak niet eenvoudig met de fiets zijn te verplaatsen. Voor de toekomstige situatie is een kencijfer van 0,3 stallingsplaatsen per 100 m² bvo reëel, rekening houdend met een bandbreefte van 0,27 tot 0,38 stallingsplaatsen per 100 m² bvo. De onderkant van de bandbreedte is van toepassing bij een optimale benutting van alle stallingen en geen verwachte groei in het fietsgebruik. De bovenkant van de bandbreedte gaat uit van een sterke inzet op een modalshift, waarbij het gecombineerde fietsgebruik van werknemers en bezoekers toeneemt met circa 25 procent. Een aandachtspunt bij het nastreven van een modalshift is de mate waarin het mogelijk is om ruimte voor de auto uit te wisselen met ruimte voor de fiets op het terrein. Dit geldt eveneens indien distributie vaker met bakfietsen zal plaatsvinden.

De door Goudappel aanbevolen verdeling van stallingstypen voor werknemers en bezoekers is als volgt (op volgorde van ruimtegebruik per gestald voertuigtype):

  • 53% geschikt voor reguliere fietsen
  • 25% geschikt voor buitenmodelfietsen
  • 18% geschikt voor brom- of snorfietsen
  • 4% geschikt voor bakfietsen

Zoals in subparagraaf 2.6.3 is aangegeven wordt in de planvorming voor het nieuwe FCA vooralsnog uitgegaan van een bedrijventerrein van 15 hectare met 90.000 m² bruto vloeroppervlak (bvo) bedrijfsruimte, inclusief een gedeeltelijke invulling van de Centrale Markthal en het Koelhuis met buik- en servicebedrijven). Gelet op het kencijfer van 0,3 stallingsplaatsen per 100 m² bvo komt dat neer 270 stallingsplaatsen voor fietsen van werknemers en bezoekers voor het gehele FCA.

In het uitwerkingsplan is maximaal 40.200 m² bvo aan buik-en servicebedrijven toegestaan. Gelet op de parkeernormen zijn ten behoeve van de bedrijfsgebouwen in het uitwerkingsplan 121 stallingsplaatsen voor fietsen van werknemers en bezoekers nodig. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:

  • De benodigde parkeerplaatsen voor fietsen en scooters dienen bij voorkeur op eigen terrein van de bedrijven (en het liefst inpandig) te worden opgelost;
  • De parkeerbehoefte van bezoekers/klanten mag in de openbare ruimte (in het onbebouwde deel van het plan) worden opgelost, met dien verstande dat klanten over het algemeen niet met de fiets komen maar vooral met auto's en bestelwagens.

In de planvorming voor het plangebied van het uitwerkingsplan zijn op dit moment circa 160 fiets- en scooterparkeerplekken voorzien.

verplicht

Afbeelding: voorlopige planvorming fietsparkeren nieuw bedrijvendeel FCA

4.3 Geluid     

Het voorliggende uitwerkingsplan heeft geen betrekking op geluidsgevoelige functies zodat een onderzoek naar wegverkeerslawaai en/of industrielawaai als bedoeld in de Wet geluidhinder vanuit dat oogpunt niet nodig is. Ook is er als gevolg van het voorliggende uitwerkingsplan geen sprake van reconstructie van een stedelijke weg en is het FCA geen gezoneerd industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder. Wel zal het toekomstige FCA, net als in de huidige situatie, geluid produceren en zodoende gevolgen hebben voor bestaande en toekomstige woningen in de omgeving. Op dit geluid zal in subparagraaf 4.4.4 nader worden ingegaan.

4.4 Milieuzonering     

Bedrijven zijn milieubelastende functies die hinder ten opzichte van milieugevoelige bestemmingen (waaronder wonen) kunnen veroorzaken. Om deze hindersituaties te voorkomen dient bij een bestemmingsplan(wijziging/uitwerking) waarin milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen in elkaars nabijheid mogelijk worden gemaakt in principe uit te worden gegaan van scheiding van functies. Daartoe is in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering (versie 2009; hierna te noemen B&M) een categorie-indeling opgesteld met bijbehorende richtafstanden. Deze afstanden geven voor gemiddelde functies aan op welke afstand geen hinder te verwachten is. De meer fijne afstemming voor de voorkoming van milieuhinder vindt vervolgens plaats in het kader van de Wet milieubeheer dan wel het Activiteitenbesluit.

De afstanden in B&M zijn naast de factoren aard en omvang van het bedrijf mede afhankelijk van de omgeving. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor andere gebieden, zoals drukke woonwijken, gemengde stedelijke gebieden en landelijke gebieden. De bestaande woongebieden rondom FCA en het nieuwe woongebied ten zuiden van het toekomstige FCA zijn vanwege de drukke wegen in de omgeving en het voorkomen van meerdere functies te karakteriseren als een gemengd stedelijk gebied. Dat houdt in dat het aanvaardbaar is om een kortere afstand te hanteren dan in B&M is aangegeven. De afstand in B&M mag daarom met één stap worden verkleind. De betreffende VNG-publicatie vormt geen wettelijk kader. De in de publicatie opgenomen afstanden betreffen richtafstanden. In de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan is vastgelegd dat er rekening dient te worden gehouden met richtafstanden. In subparagrafen 4.4.1 en 4.4.2 zal daarom nader in worden gegaan op de richtafstanden in relatie tot het plangebied van dit uitwerkingsplan. Met name het aspect geluid is daarbij relevant en in mindere mate geur.

Naast diverse bedrijven zullen er op het toekomstige FCA ook diverse collectieve voorzieningen worden gerealiseerd die nodig zijn voor het algemeen functioneren als bedrijventerrein, zoals vrachtwagenparkeren, expeditiestraten, fustageopslag, de entrees, etc. Deze collectieve voorzieningen kunnen leiden tot geluid op de gevels van bestaande en nieuwe woningen. Met de collectieve voorzieningen is in de navolgende subparagrafen ook rekening gehouden.

Door Aveco de Bondt is nader ingegaan op milieuzonering (referentie: 16021209_R_JOA_0892, d.d. 19 november 2021, zie bijlage 7).

4.4.1 Bedrijven en bestaande woningen     

Binnen de nieuwe bedrijfsgebouwen in het plangebied van het voorliggende uitwerkingsplan worden buik- en servicebedrijven toegestaan die tot maximaal categorie 3.1 behoren, met uitzondering van enkele specifiek aangeduide gronden waar bedrijven zijn toegestaan die tot categorie 3.2 of 4.2 behoren:

  1. visverwerkingsbedrijven, verwerken anderszins met een productieoppervlak van meer dan 1.000 m² (sbi-code 152-4, categorie 4.2);
  2. visverwerkingsbedrijven, verwerken anderszins met een productieoppervlak van maximaal 1.000 m² (sbi-code 152-5, categorie 3.2).

De meeste bedrijven op het FCA behoren tot maximaal milieucategorie 3.1. De richtafstand in het B&M bedraagt voor bedrijven die tot deze milieucategorie behoren 50 meter. Deze richtafstand mag vanwege de ligging in gemengd stedelijk gebied worden verkleind naar 30 meter. Binnen 30 meter van het plangebied van het uitwerkingsplan bevinden zich in de omgeving enkele bestaande bedrijfswoningen en de woonboten aan het Vredenhofpad. Ook binnen 30 meter van de rest van het bedrijventerrein bevinden zich bestaande woningen en woonboten. Er is daarom nader onderzoek nodig om na te gaan of de nieuwe bedrijfsvoering leidt tot onevenredige overlast.

Voor het in het uitwerkingsplan toegestane visverwerkingsbedrijf dat tot milieucategorie 4.2 behoort bedraagt de richtafstand in het B&M 300 meter. Deze richtafstand mag vanwege de ligging in gemengd stedelijk gebied worden verkleind naar 200 meter. Binnen 200 meter van het betreffende bedrijfsgebouw bevinden zich in de omgeving enkele bestaande woningen:

  • Waterpoortweg 201-449 (circa 182 tot 200 meter);
  • Van Hogendorpstraat 901-915 (circa 187 tot 193 meter);
  • Van Bossestraat 2-38 (circa tot 193 tot 200 meter).

Bij deze woningen wordt eveneens niet voldaan aan de richtafstand voor gemengd stedelijk gebied. Met name geur is hierbij de bepalende factor.

Voor het in het uitwerkingsplan toegestane visverwerkingsbedrijf dat tot milieucategorie 3.2 behoort bedraagt de richtafstand in het B&M 100 meter. Deze richtafstand mag vanwege de ligging in gemengd stedelijk gebied worden verkleind naar 50 meter. Binnen 50 meter van het betreffende bedrijfsgebouw bevinden zich in de omgeving enkele (bedrijfs)woningen. Ook hier is geur de bepalende factor.

Voor de (bedrijfs)woningen en woonboten die zijn gelegen binnen de richtafstand is nader onderzoek noodzakelijk om te bezien of een kortere afstand aanvaardbaar is. Dit betreft de aspecten geluid en geur. Voorwaarde is dat het nieuwe FCA niet tot onevenredige overlast leidt. In subparagraaf 4.4.3 wordt ingegaan op het nadere onderzoek naar geur en in subparagraaf 4.4.4 naar het nadere onderzoek naar geluid. In de nadere onderzoeken dient rekening te worden gehouden met het totale FCA, dus niet alleen het bedrijvendeel dat door het voorliggende uitwerkingsplan mogelijk wordt gemaakt.

4.4.2 Bedrijven en nieuwe woningen     

Ten zuiden van het toekomstige FCA komt een nieuw woongebied. De afstand tussen het plangebied van het uitwerkingsplan en de toekomstige woningen ten zuiden van het FCA bedraagt minimaal 215 meter. Gelet op het gestelde in subparagraaf 4.4.1 wordt als gevolg van dit uitwerkingsplan voor het nieuwe woongebied voldaan aan de richtafstanden ten aanzien van gemengd stedelijk gebied.

4.4.3 Geur     

Door Buro Blauw is een nader onderzoek verricht naar geur (rapportnummer BL2021.10080.01-V01, d.d. juli 2021, zie bijlage 8). Uit het geuronderzoek blijkt het volgende:

  • Van de te vestigen bedrijven op het FCA terrein is het bedrijf 'Jan van As' als het meest geurrelevant te beschouwen aangezien bij dit bedrijf visverwerking plaatsvindt en het bedrijfsoppervlak groter is dan 1.000 m². Het bedrijf behoort daarmee tot milieucategorie 4.2. Andere mogelijk geurrelevante bedrijven betreffen twee vismarkten (Mooijer en Sier) en drie bedrijven die vlees portioneren (Chateau Briand, Mevlana en Emin). Deze vijf andere mogelijke geurrelevante bedrijven zijn qua bedrijfsvoering dusdanig anders (alleen verpakken en handel) en oppervlak kleiner (circa 300 m² – 500 m²) dat geen of verwaarloosbare geuremissies worden veroorzaakt.
  • Op basis van de voormalige bijzondere regeling voor vleesverwerkende bedrijven is voor het bedrijf Jan van As een worstcase diffuse geuremissie berekend van 2,3 MouE/u, gedurende de bedrijfstijd van 7.800 uur per jaar. Daarnaast treedt er een worstcase geuremissie op tijdens de afvoer van visafval van 12 MouE/u gedurende 150 uur per jaar.
  • In het onderzoek zijn voor de vestiging van het bedrijf Jan van As vier locaties beschouwd, waaronder de locatie in het kopgebouw. Naar aanleiding van de berekeningen wordt geconcludeerd dat wanneer Jan van As op één van de geplande locatie(s) wordt gevestigd er bij bestaande en nieuwe woningen in de omgeving sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor geur, volgens de criteria van de VNG en het geurbeleid van de provincie Noord-Holland (d.d. 12 november 2014). Het visverwerkingsbedrijf gedraagt zich als een categorie 3.1 bedrijf.
  • Andere geurrelevante bedrijven kunnen zich vestigen in Bedrijfsgebouw oost als zij een geuremissie hebben van maximaal 1,8 MouE/u. Hiervan kan in specifieke gevallen worden afgeweken als voor die situatie aangetoond wordt dat de geurconcentratie bij bestaande woningen en de nieuwbouw gelijk of lager is dan 0,5 ouE/m³ als 98 percentiel en 2 ouE/m³ als 99,9 percentiel.

Op basis van het geuronderzoek kan worden geconcludeerd dat voor het aspect geur sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Uit de resultaten van het nader onderzoek blijkt dat geurhinder niet te verwachten is. Het is daarmee aanvaardbaar om de visverwerkingsebdrijven op de beoogde locaties in het uitwerkingsplan toe te staan. Wel zijn ter voorkoming van geurhinder in de regels voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. Daardoor mag de diffuse geuremissie van een in het kopgebouw toegestaan visverwerkingsbedrijf van maximaal milieucategorie 4.2 (zoals Jan van As) bij woningen maximaal 2,3 MouE/u bedragen, gedurende de bedrijfstijd van 7.800 uur per jaar. De geuremissie tijdens de afvoer van visafval mag maximaal 12 MouE/u bedragen gedurende 150 uur per jaar. Voor visverwerkingsbedrijven die tot maximaal milieucategorie 3.2 behoren bedraagt de geuremissie maximaal 1,8 MouE/u.

4.4.4 Geluid     

Beschrijving toetsingskader

Om te kunnen beoordelen of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat als gevolg van geluid kan uit worden gegaan van de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'. Deze handreiking bestaat uit vier stappen, waarbij per stap de geluidsbelasting groter wordt en daarmee de onderzoeks- en motiveringsplicht:

  • Stap 1: beoordeling richtafstanden van de toegestane milieucategorieën:

    De eerste stap houdt in dat wordt getoetst aan de richtafstanden. Indien de richtafstand voor het aspect geluid bij in dit geval gemengd gebied (30 meter) niet wordt overschreden kan verdere toetsing voor het aspect geluid in beginsel achterwege blijven. Inpassing is dan mogelijk.
  • Stap 2: beoordeling geluidniveaus aan richtwaarden:

    Vanaf deze stap is een geluidonderzoek noodzakelijk indien stap 1 niet toereikend is. Bij een geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen in gebiedstype gemengd gebied bedraagt de geluidsbelasting ten hoogste:
    1. Iangtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 50 dB(A) in de dagperiode (07:00-19:00), 45 dB(A) in de avondperiode (19:00-23:00) en 40 dB(A) in de nachtperiode (23:00-07:00);
    2. maximaal geluidniveau (LAmax, piekgeluiden) van 70 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode;
    3. verkeersaantrekkende werking van 50 dB(A) in de dagperiode, 45 dB(A) in de avondperiode en 40 dB(A) in de nachtperiode;

      Indien aan deze geluidsbelastingen wordt voldaan is inpassing mogelijk.
  • Stap 3: beoordeling geluidniveaus aan maximale richtwaarden:

    Indien stap 2 niet toereikend is bedraagt de geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen in gebiedstype gemengd gebied ten hoogste:
    1. Iangtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 55 dB(A) in de dagperiode (07:00-19:00), 50 dB(A) in de avondperiode (19:00-23:00) en 45 dB(A) in de nachtperiode (23:00-07:00);
    2. maximaal geluidniveau (LAmax, piekgeluiden) van 70 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode;
    3. verkeersaantrekkende werking van 65 dB(A) in de dagperiode, 60 dB(A) in de avondperiode en 55 dB(A) in de nachtperiode;

      Indien aan deze geluidsbelastingen wordt voldaan is inpassing mogelijk. Het bevoegd gezag dient echter te motiveren waarom het deze geluidbelasting in de concrete situatie acceptabel acht, waarbij tevens de cumulatie met eventueel reeds aanwezige geluidbelasting moet worden betrokken. Het bevoegd gezag kan daarbij gebruik maken van gemeentelijk geluidbeleid, indien de te verwachten geluidbelasting voldoet aan de in dat gemeentelijk geluidbeleid vastgestelde grenswaarden voor het betreffende gebied. Cumulatie met eventueel reeds aanwezige geluidbelasting moet worden betrokken bij de motivering.
  • Stap 4: afwijken van richtwaarden op basis van bestuurlijke afweging:

    Bij een hogere geluidbelasting dan aangegeven in slap 3 zal buitenplanse inpassing doorgaans niet mogelijk zijn. Indien het bevoegd gezag niettemin tot inpassing wil overgaan, dient het dit grondig te onderzoeken, onderbouwen en motiveren waarbij tevens de cumulatie met eventueel reeds aanwezige geluidbelasting moet worden betrokken.

Toetsing stap 1 (richtafstanden)

Binnen de richtafstanden vanwege de bedrijfsactiviteiten op het FCA bevinden zich bestaande en nieuwe (bedrijfs)woningen en woonboten (zie ook paragrafen 4.4.1 en 4.4.2). Stap 1 van het voorgaande toetsingskader is daardoor niet toereikend.

Toetsing stap 2 (akoestisch onderzoek)

Doordat stap 1 niet toereikend is, is door Aveco de Bondt akoestisch onderzoek verricht (projectnummer: 16021207, d.d. 19 augustus 2022, zie bijlage 9). In het akoestisch onderzoek is rekening gehouden met zowel fasering in de realisatie als de eindvariant. Daarbij zijn diverse uitgangspunten ten aanzien van de relevante geluidbronnen gehanteerd. Deze geluidbronnen zijn gebaseerd op reële aannames met betrekking tot het toekomstige gebruik van het nieuwe FCA (representatieve bedrijfssituatie). Ook is uitgegaan van de diverse bronmaatregelen zoals genoemd in subparagraaf 2.6.5 en het uitgangspunt dat alle bronnen op het FCA gezamenlijk worden beschouwd.

Door middel van een rekenmodel zijn de etmaalwaarde van de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus LAr,LT en de maximale geluidniveaus LAmax op de bestaande woningen en woonschepen in de omgeving berekend, alsmede de nieuwe woningen in het Marktkwartier. Daaruit blijkt dat de LAr,LT en LAmax bij woningen en woonschepen in de situatie zonder overdrachtsmaatregelen (geluidschermen) als volgt is:

  • Bij de woonschepen ten oosten van het nieuwe FCA bedraagt het LAr,LT ten hoogste 67 dB(A) etmaalwaarde en het LAmax ten hoogste 78 dB(A) in de nachtperiode. Bij de middelhoogbouw ten oosten van het nieuwe FCA bedraagt het LAr,LT ten hoogste 61 dB(A) etmaalwaarde en het LAmax ten hoogste 65 dB(A) in de nachtperiode. In totaal is bij 239 woonschepen en woningen sprake van een geluidbelasting LAr,LT van meer dan de richtwaarde van 50 dB(A) als bedoeld bij stap 2 van de handreiking. Bij 184 woonschepen en woningen is sprake van een geluidbelasting LAmax van meer dan de richtwaarde van 60 dB(A) in de nachtperiode als bedoeld bij stap 2 van de handreiking.
  • Bij de bedrijfswoningen aan de Van Slingelandstraat bedraagt het LAr,LT ten hoogste 61 dB(A) etmaalwaarde en het LAmax ten hoogste 70 dB(A) in de nachtperiode. Er wordt voor de bedrijfswoningen niet voldaan aan de richtwaarden van respectievelijk 50 dB(A) en 60 dB(A) in de nachtperiode als bedoeld bij stap 2 van de handreiking.
  • Bij de woonschepen aan het Vredenhofpad bedraagt het LAr,LT ten hoogste 53 dB(A) en bij de woonschepen aan de Willem de Zwijgerlaan is het LAr,LT ten hoogste 50 dB(A). Het LAmax bedraagt voor alle woonschepen ten hoogste 59 dB(A) in nachtperiode. Het LAr,LT is bij de woonschepen aan het Vredenhofpad bedraagt meer dan de richtwaarde van 50 dB(A) als bedoeld bij stap 2 van de handreiking. Bij de woonschepen aan de Willem de Zwijgerlaan wordt wel voldaan aan de richtwaarde van 50 dB(A) als bedoeld bij stap 2 van de handreiking. Het LAmax voldoet bij alle woonschepen aan de richtwaarde van 60 dB(A) in de nachtperiode als bedoeld bij stap 2 van de handreiking.
  • Bij een deel van de nieuwe woningen bedraagt het LAr,LT 50 dB(A) tot ten hoogste 64 dB(A) etmaalwaarde terwijl het LAmax ten hoogste 60 dB(A) in de nachtperiode bedraagt, met uitzondering van enkele blokken waar het LAmax meer dan 60 dB(A) tot ten hoogste 78 dB(A) bedraagt. Bij de woningen waar het LAr,LT meer dan 50 dB(A) bedraagt en/of het LAmax meer dan 60 dB(A) wordt niet voldaan aan de richtwaarden als bedoeld bij stap 2 van de handreiking.

Zonder aanvullende maatregelen zullen diverse woningen en woonschepen dus een LAr,LT en/of LAmax ondervinden die hoger is dan de richtwaarden als bedoeld bij stap 2 van de handreiking.

Omdat de berekende geluidniveaus zonder aanvullende maatregelen niet voldoen aan stap 2, is in het akoestisch onderzoek nagegaan welke maatregelen redelijkerwijs kunnen worden getroffen en wat de geluidniveaus zijn na het treffen van de maatregelen. Het gaat daarbij om (realistische) maatregelen in de vorm van overdrachtsmaatregelen in de vorm van geluidschermen:

  • Scherm B: hoogte is 3,0 meter;
  • Scherm C1: hoogte is 4,5 meter;
  • Scherm C2: hoogte is 3,0 meter;
  • Scherm D parkeerdak en hellingbaan kopgebouw: hoogte is 1,0 meter;
  • Scherm E1 parkeerdak Bedrijfsgebouw oost: hoogte is 2,0 meter;
  • Scherm E2 parkeerdak Bedrijfsgebouw oost: hoogte is 1,0 meter.

Daarnaast zijn voor overdrachtsmaatregelen A1 t/m A4 vier varianten onderzocht (zie uitleg na de afbeelding). De posities van de overdrachtsmaatregelen A1 t/m E2 zijn in de navolgende afbeelding weergegeven.

verplicht

Afbeelding: de beoogde afschermingen van bronnen op het FCA-terrein (bron: akoestisch onderzoek)

De vier onderzochte varianten voor de overdrachtsmaatregelen A1 t/m A2 zijn (1) een geluidscherm van 6 meter hoog waarvan 4,5 meter rechtopstaand en 1,5 meter met een luifeloverhang van 4 meter, (2) een geluidscherm van 6 meter hoog waarvan 4,5 meter rechtopstaand en 1,5 meter met een luifeloverhang van 4 meter én geluidabsorptie bij de oostgevel van het slanggebouw, (3) een geluidscherm van 10 meter hoog (rechtopstaand) en (4) een 7 meter hoge overkapping van de expeditiestraat. Verder is er uitgegaan van het op korte termijn te realiseren geluidscherm van 1,5 meter op het dakterras van de bedrijfswoningen van Van Slingelandtstraat 7. Voor de overdrachtsmaatregelen A1 t/m A2 en B is uitgegaan van een geluidwering van minimaal 30 kg/m², voor de overige overdrachtsmaatregelen is uitgegaan van een geluidwering van minimaal 20 kg/m².

verplicht

Afbeelding: visualisatie geluidscherm met luifel overhang langs de oostelijke expeditiestraat

In hoofdstuk 5 van het akoestisch onderzoek is berekend wat de geluidsbelastingen in de verschillende varianten zijn ter plaatse van de (bedrijfs)woningen en woonschepen in de omgeving. Daaruit blijkt dat er in de onderzochte varianten met maatregelen bij alle woonschepen in het Oostelijk en Westelijk Marktkanaal wordt voldaan aan de richtwaarden als bedoeld bij stap 2 van de handreiking. Bij enkele woningen in de middelhoogbouw ten oosten van het FCA is nog wel sprake van overschrijding van de de richtwaarden als bedoeld bij stap 2 van de handreiking. In de navolgende tabellen is weergegeven hoeveel woningen en woonschepen aan de oostzijde een LAr,LT en LAmax ondervinden die hoger is dan de richtwaarden van respectievelijk 50 dB(A) en 60 dB(A) in de nachtperiode, zoals bedoeld bij stap 2 van de handreiking. Dat de geluidsbelasting bij een deel van de woningen hoger is komt deels doordat volledigheidshalve rekening is gehouden met het klepperen van de lepers van heftrucks. Deze lepels zullen conform het huishoudelijk regelement worden gefixeerd (zie ook subparagraaf 2.6.5).

verplicht

Tabel: aantal woningen/woonschepen oostzijde met een L AR,LT hoger dan de richtwaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde

verplicht

Tabel: aantal woningen/woonschepen oostzijde met een L Amax hoger dan de richtwaarde van 60 dB(A) in de nachtperiode

Daarnaast is bij 3 bedrijfswoningen op de Van Slingelandtstraat en een aantal nieuwe woningen nog sprake van een overschrijding van de richtwaarde LAr,LT van 50 dB(A). Bij 4 bedrijfswoningen op de Van Slingelandtstraat en een aantal nieuwe woningen is sprake van een overschrijding van de richtwaarde LAmax van 60 dB(A) in de nachtperiode.

De overschrijding van de richtwaarden als bedoeld in stap 2 van de handreiking vindt met name plaats aan de oostzijde van het FCA, als gevolg van de expeditiestraat. De ligging van de expeditiestraat is een gevolg van de hoofdopzet zoals die in subparagraaf 2.6.2 is omschreven, mede omdat alternatieve invullingen van het terrein om meerdere redenen niet de voorkeur hebben (zie subparagraaf 2.6.5 voor een uitgebreidere toelichting). Voor de afscherming van het bedrijfsgeluid aan de oostzijde zijn daarom vier varianten met overdrachtsmaatregelen onderzocht. Deze vier varianten zijn vervolgens beoordeeld op basis van onder meer de volgende aspecten:

  • Juridisch uitvoerbaarheid, zowel planologisch als stedenbouwkundig (Beeldkwaliteitsplan (BKP));
  • Bouwkundige uitvoerbaarheid;
  • Financiële uitvoerbaarheid;
  • Belang van de ondernemers;
  • Aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

De resultaten van deze beoordeling is samengevat in de navolgende tabel:

Geluidsmaatregel Variant 1 (luifel 6 m) Variant 2 (luifel 6 m + absorptie gevel) Variant 3 (scherm 10 m) Variant 4 (overkapping)
Planologisch Is bij recht toegestaan Is bij recht toegestaan Niet toegestaan, moet gebruik worden gemaakt van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid Niet toegestaan,een overkapping is een gebouw en telt mee in max. te bouwen m2 uit bestemmingsplan waardoor er onvoldoende ruimte overblijft voor ondernemers. Planologische procedure nodig om m2 te verruimen
Stedenbouwkundig Sluit niet volledig aan bij het BKP, echter is de 'kleine' knik een beperkte aanpassing. Sluit niet volledig aan bij het BKP, echter is de 'kleine' knik een beperkte aanpassing. Toepassen geluidswerende maatregelen gevel is eveneens een beperkte aanpassing op het BKP. Sluit niet aan bij het BKP. Het overschrijdt de geplande hoogten voor geluidswerende maatregelen. Daarbij dienen er voorzieningen te worden getroffen voor de lichtinval bij de woonboten. Sluit niet aan bij het BKP. Het brengt een significante overschrijding van de bouwvolumes met zich mee en overschrijdt de geplande hoogten voor geluidswerende maatregelen.
Bouwkundig/constructief Bouwkundig/ constructief redelijk goed uitvoerbaar. Extra aandacht vereist bij de uitvoering van de fundering en 'knik'-constructie. Bouwkundig/ constructief redelijk goed uitvoerbaar. Extra aandacht vereist bij de uitvoering van de fundering en 'knik'-constructie. Gevelmaterialen hebben geen aanvullende technische eisen. Bouwkundig/ constructief redelijk uitvoerbaar. Wel bijzondere aandacht vereist bij de uitvoering van de fundering en constructie i.v.m. windbelastingen, etc. Bouwkundig/ constructief redelijk uitvoerbaar. Oplossing vraagt een significante extra inspanning van aannemer en adviseurs. Extra aandacht nodig voor constructieve, bouwkundige, bouwfysische en installatietechnische vereisten. Brandveiligheid en vluchtrouting heeft een grote impact op ontwerp en uitvoering.
Financieel Verwachte kosten liggen rondom €2,4mln. Verwachte kosten liggen rondom €2,6mln. Verwachte kosten liggen rondom €2,4mln. Verwachte kosten liggen rondom €23mln.



Naast de te verwachten kosten voor de realisatie van de verschillende maatregelen, zullen kosten moeten worden gemaakt voor het onderhoud en beheer van de maatregelen. De bedrijven op het terrein zullen in de toekomst worden geconfronteerd met aanzienlijk hogere kosten beheer/onderhoud voor de overkapping dan de overige maatregelen.
Eigendomstructuur Geluidsscherm wordt onderdeel van de openbare inrichting. Geluidsscherm wordt onderdeel van de openbare inrichting. Aangepaste gevel wordt eigendom van de ondernemers. Geluidsscherm wordt onderdeel van de openbare inrichting. Overkapping wordt eigendom van de gezamenlijke ondernemers of van de gemeente.
Woon- en leefklimaat 85 woningen hebben een overschrijding van de richtwaarde, variërend van 51 dB(A) tot 55 dB(A). 75 woningen hebben een overschrijding van de richtwaarde, variërend van 51 dB(A) tot 54 dB(A). 32 woningen hebben een overschrijding van de richtwaarde, variërend van 51 dB(A) tot 53 dB(A). 9 woningen hebben een overschrijding van de richtwaarde, variërend van 51 dB(A) tot 52 dB(A).
Belang ondernemers Er zijn vanuit bedrijfsvoering geen 'bezwaren' tegen deze maatregel. Bezwaar van de ondernemers is dat de geluidsdempende gevel extra onderhoud vergt én dat het mogelijk ongedierte aantrekt die hun bedrijfsvoering kan beperken. Er zijn vanuit bedrijfsvoering geen 'bezwaren' tegen deze maatregel. Bezwaar van de ondernemers is dat er in de overkapping mogelijk oververhitting ontstaat (hetgeen ongewenst is vanwege voedselbederf.) Ook vrezen de bedrijven voor verrommeling. Daarbij zijn er grote zorgen over het eigendom, verzekering, onderhoud en beheer van de overkapping.

Tabel: samenvatting afweging varianten aanvullende geluidmaatregelen

Alle standpunten afwegend lijken de varianten 1, 2 en 3 de meest realistische oplossingen die kunnen bijdragen aan het reduceren van de geluidsoverlast van het nieuwe FCA. Daarbij moet gezegd worden dat een ‘keuze’ voor variant 4 (overkapping expeditiestraat) weliswaar leidt tot een verdere beperking van het aantal woningen waar een overschrijding plaatsvindt, maar het bijbehorende kostenplaatje is onevenredig hoog. Dit betreft namelijk de overkapping van de gehele expeditiestraat door een bouwwerk van 388 meter lang en een vrije overspanning van circa 33 á 35 meter. Door wet- en regelgeving dient deze overkapping strenger uitgevoerd te worden voor wat betreft brandveiligheid dan een tunnel. Deze variant zou inhouden dat er circa 23 mln dient te worden geïnvesteerd voor de realisatie van een variant die nog steeds leidt tot een overschrijding van de richtwaarde. Daar komen ook nog eens de kosten van beheer bovenop. Omgerekend resulteert dit in een investering van circa € 300.000,- per woning en extra kosten van circa € 600.000,- per ondernemer. Verder is het belangrijk om in ogenschouw te nemen dat er in het huidige milieuzoneringsbeleid van de gemeente Amsterdam er naar een uitstootvrije zone wordt gewerkt tot aan de ring A10 in 2025. De kans is daardoor aanwezig dat er vanaf medio 2025 alleen elektrische of waterstof vrachtwagens richting het FCA mogen rijden, met een uitzondering voor de allerschoonste hybride varianten. Dit beleid zal naar verwachting in de toekomst verder worden doorgetrokken waardoor de grootste geluidsbronnen (dieselmotoren van vrachtwagens) van het FCA in principe al ‘automatisch’ worden weggenomen. Intensieve bouwkundige geluidsmaatregelen staan daardoor nog minder in verhouding tot het mogelijke voordeel. Indien alle motorvoertuigen op het FCA elektrisch worden aangedreven dan is er bij bijvoorbeeld variant 2 naar verwachting nog maar sprake van een overschrijding bij 12 woningen, tot ten hoogste 51 dB(A). De verwachting is daarmee dat het geluid door de elektrificatie op termijn flink zal worden gereduceerd.

Vanuit zowel ondernemersbelangen als woon- en leefklimaat is er een gewogen keuze gemaakt voor variant 2. Deze variant leidt ten opzichte van variant 1 tot meer geluidreductie maar is ten opzichte van variant 3 planologisch, stedenbouwkundig en bouwkundig oogpunt beter inpasbaar.

Gelet op de berekende geluidniveaus en uitgaande van het toepassen van geluidschermen op diverse plekken (waaronder variant 2: luifel + absorptie gevel) leidt het bedrijfsgeluid bij in totaal bij 75 woningen in de middelhoogbouw ten oosten van FCA tot een overschrijding van de richtwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus LAr,LT. Dit geldt ook voor 4 bedrijfswoningen en een aantal nieuwe woningen voor de richtwaarde van het LAr,LT en LAmax. Uit deze overschrijdingen blijkt dat stap 2 als bedoeld in de handreiking niet toereikend is en dat stap 3 nodig is.

Toetsing stap 3

Uit de beoordeling van de geluidniveaus aan de maximale richtwaarden als bedoeld bij stap 3 blijkt dat bij alle bestaande woningen van de middelhoogbouw ten oosten van FCA wordt voldaan aan stap 3 als bedoeld in de handreiking. Bij deze woningen is er geen sprake van cumulatie met andere relevante geluidbronnen die moet worden betrokken in de afweging.

Op een aantal gevels van de nieuwe woningen in het toekomstig woongebied wordt bij de blokken S3, W3 en W6 in de dag- en nachtperiode niet voldaan aan de richtwaarden van stap 3 voor het LAr,LT en in de nachtperiode voor het LAmax). Bij deze woonblokken zal bij de verdere uitwerking van het ontwerp nader worden onderzocht welke bouwkundige maatregelen nodig zijn om het geluid te beperken tot de richtwaarden van stap 3. In de uitwerkingsplannen voor het woongebied zal worden gewaarborgd dat de nieuwe woningen voldoen aan het geluidbeleid en de richtwaarden. Dit is naar verwachting met reguliere maatregelen oplosbaar (zoals bijvoorbeeld balkonschermen of loggia's).

Voor de 4 bedrijfswoningen wordt voldaan aan de richtwaarde voor het LAr,LT bij stap 3. Omdat deze woningen zijn gelegen langs de Van Slingelandtstraat, moet ook het geluid van deze weg worden betrokken in de cumulatie. Op de Van Slingelandstraat rijden, volgens het gemeentelijk verkeersmodel, 1.620 mvt/etmaal. De cumulatie van het geluid van wegverkeer (zonder aftrek artikel 110g Wgh) en het bedrijfsgeluid van FCA is uitgevoerd conform de systematiek zoals opgenomen in artikel 110f Wgh.

Uit de berekening van de cumulatie blijkt dat het geluid door het wegverkeer op de Van Slingelandtstraat maatgevend is en dat met het geluid door het FCA de gecumuleerde geluidbelasting beperkt met 1 dB toeneemt. Volgens het geluidbeleid van de gemeente Amsterdam is een gecumuleerde geluidbelasting van meer dan 3 dB hoger dan de hoogste van de maximaal toegestane ontheffingswaarde onaanvaardbaar. In dit geval gaat het om wegverkeerslawaai met een maximale ontheffingswaarde van 68 dB (na toepassing aftrek 110g Wgh). De waarde van 71 dB (68 + 3 dB) wordt niet overschreden.

Bij de 4 bedrijfswoningen wordt nog niet voldaan aan de richtwaarde voor het LAmax in de nachtperiode en is stap 4 nodig. De piekniveaus zijn ten hoogste 65 dB(A) in de nachtperiode.

Toetsing stap 4

Voor 4 bedrijfswoningen moet stap 4 worden toegepast vanwege de piekniveaus die optreden in de nachtperiode. Er zijn redelijkerwijs geen maatregelen mogelijk om de piekniveaus door het rijden van de vrachtwagens en de akoestische achteruitsignalering te beperken. Omdat dit gaat om bedrijfswoningen (niet reguliere woningen) die al lang in het gebied aanwezig zijn, krijgen deze bedrijfswoningen niet dezelfde bescherming als reguliere burgerwoningen. Het gaat om bestaande bedrijfswoningen die in de bestaande situatie al een hoge geluidbelasting ondervinden door het wegverkeer op de Van Slingelandtstraat.

Voor het LAmax is er een mogelijkheid om 65 dB(A) toe te staan in de nachtperiode. Hierbij is aansluiting gezocht op ontheffingsmogelijkheden uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening 1998. Bij deze 4 bedrijfswoningen wordt voldaan aan 65 dB(A) in de nachtperiode voor het LAmax. Dat is zeker voor een bestaande bedrijfswoning niet onaanvaardbaar.

Conclusie toetsing stap 1 t/m 4

Met alle bronmaatregelen die worden getroffen en de realistische geluidschermen die worden aangelegd om het geluid redelijkerwijs te kunnen reduceren, kan gelet op de VNG handreiking worden gesteld dat bij alle woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Om dit te borgen zijn in het uitwerkingsplan diverse voorwaardelijke verplichtingen opgenomen (zie ook paragraaf 2.6.5). Verder kan nog worden gesteld dat de geluidsituatie in de omgeving als gevolg van het nieuwe FCA, mede door het treffen van geluidbeperkende maatregelen, niet verslechterd ten opzichte van de huidige situatie (zie het in paragraaf 2.6.5 beschreven en in bijlage 1 opgenomen meetrapport). Uit het meetrapport van M+P blijkt dat er in de huidige situatie veel piekgeluiden onder andere worden veroorzaakt door vermijdbare handelingen, zoals het vallen van pallets, rolgeluid karren enz. In de nieuwe situatie zullen deze piekgeluiden door een efficiëntere inrichting van het terrein en door het naleven van gedragsregels in het huishoudelijk reglement van de coöperatie FCA minder optreden, dan wel worden voorkomen. Daarnaast zullen handelingen met karren en pallets zich verplaatsen naar het middengebied van FCA., waardoor piekniveau's richting het oosten worden afgeschermd door het Bedrijfsgebouw Oost, waardoor deze niveaus in de woonomgeving zullen afnemen.

Het gestelde in de voorgaande alinea is nader gemotiveerd in het vervolg van deze subparargaaf.

- Motivering stap 3 VNG handreiking

Bij stap 3 dient het bevoegd gezag (het college) volgens de Handreiking te motiveren waarom hij deze geluidsbelasting in deze concrete situatie acceptabel acht, mede rekening houdend met eventuele cumulatie van andere geluidsbronnen. Deze motivering luidt als volgt.

De berekende geluidniveaus worden in deze concrete situatie aanvaardbaar geacht om de volgende redenen.

  1. Situering en indeling terrein: Allereerst is hierbij relevant dat de keuze voor het behoud van het FCA bedrijventerrein vanwege het belang voor de stad en hier tegelijk woningbouw te realiseren tot gevolg heeft dat de bedrijven naar het noordelijk deel verplaatst moeten worden. Dit is een uitgangspunt voor de uitwerking, zodat alternatieve locaties die minder geluidbelastend zijn hier niet betrokken kunnen worden.

    Daarnaast zijn er ook geen alternatieven voor beperking van het bedrijfsgeluid in de vorm van een andere indeling van bedrijventerrein mogelijk gebleken, zoals wordt beschreven in paragraaf 2.6.2 van deze toelichting.
  2. Geluidbeperkende maatregelen: Verder is van belang dat er een breed pakket van maatregelen wordt genomen om de geluidoverlast voor de omgeving te beperken, zoals maatregelen in de bedrijfsvoering, maatregelen aan de bron (centrale koelinstallatie op afgeschermde locatie, elektrische heftrucks, geen nachtparkeren vrachtwagens met koeling) en diverse overdrachtsmaatregelen, zoals geluidschermen en het toepassen van absorberend materiaal.

    Deze maatregelen zijn zoveel mogelijk geborgd door het opnemen van voorwaardelijke verplichtingen in de regels van het uitwerkingsplan.
  3. Geluidmetingen: Er zijn metingen uitgevoerd van de huidige geluidsituatie bij de woningen langs de oostzijde van het FCA. Hieruit blijkt, ondanks het indicatieve karakter, dat de huidige geluidbelasting niet lager is dan de berekende toekomstige geluidbelasting. Het is in dat verband aannemelijk dat met de herinrichting van het terrein en met de beperkende maatregelen de geluidbelasting bij een groot aantal woningen en met name bij de woonschepen en de lager gelegen woningen aan de oostzijde zal afnemen ten opzichte van de huidige situatie. Gezien de geluidsmetingen ligt het niet in de verwachting dat woningen een hogere geluidbelasting gaan ondervinden dan nu reeds het geval is.

Op basis van bovenstaande feiten en omstandigheden kan worden geconcludeerd dat de FCA-herstructurering voldoet aan de onderzoeks- en motiveringsplicht van de VNG-Handreiking en kan het berekende bedrijfsgeluid van maximaal 54 dB(A) etmaalwaarde bij maximaal 75 woningen aanvaardbaar worden geacht als maximale geluidbelasting.

Er is dan ook sprake van een goede ruimtelijke ordening uit oogpunt van geluid.

- Motivering stap 4 VNG handreiking

Ook de geluidpieken bij de 4 bedrijfswoningen aan de Van Slingelandtstraat worden aanvaardbaar geacht, gezien het karakter van deze woningen en omdat geen maatregelen mogelijk zijn om de piekgeluiden te beperken en verdere afscherming van het geluid geen reële oplossing is.

- Advies Omgevingsdienst (OD)

Aangezien de berekende geluidbelasting ten gevolge van FCA hoger is dan de richtwaarden van het beoordelingskader voor geluid uit de VNG Handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' en hoger dan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit, heeft de OD desgevraagd advies uitgebracht, waartoe het de akoestische- en meetonderzoeken heeft beoordeeld, alsmede de onderbouwing in deze toelichting van de aanvaardbaarheid van het berekende bedrijfsgeluid.

De rapportages zijn volgens de OD volledig en geven voldoende informatie voor een afgewogen besluit over de herontwikkeling FCA en over de aanvaardbaarheid van het toekomstig geluid.

De OD concludeert dat er is sprake is een goede onderbouwing van de gekozen inrichting van het FCA terrein en dat de keuze van de te treffen geluidmaatregelen goed wordt gemotiveerd. Er wordt voldaan aan stap 3 uit de handreiking van de VNG en het uitwerkingsplan is voldoende onderbouwd en gemotiveerd.

Aan de OD is ook gevraagd of het op voorhand aannemelijk is dat een maatwerkvoorschrift voor een hogere geluidbelasting dan 50 dB(A) verleend zou kunnen worden. De OD concludeert hierover dat de onderzoeken en de gemaakte afwegingen over geluidmaatregelen een voldoende onderbouwing opleveren voor het opleggen van maatwerkvoorschriften voor een geluidbelasting tussen 51 en 54 dB(A) bij maximaal 75 woningen. De OD vindt het aannemelijk dat dit maatwerk goed verdedigbaar is in eventueel beroep.

Hiermee is het uitwerkingsplan uit oogpunt van geluid uitvoerbaar. Het advies van de OD is bijgevoegd (zie bijlage 10).

4.5 Bodem     

In het kader van het bestemmingsplan is in juli 2010 door BK bodem onderzocht of de bodem in beginsel geschikt is voor de beoogde functies. In het bodemonderzoek was op basis van vooronderzoek onderscheid gemaakt in 9 verschillende deellocaties. Uit het bodemonderzoek bleek dat er in het bestemmingsplangebied op enkele plekken bodemverontreinigingen waren aangetoond. De meeste verontreinigingen vormden echter geen belemmering voor de voorgenomen functie die mogelijk is gemaakt in het bestemmingsplan. Ter plaatse van het plangebied van het uitwerkingsplan was één relevante verontreiniging relevant.

In de afgelopen periode hebben er voorbereidende werkzaamheden plaatsgevonden. Met het oog op de herontwikkeling van het plangebied van het bestemmingsplan is alle relevante informatie over de milieuhygiënische bodemkwaliteit verzameld en opgenomen in het bodemdossier. De bodeminformatie wordt tevens bijgehouden in het GIS-systeem op het project om overzicht te hebben in de risico’s én toegang te hebben tot alle achterliggende rapporten met de detailinformatie.

Door DIBEC Milieutechnisch advies is een memo opgesteld met een beknopte samenvatting van de belangrijkste in het bodemdossier / -systeem opgenomen informatie ten aanzien van de beoogde herontwikkeling, alsmede een conclusie ten aanzien van de bodemgeschiktheid (kenmerk: 55.799/817.025-001, d.d. 30 september 2020, zie bijlage 11). Uit de memo blijkt dat er sinds de eerder uitgevoerde bodemonderzoeken geen veranderingen (nieuwe bronnen) in het plangebied hebben opgetreden die hebben kunnen leiden tot bodemverontreiniging. Alle verdachte activiteiten in het verleden die mogelijk hebben geleid tot bodemverontreiniging zijn reeds onderzocht. De uitgevoerde bodemonderzoeken geven dus nog steeds een actueel beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse en derhalve nog goed bruikbaar en representatief.

Op basis van het opgebouwde bodemdossier kan worden geconcludeerd dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt (Wet bodembescherming) geen bezwaren zijn voor herontwikkeling van het plangebied van het bestemmingsplan tot het geplande vernieuwde bedrijventerrein Food Center en het geplande woningbouwdeel Marktkwartier. Met betrekking tot de bekende spots in de ondergrond dient bepaald te worden of de noodzakelijke grondroerende werkzaamheden in de verontreinigde laag plaatsvinden. Afhankelijk van de werkzaamheden dient tevens bepaald te worden of aanvullend onderzoek noodzakelijk en/of zinvol is.

Om de grondroerende werkzaamheden te mogen uitvoeren in de verontreinigde ondergrond is toestemming van het bevoegd gezag noodzakelijk. Hiertoe wordt een raamsaneringsplan opgesteld en ingediend ter instemming. Per bouwveld en/of specifieke grondroering wordt vervolgens bepaald met een detailplan welke maatregelen en eisen van toepassing zijn. De kleine koperspot in de bovengrond ter plaatse van het voormalig abattoir en onverwachte situaties kunnen eveneens gesaneerd worden met het raamsaneringsplan.

4.6 Luchtkwaliteit     

Op basis van het (maximale) programma dat in het bestemmingsplan mogelijk is gemaakt is in het kader van het bestemmingsplan in 2013 een onderzoek naar luchtkwaliteit uitgevoerd. Uit dat onderzoek bleek dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de herontwikkeling van het gehele FCA-terrein. Omdat er sinds 2015 een nieuw gemeentelijk verkeersmodel geldt (VMA) en het eerdere onderzoek al meer dan 8 jaar oud is, is een nieuw luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd door Aveco de Bondt (projectnummer 16021209, d.d. 18 mei 2021, zie bijlage 12).

Het onderzoek is mede gebaseerd op actuele verkeersintensiteiten die voortkomen uit het verkeersonderzoek (zie bijlage 3) en een aanvullende notitie met betrekking tot verkeersintensiteiten van de Marktstraat en Vredenhofweg . Voor wat betreft de toekomstige situatie is rekening gehouden met het (maximale) programma zoals dat in het geldende bestemmingsplan mogelijk is gemaakt. De conclusie van het onderzoek, op basis van berekeningen voor het maatgevend jaar 2020, is dat de herontwikkeling voldoet aan de jaargemiddelde concentraties en het toegestane aantal overschrijdingen van uur- en 24-uurgemiddelde concentraties voor NO2 en PM10. Er wordt daarmee ook voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5.

Gelet op de resultaten van dit luchtkwaliteitsonderzoek, vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoering van het plan, inclusief het voorliggende uitwerkingsplan.

4.7 Externe veiligheid     

4.7.1 Inrichtingen     

Een deel van het plangebied van het uitwerkingsplan bevindt zich binnen het invloedsgebied van een inrichting waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd of opgeslagen, namelijk het tankstation aan de Van Slingerlandtstraat 45 (LPG). Het tankstation heeft een invloedsgebied van 150 meter. In het kader van het geldende bestemmingsplan is onderzoek naar externe veiligheid vanwege het tankstation uitgevoerd (2012). Nadien is de vergunning voor het tankstation aangepast waardoor de contouren van het plaatsgebonden risico inmiddels zijn verkleind. Dat blijkt ook uit de landelijke risicokaart (www.risicokaart.nl) waarin is aangegeven dat het plaatsgebonden risico (PR 10-6 per jaar) zich op maximaal 35 meter van het vulpunt, 25 meter van het reservoir en 15 meter van de afleverinstallatie bevindt waardoor het plaatsgebonden risico buiten het plangebied van het uitwerkingsplan is gelegen. Ten aanzien van het groepsrisico is het eerder uitgevoerde onderzoek nog actueel aangezien in het onderzoek al was uitgegaan van de inmiddels vergunde doorzet van maximaal 1.000 m³ per jaar en het maximale programma voor FCA. Uit het onderzoek (zie bijlage 13) blijkt dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt en dat de herontwikkeling van FCA niet tot een toename van het groepsrisico leidt. Dat komt omdat er een relatief kleine groep personen bijkomt op een vrij grote afstand van het LPG-vulpunt.

Ondanks dat de herontwikkeling van het onderhavige plangebied niet leidt tot een toename van het groepsrisico en het groepsrisico lager dan de oriëntatiewaarde zal zijn dient het bevoegd gezag de hoogte van het groepsrisico te verantwoorden bij de vaststelling van het uitwerkingsplan aangezien het plangebied binnen het invloedsgebied van de LPG-opslag is gelegen. Voor de verantwoording wordt verwezen naar subparagraaf 4.7.3.

4.7.2 Transport     

In de nabijheid van het plangebied van het uitwerkingsplan zijn geen wegen, spoorwegen of waterwegen aanwezig waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Onderzoek naar externe veiligheid vanwege transport is daarom niet nodig in het kader van het uitwerkingsplan.

4.7.3 Verantwoording groepsrisico     

Vanwege de ligging nabij de risicobron van het tankstation aan de Van Slingerlandtstraat 45 (LPG) is een verantwoording van het groepsrisico nodig. Bij deze verantwoording dient ook een (actueel) advies van de regionale brandweer te worden betrokken. Dit advies van de Veiligheidsregio is verstrekt in het kader van het 3.1.1-overleg (d.d. 12 januari 2022, zie bijlage 14).

Gevaren en gevolgen

Zoals uit het in subparagraaf 4.7.1 beschreven onderzoek blijkt ligt het plaatsgebonden risico buiten het plangebied van dit uitwerkingsplan. Door beperkende maatregelen, zoals het bevoorraden in de avonduren en beperking van de doorzet, blijft het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde. De kans op een ongeval met gevaarlijke stoffen is gezien de genomen maatregelen zeer klein, maar een ongeval is niet onmogelijk. Om de mogelijke gevolgen voor het plangebied te kunnen bepalen is inzicht in het potentiële gevaar nodig. Dit gevaar wordt veroorzaakt door de effecten van een ongevalsscenario met een LPG tankstation. Het bepalende scenario is een wolkbrand. Bij een ongeval van een tankwagen met brandbaar gas (LPG), bijvoorbeeld door een aanrijding tijdens het lossen en waarbij brand ontstaat, kan het scenario wolkbrand optreden. Bij ontbranding ontstaat een kortdurende vlammenzee. Bij stabiel weer en een windsnelheid van 1,5 m/s kunnen personen die zich bevinden in de gaswolk, tot op een afstand van 90 meter vanaf het ongeval, dodelijk slachtoffer worden door verbranding. In deze zone kunnen brandhaarden ontstaan.

Hulpverlening

Op zeer korte afstand van het plangebied bevindt zich een brandweerkazerne, namelijk de kazerne aan Vredenhofweg 3. De brandweer is voorbereid op ongevallen met gevaarlijke stoffen maar kan een dergelijk ongeval met gevaarlijke stoffen niet voorkomen of bestrijden. De brandweer zal zich voornamelijk richten op het redden en helpen van gewonden, het afschermen van de omgeving en het beperken van de gevolgen van het ongeval. Uitgangspunt voor een adequate hulpverlening is dat het plangebied goed bereikbaar is voor de hulpdiensten en daarnaast beschikt over voldoende en toereikende bluswatervoorzieningen. Daar is in het plangebied sprake van doordat het bedrijventerrein van twee zijden te bereiken is en er voldoende en goed bereikbare bluswatervoorzieningen zijn/worden aangelegd.

Zelfredzaamheid

Personen in het plangebied zijn in de eerste minuten na een ongeval met gevaarlijke stoffen op zichzelf en andere personen in de directe omgeving aangewezen. Wanneer personen snel handelen hebben zij meer kans om zichzelf en anderen in veiligheid te kunnen brengen. De zelfredzaamheid kan worden bevorderd door aanwezigen te informeren over het handelingsperspectief bij een incident en ze daarmee voor te bereiden op de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Weten wat de gevaren zijn, bevordert snel handelen.

Bij het scenario gaswolkbrand LPG is het handelingsperspectief voor personen in de buitenlucht: haaks op de wind vluchten uit het zicht van de brand en indien mogelijk onder dekking van objecten zoals muren. Voor personen binnenshuis is het handelingsperspectief binnenblijven, uit het zicht van ramen/gevelopeningen. Indien er direct gevaar ontstaat, het plangebied te ontruimen van de bron af.

Aan de bedrijven zal voorlichting worden gegeven en risicocommunicatie voor aanwezigen in het plangebied met betrekking tot het handelingsperspectief bij incidenten.

Verantwoording

Gelet op de relatief kleine kans op gevaren en de gevolgen daarvan en de mogelijkheden op het gebied van hulpverlening en zelfredzaamheid, wordt het verantwoord geacht om de herontwikkeling van het plangebied planologisch mogelijk te maken.

4.8 Luchthavenindelingbesluit     

Het plangebied van het uitwerkingsplan bevindt zich binnen het beperkingengebied van het Luchthavenindelingbesluit, welke (ruimtelijke) regels bevat ten behoeve van het functioneren van Schiphol. Voor het plangebied geldt een beperking in hoogte, namelijk 146 meter NAP vanwege vliegverkeer en 59 tot 60 meter NAP vanwege radar. Het uitwerkingsplan heeft geen betrekking op dergelijke hoogtes en voldoet dus aan het Luchthavenindelingbesluit.

4.9 Water     

Het Rijk, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen hebben in februari 2001 de “Startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw” ondertekend. Deze startovereenkomst is in 2003 omgezet in het Nationaal Bestuursakkoord Water dat is geactualiseerd in juni 2008. Hiermee hebben deze partijen elkaar gecommitteerd om een watertoets toe te passen bij het opstellen van ruimtelijke plannen. De watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening, waarin is bepaald dat de betrokken waterbeheerders moeten worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen en bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning die in strijd is met het bestemmingsplan. De watertoets is een instrument om dergelijke ruimtelijke plannen te toetsen op de mate waarin rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als waterkwaliteit en waterkwantiteit (ruimte voor water) en veiligheid (bescherming tegen overstroming).

Het plangebied van het uitwerkingsplan valt binnen het beheersgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet voert de zorg voor het oppervlaktewatersysteem uit in opdracht van AGV. In opdracht van Amsterdam voert Waternet overige watertaken uit, met name de grondwaterzorgtaak, de zorg voor afvoer en behandeling van afvalwater, de drinkwatervoorziening en het nautisch toezicht in de Amsterdamse stadsboezem.

4.9.1 Keur AGV 2019     

De taak van het waterschap is om te zorgen voor een veilig en gezond watersysteem. Volgens de Waterwet gaat het daarbij om drie hoofddoelstellingen:

  • voorkomen van overstroming, wateroverlast en waterschaarste;
  • beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en ecologische kwaliteit van watersystemen;
  • vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

Om deze doelen te kunnen realiseren beschikken de waterschappen over een eigen verordening, die van oudsher de Keur heet. De Keur kent "verboden" en "geboden" voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren. De Keur is een belangrijk instrument voor een waterschap/hoogheemraadschap om activiteiten in en rond het watersysteem in goede banen te leiden en te zorgen dat ze geen gevaar op kunnen leveren voor het watersysteem. Dit maakt het mogelijk om het watersysteem en de keringen voor méér te gebruiken dan alleen voor bescherming tegen wateroverlast en het creëren van een ecologisch gezond watersysteem. Sinds 1 november 2019 is de Integrale Keur AGV 2019 vigerend.

4.9.2 Waterpeil     

Het plangebied ligt in de Stadsboezem Amsterdam. Het waterpeil ter plaatse van het plangebied bedraagt -0,40 meter NAP.

4.9.3 Waterkering     

Nabij het plangebied van het uitwerkingsplan bevindt zich een waterkering, namelijk de peilscheiding rondom begraafplaats Vredenhof. Het noordwestelijk deel van het plangebied bevindt zich in de 20 meter brede beschermingszone van deze waterkering. Voor werkzaamheden binnen deze zone is een watervergunning nodig. Binnen de beschermingszone bevindt zich een deel van een bouwvlak. Indien hier een gebouw wordt gerealiseerd dan zal daarbij ook rekening moeten worden gehouden met de bepalingen ten aanzien van de waterkering.

4.9.4 Waterberging     

Bij een toename van het oppervlakte verharding van 1.000 m² of meer geldt gelet op de Keur AGV 2019, specifiek voor die toename, een vergunningplicht waarbij deze moet worden gecompenseerd in de vorm van 10-20% oppervlaktewater of alternatieve vormen van waterberging. Demping van oppervlaktewater moet voor 100% worden gecompenseerd. Als binnen het plangebied geen mogelijkheid is voor het creëren van compensatie dient elders in hetzelfde peilvak gecompenseerd te worden.

Het plangebied is momenteel volledig verhard met gebouwen, asfalt en klinkers. Het uitwerkingsplan leidt zodoende niet tot een relevante toename van verharding. Wel geldt voor iedere vorm van versneld afstromen die negatieve gevolgen kan hebben voor het behalen van de normen voor wateroverlast een zorgplicht op grond van artikel 2.2 van de Keur AGV 2019.

Voor de herontwikkeling van het gehele FCA-terrein is een Masterplan openbare ruimte vastgesteld. Het maaiveldontwerp van de buitenruimte zoals opgenomen in het Masterplan openbare ruimte is gemodelleerd in het programma Tygron. Naast het hoogteontwerp is aan de nieuw aan te leggen bebouwing een berging van 40 mm toegevoegd. Deze berging kan bijvoorbeeld worden gevonden op het dak, inpandig in een waterberging in de parkeergarage of in infiltratiekratten onder de verharding van de buitenruimte. Ook is het uitgangspunten dat 20 mm wordt geborgd in het HWA-stelsel. Deze uitgangspunten zijn vastgelegd in de rapportage 'Rainproof Masterplan Amsterdam Food Center' (d.d. 23 maart 2021 met kenmerk 194695_R_TVR_0575, zie bijlage 16), welke door IB en Waternet is geaccordeerd. De maatregelen worden in de verdere ontwerpstappen verder uitgedetailleerd.

4.9.5 Waterkwaliteit     

Op basis van de Keur is het niet toegestaan om initiatieven te ontplooien die leiden tot een verslechtering van de (grond)waterkwaliteit. Het gebruik van uitlogende materialen zoals lood, zink en koper beïnvloedt de kwaliteit van regen- en oppervlaktewater negatief en is daarom niet toegestaan.

In de planvorming is uitgangspunt om waar mogelijk niet-uitlogende materialen toe te passen.

Schoon hemelwater afkomstig van schone dakoppervlakken wordt zoveel mogelijk hergebruikt, geïnfiltreerd in de bodem of vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het aanleggen van nieuwe gemengde rioolstelsels is in principe niet toegestaan. Op dit moment heeft het plangebied een eigen rioolstelsel voor het afvalwater en hemelwater. Dit verouderde rioolstelsel zal in verband met de herontwikkeling van FCA worden vervangen.

4.9.6 Grondwater     

Grondwateroverlast dient te worden voorkomen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet in geval van ondergronds bouwen met geohydrologisch onderzoek zijn aangetoond dat wordt voldaan aan de grondwaternorm en dat in omliggende, bestaande wijken de grondwaterstand niet verslechterd. In overleg met Waternet kan worden bepaald of en zo ja, wat voor geohydrologisch onderzoek nodig is voor concrete ondergrondse ontwikkelingen.

De grondwaternorm voor nieuw te realiseren bouwlocaties is vastgesteld in het “Plan gemeentelijke watertaken” en luidt: "Daar waar zonder kruipruimte gebouwd wordt mag de grondwaterstand niet vaker dan gemiddeld eens per twee jaar, niet langer dan 5 dagen achtereen minder dan 0,5 meter onder het maaiveld staan". Waar met kruipruimtes wordt gebouwd geldt een norm van 0,9 meter.

Kelders, parkeergarages en andere ondergrondse bouwwerken moeten waterdicht worden uitgevoerd. Ondergrondse werken mogen een vrije afstroming van grondwater naar het oppervlaktewater niet belemmeren. Met een geohydrologisch onderzoek moet worden aangetoond dat de ondergrondse constructie geen nadelige gevolgen heeft op de grondwaterstanden in de omgeving. De resultaten van het onderzoek worden beschikbaar gesteld aan Waternet.

Om grondwateroverlast te voorkomen draagt de gemeente zorg om maatregelen te treffen om nadelige gevolgen door ontwikkelingen te voorkomen. Nieuwe kelders moeten voldoen aan het Afwegingskader Grondwaterneutrale kelders. Grondwaterneutraal is: Het bouwen van een kelder waarbij de stand en stroming van het grondwater buiten het perceel waarop de kelder is geprojecteerd niet of nauwelijks veranderen, waar mogelijk zal verbeteren, en geen negatieve grondwatereffecten optreden. Tot negatieve effecten worden in ieder geval gerekend risico's op opbarsten van de deklaag, welvorming.

De herontwikkeling van het plangebied leidt tot de realisatie van ondergrondse bebouwing (éénlaagse kelder) bij een deel van het Kopgebouw en verdiepte laad- en losdocks. De aanleg van (parkeer)kelders kan een barrière vormen voor grondwaterstromen. Door Aveco de Bondt is daarom geohydrologisch onderzoek uitgevoerd (projectnummer: 205114, d.d. 4 maart 2021, zie bijlage 16). In dat onderzoek zijn ook de beoogde parkeerkelders in het woondeel betrokken en er is rekening gehouden met verschillende klimaatscenario's en de toename van onverhard oppervlak. Uit het onderzoek blijkt onder meer het volgende:

  • Bij de kelder in het voorliggende plangebied is een toename van 3 cm berekend als gevolg van (uitsluitend) de parkeerkelder. Dit geldt voor een stationaire periode met grondwateraanvulling gebaseerd op jaargemiddelde. In de situatie waarbij het infiltrerend oppervlakte toeneemt stijgt de grondwaterstand met meer dan 5 cm.
  • Bij een situatie waarbij in het klimaatscenario met een Wh2050 een T2 bui valt, stijgt de grondwaterstand in het gehele plangebied. Er is geen extra effect van de kelders waarneembaar.
  • De freatische grondwaterstand is als volgt berekend:
    1. Ten opzichte van de huidige gemiddelde grondwaterstand: 42 cm toename tot circa NAP 0,0 m (parkeerkelders inclusief toename onverhard oppervlakte).
    2. Ten opzichte van de grondwaterstand in Wh2050: 26 cm toename tot ca. NAP 0,0 m (parkeerkelders inclusief toename onverhard oppervlakte).
  • In overleg met Waternet is overeengekomen dat ondanks het minimale effect van de kelders toch mitigerende maatregelen benodigd zijn. Er is afgesproken dat de er grondverbetering van 1 m breed in de zandige ophooglaag rondom de kelders toegepast wordt. De grondverbetering dient uitgevoerd te worden met uiterst grof zand/grind met een doorlatendheid van circa 80 m/dag.

Het voorliggende uitwerkingsplan heeft, mede gelet op het toepassen van mitigerende maatregelen, geen nadelige gevolgen voor de grondwaterhuishouding in en rondom het plangebied. Met de mitigerende maatregelen kan worden voldaan aan het vereiste van grondwaterneutraliteit van de beoogde kelders, zoals ook is geborgd in het paraplubestemmingsplan Grondwaterneutrale kelders. De eventuele aanhouding van aanvragen omgevingsvergunning bouw voor deze kelders komt dan ook voor doorbreking in aanmerking.

4.10 Ecologie     

Voor de bescherming van diersoorten en natuurgebieden is per 1 januari 2017 de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van nieuwe bouwwerken en/of andere activiteiten zal rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten en diersoorten en de effecten op natuurgebieden. Indien uit gegevens of onderzoek blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betreffende bouwwerkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden na ontheffing c.q. vergunning.

4.10.1 Beschermde soorten     

In het kader van het bestemmingsplan is onderzoek naar flora en fauna uitgevoerd (2011). Uit dat onderzoek blijkt er geen beperkingen waren voor de herontwikkeling van het FCA-terrein, met uitzondering van eventuele werkzaamheden in en rond de groenstrook bij de Vredenhofweg. Vanwege de mogelijke aanwezigheid van broedvogels mocht het groen daar alleen buiten het broedseizoen worden verwijderd of gewijzigd. Omdat het onderzoek inmiddels verouderd is en niet kan worden uitgesloten dat zich in de tussentijd nieuwe soorten in het plangebied hebben gevestigd is actualisatie van het onderzoek nodig. Door Primum is daarom een quick scan ecologie uitgevoerd (projectnummer 160200203, d.d. 20 april 2020, zie bijlage 17). Uit deze quick scan blijkt dat ter plaatse van het huidige FCA de volgende beschermde soorten aanwezig kunnen zijn:

  • Vleermuizen (diverse soorten);
  • Algemene broedvogels;
  • Rugstreeppadden.

Voor de vleermuizen en rugstreeppadden is naar aanleiding van de quickscan een (actualisatie van het) vervolgonderzoek uitgevoerd. Ook is nog specifiek onderzoek gedaan naar muurplanten, rekening houdend met de Gedragscode Flora- en faunawet van Amsterdam.

Vleermuizen

Door E.C.O. Logisch B.V. is een nader onderzoek uitgevoerd naar vleermuizen (projectcode AVVL2009, d.d. 26 augustus 2021, zie bijlage 18). Tijdens het nadere onderzoek zijn de gewone dwergvleermuis, de laatvlieger en de ruige dwergvleermuis op het terrein van FCA waargenomen. Deze soorten zijn ook in of in de nabijheid van het plangebied van het voorliggende uitwerkingsplan aangetroffen.

verplicht

Afbeelding: overzicht resultaten vleermuizen in noordelijk deel FCA terrein

In een scheur in de noordelijke gevel van het Koelhuis is één zomerverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis aanwezig. Kraamverblijfplaatsen zijn niet aangetroffen. In het gebied nabij de zomerverblijfplaats is ook een baltsterritorium van de gewone dwergvleermuis aangetroffen. Het baltsterritorium vertegenwoordigt de aanwezigheid van een paarverblijfplaats in de directe omgeving. Het baltsterritorium is in de buurt van de locatie van de bekende zomerverblijfplaats waargenomen, namelijk die in de noordelijke gevel van het Koelhuis. Het is echter niet met zekerheid vast te stellen dat de paarverblijfplaats zich op dezelfde locatie als de zomerverblijfplaats bevindt. Derhalve is er uitgegaan van twee separate verblijfplaatsen in de noordelijke gevel van het Koelhuis.

De aangetroffen zomerverblijfplaats en paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis kan mogelijk door één of enkele individuen als winterverblijfplaats worden gebruikt onder zachte omstandigheden. Tijdens de inventarisatierondes naar de aanwezigheid van zwermlocaties in het kader van winterverblijfplaatsen zijn er geen zwermende vleermuizen waargenomen. Een massawinterverblijfplaats wordt derhalve niet verwacht voor te komen.

Op het FCA terrein zijn geen vliegroutes van vleermuizen waargenomen. Duidelijke foerageergebieden zijn eveneens niet waargenomen. De foeragerende individuen zijn over het algemeen kortstondig waargenomen. Het gaat daarbij om één baltsende gewone dwergvleermuis en verschillende foeragerende en passerende individuen van de gewone dwergvleermuis. In het plangebied van het uitwerkingsplan is verder een passerend individu van de ruige dwergvleermuis waargenomen ten westen van het Middengebouw. Daarnaast zijn er in dezelfde zone twee individuen van de laatvlieger passerend waargenomen.

De herontwikkeling van het Koelhuis kan gevolgen hebben voor de verblijfplaats van de gewone dwergvleermuis waarbij individuen kunnen worden verstoord. Daarvoor is een ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig en er zullen mitigerende maatregelen moeten worden getroffen. Deze ontheffing is alleen nodig voor de herontwikkeling van het Koelhuis, welke buiten de grenzen van dit uitwerkingsplan is gelegen. Voor de foeragerende en passerende vleermuizen is geen ontheffing nodig aangezien er geen sprake is van vliegroutes en foerageergebieden.

Rugstreeppadden

Door Primum is nader onderzoek uitgevoerd naar rugstreeppadden (projectnummer 160200203, d.d. 12 augustus 2020, zie bijlage 19). Uit het nadere onderzoek blijkt dat er op het terrein van FCA geen rugstreeppadden zijn aangetroffen.

Muurplanten

Dor adviesbureau ECOlogisch is nader onderzoek uitgevoerd naar muurplanten (projectcode: AVVW2012, d.d. 28 februari 2022, zie bijlage 20). Binnen het onderzoeksgebied zijn twee middels de Gedragscode Flora- en faunawet van Amsterdam beschermde soorten planten waargenomen, verdeeld over vier locaties. Het betreft in totaal negen exemplaren van de steenbreekvaren en zes exemplaren van de tongvaren. Overige beschermde planten zijn bij de inventarisatie niet waargenomen. De aangetroffen soorten bevinden zich buiten de grenzen van het voorliggende uitwerkingsplan.

4.10.2 Gebiedsbescherming     

Een herontwikkeling kan leiden tot een toename van stikstofdepositie ter plaatse van beschermde Natura 2000-gebieden. Het huidige FCA-terrein is gelegen op circa 7,0 kilometer van ‘Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske’. De overige Natura 2000 gebieden bevinden zich op meer dan 13 kilometer afstand. Voor de bouw- en de gebruiksfase dient te worden nagegaan of er sprake is van een toename van stikstofdepositie op deze beschermde Natura 2000-gebieden.

Door Aveco de Bondt is aan de hand van een AERIUS-berekening onderzoek naar stikstofdepositie uitgevoerd (projectnummer 221068, d.d. 8 maart 2022, zie bijlage 21). In het onderzoek is op basis van het voorgenomen plan berekend dat de stikstofemissie niet leidt tot een significante toename van stikstofdepositie op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden (niet boven 0,00 mol/ha/jaar). Gesteld kan worden dat de stikstofdepositie geen belemmering oplevert voor de planontwikkeling, inclusief het plangebied van het voorliggende uitwerkingsplan.

4.11 Cultuurhistorie en archeologie     

4.11.1 Cultuurhistorie     

In het plangebied van het uitwerkingsplan bevindt zich geen cultuurhistorisch waardevol element. De monumentale Centrale Markthal is circa 90 meter ten zuiden van het plangebied gelegen waardoor het uitwerkingsplan geen gevolgen heeft voor de als rijksmonument aangewezen hal. Wel grenst het uitwerkingsplan aan het Koelhuis. Dit gebouw is in april 2021 aangewezen als gemeentelijk monument. Op de westelijke gevel van het Koelhuis is in 1986 door Keith Haring (1958-1990) een muurschildering aangebracht als onderdeel van zijn expositie in het Stedelijk Museum. Deze muurschildering is circa 30 jaar aan het zicht onttrokken geweest door een metalen gevelbeplating. Deze beplating is inmiddels verwijderd waardoor het kunstwerk weer zichtbaar is. De muurschildering blijft behouden en het is de bedoeling om deze in de toekomst ook aan het publiek te tonen. Het idee daarbij is om een voorziening als een uitkijkplatform te realiseren waardoor het publiek de muurschildering op redelijk korte afstand kan aanschouwen. Omdat een dergelijke voorziening vanwege het openbare karakter daarvan niet past binnen de regels van het bestemmingsplan zal daarvoor te zijner tijd een separate planologische procedure worden gevolgd.

In het voorliggende uitwerkingsplan is rekening gehouden met het kunstwerk van Keith Haring doordat er in een zone van circa 30 meter vanaf de betreffende gevel van het Koelhuis geen gebouwen zijn toegestaan. Ook zal een deel van het bedrijfsgebouw langs de Westelijk Marktkanaal een lagere bouwhoogte krijgen (9 in plaats van 15 meter) zodat de muurschildering deels zichtbaar is vanaf de Willem de Zwijgerlaan en de Karel Doormanstraat. Tenslotte zullen de leidingbruggen tussen gebouwen zodanig worden gesitueerd dat deze rekening houden met de zichtbaarheid van het kunstwerk.

verplicht

Afbeelding: de in 1986 aangebrachte muurschildering van Keith Haring, welke onlangs weer zichtbaar is gemaakt

De toepassing van de uitwerkingsbevoegdheid heeft gelet op het voorgaande geen nadelige gevolgen voor cultuurhistorie.

4.11.2 Archeologie     

In het geldende bestemmingsplan is ter plaatse van een groot deel van het plangebied van het uitwerkingsplan een archeologische dubbelbestemming toegepast op basis van archeologisch bureauonderzoek van Bureau Monumenten en Archeologie. Deze dubbelbestemming blijft bij uitwerking van toepassing zodat archeologische bescherming gewaarborgd is.

Als gevolg van de archeologische dubbelbestemming gelden er voorwaarden indien bouwen leidt tot grondroerende werkzaamheden van 10.000 m² of meer en dieper dan 3 meter onder peil. In dat geval dient er een inventariserend veldonderzoek te worden uitgevoerd, tenzij uit aanvullend bureauonderzoek blijkt dat er ter plaatse een lage archeologische verwachting is en er geen nader archeologisch onderzoek nodig is. Ook is voor bepaalde grondroerende activiteiten een vergunning nodig.

De nieuwe bedrijfsgebouwen zijn niet voorzien van ondergrondse bebouwing, met uitzondering van één bedrijfsunit waar een kelder is voorzien. Deze kelder is echter kleiner dan 10.000 m² zodat er er op voorhand geen inventariserend veldonderzoek nodig is. Bovendien blijkt uit een archeologische waardestelling van Monumenten en Archeologie (QS 16-030, d.d. 9 februari 2016, zie bijlage 22) dat de verwachting voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan inmiddels is bijgesteld naar negatief. Er hoeft daarom geen verder archeologisch onderzoek plaats te vinden. Wel geldt conform de Monumentenwet/Erfgoedwet een vondstmeldingsplicht tijdens de uitvoering van werkzaamheden.

4.12 M.e.r.-beoordeling     

In de bijlagen C en D bij het Besluit M.e.r. is aangegeven wanneer het uitvoeren van een m.e.r. (bijlage C) of een m.e.r. beoordeling (bijlage D) verplicht is. Het plangebied van het uitwerkingsplan maakt onderdeel uit van het plangebied van het eerder vastgestelde bestemmingsplan. Het plangebied van het bestemmingsplan heeft een oppervlak van 23,6 hectare. Het project FCA als geheel zou onder meerdere categorieën gerangschikt kunnen worden die in bijlagen C en D van het Besluit M.e.r. voorkomen. De herontwikkeling van het plangebied leidt echter niet tot de plicht om een m.e.r. of m.e.r. beoordeling uit te voeren, mede doordat in het bestemmingsplan grenzen zijn gesteld aan de omvang van de geplande ontwikkelingen. Om de mogelijke effecten van de beoogde ontwikkeling van het gehele FCA goed in beeld te kunnen brengen is in het kader van het bestemmingsplan indertijd wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd (2013). Daaruit blijkt dat de herontwikkeling van FCA op basis van de kenmerken van het project, de plaats van het project en de potentiële effecten van het project met name tot positieve milieugevolgen zal leiden en dat er geen milieueffectrapport nodig is. Omdat de functionele invulling van het plangebied planologisch gezien nog steeds hetzelfde is als waar ten tijde van de vormvrije m.e.r.-beoordeling van uit is gegaan, is actualisatie van de vormvrije m.e.r.-beoordeling niet nodig.

4.13 Behoefte     

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening aangepast. Teneinde een zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren dient bij het mogelijk maken van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' gemotiveerd te worden dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte. Uitgangspunt daarbij is benutting van beschikbare gronden in bestaand stedelijk gebied. Het uitwerkingsplan heeft ten opzichte van het geldende en voorgaande bestemmingsplan geen extra programma tot gevolg zodat er geen gevolgen zijn voor de behoefte. Bovendien is in de Uitvoeringsstrategie (US 3.0) van de Metropoolregio Amsterdam uitgegaan van een planaanbod van 11,8 hectare waarvoor regionale afstemming niet meer nodig is. Het plangebied van dit uitwerkingsplan heeft een oppervlak van circa 6 hectare en is het eerste uitwerkingsplan dat in procedure zal worden gebracht. Het plangebied maakt zodoende onderdeel uit van het planaanbod.

4.14 Duurzaamheid     

4.14.1 Algemeen     

Het huidige terrein van het FCA wordt duurzaam herontwikkeld. De transformatie leidt tot een energiezuinig, toekomstbestendig bedrijventerrein en een duurzame, groene woonwijk. De duurzame realisatie hiervan verloopt via de thema's Energie, Mobiliteit, Grondstoffen, Water en groen, Gezondheid en Management. 

Op het bedrijventerrein zijn de aansprekende aspecten: duurzame koudevoorziening, het opzetten van duurzame logistiek en afvalinzameling, en de realisatie van een grote hoeveelheid zonnepanelen op de daken. Voor het woningdeel zijn in het oog springende zaken: woningbouw met een collectieve warmte-koude voorziening, natuurinclusief en groen ontwerpen, een klimaatadaptieve en gezonde buitenruimte. Vanaf 1 januari 2022 gelden in Amsterdam de landelijke BENG-eisen voor nieuwbouw woningen. Alle duurzaamheidsthema's spelen op zowel het woningdeel als het bedrijvendeel. Hierna wordt per thema beschreven welke doelen gerealiseerd worden.

4.14.2 Energie     

Voor het thema energie wordt onderzocht of er een slimme verbinding gelegd kan worden tussen de bedrijven en de woningen. De restwarmte die een mogelijke koelcentrale van de bedrijven produceert, kan gebruikt worden voor de verwarming van de bedrijfspanden en deels ook voor de verwarming van de woningen. De grootste warmtevraag van de energieneutrale woningen wordt opgewekt met een warmte-koude opslag in de bodem en met warmtepompen. Zonnepanelen op de daken zorgen ervoor dat er duurzame energie opgewekt wordt.

De CO2-footprint van het FCA zal met 70% worden gereduceerd door het mijden van fossiele brandstoffen en door de inkoop van groene stroom.

4.14.3 Mobiliteit     

Wandelen en fietsen is geborgd in de ontwikkeling van het gebied, en het plangebied is goed bereikbaar met het OV. Het faciliteren van duurzame mobiliteit is noodzakelijk voor een toekomstbestendige ontwikkeling. De bedrijven onderzoeken de haalbaarheid van gezamenlijke, duurzame logistiek en afvalinzameling. Voor werknemers, bezoekers en bewoners wordt elektrisch laden gefaciliteerd in parkeerkelders en/of op het parkeerdek.

4.14.4 Grondstoffen     

Er wordt zorgvuldig omgegaan met materiaalstromen, en waar dat haalbaar is worden kringlopen gesloten. Daarbij wordt in de realisatiefase van de bedrijven rekening gehouden met de grondstofstromen die vrijkomen tijdens de sloop. Daar waar mogelijk wordt materiaal hergebruikt, zowel direct in originele staat (re-use) als in indirecte toepassing (re-purpose). Bij gebruik van materialen in de openbare ruimte wordt toepassing van circulaire materialen gerealiseerd via de Puccini-methode. En in de woningbouw wordt een pilot gerealiseerd door één van de palazzino's circulair te ontwerpen. Het resultaat hiervan wordt gemeten en het proces beschreven om het kopieerbaar en opschaalbaar te maken.

Voor de herontwikkeling geldt verder nog het volgende:

  • 100% hergebruik van vrijkomende granulaten in het werk.
  • Tot 100% PR in asfalt;
  • Minder dan 2% restafval;
  • Scheiding naar 6 stromen tijdens de realisatie en exploitatiefase.
  • Het ontwerp en de realisatie worden gebaseerd op C2C filosofie

4.14.5 Water en groen     

Het terrein wordt Rainproof ontworpen, o.a. door waterbuffering op daken en bergingscapaciteit op het hele terrein. Groen wordt vooral in het woningdeel voorzien. Op het bedrijventerrein is via specifiek soortenonderzoek bekeken of groen langs de omheining bij kan dragen aan de biodiversiteit van het terrein. Dit wordt versterkt door de inrichting van de openbare ruimte van het woningdeel met begroeiing die de nu al aanwezige soorten behoudt en de juiste omgeving biedt om te leven, zoals bijen en vogels. Het groen voorkomt ook hittestress en wordt waar mogelijk ook toegepast op daken van de woningen.

4.14.6 Gezondheid     

De groene omgeving en openbare ruimte nodigt uit tot ontspanning, wat belangrijk is voor welbevinden en een gezonde levensstijl. Door natuurinclusief ontwerpen en bouwen wordt de natuurbeleving versterkt. Dit wordt gerealiseerd door nestkasten voor vogels en insecten aan gevels. Ecologisch en natuurvriendelijk onderhoud stimuleert condities voor verschillende soorten. Stadslandbouw, bijvoorbeeld via de aanplant van fruitbomen, is een mogelijkheid in het woninggebied die goed aansluit bij het thema dat centraal staat op het bedrijventerrein: voedsel.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheidsaspecten     

5.1 Economische uitvoerbaarheid     

5.1.1 Eigendom     

De gronden in het plangebied zijn volledig in eigendom van de gemeente. Een deel van de gronden is in erfpacht uitgegeven.

verplicht

Afbeelding: eigendomssituatie ter plaatse van het plangebied van het uitwerkingsplan

5.1.2 Financiële uitvoerbaarheid     

De gemeente en het Consortium Marktkwartier hebben een privaatrechtelijke overeenkomst (REOK) opgesteld welke in werking is getreden bij de definitieve gunning aan het consortium. Het Consortium Marktkwartier beschikt in beginsel over voldoende financiële middelen om de gehele herstructurering uit te voeren en de verplichtingen uit de REOK na te komen.

In de REOK is een planschadeovereenkomst opgenomen waarbij het Consortium Marktkwartier zich jegens de gemeente verplicht tot vergoeding van eventuele planschade die wordt toegewezen als gevolg van planologische maatregelen ten behoeve van de realisatie van het FCA. Daarnaast zullen de gronden door de gemeente met toepassing van de REOK in erfpacht worden uitgegeven. De gemeente heeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan, gelet op het vorenstaande, geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro vastgesteld aangezien het verhaal van de door de gemeente te maken kosten als bedoeld in afdeling 6.4. Wro anderszins zijn verzekerd (zie de afgesloten REOK). Een exploitatieplan is om die reden ook niet nodig bij het voorliggende uitwerkingsplan.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

5.2.1 Vooroverleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening     

Over het voorontwerp uitwerkingsplan heeft conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schriftelijk overleg plaatsvonden met de volgende instanties:

  1. Waternet;
  2. Veiligheidsregio Amsterdam Amstelland;
  3. Gasunie.

De instanties als genoemd onder 1 en 2 hebben schriftelijk gereageerd. Van de instantie onder 3 is geen reactie ontvangen zodat verondersteld mag worden dat deze instantie geen opmerkingen heeft. De ontvangen inzendingen zijn hierna samengevat weergegeven en voorzien van een gemeentelijke reactie.

Waternet

Waternet heeft enkele tekstuele aanvullingen op paragraaf 4.9 van de toelichting van het uitwerkingsplan, zoals een uitgebreidere beschrijving wat onder grondwaterneutrale kelders wordt verstaan.

Reactie gemeente:

Onder dankzegging voor de verrichte beoordeling en toetsing leidt de reactie tot een aanpassing van paragraaf 4.9 van de toelichting van het uitwerkingsplan doordat de tekstuele aanvullingen zijn verwerkt.

Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland

Vanwege de gedeeltelijke ligging binnen de EV contour van de risicobron van het LPG tankstation heeft de Veiligheidsregio inzicht gegeven in de gevaren, gevolgen en risico’s van mogelijke ongevalsscenario’s met gevaarlijke stoffen. De kans op een ongeval met gevaarlijke stoffen is volgens de Veiligheidsregio gezien de genomen maatregelen bij het LPG tankstation zeer klein, maar een ongeval is niet onmogelijk. Om de mogelijke gevolgen voor het plangebied te kunnen bepalen is inzicht in het potentiële gevaar nodig. Dit gevaar wordt veroorzaakt door de effecten van een ongevalsscenario met/bij een LPG tankstation. Het maatgevende scenario is in dat geval een wolkbrand.

Naast het inzicht in de gevaren heeft de Veiligheidsregio ook de mogelijkheden aangegeven voor hulpverlening en zelfredzaamheid. Geadviseerd wordt de beschreven maatregelen te overwegen en bij de afweging over de acceptatie van het risico de mogelijkheden voor zelfredzaamheid en hulpverlening te betrekken:

  • Toereikende opstelplaatsen voor hulpverleningsvoertuigen en voldoende bluswatervoorzieningen realiseren;
  • Ontvluchtingsmogelijkheden (vluchtroutes en nooduitgangen) vanuit het plangebied en de bouwwerken te realiseren die van de risicobron tankstation LPG af zijn gericht;
  • Voorlichting en risicocommunicatie voor aanwezigen in het plangebied met betrekking tot het handelingsperspectief bij incidenten.

Reactie gemeente:

Onder dankzegging voor de verrichte toetsing leidt de reactie tot aanpassing van het uitwerkingsplan. Het gegeven inzicht in de gevaren, gevolgen en risico’s van mogelijke ongevalsscenario’s met gevaarlijke stoffen is beschreven in paragraaf 4.7 van de toelichting. In die paragraaf is ook nader ingegaan op mogelijke maatregelen op het gebied van hulpverlening en zelfredzaamheid. In het algemeen kan worden gesteld dat de indeling van het plangebied voldoende ruimte biedt voor de geadviseerde voorzieningen. Bovendien heeft de brandweer een kazerne in de directe nabijheid van het plangebied, namelijk aan de Vredenhofweg. De calamiteitenroute vanuit het plangebied is richting het zuiden en daarmee dus van de risicobron af. In voorlichting en risicocommunicatie kan en zal organisatorisch worden voorzien.

5.2.2 Advies stadsdeel West     

Het voorontwerp wijzigingsplan is ter advisering voorgelegd aan het dagelijks bestuur (DB) van stadsdeel West. Het DB heeft op 21 januari 2022 een positief advies uitgebracht, waarbij aandacht is gevraagd voor de akoestische gevolgen voor de woonschepen in het Oostelijk Marktkanaal en de woningen daarachter en wordt geadviseerd om de onderzoeken eerst af te ronden.

De onderzoeken zijn inmiddels afgerond en uit paragraaf 4.4 blijkt dat het geluid aanvaardbaar is gezien de beschreven maatregelen.

5.2.3 Zienswijzen op ontwerpuitwerkingsplan     

Overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) zal de ontwerpuitwerking met de daarop betrekking hebbende stukken ter inzage worden gelegd. Daarvoor heeft een publicatie plaatsgevonden in de digitale Staatscourant en op de website van de gemeente Amsterdam.

De ontwerpuitwerking wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd op het stadsloket van stadsdeelkantoor West en zal tevens digitaal raadpleegbaar zijn via www.ruimtelijkeplannen.nl.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving     

6.1 Algemeen     

De geldende bestemming 'Bedrijventerrein - Uit te werken' ter plaatse van het plangebied maakt het mogelijk om een uitwerkingsplan op te stellen om zo (een deel van) de geldende bestemming uit te werken. Daarbij dient te worden voldaan aan de uitwerkings- en bouwregels die zijn aangegeven in de uit te werken bestemming:

  1. het uitwerkingsplan mag uitsluitend kelders dieper dan 1 meter onder peil mogelijk maken indien uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat de betreffende kelders geen negatieve effecten hebben op de grondwaterstanden danwel de eventuele negatieve effecten door toepassing van maatregelen voorkomen kunnen worden: In het uitwerkingsplan is binnen één zone een kelder met een omvang van circa 1.500 m² toegestaan. Voor deze kelder en kelders in het woongebied is geohydrologisch onderzoek uitgevoerd (zie subparagraaf 4.9.6). Uit het onderzoek blijkt dat de kelder geen negatieve effecten heeft op de grondwaterstanden. Er wordt daarmee voldaan aan de uitwerkingsregel onder a.
  2. het uitwerkingsplan maakt uitsluitend een aaneengesloten en afsluitbaar bedrijventerrein mogelijk: Het uitwerkingsplan is het eerste uitwerkingsplan dat in procedure wordt gebracht en heeft onder meer betrekking op het Kopgebouw met aan weerszijden de entrees van FCA. Het uitwerkingsplan zorgt er daardoor voor dat het bedrijventerrein aaneengesloten is en aan de noordzijde afsluitbaar. In de specifieke gebruiksregels van de bestemming 'Bedrijventerrein - 1' is bovendien bepaald dat de gronden binnen de bestemming uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van een aaneengesloten en afsluitbaar bedrijventerrein Er wordt daarmee voldaan aan de uitwerkingsregel onder b.
  3. in het uitwerkingsplan dient rekening te worden gehouden met de richtafstanden (grootste afstand) als bedoeld in Bijlage 1 van de regels van het bestemmingsplan (Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein), met dien verstande dat de richtafstand één categorie lager mag zijn vanwege de ligging in gemengd stedelijk gebied: In het kader van het uitwerkingsplan is beoordeeld hoe de bedrijvigheid zich in vergelijking met omliggende woningen en woonschepen verhoudt tot de richtafstanden (zie paragraaf 4.4). Naar aanleiding daarvan is voor de aspecten geur en geluid onderzocht of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Daar is sprake van, mits er vanwege geluid enkele bron- en overdrachtsmaatregelen worden uitgevoerd (zoals het plaatsen van diverse geluidschermen). Om te waarborgen dat de bron- en overdrachtsmaatregelen daadwerkelijk worden uitgevoerd zijn in de regels van dit uitwerkingsplan diverse voorwaardelijke verplichtingen opgenomen.
  4. binnen de uit te werken bestemming dient rekening te worden gehouden met voldoende parkeergelegenheid door toepassing van de volgende parkeernormen:
    1. bezoekers: minimaal 0,52 parkeerplaatsen per 100 m² bvo;
    2. werknemers: minimaal 0,66 parkeerplaatsen voor werknemers per 100 m² bvo;
    3. vrachtwagens: minimaal 0,12 parkeerplaatsen per 100 m² bvo.

      De parkeernormen zijn één op één overgenomen in de regels van het uitwerkingsplan en daardoor toetsingskader bij aanvragen voor omgevingsvergunningen bouwen. Uit subparagraaf 4.2.1 blijkt dat er binnen het nieuwe FCA voldoende parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd conform de parkeernormen.
  5. in aanvulling op het bepaalde onder d dient het parkeren door bezoekers op maaiveld plaats te vinden: De parkeereis is één op één overgenomen in de regels van het uitwerkingsplan en daardoor toetsingskader bij aanvragen voor omgevingsvergunningen bouwen.
  6. in aanvulling op het bepaalde onder d dient het parkeren door werknemers op één of meerdere parkeerdaken plaats te vinden: De parkeereis is één op één overgenomen in de regels van het uitwerkingsplan en daardoor toetsingskader bij aanvragen voor omgevingsvergunningen bouwen.
  7. in afwijking van het bepaalde onder f is het toegestaan om tijdelijk parkeerplaatsen voor werknemers te realiseren op het maaiveld, onder voorwaarde dat:
    1. er wordt voldaan aan de minimum parkeernormen genoemd onder d;
    2. de tijdelijke oplossing niet langer duurt dan dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de uit te werken bestemming:

      De mogelijkheid om tijdelijk af te kunnen wijken van de parkeereis onder f is één op één overgenomen in de regels van het uitwerkingsplan en kan daardoor tijdelijk worden toegepast bij aanvragen voor omgevingsvergunningen bouwen.
  8. een tijdelijke oplossing als bedoeld onder g moet binnen het plangebied van het bestemmingsplan worden gerealiseerd, en mag alleen buiten het plangebied van het uitwerkingsplan worden gerealiseerd indien er binnen het plangebied van het uitwerkingsplan aantoonbaar onvoldoende ruimte is om te voorzien in voldoende parkeerplaatsen conform de minimum parkeernormen genoemd onder d: De mogelijkheid om tijdelijk af te kunnen wijken van de parkeereis onder f is één op één overgenomen in de regels van het uitwerkingsplan en kan daardoor tijdelijk worden toegepast bij aanvragen voor omgevingsvergunningen bouwen.
  9. burgemeester en wethouders zullen indien nodig aan omgevingsvergunningen die worden verleend op basis van het bestemmingsplan en of het op basis van een uitwerkingsplan voorwaarden verbinden ter verzekering van het bepaalde onder g; De mogelijkheid om tijdelijk af te kunnen wijken van de parkeereis onder f is één op één overgenomen in de regels van het uitwerkingsplan en kan daardoor worden toegepast bij aanvragen voor omgevingsvergunningen bouwen.
  10. voor de binnen de uit te werken bestemming toegestane functies gelden de volgende regels:
    1. voor buikbedrijven en servicebedrijven geldt een gezamenlijk maximum bruto vloeroppervlak als bedoeld in artikel 16.4 (90.000 m² waarvan maximaal 11.000 m² bvo voor servicebedrijven): In het voorliggende uitwerkingsplan is maximaal 40.200 m² bvo aan buik- en servicebedrijven toegestaan, waarvan 3.000 m² servicebedrijven. Aangezien het voorliggende uitwerkingsplan de 1e uitwerking is wordt er ruimschoots voldaan aan de gestelde maxima, ook indien rekening wordt gehouden met maximaal 2.000 m² aan buik- en servicebedrijven die bij recht mogelijk zijn in de Centrale Markthal (bestemming Gemengd).
    2. voor horeca van categorie 4 geldt een maximum van één vestiging met een maximum bruto vloeroppervlak van 100 m², exclusief bijbehorende terrassen: Het uitwerkingsplan voorziet in horeca van maximaal 100 m² horeca van categorie 4. Deze horeca komt in een los gebouwde voorziening. Elders op het bedrijvendeel komen geen zelfstandige horecavestigingen.
    3. de onbebouwde gronden mogen slechts worden ingericht en gebruikt ten behoeve van de op grond van de binnen de uit te werken bestemming toegestane functies, zulks met uitzondering van terrassen behorend bij horeca, tenzij er geen onevenredige overlast voor omwonenden en ondernemers wordt voorzien: De regel is één op één overgenomen in de regels van het uitwerkingsplan en daardoor toetsingskader bij aanvragen voor omgevingsvergunningen bouwen.
  11. In de bouwregels is bepaald dat het maximum bebouwd grondoppervlak niet meer dan 68.000 m² mag bedragen en de maximum bouwhoogte niet meer dan 18 meter. In het uitwerkingsplan is bepaald dat het maximum grondoppervlak niet meer dan 26.500 m² mag bedragen terwijl de maximum bouwhoogte op 15 meter is gesteld. Er wordt daarmee voldaan aan de bouwregels.

Het uitwerkingsplan bestaat uit een GML-bestand, regels en een toelichting. Het GML-bestand bevat de verbeelding (plankaart), waaraan de regels zijn gekoppeld. Deze vormen het juridisch bindende deel van het uitwerkingsplan. Het uitwerkingsplan maakt na vaststelling onderdeel uit van het geldende bestemmingsplan.

6.2 Verbeelding     

Op grond van de Wro moeten alle plannen volgens de standaarden 2012 in elektronische vorm worden voorbereid, vastgesteld en vervolgens beschikbaar gesteld. Daarnaast moet er een versie van het plan in analoge vorm worden vastgesteld. Op de analoge verbeelding van het bestemmingsplan (plankaart) wordt door middel van letters, kleuren, cijfers, lijnen en aanduidingen het toegestane gebruik van de gronden en de bouwregels aangegeven.

Mocht tussen de inhoud van het analoge plan en van de elektronische weergave of van het plan in de digitale vorm en de papieren weergave een verschillende uitleg mogelijk zijn, dan prevaleert de elektronische weergave of plan in digitale vorm. Als er tussen beide vormen van het plan een verschillende uitleg mogelijk is, prevaleert het digitale plan. Als ondergrond voor de plankaart is een recente topografische kaart gehanteerd. Daarmee kan exact worden bepaald waar het plan is gelegen en hoe begrenzingen lopen. Om de goede leesbaarheid van de plankaart te waarborgen is gekozen voor een schaal van 1:1000. De kaarten zijn voorts voorzien van een legenda en een noordpijl. Het plangebied van het uitwerkingsplan is aan de hand van een plangrens (bolletjeslijn) op de plankaart weergegeven.

Nagenoeg het gehele plangebied is bestemd als 'Bedrijventerrein - 1'. Op de verbeelding is door middel van bouwvlakken aangegeven waar gebouwen mogen worden gebouwd en waar niet. Deze bouwvlakken zijn gebaseerd op de digitale onderlegger van de huidige planvorming. Er is daarbij rekening gehouden met enige marge zodat er nog wat (beperkte) schuifruimte is voor de toekomstige bedrijfsgebouwen. De weergegeven bouwvlakken vormen daarmee de uiterste grenzen van de bedrijfsgebouwen, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen als luifels, bovengrondse transportleidingen, etc., waarvoor specifieke bouwaanduidingen zijn opgenomen.

6.3 Regels     

In de standaarden voor vergelijkbaarheid, de SVBP 2012, is voorgeschreven hoe de regels van het bestemmingsplan (dan wel uitwerkingsplannen) dienen te worden opgebouwd. Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid dienen de regels in hoofdstukken te worden geplaatst. Daarbij dient een vaste volgorde te worden aangehouden. De regels van het uitwerkingsplan zijn net als de regels van het bestemmingsplan opgebouwd uit vier hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk worden de begrippen en wijze van meten behandeld. Deze hebben als doel begrippen in de regels te verklaren en eenduidige richtlijnen te geven op basis waarvan de bouwmaten die zijn opgenomen in de regels dienen te worden gemeten. In het tweede hoofdstuk zijn de regels opgenomen, die betrekking hebben op de bestemming die in het uitwerkingsplan is opgenomen. Het derde en vierde hoofdstuk omvat een aantal regels, die niet op een bepaalde bestemming betrekking hebben, maar voor het gehele bestemmingsplan (inclusief het uitwerkingsplan) gelden.

Het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling zijn opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de planregels te worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling.

In een bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en – zo nodig – hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Ter bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid dient hierbij een vaste volgorde te worden aangehouden. Voor zover voor het betrokken bestemmingsplan van toepassing, geldt dit voor alle soorten bestemmingen. Ingevolge de standaarden voor vergelijkbaarheid, de SVBP 2012, moeten de regels van een bestemming als volgt opgebouwd en benoemd worden:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het aanleggen;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

In de bestemmingsomschrijving wordt beschreven welke functies binnen de betreffende bestemming zijn toegestaan. In de bouwregels wordt weergegeven of en hoe gebouwd mag worden. Daarin wordt in algemene zin geregeld in alle bestemmingen dat er slechts gebouwd mag worden ten behoeve van de bestemming. In de navolgende (sub)leden worden maten zoals oppervlakten en bouwhoogten opgenomen, die betrekking hebben op de toegestane gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

het uitwerkingsplan Food Center Amsterdam - 1e uitwerking met identificatienummer NL.IMRO.0363.E2005BPGST-OW01 van de gemeente Amsterdam.

1.2 Uitwerkingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Bestemmingsplan     

het bestemmingsplan Food Center Amsterdam (2e Herstelbesluit) met identificatienummer NL.IMRO.0363.E1204BPSTD-VG03 van de gemeente Amsterdam, vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam op 1 juni 2016.

1.4 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 Aanduidingsvlak     

een aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding.

1.7 Automatenhal     

een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de kansspelen zijn opgesteld.

1.8 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 Bebouwingspercentage     

een met een maatvoeringsaanduiding of in de regels aangegeven percentage dat het gedeelte van een bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat mag worden bebouwd.

1.10 Bedrijf     

een onderneming, daaronder mede begrepen broedplaatsen, waar goederen worden vervaardigd, bewerkt, geïnstalleerd, verhandeld en/of getransporteerd, waarbij ondergeschikte detailhandel is toegestaan, dit met inachtneming van artikel 16.3 van het bestemmingsplan.

1.11 Beleidsregel     

de laatst vastgestelde versie van de beleidsregel 'Grondwaterneutrale Kelders Amsterdam' welke voor het eerst is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders d.d. 7 september 2021, waarin de criteria zijn opgenomen waar bouwaanvragen voor kelders aan worden getoetst.

1.12 Belwinkel     

een voor publiek toegankelijk ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden en ontvangen van faxen.

1.13 Bestaande bebouwing     

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van het bestemmingsplan en gebouwd conform een vergunning, dan wel bebouwing zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning.

1.14 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 Bijzondere bouwlaag     

kelder, souterrain, kap, dakopbouw.

1.17 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of het vergroten van een bouwwerk.

1.18 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak.

1.19 Bouwlaag     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van bijzondere bouwlagen.

1.20 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.21 Bouwwerk     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.22 Buikbedrijf     

een onderneming waar dranken en/of voedsel worden geproduceerd, bewerkt, verhandeld en/of getransporteerd en met dien verstande dat de onderneming hoofdzakelijk Amsterdam als verzorgingsgebied heeft.

1.23 Dakopbouw     

een toevoeging aan de bouwmassa door het verhogen van de nok van het dak of een toevoeging aan een plat dak.

1.24 Deklaag     

de bovenste bodemlaag die in de laatste circa 10.000 jaar is ontstaan en die tevens de ophooglaag bevat die door de mens is aangebracht voor bijvoorbeeld woningbouw.

1.25 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren of het leveren van zaken aan in hoofdzaak personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van ondergeschikte horeca en met uitzondering van supermarkt.

1.26 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.27 Geluidscherm     

een aaneengesloten scherm ter afscherming van geluidhinder in de buitenlucht waarbij het scherm een oppervlaktemassa heeft van minimaal 20 kg/m².

1.28 Geldwisselkantoor     

een voor publiek toegankelijke ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het wisselen van geld.

1.29 Geohydrologisch rapport     

het resultaat van een geohydrologisch onderzoek neergelegd in een rapport met daarin de eigenschappen en kenmerken van het grondwatersysteem op een bepaalde locatie. In het geohydrologisch rapport worden in ieder geval in beeld gebracht:

  • de bodemopbouw;
  • de doorlatendheid (k-waarde) van de bodem;
  • de grondwaterfluctuatie;
  • de grondwaterstroming;
  • de gevolgen voor het grondwatersysteem door de voorgenomen activiteit;
  • de mitigerende maatregelen om grondwaterneutraal te kunnen bouwen.

1.30 Groenvoorzieningen     

ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, groen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren.

1.31 Grondwaterneutraal bouwen     

het bouwen van een kelder waarbij de stand en stroming van het grondwater niet of nauwelijks veranderen, waar mogelijk zal verbeteren, en geen negatieve grondwatereffecten optreden. Tot negatieve effecten worden in ieder geval gerekend risico's op opbarsten van de deklaag en welvorming.

1.32 Horeca van categorie 1     

fastfood (waaronder begrepen automatiek, snackbar, loketverkoop, fastfoodrestaurant en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).

1.33 Horeca van categorie 2     

nachtzaak (dancing, discotheek, sociëteit, zaalaccommodatie, nachtcafé en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).

1.34 Horeca van categorie 3     

café (café, bar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).

1.35 Horeca van categorie 4     

restaurant (restaurant, koffie-, en theehuis, lunchroom, juicebar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).

1.36 Horeca van categorie 5     

hotel (waaronder begrepen motel, jeugdherberg en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven), inclusief het bieden van vergaderaccomodatie.

1.37 Inventariserend veldonderzoek (IVO)     

een inventariserend veldonderzoek conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), zoals deze geldt ten tijde van de ter visie legging van het ontwerp bestemmingsplan, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

1.38 Kap     

een bijzondere bouwlaag die geheel of gedeeltelijk door een dakconstructie is omgeven welke uit tenminste twee hellende vlakken bestaat, die elkaar al dan niet snijden.

1.39 Kelder     

ondergronds (deel van een) gebouw, uitgezonderd funderingsconstructies, voor zover de onderkant van de vloer van de betreffende bouwlaag dieper is gelegen dan 0,5 meter onder het peil.

1.40 Maatvoeringsvlak     

een geometrisch bepaald vlak waarbinnen maatvoeringsaanduidingen gelden

1.41 Mainportbedrijf     

een onderneming waar dranken en/of voedsel worden geproduceerd, bewerkt, verhandeld en/of getransporteerd en met dien verstande dat de onderneming haar verzorgingsgebied hoofdzakelijk buiten Amsterdam heeft.

1.42 Nutsvoorzieningen     

een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.43 Omgevingsvergunning     

vergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.44 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden     

omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.45 Ondergeschikte detailhandel     

niet-zelfstandige detailhandel, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie, tot een maximum van 20% van het vloeroppervlakte van de hoofdfunctie tot maximaal 100 m².

1.46 Ondergeschikte horeca     

niet-zelfstandige horeca, uitsluitend zijnde horeca III en IV die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is, met dien verstande dat in geval van ondergeschikte horeca in detailhandel, maximaal 20% van de verkoop vloeroppervlakte van de winkel tot maximaal 20 m² voor ondergeschikte horeca gebruikt mag worden.

1.47 Overig bouwwerk     

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.48 Pand     

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.49 Parkeerdak     

het parkeerterrein bovenop het dak van een gebouw.

1.50 Peil     

  1. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang, tenzij anders is bepaald;
  2. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw, tenzij anders is bepaald.

1.51 Prostitutie     

het aanbieden of verrichten van seksuele diensten tegen een materiële vergoeding.

1.52 Prostitutiebedrijf     

een bedrijf waar prostitutie wordt bedreven.

1.53 Seksinrichting     

een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin tegen betaling handelingen of voorstellingen plaatsvinden van erotische of pornografische aard. Hieronder worden mede begrepen een seksbioscoop, -theater, -automatenhal en –winkel en naar de aard daarmee te vergelijke inrichtingen.

1.54 Servicebedrijf     

bedrijf dat hoofdzakelijk in dienst staat van buikbedrijven, zoals een brandstof/energievulstation, een fustverwerkingsbedrijf en een bankfiliaal.

1.55 Souterrain     

een bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het gemiddeld aangrenzend peil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1,50 meter boven peil is gelegen.

1.56 Supermarkt     

detailhandel, zijnde een zelfbedieningszaak in goederen met een grote verscheidenheid aan hoofdzakelijk levensmiddelen, met een bruto vloeroppervlak groter dan 300 m².

1.57 Verkeersareaal     

gronden die als verkeersruimte worden gebruikt, bestaande uit rijwegen, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden en bermen.

1.58 Waterbouwkundige kunstwerken     

kunstwerken, verband houdend met de gebruiksmogelijkheden van het water, zoals steigers, remmingswerken, afmeervoorzieningen, kades en bruggen.

1.59 Waterhuishoudkundige voorzieningen     

werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houdend met de waterhuishouding, zoals dammen, dijken, sluizen en beschoeiingen.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Dakhelling     

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 Goothoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 Bouwhoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 Bouwdiepte van een bouwwerk     

Vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.

2.5 Bruto vloeroppervlakte     

De bruto vloeroppervlakte van een bouwwerk wordt gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Begrenzing bestemmingen     

De begrenzing van de onderscheiden bestemmingen wordt vastgesteld door middel van meting met een nauwkeurigheidsgraad van 1 meter.

2.7 Bebouwd grondoppervlak     

Het bebouwd grondoppervlak van een bouwwerk wordt gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 Bebouwingspercentage     

Het bebouwingspercentage wordt bepaald door projectie van de bebouwing in het bestemmingsvlak, tenzij anders is bepaald, de kelders en souterrains niet mee te rekenen.

2.9 Inhoud van een bouwwerk     

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Bedrijventerrein - 1     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Bedrijventerrein - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. buikbedrijf;
  2. servicebedrijf;
  3. horeca van categorie 4;
  4. bergingen en andere nevenruimten;
  5. erven;
  6. groenvoorzieningen;
  7. daktuinen;
  8. verkeersareaal;
  9. afvalinzamelingssystemen;
  10. water;
  11. waterbouwkundige kunstwerken;
  12. waterhuishoudkundige voorzieningen;

alsmede voor:

  1. gebouwde parkeervoorzieningen in de vorm van een parkeerdak met bijbehorende hellingbanen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 1'.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Algemeen     

Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

3.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak;
  2. maximum bebouwingspercentage: 100% per bouwvlak, met inachtneming van het maximum bebouwd grondoppervlak als bedoeld in sub c;
  3. maximum bebouwd grondoppervlak: 26.500 m²;
  4. maximum bouwhoogte: zoals met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' staat aangegeven;
  5. in afwijking van het bepaalde onder a en b zijn de volgende gebouwen en gebouwdelen ook buiten een bouwvlak toegestaan:
    1. gebouwen ten dienste van de toegang tot dan wel de afsluiting van het bedrijventerrein, met dien verstande dat:
      • de betreffende gebouwen uitsluitend buiten een bouwvlak zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1';
      • maximaal 130 m² van het aanduidingsvlak 'specifieke bouwaanduiding - 1' mag worden bebouwd ten behoeve van portiersloges en andere algemene toegangsgebouwen, met inachtneming van het maximum bebouwd grondoppervlak als bedoeld onder c;
      • de bouwhoogte van deze gebouwen maximaal 10 meter bedraagt;
    2. gebouwen en gebouwdelen in de vorm van luifels en trappenhuizen, met dien verstande dat:
      • luifels en trappenhuizen uitsluitend buiten een bouwvlak zijn toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - 2';
      • voor een luifel de volgende maten gelden:

        - een diepte van maximaal 7,5 meter vanaf de gevel van het gebouw;

        - een bouwhoogte van maximaal 6 meter waarbij de gronden ter plaatse van een luifel niet worden bebouwd tot een hoogte van 4 meter, behoudens de voor een luifel benodigde ondersteuningsconstructies;
      • voor trappenhuizen de volgende maten gelden:

        - een gezamenlijk grondoppervlak van maximaal 155 m² per aanduidingsvlak, met inachtneming van het maximum bebouwd grondoppervlak als bedoeld onder c;

        - een bouwhoogte van maximaal 18 meter;
      • een trappenhuis alleen is toegestaan indien aan de betreffende gevel ook sprake is van een luifel, waarbij het trappenhuis vanaf die gevel van het gebouw niet dieper mag zijn dan de diepte van de betreffende luifel;
    3. een entreeluifel, met dien verstande dat:
      • een entreeluifel uitsluitend buiten een bouwvlak is toegestaan ter plaatse van het aanduidingsvlak 'specifieke bouwaanduiding - 3';
      • voor een entreeluifel een bouwhoogte van maximaal 15 meter geldt waarbij de gronden ter plaatse van een entreeluifel niet worden bebouwd tot een hoogte van 9 meter, behoudens de voor een entreeluifel benodigde ondersteuningsconstructies;
    4. leidingbruggen tussen gebouwen, met dien verstande dat:
      • de leidingbruggen uitsluitend buiten een bouwvlak zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 4'
      • de bouwhoogte van leidingbruggen maximaal 15 meter bedraagt waarbij de gronden ter plaatse van een leidingbrug niet worden bebouwd tot een hoogte van 7 meter, behoudens de voor een leidingbrug benodigde ondersteuningsconstructies;
      • in aanvulling op het voorgaande bedraagt de hoogte van een leidingbrug maximaal 2 meter, gemeten vanaf de onderkant van de leidingbrug en met uitzondering van de voor een leidingbrug benodigde ondersteuningsconstructies;
    5. verkeersbruggen tussen gebouwen, met dien verstande dat:
      • de verkeersbruggen uitsluitend buiten een bouwvlak zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 5';
      • binnen het het aanduidingsvlak 'specifieke bouwaanduiding - 5' is maximaal één verkeersbrug toegestaan met een breedte van minimaal 8,5 en maximaal 10 meter;
      • de bouwhoogte van de verkeersbrug maximaal 15 meter bedraagt waarbij de gronden ter plaatse van de verkeersbrug niet worden bebouwd tot een hoogte van 10 meter;
      • in aanvulling op het voorgaande bedraagt de hoogte van een verkeersbrug maximaal 3 meter, gemeten vanaf de onderkant van de verkeersburg en met uitzondering van de voor een verkeerbrug benodigde ondersteuningsconstructies indien toepassing wordt gegeven aan de afwijkingsbevoegdheid in artikel 3.3.5.
3.2.3 Overige bouwwerken     

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. maximum bouwhoogte geluidschermen en terreinafscheidingen die ook als geluidschermen dienen: 6 meter;
  2. maximum bouwhoogte overige terreinafscheidingen: 3 meter;
  3. maximum bouwhoogte overige bouwwerken: 6 meter.
3.2.4 Parkeren auto's en vrachtwagens     

Voor de in lid 3.1 toegestane functies gelden de volgende regels ten aanzien van parkeren ten behoeve van auto's en vrachtwagens:

  1. bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen, uitbreiden, of wijzigen van de functie van gebouwen of gronden moet voldoende parkeergelegenheid zijn of worden gerealiseerd binnen de bestemming 'Bedrijventerrein - 1' en/of de overige gronden die in het bestemmingsplan als 'Bedrijventerrein - Uit te werken' zijn bestemd, waarbij voldoende betekent dat wordt voldaan aan de volgende parkeernormen:
    1. bezoekers: minimaal 0,52 parkeerplaatsen per 100 m² bvo;
    2. werknemers: minimaal 0,66 parkeerplaatsen voor werknemers per 100 m² bvo;
    3. vrachtwagens: minimaal 0,12 parkeerplaatsen per 100 m² bvo;
  2. in aanvulling op het bepaalde onder a is het parkeren door bezoekers uitsluitend op maaiveld toegestaan;
  3. in aanvulling op het bepaalde onder a is het parkeren door werknemers uitsluitend op één of meerdere parkeerdaken toegestaan;
  4. in afwijking van het bepaalde onder c is het toegestaan om tijdelijk parkeerplaatsen voor werknemers te realiseren op het maaiveld, onder voorwaarde dat:
    1. er wordt voldaan aan de minimum parkeernormen genoemd onder a;
    2. de tijdelijke oplossing niet langer duurt dan dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de bestemming 'Bedrijventerrein - 1' en/of de overige gronden die in het bestemmingsplan als 'Bedrijventerrein - Uit te werken' zijn bestemd;
  5. een tijdelijke oplossing als bedoeld onder d moet binnen het plangebied van het bestemmingsplan worden gerealiseerd, en mag alleen buiten het plangebied van het plan worden gerealiseerd indien er binnen het plangebied van het plan aantoonbaar onvoldoende ruimte is om te voorzien in voldoende parkeerplaatsen conform de minimum parkeernormen genoemd onder a;
  6. burgemeester en wethouders zullen indien nodig aan omgevingsvergunningen die worden verleend op basis van dit plan voorwaarden verbinden ter verzekering van het bepaalde onder d.
3.2.5 Parkeren fietsen     

Voor de in lid 3.1 toegestane functies gelden de volgende regels ten aanzien van parkeren ten behoeve van fietsen:

  1. bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen, uitbreiden, of wijzigen van de functie van gebouwen of gronden moet voldoende parkeergelegenheid zijn of worden gerealiseerd binnen de bestemming 'Bedrijventerrein - 1' en/of de overige gronden die in het bestemmingsplan als 'Bedrijventerrein - Uit te werken' zijn bestemd, waarbij voldoende betekent dat wordt voldaan aan de volgende parkeernorm:
    1. bezoekers en werknemers: minimaal 0,3 stallingsplaats per 100 m² bvo.
3.2.6 Voorwaardelijke verplichting geluid     

Voor het bouwen van gebouwen binnen dit plan gelden de volgende regels ter voorkoming van geluidhinder in de omgeving:

  1. gebouwen ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - 6', 'specifieke bouwaanduiding - 7' en 'specifieke bouwaanduiding - 8' mogen uitsluitend in gebruik worden genomen indien:
    1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 9' een aaneengesloten geluidscherm is gerealiseerd met een hoogte van minimaal 4,5 meter, gerekend vanaf het ter plaatse aanwezige maaiveld;
    2. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - 10' een aaneengesloten geluidscherm is gerealiseerd met een hoogte van minimaal 3 meter, gerekend vanaf het ter plaatse aanwezige maaiveld;
  2. in aanvulling op het bepaalde onder sub a geldt voor gebouwen ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - 7' en 'specifieke bouwaanduiding - 8' dat deze uitsluitend in gebruik mogen worden genomen indien ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 6' bebouwing aanwezig is die zorgt voor voldoende afscherming van de bedrijfsactiviteiten, zodanig dat de geluidsbelasting als gevolg van de bedrijfsactiviteiten in het plangebied maximaal 50 dB(A) bedraagt ter plaatse van de woonschepen aan het Vredenhofpad;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 7' mag een parkeerdak uitsluitend in gebruik worden genomen indien:
    1. op de de naar de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 11' gekeerde randen van het parkeerdak een aaneengesloten geluidscherm is gerealiseerd met een hoogte van minimaal 1 meter, gerekend vanaf het dak van het ter plaatse aanwezige bedrijfsgebouw, waarbij een geluidscherm alleen mag worden onderbroken ten behoeve van:
      • de verkeersbrug als bedoeld in artikel 3.2.2, sub e onder 5;
      • een verkeersbrug als bedoeld in artikel 3.3.5 sub a;
      • de in- en uitrit van het betreffende parkeerdak;
    2. op de de naar de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 12' gekeerde randen van het parkeerdak een aaneengesloten geluidscherm is gerealiseerd met een hoogte van minimaal 2 meter, gerekend vanaf het dak van het ter plaatse aanwezige bedrijfsgebouw;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 8' mag een parkeerdak uitsluitend in gebruik worden genomen indien op de de naar de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 13' gekeerde randen van het parkeerdak een aaneengesloten geluidscherm is gerealiseerd met een hoogte van minimaal 1 meter, gerekend vanaf het dak van het ter plaatse aanwezige bedrijfsgebouw, waarbij een geluidscherm alleen mag worden onderbroken ten behoeve van:
    1. de verkeersbrug als bedoeld in artikel 3.2.2, sub e onder 5;
    2. een verkeersbrug als bedoeld in artikel 3.3.5 sub a;
    3. de in- en uitrit van het betreffende parkeerdak;
  5. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - 5', 'specifieke bouwaanduiding - 7' en 'specifieke bouwaanduiding - 8' mag een hellingbaan van en naar een parkeerdak uitsluitend in gebruik worden genomen indien op de randen van de hellingbaan en aaneengesloten geluidscherm is gerealiseerd met een hoogte van minimaal 1 meter, gerekend vanaf de rijweg van de ter plaatse aanwezige hellingbaan, waarbij een geluidscherm alleen mag worden onderbroken ten behoeve van de toegangen van en naar de hellingbaan;
  6. in aanvulling op het bepaalde onder sub a, c, d en e geldt dat een éénmaal gerealiseerd geluidscherm in stand dient te worden gehouden.

3.3 Afwijken van de bouwregels     

3.3.1 Fietsenstallingen     

Burgemeester en wethouders kunnen, gelet op het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bij een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef onder a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, afwijken van het in artikel 3.2.2 in sub a en d bepaalde, ten behoeve van het realiseren van fietsenstallingen buiten een bouwvlak, met dien verstande dat:

  1. het gezamenlijk oppervlak van fietsenstallingen buiten een bouwvlak maximaal 250 m² mag bedragen, met een maximum van 100 m² per fietsenstalling en met inachtneming van het maximum bebouwd grondoppervlak als bedoeld lid 3.2.2, sub c;
  2. de bouwhoogte van fietsenstallingen buiten een bouwvlak maximaal 6 meter bedraagt;
  3. de situering van een fietsenstalling buiten een bouwvlak geen nadelige gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid en verkeersafwikkeling.
3.3.2 Horecavoorziening     

Burgemeester en wethouders kunnen, gelet op het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bij een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef onder a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, afwijken van het in artikel 3.2.2 in sub a en d bepaalde, ten behoeve van het realiseren van een gebouwde horecavoorziening buiten een bouwvlak, met dien verstande dat:

  1. er maximaal één gebouw als horecavoorziening buiten het bouwvlak mag worden gerealiseerd;
  2. het oppervlak van het gebouw als bedoeld onder a maximaal 100 m² mag bedragen, met inachtneming van het maximum bebouwd grondoppervlak als bedoeld lid 3.2.2, sub c;
  3. de bouwhoogte van de horecavoorziening buiten een bouwvlak maximaal 4 meter bedraagt;
  4. de situering van de horecavoorziening buiten een bouwvlak geen nadelige gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid en de verkeersafwikkeling, alsmede de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.
3.3.3 Trappenhuizen     

Burgemeester en wethouders kunnen, gelet op het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bij een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef onder a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, afwijken van het in artikel 3.2.2 sub e onder 2 bepaalde, ten behoeve van het realiseren van één of meerdere trappenhuizen dieper dan een aangrenzende luifel, met dien verstande dat:

  1. een trappenhuis maximaal 4 meter dieper mag zijn dan de diepte van de aangrenzende luifels;
  2. een dieper trappenhuis geen nadelige gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid, verkeersafwikkeling en het stedenbouwkundig beeld.
3.3.4 Leidingbruggen     

Burgemeester en wethouders kunnen, gelet op het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bij een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef onder a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, afwijken van het in artikel 3.2.2 sub e onder 4 bepaalde, ten behoeve van het realiseren van één of meerdere leidingbruggen buiten een bouwvlak of buiten de 'aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 4, met dien verstande dat:

  1. een leidingbrug geen onevenredig nadelige gevolgen mag hebben voor de zichtbaarheid van de muurschildering van Keith Haring aan de westzijde van het Koelgebouw, ter plaatse van de figuur 'gevellijn';
  2. de bouwhoogte van de leidingbrug maximaal 15 bedraagt waarbij de gronden ter plaatse van de leidingbrug niet worden bebouwd tot een hoogte van 7 meter, behoudens de voor een leidingbrug benodigde ondersteuningsconstructies.
3.3.5 Verkeersbrug     

Burgemeester en wethouders kunnen, gelet op het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bij een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef onder a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, afwijken van het in artikel 3.2.2 sub e onder 5 bepaalde, ten behoeve van:

  1. het realiseren van een extra verkeersbrug buiten een bouwvlak, met dien verstande dat:
    1. toepassing van de afwijkingsbevoegdheid uitsluitend is toegestaan indien de extra verkeersbrug nodig is vanwege een veilige verkeersafwikkeling en de extra verkeersbrug ruimtelijk goed kan worden ingepast;
    2. de verkeersbrug uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 5';
    3. de verkeersbrug een breedte mag hebben van maximaal 7 meter;
    4. de bouwhoogte van de verkeersbrug maximaal 15 meter bedraagt waarbij de gronden ter plaatse van de verkeersbrug niet worden bebouwd tot een hoogte van 10 meter;
    5. in aanvulling op het bepaalde onder 4 is bebouwing lager dan 10 meter ook toegestaan maar uitsluitend in de vorm van de benodigde ondersteuningsconstructies;
  2. het realiseren van bebouwing ten behoeve van een verkeersbrug lager dan 10 meter, met dien verstande dat de onderschrijding van deze hoogte alleen is toegestaan ten behoeve van ondersteuningscontructies van de verkeersbrug.
3.3.6 Voorwaardelijke verplichting geluid     

Burgemeester en wethouders kunnen, gelet op het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bij een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef onder a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, afwijken van het in artikel 3.2.6 bepaalde, ten behoeve van het niet realiseren of later realiseren van één van de genoemde maatregelen als bedoeld in artikel 3.2.6, met dien verstande dat er door middel van een akoestisch onderzoek dient te worden aangetoond dat er voor wat betreft de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige functies in de omgeving sprake is van een minimaal gelijkwaardig alternatief.

3.4 Specifieke gebruiksregels     

3.4.1 Algemeen     

De gronden als bedoeld in lid 3.1 mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van een aaneengesloten en afsluitbaar bedrijventerrein.

3.4.2 Buik- en servicebedrijven     

Ten aanzien van de op grond van lid 3.1 toegestane buik- en servicebedrijven gelden de volgende gebruiksregels:

  1. er zijn uitsluitend buik- en servicebedrijven toegestaan die vallen onder categorie 1, 2 en 3.1 van de bij deze regels gevoegde 'Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein';
  2. in afwijking van het bepaalde onder a zijn ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' ook buik- en servicebedrijven toegestaan die vallen onder categorie 3.2 van de bij deze regels behorende 'Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein' uitsluitend voor zover het betreft:
    1. visverwerkingsbedrijven, verwerken anderszins: p.o. <= 1.000 m² (sbi-code 152-5), met dien verstande dat de geuremissie bij woningen maximaal 1,8 MouE/u bedraagt;
  3. in afwijking van het bepaalde onder a zijn ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2' ook buik- en servicebedrijven toegestaan die vallen onder categorie 3.2, 4.1 of 4.2 van de bij deze regels behorende 'Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein' uitsluitend voor zover het betreft:
    1. visverwerkingsbedrijven, verwerken anderszins p.o. > 1.000 m² (sbi-code 152-4), met dien verstande dat:
      • de diffuse geuremissie bij woningen maximaal 2,3 MouE/u bedraagt gedurende de bedrijfstijd van 7.800 uur per jaar;
      • de geuremissie tijdens de afvoer van visafval bij woningen maximaal 12 MouE/u bedraagt gedurende 150 uur per jaar;
  4. het gezamenlijk bruto vloeroppervlak van de buik- en servicebedrijven binnen dit plan bedraagt maximaal 40.200 m², met dien verstande dat het gezamenlijk maximum bruto vloeroppervlak van servicebedrijven niet meer dan 3.000 m² bedraagt;
  5. het gebruik als buik- en servicebedrijven in een bedrijfsgebouw is uitsluitend toegestaan indien de bedrijfsactiviteiten van het betreffende bedrijf voldoen aan de grenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau (LAmax) dan wel indien voor het bedrijf en/of het bedrijfsgebouw door het bevoegd gezag een maatwerkvoorschrift ten behoeve van een hogere grenswaarde is gesteld.
3.4.3 Horeca van categorie 4     

Ten aanzien van de op grond van artikel 3.1 toegestane horeca van categorie 4 is een maximum bruto vloeroppervlak van 100 m² toegestaan, exclusief bijbehorende terrassen.

3.4.4 Centrale koelinstallatie     

Een centrale koelinstallatie en/of een andere vergelijkbare voorziening ten behoeve van het functioneren van het bedrijventerrein is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 2', met dien verstande dat de geluidsbelasting als gevolg van de de centrale koelinstallatie en/of een andere vergelijkbare voorziening ten behoeve van het functioneren van het bedrijventerrein maximaal 50 dB(A) bedraagt ter plaatse van woningen en woonschepen in de omgeving.

3.4.5 Onbebouwde gronden     

De onbebouwde gronden mogen slechts worden ingericht en gebruikt ten behoeve van de op grond van artikel 3.1 toegestane functies, alsmede ten behoeve van de bereikbaarheid en bevoorrading van de binnen de (eind)bestemmingen 'Bedrijventerrein' en 'Gemengd' en de binnen de (uit te werken) bestemming 'Bedrijventerrein - Uit te werken' toegestane functies in het bestemmingsplan, met dien verstande dat:

  1. het gebruik als verkeersareaal uitsluitend is toegestaan indien:
    1. er ter plaatse van onbebouwde gronden geen parkeren van vrachtwagens met ingeschakelde transportkoeling plaatsvindt tussen 23:00 en 07:00;
    2. het laden en lossen van goederen via heftrucks uitsluitend plaatsvindt via elektrisch aangedreven heftrucks, met uitzondering van maximaal één door diesel aangedreven heftruck die tot 2026 in het plangebied is toegestaan;
    3. er een instructie geldt voor verkeersdeelnemers op het terrein met een verbod op:
      • claxonneren dat niet nodig is vanuit verkeersveiligheid;
      • het (af)spelen van (versterkt) muziekgeluid ter plaatse van onbebouwde gronden;
  2. terrassen behorend bij horeca uitsluitend zijn toegestaan tot een maximum grondoppervlak van 50 m² waarbij:
    1. het terras geopend is tussen 09:00 en 19:00;
    2. er op het terras geen (versterkte) muziek wordt (af)gespeeld;
  3. de inrichting en het gebruik van onbebouwde gronden geen onevenredig nadelige gevolgen heeft voor de zichtbaarheid van de muurschildering van Keith Haring aan de westzijde van het Koelgebouw, ter plaatse van de figuur 'gevellijn'.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels     

3.5.1 Buik- en servicebedrijven     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om in afwijking van het bepaalde in lid 3.4.2 een omgevingsvergunning te verlenen ten aanzien van buik- en servicebedrijven, met dien verstande dat:

  1. het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een buik- of servicebedrijf is toegestaan dat niet in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein' voorkomt en in vergelijking met bedrijven die wel vallen onder de toegelaten categorieën een gelijke of mindere milieuhinder veroorzaakt.
  2. het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een buik- of servicebedrijf is toegestaan dat in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein' voorkomt en valt onder één of meer categorieën hoger dan toegelaten, mits het betreffende bedrijf in vergelijking met bedrijven die wel vallen onder de onder de in lid 3.4.2 toegelaten categorieën een gelijke of mindere milieuhinder veroorzaakt;
  3. het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een buik- of servicebedrijf is toegestaan dat niet in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein' voorkomt of dat in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein' voorkomt en valt onder één of meer categorieën hoger dan toegelaten mits voor omliggende functies geen sprake zal zijn van onaanvaardbare milieuhinder.

Artikel 4 Groen     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;
  2. fiets- en voetpaden;
  3. plastieken en kunstobjecten;
  4. speelvoorzieningen;
  5. afvalinzamelingssystemen;
  6. water;
  7. waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Algemeen     

Op en onder de in lid 4.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

4.2.2 Overige bouwwerken     

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. maximum bouwhoogte lichtmasten: 12 meter;
  2. maximum bouwhoogte speelvoorzieningen: 8 meter;
  3. maximum bouwhoogte overige bouwwerken: 6 meter.

Artikel 5 Verkeer - 1     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. verkeersareaal;
  2. uitwegen van parkeerplaatsen of aangrenzende gebouwde parkeervoorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. speelvoorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. kunstobjecten;
  7. afvalinzamelingssystemen;
  8. water;
  9. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  10. waterbouwkundige kunstwerken.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Algemeen     

Op en onder de in artikel 5.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

5.2.2 Overige bouwwerken     

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. maximum bouwhoogte lichtmasten: 12 meter;
  2. maximum bouwhoogte speelvoorzieningen: 8 meter;
  3. maximum bouwhoogte overige bouwwerken: 6 meter.

Artikel 6 Waarde - Archeologie     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

  1. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van archeologische waarden.
  2. De bestemming 'Waarde - Archeologie' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Algemeen     

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen dient een inventariserend veldonderzoek (IVO) te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein, die blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, indien de aanvraag leidt tot grondroerende werkzaamheden:

  1. van 10.000 m² of meer en;
  2. dieper dan 3 meter onder peil.
6.2.2 Uitzondering onderzoeksplicht     

Het bepaalde in artikel 6.2.1 is niet van toepassing indien uit aanvullend bureauonderzoek blijkt dat er een lage archeologische verwachting is en er geen nader archeologisch onderzoek nodig is.

6.2.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan bouwplannen die voorzien in grondroerende werkzaamheden. Burgemeester en wethouders stellen, indien een Inventariserend veldonderzoek (IVO) daartoe aanleiding geeft, nadere eisen aan bouwplannen die kunnen strekken tot:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

6.3.1 Verbodsregel     

Op en onder de in 6.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen over een oppervlakte van meer dan 10.000 m² in combinatie met werken op een diepte van 3 meter of meer, waartoe onder meer wordt gerekend het egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
  2. het aanbrengen van drainage op een diepte van 3 meter of meer;
  3. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen op een diepte van 3 meter of meer.
6.3.2 Uitzondering verbodsregel     

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 6.3.1 is niet vereist voor de volgende werken en werkzaamheden:

  1. het normale onderhoud van wegen, water, groenvoorzieningen en tuinen;
  2. werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  3. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen uitgevoerd door een ter zake deskundige;
  4. indien uit archeologisch bureau-onderzoek blijkt dat er ter plaatse sprake is van een negatieve archeologische verwachting.
6.3.3 Weigeringsgrond omgevingsvergunning voor het aanleggen     

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden kan worden geweigerd indien door de werken of werkzaamheden, het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.

6.3.4 Onderzoeksplicht     

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden kan slechts worden verleend indien een Inventariserend veldonderzoek (IVO) naar mogelijk aanwezige archeologische waarden in de betrokken gronden heeft plaatsgevonden en waarin de archeologische waarde van het terrein, die blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

6.3.5 Uitzondering onderzoeksplicht     

Het bepaalde in artikel 6.3.4 is niet van toepassing indien uit aanvullend bureauonderzoek blijkt dat er een lage archeologische verwachting is en er geen nader archeologisch onderzoek nodig is.

6.3.6 Voorschriften omgevingsvergunning voor het aanleggen     

Aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden kunnen in het belang van de archeologische waarden de volgende voorschriften worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 7 Waterstaat - Waterkering     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

  1. De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van een waterkering;
  2. De bestemming ‘Waterstaat - Waterkering’ is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels     

9.1 Toegestane overschrijdingen     

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmings- en bouwgrenzen te overschrijden:

  1. tot ten hoogste 2 meter ten behoeve van hijsinrichtingen en andere ondergeschikte delen van gebouwen, voor zover deze de vrije doorgang van het verkeer niet belemmeren;
  2. ten behoeve van stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 meter;
  3. ten behoeve van schoorstenen en ventilatiekanalen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, voor zover deze gelegen zijn achter de voorgevel en mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 meter; 
  4. ten behoeve van gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan maximaal 1 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,2 meter boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 meter langs een rijweg, 2,4 meter boven een rijwielpad en 2,2 meter boven een voetpad, voorzover dit rijwielpad of voetpad geen deel uitmaakt van bedoelde strook van 1,5 meter;
  5. tot maximaal 2 meter ten behoeve van balkons, bordessen en luifels, voor zover deze gelegen zijn aan de van de straat afgekeerde gevel (achtergevel).

Artikel 10 Algemene gebruiksregels     

10.1 Algemeen gebruiksverbod     

Het is verboden de in Hoofdstuk 2 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.

10.2 Verbodsregels     

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 10.1 wordt in elk geval begrepen het gebruik van gronden en bebouwing ten dienste van:

  1. een inrichting en bedrijf die wordt begrepen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (Bor);
  2. een inrichting en bedrijf die wordt begrepen in de bijlage, onderdelen C en D van het Besluit milieueffectrapportage;
  3. een automatenhal;
  4. een seksinrichting;
  5. prostitutie;
  6. een prostitutiebedrijf;
  7. een belwinkel;
  8. een geldwisselkantoor;
  9. massagesalons;
  10. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;

tenzij deze op grond van de regels zijn toegestaan.

10.3 Doelmatigheidsbepaling     

Burgemeester en wethouders verlenen, gelet op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c, van de Wet ruimtelijke ordening, een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, in afwijking van het bepaalde in artikel 10.2 wanneer strikte toepassing daarvan leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels     

11.1 Luchtvaartverkeerzone     

  1. Voor het plangebied gelden ingevolge hetgeen is bepaald in artikel 2.2.2 lid 1 van het “Luchthavenindelingbesluit Schiphol” (Stb. 2002, nr. 591) beperkingen in de toegestane bouwhoogte.
  2. De toegestane bouwhoogte binnen gronden als bedoeld in sub a dient te worden getoetst aan hetgeen is bepaald in artikel 2.2.2 lid 1 van het “Luchthavenindelingbesluit Schiphol”.

11.2 Milieuzone     

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone' dient de aanvrager van een omgevingsvergunning of een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld onder 11.2 onder c een nader bodemonderzoek te overleggen, waarin de bodemkwaliteit van het terrein, die blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, indien de aanvraag leidt tot grondroerende werkzaamheden op een diepte van 2,40 meter - NAP of meer.
  2. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning of een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden die betrekking heeft op grondroerende werkzaamheden op een diepte van 2,40 meter - NAP of meer kan pas worden verleend indien uit het nader bodemonderzoek blijkt dat:
    1. sanering voor de betreffende locatie niet noodzakelijk is;
    2. sanering voor de betreffende locatie wel noodzakelijk is, hiervoor een saneringsplan is opgesteld dan wel een BUS-melding is verricht en burgemeester en wethouders het saneringsplan dan wel de BUS-melding hebben goedgekeurd.
  3. Ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone' is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
    1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een diepte van 2,40 meter - NAP of meer, waartoe onder meer wordt gerekend het egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
    2. het aanbrengen van drainage op een diepte van 2,40 meter - NAP of meer;
    3. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen op een diepte van 2,40 meter - NAP of meer;
    4. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepgewortelde beplanting.
  4. Een omgevingsvergunning als bedoeld in 11.2 onder c is niet vereist voor de volgende werken en werkzaamheden:
    1. werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

11.3 Grondwaterneutraal bouwen     

  1. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - 2' zijn de betreffende gronden, naast de daarvoor aangewezen andere bestemmingen en aanduidingen, mede bestemd voor de bescherming van het belang van grondwaterneutraal bouwen als genoemd in 1.31.
  2. Binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - 2' is het verboden kelders te bouwen, dan wel bestaande kelders te vergroten.
  3. Binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - 2' zijn uitsluitend bestaande kelders toegestaan welke legaal aanwezig waren ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan, alsmede kelders waarvoor voorafgaand aan het moment waarop dit plan in ontwerp ter inzage is gelegd een omgevingsvergunning is verleend waar nog uitvoering aan gegeven kan worden dan wel een aanvraag omgevingsvergunning is ingediend en deze omgevingsvergunning niet geweigerd kan worden.
  4. Het bevoegd gezag is bevoegd om binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - 2' overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning te verlenen om in afwijking van het bepaalde in sub b, een kelder te bouwen of te vergroten mits de kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd. Om te bepalen of een kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd geldt:
    1. voor kelders met een totale brutovloeroppervlakte van maximaal 300 m² en een maximale bouwdiepte van 4 meter dat het bevoegd gezag de aanvraag toetst aan de beleidsregel "Grondwaterneutrale Kelders Amsterdam";
    2. voor kelders met een totale brutovloeroppervlakte van meer dan 300 m² of een bouwdiepte van meer dan 4 meter dat op basis van een geohydrologisch onderzoek moet worden aangetoond dat het bouwplan niet strijdig is met het belang als genoemd in sub a.
  5. Het bevoegd gezag kan op basis van de toetsing aan de beleidsregel of de uitkomsten uit het geohydrologisch onderzoek aan de omgevingsvergunning voorwaarden verbinden ter bescherming van het belang als genoemd in sub a.
  6. Als vast staat dat een bouwplan grondwaterneutraal kan worden gebouwd, houdt het bevoegd gezag bij de afweging om gebruik te maken van de bevoegdheid in sub d tevens rekening met overige belangen in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
  7. Indien de beleidsregel wordt gewijzigd of herzien, moet bij de toetsing van een aanvraag omgevingsvergunning rekening worden gehouden met deze wijziging dan wel herziening.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels     

Indien niet met toepassing van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, zijn burgemeester en wethouders bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van de desbetreffende bepalingen van dit bestemmingsplan, ten behoeve van:

  1. in het plangebied de volgende bebouwing wordt toegestaan:
    1. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen met een maximum bouwhoogte van 6 meter en een maximum bruto vloeroppervlak van 50 m², alsmede;
    2. overige bouwwerken, zoals gedenktekens, plastieken, vrijstaande muren, geluidwerende en windhinder beperkende voorzieningen;
  2. geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, worden toegestaan, mits de afwijking in situering niet meer dan 2 meter bedraagt;
  3. de in de regels toegestane maximale bouwhoogten met niet meer dan 2 meter wordt vergroot;
  4. de in de regels toegestane maximale bouwhoogten, anders dan in bedoeld in c, met ten hoogste 5 meter worden overschreden ten behoeve van lift- en trappenhuizen, centrale verwarmingsinstallaties, zonneboilers, glasbewassingsinstallaties, ventilatie-inrichtingen, vlaggenmasten en vergelijkbare bouwwerken voor de opwekking van duurzame energie zoals zonnepanelen en warmte-koudeopslag;
  5. de bebouwingsgrenzen en/of bestemmingsgrenzen worden overschreden tot ten hoogste 2 meter ten behoeve van balkons, bordessen, galerijen, luifels, buitentrappen en lift- en trappenhuizen en andere ondergeschikte delen van gebouwen;
  6. scootsafes met een inhoud van maximaal 3 m³, op voorwaarde dat:
    1. plaatsing van de scootsafe inpandig niet mogelijk is;
    2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en gebouwen.

Artikel 13 Overige regels     

13.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen     

Waar in de planregels worden verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op die regelingen, zoals zij luiden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 14 Overgangsrecht     

14.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het uitwerkingsplan Food Center Amsterdam - 1e uitwerking.