Ulvenhoutse Bos    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding en probleemstelling     

Het Ulvenhoutse Bos ligt ten zuidoosten van Breda, ten oosten van de kern Ulvenhout. Het bos is één van de oudste bossen in Nederland. Het is van oorsprong een vochtig bos dat

bekend is om zijn rijke flora. Er is een grote diversiteit in het bos als gevolg van het reliëf en toestroom vna grondwater tot in en op het maaiveld.

Vanwege de bijzondere natuurwaarden is het Ulvenhoutse Bos aangewezen als Europees beschermd gebied (Natura 2000-gebied). Specifiek gaat het om de (beschermde) bostypen, ook wel habitattypen: beekbegeleidend bos, eiken-haagbeukenbos en beuken-eikenbossen met hulst. Natura 2000 is een Europees netwerk van natuurgebieden. Deze gebieden krijgen extra bescherming, omdat er bijzondere planten en diersoorten voorkomen die met uitsterven worden bedreigd. De bescherming van het gebied vloeit mede voort uit de in 1992 vastgelegde Europese Habitatrichtlijn.

De kwaliteit en omvang van het bos en vooral de beschermde habitattypen is in de loop der tijd afgenomen. In het Natura 2000-beheerplan Ulvenhoutse Bos is een negatieve trend geconstateerd voor de aanwezige beekbegeleidende bossen, eiken-haagbeuken bossen en beuken-eikenbossen met hulst. Deze afname in zowel de omvang als de kwaliteit van de habitattypen wordt veroorzaakt door verdroging, eutrofiëring en verzuring. Verdroging vindt plaats door een verlaagde grondwaterspiegel door meerdere oorzaken die binnen en buiten het Ulvenhoutse bos hebben plaatsgevonden. Hierdoor komt in een belangrijk deel van het bos het (opkwellende) grondwater niet meer tot in de wortelzone. Naast verdroging is ook een verzuring van de bosbodem geconstateerd. Verzuring ontstaat doordat 1) het grondwater dieper wegzakt, 2) door de huidige (te grote) stikstofdepositie en 3) door een dikke strooisellaag met slecht verterende bladeren en naalden op de bosbodem. Door deze verzuring verarmt de soortensamenstelling van planten, schimmels en (bodem-) dieren. De verdroging, stikstofdepositie en dikke strooisellaag op de bosbodem verrijken daarnaast de bodem met nutriënten (eutrofiëring) wat tevens bijdraagt aan de verarming van de soortensamenstelling. Door een verlaagde grondwaterspiegel komt de kwel niet of voor onvoldoende lange periode voor in de wortelzone van de vegetaties in het bos.

Om de verdroging, eutrofiëring en verzuring van de aanwezige vochtige bossen te stoppen en de hydrologische situatie te herstellen, zijn maatregelen nodig. In het verleden zijn al maatregelen uitgevoerd om het bos een positieve impuls te geven, mede conform het Natura 2000-beheerplan. Binnen het Ulvenhoutse Bos zijn maatregelen uitgevoerd middels het Bos- en Waterplan van Staatsbosbeheer, die voor herstel van de waterhuishouding en het waterregime in het bos zorgen. Deze ingrepen zijn een eerste stap geweest in herstel van het bos, maar zijn nog niet toereikend. Om de robuustheid van de natuurwaarden te versterken zijn aanvullende maatregelen in de omgeving van het bos nodig, die een positieve bijdrage leveren aan het herstel van de kwelstroom in het bos. Toestroom van basenrijk grondwater is noodzakelijk om het verdrogings- en verzuringsproces in de bodem te stoppen.

Daarom zijn initiatiefnemers (provincie Noord-Brabant, Waterschap Brabantse Delta, de gemeente Breda en Staatsbosbeheer) voornemens de hydrologische situatie binnen en buiten het bos te herstellen om verdroging te stoppen en verzuring tegen te gaan. De provincie Noord-Brabant heeft op 5 maart 2015 samen met de overige partners, waaronder Waterschap Brabantse Delta, Staatsbosbeheer en de gemeente Breda de uitvoeringsovereenkomst getekend voor beheerplanperiode 1 voor het Natura2000-gebied Ulvenhoutse Bos. Hiervoor zijn hydrologische herstelmaatregelen voorgesteld zodat de actuele negatieve trend wordt omgebogen naar een stabiele of neutrale trend. De maatregelen bestaan uit het langer vasthouden van water en het bevorderen van de kwelstroom naar het Ulvenhoutse Bos en daarmee het herstel van de voor het gebied kenmerkende (kwelafhankelijke) natuurwaarden.

PAS-uitspraak Raad van State d.d. 29 mei De uitspraak van de Raad van State op 29 mei 2019 over de juridische houdbaarheid van de PAS tornt niet aan de noodzaak om de herstelmaatregelen uit te voeren en de urgentie om deze maatregelen uit te voeren.

In lijn met de antwoorden van het Europees Hof van Justitie van 7 november 2018 op de prejudiciële vragen heeft de Raad van State in haar uitspraak van 29 mei 2019 het PAS onverbindend verklaard. Vergunningen ten behoeve van economische ontwikkelingen die eerder door gebruikmaking van de veronderstelde ontwikkelingsruimte, op grond van de passende beoordeling die aan de PAS ten grondslag ligt, kunnen daarom niet meer worden verleend.

De voornoemde uitspraak raakt echter de rechtsplicht om de natuurherstelmaatregelen uit te voeren niet. Sterker nog, de Raad van State heeft in haar uitspraak nadrukkelijk gesteld dat zij het belang dat met deze herstelmaatregelen is gemoeid wil benadrukken. De verplichting om deze maatregelen uit te voeren binnen de daarvoor gestelde termijnen is immers verankerd in artikel 2.2., eerste en tweede lid van de Wet natuurbescherming (in samenhang met de habitat- en vogelrichtlijn, het aanwijzingsbesluit en het beheerplan).

De Minister van LNV heeft in een brief kort na de uitspraak van de Raad van State d.d. 11 juni 2019 reeds aangegeven dat de uitvoering van de natuurherstelmaatregelen doorgaat. Eerder had de minister van LNV na de uitspraak van het Europees Hof in een brief d.d. 20 november 2018 ook al aangekondigd dat de provincies door dienen te gaan met de uitvoering van de natuurherstelmaatregelen. Op 25 september 2019 heeft het Adviescollege Stikstofproblematiek Remkes in haar advies 'Niet alles kan' de eerste aanbevelingen gegeven voor het toekomstig overheidsbeleid met betrekking tot de stikstofproblematiek. Naast het feit dat de stikstofdepositie substantieel omlaag moet, moeten de overheden natuurherstelmaatregelen uitvoeren. Geloofwaardig en aantoonbaar herstel van Natura2000-gebieden is noodzakelijk. Het Adviescollege geeft aan dat hiervoor herstel- en verbetermaatregelen onverkort en zo snel mogelijk moeten worden uitgevoerd, en waar nodig moeten worden geïntensiveerd. Dit heeft de minister in haar brieven d.d. 4 oktober en 16 december nader onderschreven.

1.2 Doel van het Provinciaal Inpassingsplan     

Het doel van het project is om de hydrologische situatie te herstellen en daarmee verdroging en verzuring te stoppen en eutrofiëring tegen te gaan. Deze toekomstige hydrologische maatregelen beogen de (actuele) negatieve trend (oppervlakte en kwaliteit) in het Ulvenhoutse Bos om te buigen naar een stabiele of neutrale trend (= duurzaam behoud van het habitat).

Waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het uitvoeren van de waterhuishoudkundige maatregelen t.b.v. vermindering verdroging en behoud en kwaliteitsverbetering van het Natura 2000-gebied Ulvenhoutse Bos. De te treffen maatregelen zijn verder uitgewerkt in een Projectplan Waterwet (PPWW). Het PPWW is het waterstaatkundig besluit dat de aanleg of wijziging van alle waterstaatswerken en hiermee samenhangende werken in het hele projectgebied mogelijk maakt (in de zin van artikel 5.4, lid 1 van de Waterwet).

De voorgenomen natuurherstelmaatregelen vinden deels plaats of hebben effect op gronden die op dit moment in eigendom of in pacht zijn van derden (particulieren) en op gronden die nog geen passende bestemming hebben, maar alwaar op basis van de huidige (agrarische) bestemming nog agrarisch gebruik mogelijk is. Ter borging van de realisatie van de natuur herstelmaatregelen is derhalve een ruimtelijk plan nodig waarmee de betreffende percelen wel een passende bestemming krijgen. Hiertoe wordt onderhavig Provinciaal Inpassingsplan (PIP) opgesteld. Dit is een planologisch/juridisch instrument dat de voorgenomen hydrologische en ecologische maatregelen mogelijk maakt en planologisch borgt door de percelen met nog geen adequate bestemming te herbestemmen.

Het betreft voor een deel gronden die reeds in eigendom van provincie, waterschap of staatsbosbeheer zijn. Het betreft echter ook agrarische gronden, die nog in particulier eigendom zijn en waarvan niet met zekerheid gesteld kan worden dat deze percelen op basis van vrijwilligheid aangekocht kunnen worden.

De reden waarom gestart wordt met de planologische procedure is onder andere dat percelen waarvan de eigenaar heeft aangegeven de functieverandering niet door zelfrealisatie van natuur te willen realiseren en die niet op basis van vrijwilligheid aangekocht worden, onteigend moeten kunnen worden. Aangezien het vigerende bestemmingsplan geen titel biedt om te kunnen onteigenen op basis van de gewenste natuurherstelmaatregelen wordt deze bestemmingswijziging doorgevoerd.

Tussen het projectgebied van het PPWW en het plangebied van het PIP vindt overlap plaats. Het PPWW bevat het totale pakket aan maatregelen, terwijl het PIP zorgt dat maatregelen planologisch mogelijk zijn op gronden waar nu nog geen adequate bestemming aanwezig is.

Voor het PIP en het PPWW geldt in beginsel geen verplichting tot het doorlopen van een wettelijke plan-m.e.r. procedure, maar volstaat een “vormvrije m.e.r.-beoordeling”, waarmee bepaald wordt of een m.e.r.-procedure alsnog nodig is of dat nadelige milieueffecten voldoende uitgesloten zijn. De initiatiefnemers hebben echter direct ervoor gekozen wel een m.e.r.-procedure te doorlopen. Hiervoor is gekozen om de effecten voor milieu en omgeving op een zorgvuldige manier te onderzoeken en ook om belanghebbenden de kans te geven om te reageren en inspraak te hebben op het plan.

Gelet op het integrale karakter en vanuit het zorgvuldigheidsprincipe is voor het PIP en het PPWW één milieueffectrapport opgesteld. Hierin zijn de milieueffecten van de beoogde maatregelen integraal in beeld gebracht. Het milieueffectrapport is als Bijlage 6 bij de toelichting van onderhavig PIP opgenomen worden.

1.3 Ligging en begrenzing van het plangebied     

Het plangebied van het voorliggend PIP omvat niet het gehele projectgebied van het PPWW, maar bestaat uitsluitend uit gronden deel uitmakend van het projectgebied van het PPWW, waarvan de geldende bestemming nog niet voorziet in een adequate bestemming. De gronden zijn gelegen ten zuidoosten van Breda en ten oosten van Ulvenhout, binnen de gemeenten Breda en Alphen-Chaam. Het plangebied wordt doorsneden door de A-58.

 

Het betreft een 6-tal verspreid gesitueerde percelen ten noorden van de A-58. Deze gronden zijn gelegen in de gemeente Breda. Daarnaast betreft het diverse percelen ten zuiden van de A-58 aan weerszijden van de Broekloop. Deze gronden zijn gelegen in de gemeente Alphen-Chaam. Voor deze percelen dient de agrarische bestemming te worden gewijzigd en zullen de percelen een nieuwe, directe bestemming 'Natuur' verkrijgen. Dit geldt echter niet voor het perceel ten zuiden van de Kerkdreef. Ter plaatse wordt een inzijgingslocatie voorzien. Aan betreffende gronden wordt de bestemming 'Groen' toegekend.

Voor een deel zijn de gronden al eigendom van de provincie of natuurbeherende instantie, maar een gedeelte van deze gronden is nog niet door de provincie Noord- Brabant verworven.

Het plangebied van onderhavig PIP omvat in totaal circa 40 ha (status januari 2020), waarvan de agrarische bestemming dient te worden gewijzigd. Van ca 8 ha is de provincie Noord-Brabant nog met de verwerving bezig is, zie hiervoor ook Bijlage 1 met een overzicht van de betreffende kadastrale percelen..

1.4 Geldende bestemmingsplannen     

Gemeente Breda

Voor de noordelijke percelen gelegen in de gemeente Breda is het bestemmingsplan 'Breda - Zuid') van kracht, zie Bijlage 2 met een uitsnede van de verbeelding met de geldende bestemmingen.

Betreffende gronden zijn voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden'. Deze gronden zijn bestemd voor duurzaam agrarisch grondgebruik, behoud, herstel en/of ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en abiotische waarden, verspreid liggende legale bebouwing, water en extensief recreatief medegebruik. Daarnaast zijn de gronden voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Attentiegebied ecologische hoofdstructuur'. Ter plaatse zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie, gericht op het verbeteren van de condities voor de natuur(waarden). Hier dient voor hydrologische ingrepen een omgevingsvergunning te worden aangevraagd. De percelen zijn tevens voorzien van de archeologische dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie'. Voor bodemingrepen met een omvang van meer dan 100 m2 of een diepte van meer dan 0,50 m onder maaiveld geldt een omgevingsvergunningsplicht. In het uiterst noordoosten is tevens een bestemming 'Leiding' van toepassing ter plaatse van een hoofdwaterleiding. Ter plaatse mag geen bebouwing worden opgericht en geldt voor bodemingrepen een omgevingsvergunningsplicht.

Daarnaast zijn de gebiedsaanduiding 'overige zone – beperkingen veehouderij' en 'wetgevingszone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen' van toepassing. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' is uitbreiding, vestiging en omschakeling naar een veehouderij niet toegestaan, tenzij sprake is van een grondgebonden veehouderij. De oostelijk gelegen gronden, nabij de Broekloop/Bavelse Ley zijn tevens voorzien van de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone – zoekgebied behoud en herstel watersystemen'. Deze gronden zijn mede bestemd voor de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen, waarbij het gebied een breedte heeft van tenminste 25 meter aan weerszijden van de waterloop. Hier mag in beginsel geen bebouwing worden opgericht en geldt voor diverse bodemingrepen een omgevingsvergunningsplicht.

Gemeente Alphen-Chaam

Voor de zuidelijke percelen gelegen in de gemeente Alphen-Chaam is het bestemmingsplan 'Buitengebied Alphen-Chaam 2010', gedeeltelijk herzien in het bestemmingsplan 'Correctieve herziening Buitengebied Alphen-Chaam 2010' van kracht, zie Bijlage 2 met een uitsnede van de verbeelding met de geldende bestemmingen.

In dit bestemmingsplan zijn de betreffende gronden voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden 2'. Deze gronden zijn bestemd voor agrarische doeleinden, verharde en onverharde paden, wegen en parkeervoorzieningen, behoud, herstel en ontwikkeling van natuur en landschapswaarden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en extensief recreatief medegebruik. Daarnaast zijn de gronden voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Natte natuurparel kernzone'. Ter plaatse zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie, gericht op het verbeteren van de condities voor de natuur(waarden). Hier dient voor hydrologische ingrepen een omgevingsvergunning te worden aangevraagd. De percelen zijn grotendeels tevens voorzien van de archeologische dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 2'. Voor bodemingrepen met een omvang van meer dan 500 m2 of een diepte van meer dan 0,30 m onder maaiveld geldt een omgevingsvergunningsplicht.

Daarnaast zijn de functieaanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - cultuurhistorisch waardevol gebied', 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - kwetsbare soorten' en de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' van toepassing. De gronden zijn ter plaatse tevens bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorisch waardevolle gebieden respectievelijk kwetsbare soorten. Voor diverse bodemingrepen dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd.

Voor de gronden direct grenzend aan de A-58 is tevens een gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone weg' opgenomen. Ter plaatse is oprichting van bebouwing in beginsel niet toegestaan.

1.5 Opzet van de toelichting     

Deze toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie.
  • Het relevante overheidsbeleid is in hoofdstuk 3 opgenomen.
  • Het voorgenomen plan is in hoofdstuk 4 beschreven.
  • In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op het MER.
  • In hoofdstuk 6 worden de omgevings- en milieuaspecten van het plan beschreven.
  • Hoofstuk 7 beschrijft de juridische aspecten en geeft nadere informatie over de verbeelding en de planregels;
  • De economische uitvoerbaarheid van het plan is in hoofdstuk 8 beschreven.
  • Ten slotte gaat hoofdstuk 9 in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie     

2.1 Gebiedsbeschrijving projectgebied     

Het projectgebied omvat het gebied waarin de beoogde maatregelen plaatsvinden. Het projectgebied is gelegen ten oosten van het Natura 2000-gebied Ulvenhouts Bos, ten zuidoosten van Breda nabij het dorp Ulvenhout en het bebouwingscluster Geersbroek.

Grofweg wordt het projectgebied samengesteld door het Ulvenhoutse Bos, het St. Annabosch en de beek Broekloop, inclusief zijwaterlopen, vanaf de Valkenburgseweg. De Broekloop loopt langs beide bossen, het St. Annabosch en het Ulvenhoutse Bos. De Broekloop stroomt voornamelijk door weilanden en enkele bosjes. De percelen grenzend aan de waterloop zijn grotendeels in gebruik als grasland, deels natuurgrasland en deels landbouwkundig grasland.

Het gebied wordt doorkruist door de A58 en het knooppunt St. Annabosch. Het gebied ten zuiden van deze rijksweg is gelegen binnen het grondgebied van de gemeente Alphen - Chaam, het gebied ten noorden van de rijksweg bevindt zich binnen de gemeentegrens van Breda.

In het gebied bevinden zich nog enkele burgerwoningen, alsmede een begraafplaats en (deels) een bungalowpark. Direct grenzend aan het projectgebied bevindt zich in het noorden landgoed Wolfslaar en in het noordoosten een scoutingterrein.

Zowel het Ulvenhoutse Bos en het St. Annabosch zijn in beheer van Staatsbosbeheer. Het Ulvenhoutse Bos is een gevarieerd bos met natte broekbossen en soorten die drogere condities nodig hebben, zoals Eiken, Haagbeuken en Beuken. Het St. Annabosch is een productiebos, met voornamelijk uit loofbomen. Ook in het St. Annabosch komen natte delen voor, die niet onder de Natura 2000 begrenzing vallen.

 

Ontstaansgeschiedenis

Het Ulvenhoutse Bos, ook wel Voorbos genoemd, ligt aan de oostkant van het brede Dal van Breda, dat aan het begin van de ijstijden is uitgesleten door rivieren die vanuit België in noordoostelijke richting stroomden. In een latere periode ging het fungeren als stroomgebied van het bovenstroomse deel van de Mark. Het dal vlakte geleidelijk af door afzettingen van klei, veen en inwaaiende dek zanden. De Mark ligt aan de oostkant

van het dal en wordt gevoed door verschillende, oostwest stromende zijbeken die in de Kempen ontspringen. Direct ten zuiden van Breda liggen de zijbeekjes de Broekloop en de Bavelse Leij, met daarlangs het Ulvenhoutse Bos.

Het Ulvenhoutse Bos is een oude bosgroeiplaats, waar waarschijnlijk al sinds de Middeleeuwen bos heeft gestaan.

Het bos ligt in een voormalige overstromingsvlakte van de genoemde beken. In de ondergrond van het Ulvenhoutse Bos bevinden zich slecht doorlatende, kalkrijke leemlagen. Het Ulvenhoutse Bos werd vroeger gebruikt als hakhoutbos en voor de teelt van opgaand eikenhout. Om het natte bos beter te kunnen exploiteren zijn in het verleden greppels gegraven en werden de te hakken bomen op de tussenliggende hogere delen (rabatten) geplaatst. De greppels en hier doorheen lopende waterwegen worden op diverse

plekken gevoed door kwelwater. Het bos heeft nogal te lijden onder verdroging, waardoor de populaties van veel zeldzame soorten geleidelijk in omvang afnemen en worden teruggedrongen tot de nattere delen van het bos (Ministerie van LNV).

De achteruitgang is vermoedelijk ingezet door de sterke verlaging van het grondwater in het bos, de aanleg van het rabattenstelsel en het zure eikenstrooisel. In de jaren 60-80 was sprake van een sterke zwavelverzuring, die het effect vermoedelijk heeft versterkt.

Hoogteligging

Het Ulvenhoutse Bos ligt op de overgang van het hoge zandlandschap naar het lage rivierengebied. Een groot deel van het bos heeft het karakter van een komvormige laagte, die wordt omgeven door hoger gelegen gebied. In de laagte zelf zijn ook enkele iets hogere ruggen aanwezig. Het reliëf in het dekzand zorgt er onder deze omstandigheden voor dat er afhankelijk van de hoogteligging meer of minder invloed van het grondwater is. In de hogere delen ontbreekt grondwater en is het habitattype Beuken-eikenbossen met hulst aanwezig; lager op de hoogtegradiënt waar periodiek bufferstoffen door het grondwater worden aangevoerd vinden we eiken-haagbeukenbos en vervolgens op de natste plaatsen met langdurige invloed van basenrijk grondwater vochtig alluviaal bos.

Reliëf

In de hogere delen langs de zuid- en westranden van het gebied wordt de bodem gevormd door podzolgronden. Dit type bodems komt voor op plaatsen waar regenwater in de bodem infiltreert, waarbij mineralen en humusdeeltjes uit de bovenste bodemlagen uitspoelen. Op de overgang van de hogere gronden naar het beekdal liggen eerdgronden. Van hoog naar laag is er een gradiënt van gooreerd via beekeerd naar broekeerd. Op sommige plaatsen komen in laagtes veengronden (V) voor. De dikte van het veen is 40 – 100 cm waarvan

de bovenste 20 - 40 cm sterk veraard is. In welke mate de dikte van de veenlaag in de afgelopen decennia is veranderd als gevolg van oxidatie, is niet bekend. Vanwege de zure omstandigheden zijn podzolgronden de standplaats voor beuken-eikenbos met hulst. Eiken-haagbeukenbos heeft meer gebufferde omstandigheden nodig. Die staan lager op de gradiënt op podzolgronden en gooreerdgronden. Vochtige alluviale bossen hebben vochtige omstandigheden nodig. Die treffen we aan op de beekeerd- en broekeerdgronden en op veen (bron: natura 2000 beheerplan).

Bodem

De ondergrond van het Ulvenhoutse Bos en de omliggende omgeving bestaat tot op grote diepte uit afwisselende lagen van zand (vaak lemig) en klei. In de hogere delen langs de zuid- en westranden van het gebied wordt de bodem gevormd door podzolgronden. Dit type bodem komt voor op plaatsen waar regenwater in de bodem infiltreert, waarbij mineralen en humusdeeltjes uit de bovenste bodemlagen uitspoelen. Op de overgang van de hogere gronden naar het beekdal liggen eerdgronden. Van hoog naar laag is er een gradiënt van gooreerd via beekeerd naar broekeerd. Lokaal geïnfiltreerd water dat op de flank over aanwezige leemlaagjes uittreedt, heeft bij gooreerd een kortere weg door de bodem afgelegd en zal minder aangerijkt zijn met ionen uit de bodem, terwijl het water bij broekeerd een langere weg heeft afgelegd en meer ionen uit de bodem zal hebben opgenomen. Op sommige plaatsen komen in laagtes veengronden (V) voor. De dikte van het veen is 40 – 100 cm waarvan de bovenste 20 - 40 cm sterk veraard is. In welke mate de dikte van de veenlaag in de afgelopen decennia is veranderd als gevolg van oxidatie, is niet bekend.

Vanwege de zure omstandigheden zijn podzolgronden de standplaats voor beuken-eikenbos met hulst. Eiken-haagbeukenbos heeft meer gebufferde omstandigheden nodig. Die staan lager op de gradiënt op podzolgronden en gooreerdgronden. Vochtige alluviale bossen hebben vochtige omstandigheden nodig. Die treffen we aan op de beekeerd- en broekeerdgronden en op veen (bron: natura 2000 beheerplan).

Grondwater

Het ondergrondse watersysteem kan worden ingedeeld in verschillende grondwatersystemen:

1. Het lokaal grondwatersysteem zijn de hoge ruggen rondom het Ulvenhoutse Bos (stroming < 5m diepte).

2. Ondiep grondwatersysteem boven de Formatie van Waalre klei (< 20 m diepte).

3. Diep grondwatersysteem is onder de Formatie van Waalre klei (>20 à 25 m diepte).

Bondige beschrijving van deze drie systeem:

1. Het lokale systeem is de bovenkant van het grondwatersysteem gescheiden door leemlagen van het eerste watervoerende pakket. Dit grondwater wordt beïnvloed door waterlopen, beken, infiltratievoorzieningen, ontwateringsmiddelen en drainageniveaus in en/of in de directe omgeving van het bos.

2. Het ondiepe (of matig diepe) grondwatersysteem is grondwater uit het eerste watervoerende pakket. Dit grondwater wordt o.a. beïnvloed door de waterpeilen in beekdalen van Bavelse Leij, Broekloop en Chaamse beek en door onttrekking voor beregening.

3. Het regionaal of diep grondwatersysteem is grondwater uit het tweede en derde watervoerende pakket. Dit grondwater wordt o.a. beïnvloed door de waterpeilen in grote beken zoals Bovenmark(-dal), en de diepe onttrekkingen voor drinkwater- en industrieel gebruik.

Tussen de watervoerende lagen liggen zogenaamde scheidende lagen met relatief veel weerstand voor de grondwaterstroming. De huidige kwel in het Ulvenhoutse Bos is daarom grotendeels gevoed door lokale en ondiepe kwelstromen en in mindere mate door kwel uit het diepe grondwater met regionale voeding. Dat wil zeggen dat water dat buiten het bos inzijgt en in het bos weer omhoog stroomt (kwel) overwegend ondiep grondwater betreft. Het herkomstgebied van het ondiepe grondwater is begrensd door het oorspronkelijke

stroomgebied en wordt doorsneden door aanwezige waterlopen en enkele beekdalen. Tevens is nabij en in het Ulvenhoutse Bos een lokaal grondwatersysteem aanwezig dat bestaat uit een hooggelegen rug dat een ring vormt om het centrale natte deel van het Ulvenhoutse Bos

De ondiepe ondergrond bevat kalkhoudende lagen wat bij langzame doorstroming tot basenrijk grondwater leidt. De bufferende werking van dit grondwater vertoont een afnemende trend door invloed van verhoogde verdamping (verdroging) en verzurende stikstofdepositie.

Oppervlaktewater

De hoofdafwatering vindt plaats door de Bavelse Leij en de Broekloop. Deze beken vormen ook de begrenzing van het Natura 2000-gebied. Aan respectievelijk de noord- en oostzijde wordt het Ulvenhoutse Bos begrensd door de Broekloop. De Broekloop begint ten zuiden van de A58, aan de westflank van het St Annabosch. Hier wordt de loop omringt door natte hooilanden. Net voor de kruising met de A58 mondt de Leeuwerikloop uit in de Broekloop. Deze zorgt voor de afwatering van landbouwgebieden ten oosten van het St. Annabosch en ten zuidwesten van Bavel. Vanwege de waterkwaliteit in de Leeuwerikloop is een helofytenfilter aangelegd om de nutriëntgehalte omlaag te brengen voor uitmonding in de Broekloop. De Broekloop stroomt vervolgens aan de oostzijde van het Ulvenhoutse Bos, om ten noorden van de begraafplaats in de Bavelse Leij uit te monden. De Bavelse Leij mondt op haar beurt weer uit in de Mark. Delen van de Bavelse Leij en de Broekloop zijn in het verleden al heringericht. In het bos zelf liggen nog twee grotere waterlopen: de Kerkdreefloop en de Huisdreefloop. Het Ulvenhoutse Bos watert af door een dicht stelsel van rabatten, greppels, sloten en beeklopen. In het kader van het Bos en waterplan is in het Ulvenhoutse Bos zoveel mogelijk van dit watersysteem heringericht om water vast te

houden en de verdroging tegen te gaan.

Landschap

Het Ulvenhoutse Bos en het St. Annabosch liggen op de flanken en in het beekdal van de Bavelse Leij en van de Broekloop. Het gebied ligt op de overgang van de hoge zandgronden (op NAP +7 m en hoger) naar het lage rivierkleigebied (NAP+2,5 m en lager), en is onderdeel van het brede Dal van Breda, dat aan het begin van de ijstijden is uitgesleten door rivieren die naar het noordoosten stroomden. Later is dit gebied onderdeel van het stroomgebied van de Mark geworden, waarna het dal afvlakte door afzettingen van klei, veen en inwaaiende dekzanden. De Broekloop en de Bavelse Leij zijn zijbeken van de Mark. De bossen worden ontwaterd door deze beken en kleinere waterlopen, die ook water ontvangen van het hoger gelegen gebied dat gebruikt wordt voor boomteelt, golfbanen (de bovenloop van de Leeuwerikloop) en bewoning (het stedelijke gebied van Ulvenhout). De hogere delen van de Broekloop zorgen voor de ontwatering van het landgoed Valkenberg, met bijbehorende landerijen.

De landschapsstructuur van het plangebied bestaat uit dichte bossen op de relatief lage dekzandwelvingen en lage open beekdalen met daartussen overgangszones die halfopen zijn. Het Broekloopdal heeft een meer open karakter en is door de natte omstandigheden in gebruik als weiland met enkele bosjes. Het Ulvenhoutse Bos en het St. Annabosch zijn bosgebieden op oude zandontginningen met een dicht landschappelijk karakter. Door het plangebied loopt de Bavelse Leij (Broekloop) van noord naar zuid. Het beeklandschap heeft een meer open karakter en is door de natte omstandigheden in gebruik als weiland. Kenmerkend voor het landschap zijn de percelen haaks op de beek.

Door de functie van productiebossen zijn het Ulventhoutse bos en St. Annabosch eeuwenlang beheerd. Doordat het gebied dominant als bosgebied is gebruikt zonder agrarische doeleinden, zijn weinig typerende akkerlandschapselementen zoals houtwallen te vinden. Wel is een aantal individuele bomen als landschapselement aangeduid en is het Ulvenhoutse bos aangeduid als 'historisch groen' vanwege de cultuurhistorische waarde.

Rondom het Ulvenhoutse bos en St. Annabosch liggen oude cultuurgronden die zijn aangemerkt als landgoedstructuur (zie onder cultuurhistorie). De inzijgingslocatie ligt in een jonge ontginning. Dit zijn voormalige heidegronden die niet zijn bebost, maar op een rationele manier zijn verkaveld en als landbouwgrond in gebruik zijn genomen. Er zijn geen aardkundige waarden aanwezig.

Cultuurhistorie

Het Ulvenhoutse Bos is een gaaf bewaard bos dat teruggaat tot 1750 en mogelijk zelfs tot 1550. Het bos was in eigendom van de Heren van Breda en bestaat uit eiken en beuken op een vochtige lemige ondergrond. Van waarde is de laanstructuur in het bos en zandwegen. De structuur bestaat uit statige dreven (tevens zichtlijnen) met wallen waarvan het merendeel dateert uit de 18e eeuw. De lanen zijn redelijk hoog tot hoog gewaardeerd. Bij inzijgingslocatie variant A ligt de Kerkdreef. Het beekdal van de Bavelse Lei (Broekloop) heeft gedeeltelijk nog een oude meandering. Mede door de percelenstructuur van het beekdal heeft de Broekloop cultuurhistorische waarde.

Uit een veldinventarisatie naar het historisch groen blijkt dat vooral op natte plaatsen veel oude relicten met struikgewassen aanwezig zijn. Hier zijn voormalige hakhoutbosjes aanwezig met eikenstoven en esdoornstoven en oudbos-indicatoren. Voorkomende soorten in het bos zijn onder andere de zomereik, beuk, hulst, wilde lijsterbes, zwarte els, hazelaar, ruwe berk, es, sporkehout, vogelkers, klimop, exemplaren van de zeldzame fladderiep, bosanemoon, gele dovenetel en witte rapunzel.

Het oudste gedeelte van het St. Annabosch is aangelegd in de 16e eeuw en is in de eeuwen daarna richting het zuiden uitgebreid (“Nieuw Bosch”). Het is een productiebos met veelal dennen en eiken. Ook hier is het drevenpatroon cultuurhistorisch waardevol, bestaande uit een centrale dreef (Royaal Dreef) en andere veelal 18e eeuwse lanen en zandpaden. Ook van waarde zijn monumentale bomen, zichtrelaties (bijvoorbeeld met de kerk van Bavel), een verlaten 17e eeuws erf in het midden van het bos, wallen en de strooksgewijze verkaveling van de Bavelse Lei (Broekloop).

2.2 Beschrijving plangebied     

Zoals in paragraaf 1.3 aangegeven betreft het plangebied van onderhavig PIP niet het gehele projectgebied van het PPWW, maar bestaat het slechts uit een aantal gedeeltelijk verspreid liggende percelen.

Gemeente Breda

Het noordelijk deel van het plangebied (ten noorden van de A-58 is gelegen binnen de gemeente Breda.

Het betreft 4 onbebouwde percelen nabij de Broekloop alsmede 2 percelen ten zuiden van de Kerkdreef.

De gronden zijn nu grotendeels nog in regulier agrarisch gebruik als wei- en akkerland. 1 perceel is reeds in eigendom van Staatsbosbeheer.

De percelen nabij de Broekloop zijn onderdeel van het NNB. De percelen ten zuiden van de Kerkdreef maken nog onderdeel uit van de groenblauwe mantel.

Gemeente Alphen-Chaam

Het zuidelijk deel van het plangebied omvat diverse onbebouwde, agrarische percelen nabij de Broekloop. Deze percelen zijn onderdeel van het NNB en deels al in eigendom van Staatsbosbeheer.

De gronden zijn nu veelal nog in regulier agrarisch gebruik als wei- en akkerland. Daarnaast is 1 perceel in gebruik als particuliere tuin.

De agrarische percelen nabij de Broekloop zijn lager gelegen. Na de voorgenomen peilopzet wordt de grondwaterstand dermate hoog, dat regulier agrarisch gebruik hier niet meer mogelijk is.

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Europees beleid     

Natura 2000

Natura 2000-gebieden zijn natuurgebieden die onder de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn vallen. Om de waardevolle en kenmerkende natuur voor Europa te beschermen, heeft de Europese Unie het initiatief genomen voor Natura 2000. Dit is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden. Het netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit.

De lidstaten wijzen speciale beschermingszones aan en moeten instandhoudings-maatregelen nemen om deze Natura 2000- gebieden te beschermen.

De Habitatrichtlijn verplicht de Europese Lidstaten om instandhoudingsmaatregelen te treffen voor de Natura 2000 gebieden, waaronder het vaststellen van beheerplannen.

De verplichting om een beheerplan op te stellen is opgenomen in artikel 2.1 van de Wet natuurbescherming. Het college van Gedeputeerde Staten van de provincie (hierna: GS) waarin het Natura 2000-gebied ligt, is verplicht om in het beheerplan de nodige instandhoudingsmaatregelen op te nemen en de beoogde resultaten van die maatregelen. Het plangebied grenst aan het Natura-2000 gebied 'Ulvenhouts Bos', dat in 2009 definitief is aangewezen als Natura 2000 gebied en waarvoor in 2016 een beheerplan is vastgesteld.

De maatregelen die met dit PIP planologisch mogelijk worden gemaakt dragen bij aan de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied 'Ulvenhoutse Bos' en vormen een uitwerking van de maatregelen, die in het Natura 2000 beheerplan 'Ulvenhoutse Bos' (2016) zijn weergegeven.

Kaderrichtlijn Water

In de Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft de Europese Unie regels voor de bescherming van het oppervlaktewater en het grondwater. De lidstaten van de Europese Unie zijn verplicht deze regels op te nemen in hun wetgeving. Volgens de Kaderrichtlijn Water moet het oppervlaktewater in 2015 in goede ecologische en chemische toestand zijn. Nederland heeft echter gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het bereiken van de doelen uit te stellen tot het jaar 2027.

De Broekloop en Bavelsche Leij zijn binnen de Kaderrichtlijn Water aangeduid als 'R4 - Permanente langzaam stromende bovenloop op zand'. Doelen voor deze gebieden zijn:

  • Een goede toestand van het grondwater bestaande uit een goede chemische toestand en een goede kwantitatieve toestand;
  • Het voorkomen en beperken van de inbreng van verontreinigende stoffen;
  • Het bepalen en ombuigen van significant stijgende trends.

De uit te voeren hydrologische maatregelen in de Broekloop in het kader van het PPWW dragen bij aan het realiseren van de doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water.

3.2 Rijksbeleid     

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk

en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Een van deze 13 belangen betreft het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS (inmiddels opgegaan in Natuurnetwerk Nederland (NNN)), inclusief de Natura 2000-gebieden.

De uitwerking en nadere afspraken over realisering van het Natuurnetwerk laat het Rijk over aan de provincies. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.

Het plangebied maakt in zijn geheel onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Nadere bescherming van het NNN vindt plaats via het Barro en de provinciale verordening.

Het plangebied is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het rijk een ander nationaal belang heeft aangewezen, derhalve heeft de SVIR geen consequenties voor voorliggend plan.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. In het Barro, ook wel bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn de 13 nationale belangen conform de SVIR opgenomen die juridische borging vereisen. Dit betreft het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Binnen het Natuurnetwerk Nederland geldt dat nieuwe projecten niet zijn toegestaan, als ze de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN significant aantasten.

Het plangebied maakt in zijn geheel onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Met de voorgenomen ontwikkeling worden de omzetting van het bestaande agrarische gebruik naar een natuurlijk ingericht terrein alsmede overige hydrologische herstelmaatregelen planologisch geborgd. Het voornemen leidt tot behoud en versterking van de ecologische waarden en kenmerken van het gebied.

Onderhavige ontwikkeling sluit hiermee aan bij het rijksbeleid en past binnen de beleidsuitgangspunten van het Barro.

Het plangebied is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het rijk een ander nationaal belang heeft aangewezen, derhalve heeft het Barro geen verdere consequenties voor voorliggend plan.

Wet Natuurbescherming - soortenbescherming

De Wet Natuurbescherming vormt het wettelijk kader voor de bescherming van een groot aantal inheemse bedreigde dier- en plantsoorten. Bij nieuwe ruimtelijke ingrepen en activiteiten dient te worden nagegaan of deze ingrepen en /of activiteiten eventueel negatieve gevolgen hebben voor aanwezige dier- en plantensoorten in de omgeving. De wet is bedoeld om soorten te beschermen, niet individuele planten of dieren. Het

gaat erom dat het voortbestaan van de soort niet in gevaar komt. Te allen tijde geldt dat de algemene zorgplicht van toepassing is. Dit houdt in, dat handelingen die niet noodzakelijk zijn met betrekking tot de voorgenomen ingreep en die nadelig zijn voor de in en om het plangebied voorkomende flora en fauna, achterwege moet blijven.

De daadwerkelijke effecten op beschermde soorten zijn klein omdat de fysieke ingrepen lokale maatregelen (realisering dam, stuw) betreffen en deze geen directe impact hebben op de beschermde soorten. Voor de uitvoering van de maatregelen wordt een ecologisch werkprotocol opgesteld waarin het zorgvuldig handelen beschreven is. Daarin wordt een concrete uitwerking gedaan hoe zorgvuldig te handelen. Staatsbosbeheer werkt altijd volgens de Gedragscode Bosbeheer.

3.3 Provinciaal beleid     

Provinciale Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010- partiele herziening 2014

Op 7 februari 2014 hebben Gedeputeerde Staten deze gedeeltelijke herziening van de Structuurvisie vastgesteld, die op 19 maart 2014 in werking is getreden. De Structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040) alsmede een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de

Agenda van Brabant.

In de structuurvisie zijn de kwaliteiten van provinciaal belang aangegeven en op basis hiervan zijn keuzes gemaakt voor het provinciale beleid. Hiertoe zijn vier ruimtelijke structuren onderscheiden:

  • de groenblauwe structuur;
  • het landelijk gebied;
  • de stedelijke structuur;
  • de infrastructuur.

De zonering is bepalend voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de diverse functies in het buitengebied, voor zover deze het provinciaal belang aangaan.

De planlocatie is in zijn geheel gelegen in kerngebied groenblauw, die onderdeel uitmaakt van de groenblauwe structuur.

Het kerngebied groenblauw bevat alle natuurgebieden uit het natuurnetwerk brabant alsmede de omliggende hydrologische beschermingszones, de zogeheten attentiegebieden. De hoofdfunctie is hier behoud en ontwikkeling van het natuur- en watersysteem. Het ruimtelijke beleid is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten. Er is geen ruimte voor (grootschalige of

intensieve) ontwikkelingen die niet passen binnen de doelstellingen voor het NNB en beheer/herstel van de waterstructuren. Bestaande functies en bestaand gebruik binnen de groenblauwe kern worden gerespecteerd.

Het plangebied maakt in zijn geheel onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de omzetting van het bestaande agrarische gebruik naar een natuurlijk ingericht terrein alsmede overige hydrologische herstelmaatregelen planologisch geborgd. Het voornemen leidt tot behoud en versterking van de ecologische waarden en kenmerken van het gebied.

Het plan past hiermee binnen de beleidsuitgangspunten zoals opgenomen in de structuurvisie RO.

In de Structuurvisie staat daarnaast onder meer het volgende met betrekking tot de uitvoering van het kerngebied groenblauw: “De provincie voert samen met het Rijk een aantal natuurwetten uit en zorgt waar nodig voor de afstemming met het

ruimtelijke beleid”. De natuurmaatregelen hebben een directe relatie met de provinciale

vergunningverlening op grond van de Natuurbeschermingswet. Versterking van natuur en vermindering van stikstof gaat samen met economische ontwikkelingen. Gelet op de provinciale belangen benoemd in de Structuurvisie kan voor het borgen hiervan gebruik worden gemaakt van de bevoegdheid van PS om een PIP vast te stellen.

Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant'

Vooruitlopend en anticiperend op de in werking treding van de nationale Omgevingswet in 2021 hebben Provinciale Staten op 14 december 2018 de Brabantse omgevingsvisie vastgesteld. Met deze omgevingsvisie geeft de provincie richting aan wat zij voor Brabant wil bereiken en biedt daarmee handvatten voor haar handelen in de praktijk.

De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste provinciale ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Conform de Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie.

De visie geeft daarbij richting aan deze opgaven vanwege de ingrijpende veranderingen waarmee zij gepaard gaan. Daarnaast geeft de Omgevingsvisie ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan. De omgevingsvisie is verplicht, maar uitsluitend zelfbindend voor de provincie. De visie zal komende jaren nader worden uitgewerkt in diverse programma's en een provinciale omgevingsverordening.

Met het voornemen wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van kwetsbare natuurwaarden alsmede aan de herinrichting van een duurzamer watersysteem.

Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

PS hebben op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna:

IOV) vastgesteld.

De IOV betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met

betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op

milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. De IOV is daarbij een eerste

stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet

wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies.

De IOV is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen

zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid zoals de

omgevingsvisie. De beleidsneutrale omzetting betekent overigens niet dat er in het geheel

geen wijzigingen ten opzichte van de huidige verordeningen zijn verwerkt. Belangrijke

uitgangspunten vanuit de Omgevingsvisie zijn verwerkt. De nieuwe manier van werken met

diep, rond en breed kijken is opgenomen en er wordt vaker een koppeling gelegd met

omgevingskwaliteit door bijvoorbeeld sanering van leegstaand vastgoed elders. De nadruk

op omgevingskwaliteit komt ook tot uitdrukking bij de kwalitatieve benadering voor

hergebruik van leegstaand vastgoed in het landelijk gebied en duurzame verstedelijking. De

IOV wil goede initiatieven ondersteunen. Daarvoor sluit de IOV aan bij de nieuwe manier van werken uit de Brabantse omgevingsvisie en worden meer mogelijkheden geboden voor maatwerk. Hiertoe zijn in de IOV in plaats van middelvoorschriften doelvoorschriften opgenomen en wordt uitgegaan van een 'ja, mits - benadering'.

De voor de ontwikkeling relevante onderwerpen, die in de IOV worden geregeld zijn:

  • Bescherming van de landschappelijke en natuurwaarden;
  • Bescherming van cultuurhistorische en aardkundige waarden;
  • Waterbeleid;
  • Zorgplicht en ruimtelijke kwaliteitsverbetering.

Belangrijk voor het beleid in het buitengebied is de zonering van het agrarische gebied, de groenblauwe mantel en de ecologische hoofdstructuur. Aan deze zonering zijn de ontwikkelingsmogelijkheden gekoppeld voor de agrarische en niet agrarische functies.

Natuurnetwerk Brabant

De locaties zijn nagenoeg allen gelegen in het Natuurnetwerk Brabant (NNB, voorheen de Ecologische hoofdstructuur), met uitzondering van de voorgenomen inzijgingslocatie aan de Kerkdreef, de gronden ten zuiden van het bestaande chaletpark ('landgoed Bosweelde'), een klein gedeelte van de gronden ten noorden van de Geersbroekseweg 19 en enkele reststrookjes.

Voor het NNB geldt op basis van het rijksbeleid de verplichting tot instandhouding van de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied. Voor bestaande niet-natuurfuncties in het NNB geldt dat de bestaande bebouwing en planologische gebruiksactiviteit zijn toegestaan. Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen geldt een “nee, tenzij” regime. In de het gebied mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die significant negatieve effecten hebben op het gebied. Een nieuw bestemmingsplan gelegen in het NNB dient regels te stellen ter bescherming van de ecologische waarden en kenmerken van het gebied. De ecologische waarden en kenmerken van het gebied betreffen de natuurbeheertypen zoals vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het natuurbeheerplan.

Daarnaast maakt het plangebied onderdeel uit van de attentiezone waterhuishouding (voorheen beschermingszone attentiegebieden NNB). Dit betreft agrarische gebieden rondom kwetsbare natuurgebieden. Deze gebieden zijn aangeduid ter bescherming van de waterhuishouding van de NNB. Voor bodemingrepen die een negatief effect kunnen hebben op de (grond)waterstand van het nabijgelegen natuurgebied is een omgevingsvergunning vereist.

Groenblauwe mantel

Enkele gronden binnen het plangebied (ter plaatse van de inzijgingslocatie aan de Kerkdreef, ten zuiden van het chaletpark, een klein gedeelte van de gronden ten noorden van de Geersbroekseweg 19 en enkele reststrookjes) maken momenteel nog onderdeel uit van de Groenblauwe mantel. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw (het NNB) en het landelijk gebied. De mantel beschermt het kerngebied groenblauw en zorgt voor verbinding met het omliggende gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid in de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel biedt daarbij ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de 'ja-mits benadering'. Het is in eerste instantie aan de gemeenten om te beoordelen welke huidige waarden er in een gebied aanwezig zijn en of de beoogde ontwikkeling een bijdrage levert aan de kwaliteit daarvan. De toelichting bij een bestemmingsplan dient een verantwoording te bevatten over de wijze waarop de nodige kennis over de aanwezige ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken is vergaard.

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt ten behoeve van de herstelmaatregelen de omzetting van het bestaande agrarische gebruik naar een natuurlijk ingericht terrein planologisch geborgd voor percelen reeds onderdeel uitmakend van het Natuurnetwerk Brabant. Het voornemen leidt tot behoud en versterking van de ecologische waarden en kenmerken van het gebied.

Voor de gronden die momenteel nog zijn gelegen binnen de Groenblauwe Mantel, maar waar als gevolg van de voorgenomen maatregelen een natuurlijk ingericht terrrein wordt gerealiseerd wordt middels een aanduiding een kaartaanpassing in de Omgevingsverordening voorgesteld. Dit betreft het perceel ten zuiden van het chaletpark, een klein gedeelte van de gronden ten noorden van de Geersbroekseweg 19 en enkele reststrookjes.De gronden ter plaatse van de inzijgingslocatie maken eveneens onderdeel uit van de Groenblauwe Mantel. Ter plaatse zal echter geen natuurlijk ingericht terrein worden gerealiseerd, maar een inzijgingsvoorziening. Betreffende gronden zullen ook in de toekomst geen onderdeel uit gaan maken van het NNB.

Cultuurhistorie/aardkundig waardevolle gebieden

In de IOV heeft de provincie gebieden aangeduid met cultuurhistorische en aardkundige waarden. Voor deze gebieden geldt dat er geen ontwikkelingen mogen plaats vinden die de waarden en kenmerken van het gebied aantasten.

De zuidelijke gronden van de planlocatie van onderhavig PIP, die zijn gelegen in de gemeente Alphen-Chaam maken grotendeels onderdeel uit van het provinciaal aangeduide cultuurhistorisch waardevol gebied 'landgoed Anneville en omgeving'. Het beleid is hier gericht op behoud, versterking en duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden.

In het noorden bevindt zich het cultuurhistorisch waardevol gebied 'Ulvenhouts Bos'. Dit grenst in het noorden aan enkele percelen van het plangebied, maar maakt hier geen onderdeel van uit.

Met de voorgenomen hydrologische maatregelen zijn geen negatieve effecten van het voornemen op de cultuurhistorische waarden binnen dit plangebied te verwachten.

De cultuurhistorische waarden van het plangebied worden in het PIP middels een aanduiding en bijbehorend omgevingsvergunningstelsel geborgd.

De gronden van het plangebied maken geen onderdeel uit van een aangeduid aardkundig waardevol gebied.

Waterhuishouding

In de IOV zijn zogenaamde wateraanduidingen opgenomen voor gebieden waar geen ontwikkelingen plaats mogen vinden die tot risico's kunnen leiden voor de grondwaterkwaliteit of die ten kosten kunnen gaan van het waterbergend vermogen. Dit betreft de waterbergingsgebieden, waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en zoekgebieden voor behoud en herstel van watersystemen.

Het plangebied is niet gelegen binnen een van bovengenoemde provinciale wateraanduidingen, met uitzondering van het zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen.

De gronden in het dal van de Broekloop zijn gelegen binnen de aanduiding 'zoekgebied voor behoud en herstel watersystemen'. In deze gebieden is het beleid gericht op verbetering en herstel van het natuurlijke watersysteem. Maatregelen worden uitgevoerd op het gebied van de morfologie, zoals het herprofileren en verondiepen van de Broekloop.

In de aangegeven gebieden gelden ruimtelijke beperkingen aan activiteiten die het realiseren van watersysteemherstel belemmeren of onnodig kostbaar maken. In zijn algemeenheid is er sprake van een bufferzone van 25 meter rondom een waterloop.

De uit te voeren maatregelen in het kader van het PPWW hebben tevens tot doel om het natuurlijke karakter van de beek te herstellen. De maatregelen dragen daarmee bij aan het realiseren van de doelstellingen voor een natuurlijker watersysteem met extra waterbergingsmogelijkheden.

Ruimtelijke kwaliteit

In de regels van de IOV worden de algemene regels ten aanzien van het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit gegeven. In het algemeen houdt ruimtelijke kwaliteit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan.

Ten behoeve van de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit is in de IOV de 'zorgplicht' opgenomen. Een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling moet bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit.

Naast de zorgplicht is in de IOV tevens het beleidsvoornemen opgenomen met betrekking tot 'kwaliteitsverbetering van het landschap'. De vereiste kwaliteitsverbetering koppelt ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied aan een concrete tegenprestatie gericht op een verbetering van de kwaliteit van het landschap. Dit kan onder andere door landschapselementen aan te leggen.

Met het voornemen wordt voldaan aan bovenstaande regels uit de IOV, omdat met het voornemen wordt bijgedragen aan behoud en verdere ontwikkeling van de daartoe aangewezen natuurgebieden.

3.4 Gemeentelijk beleid     

Structuurvisie Breda 2030

De 'Structuurvisie Breda 2030' (september 2013) geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling tot 2030 weer en beoogt een stip op de horizon te zetten waar het gaat om de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Breda tot 2030. Daarnaast is de visie richtinggevend voor de keuzen die aan de orde zijn voor de korte en middellange termijn. De structuurvisie dient als integrale basis voor bestemmingsplannen, ontwikkelingsvisies en beleidsdocumenten.

Het fundament voor de ontwikkeling van Breda naar 2030 is het ontwikkelen van een compacte, duurzame stad, waarin ruimte is voor initiatief. De compacte stad koestert haar historie en beseft de verbondenheid van stedelijk en landelijk gebied. Verstedelijkingsopgaven in het bestaande stedelijk gebied hebben de voorkeur boven de ontwikkeling van nieuwe buitenstedelijke terreinen. De verschillen in functie en karakter van delen van de stad maken Breda aantrekkelijk voor de diversiteit aan gebruikers.

Voor de ruimtelijke ontwikkeling van Breda staan drie hoofdlijnen centraal: Knooppunt Breda, Breda Markstad en Bredaas Mozaïek. Breda Markstad stelt de kansen en kwaliteiten van het water in Breda centraal. Water is belangrijk voor de cultuurhistorie en identiteit. Door de beekdalen is er een natuurlijke verweving van het buitengebied met het stedelijk gebied. Bredaas Mozaïek stelt de diversiteit aan gebiedskarakteristieken als kwaliteit voor de stad. De lokale karakteristieken en behoeften van de dorpen, buitengebiedsdelen en stadswijken van Breda staat centraal. De historische linten verbinden de mozaïekstukken met elkaar en zijn vaak drager van de gebiedkarakteristiek.

In de opgaven en projecten die in de stad plaats vinden zal steeds weer de balans vanuit het principe people – planet – profit worden gezocht.

In het buitengebied wordt steeds meer ruimte gereserveerd voor waterbuffering en –berging om op die manier overstromingen te voorkomen en in droge periodes water beschikbaar te hebben. Door klimaatverandering en modernisering van de landbouw in de afgelopen decennia, gaat de biodiversiteit in rap tempo achteruit. Door de ligging op de overgang van zand op klei, de rijke cultuurhistorie en de verschillende ontginningsfasen kent Breda een gevarieerd buitengebied dat van oudsher fungeert als uitloopgebied voor de stad. De Bredanaar heeft hierbij de keus uit het kleinschalige agrarisch cultuurlandschap in beekdalen met aanliggende zandgronden, bossen, heide en open, natte beemden en polders.

Voor zowel landschap als cultuurhistorie geldt het credo: Behoud door ontwikkeling. Aan stedelijke, recreatieve en agrarische ontwikkelingen in het buitengebied wordt middels de Landschapsinvesteringsregeling Breda, die bij ‘nieuwe beleidskeuzes en programma’ nader zal worden toegelicht, automatisch een investering in natuur en/of landschap gekoppeld. De cultuurhistorische waarde van objecten en gebieden wordt zoveel mogelijk behouden door ontwikkelingen toe te staan die hier aan bijdragen.

De gemeente streeft erna de Ecologische Hoofdstructuur in 2027 gerealiseerd te hebben. Breda draagt hier actief aan bij, onder meer door ecologische verbindingszones te realiseren. Natuurgebieden worden onderling verbonden en verlies aan biodiversiteit wordt tegengegaan. Streven hierbij is om ook recreatief medegebruik mogelijk te maken, zodat aantrekkelijke wandel- en fietsroutes ontstaan

Het voornemen is in overeenstemming met de uitgangspunten van de gemeentelijke structuurvisie. Met de voorgenomen maatregelen wordt bijgedragen aan herstel en ontwikkeling van het Ulvenhouts Bos.

Structuurvisie Alpen-Chaam

Deze structuurvisie vormt het hoofddocument voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Alphen-Chaam. Inhoudelijk sluit de ambitie van de structuurvisie aan bij de Agenda van de Toekomst Alphen-Chaam 2020.

Met deze structuurvisie wil de gemeente dynamiek op gang houden, op een zodanige manier dat dat bijdraagt aan de vitaliteit, leefbaarheid en kwaliteit van het gebied als geheel. Identiteit en kwaliteit, zorgen ervoor dat mensen trots zijn op hun gebied, erin vertrouwen en er ook in willen blijven investeren. Dat wil de gemeente zo houden en daarvoor de ruimte bieden.

In het recente Landschapsontwikkelingsplan Alphen-Chaam (LOP) is een

ontwikkelingsgerichte landschapsstrategie opgenomen als rode draad. Deze omvat een

landschapsstructuur, welke leidraad is voor behoud en herstel van waarden en voor ontwikkeling van nieuwe waarden. In het LOP worden vijf landschapseenheden onderscheiden: Markdal en vennen landschap, Landgoederen, Oude ontginningen (nat),

Jonge ontginningen en bebossingen en de Oude ontginningen (droog). Het LOP omvat 10

concrete projecten, gericht op behoud, herstel en verwezenlijking van het landschap. In het

kader van de jaarlijkse begrotingscyclus stellen we hierin een prioritering op. Als gemeente

stimuleren we regionale en lokale initiatieven voor verbetering van het landschap.

Hoofddoelstellingen voor natuur- en landschappelijke kwaliteit:

• Behoud / waar mogelijk versterking landschappelijke, visueel-ruimtelijke, cultuurhistorische identiteit en verscheidenheid.

• Behoud van duurzame agrarische bedrijvigheid ((verbrede)landbouw, bevordering

agrarisch natuur-/landschapsbeheer.

• Behoud en versterking van de ecologische kwaliteit en verscheidenheid, in relatie tot aanwezige ecologische structuren.

• Aantrekkelijker maken beleving landschap met doorkijkjes en cultuurhistorische

elementen.

• Aantakken kleinschalige landschapsontwikkeling aan bredere ecologische verbindingen.

• Verbinden grotere natuurcomplexen Chaamsche Boschen, Alphensche Bergen en bossen rond landgoederen en Strijbeekse Heide. Grootschalige natuurcomplexen versterken en uitbreiden met nieuwe natuur (beekherstel, nieuwe landgoederen).

Binnen de gemeente lopen een groot aantal beken. Het beleid is gericht op het behoud, herstel en ontwikkeling van het watersysteem, daarnaast zijn uitgangspunten het vasthouden en bergen van gebiedseigen water het terugdringen van verdroging en het bereiken van de algemene waterkwaliteit. De bescherming van de natte natuurparels (met beschermingszone) is geregeld in het bestemmingsplan, evenals voor de

inundatie- en waterbergingsgebieden.

Als gemeente hebben we een belangrijke rol als ‘ hoeder’ van ruimtelijke kwaliteit en

duurzaamheid. We werken zelf mee aan een versterking van de kwaliteiten waar sprake is

van een publiek belang. We zien voor het behoud en onderhoud van de bestaande waarden

en kwaliteiten ook een belangrijke taak weggelegd voor de samenleving: door het tonen

van respect en het aanhaken op die kwaliteiten bij een goede stedenbouwkundige en

landschappelijke inpassing van individuele ontwikkelingen.

Het voornemen is in overeenstemming met de uitgangspunten van de gemeente structuurvisie.

3.5 Beleid waterschap Brabantse Delta     

Waterbeheerplan

Het waterschap Brabantse Delta heeft een waterbeheerplan opgesteld waarin de beleidsdoelen voor de periode 2016-2021 zijn beschreven. Het plan is afgestemd op de Europese Kaderrichtlijn Water, het Stroomgebiedsbeheerplan Maas, het Nationaal Waterplan en het Provinciaal Waterplan.

In het Waterbeheerplan 2012-2021 beschrijft waterschap Brabantse Delta dat haar waterbeheer onder andere is gericht op het ondersteunen van een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving, zoals natuurontwikkeling. Het waterschap stelt als doel de achteruitgang in de ontwikkeling van de biodiversiteit om te buigen in een positieve ontwikkeling. De natuur- en watersystemen in de gebieden worden daarom beschermd en verbeterd door deze goed met elkaar te verbinden.

Het gebied van het Ulvenhoutse Bos kent een aantal gebiedsspecifieke aandachtspunten. Opgenomen is dat aanvullend op de maatregelen die in en rondom het Ulvenhoutse Bos reeds zijn genomen, er onderzocht wordt of verdere lokale optimalisatie van de waterhuishouding nodig is, o.a. aan de Broekloop. De gekozen maatregelen zijn dus een uitwerking van het huidige Waterbeheerplan. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de aanwijzing van de volledige Broekloop als vismigratieroute. Ook het deel van de Bavelsche Leij tussen de Broekloop en de Bovenmark maakt onderdeel uit van de vismigratieroute. Consequentie is dat er geen nieuwe vismigratiebarrières mogen komen. De voorheen aanwezige barrières zijn al vispasseerbaar gemaakt.

Met de voorgenomen maatregelen uit het PPWW wordt het natuurlijk karakter van de Broekloop vergroot, wordt de bergingscapaciteit in het gebied verbeterd en wordt de verdroging van het Natura 2000 gebied Ulvenhouts Bos teruggedrongen.

Keur

Het waterschap is verantwoordelijk voor het waterbeheer (waterkwaliteit en -kwantiteit) binnen het plangebied. Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de Keur van toepassing. In de Keur staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Op 26 februari 2015 heeft het waterschap de nieuwe Keur vastgesteld, die op 1 maart 2015 inwerking is getreden. Deze keur is in samenwerking tussen de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel tot stand gekomen, waardoor nu sprake is van een uniforme Keur.

Voor werkzaamheden die worden uitgevoerd met een projectplan is geen water-vergunning nodig. Het is echter niet gewenst dat de werkzaamheden die middels een projectplan worden uitgevoerd niet in lijn zijn met de algemene en beleidsregels van de Keur. Om deze reden zijn de voorgenomen maatregelen van het project getoetst aan de beleidsregels van het waterschap.

Het plangebied van het PIP is in zijn geheel aangeduid als 'beschermde gebieden'. Deze begrenzing volgt uit de bescherming van de Verordening Water. In de beschermde gebieden wordt een strikte waterhuishoudkundige bescherming gehanteerd. Nieuwe waterhuishoudkundige ingrepen zijn niet toegestaan, tenzij deze zijn gericht op het verbeteren van de condities voor de NNB of N2000-gebieden.

Dit betekent dat alleen vergunning kan worden verleend indien de ingreep gericht is op de gewenste natuurontwikkeling of deel uitmaakt van een integraal plan voor de ontwikkeling van de natuur (compenserende maatregelen ter voorkoming van vernattingschade die het gevolg is van de ingreep worden hierbij inbegrepen).

In het kader van het PPWW worden enkele waterlopen verondiept en hergeprofileerd. De Legger van het waterschap dient hierop te worden aangepast. Het waterschap zal na uitvoering de gerealiseerde of gewijzigde waterlopen inmeten en vastleggen in het beheerregister en opnemen in de Legger.

De aanpassingen in het watersysteem voor verbetering van de hydrologische condities en maatregelen om wateroverlast voor omwonenden te voorkomen worden in het PPWW getoetst op basis van de Keur en vervolgens, waar nodig vastgelegd in de Legger.

Samenvattend dragen de voorgenomen maatregelen in het plangebied, conform het PPWW bij aan de hoofddoelstellingen zoals die geformuleerd zijn in het waterbeheerplan en blijft de waterfunctie van het gebied gewaarborgd.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving     

4.1 Algehele gebiedsvisie     

Doel van het project is het ombuigen van de actuele negatieve trend voor vochtige alluviale bossen, eiken-haagbeuken bossen en Beuken eikenbossen met hulst door hydrologische maatregelen. De maatregelen bestaan uit het langer vasthouden van water, het bevorderen van de kwelstroom naar het bos en daarmee het herstel van de voor het gebied kenmerkende (kwelafhankelijke) natuurwaarden.

De te nemen herstelmaatregelen zijn op hoofdlijnen beschreven in het Natura2000-beheerplan en vervolgens voor het gehele projectgebied nader uitgewerkt in het PPWW.

4.2 Natura 2000 – Beheerplan     

Beheerplan

De Wet Natuurbescherming vereist dat er voor alle Natura 2000 gebieden een beheerplan is vastgesteld. Het beheerplan is het kader voor het bereiken en handhaven van de geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen van het betreffende Natura 2000 gebied. In een beheerplan worden de instandhoudingsdoelstellingen uit het aanwijzingsbesluit uitgewerkt in omvang, ruimte en tijd en worden de maatregelen beschreven die nodig zijn om deze doelen te halen.

Het plangebied grenst aan het Natura 2000 gebied Ulvenhouts Bos waarvoor het beheerplan Ulvenhouts Bos', in april 2016 is vastgesteld. In het beheerplan zijn de eerder in het aanwijzingsbesluit (2009) geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen nader geconcretiseerd.

De kernopgaven voor het Ulvenhoutse Bos zijn:

  • Herstel van de kwaliteit en vergroting van het areaal vochtige alluviale bossen en de vergroting van het areaal.
  • Behoud van de vegetatiestructuur en herstel van de kwaliteit van de eiken-haagbeukenbossen.

Het gehele Natura 2000-gebied is aangewezen voor 3 habitatsoorten, die zijn weergegeven in het onderstaande overzicht.

Habitatsoorten Huidige trend Huidige oppervlakte Doelst. Opp.vl. Doelst. Pop.
H9120 Beuken-eikenbossen met hulst - 29,1 = =
H9160A Eiken-haagbeuken bossen - 6,3 > >
H91E0C Vochtige alluviale bossen (beek begeleidende bossen) - 4,7 > >

Voor elk Natura 2000-gebied is een zogenaamde PAS-gebiedsanalyse met maatregelkaarten opgesteld. Dat is ook het geval voor het gebied 'Ulvenhouts Bos', waarvoor in 2017 de PAS gebiedsanalyse is vastgesteld en die integraal in het beheerplan is opgenomen. In de PAS- gebiedsanalyse staat wat de doelen zijn voor het betrokken gebied en welke herstelmaatregelen waar en wanneer nodig zijn. Veel maatregelen buiten het huidige natuurgebied richten zich op het verhogen van de grondwaterstand. In de PAS-gebiedsanalyses zijn de habitattypen vermeld met een negatieve trend, deze typen worden veelal bedreigd door verdroging en/of vermesting. In overleg met terreinbeheerders en waterschappen zijn de herstelmaatregelen benoemd die noodzakelijk zijn voor het behoud van deze bedreigde habitattypen.

Het betreft onder meer navolgende maatregelen:

  • Opstellen van een bosbeheerplan.
  • Opstellen van een vernattingsplan.
  • Aanpakken van rabatten (langwerpige ophogingen gelegen tussen greppels).
  • Onderzoek naar externe infiltratiemogelijkheden.
  • Optimaliseren van de grondwaterstand door middel van aanpassingen in de ontwatering binnen en buiten het Ulvenhoutse Bos.
  • Onderzoek naar de toestroom van dieper basenrijk grondwater.
  • Monitoring van hydrologische en bosbeheermaatregelen.

Hydrologische maatregelen binnen de grenzen van het Ulvenhoutse Bos zijn reeds opgenomen in het Bos- en Waterplan van Staatsbosbeheer en zijn in het najaar van 2017 in uitvoering gegaan. Het betreffen maatregelen gericht op het herstel van het lokale grondwatersysteem. Tot en met januari 2019 zijn meer dan 80% van de maatregelen gerealiseerd. In de tweede helft van 2019 volgt de afronding. Ook heeft onderzoek naar de herstelmogelijkheden van de toestroom van basenrijk grondwater en optimaliseren van de grondwaterstanden binnen en buiten het Ulvenhoutse Bos plaatsgevonden. Maatregelen buiten het Ulvenhoutse Bos, zoals externe infiltratiemogelijkheden benutten en optimaliseren van grondwaterstand door middel van aanpassingen in de ontwatering buiten het bos dienen nog uitgevoerd te worden.

Een aantal van de reeds uitgevoerde maatregelen betreft ook het uitvoeren van onderzoeken. Bij het opstellen van het Natura 2000-beheerplan is een aantal leemten in kennis naar voren gekomen. Om de leemtes in kennis op te vullen en zo de beoogde maatregelen te beoordelen, zijn in de afgelopen jaren meerdere onderzoeken uitgevoerd om het hydrologische systeem beter te begrijpen. Hieronder vallen een hydrologische systeemanalyse een geohydrologisch modelonderzoek, een evaluatie gegevens waterkwaliteit en kalkrijkdom in het Ulvenhoutse Bos. De onderzoeken hebben meer inzicht gegeven in welke aspecten bijdragen aan de verdroging en verzuring van het bos, maar ook waar mogelijke oplossingsrichtingen gezocht moeten worden.

Het merendeel van de herstelmaatregelen in de huidige beheerplanperiode zijn dus reeds uitgevoerd of opgestart. Het gaat daarbij om de maatregelen in het bos en om het verzamelen van informatie via monitoring en onderzoeken. De overgebleven maatregelen worden in de omgeving van het bos genomen en worden in het PPWW nader uitgewerkt.

4.3 Projectplan Waterwet     

Met het Projectplan Waterwet zijn de noodzakelijke natuurherstelmaatregelen nader uitgewerkt. Om te voldoen aan de doelen van de PAS-gebiedsanalyse respectievelijk het Natura 2000-beheerplan, is het PPWW gericht op de realisatie van een drietal maatregelen:

  1. Vernatten beekdal van de Broekloop middels beekbodem- en peilverhoging (incl aanpassing helofytenfilter), zowel benedenstrooms als bovenstrooms;
  2. Peilverhoging St Annabosch circa 60 cm onder maaiveld;
  3. Inrichting van een infiltratiebekken ten zuiden van Kerkdreef.

Ad 1) Vernatten beekdal van de Broekloop

Momenteel is het waterpeil in de Broekloop gemiddeld lager dan de grondwaterstanden in het alluviale bos. Hierdoor ontstaat een drainerende werking op het bos. De huidige loop zorgt voor een te snelle ontwatering van het gebied waardoor deze nu te droog is geworden.

Vernatting van het beekdal van de Broekloop is een structurele maatregel, waarbij door middel van stuwen en ophoging van de bedding van de beek over een lengte van 3.3000 meter een structureel hoger waterpeil in zowel de zomer als in de winter bereikt wordt. Het grondwater in het beekdal van de Broekloop zal hierdoor stijgen, ook wordt de afvoer van waterlopen naar de Broekloop hierdoor beïnvloed. Voor de realisatie van de beekbodemverhoging dienen ook de aanwezige duikers over het traject te worden aangepast.

Vernatting van het beekdal wordt bereikt door:

  1. Verondieping en aanpassing van het stroomprofiel van de hoofdwatergang, de Broekloop;
  2. Peilaanpassingen in het naastgelegen beekdal, door aanpassing van kunstwerken (duikers en stuwen) en verondieping van delen van de zijwaterlopen die afwateren op de Broekloop.

Door de maatregelen blijft het water langer in het gebied en zal de bodem natter worden.

Ad 2) Vernatten St Annabosch

Het doel van het vernatten is om meer water langer op de bospercelen vast te houden, een groter aandeel van het regenwater te laten infiltreren in de bodem. Infiltratie zorgt voor een grotere grondwatervoorraad, waardoor het bos zelf beter bestendig is tegen verdroging. Ook bevordert de infiltratie in het St Annabosch de kwelstroom naar het lager gelegen deel van het beekdal van de Broekloop en naar het Ulvenhoutse bos.

Vernatting van het St Annabosch wordt bereikt door:

  1. plaatsen van vijf stuwen in de waterlopen die het bos draineren;
  2. afdammen van greppels en sloten in het bos om streefpeilvakken te begrenzen
  3. ophogen van de waterbodem in het helofytenfilter in het deel dat grenst aan het St Annabosch.

Ad 3) Realisatie infiltratiebekken Kerdreef

De aanleg van de woonwijk Kraaijenberg en bijbehorende riolering heeft een verminderde grondwaterstroming naar het Ulvenhoutse Bos veroorzaakt. Om deze lokale grondwaterstroming of lokale kwelstroom te herstellen, wordt een infiltratiebekken aangelegd met een netto omvang van circa 1 ha en een capaciteit van 1.950 kubieke meter water. Het infiltratiebekken wordt gerealiseerd op het weiland in de hoek van de Kerkdreef en de Eikendreef. Deze locatie is geselecteerd na onderzoek zoals beschreven in het milieueffectrapport. Het maaiveld wordt ter plaatse afgegraven tot NAP +4,5 tot +4,6 meter. De afgegraven bodem van het infiltratiebekken loopt geleidelijk op naar het bestaande maaiveld, waardoor het infiltratiebekken landschappelijk wordt ingepast. Langs een deel van het bekken wordt een wal aangelegd. Meer informatie over het infiltratiebekken en de landschappelijke inpassing hiervan is opgenomen in bijlage 3 van het PPWW.

Mitigerende maatregelen

Omdat het plan voor een toename in wateroverlast zorgt in de directe omgeving van het plangebied, is onderzocht welke mitigerende maatregelen nodig zijn om wateroverlast niet meer te laten toenemen ten opzichte van de autonome situatie. Zo wordt bijvoorbeeld drainage gerealiseerd rondom de woningen die wateroverlast zouden kunnen ondervinden. Alle (mitigerende en/of compenserende) maatregelen zijn weergegeven op de maatregelenkaart per perceel (detailkaarten) in bijlage 4 van het PPWW.

Daarnaast is een omgevingsproces opgestart. Per adres is een dossier opgesteld met daarin een beschrijving van de bestaande situatie, de berekende gevolgen vanwege de werkzaamheden en de mitigerende maatregelen of andere oplossingen die voorhanden zijn. Naar aanleiding van deze dossiers zijn met de betreffende eigenaren keukentafel- gesprekken gevoerd. In deze gesprekken zijn afspraken gemaakt over realistische oplossingen. Er is sprake van ca 14 adressen waar middels maatwerk voorzieningen worden getroffen.

4.4 Nut en noodzaak geselecteerde PIP-percelen     

Uit de in 2017 en 2018 uitgevoerde studies en onderzoeken komt naar voren dat de achteruitgang van kwaliteit van habitattypen in het Ulvenhouts Bos nog niet gestopt is. In 2018 en 2019 zijn reeds maatregelen in het bos uitgevoerd die de interne waterhuishouding positief beïnvloeden. Enkele (externe) knelpunten, zoals vermeld in de PAS gebiedsanalyse, zijn nog niet opgelost. Dit betreft onder meer het herstel van lokale en (matig) diepe kwel en de piekafvoer van hemelwater uit de woonwijk Kraaijenberg. Deze knelpunten dragen ertoe bij dat de habitats nog niet duurzaam behouden kunnen worden, omdat de hydrologische omstandigheden (kwantiteit en kwaliteit) in het merendeel van het bos nog niet voldoen aan de ecologische vereisten. Alleen in de alluviale bossen in het noordelijke deel van Ulvenhoutse Bos voldoet de gehele oppervlakte of groot gedeelte van de oppervlakte aan de ecologische vereisten.

Aangezien de achteruitgang nog niet volledig gestopt is en duurzaam behoud nog niet gegarandeerd zijn natuurherstel maatregelen noodzakelijk en urgent. Uit vervolg onderzoek (zie MER) blijkt dat de maatregelen nuttig zijn. Om deze natuurherstelmaatregelen te kunnen realiseren is verandering van huidig grondgebruik en functie van enkele percelen noodzakelijk. Het huidige landbouwkundige gebruik is op sommige percelen niet te verenigen met de noodzakelijk maatregelen, dan wel wordt onmogelijk na uitvoering van de (hdrologische) natuurherstelmaatregelen.

Door de provincie Noord-Brabant is een methodiek ontwikkeld, op basis waarvan kan worden bepaald welke percelen noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de urgente natuurherstelmaatregelen. In Bijlage 3 is een nadere toelichting op de gehanteerde methodiek opgenomen.

Op basis van de in de bijlage toegelichte methodiek zijn in overleg met het waterschap Brabantse Delta en Staasbosbeheer de betreffende percelen geselecteerd, die noodzakelijk worden geacht voor het realiseren van de geformuleerde doelstellingen. Vervolgens zijn de geselecteerde gronden, die nog niet zijn voorzien van een adequate bestemming opgenomen in het PIP.

Om wateroverlast buiten het Natuurnetwerk Brabant (NNB) te voorkomen en tevens negatieve beïnvloeding van de natuurontwikkeling binnen NNB te voorkomen worden in de zone buiten de geselecteerde percelen, waar wegen, bebouwing of landbouwpercelen aanwezig zijn mitigerende maatregelen uitgevoerd. Dit zijn technische maatregelen, zoals ophogen maaiveld, duikers en sloten verruimen of peilgestuurde drainage aanleggen. Dergelijke technische mitigerende maatregelen worden uitsluitend uitgevoerd buiten NNB-gebied. In de percelen gelegen in het NNB is het uitvoeren van technische mitigerende maatregelen niet doelmatig en wenselijk i.v.m. het frustreren van toekomstige natuurpotenties. In voorkomend geval zijn er twee opties:

  1. Vergoeden van de voorziene financiële schade conform de natschade regeling waterschap Brabantse Delta eventueel in combinatie met extra greppels aanleggen. Dit is echter alleen mogelijk indien de toekomstige GHG gangbaar graslandgebruik grotendeels nog mogelijk maakt
  2. Functieverandering of verwerven van een perceel.

Voor de onderbouwing van de geselecteerde percelen op perceelniveau worden ‘harde gegevens’ gebruikt, zoals gemeten waterpeil en grondwaterstanden, maaiveldhoogte en ligging van de habitattypen, zoals weergegeven op de habitattypenkaart in de betreffende vastgestelde PAS-gebiedsanalyse. Om het nut van de beoogde vernating voor het natuurgebied en de effecten op de omliggende wegen, huizen en percelen zichtbaar te maken worden geohydrologische (model-) berekeningen gemaakt. Bij deze berekeningen wordt de beschikbare kennis over de ondergrond en het watersysteem gebruikt.

Percelen Broekloopdal noord en zuid

Peilverhoging van het noordelijk deel van de Broekloop leidt tot stijging van de de zomergrondwaterstanden en toename van de kwel in de boshabitats en draagt hiermee bij aan waarborging van een stabiele trend of duurzame instandhouding van de bedreigde habitats, wat betreft de hydrologische omstandigheden. Bij het beoogde waterpeil is in de winter geen gangbaar landbouwkundig gebruik meer mogelijk. Gezien de ligging binnen het NNB zijn technische (mitigerende) maatregelen niet gewenst en is bestemmingswijziging naar natuur noodzakelijk.

Als gevolg van de peilverhoging in de Broekloop ten noorden van de A-58 zal het waterpeil ook stijgen in het dal van de Broekloop ten zuiden van de A-58. De landbouwpercelen in het dal van de 'Broekloop' liggen deels zo laag dat door de gewenste grondwaterstandverhoging in het dal van de Broekloop geen gangbaar landbouwkundig grondgebruik mogelijk is bij het beoogde waterpeil. Gezien de ligging binnen het NNB zijn technische (mitigerende) maatregelen niet gewenst en is bestemmingswijziging naar natuur noodzakelijk.

Voor de meeste omliggende woonbebouwing aan de Broekdreef, Geersbroekweg en Valkenburgseweg is de ligging voldoende hoog om geen wateroverlast te ondervinden.

Voor enkele laaggelegen woningen / tuinen zijn technische maatregelen mogelijk en wordt monitoring van grondwaterstanden uitgevoerd.

Percelen Kraaijenberg, ten zuiden Kerkdreefweg

Om de lokale kwelstroom de herstellen, die door de aanleg van de woonwijk Kraaijenberg is afgenomen, is in het Natura2000 beheerplan opgenomen dat er een voorziening nodig is waar hemelwater kan infiltreren.Uit nader onderzoek blijkt dat een infiltratievoorziening daadwerkelijk nut heeft voor herstel van de kwelstroom en zomergrondwaterstanden van de nabijgelegen bedreigde boshabitats.

Om de meest effectieve infiltratie van hemelwater en kwelherstel te realiseren (meeste flux en langste verblijftijd als grondwater) is de locatie ten zuiden van Kerkdreefweg noodzakelijk. Alternatieven voor het realiseren van een infiltratiebekken ten behoeve van herstel van de lokale grondwaterstroming zijn onderzocht,maar die hebben of een negatief effect in het Natura 2000 gebied of hebben een beperkte omvang of beperkt nuttig effect (verbreding Kerkdreefsloot of realisatie van een infitlratiebekken ten zuiden van de Kraaijenbergseweg).

De locatie ten zuiden van de Kerkdreefweg leidt tot een grotere toename van de kwelstroom, met name in de zuidoosthoek van het bos. Daarnaast is de verblijftijd van het inzijgwater langer door de langere stroombaan. Hierdoor verkrijgt het water door de leemlagen een betere bufferende werking. Bovendien kan met verandering van het grondgebruik op dit perceel door afname van de bemesting de grondwaterstroom 'voedselarmer' worden en zal de lokale grondwaterstroom een gunstig effect hebben op de hydrologische omstandigheden in de bodme van de habitats.Tenslotte biedt deze locatie de mogelijkheid tot ontwikkeling van Eiken-haagbeukenbos ten noorden van de Kerkdreefweg.

Om eventuale overlast van grondwaterstandsstijging in de woonwijk Kraaijenberg (oost) te voorkomen wordt voorgesteld om te onderzoeken of een verticaal scherm in de westkant van het landbouwperceel als mitigerende maatregel effectief kan zijn en op welke diepte slecht doorlatende lagen aanwezig zijn. Hierdoor zal de lokale grondwaterstroming nog meer richting het bos stromen.

 

Hoofdstuk 5 Milieu-effectbeoordeling     

5.1 Algemeen     

De m.e.r.-procedure is een hulpmiddel bij de besluitvorming over grote projecten. Het doel van een m.e.r. is om in de besluitvorming het milieubelang, naast de overige belangen, een volwaardige rol te laten spelen. In het MER worden op een samenhangende, objectieve en systematische wijze de milieueffecten beschreven, die naar verwachting optreden als gevolg van de voorgenomen activiteiten. Een m.e.r.- procedure is verplicht bij de voorbereiding van activiteiten die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

M.e.r.-plicht

Bij het opstellen van een ruimtelijke plan bestaat er een wettelijke verplichting tot het doorlopen van een m.e.r.-procedure voor plannen die:

  • het kader vormen voor toekomstige m.e.r.-(beoordelings)plichtige besluiten;
  • en/of waarvoor een Passende Beoordeling nodig is op grond van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en de Wet Natuurbescherming.

Voor het PIP is conform Europese regelgeving in beginsel geen rechtstreekse verplichting tot het doorlopen van een plan-m.e.r. procedure. Het oppervlakte van de gronden in het plangebied waarvoor een planologische wijziging van 'agrarisch' naar 'natuur' wordt voorbereid (circa 41 ha) is ruimschoots onder de mer plicht waarde (125 ha). Daarnaast blijft de omvang van de voorgenomen afgraving van gronden ook onder de mer plichtige grenswaarde (25 respectievelijk 12,5) en voldoen de ontgrondingsmaatregelen aan de vergunningsvrijstelling van de provinciale Omgevingsverordening. Ook de drempelwaarde voor het voor lange termijn opslaan van water ( 5 miljoen m3) ter plaatse van de infiltratievoorziening wordt niet overschreden. Tenslotte geldt voor dit PIP geen verplichting tot het opstellen van een Passende Beoordeling en is daarmee ook geen sprake van een m.e.r.-plicht. Voor het PPWW is ook geen sprake van een m.e.r.-plicht.

Ondank dat er geen rechtstreekse m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt vanwege niet overschrijden drempelwaarden, dient bij het voorkomen van de activiteit op de C- en D-lijst van het Besluit m.e.r. wel een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' doorlopen te worden. Hiermee wordt bepaald of een m.e.r.-procedure alsnog nodig is of dat nadelige milieueffecten voldoende uitgesloten zijn.

Op basis van huidige inzichten zou voor onderhavig voornemen een “vormvrije m.e.r.-beoordeling” volstaan. De initiatiefnemers hebben er echter voor gekozen een (volledige) m.e.r.-procedure te doorlopen voor het PPWW en PIP. Hiervoor is gekozen om de effecten voor milieu en omgeving op een zorgvuldige manier te onderzoeken en ook om belanghebbenden de kans te geven om te reageren en inspraak te hebben op het plan.

Het MER brengt de milieugevolgen van PIP en PPWW in één integraal Milieu effect rapport (MER) in beeld. Verder wordt in het MER aangegeven welke leemten in kennis van invloed zijn op de effectbeoordeling. Op basis hiervan betrekken de provincie en het waterschap ook de milieugevolgen bij hun besluitvorming.

M.e.r.-procedure

Via een openbare kennisgeving (dd. 21 februari 2019) door de provincie Noord-Brabant over het bekend maken van de Notitie Reikwijde en Detailniveau (NRD) is de m.e.r. procedure gestart. Hiermee heeft de provincie Noord-Brabant de wettelijke adviseurs en andere bestuursorganen de mogelijkheid gegeven tot het geven van een reactie over de inhoud van het op te stellen MER. Op basis van de ingebrachte zienswijzen en het advies van de Cmer heeft Gedeputeerde Staten van de provincie Noord- Brabant op 24 september 2019 de definitieve NRD vastgesteld. Op basis van de definitieve NRD is vervolgens de ontwerp MER voor kwelherstel in het Ulvenhoutse Bos opgesteld, die als bijlage bij zowel het ontwerp PIP als bij het ontwerp PPWW ter inzage is gelegd.

5.2 MER     

In deze paragraaf is een samenvatting van het MER opgenomen.

In het MER zijn de positivieve en negatieve effecten van het voornemen beschreven. Het doel van het voornemen is om de hydrologische situatie te herstellen en daarmee verdroging en verzuring te stoppen en eutrofiëring tegen te gaan. Dit gebeurt middels drie hoofdmaatregelen:

  1. Beekbodem- en peilverhoging in het dal van de Broekloop;
  2. Peilverhoging en verondiepen/afdammen watergangen en greppels in en nabij St. Annabosch (bos en knooppunt, incl. aanpassing helofytenfilter);
  3. Inrichten infiltratiebekken in of nabij de zuidzijde van het Ulvenhoutse Bos.

Alternatieven

Voor elk van bovengenoemde maatregel zijn in het MER 2 alternatieven bepaald:

  • Alternatief A is gericht op het realiseren van het hoofddoel, waarbij wateroverlast voor omliggende functies (wonen, landbouw en bosbouw) tot een mimimum beperkt blijft.
  • Alternatief B is gericht op het behalen van het maximale ecologisch en hydrologisch effect van de voorgenomen maatregelen voor het hoofddoel (duurzaam behoud van de vochtige habitattypen), waarbij eventuele negatieve neveneffecten op de omgeving een ondergeschikte rol spelen.

De alternatieven per maatregel zijn in feite knoppen waaraan gedraaid kan worden om hydrologische condities te creëren voor het versterken van de natuur in het Ulvenhoutse Bos. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de onderzochte alternatieven, uitgesplitst naar de maatregelen.

verplicht

Tabel Overzicht van de drie hydrologische maatregelen binnen alternatief A en B.

Effecten

De twee alternatieven A en B zijn als totaalpakketten onderzocht op effecten die optreden binnen verschillende thema's. De effecten zijn uitgedrukt in een beoordeling met plussen en minnen aan de hand van een 7 puntsschaal. Dit is gedaan door de effecten van de alternatieven in aansluiting op de Nota Reikwijdte en Detailniveau te beoordelen, waarbij de referentiesituatie als uitgangspunt is genomen. De referentiesituatie betreft de huidige situatie aangevuld met de autonome ontwikkelingen, inclusief het Bos en Waterplan. De autonome ontwikkeling geeft aan hoe de locatie zal ontwikkelen als het voornemen niet wordt gerealiseerd.

Uit de effectbeoordeling blijkt dat alternatief B in het algemeen iets sterker bijdraagt aan het projectdoel. De positieve effecten van alternatief B zijn op lokaal niveau zichtbaar door het realiseren van meer kwel en ondiepere voorjaars- en zomergrondwaterstanden in het zuidoostelijk deel Ulvenhoutse Bos. Daarnaast geeft Alternatief B een duidelijk positievere bijdrage aan de KRW en NNB/NNP. De effecten op 'Overig gebruik en leefbaarheid' veroorzaakt door alternatief B zijn op enkele aspecten negatiever dan alternatief A. Voor de overige thema's geldt dat de effecten van alternatief B overwegend vergelijkbaar zijn met effecten van alternatief A.

Voorkeursalternatief

Het afwegen van de alternatieven en de daarbij komende effecten op de verschillende milieuaspecten, heeft geleid tot een voorkeursalternatief (VKA), dat is samengesteld uit maatregelen van alternatief A én B. Er is zoveel mogelijk gekozen om de maatregelen te kiezen die het grootste effect hebben op de gemiddelde voorjaar- en zomergrondwaterstanden in het Ulvenhoutse Bos en op de kwelflux richting het bos. Hiermee wordt gepoogd zo'n groot mogelijke bijdrage te leveren aan het hoofddoel van het project, aangezien het herstel van kwel in het bos een zeer moeilijke opgave is om te realiseren.

Alternatief B draagt het sterkst bij aan het projectdoel en overige doelen, maar leidt ook op enkele aspecten ook tot negatievere effecten irt leefbaarheid, onder meer gerelateerd aan de vernatting bij woningen en de bosbouw in St. Annabosch. Er is uiteindelijk gekozen voor een samengesteld voorkeursalternatief, bestaande uit 2 maatregelen van alternatief B in combinatie met 1 maatregel van alternatief A, betreffende 'vernatting van St. Annabosch'. Uit de effectbeoordeling blijkt namelijk dat het opzetten van het peil in het St. Annabosch tot ca. 20 cm onder maaiveld (alternatief B), ongewenste effecten met zich meebrengt. Bosbouw is met dit peil niet meer mogelijk en er zijn grote veranderingen in het bos nodig.

Ter voorkoming van wateroverlast voor de woningen door de uitvoering van de maatregelen zijn in het VKA en het projectplan Waterwet mitigerende maatregelen opgenomen. Omdat zowel alternatief A als B voor een toename in wateroverlast zorgen in de directe omgeving van de maatregelen, is besloten te onderzoeken welke mitigerende maatregelen in het VKA nodig zijn om wateroverlast niet meer te laten toenemen ten opzichte van de autonome situatie. Hiervoor is een omgevingsproces opgestart, waarbij alternatief B als 'worst-case' scenario is gehanteerd. In totaal zijn 18 adressen gelokaliseerd, waarvoor individuele dossiers zijn opgesteld en waar keukentafelgesprekken hebben plaats gevonden. Daarbij zijn de plannen uitgelegd, zijn specifieke kenmerken van onroerend goed en tuinen nader geïnventariseerd en zijn te nemen mitigerende maatregelen met de bewoners besproken en ter instemming voorgelegd. Voor het merendeel betreft het aan te leggen buisdrainage, enkele te verruimen waterlopen en in één geval aanleg van een onderbemaling. Doel is om op korte termijn met alle bewoners een overeenkomst te sluiten. De overeenkomsten geven de bewoners zekerheid inzake aanleg van mitigerende maatregelen en eventueel aanvullende financiële schadeloosstelling. Voor het project bieden de overeenkomsten zekerheid over uitvoering van de maatregelen die vernatting bewerkstelligen. Overige mitigerende maatregelen worden nog nader concreet uitgewerkt maar zijn er op gericht om recreatieve routes te ontzien van wateroverlast.

Het gekozen voorkeursalternatief is in onderstaande figuur weergegeven. Te zien is dat de gehele Broekloop verondiept wordt (blauw onderbroeken lijn). In de loop van de Broekloop staan op meerdere plekken de streefpeilen benoemd door middel van groene stippen en streefpeilen in +m NAP. Streefpeil Leeuwerikloop is met een gele stip weergegeven. Ook in het St. Annabosch zijn de nieuwe streefpeilen benoemd voor de leggerwatergangen. Afdamming en peilopzet vindt in een groot deel van het bos plaats (gearceerd). Ten slotte is de persleiding en de globale situering van de inzijgingslocatie langs de Kerkdreef weergegeven.

verplicht

Figuur Globale schets van de maatregelen uit het VKA, zie voor nadere detaillering de Maatregelenkaart in bijlage 4.1

Onderstaande tabel laat de milieueffecten van alternatief A en B en van het VKA zien ten opzichte van de referentiesituatie. De beoordeling van het VKA ligt op de meeste thema's tussen alternatief A en B in, doordat het VKA een combinatie is van deze maatregelen. Met betrekking tot wateroverlast zijn maatregelen opgenomen in het VKA en het Projectplan Waterwet. Hiervan is een hydrologisch berekening gemaakt waaruit blijkt dat de meeste maatregelen effectief zijn. Op een aantal locaties zijn meer maatregelen nodig, deze zijn in overleg met belanghebbenden opgesteld. Uitgangspunt hierbij is dat een negatief effect wordt voorkomen. Hierdoor is voor het VKA de beoordeling op het thema wateroverlast afwijkend.

verplicht

Tabel Effectbeoordeling VKA in vergelijking met alternatief A en B.

Adviescommissie voor de m.e.r.

Op basis van de milieueffectrapportage 'Kwelherstel in het Ulvenhoutse Bos' heeft de Commissie voor de m.e.r. op 20 april 2020 een toetsingsadvies uitgebracht over het milieueffectrapport. Het toetsingsadvies is als bijlage 7 aan deze toelichting van het Inpassingsplan toegevoegd. De Commissie vindt dat de MER voldoende, inzichtelijke en navolgbare informatie bevat om het milieubelang goed te kunnen meewegen in de besluitvorming.

Hoofdstuk 6 Omgevings- en milieueffecten plangebied PIP     

In hoofdstuk 5 zijn de resultaten van het MER weergegeven, waarin de milieu-effecten van het gehele PPWW zijn beschreven. In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten specifiek voor het plangebied van het PIP kort weergegeven.

6.1 Natuur     

Beschermde gebieden - Natura 2000

Het plangebied van het PIP is gelegen buiten het te beschermen Natura 2000-gebied 'Ulvenhouts Bos'. De gronden van het noordelijk gedeelte van het plangebied (Broekloopdal-noord) grenzen wel rechtstreeks aan dit Natura 2000-gebied.

Het PIP en en PPWW zijn opgesteld om de herstelmaatregelen voor de kernopgave vanuit Natura 2000 voor het Ulvenhoutse Bos mogelijk te maken. Dit omvat:

  • Herstel van de kwaliteit en vergroting van het areaal vochtige alluviale bossen;
  • Behoud van de vegetatiestructuur en herstel van de kwaliteit van de eiken-haagbeukenbossen.

De voorgenomen maatregelen zjin noodzakelijk, omdat continuering van de verdroging van het gebied zal leiden tot voortzetten van de verzuring en tot achteruitgang van de natuurlijke kenmerken van zowel het Natura 2000-gebied als het deel dat als Natuurnetwerk Brabant is begrensd.

Het planvoornemen vormt hierbij een uitwerking van de maatregelen, die op hoofdlijnen zijn vastgelegd in het Natura 2000 beheerplan Ulvenhoutse Bos (2016). Omdat de voorgenomen activiteiten worden gezien als beheer van het Natura 2000-gebied, bestaat er geen vergunningsplicht in het kader van de Wet Natuurbescherming. Er is daarom geen passende beoordeling nodig.

Beschermde gebieden – Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied maakt (met uitzondering van de inzijgingslocatie, de gronden ten zuiden van het chaletpark, een klein gedeelte van de gronden ten noorden van de Geersbroekseweg 19 en enkele reststrookjes) in zijn geheel onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Met de voorgenomen ontwikkeling worden de hydrologische herstelmaatregelen en de omzetting van het bestaande agrarische gebruik naar een natuurlijk ingericht terrein ter plaatse van de gronden, die reeds tot het NNN behoorde, planologisch geborgd. Het voornemen leidt tot behoud en versterking van de ecologische waarden en kenmerken van het gebied.

Soortenbescherming

Ten aanzien van de Wet natuurbescherming wordt in de MER op basis van een juridische beoordeling gesteld dat de daadwerkelijke effecten op beschermde soorten klein zijn, omdat de fysieke ingrepen lokale maatregelen betreffen (stuw, dam) en deze geen directe impact hebben op de beschermde soorten.

Verder wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode –uitgewerkt in een ecologisch werkprotocol- zodat bij de werkzaamheden rekening gehouden wordt met de aanwezige beschermde soorten.

Het aspect natuur vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.

6.2 Water     

Vanwege de gebiedseigenschappen is het niet mogelijk om de vernatting in de natuurgebieden te realiseren zonder nadelige effecten in de omgeving. Op basis van de voorgenomen ingrepen zal het grondwaterpeil binnen het plangebied op diverse gronden stijgen.

Voor de laaggelegen agrarische percelen langs de Broekloop wordt de grondwaterstand dermate hoog, dat regulier agrarisch gebruik niet meer mogelijk is. Aangezien betreffende percelen tevens onderdeel uitmaken van het NNB worden er geen technische maatregelgen uitgevoerd om de percelen 'droog' te houden. Betreffende gronden zullen derhalve worden aangekocht en voorzien van een natuurbestemming.

Voor aangrenzende agrarische gronden buiten het NNB waar schade optreed als gevolg van de geplande maatregelen zullen financiële maatregelen danwel mitigerende technisch regelbare maatregelen worden genomen, om eventuele natschade te voorkomen / te compenseren. Dit kan door middel van aankoop van de gronden of door het vooraf afkopen van voorspelde en berekende natschade. Indien desondanks schade als gevolg van de natuurmaatregelen ontstaat is het mogelijk om een schadeverzoek in te dienen bij het waterschap.

In het kader van het grondwateronderzoek is daarnaast nagegaan bij welke woningen (of bebouwing) eventuele wateroverlast kan optreden en in welke mate. Op basis hiervan zijn voor deze locaties middels maatwerk mitigerende maatregelen opgesteld om deze wateroverlast te voorkomen.

Op basis van voorgestelde mitigerende maatregelen zijn geen negatieve effecten op het plangebied te verwachten.

Het aspect water vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.

6.3 Bodem     

Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

Met betrekking tot bodemverontreiniging heeft een inventarisatie plaatsgevonden waarbij verschillende onderzoeken, informatielagen en openbare dataplatformen zijn geraadpleegd. Binnen het plangebied en specifiek op locaties waar naar verwachting gegraven gaat worden komt geen bodemverontreiniging voor.

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.

6.4 Archeologie, cultuurhistorie en landschap     

Archeologie

Als wettelijk toetsingskader In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Gemeenten zijn met de inwerkingtreding van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in september 2007 in grote mate verantwoordelijk voor hun eigen bodemarchief.

Er zijn binnen het plangebied geen AMK-terreinen gelegen. Wel geldt er voor diverse percelen een (middel)hoge archeologische verwachting. Zo geldt voor het gehele beekdal van de Broekloop en middelhoge archeologische verwachting van Paleolithicum tot late Middeleeuwen.

In zijn algemeenheid zullen door de voorgenomen maatregelen de (zomer)- grondwaterstanden minder ver uitzakken wat tot minder oxidatie en beter behoud van archeologische waarden leidt.

Ter plaatse van de voorgenomen inzijgingslocatie dient een gedeelte van het perceel te worden afgegraven. Betreffende gronden zijn evenwel reeds eerder verstoord. Hier gelden derhalve geen nadere archeologische beperkingen.

Ter plaatse van de overige gronden binnen het plangebied vinden geen bodemingrepen plaats, met uitzondering van het verondiepen van een gedeelte van de gronden nabij de Broekloop. Dergelijke ingrepen vormen geen risico voor eventueel aanwezige archeologische waarden.

Ter bescherming van de hoge of middelhoge archeologische verwachting van de gronden zijn in het PIP op basis van de bestaande archeologische verwachtingen de geldende archeologische bestemmingsregelingen (conform bestemmingsplan Buitengebied Zuid 2013 van de gemeente Breda respectievelijk bestemmingsplan Buitengebied Alphen-Chaam 2010 van de gemeente Alphen - Chaam) overeenkomstig overgenomen met de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 1' respectievelijk 'Waarde – Archeologie 2'. Ter plaatse dient bij voorgenomen bodemingrepen dieper dan 50 cm - maaiveld met een omvang > 100 m2 respectievelijk dieper dan 30 cm beneden maaiveld met een omvang > 500 m2 een nader archeologisch onderzoek en/of archeologische begeleiding plaats te vinden.

Er zijn geen negatieve effecten van het voornemen op de archeologische waarden binnen dit plangebied te verwachten. Het aspect archeologie leidt derhalve niet tot belemmeringen voor uitvoering van het voornemen.

Cultuurhistorie

Bij de opstelling en uitvoering van ruimtelijke plannen moet met de cultuurhistorische

(landschaps)waarden van bovenlokaal belang rekening worden gehouden. De provincie heeft hiertoe in de IOV cultuurhistorisch waardevolle gebieden aangeduid. Deze gebieden verdienen specifieke aandacht vanwege de onvervangbaarheid van de aanwezige waarden. Gemeenten dienen de cultuurhistorische waarden en kenmerken van deze gebieden te behouden, herstellen en/of duurzaam te ontwikkelen. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen hier enkel worden toegestaan, indien zij de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied niet aantasten.

Het zuidelijk deel van het plangebied van het PIP (gronden ten zuiden van de A-58) maakt onderdeel uit van het provinciaal cultuurhistorisch vlak 'landgoed Anneville en omgeving'. Het gebied bestaat uit landbouwgronden, uitgestrekte bossen en Landgoed Anneville. De akkers en weilanden liggen in het westelijke deel van het gebied, bij de buurtschappen Geersbroek en Couwelaar. De percelering is onregelmatig blokvormig; in het broekgebied langs de Bavelsche Lei regelmatig strookvormig. Het beleid is hier gericht op behoud, versterking en duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden.

Daarnaast zijn ook het Ulvenhouts Bos in het noorden en het St. Annabosch in het zuiden aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol gebied. Deze gronden maken evenwel geen onderdeel uit van het plangebied van onderhavig PIP.

De Kerkdreef is aangeduid als een lijn met een redelijk hoge cultuurhistorische (geografische) waarde.

Er zijn geen overige cultuurhistorisch waardevolle elementen binnen het plangebied aanwezig.

Met de voorgenomen maatregelen zijn geen negatieve effecten van het voornemen op de cultuurhistorische waarden binnen dit plangebied te verwachten. Het vernatten van het dal, het realiseren van vochtig hooiland en beekbegeleidend boselementen (zolang vochtige loofbossen en/of knotwilgen) versterkt het landschapsbeeld van het beekdal. De bestaande cultuurhistorische waarden van het plangebied worden in het PIP middels een aanduiding en bijbehorend omgevingsvergunningstelsel geborgd.

Met het voornemen (en aanleg van de persleiding langs de Kerkdreef) blijft de situering van de weg onveranderd.

Landschap

De voorgenomen grondwerkzaamheden (aanleg van greppels en afgraven inzijgingslocatie) vinden vooral plaats op plekken waar al reeds vergravingen en grondbewerkingen hebben plaatsgevonden. De Broekloop blijft in zijn loop gelijk en de ophoging van de bodem leidt niet tot negatieve effecten voor de bodemstructuur.

Het dal van de Broekloop wordt vernat door middel van verondieping (0,3 - 1,0 m) en profielversmalling. Nieuwe meandering of herstel oude meandering is niet voorzien.

De ambitie van de provincie is het versterken van het beekdallandschap. Het dal was van oorsprong een mozaïek van soortenrijke hooilanden, moerasjes, vochtige en natte loofbossen en knotwilgen. Het vernatten van het dal, het realiseren van vochtig hooiland en beekbegeleidend boselementen (zolang vochtige loofbossen en/of knotwilgen) versterkt het landschapsbeeld van het beekdal.

De inzijgingslocatie ligt in een jonge ontginning, gekenmerkt als halfopen gebied en rationeel ingericht graslandperceel, ingesloten tussen de bossen en bewoningskernen. De aanleg van een waterberging verandert de huidige verschijningsvorm maar beperkt. Het laaggelegen deel van het weiland is nu ook vaak al nat, waardoor er al een beleving van water is. Het landschap blijft open.

6.5 Overige milieu- en omgevingsaspecten     

Gelet op de aard, omvang en situering van de ingrepen en het plangebied is een nadere toetsing aan de overige omgevingsaspecten niet noodzakelijk.

Leidingen

In het noordoostelijk gedeelte van het plangebied loopt een hoofdwaterleiding. De leiding en bijbehorende beschermingszone (5 meter aan weerszijden van de leiding) zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Leiding', met de nadere functieaanduiding 'leiding water'. Ter plaatse is oprichting van nieuwe gebouwen niet toegestaan. De geplande werkzaamheden blijven op zeer ruime afstand van deze leiding.

Overige omgevingsaspecten

De bestemmingswijziging van agrarische percelen naar een natuurbestemming voorziet niet in het toevoegen van een milieugevoelig object danwel nieuwe geluids- en/of geurgevoelige functie. Daarnaast voorziet het voornemen niet een nieuw kwetsbaar object danwel in activiteiten waarin sprake is van veiligheidsrisico's voor de omgeving. De bestemmingswijziging heeft geen gevolgen voor de afwikkeling van het verkeer in de huidige wegenstructuur in en rondom het plangebied. De bestaande wegen worden gehandhaafd.

Conclusie

Gelet op bovenstaande kan worden geconcludeerd dat ook de milieu- en omgevingsaspecten luchtkwaliteit, geluid, geur, externe veiligheid en verkeer niet leiden tot een belemmering voor de uitvoering van het voornemen.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten     

7.1 Algemeen     

Een PIP is een planologische regeling die zowel de burger als de overheid rechtstreeks bindt. De regels en verbeelding dienen als één geheel te worden beschouwd en kunnen niet los van elkaar worden gezien.

De toelichting op de regels en verbeelding is niet juridisch bindend, maar biedt wel inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid en kan bovendien dienst doen bij planinterpretatie.

Verhouding PIP en PPWW

Het PPWW is het waterstaatkundig besluit dat de aanleg of wijziging van alle waterstaatswerken in het gehele projectgebied van het PPWW Ulvenhouts Bos alsmede de inzijgingslocatie aan de Kerkdreef mogelijk maakt (in de zin van artikel 5.4 lid 1 Waterwet).

Het onderhavige PIP voorziet voor een deel van het totale projectgebied in de planologische basis om de waterstaatkundige maatregelen uit te kunnen voeren. Deze maatregelen zijn in hoofdlijnen in dit PIP beschreven. Het PPWW is als bijlage bij het PIP opgenomen.

Het waterschap heeft de provincie verzocht om voor het PPWW gebruik te maken van de provinciale projectprocedure, zie hiervoor verder hoofdstuk 9.

7.2 Planopzet en systematiek     

In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het PIP nader toegelicht. Voor het opstellen van het inpassingsplan is aangesloten bij de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2012) met inachtneming van de geldende bestemmingsregelingen zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid 2013' (gemeente Breda) respectievelijk bestemmingsplan 'Buitengebied Alphen-Chaam 2010', gedeeltelijk herzien in het bestemmingsplan 'Correctieve herziening Buitengebied Alphen-Chaam 2010' (gemeente Alphen-Chaam).

De SVBP 2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van een bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. Deze standaarden zijn ook van toepassing op dit PIP. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting van het PIP. De toelichting maakt immers - strikt juridisch gezien - geen deel uit van het PIP.

Bestemmingen

Het centrale onderdeel van de juridische regeling is de bestemming. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de in het plan begrepen grond bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden. Aan de bestemmingen zijn regels gekoppeld over het gebruik van de in het plan begrepen grond en van de zich daar bevindende bouwwerken.

Dit PIP bevat ook dubbelbestemmingen. Deze overlappen bestemmingen en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen.

Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bouwmogelijkheden. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor.

Verbeelding

De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden. Daartoe zijn op de verbeelding bestemmingsvlakken en aanduidingen opgenomen. Aan de ondergrondgegevens op de verbeelding, zoals ingetekende gebouwen, kunnen geen rechten worden ontleend. Daar staat tegenover dat het ontbreken van dergelijke ondergrondgegevens ook niet leidt tot een beperking van rechten. De ondergrondgegevens hebben dus uitsluitend een illustratief karakter. Deze gegevens zijn een hulpmiddel voor het bepalen van bestemmingsvlakken en bouwvlakken.

Bestemmingsregeling

De planregels zijn opgebouwd volgens de systematiek van de SVBP2012. Om de leesbaarheid te bevorderen is in de SVBP2012 gekozen voor een vaste volgorde in indeling van planregels. Onderhavig inpassingsplan is hierop afgestemd en kent de volgende indeling in planregels:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;

Dit hoofdstuk bestaat uit twee artikelen. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen en in artikel 2 wordt de wijze van meten verwoord.

  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;

Dit hoofdstuk kent aan elke bestemming een artikel toe met planregels. In de bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Een bestemmingsartikel wordt uit de volgende leden in deze volgorde opgebouwd:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels (niet van toepassing in dit plan);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid (niet van toepassing in dit plan).

Ontwikkelingen die niet in de regels mogelijk zijn gemaakt, zijn uitsluitend mogelijk via een buitenplanse procedure.

  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;

De algemene regels bestaan in dit inpassingsplan uit een anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene aanduidings- en afwijkingsregels en overige regels.

  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels;

In dit hoofdstuk zijn de standaardregels opgenomen aangaande overgangsrecht en de slotregel zoals verwoord in het Besluit ruimtelijke ordening.

7.3 Bestemmingen     

Omdat regulier agrarisch gebruik van de huidige agrarische percelen na realisering van de noodzakelijke natuurherstelmaatregelen als gevolg van te hoge grondwaterstanden niet meer mogelijk worden geacht hebben betreffende percelen in het onderhavige PIP de bestemming 'Natuur' gekregen. Voor de gronden ter plaatse van de te voorgenomen inzijgingslocatie aan de Kerkdreef is de bestemming 'Groen' opgenomen, met de nadere aanduiding 'waterberging'.

Daarnaast zijn op basis van de archeologische verwachtingswaarden de geldende archeologische dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 1' respectievelijk 'Waarde – Archeologie 2' overgenomen. Bij toekomstige bodemingrepen ter plaatse van deze dubbelbestemmingen is bij bodemingrepen dieper dan 50 cm met een omvang > 100 m2 (WA-1) respectievelijk bij bodemingrepen dieper dan 30 cm > 500 m2 (WA-2) aanvullend archeologische onderzoek noodzakelijk. Uit dit onderzoek dient te blijken dat eventueel aanwezige archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad of het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd bijvoorbeeld door middel van archeologische begeleiding.

Voor de percelen ten zuiden van de A-58 is conform de bestaande bestemmingsregeling en de IOV de gebiedaanduiding 'overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied opgenomen'. Betreffende gronden zijn naast de natuurdoelen tevens bestemd voor de bescherming van de cultuurhistorische waarden.

De bestaande hoofdwatertransportleiding in het noorden van het plangebied is voorzien van de bestemming 'Leiding' met de nadere functie aanduiding 'leiding water'. Ter plaatse zijn geen gebouwen toegestaan en geldt voor bodemingrepen een omgevingsvergunningsplicht.

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg 0-50 meter' en 'vrijwaringszone - weg 50-75 meter' mag geen bebouwing worden opgericht anders dan de met Rijkswegen A27 respectievelijk A58 verband houdende bouwwerken, zoals geluidswerende en ecologische voorzieningen, met dien verstande dat grondwallen met bijbehorende voorzieningen en beplantingen wel zijn toegestaan, mits de afstand tot de Rijkswegen A27 respectievelijk A58 niet minder bedraagt dan 17 meter.

De gronden ten zuiden van het chaletpark, een gedeelte van de gronden ten noorden van Geersbroekseweg nr. 19 en enkele reststrookjes maken momenteel nog onderdeel uit van de groenblauwe mantel. Met onderhavig PIP zullen deze gronden worden herbegrensd en onderdeel gaan uitmaken van het NatuurNetwerk Brabant. Voor betreffende gronden is hiertoe voor de volledigheid de gebiedsaanduiding 'overige zone – in Interim Omgevingsverordening toe te voegen Natuur Netwerk Brabant' op de verbeelding opgenomen.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid     

8.1 Inleiding     

Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 van de Wro dient in het kader van een PIP inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Ook dient onderzocht te zijn of op grond van artikel 6.12 lid 1 Wro de verplichting bestaat om een exploitatieplan op te stellen. Daarbij is in de eerste plaats van belang wat voor type bouwplan wordt gerealiseerd. Indien het een bouwplan betreft dat behoort tot een categorie die is genoemd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), bestaat in beginsel de plicht een exploitatieplan op te stellen. Deze verplichting vervalt indien het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Bij besluit tot vaststelling van het PIP dient dan wel beslist te worden geen exploitatieplan vast te stellen.

8.2 Exploitatieplan     

Dit PIP heeft betrekking op natuurontwikkeling. De daarmee samenhangende bouwwerken vallen niet onder de categorie bouwplannen die is genoemd in artikel 6.2.1 Bro. Een exploitatieplan is derhalve niet noodzakelijk.

8.3 Financiële uitvoerbaarheid     

Bij de raming van de kosten voor dit plan is niet alleen rekening gehouden met de realisatie van het PIP, maar ook met de kosten van maatregelen in het kader van archeologie, grondverwerving, het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen en de eventuele financiële consequenties van bijvoorbeeld planschade.



Er is onderzocht in hoeverre bedrijven of particulieren schade ondervinden van het PIP. Er zijn op voorhand geen situaties bekend waarbij sprake is van onevenredige schade, die aanleiding zou kunnen zijn om de vaststelling van het PIP te heroverwegen. De provincie Noord Brabant c.q. het waterschap Brabantse Delta zal ervoor zorgen dat mogelijke schade op een deugdelijke en eenduidige wijze zal worden afgewikkeld.



Alle projectpartners hebben ten tijde van de vaststelling van het PIP voldoende budget gereserveerd in hun begrotingen om aan de geraamde kosten te kunnen voldoen, zodat het project financieel uitvoerbaar is.



Geconcludeerd is dat uit de beschikbare budgetten de scope van het project zoals dat in dit PIP ruimtelijk is gedefinieerd kan worden uitgevoerd. De budgetten bieden daarbij voldoende bandbreedte om via aanbesteding met daarop gerichte emvi-criteria (criteria op basis van economisch meest voordelige inschrijving) de beoogde kwaliteit tot stand te brengen.

8.4 Verweving en inrichting van het gebied     

De provincie Noord-Brabant wil (in nauwe samenwerking met Waterschap Brabantse Deltal) alle gronden binnen het plangebied van het PIP, die benodigd zijn voor de genoemde ontwikkelingen, voor zover dat nog niet het geval is, via minnelijke verwerving in eigendom krijgen. Indien dit niet mogelijk is, zal het instrument van onteigening worden ingezet.

De provincie zal samen met het Waterschap de betreffende gronden inrichten en de noodzakelijke voorzieningen c.q. waterstaatswerken aanleggen. Vervolgens is de intentie van de provincie om de gronden- via een openbare procedure- aan de eind- beheerder(s) over te dragen.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

9.1 Algemeen     

Bij de voorbereiding van het PIP worden burgers geïnformeerd over de stand van zaken en betrokken bij het planvormingsproces. Zo is er een algemene informatie bijeenkomst in het gebied geweest (28 februari 2019), waarbij de betrokkenen en belanghebbenden zijn uitgenodigd.

Over het ontwerp PIP evenals het ontwerp PPWW is voorafgaand aan de

zienswijze termijn op 19 februari 2020 een inloopmiddag en -avond georganiseerd.

9.2 Overleg     

In het Bro wordt een PIP gelijkgesteld aan een bestemmingsplan. Dit houdt onder meer in dat de overlegverplichting die voor gemeentebesturen op grond van artikel 3.1.1 Bro voorafgaat aan de formele planprocedure, ook geldt voor (provinciale) inpassings-plannen. Het voor gemeenten voorgeschreven overleg met de provincie geldt hier omgekeerd. De provincie is verplicht overleg te plegen met betrokken gemeente(n) (naast andere instanties).

Overeenkomstig artikel 1.3.1 van het Bro en artikel 3:12 Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de provincie een vooraankondiging gedaan van de voorbereiding van het Provinciaal inpassingsplan (PIP).

Daarnaast zijn de gemeenteraden van Breda en Alphen-Chaam per brief op de hoogte gebracht van haar voornemen om een PIP op te stellen.

Het voorontwerp PIP is ter reactie aan de 'vooroverleg-partners' toegestuurd. Het gaat om de volgende instanties:

  • Gemeente Alphen-Chaam;
  • Gemeente Breda;
  • Waterschap Brabantse Delta;
  • Brabant Water;
  • Rijkswaterstaat, Zuid-Nederland;
  • Staatsbosbeheer Noord-Brabant;.
  • VROM-inspectie regio Zuid.

Alleen van de gemeente Breda en van Rijkswaterstaat is een reactie ontvangen. De gemeente heeft enkele tekstuele opmerkingen en vragen met betrekking tot bijlage 3. De reactie van de gemeente is in het ontwerp plan verwerkt.

Rijkswaterstaat verzoekt om toevoeging van een vrijwaringszone langs de toerit van de A27. Deze zone is in dit ontwerpplan toegevoegd. Daarnaast heeft Rijkswaterstaat verzocht in het PIP rekening te houden met met de nieuwe verbindingsboog van de A58 vanuit de richting Galder naar de A27 richting Utrecht, waarvoor in de toekomst een talud/verbindingsweg wordt gerealiseerd en op de desbetreffende percelen niet de bestemming Natuur te leggen. Er ligt vooralsnog nog geen ontwerp Trace besluit ter inzage. Zolang er nog geen officieel besluit is genomen door RWS t.a.v. de benodigde oppervlakte en begrenzing van die oppervlakte kan er in het PIP geen rekening gehouden worden met de planstudies van de A58. Zodra over de feitelijke verbreding A58 een besluit is genomen zal er nadere afstemming tussen de overheden plaatsvinden over de uitwerking hiervan.

Er zijn geen verdere vooroverlegreacties binnengekomen.

9.3 Zienswijzen     

Het inpassingsplan is geregeld in artikel 3.26 van de Wro. In het tweede lid van dat artikel worden de afdelingen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wro van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit houdt onder meer in dat een inpassingsplan dezelfde procedure doorloopt als een gemeentelijk bestemmingsplan, gebaseerd op de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure ex afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht.

Daarnaast heeft het waterschap de provincie verzocht de provinciale projectprocedure toe te passen. Met deze coördinatieregeling op basis van de Waterwet wordt de voorbereiding en vaststelling van het PPWW door GS gecoördineerd, zodat de verschillende procedures op elkaar zijn afgestemd. De bekendmaking en terinzagelegging van zowel het PIP als het PPWW wordt door de provincie Noord Brabant verzorgd.

Dit houdt onder meer in dat het ontwerp inpassingsplan gelijktijdig met het PPWW met ingang van 27 februari 2020 tot en met 8 april 2020 zes weken ter inzage is gelegd, waarin een ieder een zienswijze kon indienen. Daarnaast heeft de provincie tegelijkertijd met de terinzaggelegging advies gevraagd aan de Commissie voor de m.e.r. en de Provinciale Raad voor de Leefomgeving (PRL/Brabant Advies).

Naar aanleiding van de ter inzagelegging zijn door belanghebbenden en betrokkenen in

totaal 9 ontvankelijke zienswijzen ingediend.

Lang niet alle (onderdelen van) de zienswijzen hebben betrekking op de bestemmingen in het PIP. Er is een grote samenhang met het PPWW waarin de waterstaatkundige werken voor het gebied zijn opgenomen.

De (onderdelen van) zienswijzen, die specifiek betrekking hebben op het inpassingsplan

of de milieueffectrapportage zijn opgenomen in Nota van Zienswijzen Inpassingsplan en milieueffectrapportage 'Ulvenhoutse Bos'.In deze nota zijn de betreffende zienswijzen samengevat, beoordeeld, voorzien van een provinciale beantwoording en is aangegeven of de zienswijze aanleiding heeft gegeven tot aanpassing van het inpassingsplan. Deze Nota van Zienswijzen Inpassingsplan en milieueffectrapportage 'Ulvenhoutse Bos' is als bijlage 8 aan de toelichting van het Inpassingsplan toegevoegd.

De ingediende zienswijzen hebben niet geleid tot planaanpassingen van het PIP of de milieueffectrapportage.

De Commissie voor de m.e.r. heeft op 20 april 2020 een toetsingsadvies uitgebracht over het milieueffectrapport. De Commissie vindt dat de MER voldoende, inzichtelijke en navolgbare informatie bevat om het milieubelang goed te kunnen meewegen in de besluitvorming. Het toetsingsadvies is als bijlage 7 aan deze toelichting van het Inpassingsplan toegevoegd.

Op 15 mei 2020 heeft Brabant Advies een advies uitgebracht over het inpassingsplan 'Ulvenhoutse bos'. Hierin geeft ze complimenten voor het plan alsmede enkele aandachtspunten voor het vervolg. Het advies is als bijlage aan de Nota van Zienswijzen Inpassingsplan en milieueffectrapportage 'Ulvenhoutse Bos' toegevoegd, zie bijlage 8.

De zienswijzen die specifiek gericht zijn op het PPWW zijn door de provincie doorgestuurd naar het Waterschap Brabantse Delta. Deze zienswijzen zijn opgenomen in de Nota van Zienswijzen Projectplan Waterwet 'Kwelherstel in het Ulvenhoutse Bos'. Ook in de deze nota zijn de desbetreffende zienswijzen samengevat, beoordeeld, voorzien van een beantwoording en is aangegeven of de zienswijze aanleiding heeft gegeven tot aanpassing van het PPWW. Het Algemeen Bestuur van Waterschap Brabantse Delta zal medio juni 2020 een besluit nemen over de vaststelling van het PPWW en de daartegen ingediende zienswijzen.

Vaststelling

In de procedure is er rekening mee gehouden dat ten tijde van het besluit van PS over de

vaststelling van het PIP, het PPWW is vastgesteld door het Waterschap en is

goedgekeurd door GS vanwege de projectprocedure.

Op 17 juni 2020 is door het Algemeen Bestuur van het waterschap conform de 'Nota van zienswijzen Projectplan Waterwet Kwelherstel in het Ulvenhoutse Bos' het definitieve PPWW vastgesteld.

Aan Provinciale Staten wordt voorgesteld om op 3 juli 2020 met inachtneming van

het definitieve PPWW het Inpassingsplan ongewijzigd vast te stellen.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

het inpassingsplan 'Ulvenhoutse Bos' met identificatienummer NL.IMRO.9930.ipUlvenhoutseBos-va01 van de provincie Noord-Brabant;

1.2 Inpassingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Aardkundige waarden     

waarden van een gebied die vanwege geologische, geomorfologische, bodemkundige en (geo)hydrologische verschijnselen en processen en vanwege de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van de bodem van belang zijn;

1.6 Archeologische waarden     

waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk daarin bevindende oudheidkundige

zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap

en/of hun cultuurhistorische waarde;

1.7 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 Bestaand     

  1. bij bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de

terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een

voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

  1. bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip

dat het plan rechtskracht heeft verkregen;

1.9 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 Bevoegd gezag     

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag

om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.12 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.13 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.14 Bouwperceelgrens     

een grens van een bouwperceel;

1.15 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij

direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op

de grond;

1.16 Cultuurhistorische waarden     

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is

ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van

dat bouwwerk of dat gebied;

1.17 Extensief recreatief medegebruik     

die vormen van natuurvriendelijke recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en

landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen;

1.18 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.19 Landschappelijke waarden     

de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het waarneembare deel van het

aardoppervlak, die worden bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de

levende en niet-levende natuur;

1.20 Natura 2000 gebied     

Een daartoe aangewezen natuurgebied, onderdeel uitmakend van een Europees netwerk

van beschermde natuurgebieden, waarvoor natuurdoelstellingen zijn vastgesteld met als

doel de biodiversiteit te herstellen dan wel te behouden;

1.21 NNB (Natuurnetwerk Brabant)     

Het Natuurnetwerk Brabant is onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland en bestaat uit

deels bestaande en deels nieuwe natuurgebieden die door ecologische verbindingszones

met elkaar verbonden zijn.

1.22 Natuurwaarden     

de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische,

bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.23 Projectplan Waterwet     

Projectplan in de zin van artikel 5.4. lid 1 Waterwet, zijnde het Projectplan

Waterwet 'Kwelherstel in het' Ulvenhoutse Bos, op 17 juni 2020 vastgesteld door Waterschap Brabantse Delta.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 De oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts

geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het

bouwwerk;

2.3 Peil     

de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse vanwaar het gebouw voornamelijk

toegankelijk is dan wel de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte

bouwperceel;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Groen     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groen;
  2. behoud en ontwikkeling van landschappelijke waarden;
  3. waterhuishoudkundige doeleinden,
  4. ter plaatse van de aanduiding 'waterberging' zijn de gronden tevens bestemd voor het vasthouden, bergen en vervolgens infiltreren van (hemel)water;

met daaraan ondergeschikt:

  1. extensief recreatief medegebruik;
  2. nutsvoorzieningen;

een en ander met bijbehorende voorzieningen.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Algemeen     

De gronden mogen niet worden bebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     
  1. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 2 meter bedragen.
  2. De hoogte van lichtmasten mag maximaal 6 meter bedragen.

Artikel 4 Natuur     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurwaarden;
  2. behoud, herstel of duurzamen ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied', vanwege hun landschappelijke en cultuurhistorische betekenis;
  3. hydrologische herstelmaatregelen in het kader van het Projectplan Waterwet ten behoeve van het behoud, herstel en ontwikkeling van vochtige alluviale bossen en eiken-haagbeukenbossen in het Natura 2000 gebied Ulvenhoutse Bos;
  4. onverharde paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  5. waterhuishoudkundige doeleinden;
  6. extensief recreatief medegebruik;

een en ander met bijbehorende voorzieningen.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Algemeen     

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming met een maximale bouwhoogte van 2 m, alsmede gebouwen ten dienste van schuilvoorzieningen, met dien verstande dat:

  1. informatievoorzieningen, entreevoorzieningen zijn toegestaan tot een hoogte van maximaal 3 m;
  2. schuilvoorzieningen zijn ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik toegestaan in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde met een bouwhoogte van maximaal 3 m en een bebouwde oppervlakte van maximaal 15 m2;

4.3 Specifieke gebruiksregels     

4.3.1 Strijdig gebruik     

In ieder geval geldt als strijdig met de bestemming gebruik van gronden en opstallen voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

4.4.1 Omgevingsvergunningplicht     

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 4.4.4 opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.

4.4.2 Uitzonderingen vergunningenplicht     

Het onder 4.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het inpassingsplan aanlegvergunning of omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  2. welke ten tijde van het van kracht worden van het inpassingsplan in uitvoering waren;
  3. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.
  4. welke plaatsvinden in het kader van natuur- en landschapsontwikkeling;
  5. welke worden uitgevoerd in het kader van en overeenkomstig het Projectplan Waterwet.
4.4.3 Toetsing aan aanwezige waarden     

De in 4.4.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 4.1. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder 4.4.4 de toetsingscriteria weergegeven.

4.4.4 Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden     

Omgevingsvergunningsplichting werken/werkzaamheden Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
a. het verwijderen van houtopstanden;

b. het graven, ophogen en egaliseren van de bodem;

c. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;

d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en halfverhardingen;

e. het aanbrengen van ondergrondse leidingen;

f. het aanleggen van drainage, tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;

g. het verwijderen van perceelsindelingen, paden en onverharde wegen.

- de activiteiten vinden plaats in het kader van natuurbeheer;

- de aanwezige natuurwaarden mogen niet onevenredig worden aangetast;

- ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied' mag er geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de aanwezige cultuurhistorische waarden van de gronden.

 

Artikel 5 Leiding     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Leiding aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van leiding – water’ mede bestemd voor de instandhouding van een watertransportleiding.

5.2 Bouwregels     

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken worden opgericht.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

5.3.1 Omgevingsvergunningsplicht     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd

gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de volgende werken en

werkzaamheden uit te voeren:

a. het aanbrengen van (half-)verhardingen;

b. het vergraven, ophogen, diepwoelen of diepploegen van de bodem;

c. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;

d. het verwijderen van beplanting;

e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze ingraven c.q. indrijven van

voorwerpen;

f. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk, met

een diepte van meer dan 30 cm;

g. het graven van sloten en het leggen van (drainage)leidingen.

5.3.2 Uitzonderingen     

Het onder 5.3.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:

a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het inpassingsplan omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;

b. welke ten tijde van het van kracht worden van het inpassingsplan in uitvoering waren;

c. welke het normale beheer en onderhoud van de leidingen betreffen.

5.3.3 Verlening     

De in 5.3.1 genoemde omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden wordt slechts verleend indien en voor zover door de werken en werkzaamheden geen veiligheidsrisico's ontstaan en de leidingen niet worden aangetast. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in 5.3.1 wordt door het bevoegd gezag schriftelijk advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 1     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Waarde - Archeologie 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden in de bodem.

6.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

6.2.1 Omgevingsvergunningsplicht     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de de volgende werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren:

  1. het verwijderen of het aanbrengen van diep wortelende beplantingen of bomen;
  2. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend het diepploegen en diepwoelen van de bodem;
  3. het ontginnen, (af)graven, ophogen en egaliseren van de bodem;
  4. het aanleggen, verharden of verwijderen van wegen, paden, parkeergelegenheden en het aanbrengen of verwijderen van andere oppervlakteverhardingen;
  5. het aanbrengen van ondergrondse leidingen of daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  6. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  7. het graven, verbreden, uitdiepen, dempen en/of verleggen van watergangen
6.2.2 Uitzondering vergunningenplicht     

Het onder 6.2.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden

  1. tot 0,5 m beneden het maaiveld;
  2. dieper dan 0,5 m onder maaiveld, tot een oppervlakte van maximaal 100 m2;
  3. welke worden uitgevoerd in het kader van en overeenkomstig het Projectplan Waterwet
6.2.3 Toetsing     
  1. De betreffende werken/ werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken/werkzaamheden mogen niet leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal; hiertoe wordt een door bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke erkende ter zake deskundige gehoord.
  2. In afwijking van het bepaalde onder a mag, in geval de bedoelde werken/ werkzaamheden dan wel de directe gevolgen van deze werken/ werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden niettemin worden verleend, indien aan de vergunning de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    3. de verplichting de uitvoering van de werken/ werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.2.4 Archeologische onderzoek     

De in 6.2.1 bedoelde vergunning wordt pas verleend als de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

  1. Het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd of
  2. De archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad of geen archeologische waarde aanwezig is.

Indien voor het betreffende gebied inmiddels een ander voldoende deskundig onderzoek heeft plaatsgevonden en daaruit is gebleken dat geen archeologische waarden te verwachten zijn, kan ook worden volstaan met een verwijzing naar dit onderzoek.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 2     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden in de bodem.

7.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

7.2.1 Omgevingsvergunningsplicht     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren:

  1. het verwijderen of het aanbrengen van diep wortelende beplantingen of bomen;
  2. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend het diepploegen en diepwoelen van de bodem;
  3. het ontginnen, (af)graven, ophogen en egaliseren van de bodem;
  4. het aanleggen, verharden of verwijderen van wegen, paden, parkeergelegenheden en het aanbrengen of verwijderen van andere oppervlakteverhardingen;
  5. het aanbrengen van ondergrondse leidingen of daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  6. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  7. het graven, verbreden, uitdiepen, dempen en/of verleggen van watergangen
7.2.2 Uitzondering vergunningenplicht     

Het onder 7.2.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden

  1. tot 0,3 m beneden het maaiveld;
  2. dieper dan 0,3 m onder maaiveld, tot een oppervlakte van maximaal 500 m2;
  3. welke worden uitgevoerd in het kader van en overeenkomstig het Projectplan Waterwet.
7.2.3 Toetsing     
  1. De betreffende werken/ werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken/werkzaamheden mogen niet leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal; hiertoe wordt een door bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke erkende ter zake deskundige gehoord.
  2. In afwijking van het bepaalde onder a mag, in geval de bedoelde werken/ werkzaamheden dan wel de directe gevolgen van deze werken/ werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden niettemin worden verleend, indien aan de vergunning de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    3. de verplichting de uitvoering van de werken/ werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.2.4 Archeologische onderzoek     

De in 7.2.1 bedoelde vergunning wordt pas verleend als de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

  1. Het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd of
  2. De archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad of geen archeologische waarde aanwezig is.

Indien voor het betreffende gebied inmiddels een ander voldoende deskundig onderzoek heeft plaatsgevonden en daaruit is gebleken dat geen archeologische waarden te verwachten zijn, kan ook worden volstaan met een verwijzing naar dit onderzoek.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels     

9.1 Gebiedsaanduidingen     

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - in de Interim Omgevingsverordening toe te voegen Natuur Netwerk Brabant' zijn de gronden mede bestemd voor het behoud, de ontwikkeling en het beheer van de ecologische waarden en kenmerken van het NNB.

9.2 Vrijwaringszone - weg     

9.2.1 Vrijwaringszone - weg 0 - 50 en 50 - 75 meter     

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg 0-50 meter' en 'vrijwaringszone - weg 50-75 meter' mag geen bebouwing worden opgericht anders dan de met de Rijkswegen A27 en A58 verband houdende bouwwerken, zoals geluidswerende en ecologische voorzieningen, met dien verstande dat grond-wallen met bijbehorende voorzieningen en beplantingen wel zijn toegestaan, mits de afstand tot de Rijkswegen A27 respectievelijk A58 niet minder bedraagt dan 17 meter

9.2.2 Vrijwaringszone - weg 50 - 75 meter     
  1. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.2.1 voor het bouwen van een bouwwerk gelegen ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg 50-75 meter', mits door de bouw van dit bouwwerk de verkeersbelangen niet onevenredig worden geschaad. Daartoe dient vooraf de betrokken wegbeheerder te worden gehoord.

  1. De in lid a bedoelde omgevingsvergunning wordt geacht te zijn verleend ten aanzien van bouwwerken die bestaan op het tijdstip van de ter visie legging van het ontwerp van het plan, dan wel mogen worden opgericht krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde bouwvergunning.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 10 Overgangsrecht     

10.1 Overgangsrecht bouwwerken     

10.1.1 Algemeen     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
10.1.2 Omgevingsvergunning     

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 10.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 10.1.1 met maximaal 10%.

10.1.3 Uitzondering     

Het bepaalde in 10.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik     

10.2.1 Algemeen     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

10.2.2 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het inpassingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 10.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

10.2.3 Onderbroken gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in 10.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

10.2.4 Strijd met voorheen geldend bestemmingsplan     

Het bepaalde in 10.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het inpassingsplan 'Ulvenhoutse Bos'.