|
Inhoudsopgave
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
1.4 Opzet bestemmingsplan en toelichting
2 Beschrijving bestaande en toekomstige situatie
2.2 Bestaande situatie (ruimtelijk en functioneel)
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
3.1.3 Ladder voor Duurzame Verstedelijking
3.2 Provinciaal en Regionaal beleid
3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013
3.2.3 Herzieningen Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Ruimtelijke Verordening
3.2.4 Regionale Structuurvisie WERV
3.3.1 Stedenbouwkundige structuurvisie Rhenen
4 Planologische en milieutechnische randvoorwaarden
4.2.2 Beleidskader rijk en provincie
4.2.3 Beleid Waterschap Vallei en Veluwe
4.2.4 Eisen en aandachtspunten
4.3 Bedrijven en milieuzonering
4.7.2 Effect te vergunnen activiteiten
4.8 Archeologie en cultuurhistorie
5.2.2 Verkeer – Verblijfsgebied
6.1 Economische uitvoerbaarheid
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Overleg met overheidsinstanties
7.1.2 Waterschap Vallei en Veluwe
W. Hardeman Beheer B.V. is voornemens om de (bedrijfs)locatie Molenweg 9 in Achterberg te herontwikkelen naar een woningbouwlocatie met in totaal tien grondgebonden woningen. De gemeente Rhenen heeft reeds op 16 maart 2004 besloten om in principe medewerking te verlenen aan een bestemmingsplanwijziging van ‘Bedrijf’ naar ‘Wonen’ voor dit perceel.
In 2005 is voor het project een stedenbouwkundig advies opgesteld. Dit advies en de daaruit voortkomende stedenbouwkundige voorwaarden zijn in juni 2005 door het college van burgemeester en wethouders van Rhenen overgenomen. Eind 2009 is een gewijzigd stedenbouwkundig plan ingediend voor de bouw van acht nieuwe woningen en waarbij de bestaande twee-onder-één-kapwoning gehandhaafd blijft. Hierdoor was het niet mogelijk om volledig aan de eerdere vastgestelde stedenbouwkundige voorwaarden ten aanzien van het parkeren te voldoen. In het gewijzigde ontwerp werd voldoende rekening gehouden met de uitgangspunten benoemd in de stedenbouwkundige visie en is het parkeren op een zodanige manier ingepast dat de beoogde beeldkwaliteit behouden blijft. Daarom is het college van burgemeester en wethouders op 12 januari 2010 in principe akkoord gegaan met het gewijzigde plan in de vorm van een projectbesluit.
Na 2010 is het project niet verder uitgewerkt en is een projectbesluit nooit genomen. Inmiddels heeft initiatiefnemer het project weer opgepakt. Het huidige plan komt in hoofdlijnen overeen met het oorspronkelijke plan. De ontwikkeling bestaat nog steeds uit de bouw van acht nieuwe woningen en het handhaven van de bestaande twee-onder-één-kapwoning. Daarnaast worden drie garageboxen gerealiseerd. Het is aan te bevelen ontwikkelingen van deze omvang op te nemen in een nieuw bestemmingsplan. Derhalve is de in 2010 ingediende aanvraag om bouwvergunning 1e fase ingetrokken en zal de ontwikkeling mogelijk worden gemaakt middels een herziening van het geldende bestemmingsplan “Kern Achterberg 2012”. Voorliggend bestemmingsplan biedt het ruimtelijk-juridisch kader om de gewenste ontwikkeling planologisch mogelijk te maken en is opgesteld op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro).
De planlocatie betreft het perceel Molenweg 9 te Achterberg, gelegen in de gemeente Rhenen. Het plangebied is gelegen in het centrum van Achterberg. Dit betreft een kern gelegen ten noorden van Rhenen. Het perceel kent een bedrijfsfunctie, maar ligt in een omgeving met overwegend (burger)woningen. Binnen deze gevarieerde woonomgeving bevinden zich nog enkele bedrijven. Het bedrijf Randewijk Beter Wonen op het perceel Molenweg 9 is daar één van. Daarnaast ligt het ‘Dorpshuis Achterberg’ direct naast het plangebied. De ligging van het plangebied is op de volgende afbeeldingen bij benadering weergegeven.
Globale ligging plangebied (bron: Google Earth)
Begrenzing plangebied (bron: Google Earth)
Bestemmingsplan “Kern Achterberg 2012”
De planlocatie ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “Kern Achterberg 2012”. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad op 26 februari 2013 vastgesteld. Het betreft een conserverend bestemmingsplan voor de gehele kern.
In het bestemmingsplan “Kern Achterberg 2012” kent de locatie Molenweg 9 de bestemming “Bedrijf”, met de specifieke functieaanduiding ‘Bedrijf-Aannemersbedrijf’. Naast bedrijven uit de categoriën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten behorende bij het bestemmingsplan, mag er tevens een aannemersbedrijf gevestigd zijn. Op een gedeelte van het perceel ligt tevens de functieaanduiding ‘Bedrijfswoning’. Binnen het gebied met deze functieaanduiding mag een bedrijfswoning aanwezig zijn.
Een groot gedeelte van het perceel Molenweg 9 is voorts aangeduid als bouwvlak. De maximale goot- en bouwhoogte voor gebouwen varieert. Voor het grootste deel van het bouwvlak geldt een maximale goothoogte van 7 meter en een maximale bouwhoogte van 12 meter. Voor een klein gedeelte ten zuiden van de hoofdbouwmassa geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4 meter en 4,5 meter. Voor de bedrijfswoning geldt een maximale goothoogte van 5 meter en een maximale bouwhoogte van 9 meter.
Tot slot ligt daarnaast op het gehele plangebied de dubbelbestemming “Waarde-Archeologie 3”. Dit houdt in dat er vanwege de mogelijke aanwezigheid van archeologisch waardevolle resten een beschermingsregeling is vastgesteld in de planregels.
Uitsnede bestemmingsplan “Kern Achterberg 2012” (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De gewenste woningbouwontwikkeling is niet in overeenstemming met de geldende bouw- en gebruiksmogelijkheden. Er zijn geen afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen om hieraan medewerking te kunnen verlenen. Mitsdien is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
De toelichting van onderhavig bestemmingsplan “Molenweg 9 te Achterberg” is als volgt opgebouwd:
Het plangebied is gelegen in het hart van de kern Achterberg. Van oudsher is Achterberg met Rhenen verbonden geweest. Door de eeuwen heen was Achterberg met omgeving een agrarisch gebied met eigen karakteristieke waarden. Hier woonden kleine landbouwers en mensen die turf en plaggen staken. Door de ligging in de Grebbelinie heeft Achterberg veel te lijden gehad van de Tweede Wereldoorlog. Veel gebouwen zijn toen verwoest en na de oorlog weer opgebouwd. De vermenging van bestaande woningen met nieuwbouw uit de periode net na de Tweede Wereldoorlog geeft Achterberg een gevarieerd beeld. Ook in het recente verleden is de nieuwbouw van woningen mogelijk gemaakt.
Achterberg is van oorsprong een wegdorp waarbij vooral gebouwd is aan de Cuneraweg, de Achterbergsestraatweg en aan de Dijk. De bebouwing heeft een erg heterogeen karakter zowel in functie, in bouwwijze als in dichtheid. Hoewel momenteel woonbebouwing het meest voorkomt, bevindt zich daartussen veel andersoortige bebouwing zoals bedrijfsbebouwing, winkels en scholen. Dit is dan ook kenmerkend voor de directe omgeving van het plangebied aan de Molenweg.
In Achterberg bevinden de bedrijven zich verspreid over de kern maar vooral aan de Achterbergsestraatweg en de Cuneraweg. Sommige bedrijfsbebouwing wordt op basis van hun situering, bouwmassa en bebouwd oppervlak als ruimtelijk ongewenst beschouwd. Om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren heeft de gemeente in het verleden ingezet op het bevriezen van bedrijfsactiviteiten, het beperken van bebouwingsmogelijkheden en het mogelijk wegbestemmen van hinderlijke bedrijfsgebouwen en bedrijfsvormen.
De ruimtelijke ontwikkeling van Achterberg heeft geleid tot een zeer heterogene ruimtelijke structuur waarbinnen verschillende bebouwingstypes, functies en dichtheden naast elkaar bestaan. In kleine kernen, zoals Achterberg, heeft dit vaak tot gevolg dat er conflicten ontstaan tussen verschillende vormen van ruimtegebruik. In de kern gevestigde bedrijven zien zich door diverse wetgeving beperkt in hun bebouwingsmogelijkheden en kunnen daarom niet optimaal functioneren op de huidige locatie. Gevoelige bestemmingen zoals openbare voorzieningen of woningen ondervinden op hun beurt overlast van de aanwezige bedrijven, bijvoorbeeld in de vorm van verkeershinder.
De Molenweg is een zijstraat van de Achterbergsestraatweg, een van de hoofdroutes in het dorp. Ter hoogte van het plangebied stond ooit de Korenmolen van Achterberg, welke in de Tweede Wereldoorlog verloren is gegaan. De omgeving van het plangebied heeft een ruimtelijke structuur die typerend is voor kleinere kernen. De locatie grenst aan het naastgelegen dorpshuis. Het bijbehorende plein wordt onder meer gebruikt voor een kleine weekmarkt.
Zoals hiervoor beschreven komen ook in de omgeving van het plangebied diverse functies en bebouwingsvormen bij elkaar. Duidelijk is wel dat het accent vooral ligt op wonen. De Molenweg is een rustige woonstraat met verspringende rooilijnen en bebouwing die soms heel dicht op de weg staat. De bedrijfsbebouwing op het perceel Molenweg 9 is, vooral door de bouwmassa, prominent aanwezig. Gezien de recente ruimtelijke ontwikkeling van de omgeving waarbij het accent nog verder op woonbebouwing is gelegd, zoals de ontwikkeling van ‘Achterberg-Oost’, moet geconcludeerd worden dat aanwezige bedrijfsbebouwing niet langer past binnen de huidige en toekomstige ruimtelijke structuur.
Het plangebied (kadastraal bekend gemeente Rhenen, sectie G, nummer 3702) beslaat het totale perceel Molenweg 9 te Achterberg. De oppervlakte bedraagt 2.337 m2. Op deze locatie staat nu een opvallende aaneenschakeling van bebouwing. Deze bebouwing wordt gebruikt ten dienste van een aannemersbedrijf en verschilt in verschijningsvorm, massa en functie van de omliggende bebouwing. De meest noordelijk gelegen bebouwing bestaat uit een twee-onder-één-kapwoning en een kantoorgedeelte. Het perceel is voor het grootste deel bebouwd. Het onbebouwde deel van het terrein wordt gebruikt als parkeerplaats. Daarnaast worden op het terrein (bouw)materialen opgeslagen. Al met al geeft het geheel een enigszins rommelige indruk. De belendende bebouwing aan de Molenweg bestaat overwegend uit woningen. Afwisselend gaat het om vrijstaande woningen, rijwoningen en twee-onder-één-kapwoningen.
Aanzicht plangebied vanuit het zuidwesten (bron: Google Earth)
Aanzicht plangebied vanuit het noordoosten (bron: Google Earth)
Het bouwplan voorziet in de sloop van de bestaande bedrijfsbebouwing behorende bij het aannemersbedrijf op het perceel Molenweg 9. Op de huidige locatie van deze bebouwing worden acht nieuwe grondgebonden woningen gerealiseed. De bestaande twee-onder-één-kapwoningen, Molenweg 7 en 11, blijven gehandhaafd. De functie van deze woningen wijzigt daarbij van bedrijfswoning naar burgerwoning. Het project is ook wel bekend onder de naam “Plan Molenhoek”.
Het plan sluit aan bij het stedenbouwkundige karakter van de directe omgeving en de Molenweg in het bijzonder. Zo voorziet het plan in verspringende rooilijnen door onderscheid te maken in twee bouwblokken van aaneengebouwde woningen. Daarnaast worden alle woningen voorzien van een kap en zijn de goot- en bouwhoogte passend bij het dorpse karakter van Achterberg. De woningen hebben een achtertuin en een deel van de woningen heeft tevens een, in grootte verschillende, voortuin. In de achtertuin is ruimte voor een kleine berging of garage.
De acht nieuwe grondgebonden woningen worden gerealiseerd in twee bouwblokken van aaneengebouwde woningen. Het ene blok bestaat uit vijf aaneengebouwde woningen, terwijl het andere blok bestaat uit drie aaneengebouwde woningen. De woningen bestaan uit maximaal twee bouwlagen met kap.
De woningen grenzen niet direct aan de Molenweg. Tussen de woningen en de Molenweg is een openbare ruimte gesitueerd die gereserveerd is voor openbaar groen, voetgangerspaden en parkeren. In totaal worden er binnen het plangebied 17 parkeerplaatsen gerealiseerd. 15 parkeerplaatsen zijn direct vanaf de Molenweg bereikbaar. 2 parkeerplaatsen zullen via de Achterbergsestraatweg bereikbaar zijn. Deze zijn dan ook bestemd voor de bewoners van de bestaande woningen Molenweg 7 en 11. Aan de achterzijde van de bestaande twee-onder-één-kapwoningen worden tevens een drietal garageboxen gerealiseerd. Deze garageboxen zijn eveneens bereikbaar via de Achterbergsestraatweg.
In de oorspronkelijke stedenbouwkundige opzet uit 2005 gold het uitgangspunt dat auto's zoveel mogelijk uit het straatbeeld moeten worden geweerd. Dit is echter alleen mogelijk wanneer de bestaande twee-onder-één-kap-woningen worden gesloopt. Deze sloop zou ten koste gaan van de financiële haalbaarheid van het project. Daarom hebben burgemeester en wethouders in hun vergadering van 12 januari 2010 besloten om in te stemmen met de realisatie van parkeerplaatsen aan de voorzijde van de nieuwe woningen. In onderstaande figuur is een indicatieve situatieschets van de nieuwe situatie opgenomen.
Indicatieve situatieschets nieuwe situatie
Met betrekking tot de gewenste beeldkwaliteit is het van belang om aan te sluiten bij het stedenbouwkundige karakter van de omliggende omgeving en de Molenweg in het bijzonder en bij het dorpse karakter van Achterberg. De Molenweg kenmerkt zich door verspringende rooilijnen en bebouwing welke soms dicht op de weg staat. Het plan sluit aan bij het karakter van de Molenweg door middels twee bouwblokken van verschillende type woningen (senioren- en starterswoningen) te voorzien in verspringende rooilijnen. Daarnaast is er sprake van een inspringing van de gevel van het blok met vijf aaneengebouwde woningen. Hierdoor ontstaat een meer divers beeld van de bebouwing en zal de bouwmassa minder worden ervaren.
Meer variatie in het beeld en aansluiting bij het dorpse karakter wordt voorts bereikt door uit te gaan van een enigszins lagere goot- en bouwhoogte voor het blok met drie aaneengebouwde woningen ten opzichte van het blok met vijf woningen. Op de wijze ontstaat tevens een massa welke beter in verhouding staat tot de grootte van de kavel en is er in het gehele plan geen sprake van gelijke rijenwoningen. De woningen kennen allemaal een zadeldak met nok. Tot slot zal, vanwege de zichtbaarheid, veel aandacht worden besteed aan (de detaillering van) de linker zijgevels van de bouwblokken.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.
Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Daarbij wordt ingezet op een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.
Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:
Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, zoveel mogelijk over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk voor een groot deel los.
In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur.
Verder is één van de nationale belangen die de SVIR benoemt, het belang van een ‘zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten’. Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de Ladder voor Duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Alle relevante ruimtelijke besluiten dienen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.
Conclusie
De bouw van 8 woningen (en het handhaven van de bestaande twee-onder-één-kapwoningen) dient getoetst te worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. In paragraaf 3.1.3 wordt hier nader op ingegaan.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
In het Barro zijn vijftien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
Conclusie
De bouw van acht nieuwe woningen en het handhaven van de bestaande twee-onder-één-kapwoningen in de bebouwde kom van Achterberg valt niet onder één van de projecten uit het Barro. Door de beperkte schaalgrootte van het initiatief zal eveneens geen nationaal belang worden geschaad.
Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro. Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking werkt volgens drie stappen:
De ladder voor duurzame verstedelijking is alleen van toepassing wanneer sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Volgens artikel 1.1.1 lid 1, aanhef en onder i Bro is een stedelijke ontwikkeling een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Het begrip ‘woningbouwlocatie’, zoals opgenomen in de definitie is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Uit recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de bouw van negen woningen niet is te beschouwen als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening (zie uitspraak AbRS, 8 juli 2015, zaaknummer 201410097/1/R4). De ladder voor duurzame verstedelijking is in het onderhavige geval daarom niet van toepassing.
Dat onderhavige ontwikkeling niet is aan te merken als een ‘stedelijke ontwikkeling’ betekent echter niet dat de woningbehoefte niet hoeft te worden aangetoond. De treden van de ladder voor duurzame verstedelijking worden derhalve in het onderstaande alsnog doorlopen.
1. Een stedelijke ontwikkeling dient in een actuele regionale en gemeentelijke behoefte te voorzien
Om de regionale behoefte te bepalen is ten eerste gebruik gemaakt van de kadernota ‘Wonen en binnenstedelijke ontwikkeling’ van de provincie Utrecht van 23 februari 2012. Uit de nota blijkt dat Utrecht één van de weinige sterk groeiende provincies van Nederland is. Binnen de gemeente Rhenen is deze groei, alhoewel relatief beperkt, ook aanwezig. Tot 2040 wordt er in Utrecht geen krimp voorzien. De druk op de Utrechtse woningmarkt is dan ook nog steeds hoog. In de Provinciale Structuurvisie (PRS) is een programma opgenomen voor het bouwen van 68.175 woningen tot 2028. De provincie maakt hierbij de hoofdkeuze om ruim 80% in het bestaand stedelijk gebied te bouwen: op die manier zijn onze steden en dorpen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te recreëren en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. De 68.175 woningen zijn als volgt over de hele provincie verdeeld:
Woningbouwprogramma 2013 – 2028 (bron: Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 – 2028)
Voor de regio Zuid-Oost, waar Rhenen toe behoort, is voorzien dat in totaal 6.125 woningen in binnenstedelijk gebied gebouwd mogen worden. De regio Zuidoost–Utrecht omvat de gemeenten Wijk bij Duurstede, Utrechtse Heuvelrug, Renswoude, Veenendaal en Rhenen. In de gemeente Rhenen liggen de kernen Rhenen, Achterberg, Remmerden en Elst. Het stedelijk programma voor de gemeente tot 2028 is 500 woningen. Het grootste deel - 425 woningen - kan in het stedelijk gebied worden gerealiseerd. De grootste locatie is Vogelenzang.
Om inzicht te krijgen in de regionale behoefte is ten tweede gebruik gemaakt van de woonvisie van de gemeente Rhenen (2013). Volgens deze visie heeft, op basis van onderzoek van de Food Valley (2012), de woningmarkt van Achterberg een opnamecapaciteit van circa 5 woningen per jaar tot 2020. Daarna komt dit aantal op minder dan circa 5 woningen per jaar te liggen. Van groot belang is dat het bouwprogramma aansluit bij de marktopnamecapaciteit. De woonvisie legt deze verantwoordelijkheid primair bij de ontwikkelende partij. Zij moet aansluiting vinden bij de markt (de vragers). De gemeente blijft inzetten op meer kansen voor jongeren (starters) in de gemeente. Rhenen heeft een aantrekkelijk woonklimaat voor gezinnen en daarom wil de gemeente tevens gezinnen vasthouden en beperkt aantrekken. Voorts blijft het aantal senioren in Rhenen toenemen en daarom zal de woningvoorraad moeten aansluiten op de vergrijzende bevolking.
In de woonvisie staat dat ontwikkelaars in de toekomst geïnformeerd worden over de marktopnamecapaciteit in relatie tot de bestaande woningbouwplanning. Bij de onderhavige toetsing wordt gebruik gemaakt van een meerjarenplanning van woningbouwlocaties tot 2025 van de gemeente Rhenen, daterend van februari 2015. Deze planning vormt een derde bouwsteen voor de regionale behoefte, waarbij het vooral van belang is na te gaan of de bouw van acht nieuwe woningen aan de Molenweg 9 te Achterberg, past binnen het hierboven genoemde stedelijk programma van 500 woningen.
Uit de lijst met alle woningbouwplannen (bijlage 1) blijkt dat tot 2025, op basis van de in februari 2015 voorziene aantallen, 747 woningen worden toegevoegd in de gemeente Rhenen. Het project Molenweg 9 is in deze lijst reeds opgenomen, maar het aantal woningen is nog niet bepaald. Inclusief de acht nieuwe woningen op het perceel Molenweg 9, worden er in totaal tot 2025 dus 755 woningen toegevoegd. Echter niet alle plannen zijn reeds vastgelegd in bestemmingsplannen met bijbehorende ruimtelijke en beleidsmatige onderbouwing waaronder ‘de ladder’. Kijkend naar plannen waarvoor dit wel is gedaan, de ‘harde’ plancapaciteit, levert een aantal van 451 woningen op. Daarnaast is inmiddels de omgevingsvergunning “Bouw woning locatie Bergse Waard” (1 woning) verleend en is het bestemmingsplan “Rhenen Buitenwal” (10 woningen) vastgesteld. Verder zijn er nog twee projecten welke zich in de fase van ontwerpbestemmingpslan bevinden. Het gaat in casu om het ontwerpbestemmingsplan “Brinkersweide” (7 woningen) en het ontwerpbestemmingsplan “Bergse Waard” (7 woningen). Met de toevoeging van 8 woningen op het perceel Molenweg 9, bedraagt de ‘harde’ plancapaciteit 484 woningen. Daarmee valt de ontwikkeling binnen het stedelijk programma van 500 woningen. Bovendien is het aanbod gericht op zowel starters, gezinnen als senioren.
Inclusief de ontwikkelingen ‘Achterberg-oost’ en ‘Molenweg 9’ bedraagt de ‘harde’ plancapaciteit in Achterberg 59 woningen tot 2025. In de woonvisie wordt voor de kern Achterberg vanaf 2013 uitgegaan van circa 5 woningen per jaar. Gerekend tot aan het jaar 2025 bedraagt de totale marktopnamecapaciteit voor Achterberg dan ook 60 woningen. Daarbij wordt nog opgemerkt dat sinds de afronding van Achterberg-West in 2009 de ontwikkeling van grondgebonden woningen in Achterberg nagenoeg stil heeft gelegen. Hierdoor is het woningaanbod voor met name starters en jonge gezinnen sterk terug gelopen en heeft deze doelgroep zich min of meer gedwongen buiten Achterberg moeten vestigen. Kijkend naar de ontwikkelingen in de woningbouwmarkt is het zeer aannemelijk om de in 2013 bepaalde opnamecapaciteit van 5 woningen per jaar te hanteren vanaf 2010. Dit betekent dat er tevens sprake is van een achterstand welke moet worden ingehaald.
Uit het voorgaande blijkt dat de ontwikkeling van acht nieuwe woningen op het perceel Molenweg 9, past binnen de regionale woningbouwtaakstelling. Bovendien sluit het woningbouwaanbod aan op het marktsegment waar op basis van de woonvisie de meeste behoefte aan is. In de woonvisie worden immers eengezinskoopwoningen als het gewenste woningtype benoemd voor de kern Achterberg. Hierdoor is de ontwikkeling op het perceel Molenweg 9 aan te merken als een actuele regionale behoefte. Bovendien draagt nieuwe woningbouw bij aan het behoud van de dorpsgemeenschap, de voorzieningen die er zijn (MFC), de vitaliteit en leefbaarheid van de kern. Het saneren van een bedrijfslocatie in de bebouwde kom, komt de ruimtelijke kwaliteit ten goede. Ook in die zin is er sprake van een actuele regionale woningbehoefte.
2. Wanneer in een actuele regionale behoefte wordt voorzien, dient een ontwikkeling in eerste instantie binnen bestaand stedelijk gebied plaats te vinden
De ontwikkeling aan de Molenweg 9 betreft een inbreidingslocatie en ligt in lijn met de actuele
regionale en gemeentelijke behoefte. Het gebied is gelegen binnen de provinciale rode contour.
Ruimtelijk gezien bevindt het plangebied zich centraal in de kern Achterberg tussen bestaande
(woon)bebouwing. Zodoende is er sprake van een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied en
wordt voldaan aan de tweede trede van de ladder.
3. Ontwikkeling van een locatie buiten bestaand stedelijk gebied
Uit de beschrijving onder ‘2’ volgt dat de stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied
plaatsvindt. De derde trede van de ladder is hierdoor niet meer van toepassing.
Conclusie
Onderhavig initiatief is niet te beschouwen als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening. Desondanks is getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De ontwikkeling voldoet hieraan en er wordt voldaan aan de eisen van zorgvuldig ruimtegebruik.
Provinciale Staten van Utrecht hebben op 4 februari 2013 de Provinciale Structuurvisie 2013-2028 (PRS) vastgesteld. In deze structuurvisie is het ruimtelijk beleid voor de provincie Utrecht beschreven voor de periode tot 2028. De PRS is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt.
Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) die tegelijk met de PRS is opgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid in de verordening, welke bindend is voor de gemeenten. In paragraaf 3.2.2 wordt nader ingegaan op de verordening.
In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende drie pijlers:
Deze pijlers leiden tot twee belangrijke beleidsopgaven, namelijk het accent op de binnenstedelijke opgave en het behouden en versterken van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Dit zijn opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats. Voor onderhavig plan is voornamelijk het accent op de binnenstedelijke opgave van belang.
Accent op de binnenstedelijke opgave
In het ruimtelijk beleid maakt de provincie de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste tweederde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom is het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. De provincie wil stimuleren dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren.
Verstedelijking (duurzame verstedelijkingsladder)
De provincie Utrecht richt zich in haar verstedelijkingsbeleid primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied: op die manier blijven steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Ten behoeve van de leefbaarheid en bereikbaarheid wordt verstedelijking zoveel mogelijk gekoppeld aan haltes en knopen van het openbaar vervoersnetwerk. Voor een aantrekkelijke provincie zijn vitale steden en dorpen belangrijk.
De combinatie van historische bebouwing, de aanwezigheid van onder andere culturele voorzieningen, winkels, horeca en uitgaansmogelijkheden, diverse woningtypes, verschillende vormen van werkgelegenheid, sport- en ontspanningsmogelijkheden en groen in de nabijheid draagt bij aan deze vitaliteit. Het beleid sluit aan bij de zogenaamde duurzame verstedelijkingsladder uit het Besluit ruimtelijke ordening zoals reeds beschreven in paragraaf 3.1.3. Concreet hanteert de provincie Utrecht de volgende voorkeursvolgorde voor stedelijke ontwikkelingen: eerst de mogelijkheden van herstructurering of transformatie, dan de mogelijkheden in de nabijheid van halten en knopen van het OV-netwerk, dan de overige mogelijkheden in het stedelijk gebied (binnen de rode contouren), en als laatste uitbreiding.
Wonen
De algemene beleidsopvatting is dat de woningmarkt structureel aan het veranderen is. Op welke manier en in welke mate is nog onzeker. Er is een flexibele insteek van alle betrokken partijen nodig om beter te kunnen beantwoorden aan de huidige en toekomstige woningvraag. Voor wat betreft woonmilieus is er vooral vraag naar centrumstedelijke, dorpse en groenstedelijke woonmilieus. Door de toenemende vergrijzing is er een toenemende vraag naar ‘nultreden’-woningen en woningen met zorg. Voor een concurrerend vestigingsmilieu is een selectieve aanvulling van het aanbod van een extensiever woonmilieu in een groene omgeving van belang.
Conclusie
Onderhavig plan maakt het mogelijk om de locatie aan de Molenweg 9 te herontwikkelen naar een woningbouwlocatie met 8 woningen met behoud van de bestaande twee-onder-één-kapwoningen Molenweg 7 en 11. De woningen worden binnen de rode contour gerealiseerd. Voorts levert de ontwikkeling een positieve bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit en vitaliteit van het gebied. Tevens sluit de ontwikkeling aan bij de duurzame verstedelijkingsladder op grond waarvan eerst gekeken dient te worden naar de mogelijkheden van herstructurering of transformatie.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht. De PRV bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen zoals opgenomen in de structuurvisie.
Verstedelijking
Onder verstedelijking wordt nieuwe vestiging van woningen, niet-agrarische bedrijven, detailhandel en voorzieningen verstaan. Verstedelijking is in principe alleen toegestaan binnen de rode contour (de begrenzing van het stedelijk gebied). Onderstaand is een uitsnede van de kaart ‘rode contouren’ opgenomen. Hierop is de rode contour weergegeven. Verder is een uitsnede van de kaart ‘Wonen en werken’ opgenomen, behorende bij de PRV. Hierop is de rode contour eveneens weergegeven. Het plangebied is op beide kaarten globaal aangeduid middels een blauwe cirkel.
Uitsnede kaart ‘rode contouren’ (bron: website provincie Utrecht)
Uitsnede kaart ‘Wonen en werken’ (bron: Provinciale Ruimtelijke Verordening, provincie Utrecht)
Wonen
Onder het stedelijk gebied vallen die gronden die volgens de kaart ‘Wonen en werken’ als stedelijk gebied zijn aangewezen. Daarnaast kan een ruimtelijk plan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking. De toelichting op het ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Indien het ruimtelijk plan betrekking heeft op grootschalige verstedelijking bevat de toelichting een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overstromingsgevaar.
Conclusie
Voor het handhaven van de kwaliteit van het landelijk gebied en het stimuleren van het binnenstedelijk bouwen hanteert de provincie de rode contour als grens voor onder andere woningbouw. Onderhavig plangebied valt conform de weergegeven kaarten geheel binnen de rode contour. Daarmee past de herontwikkeling binnen het beleid en de regels uit de PRV en PRS.
1e partiële herziening:
Op 10 maart 2014 hebben Provinciale Staten de Ontwerp partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRSph) en de Ontwerp partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRVph) vastgesteld.
In de PRSph zijn aanpassingen opgenomen voor duurzame energie, windenergie, cultuurhistorie (kaart), rode contouren Utrecht en Rhenen, ecologische hoofdstructuur (EHS), militair oefenterrein met natuurwaarden en stiltegebieden. Voor windenergie is er ook een aanvulling op de bijlage bij de planMER voor de PRS opgesteld.
In de PRVph zijn aanpassingen opgenomen voor duurzame energie en windenergie, cultuurhistorie, rode contouren Utrecht en Rhenen, EHS en groene contour en enkele technische aanpassingen.
2e partiële herziening:
Op 3 november 2014 hebben Provinciale Staten de Tweede partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en de Tweede partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 vastgesteld.
Hierin is de windenergielocatie te Lage Weide (gemeente Utrecht) geschrapt als specifiek benoemd zoekgebied.
In de Verordening is onder meer het artikel om meer ruimte te bieden voor de productie van duurzame energie (artikel 2.9a) aangepast, om dit beleid juridisch te borgen in de regels. Daarnaast zijn de artikelen rond de definitie van stedelijk gebied en het artikel landschappelijke kwaliteit aangevuld.
Conclusie
Op basis van bovenstaande beleidsstukken wordt geconcludeerd dat het voorliggende plan aan het provinciale beleid voldoet. Het plan ziet toe op de bouw van acht woningen binnen bestaand stedelijk gebied. Het plan levert hiermee een bijdrage aan de provincale doelstellingen.
WERV staat voor de intensieve samenwerking tussen de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal. Doel is de kwaliteiten van de regio onder de toenemende schaarste aan ruimte te behouden en de potenties te benutten, dit in het besef dat de gemeenten voor ruimtelijke vraagstukken staan die hun afzonderlijke grondgebied en sturend vermogen overstijgen.
Het eerste product van de samenwerking is de Regionale Structuurvisie WERV (RSW), vastgesteld door de vier gemeenteraden in maart 2005. De RSW bevat de visie tot 2030 op de stedelijke ontwikkeling en op de ontwikkelingen ten aanzien van mobiliteit en bereikbaarheid van de WERV-regio.
Het WERV-gebied heeft een compacte stedelijke structuur met de belangrijkste kernen op de hoekpunten van een carré. Dit stedelijke carré, gekenmerkt door een hoge stedelijke dynamiek, ligt te midden van zeer waardevolle natuurgebieden en landschapsstructuren als de Veluwe en Utrechtse Heuvelrug. De ruimte die als groen hart binnen het carré ligt is het Binnenveld. De consequentie van deze combinatie van een compact stedelijk netwerk en een zeer waardevol landelijk gebied is dat een verdere stedelijke ontwikkeling uiterst zorgvuldig beleid vereist. Behalve de landelijke gebieden zelf, verdienen ook de overgangszones naar de stedelijke bebouwing bescherming, omdat die in het WERV-gebied vaak zeer kenmerkend zijn.
Voor wonen wordt door de visie ingezet op inbreiding en intensivering. Functieveranderingen in het landelijk gebied naar woningbouw en andere stedelijke functies kunnen daarmee worden beperkt. Positief in dat verband is dat er in alle stedelijke kernen relatief veel inbreidingsmogelijkheden voorhanden zijn. Toch blijven uitleglocaties noodzakelijk om te kunnen voldoen aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte.
Tot de periode 2015 geldt in dit kader de afspraak dat ruimtelijke ontwikkelingen van wonen (en werken) plaats dienen te vinden binnen de in bestaand beleid vastgelegde locaties. Uit programmaberekeningen blijkt dat puur kwantitatief bezien de al geplande woningbouwlocaties in het WERV-gebied ruim in de behoefte voorzien. Kwalitatief is dat wellicht minder zeker, omdat met de plannen voor die locaties waarschijnlijk onvoldoende tegemoetgekomen kan worden aan de grote vraag naar ruim wonen in het groen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het voorliggende plan past binnen de regionale structuurvisie. Het plan voorziet namelijk in zorgvuldig ruimtegebruik van bestaand stedelijk gebied door inbreiding en intensivering. Daarmee wordt voorkomen dat het landelijk gebied gebruikt wordt voor woningbouw of andere stedelijke functies.
Op 23 september 2008 heeft de raad van de gemeente Rhenen een Stedenbouwkundige Structuurvisie vastgesteld, die een perspectief biedt voor de woningbouw op langere termijn. Belangrijk kenmerk is dat het eindresultaat een ontwikkelingsvisie is, die richting geeft aan de gewenste bouwinitiatieven passend bij de schaal en het karakter van de drie kernen Elst, Achterberg en Rhenen.
De woningbouwopgave van de gemeente Rhenen, 650 tot 750 woningen in de periode tot 2020, moet op basis van de stedenbouwkundige structuurvisie gerealiseerd kunnen worden. De visie levert een bijdrage aan de nieuwe prestatieafspraken met woningbouwcorporaties. Ook is het een toetsingsinstrument voor individuele bouwaanvragen een basis voor het opstellen van gebiedsvisies met beeldkwaliteitplannen, (herzieningen van) bestemmingsplannen en projectbesluiten.
Onderhavig plangebied ligt binnen de zogeheten rode contour en is op de kaart bij de structuurvisie aangeduid als ‘verdichtingslocatie’. Over dergelijke locaties staat aangegeven dat deze deels vrijkomen door verplaatsing van bedrijven. Deze kleine locaties zijn volgens de visie geschikt voor kleine complexen woningen, bijvoorbeeld voor starters. Het biedt de mogelijkheid om enkele verrommelde bedrijfslocaties in de kern te verfraaien door omvorming naar woonbebouwing.
Stedenbouwkundige structuurvisie Rhenen (bron: gemeente Rhenen)
Conclusie
Concluderend is het project passend in de lijn van de stedenbouwkundige structuurvisie. De bouw van 8 nieuwe woningen en het handhaven van de bestaande twee-onder-één-kapwoningen worden gerealiseerd op een vrijkomende bedrijfslocatie. Bovendien staat de locatie in de stedenbouwkundige structuurvisie aangeduid als ‘verdichtingslocatie’.
Op 15 oktober 2013 is de 'Actualisatie woonvisie' vastgesteld. Dit betreft een actualisatie van de Woonvisie uit 2008. Deze visie omvat onder andere een analyse van de woningmarkt en een beschrijving van doelgroepen.
Ten aanzien van de nieuwbouwproductie stelt de gemeente Rhenen zich op het standpunt dat dit vooral een taak is van de marktpartijen. Het aantal mogelijke toevoegingen per jaar wordt geschat op 40 tot 45 woningen per jaar, exclusief de vervangende nieuwbouw in de herstructurering door de Rhenense Woningstichting (RWs). Voor de verdeling over de kernen wordt een reële en evenwichtige spreiding van woningbouw gefaciliteerd. Voor de kern Achterberg zijn dit circa 5 woningen per jaar tot 2020. Daarna komt dit aantal op minder dan circa 5 woningen per jaar te liggen.
De gemeente gaat zich niet inzetten voor Faseren en Doseren van bouwplannen. Wel gaat de gemeente procedures waar mogelijk versnellen en kaders en eisen verminderen. Daarnaast informeert de gemeente de ontwikkelaars over de bevindingen op de woningmarkt en het totale bouwprogramma. Nieuwe verzoeken voor projecten worden in behandeling genomen na een toets op basis van transparante criteria:
De planologische aanvaardbaarheid volgt uit deze toelichting en met name de hoofdstukken 3 en 4.
Het betreft een locatie van beperkte omvang binnen bestaand bebouwd gebied. De bestaande bedrijfsbebouwing past niet goed in de ruimtelijke structuur. De voorgenomen sloop en vervangende woningbouw komt de ruimtelijke kwaliteit ten goede.
Het projectgebied ligt niet in of rond de binnenstad van Rhenen. Dit criterium is dus niet op het project van toepassing.
Het project biedt de mogelijkheid tot het realiseren van seniorenwoningen en starterswoningen, waarvoor verschillende inrichtingsmogelijkheden van toepassing zijn.
Zoals verwoord in paragraaf 6.1, is de gemeente Rhenen geen participant in het project. Daarnaast wordt een exploitatieovereenkomst gesloten, waarvan een planschade-overeenkomst onderdeel uitmaakt.
Conclusie
Op basis van bovenstaande beleidsstukken wordt geconcludeerd dat het voorliggende plan aan het gemeentelijk beleid voldoet. Door de bestaande bedrijfsbebouwing op het perceel Molenweg 9 te slopen en de vervangende nieuwbouw meer in lijn te brengen met de verschijningsvorm, massa en functie van de belendende bebouwing, vindt een zorgvuldige inpassing van ruimtegebruik en een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit plaats.
In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken.
De Wet Bodembescherming (Wbb) schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
Indien op de planlocatie sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Met voorliggend initiatief zal het gebruik van de gronden van het plangebied worden gewijzigd van, in hoofdzaak, een bedrijfsfunctie naar een woonfunctie. Met betrekking tot het plangebied is reeds in 2000 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Vervolgens heeft in 2011 een verkennend en nader bodemonderzoek plaatsgevonden. De resultaten worden in het onderstaande besproken.
Ouder bodemonderzoek
In 2000 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage 2). Uit dit onderzoek zijn licht verhoogde gehaltes van Xylenen en minerale olie waargenomen. Tevens is een zeer hoog OCB-gehalte geconstateerd. Naar aanleiding van deze bevindingen heeft nader onderzoek naar de bodemgesteldheid plaatsgevonden.
Actueel bodemonderzoek
Uitkomsten onderzoek
In het aanvullende bodemrapport uit 2011 (bijlage 3) is op grond van de beschikbare informatie, als uitgangspunt genomen dat ter plaatse van de schuur, timmerwerkplaats en oliegestookte motor sprake is van een verdachte, dus mogelijk verontreinigde, locatie. Het resterende deel van het perceel werd op voorhand aangemerkt als een onverdachte locatie.
Het bodemonderzoek heeft uitgewezen dat over het gehele perceel verspreid sprake is van bodemverontreiniging, dus ook ter plaatse van het in eerste instantie onverdachte deel van het perceel. Van de volgende stoffen zijn in de bodem licht verhoogde concentraties aangetroffen:
Daarnaast is een sterke grondverontreiniging met OCB's (bestrijdingsmiddelen) waargenomen. Het betreft met name DDT (Dichloor Difenyl Trichloorethaan). Dit is een chemische insecticide. Bij het nadere bodemonderzoek is de verontreiniging zowel horizontaal al verticaal voldoende afgeperkt ter voorkoming van verdere verspreiding.
Mate van verontreiniging
Uit de onderzoeksresultaten volgt dat gesproken kan worden van een ernstige mate van bodemverontreiniging. Echter, een spoedige bodemsanering is niet noodzakelijk, doordat de verontreiniging zowel inpandig als uitpandig is afgedekt door een betonvloer. Daarnaast blijkt de verontreiniging niet in contact te staan met het grondwater.
Aanbevelingen
Met het oog op de voorgenomen nieuwbouw van woningen dient de aangetroffen bodemverontreiniging te worden verwijderd.
De aangetroffen bodemverontreiniging zal worden verwijderd. In overleg met het bevoegd gezag wordt bepaald op welke wijze de bodem geschikt wordt gemaakt voor het beoogde gebruik. Het saneren van de bodem wordt als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels behorende bij dit bestemmingsplan.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.
Europa
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KWR) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
Rijk
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.
Provincie
Het Waterplan 2010-2015, vastgesteld januari 2010, heeft als ondertitel: 'richting robuust'. Duurzame en robuuste watersystemen zijn nodig voor het waarborgen van een aantrekkelijke woon-, werk- en leefomgeving. Er worden 3 hoofdthema's onderscheiden:
Het plangebied ligt binnen het 'Stedelijk gebied'. De inrichting en het beheer van dit gebied is primair gericht op bebouwing en infrastructuur. Voor het waterplan is hierbij van belang:
Waterbeheersplan 2010 – 2015
Sinds 1 januari 2013 zijn het waterschap Vallei & Eem en het waterschap Veluwe gefuseerd tot het waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plangebied is het Waterbeheerplan 2010-2015 van het voormalige waterschap Vallei & Eem nog van toepassing.
In het Waterbeheersplan heeft het waterschap zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van het waterschap voor deze jaren. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's: Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater.
Met deze plannen wordt bereikt dat het beheersgebied wordt beschermd tegen overstromingen, dat er voldoende en schoon water (oppervlakte en grondwater) is waar dit nodig is en dat het afvalwater wordt ingezameld en behandeld.
Het waterschap beschouwt de waterketen als één geheel en wil het beheer van de verschillende schakels op elkaar afstemmen. Enerzijds om kosten te besparen, anderzijds om het zuiveringsrendement verder te verhogen. Dit kan het niet alleen. Immers, het waterschap beheert slechts enkele schakels in de keten. Daarom wil het waterschap de komende jaren nog intensiever samenwerken met –vooral– de gemeenten in het gebied.
Waterbeheerprogramma 2016 – 2021
Het Waterbeheerprogramma (WBP) is het spoorboekje én visitekaartje van het Waterschap Vallei en Veluwe voor de jaren 2016 – 2021. Dit Waterbeheerprogramma omvat de koers voor de komende zes jaar.
Het WBP wordt bewust neergezet als een ‘programma’ en niet meer als een waterbeheerplan. Met het WBP als programma wordt aangesloten bij het Bestuursakkoord Water. Binnen de kaders van de Waterwet, de Europese Kaderrichtlijn Water en de Deltabeslissingen wordt beschreven hoe gewerkt wordt aan de wateropgaven. Ook speelt het Waterschap alvast in op de nieuwe wetgeving omtrent ruimtelijke ordening, waarmee het WBP ook na de inwerkingtreding van de Omgevingswet houdbaar is.
Met betrekking tot het stedelijk gebied wordt in het WBP opgemerkt dat water in het bebouwde gebied onlosmakelijk is verbonden met de openbare ruimte, een verantwoordelijkheid van de gemeente. Daarnaast is de gemeente verantwoordelijk voor het verwerken van het overtollige hemelwater en grondwater en de inzameling van het afvalwater (veelal via de riolering). Bij hevige buien kan het voorkomen dat vanuit de riolering (ongezuiverde) lozingen plaatsvinden op het oppervlaktewater. Het waterschap spant zich maximaal in om bij ruimtelijke ontwikkelingen te zorgen voor een goede inpassing van het water, zodat geen wateroverlast ontstaat in kwantitatieve zin (zoals water op straat of water buiten de oevers) en in kwalitatieve zin (zoals blauwalg en stank).
Zoals aangegeven ligt het plangebied in het werkgebied van het Waterschap Vallei & Veluwe. Bij ruimtelijke ingrepen is het algemene uitgangspunt dat met de ingreep géén afwenteling plaatsvindt op de omgeving en in de tijd. Daartoe hanteert het Waterschap de tritsen "vasthouden - bergen - afvoeren" voor waterkwantiteit en "schoon houden - scheiden - schoonmaken" voor waterkwaliteit.
Bij nieuwbouw en renovatie heeft het Waterschap in dat kader als eis dat er een gescheiden rioolstelsel wordt aangelegd. Het afvalwaterriool wordt aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel en het hemelwater wordt geïnfiltreerd of op een andere wijze vertraagd afgevoerd. Gezien de bodemopbouw en grondwaterstanden ter plaatse is het infiltreren van hemelwater in bepaalde mate mogelijk.
In geval van een toename van verhard oppervlak wordt het hemelwater versneld afgevoerd naar de riolering, omringende greppels en/of sloten. In dat geval dient extra waterberging te worden gezocht, bijvoorbeeld door het graven van een nieuwe watergang en/of greppel of het verbreden daarvan. Ook is het mogelijk om het hemelwater tijdelijk in een wadi, poel of vijver op te vangen en vervolgens vertraagd af te voeren.
Over het algemeen ligt de grondwaterstand in het projectgebied vrij diep. Een groot deel van het hemelwater zal dan ook in de bodem infiltreren. Echter, uit onderzoek blijkt dat er periodes zijn dat het grondwater ver omhoog komt. Het gaat hier om kwel onder invloed van de nabijgelegen Utrechtse Heuvelrug. Bij de realisatie van infiltratievoorzieningen zal dus hiervoor een overlaatvoorziening moeten worden gerealiseerd.
Door deze mogelijk hoge grondwaterstanden is de bouw van kelders een belangrijk aandachtspunt. Advies is een kelderconstructie waterdicht uit te voeren om grondwateroverlast te voorkomen. Het permanent bemalen van kelders is niet toegestaan.
In het verleden is verder gebleken dat koperen en zinken dakgoten een bron van vervuiling zijn voor het oppervlaktewater. Dergelijke goten zijn dan ook niet toegestaan. Naast het gebruik van koper en zink zijn ook lood en andere uitlogende bouwmaterialen niet toegestaan. Het advies van het Waterschap is om duurzame materialen te gebruiken in verband met emissies naar het hemelwater.
Met de voorgenomen ontwikkeling zal de waterhuishouding in het plangebied veranderen ten opzichte van de bestaande situatie. Op de locatie met een voormalige bedrijfsfunctie worden 8 woningen gerealiseerd. De bestaande twee-onder-één-kapwoningen aan de Molenweg 7 en 11 blijven bestaan. In de huidige situatie is het plangebied nagenoeg geheel bebouwd en verhard. Enkel een beperkte oppervlakte in de achtertuinen van de bestaande twee-onder-één-kapwoningen is niet verhard. Door de planontwikkeling zal het verhard oppervlak afnemen. Dit komt met name door de geplande groenvoorzieningen en de voor- en achtertuinen bij de woningen. Door de afname van het verhard oppervlak wordt een verbetering bereikt voor de waterhuishouding, omdat meer hemelwater in de bodem geïnfiltreerd kan worden en niet afgevoerd hoeft te worden op het rioolstelsel. Daarmee heeft de transformatie tevens een positieve invloed op de waterhuishouding in het plangebied. Gelet op het bovenstaande zijn geen nadere maatregelen noodzakelijk ten aanzien van watercompensatie.
In het plangebied en in de directe omgeving hiervan ontbreekt oppervlaktewater. Voor wat betreft het uitgeefbaar terrein (gehele plangebied met uitzondering van parkeerplaatsen en voetpaden langs de Molenweg) wordt het afvalwater direct op de bestaande gemeentelijke riolering aangesloten. Het hemelwater van het verhard oppervlak en het dakoppervlak wordt afgevoerd naar aan te leggen infiltratievoorzieningen binnen het plangebied. Dit betreffen separate infiltratievoorzieningen per woning. Tevens wordt een infiltratievoorziening gerealiseerd nabij de garageboxen. Het niet-uitgeefbare terrein (parkeerplaatsen en voetpaden langs de Molenweg) wordt aangesloten op het bestaande gemengde riool. Bij de bouw van de woningen wordt gebruik gemaakt van niet-uitlogende materialen.
Bovengenoemde afvoer van het hemelwater en het afvalwater heeft de voorkeur. Hiervan wordt enkel afgeweken indien het bevoegd gezag infiltratie niet wenselijk of mogelijk acht in verband met het feit dat het plangebied een saneringslocatie betreft. In dat geval wordt tot op de erfgrens een gescheiden stelsel aangelegd. Op termijn kan worden aangesloten op het gemeentelijk gescheiden rioleringsstelsel. In beide varianten wordt voldaan aan de eisen van een goede waterhuishouding.
Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de editie 2009 van de handreiking Bedrijven en milieuzonering van de VNG. Deze brochure geeft onder meer een handvat voor toepassing van milieuzonering in bestemmingsplannen voor gebieden met functiemenging.
Onder functiemengingsgebieden vallen onder meer dorpkernen en (delen van) woongebieden met kleinschalige cq. ambachtelijke bedrijvigheid. Onderhavig plangebied is gelegen in de dorpskern van Achterberg waarbij er direct grenzend aan het plangebied een maatschappelijke bestemming (dorpshuis Achterberg) en een detailhandelsbestemming is gelegen. Op korte afstand bevinden zich in noordelijke richting nog allerlei maatschappelijke functies en bedrijfsfuncties. Gelet op deze ligging van het plangebied, is er sprake van een functiemengingsgebied en wordt de Staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging als uitgangspunt genomen voor milieuzonering. Deze Staat van bedrijfsactiviteiten is meer geschikt voor dergelijke historisch gegroeide situaties met bijvoorbeeld maatschappelijke functies in een dorpskern en voor situaties waar milieugevoelige en milieubelastende (dorps)functies tradiotioneel dicht op elkaar zitten.
In de brochure is aangegeven dat het begrip "gebied met functiemenging" wordt gebruikt om aan te geven welke functies binnen een gebied met functiemenging onder welke voorwaarden toelaatbaar zijn. De activiteiten in de in de VNG-brochure opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging bestaan uit de categorieën A, B of C met de volgende betekenis voor de toelaatbaarheid:
Categorie A:
Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen - in gebieden met functiemenging - kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.
Categorie B:
Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.
Categorie C:
De activiteiten uit categorie B waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de situatie ter plaatse van het plangebied. Bij de toetsing is de planologische situatie maatgevend. De bedrijvigheid die zich volgens het planologische regime mag vestigen komt aan de orde. Er wordt derhalve uitgegaan van de maximale planologische invulling van de toegekende bestemming.
De situatie ter plaatse van het plangebied betreft de toevoeging van 8 nieuwe grondgebonden woningen. Daarnaast blijven de bestaande twee-onder-één-kapwoningen aan de Molenweg 7 en 11 gehandhaafd. Gebleken is dat woningen milieugevoelige objecten zijn. In de nabije omgeving van het plangebied bevindt zich een maatschappelijke bestemming en een detailhandelsbestemming, te weten:
De gronden met de bestemming “Maatschappelijk” en de functieaanduiding ‘horeca van categorie 3’ zijn in hoofdzaak bestemd voor maatschappelijke voorzieningen en voor horeca genoemd in categorie 3 van de staat van horeca-activiteiten. Het betreft horeca-activiteiten zoals een café of een bar. Dergelijke activiteiten vallen in categorie A. De maximale invulling van de betreffende gronden bestaat uit maatschappelijke voorzieningen. Conform de definitie van het begrip ‘maatschappelijke voorzieningen’ zijn deze voorzieningen in allerlei vormen toegestaan. Op basis van deze gebruiksmogelijkheid is het mogelijk dat functies uit categorie B (zoals kerkgebouwen of buurt- en clubhuizen) zich vestigen op de betreffende gronden. Voor dergelijke activiteiten geldt dat zij, in een functiemengingsgebied, bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden. De dichtstbijzijnde nieuwe woning is gelegen op een afstand van circa 5 meter van de gronden met de bestemming “Maatschappelijk” en is derhalve bouwkundig afgescheiden van de milieubelastende activiteiten.
De gronden met de bestemming “Detailhandel” zijn in hoofdzaak bestemd voor detailhandelsbedrijven. De maximale invulling van de betreffende bestemming op de onderhavige locatie bestaat eveneens uit een invulling met een bedrijf in categorie B (onder andere: supermarkt, warenhuis). De dichtstbijzijnde nieuwe woning is gelegen op circa 9 meter afstand en is derhalve eveneens bouwkundig afgescheiden van de milieubelastende activiteiten.
De bedrijfsactiviteiten in de directe omgeving van het plangebied leveren geen belemmering op voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Voorts is van belang dat zowel de maatschappelijke bestemming als de detailhandelsbestemming reeds aan de overige zijden zijn ‘ingesloten’ door woonbebouwing.
Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.
Wet milieubeheer
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van de luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. In de Wet milieubeheer zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen.
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en Ministeriële Regelingen (mr) die gelijktijdig met de 'Wet luchtkwaliteit' in werking zijn getreden, waaronder de AMvB en Ministeriele Regeling niet in betekenende mate (afgekort NIBM).
AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:
Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Initiatief is NIBM
De realisatie van 8 grondgebonden woningen kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
Conclusie
Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.
De Wet geluidhinder (Wgh) richt zich op de bestrijding van geluidhinder door met name industrie, weg- en railverkeer. Geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen of scholen, mogen niet gerealiseerd worden zonder dat eerst een toets aan de wettelijke geluidnormen plaatsvindt. Bestemmingsplannen en uit te voeren projecten moeten om die reden worden getoetst op te verwachten geluidsbelasting.
Binnen vast te stellen zones van de geluidsbron is een normstelling van toepassing. Onderscheid bestaat tussen streefwaarden en hogere grenswaarden. Indien een nieuwe bestemming binnen de vastgestelde zone van een (rail)weg niet voldoet aan de betreffende streefwaarde, dan mag de bestemming in principe niet worden gerealiseerd.
De locatie ligt niet binnen een zone met industrie- en railgeluid. Wel ligt het direct langs een weg, namelijk de Molenweg. Iedere weg heeft in beginsel een onderzoekszone. De Molenweg is echter, net als de overige omliggende wegen in de bebouwde kom, een zogenaamde 30-km-zone. Zones waarbinnen een maximum snelheid van 30 km/u geldt, zijn op grond van artikel 74 van Wgh 'gedezoneerd'. Dit betekent dat akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai in nieuwe situaties op grond van de Wgh niet verplicht is. Wel dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau. Gelet op het feit dat de Molenweg geen belangrijke doorgaande 30 km/u weg is in de kern Achterberg en een lage verkeersintensiteit kent, is er sprake van een aanvaardbaar geluidsniveau en kan akoestisch onderzoek achterwege blijven.
Besluit Externe Veiligheid
Een woning is een kwetsbaar object, zodat de nieuwbouw dient te worden getoetst aan het Besluit Externe Veiligheid. Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
Het is niet toegestaan nieuwe gevoelige functies binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
Transport gevaarlijke stoffen
Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied (binnen 200 meter) geen rijksweg of provinciale weg met een route gevaarlijke stoffen, zodat de onderhavige bouwplanontwikkeling geen belemmering vormt.
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de nieuwe AMvB Buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in de AMvB. Er liggen in de nabijheid van het plangebied geen buistransportleidingen.
Inrichtingen
Binnen de 10.6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.
Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI.
Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)
Natuurbeschermingswet
Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) in werking getreden. De Nbw 1998 biedt de grondslag voor de aanwijzing van de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Deze gebieden worden tezamen Natura2000-gebieden genoemd. Ter bescherming van deze Natura2000-gebieden voorziet de Nbw 1998 in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura2000-gebied kunnen aantasten.
Flora- en faunawet
Per 1 april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht geworden. Deze wet voorziet in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor o.a. reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen, zoals de bouw van woningen, geldt de volgende vrijstellingsregeling:
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
Bevindingen en conclusies
In 2010 is een ‘Quickscan natuurtoets’ uitgevoerd. In het kader van het bureauonderzoek en het veldonderzoek ter plaatse zijn de volgende bevindingen gedaan (bijlage 4):
Zorgplicht
Voor alle planten- en diersoorten geldt de algemene zorgplicht die is opgenomen in artikel 2 van de Flora- en faunawet. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora en/of fauna kan hebben, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de Flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan deze nieuwbouwontwikkeling wanneer de hiervoor genoemde aanbevelingen in acht worden genomen. Deze aanbevelingen zullen worden overgenomen. Nader onderzoek is niet noodzakelijk nu niet aannemelijk is dat er grote veranderingen zijn opgetreden in de omgevingsfactoren sinds de ‘Quickscan natuurtoets’ uit juli 2010.
In Nederland zijn archeologische waarden veelal onzichtbaar. Ze liggen grotendeels verborgen in de bodem, waardoor ze niet eenvoudig te karteren zijn. Slechts een deel van de archeologische rijkdom is zichtbaar aan het oppervlak. Om greep te krijgen op de nog onbekende informatie is door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de "Indicatieve kaart van archeologische waarden" (IKAW) uitgegeven. Deze kaart geeft een globaal inzicht in de mate waarin archeologische resten in een gebied aangetroffen kunnen worden. De legenda-eenheden van de kaart geven de trefkans op, of de verwachtingswaarde voor het aantreffen van archeologische resten in de bodem weer.
De volgende indeling wordt gehanteerd:
gebieden met een hoge verwachtingswaarde;
gebieden met een middelhoge (tot hoge) verwachtingswaarde;
gebieden met een lage verwachtingswaarde.
Het projectgebied is, gelet op de hierna volgende uitsnede uit de IKAW-kaart, gelegen in een gebied met een middelhoge tot hoge verwachtingswaarde.
Uitsnede indicatieve kaart van archeologische waarden
Erfgoedverordening 2013 gemeente Rhenen
De Wet op de archeologische monumentenzorg van 21 december 2006 verplicht de raad om, bij de vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, rekening te houden met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Het uitgangspunt van deze wet (voortvloeiend uit het Verdrag van Malta), is daarom primair dat in het bestemmingsplan wordt vastgelegd waar zich archeologische waarden in de bodem kunnen bevinden. De erfgoedverordening 2013 van de gemeente Rhenen voorziet in de behoefte aan een overgangsperiode tot het moment dat een bestemmingplan ´Malta-proof´ is.
In het geldende bestemmingsplan “Kern Achterberg 2012” kent het plangebied reeds een dubbelbestemming “Waarde-Archeologie-3”. Op basis van deze dubbelbestemming is onderzoek niet noodzakelijk voor plangebieden die niet groter zijn dan 100 m² of indien het bouwaanvragen betreft waarbinnen de bodem tot maximaal 30 cm onder maaiveld wordt geroerd. Bij onderhavig initiatief is het plangebied groter dan 100 m2 en wordt de bodem dieper dan 30 cm onder maaiveld geroerd.
Op de archeologische waarden- en verwachtingenkaart van de gemeente Rhenen is nagenoeg het gehele plangebied aangeduid als ‘onbekende archeologische verwachting (bebouwd gebied)’. Op grond van het voorgaande is archeologisch onderzoek benodigd.
Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Rhenen
Bureau- en inventariserend veldonderzoek
In dat verband is een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Daarin is beoordeeld of bij de voorgenomen activiteiten de kans bestaat dat archeologische resten in de ondergrond worden aangetast.
In het archeologisch rapport van 28 juni 2010 (bijlage 5) worden de volgende conclusies getrokken:
er zijn aanwijzingen dat de bodem nog intact is;
er zijn aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische waarden uit de 10e tot 13e eeuw nC. en uit de volle middeleeuwen;
het is aannemelijk dat bij graafwerkzaamheden van meer dan 40 cm beneden maaiveld deze archeologische waarden worden verstoord;
indien de geplande nieuwbouw binnen de begrenzing van de bestaande bodemverstoringen (vanwege de bestaande bebouwing) blijft, dan worden aanwezige archeologische waarden niet aangetast;
is verstoring van de archeologische waarden niet te vermijden, dan wordt geadviseerd voorafgaand aan de sloop van de huidige ondergrondse funderingen een proefsleuvenonderzoek uit te voeren.
Aanvullend karterend booronderzoek
Omdat de bestaande bedrijfsbebouwing nog in gebruik is, bleek de uitvoering van een proefsleuvenonderzoek onder de huidige omstandigheden niet mogelijk. Om de bestaande archeologische verwachtingswaarde, en dan met name de vindplaatsen, nader te bepalen, is een aanvullend karterend booronderzoek uitgevoerd. Naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek (bijlage 6) heeft de regio-archeoloog, tevens archeologisch adviseur van de gemeente, op 2 maart 2011 als volgt aan de gemeente geadviseerd.
Advies regio-archeoloog
De nieuwbouw bevindt zich grotendeels op de locatie van de te slopen bebouwing. Het graven van proefsleuven, op de in het aanvullend archeologisch rapport aangegeven locaties, stuit op praktische bezwaren. Deze houden verband met de moeilijke bereikbaarheid van het perceel door de aanwezigheid van de huidige bebouwing en beplanting. Op basis van het booronderzoek kan worden beargumenteerd dat de ondergrond onder de huidige bebouwing grotendeels is verstoord.
Er kan worden volstaan met het uitvoeren van een archeologische begeleiding. Hierbij verdient het de voorkeur om de huidige bebouwing tot op het maaiveld te slopen en de sloop pas beneden het maaiveld door archeologen te laten begeleiden. Hierna dient de aanleg van de bouwput onder archeologische begeleiding plaats te vinden.
De archeologische begeleiding dient onder het protocol 'IVO-proefsleuven' te worden uitgevoerd. Wanneer archeologische resten worden aangetroffen, dient een doorstart naar een archeologische begeleiding conform het protocol 'Opgraven' te worden gemaakt. Voor dit onderzoek dient een 'Programma van Eisen' te worden opgesteld dat door het bevoegd gezag wordt beoordeeld.
Het plangebied kent geen dubbelbestemming “Waarde-Cultuurhistorie” en er bevinden zich geen Rijks- of gemeentelijke monumenten. De directe omgeving van het plangebied kent eveneens geen dergelijke dubbelbestemming. Wel bevindt zich in de nabije omgeving één beschermd (gemeentelijk) monument. Dit betreft de kerk aan de Achterbergsestraatweg 197 in Achterberg. Verder zijn er in Achterberg drie MIP-objecten aanwezig. Deze gebouwen zijn aangewezen in het kader van het Monumenten Inventarisatie Project, maar genieten geen formele bescherming. Het gaat in casu om een krukhuisboerderij aan de Achterbergsestraatweg 164, een lagere school aan de Achterbergsestraatweg 184 en een langhuisboerderij en woontoren aan de Cuneraweg 132. In relatie tot de onderhavige ontwikkeling is met name het gebouw aan de Achterbergsestraatweg 184 van belang nu deze aan de achterzijde direct grenst aan het plangebied.
De herontwikkeling van de locatie Molenweg 9 doet geen afbreuk aan de monumentale en cultuurhistorische waarden in het gebied. De bebouwing welke wordt gesloopt ten behoeve van de herontwikkeling betreft geen karakteristieke bebouwing. Daarnaast worden de nieuwe woningen grotendeels gerealiseerd op de plaats van de bestaande bedrijfsbebouwing welke in de huidige situatie nagenoeg volledig langs de perceelsgrens met het perceel Achterbergsestraatweg 184 is opgetrokken. De cultuurhistorische waarden worden niet aangetast.
De aanwezigheid van archeologische waarden staat niet in de weg aan de realisatie van het voorgenomen woningbouwproject. Wel dient ter bescherming van de archeologische waarden de ondergrondse sloop van de bestaande bebouwing en de aanleg van de bouwput archeologisch te worden begeleid. De initiatiefnemer van dit project zal zorgdragen voor de noodzakelijke archeologische begeleiding. Indien tijdens overige werkzaamheden in het plangebied archeologische vondsten worden gedaan dan geldt de wettelijke meldingsplicht (Monumentenwet 1988 art. 53):
“Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is, meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister.”
Uit praktisch oogpunt kan een dergelijke vondst bij de gemeente worden gemeld. Voor het overige worden er vanuit archeologie en cultuurhistorie geen beperkingen gesteld aan de onderhavige planontwikkeling.
Zowel vanuit de ruimtelijke ordening als vanuit verkeer en vervoer is een goede en tijdige ontsluiting van belang. Door toepassing van een mobiliteitstoets worden ten eerste mobiliteitseffecten in beeld gebracht. Daarna volgt een overzicht van het parkeren.
De ontsluiting van het plangebied vindt in hoofdzaak plaats aan de voorzijde via de bestaande Molenweg. De garageboxen in het plangebied worden aan de achterzijde ontsloten op de Achterbergsestraatweg via het bestaande pad. De planlocatie is ook goed bereikbaar met het openbaar vervoer. Zo is er op circa 800 meter aan de Lijnweg een bushalte met rechtstreekse busverbindingen naar onder meer Wageningen en Amersfoort aanwezig. Het treinstation van Rhenen is op circa 2 kilomer gelegen.
De verkeersaantrekkende werking van de acht toe te voegen woningen, is te bepalen aan de hand van kencijfers van CROW in publicatie 317: Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie. Hierbij is rekening gehouden met de kencijfers behorende bij ‘niet stedelijk’ en ‘centrum’. Op basis van de planopzet is de volgende inschatting te maken:
Omschrijving |
Min. (verkeersbewe-gingen per woning) | Max. (verkeersbewe-gingen per woning) | Aantal (st) | Tot. min. | Tot. max. |
Koopwoningen (tussen/hoek) | 6,8 | 7,6 | 8 | 54,4 | 60,8 |
Totaal verkeersbewegingen/etmaal | 54,4 | 60,8 |
Tabel verkeersgeneratie per dag nieuwe situatie
Op basis van bovenstaande berekening resulteert het aantal verkeersbewegingen per dag ten gevolge van de nieuwbouw in circa 54 tot 61. Hierbij is nog geen rekening gehouden met de voormalige verkeersaantrekkende werking van het aannemersbedrijf die nu nog in het vigerende bestemmingsplan is opgenomen, maar na de ontwikkeling zal verdwijnen. Aan de hand van de kencijfers voor een ‘arbeidsextensief/bezoekersextensief’ bedrijf genereert de oude situatie het volgende verkeer:
Omschrijving | Min. (verkeersbeweging-en per 100 m2bvo) | Max. (verkeersbeweging-en per 100 m2bvo) | Tot. min. | Tot. max. |
Aannemersbedrijf (ca. 1.200 m2 bvo) | 2,6 | 4,4 | 31,2 | 52,8 |
Totaal verkeersbewegingen/etmaal | 31,2 | 52,8 |
Tabel verkeersgeneratie per dag oude situatie
Ten gevolge van onderhavig plan neemt het maximale aantal verkeersbewegingen per dag toe met circa 8. Uitgaande van het minimaal aantal verkeersbewegingen per dag, is er sprake van een toename van circa 23 verkeersbewegingen. Deze aantallen zijn beperkt ten opzichte van de huidige verkeersstromen. Bovendien vindt er een spreiding plaats over de Molenweg in noordelijke en in zuidelijke richting. De capaciteit op de Molenweg is voldoende. Hiermee heeft de toename van het aantal verkeersbewegingen voor aangrenzende woningen ten opzichte van de huidige functie een gering en verantwoord effect.
Op 21 november 2008 heeft de gemeenteraad het Parkeerbeleidsplan 'Parkeren, nu en in de toekomst' vastgesteld. Het doel van het parkeerbeleidsplan is een bijdrage leveren aan:
In het parkeerbeleidsplan zijn specifieke uitgangspunten opgenomen voor woonwijken, het centrumgebied, het bedrijventerrein Remmerden, NS-station, evenementen en het Ouwehands Dierenpark. Daarnaast zijn voor verschillende algemene onderwerpen uitgangspunten opgenomen. Hierbij moet gedacht worden aan:
Het parkeerbeleidsplan bevat tevens parkeernormen. In het onderhavige geval wordt gerekend met de parkeernormen ‘buiten centrumgebied’. Er wordt in het parkeerbeleidsplan onderscheid gemaakt tussen de woningcategorieën ‘woning duur’, ‘woning midden’ en woning ‘goedkoop’. De acht nieuwe grondgebonden woningen zijn ingedeeld in de categorie ‘woning goedkoop’. De bestaande twee-onder-één-kapwoningen zijn ingedeeld in de categorie ‘woning midden’. Op basis van de vastgestelde parkeernormen is de volgende berekening gemaakt van het aantal benodigde parkeerplaatsen.
Omschrijving | Min. | Max. | Aantal (st) | Tot. min. | Tot. max. |
Woning midden | 1,8 | 1,9 | 2 | 3,6 | 3,8 |
Woning goedkoop | 1,4 | 1,7 | 8 | 11,2 | 13,6 |
Totaal aantal parkeerplaatsen | 14,8 | 17,4 |
Tabel parkeren
In het nieuwbouwplan zijn 17 parkeerplaatsen opgenomen. Gelet op bovenstaande tabel wordt hiermee voldaan aan het minimaal aantal te realiseren parkeerplaatsen. Ten opzichte van de minimale norm worden twee extra parkeerplaatsen gerealiseerd, terwijl de maximale norm (afgerond) één parkeerplaats hoger ligt dan het aantal dat gerealiseerd wordt. In het onderhavige geval geldt echter dat de bestaande twee-onder-één-kap woning, ondanks dat het een bestaande situatie betreft, is meegenomen in de berekening. Bovendien worden in het plangebied, naast de genoemde 17 parkeerplaatsen, nog drie garageboxen gerealiseerd. Onder bovengenoemde omstandigheden wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen.
Bij de ontwikkeling van nieuwe bouwplannen wordt gestreefd naar duurzaam bouwen. Dit betekent dat het volledige bouwproces op zodanige wijze ingericht wordt dat de (in)directe schadelijke gevolgen voor het milieu zo beperkt mogelijk blijven. Daarnaast moeten de mogelijkheden voor milieubesparende activiteiten zo breed mogelijk blijven.
Voor de voorgenomen ontwikkeling wordt in beginsel aangesloten bij de eisen uit het Bouwbesluit. Als extra eis geldt dat geen zinken goten mogen worden toegepast. In het gemeentelijke beleid voor duurzaam bouwen zijn ambities opgenomen, welke zijn gebaseerd op GPR-gebouw, versie 4.1. De ambities zijn vertaald in een score op de schaal 1-10 voor de verschillende onderdelen in dit pakket. Voor het onderdeel energie is het ambitieniveau 7,4. Het gemiddelde van alle onderdelen is minimaal een 7 en het minimum per prestatieveld is een 6. Door deze ambities in een heel vroeg stadium in de bouwplannen mee te wegen, kan hieraan (vrijwel) een kostenneutrale invulling worden gegeven.
Naar aanleiding van de KLIC-melding is gebleken dat evenwijdig aan en onder de Molenweg een aantal kabels en leidingen, zoals ten aanzien van elektriciteit, loopt. Onder de locatie Molenweg 9 bevindt zich bovendien gemeentelijke riolering.
De aanwezigheid van deze kabels en leidingen staat niet in de weg aan de uitvoering van dit project. Bij de uitvoering van het project zal met de aanwezigheid van de kabels en leidingen op de juiste wijze rekening worden gehouden.
Inleiding
Het bestemmingsplan “Molenweg 9 te Achterberg” bestaat uit drie delen: een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het vigerende beleid en diverse milieuaspecten beschreven.
De beleidsdoelstellingen zijn juridisch vertaald in de regels en de bijbehorende verbeelding. De basis voor de verbeelding, de tekening, is een recente kadastrale ondergrond, aangevuld met topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de bestemmingen met verschillende kleuren en letteraanduidingen weergegeven. Daarnaast zijn de aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen.
In de regels zijn de wettelijk voorgeschreven bepalingen opgenomen inzake het overgangsrecht en een anti-dubbeltelregel. Een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling zijn niet meer in de regels opgenomen: in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is nu in artikel 2.1 een algemeen gebruiksverbod voor gebruik in strijd met de bestemming opgenomen, alsmede een strafbaarstelling voor overtreding van het verbod.
De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn.
Algemene toelichting regels
De regels zijn opgebouwd volgens de SVBP 2012 en zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken.
Hoofdstuk 1: “Inleidende regels” bevat een artikel met begripsbepalingen. Daarnaast zijn in een apart artikel enkele bepalingen opgenomen omtrent de “wijze van meten”. Die bepalingen zijn van belang voor een juiste interpretatie van de bouwregels en zijn deels overgenomen uit het SVBP 2012.
Hoofdstuk 2: “Bestemmingsregels”. In dit hoofdstuk zijn artikelsgewijs de regels behorende bij de specifieke bestemming neergelegd. De artikelen zijn opgezet volgens een vast stramien (conform SVBP 2012), in zoverre deze relevant zijn voor het betreffende artikel:
Bestemmingsomschrijving
Hierin is bepaald voor welke doeleinden de gronden bestemd zijn (met andere woorden voor welk gebruik de gronden zijn gereserveerd).
Bouwregels
In deze bepaling is aangegeven aan welke maatvoeringeisen de bebouwing binnen de betreffende bestemming moet voldoen en op welke plek gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd mogen worden.
Hoofdstuk 3: “Algemene regels” bevat bepalingen die van toepassing zijn op het gehele plangebied. De volgende artikelen zijn in dit hoofdstuk opgenomen:
De anti-dubbeltelregel is rechtstreeks overgenomen uit artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening.
In dit artikel zijn regels opgenomen met betrekking tot afwijkende maatvoeringen, onderkeldering en voor eventuele nutsvoorzieningen.
In dit artikel is aangegeven welk gebruik in strijd wordt geacht met de aan de gronden gegeven bestemming. Een dergelijk gebruiksverbod is een nadere invulling van het algemeen gebruiksverbod uit artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Tot een strijdig gebruik behoort het gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning, behoudens voorzover toegelaten in de overige regels van het plan.
De algemene afwijkingsregels bevatten een breed scala aan (kleinschalige) afwijkingen die voor alle bestemmingen kunnen worden gebruikt.
Hoofdstuk 4: “Overgangs- en slotregel” bevat het overgangsrecht en de slotregel:
In dit artikel is de standaardbepaling met betrekking tot het overgangsrecht uit artikel 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening overgenomen.
In deze bepaling is de officiële benaming van het plan vastgelegd.
Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. De gronden binnen het plangebied zijn bestemd voor “Verkeer – Garagebox”, “Verkeer - Verblijfsgebied” en "Wonen". Voorts is voor het plangebied de dubbelbestemming "Waarde – Archeologie" opgenomen, evenals diverse bouwaanduidingen waarnaar in de regels wordt verwezen.
De bestemming “Verkeer – Garagebox” wordt gelegd op de gronden waarop een drietal garageboxen zijn voorzien. Deze garageboxen zijn bestemd voor de stalling van (motor-)voertuigen, maar kunnen ook meer algemeen als berging worden gebruikt. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,30 m.
De bestemming “Verkeer – Verblijfsgebied” betreft onder meer de parkeerplaatsen aan de voorzijde van de nieuw te bouwen woningen. Binnen deze bestemming is ruimte voor wegen met een functie voor de ontsluiting van aanliggende gronden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan. In de regels zijn bepalingen opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Deze bestemming bevat in hoofdzaak de regels voor de nieuw te bouw woningen binnen het plangebied, alsmede voor de bestaande twee-onder-één-kapwoning. Binnen de bestemming is het verder mogelijk om onder voorwaarden een beroep- en/of bedijf aan huis uit te oefenen.
Door middel van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ is aangegeven dat in het plangebied in totaal tien woningen mogen worden opgericht (inclusief de bestaande twee-onder-één-kapwoningen). Verder regelt de betreffende aanduiding dat de acht nieuwe woningen in een blok van vijf wooneenheden en een blok van drie wooneenheden dienen te worden gerealiseerd. De bestaande twee-onder-één-kapwoningen kennen de aanduiding ‘twee-aaneen’ waarbinnen halfvrijstaande en vrijstaande woningen zijn toegestaan. De nieuw te bouwen woningen kennen de aanduiding ‘aaneengebouwd’ waarbinnen uitsluitend aaneengebouwde woningen mogen worden gebouwd. De maximale goot- en bouwhoogte van de woningen wordt bepaald door middel van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m) die op de verbeelding is opgenomen.
De positie van de hoofdgebouwen wordt middels een bouwvlak binnen de bestemming vastgelegd. Bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd op het achtererf. De regeling betreffende de bijbehorende bouwwerken is in lijn met de ‘Beleidsregels omgevingsvergunning voor de activiteit het gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan 2015’ van de gemeente Rhenen. Dit betekent onder andere dat maximaal 25% van de bij de woning behorende kadastrale percelen mag worden bebouwd met bijbehorende bouwwerken met een maximum van 150 m2. De goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag maximaal 3,30 m bedragen, de bouwhoogte maximaal 4,50 m. Bijbehorende bouwwerken zijn tevens toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’.
Binnen deze dubbelbestemming zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van een overige, aan deze gronden toegekende, bestemming worden gebouwd, mits op basis van archeologisch onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
Onderzoek is niet noodzakelijk voor bouwaanvragen waarbinnen de bodem tot maximaal 30 cm onder maaiveld wordt geroerd. Voor wat betreft de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden. Deze vergunning is niet vereist in het geval de bodem tot maximaal 30 cm onder maaiveld wordt geroerd.
Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
W. Hardeman Beheer B.V. is initiatiefnemer van het project. Het betreft daarmee een particulier initiatief. De gemeente Rhenen participeert niet in het project en er zijn met de realisering dan ook geen gemeentelijke investeringen gemoeid. Met de initiatiefnemer zal een exploitatieovereenkomst gesloten worden om de financiële haalbaarheid van het project te garanderen.
Een bestemmingsplan is één van de oorzaken waardoor schade als bedoeld in artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan ontstaan. Door deze tegemoetkoming in planschade kan de economische uitvoerbaarheid van een project in het geding komen.
Om de economische uitvoerbaarheid van het project te waarborgen, zal daarom een verhaalscontract afgesloten worden. Deze zal, zoals gezegd, onderdeel uitmaken van de exploitatieovereenkomst. Op basis van de overeenkomst komt de eventuele schade voor rekening van de initiatiefnemer. Namens de initiatiefnemer is een planschaderisico-analyse uitgevoerd.
Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.
In het kader van de overlegverplichting ex artikel 3.1.1 Bro dient een bestemmingsplan, in het kader van het vooroverleg te worden voorgelegd aan betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke mogelijk in het plan in het geding zijn.
Het (concept)ontwerpbestemmingsplan is toegezonden aan de volgende overlegpartners c.q. instanties:
Van de instantie genoemd onder nummer 4 is geen reactie ontvangen. Uitgangspunt is dat Vitens geen opmerkingen heeft ten aanzien van onderhavige planontwikkeling. De instanties als genoemd onder nummer 1, 2 en 3 maakten de volgende opmerkingen welke worden gevolgd door een gemeentelijke reactie.
De Provincie Utrecht heeft per brief van 30 maart 2016 laten weten geen aanleiding te zien om opmerkingen te plaatsen in het kader van het provinciaal belang zoals dat is opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013.
Reactie
De reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Het Waterschap Vallei en Veluwe heeft per e-mail van 16 maart 2016 laten weten geen opmkerkingen te hebben over het plan. Er wordt positief geadviseerd.
Reactie
De reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Gasunie heeft per e-mail van 14 maart 2016 een vooroverlegreactie gegeven. Het (concept)ontwerpbestemmingsplan is door Gasunie getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid. Op grond van deze toetsing komen zij tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen aardgastransportleiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.
Reactie
De reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Voor omwonenden en overige belangstellenden is op 7 april 2016 een inloopbijeenkomst gehouden in het Dorpshuis Achterberg. Tijdens deze inloopbijeenkomst zijn de nieuwbouwplannen en het concept van het ontwerpbestemmingsplan gepresenteerd.
Het bestemmingsplan is niet gewijzigd naar aanleiding van de inloopbijeenkomst.
Het ontwerpbestemmingsplan ‘Molenweg 9 te Achterberg’, heeft ter inzage gelegen van 21 april 2016 tot en met 1 juni 2016. Digitaal was het plan in te zien via www.ruimtelijkeplannen.nl (NL.IMRO.0340.BPMolenweg9-ON01). Een analoog exemplaar lag in dezelfde periode ter visie op het gemeentehuis van Rhenen. Het plan is gepubliceerd in de Staatscourant en op de gemeentelijke website.
Er zijn gedurende de terinzagelegging geen zienswijzen ingediend. Daarnaast zijn er geen ambtshalve wijzigingen.
Inhoudsopgave
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 6 Waarde – Archeologie
Artikel 7 Anti - dubbeltelbepaling
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0340.BPMolenweg9-VA01 met de bijbehorende regels en Bijlagen;
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
een bedrijf omvattende de vervaardiging en/of bewerking van goederen, uitgezonderd massaproductie, dan wel de verrichting van aanleg- en/of onderhoudswerkzaamheden met de daarbij behorende, dienstbare en ondergeschikte verkoopruimten, zoals bijvoorbeeld het schoenherstellersbedrijf en de kleermakerij, dan wel bijvoorbeeld het glazenwassersbedrijf;
de verkoop en het te koop aanbieden, alsmede de uitstalling daarvan, van waren aan consumenten buiten vestigingen. Onder ambulante handel wordt mede verstaan (week)markten en standplaatsen buiten de markten;
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de oppervlakte van het deel van een bestemmings- of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en bijbehorende bouwwerken;
een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bed and breakfast ondergeschikt is aan de hoofdfunctie;
het bedrijfsmatig vervaardigen, repareren of opslaan van goederen, dan wel het verrichten van diensten;
het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende bedrijfsactiviteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die in overeenstemming is met de woonfunctie;
de uitoefening van een beroep aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen terrein, alsmede een beroep op het terrein van persoonlijke verzorging, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt;
1. ten aanzien van bebouwing:
bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
2. ten aanzien van gebruik:
het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en ruimte onder de kap;
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en aan de verkoop verbonden reparatie;
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle ruimten op de begane grond en de bijbehorende bouwwerken;
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een bouwperceel en, indien meer gebouwen op het bouwperceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
de leefvorm of samenlevingsvorm van een alleenstaande of een gezin, waaronder mede wordt begrepen:
twee of meer huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van één of meer voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn;
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
het opslaan of opgeslagen hebben van goederen en materialen, niet zijnde puin, afvalstoffen en aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, vaar-, vlieg-, en voertuigen, dan wel onderdelen daarvan;
een bijbehorend bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en met maximaal één wand is omgeven;
een mantelzorgwoning in de vorm van een tijdelijk op een perceel aanwezige unit die hetzij geheel hetzij in delen over de weg verplaatsbaar is;
de naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de afstand van een gebouw tot de perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de perceelsgrens;
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, overstekende daken en reclameuitingen aan de gevel buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.
De voor ‘Verkeer – Garagebox’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
Het aantal woningen bedraagt niet meer dan het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’.
Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij woningen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
nadere eisen stellen aan:
Voor de uitoefening van het beroep- en bedrijf aan huis zijn de volgende regels van toepassing:
Omvang van de uitoefening van het beroep- en bedrijf aan huis |
Aantal extra te realiseren parkeerplaatsen |
26 - 50 m2 | 1 |
51 - 100 m2 | 2 |
101 - 150 m2 | 3 |
151 - 200 m² | 4 |
201 m² of meer | 5 |
Voor het uitoefenen van een bed and breakfast mogen maximaal vijf kamers per bouwperceel worden gebruikt met een maximum van tien slaapplaatsen, met dien verstande dat:
Bij de woningen zijn zwembaden toegestaan, met dien verstande, dat:
Gronden mogen niet worden gebruikt ten behoeve van de functies zoals bedoeld in lid 5.1 zonder dat
voldoende parkeerplaatsen zijn gerealiseerd en/of in stand worden gehouden conform de normering,
zoals opgenomen in het gemeentelijke Parkeerbeleidsplan 'Parkeren, nu en in de toekomst' (2008).
Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.1 ten behoeve van inwoning.
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.4.1 sub c ten behoeve van het vestigen van bedrijfsactiviteiten die zijn genoemd in categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten van bijlage 1 die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten die zijn genoemd in categorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten genoemd in bijlage 1.
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn naast voor de overige aangewezen bestemmingen mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek en/of archeologische begeleiding is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Indien de bestaande bebouwing afwijkt van de in deze regels gegeven voorschriften ten aanzien van:
zijn de bestaande maten, hellingen, situering, dan wel afstanden eveneens toegestaan.
Onderkeldering is uitsluitend toegestaan onder (bedrijfs)woningen, bijbehorende bouwwerken en bedrijfsgebouwen en in maximaal één laag waarvan de diepte niet meer dan 3 m mag bedragen, met dien verstande dat meerdere ondergrondse lagen zijn toegestaan indien en voor zover in de regels is bepaald.
Daar waar in dit plan is bepaald dat de gronden tevens mogen worden gebruikt voor nutsvoorzieningen mogen bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen worden opgericht, met dien verstande dat deze -indien het een gebouw betreft- geen grotere inhoud hebben dan 60 m³ en geen grotere goothoogte dan 4 m, en -indien het een bouwwerk, geen gebouw betreft- geen grotere oppervlakte hebben dan 10 m² en geen grotere bouwhoogte dan 4 m.
Onder een gebruik strijdig met het bestemmingsplan wordt in elk geval verstaan:
Onder een gebruik, strijdig met het bestemmingsplan wordt niet verstaan het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van ambulante handel, weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties en horecaterrein, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift, vergunning, of ontheffing is verleend.
Het gebruik van de gronden bestemd als ‘Verkeer – Garagebox’, ‘Verkeer – Verblijfsgebied’ of ‘Wonen’ is eerst toegestaan nadat de bodem, conform het verkennend en nader bodemonderzoek (fase 1 en 2) Molenweg 9 te Achterberg (Verhoeven Milieutechniek b.v., d.d. 7 maart 2011), is gesaneerd.
Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en
bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, worden afgeweken van:
Bij de toepassing van de bevoegdheid tot omgevingsvergunningverlening dienen de wettelijke bepalingen inzake natuurregelgeving, water en archeologie, in acht te worden genomen.