De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor berging, aanvoer en afvoer van water (zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen), voorzieningen voor kering of geleiding van water (zoals kades) alsmede vistrappen;
b extensief dagrecreatief medegebruik met daarbij behorende voorzieningen;
c het behoud, het herstel en de ontwikkeling van ecologische en natuurwaarden, in het bijzonder op en langs de oevers.
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a De
bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
b De
oppervlakte mag niet meer bedragen dan
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het afgraven of ophogen van gronden;
b het aanleggen, verwijderen, ontgraven en vergraven van dijken, taluds, kades en andere waterkerende of watergeleidende voorzieningen;
c het aanleggen, veranderen of dempen van wateren en waterlopen;
d het aanleggen van bestratingen of andere oppervlakteverhardingen;
e het ontginnen of scheuren van grasland;
f
het verwijderen, kappen, rooien of beschadigen
van bomen of andere houtgewassen hoger dan
g het planten van bomen en andere houtige gewassen, ter plaatse waar deze gronden hiermee niet beplant waren ten tijde van het van kracht worden van het plan;
h de aanleg van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen.
Het in lid 6.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
a betrekking hebben op het normale onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming;
b in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
c mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning.
De in lid 6.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwaarden van de gronden.
Het bevoegd gezag kan, voordat zij beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning, schriftelijk advies inwinnen bij een natuur- en landschapsdeskundige met betrekking tot de vraag of de aanwezige waterhuishoudkundige, landschappelijke en/of natuurwaarden door het verlenen van een omgevingsvergunning niet onevenredig c.q. onherstelbaar worden aangetast en de eventueel daaraan te stellen voorwaarden.