Pluimenweg 15    

Regels     

Inhoudsopgave

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Artikel 2 Wijze van meten

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk

Artikel 4 Waarde – archeologische verwachtingswaarde 4 (laag)

3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Artikel 6 Algemene bouwregels

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

Artikel 10 Algemene procedureregels

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

Artikel 12 Slotregel

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Het plan:     

Het bestemmingsplan ‘Pluimenweg 15’ van de gemeente Scherpenzeel;

1.2 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0279.BP2017Pluimenweg15-vg01;

1.3 Aanduiding:     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aanduidingsgrens:     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Ander bouwwerk:     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.6 Archeologische verwachting:     

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden;

1.7 Archeologische waarde:     

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden;

1.8 Bebouwing:     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 Bebouwingspercentage:     

een in de verbeelding of regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogst mag worden bebouwd;

1.10 Bedrijf:     

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan-huisverbonden beroepen niet daaronder begrepen;

1.11 Begane grond:     

de natuurlijke oppervlakte van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging, alsmede dat gedeelte van een gebouw dat met die oppervlakte gelijk is. Is er sprake van hoogteverschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aangrenzend maaiveld;

1.12 Bestaand:     

bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.13 Bestemmingsgrens:     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 Bestemmingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 Bevoegd gezag:     

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.16 Bijgebouw:     

een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.17 Bouwen:     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.18 Bouwgrens:     

de grens van een bouwvlak;

1.19 Bouwlaag:     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, zolder, dakopbouw of setback;

1.20 Bouwperceel:     

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 Bouwperceelgrens:     

de grens van een bouwperceel;

1.22 Bouwvlak:     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.23 Bouwwerk:     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 Coffeeshop:     

een horecabedrijf, waarin uitsluitend alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar softdrugs worden verstrekt voor gebruik ter plaatse of gebruik elders;

1.25 Gebouw:     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.26 Gelijke hoogte:     

een hoogteverschil per vloer of balklaag van maximaal 2,00 m (gemeten op het laagste punt);

1.27 Hoofdgebouw:     

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.28 Maaiveld:     

bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft;

1.29 Maatvoeringsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten;

1.30 Nutsvoorziening:     

een bouwwerk of andere voorziening ten dienste van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie of andere openbare nutsvoorziening, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation;

1.31 Onderbouw:     

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven maaiveld is gelegen;

1.32 Onderkomen(s):     

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken;

1.33 Overkapping:     

een ander bouwwerk, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport;

1.34 Peil:     

  1. voor een gebouw op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een gebouw op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld;
  3. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld;

1.35 Seksinrichting:     

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden en waaronder in elk geval wordt verstaan een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.36 Stedenbouwkundig beeld:     

het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte;

1.37 Straatmeubilair     

de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, gedenktekens, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, abri's en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken;

1.38 Verdieping:     

een bouwlaag die is gelegen boven de eerste bouwlaag op de begane grond;

1.39 Voorgevel:     

gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt;

1.40 Voorgevelrooilijn:     

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;

1.41 Waterhuishoudkundige voorzieningen:     

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc;

1.42 Weg:     

een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen kunstwerken, zoals bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

1.43 Zolder:     

ruimte in een gebouw die hoofdzakelijk is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht geen deel uitmaakt van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:     

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is;

2.2 Het bebouwingspercentage:     

het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen;

2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 De dakhelling:     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 De goothoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of daarbij gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 De inhoud van een bouwwerk:     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 De lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:     

de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand;

2.8 De ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:     

vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;

2.9 De oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 Ondergeschikte bouwdelen:     

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, balustrades, relingen en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1.50 meter.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Maatschappelijk     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. religieuze en levensbeschouwelijke voorzieningen.

Met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. fietsenstallingen.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Algemeen     

Op de voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. gebouwen ten behoeve van de in artikel 3.1 genoemde bestemming;
  2. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’;
  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  3. de voorgevel van een gebouw wordt geplaatst in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens;
  4. de goot- en bouwhoogte van een gebouw mogen niet meer bedragen dan is aangeduid ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte, maximum bouwhoogte’;
  5. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangeduid ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte’;
  6. de afstand tussen twee gebouwen dient, voor zover niet aaneen gebouwd, minimaal 2,00 m te bedragen;
  7. de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 1,00 m te bedragen.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3,00 m bedragen, met uitzondering van:
  1. erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte voor de voorgevelrooilijn maximaal 1,00 m mag bedragen en achter de voorgevelrooilijn maximaal 2,00 m mag bedragen;
  2. luifels, vlaggen- en andere masten, waarvan de bouwhoogte maximaal 5,00 m mag bedragen.

3.3 Nadere eisen     

3.3.1 Onderwerpen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  1. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van de bebouwing;
  2. het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan.
3.3.2 Toepassingscriteria     

De in artikel 3.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  1. het stedenbouwkundig beeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. een goede parkeerbalans;
  4. de milieusituatie;
  5. de sociale veiligheid;
  6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en van omliggende waarden.

3.4 Afwijken van de bouwregels     

3.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van bouwen buiten bouwvlak     

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.2 onder a voor het gedeeltelijk buiten het bouwvlak bouwen van gebouwen, niet zijnde bijgebouwen, met dien verstande dat:

  1. de oppervlakte van gebouwen buiten het bouwvlak maximaal 10% van de oppervlakte van het bouwvlak mag bedragen;
  2. de afstand tot de perceelsgrens niet minder dan 2,00 m mag bedragen;
  3. de goot- en bouwhoogte van een gebouw niet meer mag bedragen dan aangeduid ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goot- en bouwhoogte’;
  4. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de milieusituatie;
  4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

3.5 Specifieke gebruiksregels     

3.5.1 Verboden gebruik     

Onder gebruik en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  1. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  2. seksinrichtingen;
  3. coffeeshops.
3.5.2 Voorwaardelijke bepaling parkeren     

De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van de in artikel 3.1 genoemde bestemming indien:

  1. Voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is conform de parkeernorm van 0,2 parkeerplaats per zitplaats;
  2. Parkeren op het eigen terrein geschiedt. Indien niet op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien, is parkeren tevens toegestaan op de terreinen van omliggende bedrijven conform de afbeelding zoals opgenomen in bijlage 1;
  3. Het bevoegd gezag kan, middels het verlenen van een omgevingsvergunning, afwijken van het bepaalde onder b en toestaan dat ook op andere terreinen dan genoemd onder b het parkeren kan plaatsvinden.

Artikel 4 Waarde – archeologische verwachtingswaarde 4 (laag)     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ‘Waarde – Archeologische verwachtingswaarde 4 (laag)’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van en de bescherming van de ter plaatse verwachte archeologische waarden.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Algemeen     

Op de voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 4 (laag)' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.

4.2.2 Uitzonderingsregel     

In afwijking van artikel 4.2.1 mag worden gebouwd ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en) mits:

  1. wordt gebouwd in overeenstemming met de bouwregels voor de betreffende bestemming;
  2. bouwwerken en de fundering, waaronder begrepen paalfunderingen, niet dieper liggen dan 0,30 m beneden het maaiveld;
  3. het grondoppervlak per bouwwerk ten hoogste 10.000 m2 bedraagt;
  4. het grondoppervlak van het bouwwerk groter is als 10.000 m2 en ter vervanging dient van een reeds aanwezig bouwwerk, waarbij de horizontale en verticale afmetingen en diepte van de fundering van dat bouwwerk niet veranderen;

4.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.2 met inachtneming van de volgende regels:

  1. de archeologische waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. de omgevingsvergunning zal in ieder geval worden verleend indien aan één of meer van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek en/of advies van een archeologisch deskundige van het bevoegd gezag heeft aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarde niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
  2. de aanvrager van de omgevingsvergunning heeft aangetoond dat de grond waarop het bouwplan betrekking heeft aantoonbaar geroerd is tot beneden het te verwachten archeologische niveau door de bestaande c.q. voormalige niet historische bebouwing of andere handelingen een en ander ter beoordeling van een archeologisch deskundige namens het bevoegde gezag;
  3. op basis van archeologisch onderzoek en/of advies van een archeologisch deskundige namens het bevoegd gezag moet zijn aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden beperkt door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden gericht op:
  • het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • het doen van opgravingen inclusief bijbehorende rapportage;
  • begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige inclusief bijbehorende rapportage.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden     

4.4.1 Vergunning     

Het is verboden om of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken (groter dan 10.000 m²), geen bouwwerken zijn of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 0,30 m, waaronder ook worden gerekend het woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven of verruimen van sloten, vijvers en andere waterpartijen, het verwijderen van funderingen en het aanleggen van drainage;
  2. het aanleggen van houtopstanden;
  3. het rooien van bomen waarbij de stobben worden verwijderd;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. Het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
4.4.2 Uitzonderingen     

Het verbod als bedoeld in artikel 4.4.1 geldt niet voor:

  1. het uitvoeren van normaal onderhoud, beheer en gebruik;
  2. het vervangen van bestaande riolering en andere ondergrondse kabels en leidingen, indien de afmetingen en horizontale en verticale ligging van de leidingen niet veranderen;
  3. het verrichten van archeologisch onderzoek door een deskundig archeoloog;
  4. het verrichten van werken en werkzaamheden waarvoor met inachtneming van het bepaalde in dit artikel al eerder een omgevingsvergunning is verleend.
4.4.3 Voorwaarden     

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.4.1 wordt alleen verleend indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de archeologische waarden van deze gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad door aan de vergunning regels te verbinden gericht op:

  1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. het doen van opgravingen inclusief bijbehorende rapportage;
  3. begeleiding van de werkzaamheden door een archeologisch deskundige inclusief bijbehorende rapportage.
4.4.4 Advies     

Alvorens omtrent het verlenen van omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van haar archeologisch deskundige.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid     

4.5.1 Wijzigen dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologische verwachtingswaarde 4 (laag)’     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening dit plan te wijzigen door:

  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 4 (laag)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van onderzoek is aangetoond dat de in artikel 4.1 genoemde waarden geheel of gedeeltelijk niet meer aanwezig zijn, dan wel het niet meer noodzakelijk wordt geacht deze waarden te beschermen;
  2. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 4 (laag)' toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige waarden, aanpassing behoeft.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels     

6.1 Ondergronds bouwen     

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  2. de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan de toegestane oppervlakte van bouwwerken boven peil;
  3. de ondergrondse bouwdiepte mag maximaal 4,00 m onder peil bedragen;
  4. voor het overige blijven de bouwregels van de betreffende bestemmingen van toepassing. Dit betekent bijvoorbeeld dat de inhoud van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking wordt genomen bij het bepalen van de maximale inhoud van gebouwen.

6.2 Bestaande afstanden en maten     

6.2.1 Bestaande grotere maten     

Indien afstanden tot, goot- en bouwhoogten en inhoud van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens een verleende vergunning, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

6.2.2 Bestaande kleinere maten     

In die gevallen dat afstanden tot, goot- en bouwhoogten en inhoud van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens een verleende vergunning, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

6.2.3 (Her)oprichting van gebouwen     

In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in 6.3.1 en 6.3.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels     

7.1 Gebruiksverbod     

Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).

7.2 Strijdig gebruik     

Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  1. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  2. stand- of ligplaats van onderkomens;
  3. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  4. seksinrichting.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels     

8.1 Afwijken van de bestemmingsplanregels     

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsplanregels:

  1. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdruk regelstations, wachthuisjes, telefooncellen, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 30 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 3,00 m mag bedragen;
  2. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen in het plan is aangegeven niet meer dan 5,00 m bedragen;
  3. voor afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
  4. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een bouwhoogte van 20,00 m;
  5. ten behoeve van het bouwen van masten en bijbehorende installaties voor telecommunicatie, al of niet op of aan gebouwen of andere bouwwerk en, tot vanaf peil een hoogte van 40,00 meter, waarbij als voorwaarde kan worden gesteld dat gebruik dient te worden gemaakt van bestaande masten voor telecommunicatie of andere bestaande hoge objecten, zoals hoge gebouwen, lichtmasten of hoogspanningsmasten, indien deze aanwezig zijn binnen een redelijke afstand van de gevraagde locatie.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, voor zover daaraan behoefte bestaat en zulks het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied niet schaadt, de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen zodanig, dat:

  1. de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot, en
  2. geen van de grenzen met meer dan 10,00 meter wordt verschoven.

Artikel 10 Algemene procedureregels     

Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:

  1. het ontwerp-besluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende zes weken voor belanghebbenden ter inzage ter gemeentesecretarie;
  2. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid;
  3. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag of het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;
  4. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
  5. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 11 Overgangsrecht     

11.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Pluimenweg 15’ van de

Toelichting     

Inhoudsopgave

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

1.4 Opzet bestemmingsplan en toelichting

2 Beschrijving bestaande en toekomstige situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

2.1.1 Historische ontwikkeling

2.1.2 Ontwikkelingen na de Tweede Wereldoorlog

2.2 Bestaande situatie (ruimtelijke en functioneel)

2.3 Toekomstige situatie

3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

3.1.3 Ladder voor Duurzame Verstedelijking

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Scherpenzeel

3.3.2 Gemeentelijk verkeers en vervoersplan

3.3.3 Overig relevant gemeentelijk beleid

4 Planologische en milieutechnische randvoorwaarden

4.1 Flora en fauna

4.1.1 Wettelijk kader

4.1.2 Effect te vergunnen activiteiten

4.1.3 Aanbevelingen

4.1.4 Conclusie

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

4.2.1 Cultuurhistorie

4.2.2 Archeologie

4.2.3 Conclusie

4.3 Verkeer en parkeren

4.3.1 Parkeren

4.3.2 Verkeer

4.3.3 Conclusie

4.4 Luchtkwaliteit

4.5 Milieueffectrapportage

4.6 Bodemkwaliteit

4.6.1 Wettelijk kader

4.6.2 Onderzoek / beoordeling

4.6.3 Conclusie

4.7 Geluidhinder

4.8 Bedrijven en milieuzonering

4.8.1 Wettelijk kader

4.8.2 Onderzoek / beoordeling

4.8.3 Conclusie

4.9 Externe veiligheid

4.9.1 Wettelijk kader

4.9.2 Onderzoek / beoordeling

4.9.3 Conclusie

4.10 Kabels en leidingen

4.11 Water

4.11.1 Inleiding

4.11.2 Beleidskader

4.11.3 Beoordeling

4.11.4 Conclusie

5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

5.2 Inleidende regels

5.2.1 Begrippen

5.2.2 Wijze van meten

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

5.3.2 Bestemmingen

5.4 Algemene regels

5.4.1 Anti-dubbeltelregel

5.4.2 Overige algemene regels

5.5 Overgangs- en slotregels

5.5.1 Overgangsrecht

5.5.2 Slotregel

6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Inspraak en vooroverleg

6.2.2 Zienswijzen

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Aanleiding voor dit bestemmingsplan is het initiatief van de Hersteld Hervormde Gemeente van Scherpenzeel/Renswoude om aan de Pluimenweg 15 te Scherpenzeel een kerkgebouw te realiseren.

Sinds een aantal jaren is de Kerkvoogdij van de Hersteld Hervormde Gemeente op zoek naar een plaats om tot de vestiging van een eigen kerkgebouw te kunnen komen. In het kerkgebouw wil men haar kerkdiensten houden en tevens bijbehorende activiteiten, zoals vergaderingen, catechisaties en jeugdwerk, kunnen ontplooien. Op dit moment komt de Hersteld Hervormde Gemeente voor haar bijeenkomsten en kerkdiensten samen in de Wittenbergschool aan de Hovenierslaan 17 in Scherpenzeel. Voor de bijbehorende activiteiten worden verspreid over Scherpenzeel verschillende ruimten gehuurd. Na oriëntatie en onderzoek is gekozen voor een bedrijfspand op de locatie aan de Pluimenweg 15 in Scherpenzeel, onder meer omdat deze locatie past binnen de beleidskaders, goed bereikbaar is en de gronden konden worden verworven.

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat het in strijd is met de bijbehorende regels. Om de realisatie van het nieuwe kerkgebouw planologisch-juridisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk.

De gemeente Scherpenzeel heeft het principeverzoek voor de realisatie van het kerkgebouw aan de Pluimenweg 15 beoordeeld en per brief d.d. 8 december 2015 laten dat zij bereid is, onder voorwaarden, medewerking te verlenen aan de betreffende ontwikkeling op deze locatie. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het ruimtelijk plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied     

Het plangebied betreft een bedrijfsperceel in het woonwerklandschap op het bedrijventerrein ‘t Zwarte Land in Scherpenzeel. Dit bedrijventerrein is gelegen aan de westzijde van Scherpenzeel. Aan de oost- en zuidzijde van het plangebied bevinden zich overige bedrijfspercelen behorende tot het woonwerklandschap. Ter plaatse zijn bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen aanwezig. De noord- en westzijde van het plangebied wordt gevormd door de (doodlopende) Pluimenweg. Aan de overzijde van deze weg is eveneens een bedrijfsperceel gelegen dat tot het woonwerklandschap behoort. De verderop gelegen percelen horen bij het daadwerkelijke bedrijventerrein.

De planlocatie betreft het perceel kadastraal bekend gemeente Scherpenzeel, sectie D, nummer 3470 welke in eigendom is van initiatiefnemer. In onderstaande figuren is de begrenzing van het plangebied globaal weergegeven.

verplichtGlobale ligging plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

verplichtUitsnede kadastrale kaart

1.3 Vigerend bestemmingsplan     

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “Bedrijventerreinen”. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Scherpenzeel vastgesteld op 27 juni 2013.

In het bestemmingsplan “Bedrijventerreinen” kent het plangebied de bestemming “Bedrijf - Woonwerklandschap”. Op grond van deze bestemming zijn de gronden in hoofdzaak bestemd voor bedrijven van categorie 1 en 2 die zijn opgenomen in de bijbehorende Staat van Bedrijfsactiviteiten. Het begrip ‘bedrijf’ wordt conform de begripsbepaling gedefinieerd als: “een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan-huis-verbonden beroepen niet daaronder begrepen”. Bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd met een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale bouwhoogte van 10 meter. Het bouwvlak mag per bouwperceel voor maximaal 60% worden bebouwd. Tot slot geldt ter plaatse van het plangebied de dubbelbestemming “Waarde – Archeologische verwachtingswaarde 4 (laag)”.

De bouwmassa van het gewenste kerkgebouw is op zichzelf passend binnen de bouwmogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan. Een gebruik ten behoeve van religieuze doeleinden valt niet binnen de omschrijving van het begrip ‘bedrijf’ zoals weergegeven. De gewenste nieuwe situatie is daarmee strijdig met de vigerende bestemming “Bedrijf – Woonwerklandschap”. Er zijn geen afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen om hieraan medewerking te kunnen verlenen. Mitsdien is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

verplicht Uitsnede verbeelding bestemmingsplan “Bedrijventerreinen”

1.4 Opzet bestemmingsplan en toelichting     

Het bestemmingsplan “Pluimenweg 15” bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding, schaal 1:1000 (IDN nummer: NL.IMRO.0279.BP2017Pluimenweg15-vg01);
  • planregels.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • In hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in hoofdstuk 4 beschreven;
  • in hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de gevolgde inspraakprocedure en het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande en toekomstige situatie     

2.1 Ontstaansgeschiedenis     

2.1.1 Historische ontwikkeling     

De oudst bekende ontwikkeling van Scherpenzeel hangt samen met de locatie van het dorp in het grensgebied van Utrecht en Gelderland. In dergelijke gebieden werden veel versterkingen gebouwd, waaronder de voorloper van het huidige Huis Scherpenzeel. De naam Scherpenzeel (Scarpenzele) is zelfs mogelijk afgeleid van het versterkte huis, een zaal (zale) omringd door scherpe palen. Het dorp heeft zich nabij Huis Scherpenzeel ontwikkeld als een lintstructuur aan de Dorpsstraat en de straten die in het verlengde daarvan liggen, waaronder de Stationsweg en het Oosteinde. Aan deze twee straten is lintbebouwing tot stand gekomen. In deze structuur waren wel reeds individuele bedrijven aanwezig. Van bedrijventerreinen was echter nog lang geen sprake.

2.1.2 Ontwikkelingen na de Tweede Wereldoorlog     

Na de Tweede Wereldoorlog is in de gebieden ten noorden en zuiden van het historische lint aan de Dorpsstraat geleidelijk aan een aantal nieuwe planmatig opgezette woongebieden ontwikkeld. Scherpenzeel telt momenteel circa 9.500 inwoners.

Bedrijventerrein ‘t Zwarte Land is het oudste bedrijventerrein van Scherpenzeel. Vanaf de jaren '70 van de 20e eeuw is dit bedrijventerrein in fases tot stand gekomen. De laatste grote uitbreiding heeft plaatsgevonden in de jaren '90, waarna nieuwe ontwikkelingen nog alleen via verdere verdichting mogelijk zijn geworden. Door de aanleg van De Dreef ten noorden van Scherpenzeel is bovendien ook aan de noord- en westzijde een logische begrenzing van ‘t Zwarte Land ontstaan. De woonwijk Wittenberg en de Stationsweg vormden reeds de begrenzing aan de oost- en zuidzijde.

Een aantal jaar geleden heeft de gemeente Scherpenzeel het gemeentekantoor verplaatst naar ‘t Zwarte Land, waar een bestaand kantoorpand aan de Stationsweg is betrokken. Voor het overige hebben zich de afgelopen jaren geen grote ontwikkelingen meer voorgedaan op het bedrijventerrein ‘t Zwarte Land.

2.2 Bestaande situatie (ruimtelijke en functioneel)     

Planlocatie

De locatie Pluimenweg 15 beslaat het kadastrale perceel gemeente Scherpenzeel, sectie D, nummer 3470. De totale oppervlakte van de locatie bedraagt circa 825 m2, welke grotendeels verhard is. Het plangebied is gelegen in het woonwerklandschap op het bedrijventerrein ‘t Zwarte Land aan de doodlopende Pluimenweg.

In de bestaande situatie kennen de gronden behorende tot het plangebied een functie ten behoeve van bedrijven in de relatief lichtere bedrijfscategorieën (categorie 1 en 2 bedrijven). Er is ter plaatse geen bedrijfswoning aanwezig. Het huidige pand heeft een aantal jaar leeg en te koop gestaan. Voorheen was het bedrijf Interdent Tandtechniek, een laboratorium, gevestigd op de betreffende locatie. De bestaande bebouwing betreft een 1-laags bedrijfspand met een bouwhoogte van circa 3,5 meter. De oppervlakte van de bebouwing bedraagt circa 255 m2. Op het terrein zijn 12 parkeerplaatsen aanwezig.

Omgeving

De directe omgeving van het plangebied behoort tot het woonwerklandschap. Dit woonwerklandschap bestaat uit kleine bedrijfjes met in veel gevallen een bedrijfswoning. De bedrijfsactiviteiten zijn van dien aard dat ze goed inpasbaar zijn in een omgeving met woningen. Voor het overige zijn op bedrijventerrein ‘t Zwarte Land overwegend grootschalige bedrijven gevestigd gericht op productie, distributie en op- en overslag.

De op ‘t Zwarte Land aanwezige verkaveling is overwegend tot stand gekomen op basis van voorheen aanwezige agrarische percelen. De bedrijfsbebouwing is dan ook vrijwel allemaal in één en dezelfde richting gebouwd en ligt daarmee parallel aan de weg Glashorst. Alleen de positionering van de voormalige lintbebouwing (met name woningen) aan de Stationsweg en de bebouwing aan de Industrielaan en de weg Het Zwarte Land wijkt daarvan enigszins af.

verplichtAanzicht plangebied vanuit het noorden (bron: Google Earth)

verplichtAanzicht plangebied vanuit het westen (bron: Google Earth)

2.3 Toekomstige situatie     

Het bouwplan voorziet ter plaatse van het plangebied in het omzetten van de huidige bedrijfsfunctie naar een functie ten behoeve van religieuze doeleinden. Om de bestaande bebouwing geschikt te maken voor het houden van kerkdiensten en het gebruik ten behoeve van kerkelijke activiteiten, zal het bedrijfspand gedeeltelijk worden verbouwd en vergroot. Er wordt geen bebouwing gesloopt.

Het pand wordt aan de voorzijde uitgebouwd met circa 70 m2. De oppervlakte van de bebouwing bedraagt daarmee in de nieuwe situatie circa 325 m2. Voorts wordt op het oostelijk deel van de bebouwing (de kerkzaal) een kap geplaatst. Het deel van de bebouwing met kap kent een goothoogte van circa 4,5 meter en een bouwhoogte van maximaal 10 meter. De spits van de kerk kan een hoogte bereiken van circa 11 meter. De bijzalen van de kerk bevinden zich binnen de huidige bebouwing en kennen een bouwhoogte van 3,5 meter. Voorts wordt op het terrein bij de kerk een pergola en schutting gerealiseerd ten behoeve van een fietsenstalling.

De Hersteld Hervormde Gemeente bestaat uit circa 200 leden, waarvan 80 tot 100 de bijeenkomsten bezoeken. Dit aantal is al jaren stabiel. De kerkzaal bestaat uit 125 zitplaatsen. Daarnaast zijn er diverse bijzalen aanwezig.

Het terrein wordt ontsloten via de Pluimenweg en Glashorst richting de Industrielaan. Op eigen terrein zijn, na herinrichting, 17 parkeerplaatsen aanwezig. Voorts bestaat er de mogelijkheid dat op de nabijgelegen (bedrijfs)percelen aan de Pluimenweg 5/7, Glashorst 95 en Glashorst 107 wordt voorzien in aanvullende parkeergelegenheid. Op het aspect parkeren wordt in paragraaf 4.3.1 nader ingegaan. Onderstaand is een situatieschets, alsmede een impressie van de nieuwe situatie opgenomen.

verplichtSituatieschets nieuwe situatie

verplichtImpressie nieuwe kerkgebouw

Inpassing in omgeving

Zoals aangegeven bedraagt de oppervlakte van de bebouwing in de nieuwe situatie circa 325 m2 en kent de kerkzaal een goothoogte van circa 4,5 meter en een bouwhoogte van maximaal 10 meter. Van belang is dat het gebouw passend is in zijn omgeving.

Ten eerste geldt dat de bouwmassa op zichzelf passend is binnen de bouwmogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan. Een zelfde bouwvolume is in de huidige situatie ook mogelijk ten behoeve van een bedrijfsgebouw. Daarnaast geldt dit ook voor de directe omgeving. Zo mogen op korte afstand van het plangebied bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen met een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale bouwhoogte van 10 meter aanwezig zijn. In die zin is de bouwmassa van het nieuwe kerkgebouw passend in zijn omgeving.

In de feitelijke situatie is de bebouwing in de directe omgeving kleinschaliger van aard. Er is (nog) niet overal gebruik gemaakt van de maximale planologische mogelijkheden. De goothoogte van het kerkgebouw van circa 4,5 meter met kap voegt zich echter juist naar de bedrijfswoningen in de directe omgeving. Deze bedrijfswoningen kennen een goothoogte van circa 3,5 meter met kap. De bouwhoogte van het kerkgebouw wijkt, ten opzichte van de bedrijfswoningen, beperkt af. Dit is echter niet ongebruikelijk bij een dergelijk (kerk)gebouw.

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)     

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.

Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Daarbij wordt ingezet op een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, zoveel mogelijk over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk voor een groot deel los.

In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur.

Verder is één van de nationale belangen die de SVIR benoemt, het belang van een ‘zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten’. Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Alle stedelijke ontwikkelingen dienen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.

Conclusie

Het betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. Het rijksbeleid is voor het realiseren van het kerkgebouw niet relevant. De ladder voor duurzame verstedelijking komt in paragraaf 3.1.3 aan de orde.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening     

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

In het Barro zijn vijftien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven. Het realiseren van een kerkgebouw binnen de bebouwde kom van Scherpenzeel, valt niet onder één van de projecten uit het Barro. Door het initiatief zal eveneens geen nationaal belang worden geschaad.

3.1.3 Ladder voor Duurzame Verstedelijking     

Op basis van de ladder voor duurzame verstedelijking dient gemotiveerd te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking werkt volgens drie stappen:

  • beoordeling door betrokken overheden of beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en gemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
  • indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
  • indien herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt.

De ladder voor duurzame verstedelijking is alleen van toepassing wanneer sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Volgens artikel 1.1.1 lid 1, aanhef en onder i Bro is een stedelijke ontwikkeling een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Primair geldt dat op grond van het vigerende bestemmingsplan ‘Bedrijventerreinen’ op de locatie Pluimenweg 15 de nieuwe oppervlakte aan bebouwing (en zelfs een grotere oppervlakte) al is toegestaan. Er vindt hiermee geen nieuw beslag op de ruimte plaats en er is derhalve geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing.

Secundair geldt dat het begrip ‘andere stedelijke voorziening’ niet nader is gedefinieerd in het Bro. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet op de locatie Pluimenweg 15 met de bestemming ‘Maatschappelijk’ in een gebruik ten behoeve van religieuze doeleinden. Het bestemmingsvlak kent een oppervlakte van circa 825 m2 en de bebouwde oppervlakte van het kerkgebouw bedraagt in totaal circa 325 m2. Gelet op de kleinschalige bebouwing die het plan mogelijk maakt, alsmede de beperkte omvang en beperkte gebruiksmogelijkheden, is er geen sprake van een ‘andere stedelijke voorziening’ als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1, aanhef en onder i Bro. Daarmee kan de ontwikkeling aan de Pluimenweg 15 niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling en is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing. In dit kader wordt verwezen naar een uitspraak van de AbRS van 17 december 2014 (zaaknummer: 201405814/1/R2).

Dat onderhavige ontwikkeling niet is aan te merken als een ‘stedelijke ontwikkeling’ betekent echter niet dat de behoefte niet hoeft te worden aangetoond. De Hersteld Hervormd Gemeente heeft in de huidige situatie niet de beschikking over een eigen kerkgebouw en komt samen in de Wittenbergschool in Scherpenzeel. Zoals aangegeven bestaat de Hersteld Hervormde Gemeente uit circa 200 leden, waarvan 80 tot 100 de bijeenkomsten bezoeken. Dit aantal is al jaren stabiel. Gelet op het voorgaande wordt voldaan aan de voorwaarde dat er sprake dient te zijn van een actuele behoefte.

3.2 Provinciaal beleid     

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland     

Op 9 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Gelderland. De Gelderse omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies. Om flexibeler in te spelen op de veranderende behoeften en de regionale verschillen is de omgevingsvisie via co-creatie tot stand gekomen.

De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  1. een duurzame economische structuur;
  2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Vanuit de invalshoeken Dynamisch, Divers en Mooi Gelderland zijn ambities opgenomen om de doelen in de praktijk waar te maken. De strategie van de provincie om deze doelen te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat daarom voor:

  • sterke steden, van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken;
  • een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

Food Valley Regio

Het plangebied is gelegen in de Food Valley Regio. Deze regio is een belangrijke voedingsbodem voor de Nederlandse economie en een inspirerende kennisregio in Europa. Karakteristiek voor FoodValley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving.

Bedrijventerreinen

Het plangebied is gelegen op het bedrijventerrein ‘t Zwarte Land. De provincie gaat voor wat betreft bedrijventerreinen uit van de regionale programmeringsafspraken over voorraden en soorten bedrijventerreinen die in 2012 zijn gemaakt. Deze afspraken zorgen voor voldoende kwaliteit en kwantiteit van bedrijventerreinen. Daarin staan onder meer afspraken over regionale bedrijventerreinen, intergemeentelijke terreinen en kadegebonden terreinen. Het uitgangspunt is zorgvuldig ruimtegebruik: terughoudend zijn met het ontwikkelen van nieuwe bedrijventerreinen.

Duurzame verstedelijking

Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

  • past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
  • hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?

Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd.

Conclusie

De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling betreft de transformatie van een leegstaand bedrijfspand in een kerkgebouw. Het plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied. Hiermee wordt maximaal voldaan aan het uitgangspunt van zorgvuldig ruimtegebruik. Er is sprake van duurzame verstedelijking nu een bestaand gebouw wordt benut voor een nieuwe functie. De ladder voor duurzame verstedelijking is reeds in paragraaf 3.1.3 aan de orde gekomen. Voorts is de nieuwe functie passend in de omgeving door het gemengde karakter met verschillende kleinere bedrijven en woningen. Voor het overige is het initiatief eveneens niet in strijd met de andere ambities uit de Omgevingsvisie van de Provincie Gelderland.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland     

De Omgevingsverordening Gelderland is vastgesteld op 24 september 2014 door Provinciale Staten. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. De voorgenomen ontwikkeling zal moeten voldoen aan de regels in de verordening.

De van belang zijnde thema’s zijn reeds in paragraaf 3.2.1 aan de orde gekomen. Hieruit blijkt dat er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling zijn.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de regels uit de verordening.

3.3 Gemeentelijk beleid     

3.3.1 Structuurvisie Scherpenzeel     

Op 31 oktober 2013 is de structuurvisie Scherpenzeel door de gemeente vastgesteld. De structuurvisie schetst de ruimtelijke ontwikkeling tot 2030.

De ruimtelijke visie op hoofdlijnen voor het dorp is gericht op het behoud van het groene karakter van de kern. De afgelopen jaren is inbreiding erg belangrijk geweest waardoor het bestaande dorpsgebied verdicht is geraakt. Inbreiding blijft mogelijk in de toekomst, zo lang er sprake is van transformatie en herstructurering. Groene plekken in het dorp dienen zoveel als mogelijk behouden te blijven. Daarnaast zal uitbreiding nodig zijn om aan de woningbehoefte te kunnen voldoen.

Bedrijventerreinen

De gemeente heeft lange tijd de koers gevolgd geen nieuw bedrijventerrein te ontwikkelen. Ruimte is gezocht door te intensiveren binnen de bestaande bedrijventerreinen ’t Zwarte Land en Hogekamp Oost, alsmede bij de gemeente Woudenberg of elders in de regio ruimte te vinden. De aanpak heeft geleid tot zuinig ruimtegebruik, maar tevens ook tot het verlies van (potentiële) werkgelegenheid in de gemeente.

De gemeente blijft inzetten op zuinig ruimtegebruik, waar revitaliseren en intensiveren van bestaande terreinen de voorkeur geniet boven uitbreiding van het ruimtegebruik buiten de bestaande terreinen. Dit gebeurt ook door in te zetten op een beleid dat is gericht op het juiste bedrijf op de juiste plaats. In Scherpenzeel is blijvend ruimte voor kleinschalige bedrijven. Middelgrote bedrijven kunnen terecht in Woudenberg, zoals overeengekomen met de gemeente Woudenberg. Grote bedrijven zullen hun plek kunnen krijgen in de regio, zoals in Ede, Veenendaal en Barneveld.

Wat betreft de locaties binnen de gemeente Scherpenzeel kan voor de vestiging en uitbreiding van kleinschalige bedrijvigheid met een zeer beperkte milieuhinder ruimte gevonden worden binnen de bestaande en nieuwe woongebieden. Andere kleinschalige bedrijven kunnen terecht op de bedrijventerreinen ‘t Zwarte Land en de Hogekamp Oost. Waar door verplaatsing, krimp of beëindiging ruimte ontstaat, zal deze allereerst ingevuld worden door kleinschalige bedrijven. In hoeverre de komende jaren aanvullend hierop behoefte is aan uitbreiding van bedrijventerrein, zal apart, los van de gebiedsvisies van Scherpenzeel-noord, Scherpenzeel-zuid en het centrum, worden onderzocht in samenwerking met de ondernemersvereniging. Mocht uit deze studie blijken dat er behoefte bestaat uit een substantiële uitbreiding van bedrijventerrein in Scherpenzeel, zal een definitieve locatiekeuze hiervoor worden gemaakt. De opties die bij deze locatiekeuze worden betrokken zijn de zoekrichtingen zoals aangegeven op het kaartbeeld ‘Visie op hoofdlijnen’ en ‘Integraal beleid’. Parallel aan het behoefte-onderzoek verkent de gemeente de zoekrichtingen met de provincie Gelderland.

verplicht Visie op hoofdlijnen (bron: Structuurvisie Scherpenzeel)

Conclusie

Voorliggend initiatief past binnen de uitgangspunten en de visie, zoals verwoord in de Structuurvisie Scherpenzeel. De onderhavige ontwikkeling betreft inbreiding waarbij een bestaand bedrijfspand wordt getransformeerd. Zoals eerder aangegeven is er derhalve sprake van zuinig ruimtegebruik. De directe omgeving is bestemd ten behoeve van wonen en werken. Een leegstaand bedrijfsgebouw is onwenselijk waardoor een nieuwe (maatschappelijke) functie ter plaatse aanvaardbaar is. Voorts valt een kerkgebouw binnen milieucategorie 2 en is deze functie derhalve passend binnen (en vergelijkbaar met) de kleinschalige bedrijvigheid ter plaatse van het woonwerklandschap.

3.3.2 Gemeentelijk verkeers en vervoersplan     

Het gemeentelijk verkeers en vervoersplan (GVVP) is opgesteld voor de periode 2012- 2016. Het GVVP is een kaderstellende notitie. Eventuele verdieping op inhoudelijk niveau wordt uitgewerkt in bijlagen of indien nodig in later op te stellen deelplannen.

De algemene doelstelling van het GVVP kan als volgt worden geformuleerd: Het behouden en waar nodig het creëren van een doelmatig, leefbaar en duurzaam veilig verkeers- en vervoerssysteem waarvan de kwaliteit voor de individuele gebruiker in een goede verhouding staat de kwaliteit voor de samenleving in Scherpenzeel als geheel. De verkeershinder voor de dagelijkse leefomgeving dient hierbij tot een acceptabel minimum te worden beperkt.

De beleidsspeerpunten van dit GVVP bestaan uit de volgende drie hoofdpunten:

Veiligheid

  • Bevorderen verkeersveiligheid en educatie. Ad hoc-maatregelen leiden niet tot een grote verbetering van de verkeersveiligheid. Derhalve dient een samenhangend verkeerssysteem te worden opgezet zodat de verkeersveiligheid wordt verbeterd.
  • Afstemming wegfunctie, wegcategorie, snelheidsregime en wegbeeld.
  • De uitwerkingsdoelstelling van het categoriseren is het (op termijn) in overeenstemming brengen van de weginrichting met de functie die de weg in het wensbeeld heeft gekregen. Als uitwerking van de categorisering zullen de 30 km/uur gebieden worden uitgebreid. Het is dan ook van groot belang dat zoveel mogelijk dezelfde maatregelen worden gebruikt binnen de gemeente. Uniforme uitvoering van de maatregelen zorgt voor een herkenbaar wegbeeld en het gewenste verkeersgedrag.
  • Uitvoering van de maatregelen volgens normen en richtlijnen (CROW) is hierbij van belang. Herinrichtingsplannen, reconstructies, onderhoudswerkzaamheden en dergelijke dienen te worden getoetst aan het streefplan voor wegcategorisering.
  • Handhaving en controle op verkeersregels.

Leefbaarheid

  • Verbetering verkeersklimaat voor de voetgangers en fietsers.
  • Terugdringen hinder doorgaand autoverkeer en onnodig/vermijdbaar autoverkeer.

Bereikbaarheid

  • Bereikbaarheid van belangrijke bestemmingen voor de auto en vrachtauto bevorderen.
  • Openbaar vervoer verbeteren.
  • Zorg dragen voor goede bereikbaarheid voor hulpdiensten.
  • Fietsvoorzieningen verbeteren, completeren en onderhouden.
  • Bevorderen van evenwichtige verhouding tussen vraag en aanbod van parkeervoorzieningen in het centrum.

Conclusie

Voor de locatie van het plangebied is in het GVVP geen specifieke informatie opgenomen. Waar mogelijk zal bij de uitwerking van het plan aandacht zijn voor de verkeerskundige aspecten, zoals benoemd in het GVVP. De locatie is goed bereikbaar voor auto- en fietsverkeer.

3.3.3 Overig relevant gemeentelijk beleid     

In de raadsvergadering van 29 september 2016 is de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld. Hierin wordt het gemeentelijke welstandbeleid beschreven dat als toetsingskader dient voor het verlenen van omgevingsvergunningen voor het bouwen. In de regels van het bestemmingsplan zijn de in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit genoemde regelingen vertaald naar concrete regels.

Een laatste gemeentelijk beleidsstuk dat relevant is om aan te halen betreft de 'Bomenverordening gemeente Scherpenzeel 2010'. Hierin zijn de aanwezige boomstructuren en de gemeentelijke en nationale monumentale bomen op kaart gezet en voorzien van een beschermende regeling. Ter plaatse van het plangebied zijn geen boomstructuren en/of gemeentelijke en nationale monumentale bomen aanwezig.

verplicht Uitsnede kaart bomenverordening 2010 met aanduiding plangebied

Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische randvoorwaarden     

In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Achtereenvolgens komen de aspecten ten aanzien van flora en fauna, cultuurhistorie en archeologie, verkeer en parkeren, de milieuaspecten en water aan bod. Afgesloten zal worden met een korte conclusie.

4.1 Flora en fauna     

4.1.1 Wettelijk kader     

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden (voorheen geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998). Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden (voorheen geregeld in de flora- en faunawet). Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

NNN

Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000-gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota’s en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.

4.1.2 Effect te vergunnen activiteiten     

Onderhavig initiatief voorziet in het realiseren van een kerkgebouw ter plaatse van de Pluimenweg 15 in Scherpenzeel. Hiertoe zal op de bestaande bebouwing een kap worden geplaatst. Daarnaast wordt het pand aan de voorzijde uitgebouwd en wordt het terrein heringericht ten behoeve van het parkeren. Dergelijke activiteiten kunnen schadelijke effecten hebben op beschermde soorten. De Wet natuurbescherming kan hierdoor worden overtreden.

Om de effecten van de voorgenomen wijziging op de aanwezige flora en fauna te bepalen is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd door Jansen & Jansen Groenadviesbureau (bijlage 1). Dit verkennend onderzoek zoomt in op de (mogelijke) schadelijke effecten door de activiteiten en op welke wijze in het kader van de wet gehandeld kan worden.

Gebiedsbescherming

De planlocatie ligt op ruim 10 kilometer afstand van de Natura 2000-gebieden ‘De Veluwe’ en ‘Rijntakken’. Het plangebied is geen onderdeel van het NNN. Het NNN is op een afstand van meer dan 700 meter van het plangebied gelegen. Gelet op de aard van het planvoornemen en de afstand van het planvoornemen tot de in de omgeving aanwezige natuurgebieden, mag worden geconcludeerd dat de ontwikkeling daar geen nadelige invloed op uitoefent.

Soortenbescherming

Het veldbezoek is op 27 juni 2016 door ecoloog H. Jansen van Jansen & Jansen Groenadviesbureau uitgevoerd. In het plangebied zijn de ruimtelijke structuren en ecotopen geïnventariseerd. Er is zoveel mogelijk concrete informatie verzameld met betrekking tot de aan- of afwezigheid van beschermde soorten. Vervolgens is een literatuurstudie uitgevoerd. De literatuurstudie richt zich op bekende (verspreidings) gegevens die relevant zijn voor het voorkomen van beschermde flora- en fauna op de locatie. Aan de hand van de gegevens uit de literatuurstudie en van het veldbezoek kan een inschatting worden gemaakt, welke beschermde flora en fauna in het plangebied (of in de nabijheid) aanwezig zijn. Hierop kan de inschatting worden gemaakt welke invloed de voorgenomen ingrepen hebben op deze natuurwaarden. Naar aanleiding van het literatuuronderzoek en het veldbezoek worden onderstaand de relevante conclusies weergegeven:

Vleermuizen

Uit de resultaten blijkt dat er geen vaste rust – en verblijfplaatsen en vliegroutes van vleermuizen voorkomen in het plangebied. Mogelijk wordt er in de nabijheid van het plangebied door vleermuizen gefoerageerd. De voorgenomen plannen zullen geen negatieve effecten hebben op het foerageergebied (omvang en kwaliteit) van de vleermuis. De toetsing laat zien dat er door de ingreep geen negatieven effecten op vaste rust en/of verblijfplaatsen, vliegroutes en het foerageergebied van vleermuizen te verwachten is. Aanvullend onderzoek dan wel een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is niet vereist.

Vogels

Uit de resultaten blijkt dat het plangebied niet geschikt is voor vaste rust- en verblijfplaatsen van jaarrond beschermde broedvogels. Ook zijn geen sporen aangetroffen welke wijzen op de aanwezigheid van dergelijke vaste rust- en verblijfplaatsen. Negatieve effecten voor broedvogels met jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen zijn niet te verwachten. Aanvullend onderzoek dan wel een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is niet vereist.

4.1.3 Aanbevelingen     

Broedseizoen

Wat betreft de (algemene) broedvogels (waaronder het vuurgoudhaantje) wordt geadviseerd om de werkzaamheden uit te voeren buiten het broedseizoen (tussen half maart en half juli). Het verstoren van broedende vogels is te allen tijde verboden volgens de Flora- en faunawet. De werkzaamheden kunnen het gehele jaar worden uitgevoerd mits initiatiefnemer er zeker van is dat geen nesten van broedende vogels worden verstoord.

Zorgplicht

Voor alle planten- en diersoorten geldt de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora en/of fauna kan hebben, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.

4.1.4 Conclusie     

Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de Flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief wanneer de hiervoor genoemde aanbevelingen in acht worden genomen. Deze aanbevelingen worden in acht genomen.

4.2 Cultuurhistorie en archeologie     

4.2.1 Cultuurhistorie     

De bebouwing in het plangebied en in de directe omgeving daarvan is in het vigerende bestemmingsplan “Bedrijventerreinen” niet aangeduid als monument of als ‘cultuurhistorische waarden’. Voorts geeft de provinciale kaart 'Historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie' de aanwezige cultuurhistorisch waardevolle elementen in de omgeving aan. De Stationsweg en de Glashorst zijn aangeduid als lijnvormige historisch-geografische eenheid.

Gelet op de ligging van het plangebied ten opzichte van de betreffende lijnvormige historisch-geografische eenheden doet het voornemen geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarden. De lijnvormige historisch-geografische eenheden blijven als gevolg van onderhavig initiatief in stand. Verder is van belang dat met onderhavige ontwikkeling geen verruiming van de bouwmogelijkheden plaatsvindt ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan.

4.2.2 Archeologie     

Wettelijk kader

In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In het verdrag van Malta wordt gesteld dat de archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. Door artikel 38a van de gewijzigde Monumentenwet 1988 worden gemeenten thans verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.

Onderzoek / beoordeling

Het plangebied kent op basis van het vigerende bestemmingsplan de dubbelbestemming “Waarde – Archeologische verwachtingswaarde 4 (laag)”. Dit houdt in dat de gronden mede bestemd zijn voor het behoud van en de bescherming van de ter plaatse verwachte archeologische waarde.

De gemeente Scherpenzeel beschikt voorts over een Archeologische waarden- en verwachtingskaart waar initiatieven aan worden getoetst. De Archeologische waarden- en verwachtingskaart geeft de archeologische verwachting weer voor de binnen de gemeente gelegen gronden. Het plangebied kent hierin een lage verwachtingswaarde.

Aan elke van de onderscheiden verwachtingswaarden is een maximale oppervlakte- en dieptegrens gekoppeld. In 2011 heeft een aanpassing plaatsgevonden aan deze grenzen ten opzichte van de oorspronkelijke maten. De actuele oppervlakte- en dieptegrens per onderscheiden zone is in onderstaand schema weergegeven.

verplicht Schematische weergave oppervlakte- en dieptegrenzen archeologische verwachting

In bepaalde situaties bestaat derhalve de noodzaak tot archeologisch onderzoek. Zo nodig worden nieuwe ontwikkelingen aan de archeologische waarden aangepast. Bij een lage archeologische verwachting geldt dat een archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden wanneer de bodemverstoring dieper is dan 30 cm en het oppervlak van de verstoring meer dan 10.000 m2 bedraagt. Nu het plangebied een grootte kent van 825 m2 blijft de ontwikkeling ruim onder de gestelde onderzoeksgrens. Archeologisch onderzoek is derhalve niet benodigd.

Indien bij de werkzaamheden in het plangebied toch vondsten (aardewerkscherven, vuursteen, metalen objecten, oude funderingen of opvallende donkere verkleuringen in het gele zand) worden aangetroffen waarvan men redelijkerwijs kan vermoeden dat deze van archeologische betekenis zijn, dient hiervan onmiddellijk melding te worden gemaakt (art. 53 Monumentenwet).

4.2.3 Conclusie     

Gelet op het voorgaande vormen de aspecten cultuurhistorie en archeologie geen belemmering voor de onderhavige planontwikkeling.

4.3 Verkeer en parkeren     

Zowel vanuit de ruimtelijke ordening als vanuit verkeer en vervoer is een goede ontsluiting van belang. Door toepassing van een mobiliteitstoets worden ten eerste mobiliteitseffecten in beeld gebracht. Daarna volgt een overzicht van het parkeren.

4.3.1 Parkeren     

Op basis van de kencijfers CROW in publicatie 317: Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie kan eveneens inzicht worden verkregen in de parkeersituatie. Van het aantal benodigde parkeerplaatsen is de volgende berekening gemaakt:

Omschrijving Min. (per zitplaats) Max. (per zitplaats) Tot. min. Tot. max.
Religiegebouw (125 zitplaatsen) 0,1 0,2 12,5 25
Totaal aantal parkeerplaatsen 12,5 25

Tabel parkeren

De gemeente Scherpenzeel gaat voor een religiegebouw uit van de maximale CROW-norm van 0,2 parkeerplaatsen per zitplaats. Van een dergelijke norm kan worden uitgegaan vanwege het feit dat door het (deels) lokale karakter van de kerk een deel van de bezoekers met de fiets of lopend komt. Daarnaast hebben auto’s die naar de kerk komen vaak een bezetting van meerdere personen per auto. Uitgaande van de maximale CROW-norm dienen 25 parkeerplaatsen in het plan te worden opgenomen.

Om de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid juridisch te borgen is in de regels een voorwaardelijke bepaling voor het parkeren opgenomen. Hierin is de parkeernorm van 0,2 parkeerplaatsen per zitplaats vastgelegd. Het parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden of, indien niet op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien, op de nabijgelegen (bedrijfs)percelen aan de Pluimenweg 5/7, Glashorst 95 en Glashorst 107. Met de voorwaardelijke bepaling is de parkeernorm/het aantal beschikbare parkeerplaatsen maatgevend voor het aantal zitplaatsen. Op deze wijze zijn te allen tijde voldoende parkeerplaatsen aanwezig voor het aantal zitplaatsen.

In de nieuwe situatie zijn op het terrein aan de Pluimenweg 15 in totaal 17 parkeerplaatsen opgenomen. Per e-mail van 23 augustus 2016 heeft de Brandweer Gelderland-Midden aangegeven geen bezwaar te hebben tegen deze inrichting. Brandweer Gelderland-Midden geeft aan dat ruimschoots wordt voldaan aan de eis dat de toegang van het gebouw tot op 40 meter door een brandweervoertuig te benaderen moet zijn. Daarnaast bevinden zich binnen een straal van 550 meter geen risicovolle objecten.

Met de 17 parkeerplaatsen op eigen terrein en de mogelijkheid tot aanvullende parkeergelegenheid op de nabijgelegen (bedrijs)percelen aan de Pluimenweg 5/7, Glashorst 95 en Glashorst 107 wordt voorzien in ruim voldoende parkeergelegenheid voor de capaciteit van 125 zitplaatsen. Hier zal met name op zondag, als zwaartepunt, gebruik van worden gemaakt. Op de overige dagen zullen de 17 parkeerplaatsen op eigen terrein (overeenkomend met 85 zitplaatsen) in principe voldoende zijn, gezien de ervaringscijfers van bezoekersaantallen bij doordeweekse diensten en activiteiten. De voorwaardelijke bepaling biedt echter wel de mogelijkheid om ook op de overige dagen, bij eventuele piekmomenten of gelegenheden, gebruik te maken van de betreffende (bedrijfs)percelen zodat in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien.

Met inachtneming van het voorgaande voorziet het plan derhalve in voldoende parkeerplaatsen. Alle parkeerplaatsen op eigen terrein zijn te bereiken via de Pluimenweg aan de noordzijde van het plangebied.

4.3.2 Verkeer     

De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de Pluimenweg en Glashorst richting de Industrielaan. Bezoekers van buiten de kern Scherpenzeel kunnen vervolgens gebruik maken van de N224 welke Scherpenzeel ontsluit.

Met betrekking tot verkeer is het in eerste instantie van belang om in te gaan op de verkeersaantrekkende werking van de functies die in de oude situatie mogelijk zijn ter plaatse van het plangebied. Deze mogelijkheden zullen na de onderhavige ontwikkeling verdwijnen. Het plangebied kent in het vigerende bestemmingsplan de bestemming “Bedrijf - Woonwerklandschap” op grond waarvan bedrijven in categorie 1 en 2 zijn toegestaan. Het bouwvlak waarbinnen de bebouwing gerealiseerd mag worden heeft een grootte van circa 560 m2. Dit bouwvlak mag voor maximaal 60% worden bebouwd, waardoor een maximale bebouwde oppervlakte ontstaat van circa 336 m2.

Gelet op de aard van de bedrijvigheid ter plaatse van het woonwerklandschap is aansluiting gezocht bij de kencijfers voor een ‘bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief’. Op grond van het voorgaande genereert de oude situatie het volgende verkeer. Hierbij is, ondanks dat planologisch gezien meerdere bouwlagen mogelijk zijn, uitgegaan van bebouwing in één bouwlaag waardoor er sprake is van circa 336 m2 BVO. Verder is voor het onderhavige plangebied uitgegaan van de kencijfers behorende bij ‘weinig stedelijk’ en ‘rest bebouwde kom’.

Omschrijving Min. (per 100 m2bvo) Max. (per 100 m2bvo) Tot. min. Tot. max.
Bedrijf ‘arbeidsextensief/ bezoekersextensief (ca. 336 m2 bvo) 3,9 5,7 13,1 19,2
Totaal verkeersbewegingen/etmaal 13,1 19,2

Tabel verkeersgeneratie per dag oude situatie

Op basis van bovenstaande berekening resulteert het maximale aantal verkeersbewegingen per dag in de oude situatie, uitgaande van één bouwlaag, in circa 19. Voor het kerkgebouw geldt dat de zondag de meeste verkeersbewegingen genereert. Uitgaande van twee kerkdiensten per zondag en volle benutting van het aantal benodigde parkeerplaatsen (25) zal er op zondag sprake zijn van circa 100 verkeersbewegingen. Ten gevolge van onderhavig plan neemt het maximale aantal verkeersbewegingen per dag dan ook toe met circa 81. Het verkeer van en naar de kerk vindt echter voornamelijk plaats op de rustige uren. De capaciteit van de omliggende wegen is voldoende. Er zijn geen problemen te verwachten ten aanzien van de doorstroming van het verkeer. De toename van het aantal verkeersbewegingen heeft voor aangrenzende woningen ten opzichte van de huidige functie een gering en verantwoord effect.

De intensiteiten van het verkeer naar kerkelijke activiteiten doordeweeks zijn aanmerkelijk geringer. Een kerkgebouw wordt ten opzichte van een bedrijfsfunctie minder permanent gebruikt waardoor er op doordeweekse dagen eerder sprake zal zijn van een afname van het aantal verkeersbewegingen en derhalve van een verbetering. De ligging van het plangebied nabij het kruispunt met de Pluimenweg zal, gezien het feit dat ter plaatse enkel bestemmingsverkeer komt, geen bezwaar vormen.

4.3.3 Conclusie     

Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen.

4.4 Luchtkwaliteit     

AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van NIBM, zijn vastgelegd in de AMvB-NIBM. In de AMvB-NIBM is vastgelegd dat een verslechtering van 3% van de luchtkwaliteit (c.q. een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als ‘niet in betekenende mate’ kan worden beschouwd.

Initiatief is NIBM

In relatie tot de categorieën van projecten, genoemd in de regeling NIBM, kan het project waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft worden aangemerkt als gering van omvang. Ook al zal door het initiatief het verkeer van en naar het plangebied toenemen, is de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het plan op de luchtkwaliteit dusdanig gering dat deze niet in betekende mate zal bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

Onderstaande proefberekening bevestigt deze conclusie. In de proefberekening is uitgegaan van de theoretische situatie dat het totaal aantal benodigde parkeerplaatsen (25) dagelijks éénmaal benut zou worden.

verplicht

Rekenresultaat NIBM-tool (bron:http://www.infomil.nl)

Besluit gevoelige bestemmingen

Naast de Wet luchtkwaliteit is op 16 januari 2009 het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Met deze Algemene maatregel van bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen', zoals scholen, kinderdagverblijven, verzorgings-, verpleeg- en bejaardenhuizen, in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. De functie van kerk valt niet onder het Besluit gevoelige bestemmingen.

Conclusie

Uit het vorenstaande blijkt dat onderhavig project valt binnen de begrenzing van ‘niet in betekende mate’ (NIBM). Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven. De functie van kerk valt tevens niet onder het Besluit gevoelige bestemmingen. Bovendien ligt het plangebied niet in de directe nabijheid van een provinciale- of rijksweg.

4.5 Milieueffectrapportage     

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. De verplichting tot het toepassen van een m.e.r.-procedure ontstaat als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage én een omvang heeft boven de vermelde richtwaarden én voor die activiteit de aangewezen besluiten genomen moeten worden en/of plannen worden vastgesteld.

Het Besluit m.e.r. maakt onderscheid naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Het Besluit bevat daartoe twee lijsten van activiteiten, respectievelijk onderdeel C en D. Beide onderdelen bestaan uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele richtwaarden. Kolom 3 geeft aan voor welke plannen de plan-m.e.r.-plicht geldt. Kolom 4 benoemd voor welke besluiten de m.e.r.-(beoordelings)-plicht geldt.

Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen, danwel een m.e.r.-plichtig plan mag worden vastgesteld. De activiteit is dan direct m.e.r.-plichtig. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is voor het betreffende besluit en/of plan.

Als de omvang van een activiteit onder de richtwaarde van de D-lijst zit, is er waarschijnlijk geen sprake van aanzienlijke milieugevolgen. Maar de omvang van een project is niet het enige criterium om wel of geen m.e.r.-(beoordeling) uit te voeren. Het gaat in het Besluit om richtwaarden. Dat betekent dat het bevoegd gezag zich, ook bij activiteiten onder de richtwaarden, er nog van moet vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen aanzienlijke milieugevolgen kan hebben, waarbij het in het bijzonder moet nagaan of sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Die beoordeling kan er toe leiden dat toch een milieueffectbeoordeling gemaakt moet worden. In dat geval bestaat de mogelijkheid een eenvoudige beoordeling te doen, die onderdeel is van het betreffende plan of besluit. Er is dan geen afzonderlijke m.e.r.-procedure nodig.

In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Het betreft hier geen activiteit die in kolom 1 van onderdeel C van de Bijlage bij het Besluit m.e.r. is vermeld. Het betreft hier wel een activiteit die vermeldt staat in kolom 1 van onderdeel D, 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r.: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. In onderhavig geval gaat het om een activiteit die ruimschoots onder de aangegeven drempelwaarden (kolom 2 van onderdeel D) blijft. Deze drempelwaarden zijn: in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer; 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat; 3. een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m2 of meer. Het gaat om een ontwikkeling die zo kleinschalig is dat de milieugevolgen niet in beeld gebracht behoeven te worden. Overigens hebben de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria niet uitgewezen dat er sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r.-beoordeling achterweg kan blijven.

4.6 Bodemkwaliteit     

4.6.1 Wettelijk kader     

De Wet Bodembescherming (Wbb) schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Met voorliggend initiatief zal het gebruik van de gronden in het plangebied worden gewijzigd van een bedrijfsfunctie naar een maatschappelijke functie. Door middel van een verkennend bodemonderzoek (bijlage 2) is door LAWIJN milieu-advies in beeld gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie bij elkaar passen.

4.6.2 Onderzoek / beoordeling     

Verkennend bodemonderzoek, april 2016

In het verkennend bodemonderzoek van april 2016 is de mate van verontreiniging van de grond en het grondwater beoordeeld. In het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

  • In de bovengrond van de locatie, c.q. de bodemlaag onder de verharde toplaag, is een lichte verontreiniging met PAK geconstateerd. Zintuiglijk zijn geen afwijkingen waargenomen in de bovengrond.
  • In de ondergrond van de locatie zijn, zowel zintuiglijk als analytisch, geen verontreinigingen geconstateerd.
  • In het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie is een licht verhoogde concentratie barium gemeten, welke vermoedelijk kan worden beschouwd als een verhoogde achtergrondwaarde.

Op basis van de verkregen onderzoeksresultaten bestaat, conform de richtlijnen van de Wet Bodembescherming, geen aanleiding tot nader onderzoek. De verkregen resultaten geven geen milieutechnische bezwaren voor het huidige gebruik van de locatie en voor het afgeven van een omgevingvergunning.

Indien bij de herinrichting van de locatie grond zal vrijkomen, dient er rekening mee te worden gehouden dat hiervoor beperkte hergebruikmogelijkheden bestaan. De toepassingsmogelijkheden voor dit materiaal op een andere locatie dienen te worden bepaald aan de hand van de voorwaarden van het Besluit bodemkwaliteit en/of de Bodemkwaliteitskaart van de gemeente Scherpenzeel (regio De Vallei). Bij toetsing aan de normen van het Besluit bodemkwaliteit wordt de kwaliteit van de bovengrond indicatief beoordeeld als klasse Wonen, en de kwaliteit van de ondergrond als klasse AW.

4.6.3 Conclusie     

Er zijn geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig met betrekking tot de voorgenomen activiteiten op het onderhavige perceel.

4.7 Geluidhinder     

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km /h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.

Conclusie

Met onderhavig initiatief worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Een kerkgebouw wordt niet aangemerkt als een geluidsgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder. Evenmin ziet de beoogde ontwikkeling toe op de aanleg of reconstructie van een (spoor)weg of op een zone industrielawaai. De Wet geluidhinder is voor onderhavig plan dan ook niet van toepassing en akoestisch onderzoek is derhalve niet benodigd. Er gelden vanuit de Wet geluidhinder geen beperkingen ten aanzien van onderhavig initiatief. De geluidbelasting welke voortkomt uit de activiteiten ter plaatse van het plangebied, komt in de volgende paragraaf ‘bedrijven en milieuzonering’ aan de orde.

4.8 Bedrijven en milieuzonering     

4.8.1 Wettelijk kader     

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied’. Het plangebied en haar omgeving dient te worden aangemerkt als ‘gemengd gebied’. De locatie is immers gelegen te midden van het woonwerklandschap op bedrijventerrein ‘t Zwarte Land. Ter plaatse zijn verschillende type bedrijven mogelijk. Daarnaast is er in de nabijheid tevens sprake van een woonfunctie.

Milieucategorie Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1.000 m 700 m
6 1.500 m 1.000 m

Richtafstanden en omgevingstype

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

4.8.2 Onderzoek / beoordeling     

In de directe omgeving van het plangebied zijn verschillende bedrijfswoningen gelegen welke in het kader van milieuzonering worden gezien als gevoelige objecten. Het initiatief voorziet in een functiewijziging van een bestaand bedrijfspand naar een kerkgebouw. Het pand wordt hiertoe verbouwd en gedeeltelijk vergroot. Op basis van de VNG-Brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ valt een kerkgebouw binnen milieucategorie 2. Een kerkgebouw kent derhalve, binnen gemengd gebied, een richtafstand van 10 meter waarbij geluid de maatgevende afstand vormt. Binnen 10 meter uit de rand van het in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingsvlak (bestemming “Maatschappelijk”) zijn geen gevoelige objecten aanwezig, met uitzondering van de bedrijfswoning aan de Pluimenweg 21/23. Deze bedrijfswoning is gelegen op een afstand van circa 7 meter en valt derhalve binnen de richtafstand. Gelet hierop is er door Alcedo bv een akoestisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 3).

Akoestisch onderzoek, juli 2016

Het doel van het akoestisch onderzoek is om inzichtelijk te maken welke geluidsniveaus optreden bij de omliggende woningen. Deze geluidsniveaus worden getoetst aan de richtwaarden zoals opgenomen in de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ en de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit.

Zoals aangegeven bevindt de woonbestemming Pluimenweg 21/23 zich binnen de 10 meter richtafstand gemeten van de erfgrens. Toch kan de geluidsbelasting vanwege de activiteiten van de kerkgenootschap ter plaatse van de nabij gelegen woningen wellicht hoger zijn dan de grenswaarden behorend bij een gemengd gebied. Om de geluidsbelasting op de woningen inzichtelijk te maken zijn beoordelingspunten opgenomen bij alle relevante omliggende woningen.

Voor wat betreft het aspect geluid gaat de VNG-publicatie er vanuit dat er in omgevingstype gemengd gebied bij een etmaalwaarde van 50 dB(A) voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en bij 70 dB(A) etmaalwaarde voor de piekgeluiden geen hinder zal optreden. Deze grenswaarden komen overeen met de standaard geluidseisen uit het Activiteitenbesluit. De omliggende woningen liggen op een bedrijventerrein. Voor deze woningen gelden ruimere geluidseisen, namelijk een etmaalwaarde van 55 dB(A) voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en bij 75 dB(A) etmaalwaarde.

Conform het Activiteitenbesluit wordt het geluid ten behoeve van het oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging op het bijwonen van godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten buiten beschouwing gelaten. Echter in het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn geluidsniveaus tijdens het bijwonen van godsdienstige bijeenkomsten (diensten) wel mee beschouwd.

Op grond van het akoestisch onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

  • het hoogst optredende langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de dag-, avond- en nachtperiode respectievelijk 42, 45 en 35 dB(A) bedraagt. Er wordt voldaan aan de grenswaarde van 50 dB(A) in de dagperiode, 45 dB(A) in de avondperiode en 40 dB(A) in de nachtperiode.
  • het hoogst optredende maximaal geluidsniveau 65 dB(A) in de dagperiode, 63 dB(A) in de avondperiode en 51 dB(A) in de nachtperiode bedraagt. Hiermee wordt voldaan aan de grenswaarde van 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.

Met het bovenstaande in overweging genomen kan geconcludeerd worden dat gebruik van het kerkgebouw de omliggende woningen niet belemmeren en dat er bij de woningen ten gevolge van het kerkgebouw een goed woon- en leefklimaat mogelijk is.

Overig

Wellicht ten overvloede wordt nog aangegeven dat het vigerende bestemmingsplan “Bedrijventerreinen” ter plaatse van het plangebied reeds bedrijven in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toestaat. Hierbij kan gedacht worden aan een hoveniersbedrijf, aannemersbedrijf met werkplaats of een loonbedrijf. Dergelijke bedrijven hebben eveneens geluid als maatgevende factor met bijbehorende richtafstand van 10 meter. Dit betekent dat de bedrijfswoning Pluimenweg 21/23 in de huidige situatie ook reeds binnen de richtafstand met betrekking tot geluid is gelegen van een bedrijfsactiviteit in milieucategorie 2. Bij een gebruik ten behoeve van een hoveniersbedrijf of loonbedrijf vinden er bovendien de gehele week activiteiten plaats. Tevens is niet uitgesloten dat er bedrijfsactiviteiten in de avonden en weekenden plaatsvinden. Een gebruik ten behoeve van een kerk dient in redelijkheid als minder intensief te worden beschouwd.

Voorts kan er sprake zijn van hinder door menselijk stemgeluid. Conform het Activiteitenbesluit wordt het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein, dat onderdeel is van de inrichting, buiten beschouwing gelaten. Menselijk stemgeluid kan echter wel van betekenis zijn voor de afweging van een goede ruimtelijke ordening. Het geluid dat redelijkerwijs kan ontstaan, is afkomstig van de bezoekers van het kerkgebouw en het bijbehorende parkeerterrein. Hierover kan worden gesteld dat er tijdens het gebruik en de openstelling van de kerk toezicht zal zijn vanuit het kerkgebouw. Hierdoor is het mogelijk om bijvoorbeeld jongeren van de Hersteld Hervormd Gemeente te corrigeren op eventueel luidruchtig gedrag. Ernstige hinder door stemgeluid is daarmee onwaarschijnlijk.

Bij de bouw van het kerkgebouw moet worden voldaan aan het Bouwbesluit en rekening gehouden worden met het geluid vanuit de kerk. Voorts komt de kerk onder het Activiteitenbesluit milieubeheer te vallen. In dit besluit zijn onder andere regels opgenomen voor geluid waaraan moet worden voldaan. Er is geen reden om aan te nemen dat niet aan deze regels kan worden voldaan.

Tot slot worden er geen luidklokken geplaatst in het kerkgebouw. Hoewel dit voor het oproepen tot het belijden van godsdienst op grond van de grondwettelijke vrijheid van godsdienst is toegestaan, wordt hier mede naar aanleiding van de inloopbijeenkomst geen gebruik van gemaakt.

4.8.3 Conclusie     

Vanuit het oogpunt van milieuzonering bestaat er geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling op de locatie Pluimenweg 15. Geconcludeerd kan worden dat het initiatief in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

4.9 Externe veiligheid     

4.9.1 Wettelijk kader     

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

4.9.2 Onderzoek / beoordeling     

Een kerkgebouw betreft een (beperkt) kwetsbaar object, zodat getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.

verplicht Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)

Transport gevaarlijke stoffen

  • Transport over water

Er ligt in de directe omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

  • Transport over spoor

Er ligt in de directe omgeving van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

  • Wegtransport

Er ligt in de directe omgeving van het plangebied (binnen 200 meter) geen rijksweg of provinciale weg met een route gevaarlijke stoffen, zodat de onderhavige bouwplanontwikkeling geen belemmering vormt. De N224 is op circa 600 meter van het plangebied gelegen.

  • Transport per buisleiding

Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de nieuwe AMvB Buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in de AMvB. Er liggen in de nabijheid van het plangebied geen buistransportleidingen.

Inrichtingen

Binnen de 10.6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.

Op een afstand van circa 550 meter is een tankstation met LPG aanwezig (Texaco, ’t Zwarte land 31) en op een afstand van circa 460 meter is een inrichting met een koelinstallatie aanwezig (Vion Scherpenzeel b.v., ’t Zwarte land 13). Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van de betreffende inrichtingen.

4.9.3 Conclusie     

Het te realiseren kerkgebouw ligt buiten de risico-contouren van wegen en risicovolle inrichtingen waardoor er met betrekking tot externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor realisatie van het kerkgebouw aan de Pluimenweg 15 te Scherpenzeel.

4.10 Kabels en leidingen     

Uit de toelichting en verbeelding van het bestemmingsplan “Bedrijventerreinen” is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

4.11 Water     

4.11.1 Inleiding     

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.

4.11.2 Beleidskader     

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.

Europa

Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KWR) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Rijk

Waterwet

De Waterwet inwerking getreden 22 december 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet vervangt de bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland, met uitzondering van de Waterschapswet.

Nationaal Waterplan 2016-2021

De Waterwet schrijft voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Waterschap Vallei en Veluwe

Waterbeheerprogramma 2016 – 2021

Het Waterbeheerprogramma (WBP) is het spoorboekje én visitekaartje van het Waterschap Vallei en Veluwe voor de jaren 2016 – 2021. Dit Waterbeheerprogramma omvat de koers voor de komende zes jaar.

Het WBP wordt bewust neergezet als een ‘programma’ en niet meer als een waterbeheerplan. Met het WBP als programma wordt aangesloten bij het Bestuursakkoord Water. Binnen de kaders van de Waterwet, de Europese Kaderrichtlijn Water en de Deltabeslissingen wordt beschreven hoe gewerkt wordt aan de wateropgaven. Ook speelt het Waterschap alvast in op de nieuwe wetgeving omtrent ruimtelijke ordening, waarmee het WBP ook na de inwerkingtreding van de Omgevingswet houdbaar is.

Met betrekking tot het stedelijk gebied wordt in het WBP opgemerkt dat water in het bebouwde gebied onlosmakelijk is verbonden met de openbare ruimte, een verantwoordelijkheid van de gemeente. Daarnaast is de gemeente verantwoordelijk voor het verwerken van het overtollige hemelwater en grondwater en de inzameling van het afvalwater (veelal via de riolering). Bij hevige buien kan het voorkomen dat vanuit de riolering (ongezuiverde) lozingen plaatsvinden op het oppervlaktewater. Het waterschap spant zich maximaal in om bij ruimtelijke ontwikkelingen te zorgen voor een goede inpassing van het water, zodat geen wateroverlast ontstaat in kwantitatieve zin (zoals water op straat of water buiten de oevers) en in kwalitatieve zin (zoals blauwalg en stank).

Gemeente

Waterplan Scherpenzeel (2008-2020)

De gemeente Scherpenzeel heeft het waterbeleid uiteen gezet in de Watervisie, Kompas voor 2008-2020, wat samen met het Uitvoeringsplan 2008-2012 het Waterplan Scherpenzeel vormt. De watervisie beschrijft de beoogde ontwikkeling van het water in de gemeente Scherpenzeel voor 2020. In het waterplan worden alle onderdelen van het watersysteem en de waterketen meegenomen. Hieronder vallen alle oppervlaktewateren in Scherpenzeel, het grondwater, drinkwater (winning en distributie), riolering en zuivering (rwzi). Daarnaast heeft een deel van het waterplan betrekking op de organisatie van het waterbeheer door de participanten.

In de periode 2008 tot en met 2012 wordt prioriteit gegeven aan grondwaterbeheer, voldoende waterberging, optimalisatie van de afvalwaterketen waaronder het afkoppelen van hemelwater, verbetering van de regionale waterkwaliteit (invulling KRW) en natuurlijke herinrichting van de Luntersebeek met mogelijkheden tot recreatief medegebruik. Verder wordt in het dorp de ambitie gesteld de lokale waterkwaliteit te verbeteren en de natuur- en belevingswaarde van watergangen te verhogen.

Het waterplan kent meerdere deelgebieden. Het plangebied wordt in dit kader gerekend tot ‘Bedrijventerreinen’. Dit deelgebied bestaat onder meer uit het bedrijventerrein ’t Zwarte Land. Het deelgebied bestaat hoofdzakelijk uit verhard oppervlak (o.a. grote bedrijfshallen). De neerslag die op het verharde oppervlak valt komt in de (overwegend) verbeterd gescheiden riolering. terecht. Bij hevige neerslag wordt het neerslagwater via het regenwaterriool afgevoerd naar het oppervlaktewater aan de randen van het deelgebied. De belangrijkste knelpunten in het deelgebied ‘Bedrijventerreinen’ zijn:

  • Matige waterkwaliteit;
  • Gebrek aan bluswater;
  • Geringe belevingswaarde.

4.11.3 Beoordeling     

Met onderhavig initiatief zal de waterhuishouding in het plangebied niet veranderen ten opzichte van de bestaande situatie. In de huidige situatie is het plangebied, op enkele groenvoorzieningen na, nagenoeg geheel verhard. In de nieuwe situatie zijn deze groenvoorzieningen eveneens aanwezig. Er is derhalve geen sprake van een toevoeging van verhard oppervlak. De uitbreiding van de bebouwing vindt plaats op gronden welke in de huidige situatie reeds verhard zijn. Er zijn geen nadere maatregelen noodzakelijk ten aanzien van watercompensatie.

De uitbreiding van de bestaande bebouwing wordt aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel. Het betreft slechts een beperkte uitbreiding van circa 70 m2. Voorts zal bij de uitbreiding van de bebouwing gebruik worden gemaakt van niet-uitlogende materialen.

Voor onderhavig plan is de watertoets uitgevoerd via de Digitale Watertoets. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. De rapportage digitale watertoets is als bijlage 4 opgenomen bij deze toelichting.

Het freatisch grondwater om het plangebied van Pluimenweg 15 is relatief hoog. De GHG is 4.896m +NAP en de GLG is 4.122m +NAP (op basis van meetdata van de meetlocatie Pluimenweg). In het ontwerp wordt, waar het nodig is, rekening gehouden met de hoge grondwaterstand, zoals aangegeven in het positieve wateradvies van het Waterschap (grondwaterneutraal bouwen).

4.11.4 Conclusie     

Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving     

5.1 Inleiding     

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn.

Het bestemmingsplan ‘Pluimenweg 15’ bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/GBKN ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan ‘Pluimenweg’ zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels, en ten slotte de overgangs- en slotregels.

5.2 Inleidende regels     

5.2.1 Begrippen     

In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

5.2.2 Wijze van meten     

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de ‘wijze van meten’ uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de ‘wijze van meten’ worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.

5.3 Bestemmingsregels     

5.3.1 Opbouw bestemmingen     

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

5.3.2 Bestemmingen     

Maatschappelijk

De bestemming ‘Maatschappelijk’ staat toe dat de gronden gebruikt worden ten behoeve van religieuze en levensbeschouwelijke voorzieningen. De plaats van het kerkgebouw met bijbehorende zalen is vastgelegd middels een bouwvlak welke volledig mag worden bebouwd. De maximaal toegestane goot- en/of bouwhoogte is middels een aanduiding aangegeven. Buiten het bouwvlak is ruimte voor parkeerplaatsen en een fietsenstalling. Ten behoeve van het parkeren is een voorwaardelijke bepaling opgenomen.

Waarde – Archeologische verwachtingswaarde 4 (laag)

Om de eventuele archeologische waarden binnen het plangebied te beschermen is een dubbelbestemming opgenomen. Deze dubbelbestemming sluit aan bij het beleid van de gemeente omtrent archeologie.

5.4 Algemene regels     

5.4.1 Anti-dubbeltelregel     

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.

5.4.2 Overige algemene regels     

Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.

5.5 Overgangs- en slotregels     

5.5.1 Overgangsrecht     

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.

5.5.2 Slotregel     

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid     

6.1 Economische uitvoerbaarheid     

De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een (anterieure) overeenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.

6.2.1 Inspraak en vooroverleg     

Het bestemmingsplan dient maatschappelijk draagvlak te hebben onder de inwoners van Scherpenzeel en andere belanghebbenden.

Het voorontwerpbestemmingsplan ‘Pluimenweg 15’ heeft vanaf 15 februari t/m 28 maart 2017 voor een ieder ter inzage gelegen.

Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg gepleegd te worden met besturen van gemeenten, rijks- en provinciale diensten enz. Het voorontwerpbestemmingsplan ‘Pluimenweg 15’ is naar diverse instanties gezonden.

Voor een samenvatting van de reacties van de vooroverlegpartners en de inspraakreacties en de beantwoording daarvan, wordt verwezen naar de nota inspraak en overleg ex artikel 3.1.1 Bro die als bijlage 5 deel uitmaakt van deze toelichting. De inspraakreacties hebben aanleiding gegeven tot het opnemen van een voorwaardelijke bepaling in de regels ten aanzien van parkeren. Als gevolg hiervan is tevens paragraaf 4.3.1 van toelichting over parkeren aangepast.

6.2.2 Zienswijzen     

Het ontwerp bestemmingsplan heeft op grond van artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening vanaf 24 mei tot en met 4 juli 2017 ter inzage gelegen. Tijdens deze zienswijze periode is één reactie ingediend. Voor een samenvatting van de reactie en de beantwoording hierop wordt verwezen naar de nota zienswijzen die als bijlage 6 deel uitmaakt van deze toelichting.

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.