Inhoud
Artikel 3 Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden
Artikel 4 Bedrijf – Sluizencomplex
Artikel 8 Waarde – Archeologie
Artikel 9 Waterstaat – Stroomvoerend rivierbed
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
Artikel 12 Algemene aanduidingsregels
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
Artikel 14 Algemene wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Inrichtingsplan
In deze regels wordt verstaan onder:
het inpassingsplan ‘Stadsweide Roermond’ van de Provincie Limburg.
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9931.PIPStadsweideRmond-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren ten behoeve van de voedselvoorziening, waarbij onderscheid wordt gemaakt naar grondgebonden en niet-grondgebonden bedrijven.
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of overwegend afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de bij het bedrijf behorende open grond, zoals melkveehouderijen, open-grond-tuinbouw en de boomteelt.
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
a ten aanzien van bebouwing:
bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;
b ten aanzien van gebruik:
het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het plan rechtskracht heeft verkregen.
de grens van een bestemmingsvlak.
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolgde de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
het bedrijfsmatig, of in een omvang alsof die bedrijfsmatig is, prostitutie aanbieden door een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend, zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.
een één of meerdaagse voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak.
een recreatief gebruik van gronden (waaronder ook water) dat ondergeschikt is aan de functie(s) van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan en die plaats vindt binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, natuurobservatie, vissen, varen e.d.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.
een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, escortbedrijf, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken.
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.
het ontvangen, vasthouden, (tijdelijk) bergen en afvoeren van water, eventueel gecombineerd met infiltratie van water in de bodem.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
a voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
b in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen
worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen,
gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers,
balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de
overschrijding niet meer dan
De voor ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a agrarische bedrijfsuitoefening in de vorm van grondgebonden agrarische bedrijven;
b het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en natuurwaarden;
c wegen en paden;
d nutsvoorzieningen;
e water en waterhuishoudkundige voorzieningen waaronder mede begrepen kades en andere waterkerende voorzieningen;
f extensief recreatief medegebruik.
Voor het bouwen van bouwwerken gelden in het algemeen de volgende bepalingen:
a Er mogen geen bouwwerken ten behoeve van agrarische bedrijven worden gebouwd.
b Gebouwen
ten behoeve van nutsvoorzieningen zijn toegestaan, waarbij de inhoud per gebouw
niet meer dan
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a De bouw noodzakelijk is voor de continuïteit van de bedrijfsvoering.
b De
hoogte mag niet meer dan
c De waterhuishoudkundige, landschappelijke en natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van grootschalige en structurele evenementen indien geen onevenredige afbreuk plaatsvindt van de bij de bestemmingen
omschreven doeleinden en waarden van de betreffende en omliggende gronden.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a de aanleg van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
b de aanleg van waterlopen en waterpartijen of de vergraving, verruiming of demping van reeds bestaande waterlopen en waterpartijen;
c de verwijdering van bomen of andere opgaande beplanting alsmede verwijdering van oevervegetaties;
d scheuren van grasgronden anders dan en behoeve van herinzaai;
e afgraven, ophogen of egaliseren van gronden.
Het in lid 3.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming betreffen;
b reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
c reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning.
De in lid 3.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de waarden van de gronden.
Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen kan het bevoegd gezag schriftelijk advies inwinnen bij de natuur- en landschapsdeskundige met betrekking tot de vraag of de aanwezige waarden door het verlenen van een omgevingsvergunning niet onevenredig c.q. onherstelbaar worden aangetast en omtrent eventueel te stellen voorwaarden.
De voor ‘Bedrijf – Sluizencomplex’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a een sluizencomplex inclusief kantoor;
b voorzieningen voor verkeer en verblijf;
c parkeervoorzieningen;
d groenvoorzieningen;
e water en voorzieningen voor de waterhuishouding waaronder mede begrepen kades en andere waterkerende voorzieningen.
Voor het bouwen gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a De oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte +10%.
b De
bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a De
bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan
b De
bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen
dan
De voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a de ontwikkeling van natuurgebieden conform het inrichtingsplan zoals opgenomen in bijlage p.m.;
b het behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurwaarden;
c het behoud, het herstel en de ontwikkeling van ecologische en natte natuurwaarden, in het bijzonder op en langs de oevers;
d onverharde of halfverharde paden en wegen;
e water en voorzieningen voor de waterhuishouding, waaronder mede begrepen kades en andere waterkerende of watergeleidende voorzieningen;
f extensief dagrecreatief medegebruik.
Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.2 voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde of kleine gebouwen ten dienste van de bestemming, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a De
bouwhoogte mag niet meer dan
b Het
bebouwd oppervlak mag per bouwwerk of gebouw niet meer bedragen dan
c De landschappelijke en natuurwaarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het afgraven of ophogen van gronden;
b het aanleggen, verwijderen, ontgraven en vergraven van dijken, taluds, kades en andere waterkerende of watergeleidende voorzieningen;
c het aanleggen, veranderen of dempen van wateren en waterlopen;
d het aanleggen van bestratingen of andere oppervlakteverhardingen;
e het ontginnen of scheuren van grasland;
f
het verwijderen, kappen, rooien of beschadigen
van bomen of andere houtgewassen hoger dan
g het planten van bomen en andere houtige gewassen, ter plaatse waar deze gronden hiermee niet beplant waren ten tijde van het van kracht worden van het plan;
h de aanleg van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen.
Het in lid 5.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
a betrekking hebben op het normale onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming;
b in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
c mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning.
De in lid 5.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwaarden van de gronden.
Het bevoegd gezag kan, voordat zij beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning, schriftelijk advies inwinnen bij een natuur- en landschapsdeskundige met betrekking tot de vraag of de aanwezige landschappelijke en/of natuurwaarden door het verlenen van een omgevingsvergunning niet onevenredig c.q. onherstelbaar worden aangetast en de eventueel daaraan te stellen voorwaarden.
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor berging, aanvoer en afvoer van water (zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen), voorzieningen voor kering of geleiding van water (zoals kades) alsmede vistrappen;
b extensief dagrecreatief medegebruik met daarbij behorende voorzieningen;
c het behoud, het herstel en de ontwikkeling van ecologische en natuurwaarden, in het bijzonder op en langs de oevers.
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a De
bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
b De
oppervlakte mag niet meer bedragen dan
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het afgraven of ophogen van gronden;
b het aanleggen, verwijderen, ontgraven en vergraven van dijken, taluds, kades en andere waterkerende of watergeleidende voorzieningen;
c het aanleggen, veranderen of dempen van wateren en waterlopen;
d het aanleggen van bestratingen of andere oppervlakteverhardingen;
e het ontginnen of scheuren van grasland;
f
het verwijderen, kappen, rooien of beschadigen
van bomen of andere houtgewassen hoger dan
g het planten van bomen en andere houtige gewassen, ter plaatse waar deze gronden hiermee niet beplant waren ten tijde van het van kracht worden van het plan;
h de aanleg van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen.
Het in lid 6.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
a betrekking hebben op het normale onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming;
b in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
c mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning.
De in lid 6.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwaarden van de gronden.
Het bevoegd gezag kan, voordat zij beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning, schriftelijk advies inwinnen bij een natuur- en landschapsdeskundige met betrekking tot de vraag of de aanwezige waterhuishoudkundige, landschappelijke en/of natuurwaarden door het verlenen van een omgevingsvergunning niet onevenredig c.q. onherstelbaar worden aangetast en de eventueel daaraan te stellen voorwaarden.
De voor ‘Leiding’ aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
a de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de bovengrondse hoogspanningsleidingen zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding – hoogspanning’.
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend worden opgericht:
a hoogspanningsmasten
tot een maximale hoogte van
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.2 voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde overeenkomstig de onderliggende bestemming indien hiermee het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de leidingen niet onevenredig worden aangetast en voordat de omgevingsvergunning wordt verleend advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;
b het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
c het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;
d het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
e het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte.
Het in lid 7.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming betreffen;
b reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
c reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning.
De in lid 7.4.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de energievoorziening zijn gewaarborgd.
Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid sub 7.4.1 kan het bevoegd gezag advies inwinnen bij de betreffende leidingbeheerder.
a De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
b Waar een basisbestemming samenvalt met deze dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen van de basisbestemming zijn alsdan uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
Op de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden mag geen bebouwing worden opgericht, met uitzondering van:
a vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
b bebouwing
waarvoor de grondwerkzaamheden niet dieper dan
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 8.2 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien:
a bebouwing plaatsvindt ter plaatse van een evident eerder verstoorde bodem;
b op basis van een archeologisch onderzoek blijkt dat geen verstoring plaatsvindt van archeologische waarden of mogelijke verstoring van archeologische waarden kan worden voorkomen door aan de bouwvergunning voorwaarden te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
c de
voorgenomen werkzaamheden plaatsvinden buiten de bebouwde kom, op een terrein
dat kleiner is dan
Het is verboden op of in gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a het
uitvoeren van grondbewerkingen, waaronder ontgronden, afgraven, diepploegen en
het aanbrengen van leidingen, op een grotere diepte dan
b het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
c het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
d het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze voorwerpen in de grond drijven.
Het onder 8.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
b op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning mogen worden uitgevoerd.
De werken of werkzaamheden als bedoeld onder 8.4.1 zijn slechts
toelaatbaar, indien:
a
uit een archeologisch onderzoek blijkt dat er geen
verstoring van archeologische waarde plaatsvindt, of
b
mogelijke verstoring wordt voorkomen door aan de
omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, gericht op het behoud van de
archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden
van de activiteiten door een archeologisch deskundige.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat deze bestemming (deels) komt te vervallen, indien als gevolg van archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.
De voor ‘Waterstaat – Stroomvoerend rivierbed’ aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het stroomvoerend rivierbed.
Op de tot 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed' bestemde gronden mogen geen bouwwerken worden opgericht. Bestaande bouwwerken mogen in hun huidige omvang worden gehandhaafd.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 9.2 ten behoeve van:
a de volgende riviergebonden activiteiten:
1 de aanleg of wijziging van waterstaatkundige (kunst)werken;
2 de realisatie van voorzieningen voor een betere en veiligere afwikkeling van de beroeps- en recreatievaart;
3 de realisatie van natuur;
4 de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden;
5 de winning van oppervlaktedelfstoffen;
b de volgende niet-riviergebonden activiteiten:
1 een activiteit met een groot openbaar belang die redelijkerwijs niet buiten het rivierbed van worden gerealiseerd;
2 een activiteit met een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven die redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd;
3 een activiteit die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie;
c de volgende klein, tijdelijke of voor het rivierbeheer noodzakelijke activiteiten:
1 een eenmalige uitbreiding van ten hoogste 10% van de bestaande bebouwing;
2 overige activiteiten van, vanuit rivierkundig opzicht, ondergeschikt belang;
3 activiteiten ten behoeve van rivierbeheer of rivierverruiming;
4 tijdelijke activiteiten.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.3.1 uitsluitend verlenen indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
a Er is sprake van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft.
b Er is geen sprake van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit.
c Er is sprake van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is.
d De resterende waterstandeffecten of de afname van het bergend vermogen worden duurzaam gecompenseerd, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn.
e Specifiek voor het bepaalde in lid 9.3.1 onder b.3 geldt dat de gevraagde rivierverruimingsmaatregelen genomen worden, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn.
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.3.1 wordt slechts verleend na het bereiken van overeenstemming met de rivierbeheerder.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan:
a het plaatsen of geplaatst houden van kampeerwagens, (sta)caravans, vouwwagens of daaraan gelijk te stellen zaken;
b het opslaan van materialen en voorwerpen behoudens voor zover dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
c het al dan niet ten verkoop opslaan van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of ten dele uit gebruikte onderdelen samengestelde motorrijtuigen of aanhangwagens, welke bruikbaar en niet aan hun bestemming onttrokken zijn, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
d het gebruiken als opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
e het gebruik van de gronden en/of opstal als seksinrichting.
Het bepaalde in artikel 11.1 is niet van toepassing voor zover het betreft het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering of handhaving van de in het plan aangewezen bestemmingen.
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone – industrie’ mag, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen geluidsgevoelige bebouwing worden opgericht, tenzij een hogere grenswaarde is vastgesteld.
Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van Hoofdstuk 2 reeds kan worden afgeweken – met een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
a het afwijken van de maatvoering (inclusief percentages) met ten hoogste 15%;
b het
oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals
wachthuisjes, telefooncellen en naar de aard en omvang daarmee gelijk te
stellen bouwwerken, voor zover deze bouwwerken geen grotere bouwhoogte dan
c het
oprichten van gebouwtjes ten dienste van de verkoop van kranten en
tijdschriften, bloemen, ijs, frisdranken en straatconsumpties, voor zover deze
bouwwerken geen grotere bouwhoogte dan
d geringe
afwijkingen, van de op de verbeelding aangegeven bestemmingsgrenzen, welke in
het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing
van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand
van het terrein, mits de afwijking niet meer dan
e het
oprichten van zend; ontvangst; en/of sirenemasten voor zover deze van geringe
horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte, gemeten vanaf het peil tot het
hoogste punt van het bouwwerk, niet meer bedraagt dan
f het oprichten van waterretentiebekkens, met dien verstande dat:
1 de inhoud niet meer bedraagt dan 4000m³;
2 ingeval van ondergrondse bekkens:
— de
bovenzijde van de bekkens minimaal
— de putdeksels op maaiveldniveau gelegen zijn.
g evenementen voor zover de bestemming niet onevenredig wordt aangetast.
Het bevoegd gezag kan bij verlening van de omgevingsvergunning voorwaarden stellen ten aanzien van de situering van de in 13.1 bedoelde bouwwerken, teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing van deze bouwwerken ten opzichte van de omgeving te waarborgen.
De in artikel 13.1 genoemde vergunning mag slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid a Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:
a het wijzigen van de voorgeschreven maatvoering voor bouwwerken met ten hoogste 20%, indien in verband met ingekomen bouwaanvragen deze wijzigingen nodig zijn;
b een enigszins andere situering en/of begrenzing van de bestemmingsgrenzen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met de uitvoering van een bouwplan waarvan realisering wenselijk of noodzakelijk wordt geacht, nodig zijn, mits de oppervlakte van een bestemmingsvlak met niet meer dan 20% wordt gewijzigd.
Indien en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan.
a Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1 gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2 na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
c Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
a Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het inpassingsplan ‘Stadsweide, Roermond’.
Rosmalen, februari 2011 Vastgesteld: 10 februari 2011