TAM-omgevingsverordening Noord-Brabant - regelwijziging 1    

Wijzigingen in de Omgevingsverordening     

Hoofdstuk 1 Algemene regels     

Artikel 1 Begripsbepalingen wijzigingsbesluit     

In deze verordening wordt verstaan onder:

1.1 Omgevingsverordening     

Omgevingsverordening Noord-Brabant, ter beschikking gesteld als TAM-omgevingsverordening Noord-Brabant met kenmerk NL.IMRO.9930.TAMOvrNBrabant-va01, in werking getreden op 1 januari 2024;

1.2 Omgevingsverordening Noord-Brabant, regelwijziging 1     

besluit tot wijziging van de Omgevingsverordening zoals opgenomen in de wijzigingsartikelen en nieuwe of gewijzigde locaties ter beschikking gesteld als TAM-omgevingsverordening met het kenmerk NL.IMRO.9930.Ovrwijzregels1-va01

Hoofdstuk 2 Wijzigingen regels     

Artikel 2 Wijziging artikel 1.3     

Het eerste lid van artikel 1.3 komt als volgt te luiden:

1.De regels in deze Omgevingsverordening gelden binnen het ambtsgebied van de provincie Noord-Brabant, tenzij in de regels een specifiek gebied of specifieke locatie is vastgelegd of uit de regels volgt dat het geografisch werkingsgebied beperkt is.

Het tweede lid komt als volgt te luiden:

2.De locaties die deel uitmaken van de Omgevingsverordening Noord-Brabant zijn geometrisch begrensd in de authentieke bestanden:

  1. NL.IMRO.9930.TAMOvrNBRabant-va01.gml;
  2. NL.IMRO.9930.Ovrwijzkaarten2024-va01.gml;
  3. NL.IMRO.9930.Ovrwijzregels1-va01.gml.

Artikel 3 Wijziging artikel 2.1     

In artikel 2.1, tweede lid, vervalt de passage 'het behoud van het bestaand waterkerend vermogen,'.

Artikel 4 Wijziging artikelen 3.24 en 3.28     

  • Aan artikel 3.24, tweede lid wordt, onder vernummering van de huidige onderdelen, onder c. een nieuw onderdeel opgenomen dat als volgt luidt:

    c. het tijdelijk uitnemen van grond als die op of nabij het ontgravingsprofiel wordt teruggebracht in de bodem;
  • Artikel 3.24, tweede lid, onder d, komt als volgt te luiden:

    het aanwezig hebben van een stof in een reservoir dat onderdeel is van een motorvoertuig, motorwerktuig of bromfiets, als die stof nodig is voor het functioneren daarvan;
  • Het vierde lid van artikel 3.28 vervalt onder vernummering van de overige leden.

Artikel 5 Wijziging artikel 3.26     

Artikel 3.26 wordt als volgt gewijzigd:

  • Het woord 'of' vervalt in onderdeel a.
  • Aan onderdeel b, onder 2, wordt na het woord 'maaiveld' de volgende tekst toegevoegd:

    'en het complete boorgat wordt afgedicht met afdichtingsmateriaal met een doorlatendheid van minder dan 10-9 m/s en opgeboorde materialen afkomstig van een slecht doorlatende of afsluitende laag niet worden teruggeplaatst in het boorgat.'
  • Na onderdeel b worden twee nieuwe onderdelen toegevoegd die als volgt luiden:

    c. het onderzoeken van de bodem vanwege archeologisch onderzoek; of

    d. het verrichten van activiteiten ter voorbereiding op een bodemsanering.

Artikel 6 Wijziging artikel 3.29     

Artikel 3.29 wordt als volgt gewijzigd:

  • In het eerste lid onder b. wordt na 'dierlijke mest' de volgende tekst ingevoegd: 'van meer dan 10 dieren';
  • Het eerste lid, onderdeel d. komt als volgt te luiden: het aanleggen en gebruiken van bodemenergiesystemen en activiteiten waarvan de werking berust op het direct of indirect onttrekken of toevoegen van warmte aan het grondwater;
  • Aan het eerste lid, onder k, wordt de volgende passage toegevoegd: 'op of in de bodem';
  • In het tweede lid wordt, onder vernummering van de huidige onderdelen, onder c, een nieuw onderdeel opgenomen dat als volgt luidt:

    c. het tijdelijk uitnemen van grond als die op of nabij het ontgravingsprofiel wordt teruggebracht in de bodem;
  • Na het laatste onderdeel worden vier nieuwe onderdelen toegevoegd, die als volgt luiden:

    f. het aanwezig hebben van een schadelijke stof in een reservoir dat onderdeel is van een motorvoertuig, motorwerktuig of bromfiets, als die stof nodig is voor het functioneren daarvan;

    g. het vervoeren van een schadelijke stof als die afdoende is beschermd tegen invloeden van weersomstandigheden en op een manier zodat geen gevaar voor verspreiding of verstuiving bestaat;

    h. het hebben of gebruiken van een geringe hoeveelheid schadelijke stof, anders dan gewasbeschermingsmiddelen of biociden, voor normaal gebruik, voor zover deze bewaard worden in een deugdelijke verpakking en afdoende zijn beschermd tegen externe invloeden;

    i. het lozen van afvalwater dat uitsluitend bestaat uit grondwater afkomstig van bronbemaling.

Artikel 7 Wijziging artikel 3.31     

Artikel 3.31 wordt als volgt gewijzigd:

  • In de aanhef wordt de passage 'vastgelegd in Bijlage IX' vervangen door 'vermeld achter Maximale boordiepte grondwaterbeschermingsgebied';
  • In onderdeel b, onder 3 wordt de term 'boorgat' vervangen door 'sondeergat'.

Artikel 8 Wijziging artikel 3.34     

Artikel 3.34 wordt als volgt gewijzigd:

  • In het eerste lid aanhef wordt de passage 'geldt niet als:' vervangen door 'geldt niet in de volgende gevallen als daarvoor een melding is gedaan als bedoeld in artikel 3.4:'
  • In onderdeel a wordt het laatste woord 'en' vervangen door 'of'
  • De tekst van onderdeel b komt als volgt te luiden:

    'er geen schadelijk uitloogbaar bouwmateriaal is gebruikt voor het gebouw.'
  • Het tweede lid vervalt onder vernummering van de volgende leden.

Artikel 9 Wijziging artikelen 3.36 en 3.37     

  • Artikel 3.36 vervalt.
  • In de naam van artikel 3.37 vervalt de passage 'meer dan 100 motorvoertuigen'.
  • In de aanhef vervalt de passage 'voor meer dan 100 motorvoertuigen'.

Artikel 10 Wijziging artikel 3.38     

Artikel 3.38 wordt als volgt gewijzigd:

  • In de aanhef wordt na de passage 'afstromend hemelwater' de volgende passage ingevoegd: 'op of in de bodem'
  • In onderdeel a. wordt de passage 'grondwater afkomstig van een bronbemaling' vervangen door 'water afkomstig van de winning van grondwater voor menselijke consumptie en alle daarvoor noodzakelijke activiteiten'

Artikel 11 Wijziging artikel 3.40     

Het vijfde lid van artikel 3.40 vervalt onder vernummering van de overige leden.

Artikel 12 Wijziging artikel 3.43     

Artikel 3.43 wordt als volgt gewijzigd:

  • In onderdeel c, onder 3, wordt de term 'boorgat' vervangen door 'sondeergat'.

Artikel 13 Wijziging artikel 3.44     

In artikel 3.44, onderdeel b, wordt na water de volgende passage ingevoegd:

', kaliumcarbonaat en monopropyleenglycol'

Artikel 14 Wijziging artikel 3.67     

In artikel 3.67, tweede lid, onder a, vervalt het laatste woord 'of'

Artikel 15 Vervallen artikel 3.101     

Artikel 3.101 vervalt.

Artikel 16 Vervallen Afdeling 3.9     

Afdeling 3.9 Varend ontgassen, inclusief de daarin opgenomen artikelen, vervalt.

Artikel 17 Wijziging artikel 5.8     

Het eerste lid, onder b, van artikel 5.8 komt als volgt te luiden:

b. rekening wordt gehouden met de mogelijkheden voor intensivering van bestaand ruimtebeslag en meervoudig ruimtegebruik;

Artikel 18 Wijziging artikel 5.14     

Artikel 5.14 wordt als volgt aangepast:

  • In het derde lid onder b, onderdeel 6, wordt de passage 'gebruiksactiviteiten' vervangen door 'bouw- of gebruiksactiviteiten';
  • In het derde lid, onder c, aanhef wordt de passage 'gebruiksactiviteit' vervangen door 'bouw- of gebruiksactiviteit'.

Artikel 19 Wijziging paragraaf 5.2.1     

Paragraaf 5.2.1 wordt herbenoemd en komt als volgt te luiden:

Paragraaf 5.2.1 Grondwaterbescherming

Na artikel 5.18 wordt een nieuw artikel 5.18a ingevoegd dat als volgt luidt:

Artikel 5.18a Grondwatermeetpunt

  1. Een omgevingsplan ter plaatse van een Grondwatermeetpunt borgt het behoud van het aanwezige grondwatermeetpunt en de toegankelijkheid daarvan en beperkt:
    1. het oprichten van bouwwerken;
    2. het ophogen van grond; en
    3. activiteiten in de bodem die leiden tot aantasting van het grondwatermeetpunt.
  2. In het geval dat een omgevingsplan een activiteit toelaat, bevat het plan een verantwoording waaruit blijkt op welke wijze het meetpunt en de toegankelijkheid daarvan blijft behouden.

Artikel 20 Wijziging artikel 5.38     

Het eerste lid van artikel 5.38 komt als volgt te luiden:

1. Fysieke compensatie vindt plaats door de feitelijke inrichting van een perceel passend bij de doelstellingen voor natuur, op een locatie:

a. ter plaatse van nog niet gerealiseerde natuur in het Natuur Netwerk Brabant als de omvang van het Natuurnetwerk Nederland ten minste gelijk blijft;

b. ter plaatse van een niet gerealiseerde ecologische verbindingszone als bedoeld in artikel 5.40; of

c. buiten het Natuur Netwerk Brabant als:

  1. een locatie als bedoeld onder a en b niet aanwezig is;
  2. het perceel aansluitend op of in de directe nabijheid ligt van een bestaande natuurfunctie; en
  3. de inrichting bijdraagt aan de samenhang en kwaliteit van het Natuur Netwerk Brabant.

Artikel 21 Wijziging artikel 5.40     

Artikel 5.40 wordt als volgt gewijzigd:

  • Het derde lid komt als volgt te luiden:

3. Een omgevingsplan ter plaatse van Natuur Netwerk Brabant-ecologische verbindingszone, kan in afwijking van het eerste en tweede lid een bouw- of gebruiksactiviteit mogelijk maken als:

a. reële alternatieven voor de bouw- of gebruiksactiviteit ontbreken;

b. is verzekerd dat het functioneren van de ecologische verbindingszone niet wordt aangetast.

  • Na het derde lid wordt een nieuw vierde lid ingevoegd, dat als volgt luidt:

4. Het functioneren van de ecologische verbindingszone is ook verzekerd als het omgevingsplan:

a. een nieuwe locatie aanwijst, die vanuit kwaliteit en samenhang van het Natuur Netwerk Brabant en de functie die de ecologische verbindingszone vervult, een gelijkwaardig alternatief biedt;

b. voor de nieuwe locatie toepassing geeft aan artikel 5.30; en

c. borgt dat aanleg en realisering van de ecologische verbindingszone op de nieuwe locatie is verzekerd.

Artikel 22 Wijziging artikel 5.54     

Artikel 5.54 wordt in het geheel vervangen en komt als volgt te luiden:

Artikel 5.54 Zonneparken in Landelijk gebied

  1. Een omgevingsplan ter plaatse van Landelijk gebied kan de ontwikkeling van een zonnepark mogelijk maken om te voldoen aan de doelstellingen voor het opwekken van duurzame energie als uit onderzoek blijkt dat de aanleg van een zonnepark noodzakelijk is omdat in onvoldoende mate voorzien kan worden in de behoefte aan duurzame energie door:
    1. de ontwikkeling van andere vormen van duurzame energie; en
    2. het opwekken van zonne-energie op daken en gevels of gronden binnen bestaand ruimtebeslag als bedoeld in artikel 5.4.
  2. Bij gebleken noodzaak is de ontwikkeling van een zonnepark alleen mogelijk in een of meer van de volgende gevallen:
    1. er is sprake van meervoudig ruimtegebruik als bedoeld in artikel 5.8 doordat het zonnepark in combinatie met of ten dienste van een andere functie wordt ontwikkeld;
    2. het zonnepark wordt gerealiseerd op gronden die niet landbouwkundig in gebruik zijn of waarvan beleidsmatig is vastgelegd dat het landbouwkundig gebruik wordt beëindigd; of
    3. het zonnepark draagt bij aan de vermindering van netcongestie of zorgt voor vergroting van een efficiënter netwerkgebruik en wordt aansluitend op bestaand ruimtebeslag als bedoeld in artikel 5.4 of in combinatie met windturbines ontwikkeld.
  3. Een omgevingsplan ter plaatse van Landelijk gebied kan een zonnepark als bedoeld in het tweede lid mogelijk maken als:
    1. dit past in de ontwikkelingsrichting, bedoeld in artikel 5.12, en in het plan maatregelen zijn opgenomen die de impact op de omgeving beperken;
    2. is geborgd dat het zonnepark tijdelijk, voor ten hoogste 25 jaar, wordt toegelaten;
    3. juridisch en financieel is geborgd dat de opstelling voor zonne-energie en de daarbij behorende voorzieningen, na het verstrijken van de 25-jaars termijn worden verwijderd;
    4. de ontwikkeling een maatschappelijke meerwaarde geeft, waaronder de mogelijkheid voor de omgeving om te participeren in het project;
    5. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in Afdeling 7.2 Regionaal samenwerken;
    6. is aangetoond dat de ontwikkeling binnen redelijke termijn kan worden aangesloten op het energienet; en
    7. de ontwikkeling is afgestemd met de netwerkbeheerder.
  4. Artikel 5.8, eerste lid onder a, is niet van toepassing voor dit artikel.

Artikel 23 Wijziging artikel 5.55     

Artikel 5.55, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

  • Onderdeel a. komt als volgt te luiden:

    a. een goede omgevingskwaliteit, met aandacht voor een natuurinclusieve inrichting en een veilige en gezonde leefomgeving, wordt bevorderd;
  • Onderdeel d. komt als volgt te luiden:

    d. rekening wordt gehouden met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang of infiltratie van water;
  • Onderdeel f. komt als volgt te luiden:

    f. wordt bijgedragen aan een circulaire economie door invulling te geven aan de toepassing van industrieel, demontabel bouwen en het gebruik van duurzame biobased materialen.

Artikel 24 Wijziging artikel 5.63 en artikel 5.64     

In artikel 5.63, eerste lid, onder f, en in artikel 5.64, eerste lid, onder a, onderdeel 3, wordt de passage 'op geurgevoelige objecten in de bebouwde kom' vervangen door 'op geurgevoelige gebouwen in een bebouwingscontour geur'.

Artikel 25 Wijziging artikel 5.76     

Aan het eerste lid van artikel 5.76 worden na onderdeel e vier nieuwe onderdelen toegevoegd:

f. Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv);

g. Maatregel Gerichte Aankoop (MGA);

h. Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv);

i. Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties-plus (Lbv-plus);

j. Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties, kleinere sectoren (Lbv kleinere sectoren);

k. Maatregel Gebiedsgerichte Beëindiging (MGB);

l. Landelijke verplaatsingsregeling veehouderijen met piekbelasting (LVVP).

Artikel 26 Wijziging artikel 5.78     

In artikel 5.78, tweede lid, wordt onderdeel a. gewijzigd en een nieuw onderdeel b. ingevoegd onder vernummering van de overige onderdelen:

a. welke specifieke gebruiksactiviteit is toegestaan;

b. een bij de omgeving passende omvang;

Artikel 27 Wijziging artikel 7.4     

Aan artikel 7.4 wordt een nieuw derde lid toegevoegd dat als volgt luidt:

3. Gedeputeerde Staten dragen zorg voor het tijdig realiseren van fysieke compensatie als bedoeld in artikel 5.38 in het geval toepassing is gegeven aan artikel 5.39.

Artikel 28 Wijziging artikel 10.12     

Na het derde lid wordt, onder vernummering van de overige leden, een nieuw vierde lid ingevoegd dat als volgt luidt:

4. Op een besluit tot vaststelling van een omgevingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit dat is gericht op de ontwikkeling van een zonnepark in Landelijk gebied en dat voor 1 juli 2025 is genomen, blijft het recht van toepassing zoals dat gold op 1 januari 2024. Gedeputeerde Staten zijn bevoegd om op verzoek van het gemeentebestuur de termijn eenmalig te verlengen met ten hoogste zes maanden voor een concreet initiatief, als naar hun oordeel sprake is van gegronde redenen waardoor besluitvorming voor 1 juli 2025 niet mogelijk was.

Hoofdstuk 3 Wijziging regelbijlagen     

Artikel 29 Wijziging bijlage III     

In Bijlage III onder B. wordt artikel 3.67 Meldplicht ontgrondingsactiviteit als volgt gewijzigd:

  • Onder d. wordt een nieuw onderdeel 4. toegevoegd dat als volgt luidt:

4. Een GIS-bestand waarmee digitaal de contouren van de ontgronding zijn aangegeven.

  • Onder vernummering van de overige onderdelen vervallen onderdeel m, o en p;
  • Er wordt na vernummering van de onderdelen een nieuw onderdeel n. toegevoegd dat als volgt luidt:

    n. Een machtigingsformulier als er namens de grondeigenaar/initiatiefnemer een aanvraag wordt ingediend.

Artikel 30 Wijziging bijlage V     

In Bijlage V wordt onder het kopje ZWARE METALEN de signaleringsparameter voor molybdeen (Mo) gewijzigd van 20 µg/l. naar 300 µg/l.

Artikel 31 Wijziging bijlage VI     

Bijlage VI wordt als volgt gewijzigd:

  • De verwijzing naar 'traditioneel systeem onder de Rav' wordt vervangen door 'overige huisvestingssystemen onder de Omgevingsregeling';
  • Bij pluimvee worden de additionele technieken voor mestbewerking en mestopslag opgenomen.

 

Hoofdstuk 4 Wijzigingen in locaties     

Artikel 32 Maximale boordieptes grondwaterbeschermingsgebied     

De locatie Maximale boordiepte grondwaterbeschermingsgebied wordt toegevoegd, voorzien van de vermelding van de maximale boordiepte.

Artikel 33 Natuur Netwerk Brabant     

33.1 Correcties     

Naar aanleiding van zienswijzen en een technische controle worden correcties doorgevoerd die tot beperkte toevoegingen en verwijderingen van Natuur Netwerk Brabant leiden.

33.2 Natuurnetwerk Nederland     

Binnen de locatie Natuur Netwerk Brabant wordt ' Natuurnetwerk Nederland' als nieuwe locatie aangeduid.

Artikel 34 Grondwatermeetpunt     

De locatie Grondwatermeetpunt wordt toegevoegd.

Artikel 35 Ontgassingsvrij gebied, verwijderd     

Als gevolg van het vervallen van afdeling 3.9 Varend ontgassen wordt de locatie Ontgassingsvrij gebied verwijderd.

Artikel 36 Landelijk gebied     

36.1 Verwijdering Landelijk gebied     

Als gevolg van toevoegingen van Natuur Netwerk Brabant wordt Landelijk gebied verwijderd;

36.2 Toevoeging Landelijk gebied     

Als gevolg van verwijderingen van Natuur Netwerk Brabant wordt Landelijk gebied toegevoegd.

Artikel 37 Groenblauwe waarden     

37.1 Verwijdering Groenblauwe waarden     

Als gevolg van toevoegingen van Natuur Netwerk Brabant wordt Groenblauwe waarden verwijderd;

37.2 Toevoeging Groenblauwe waarden     

Als gevolg van verwijderingen van Natuur Netwerk Brabant wordt Groenblauwe waarden toegevoegd.

Artikel 38 Norm wateroverlast     

38.1 Norm buiten stedelijk gebied gewijzigd naar normvrij     

Als gevolg van toevoegingen van Natuur Netwerk Brabant wijzigt de norm voor wateroverlast naar Normvrij;

38.2 Normvrij gewijzigd naar Norm buiten stedelijk gebied     

Als gevolg van verwijderingen van Natuur Netwerk Brabant wijzigt de norm voor wateroverlast naar de Norm buiten stedelijk gebied.

Hoofdstuk 5 Wijziging in Algemene toelichting van de Omgevingsverordening     

Er wordt een nieuwe paragraaf 13 ingevoegd die als volgt luidt:

13 Overzicht (wijzigings)besluiten Omgevingsverordening

Naam besluit Datum besluit Datum inwerking

treding
Hoofdonderwerpen
Omgevingsverordening Noord-Brabant (initieel) 11-03-22 01-01-24 Eerste complete versie
Wijziging Omgevingsverordening, veegronde 27-10-23 01-01-24 Beperking grootschalige logistiek

Bebouwd gebied aanpassing locaties

Vereenvoudiging stalderingsregeling

Aanpassing compensatie NNB

Overgangsrecht gesloten bodemenergiesystemen

Aanpassing regeling inpandig toevoegen woningen in beeldbepalende- en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing

Vergunningplicht beschilderingen kunstwerk behorende tot provinciale weg
TAM-omgevingsverordening Noord-Brabant 05-12-23 01-01-24 Geometrie update naar aanleiding van alle kaartwijzigingsbesluiten van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant en de Omgevingsverordening plus de geconsolideerde tekst
TAM-omgevingsverordening Noord-Brabant - kaartaanpassingen 2024 17-09-24 27-09-24 Kaartwijzigingen in verband met:

- natuurbeheerplan wijzigingen (NNB, voornamelijk ecologische redenen)

- verzoeken om herbegrenzing gemeentelijke plannen (o.a. Stedelijk gebied en NNB)

- actualisaties en correcties (o.a. diverse ecologische verbindingszones en Stedelijk gebied)
TAM Ogevingsverordening - regelwijziging1 13-12-24 01-01-25 Toevoegen locatie Boordieptes grondwaterbeschermingsgebied

Vervallen Varend ontgassen (afdeling en locatie) Toevoegen locatie en regels grondwatermeetpunten

Toevoegen locatie Natuurnetwerk Nederland

Aanpassing compensatie NNB

Aanpassing zonneparken en overgangsrecht

Toevoegen agrarische beëindigingsregelingen

Hoofdstuk 6 Wijzigingen in artikelsgewijze toelichting van de Omgevingsverordening     

Artikel 39 Toelichting artikel 2.1     

In de vijfde alinea van de toelichting vervalt de passage 'het behoud van het bestaand waterkerend vermogen,'.

Artikel 40 Toelichting artikel 3.24 en artikel 3.40     

  • In de toelichting op artikel 3.24, tweede lid wordt na de tweede alinea een nieuwe alinea ingevoegd die als volgt luidt:

Ook het tijdelijk uitnemen van grond of baggerspecie, bijvoorbeeld ten behoeve van de aanleg van kabels en leidingen is toegestaan, ongeacht de kwaliteit van de grond of baggerspecie is uitgezonder van het verbod in het eerste lid. Bij tijdelijk uitnemen wordt aangesloten bij de definitie zoals opgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving.

  • In de toelichting op artikel 3.40 worden kopje en tekst onder Tijdelijke uitname verwijderd.

Artikel 41 Toelichting artikel 3.29     

De toelichting op artikel 3.29 onder het kopje Schadelijke stoffen wordt als volgt aangepast:

  • Bij schadelijke stoffen wordt de passage 'te verbieden' vervangen door 'aan het hebben of in gebruiken van deze stoffen strenge restricties te verbinden'
  • Bij mest wordt toegevoegd: 'Voor het hobbymatig houden van dieren is een uitzondering opgenomen omdat het dan om zeer geringe hoeveelheden gaat.'

Artikel 42 Toelichting artikelen 3.36 en 3.37     

De toelichting op artikel 3.36 vervalt.

De toelichting op artikel 3.37 komt als volgt te luiden:

Artikel 3.37 Meldplicht parkeerterrein Grondwaterbeschermingsgebied

De provincie wil geen onnodige belemmeringen opleggen aan het bieden van parkeergelegenheid. Het risico op lekkage en afspoelen van schadelijke stoffen van motorvoertuigen is bij de huidige stand der techniek beperkt, maar niet verwaarloosbaar. Het bieden van parkeergelegenheid is daarom alleen onder voorwaarden toegestaan, na het doen van een melding. Risicofactor bij parkeerterreinen is met name ook het parkeren van vrachtwagens. De regels in dit artikel gelden zowel voor verhard parkeerterrein als onverhard terrein (of halfverhard), een tijdelijk terrein of permanent.

Wanneer er sprake is van een bodemzuiverende voorziening voldoet hemelwater dat afstroomt van een parkeerterrein aan de toetsingswaarden voor te infiltreren water zoals opgenomen in bijlage XIX van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Dit betekent dat het niet is toegestaan dat het parkeerterrein op kale zandgrond wordt aangelegd. In de toelichting op deze paragraaf is onder het kopje Afstromend hemelwater algemeen een uitgebreide toelichting opgenomen.

Artikel 43 Toelichting artikel 3.44     

De eerste alinea in de toelichting komt als volgt te luiden:

Voor bodemenergiesystemen (warmtetoevoeging en -onttrekking) geldt dat naast het doorboren van de beschermende laag, er ook risico's bestaan vanwege het gebruik van schadelijke middelen. Daarom worden in dit artikel voorwaarden gesteld aan zowel de maximale boordiepte als aan het gebruik van circulatiemiddelen. De aanleg van een bodemenergiesysteem binnen Waterwingebied en Grondwaterbeschermingsgebied is verboden.

Artikel 44 Toelichting artikel 3.101 en Afdeling 3.9 vervallen     

De toelichting op artikel 3.101 vervalt.

De toelichting op Afdeling 3.9 en artikel 3.106 vervalt.

Artikel 45 Toelichting op artikel 5.8     

De eerste zin van de derde alinea in de toelichting op artikel 5.8, eerste lid, wordt als volgt aangepast:

Om het zorgvuldig ruimtegebruik binnen bestaand ruimtebeslag te bevorderen is onder b. opgenomen dat bij ontwikkelingen rekening wordt gehouden met de mogelijkheden voor intensivering van gebruik binnen bestaand ruimtebeslag (bijvoorbeeld door verticale bouw) en meervoudig ruimtegebruik.

Artikel 46 Toelichting artikel 5.9     

De toelichting op artikel 5.9 wordt in zijn geheel vervangen en luidt als volgt:

De toepassing van de lagenbenadering is een hulpmiddel voor het maken van een goede afweging over ontwikkelingen. Met een juiste toepassing worden de effecten van een ontwikkeling op de verschillende lagen in beeld gebracht en maatregelen om optredende negatieve effecten te voorkomen. Het gaat daarbij om het effect op de lagen in wisselwerking met elkaar waarbij de factor tijd actief wordt benut. De lagenbenadering is niet nieuw. De eigenschappen van de ondergrond, het landschap, de infrastructuur en de mate van verstedelijking verschillen sterk binnen Brabant. Hierdoor kan een ingreep in het oosten van Brabant heel anders uitpakken dan in West-Brabant. Daarom is het van belang om te weten hoe de omgeving in elkaar steekt en te kijken naar alle lagen: de ondergrond, de netwerklaag, de bovenlaag en de tijdsdimensie. Tussen deze lagen bestaat een wisselwerking. Iedere laag kent zijn eigen dynamiek, verschillende veranderingssnelheid en mate van omkeerbaarheid bij ingrepen.

Bepaalde ingrepen kunnen verstrekkende effecten hebben waardoor elders problemen ontstaan. Beleidsmatig is het daarom belangrijk dat het water- en bodemsysteem sturend is voor ontwikkelingen. Voor het (kunnen) maken van een goede afweging is veel informatie beschikbaar.

Diep kijken uit de Omgevingsvisie

Het 'diep' kijken, vraagt dat er rekening wordt gehouden met de laagdynamische ondergrond, maar ook met de effecten op de andere lagen en met toekomstige effecten. Dat wil niet zeggen dat er geen effecten op andere lagen mogelijk zijn. Bij afwegingen gaat het behoud van de levenskwaliteit in het hier en nu in economisch, sociaal en ecologische opzicht niet ten koste van de levenskwaliteit elders en later. Uiteraard kan daarbij alleen rekening worden gehouden met ontwikkelingen die bij de gemeente bekend zijn. Dat kunnen ook aspecten zijn die nog geen vastgesteld beleid betreffen.

Met de lagenbenadering wordt ook toepassing gegeven aan het principe van water en bodem sturend. Kiezen voor water en bodem sturend betekent dat het natuurlijk functioneren van het water- en bodemsysteem zoveel mogelijk wordt hersteld én zoveel mogelijk leidend is in ruimtelijke inrichting en grondgebruik voor natuur, landbouw, wonen, werken, energieopwekking, recreatie, etc. Hierdoor wordt afwenteling van water- en bodemgerelateerde problemen naar andere gebieden, naar volgende generaties en van privaat naar publiek voorkomen. Uitgangspunt hierbij is dat een systeemgerichte aanpak nodig is, oftewel herstel van de systeemwerking. Het grondwater, het oppervlaktewater en de bodem vormen één groot samenhangend geheel. Keuzes die bovenstrooms gemaakt worden, hebben direct gevolgen voor de situatie benedenstrooms. Snelle ontwatering en afwatering in hoger gelegen gebieden kan tot wateroverlast in lagergelegen gebieden leiden.

Door het samenhangend water- en bodemsysteem sturend te laten zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen, kunnen de grote maatschappelijke opgaven van deze tijd (klimaat, natuur, waterbeheer, landbouw, verstedelijking) toekomstbestendig worden vorm gegeven. Het water- en bodemsysteem bepaalt de randvoorwaarden en het gebruik wordt daarop aangepast. Daarnaast wordt het natuurlijk functioneren van het water- en bodemsysteem zoveel mogelijk hersteld.

Bij de afweging gaat het niet alleen om de effecten op de omliggende functies in het gebied maar ook op effecten van een ontwikkeling elders. Niet alleen de effecten nu maar ook de effecten naar de toekomst. Past een functie binnen de toekomstige (gewenste) ontwikkelingsrichting van een gebied; bijvoorbeeld een toekomstige woonwijk of juist een gebied waar behoud van natuur of een primaat voor de agrarische functie wordt nagestreefd. Wat zijn de effecten van de ontwikkeling op een veilige en gezonde leefomgeving? Is de functie toekomstbestendig of betreft het een tijdelijke functie? Zo kan er bijvoorbeeld ruimte zijn voor tijdelijke functies in de nog niet ingerichte delen van het Natuurnetwerk Brabant als dat geen afbreuk doet aan de realisatie van het natuurnetwerk maar bestaat die ruimte niet voor permanente functies. Een ander aspect betreft de onomkeerbaarheid. Als een functie onomkeerbare effecten heeft op een te beschermen belang, bijvoorbeeld een ernstige verontreiniging van het grondwater of de aantasting van niet vervangbare aardkundige waarden kan dat een reden zijn om zo'n ontwikkeling niet op die plek toe te laten maar een andere plek.

De intensiteit van de afweging hangt af van het gebied en de ontwikkeling. Naarmate een ontwikkeling minder inbreuk maakt op de leefomgeving of de omgevingskwaliteit, is ook de afweging minder indringend. Gemeenten hebben derhalve een bepaalde vrijheid hier invulling aan te geven.

Beschikbare informatie

Voor een aantal aspecten die bij de lagenbenadering betrokken worden, bevat deze verordening specifieke regels, zoals het Natuur Netwerk Brabant, de groenblauwe waarden, cultuurhistorische- en aardkundige waarden, stiltegebied en delen van het watersysteem. Voor diverse aspecten stelt de provincie ook aanvullende informatie beschikbaar die benut kan worden bij de toepassing van de lagenbenadering, zoals: natuurgegevens, het gebiedspaspoort Brabant via www.brabant.nl/gebiedspaspoort, de Aardkundige waardenkaart en de Cultuurhistorische waardenkaart, de bodemwijzer, de wateratlas, gezondheidsrisicokaarten, de atlas van de leefomgeving etc.

Vanuit water- en bodemsturend hebben overheden (Rijk, provincies, waterschappen en stedelijke regio's) gezamenlijk gewerkt aan een watersignaleringskaart. De kaart is gemaakt om het gesprek te starten over nieuwe stedelijke ontwikkelingen in relatie tot klimaatrobuust ontwikkelen. De watersignaleringskaart kunt u digitaal raadplegen via www.klimaatadaptatiebrabant.nl/hulpmiddelen

Daarnaast wordt ook door andere instanties informatie beschikbaar gesteld, zoals de Brabantse omgevingsscan (BrOS ter beschikking gesteld door de GGD) en de Handreiking veehouderij en volksgezondheid (kennisplatform veehouderij).

De provincie heeft de datahub Brabant Schakelt ontwikkeld. Dit is een tool die kan helpen bij de toepassing van de lagenbenadering. Veel van de hierboven benoemde informatie is ook via de Datahub beschikbaar op www.brabant.nl/brabantschakelt

De datahub ontsluit een schat aan geografische data over de provincie. Met analyses van de huidige situatie, de ruimtelijke impact van vastgesteld beleid én mogelijke toekomstige ontwikkelingen. Daarnaast bevat de datahub het herijkte gebiedspaspoort Brabant met daarin het verhaal over het landschap van Brabant. Het gebiedspaspoort duidt de essentiële ruimtelijke kenmerken die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van Brabant. Door te begrijpen waarom Brabant is geworden wat het nu is, kunnen de juiste keuzes worden gemaakt voor de toekomst. De datahub helpt om alle informatie te verkrijgen voor het maken van een integrale ruimtelijke afweging.

Artikel 47 Toelichting artikel 5.14     

In de toelichting op artikel 5.14, derde lid wordt in de tekst voor de ontwikkeling van een landgoed (onder c) en bestaand landgoed (onder d) 'gebruiksactiviteit' vervangen door 'bouw- en gebruiksactiviteit'.

Artikel 48 Toelichting op paragraaf 5.1.2     

De titel van paragraaf 5.1.2. wordt aangepast naar 'Grondwaterbescherming'.

Na de toelichting op artikel 5.18 wordt de toelichting op het nieuwe artikel 5.18a ingevoegd:

Artikel 5.18a Grondwatermeetpunt

Het is een wettelijke provinciale taak om over de toestand van het grondwater te rapporteren. Daarvoor zijn betrouwbare meetinstrumenten nodig met langjarige tijdreeksen, waarbij meetpunten met grotere diepte (>50 meter onder maaiveld) extra waardevol/strategisch zijn. Om betrouwbare data te borgen is het van belang deze grondwatermeetpunten te beschermen. Er is een afweging gemaakt welke grondwatermeetpunten essentieel zijn. Deze 97 grondwatermeetpunten die verspreid liggen over de provincie, zijn hiertoe opgenomen in de omgevingsverordening.

Ter plaatse van een grondwatermeetpunt mogen geen activiteiten worden toegelaten die het behoud of de toegankelijkheid van het meetpunt aantasten. Voor een aantal specifiek genoemde activiteiten moet in het omgevingsplan een regeling worden getroffen.

Artikel 49 Toelichting paragraaf 5.2.5     

De algemene toelichting komt als volgt te luiden:

Het Natuur Netwerk Brabant (NNB) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter-)nationaal belang, zoals de bossen, de heide en vennen, de stuifduinen, de schraalgraslanden, de rivieren en beken. Het doel van het NNB-beleid is het veiligstellen van ecosystemen en het realiseren van leefgebieden met goede condities voor de biodiversiteit. Het gaat hierbij niet alleen om de bescherming en ontwikkeling van flora en fauna, maar ook om andere ecologische waarden en kenmerken zoals geomorfologische processen, waterhuishouding, kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, mate van stilte, donkerte, openheid, landschapsstructuur en belevingswaarde.

Om de populaties gezond te houden en de genetische uitwisseling te bevorderen, moeten de gebieden groot genoeg zijn en de mogelijkheid bieden voor migratie tussen de gebieden. Om het NNB als zo`n netwerk te laten functioneren, werkt de provincie samen met andere partijen aan het aanleggen van ecologische verbindingszones en het oplossen van faunaknelpunten in de wegenstructuur. Als de omstandigheden in een bepaald gebied (tijdelijk) verslechteren, dan kan een soort uitwijken naar een ander geschikt gebied. In het licht van de klimaatveranderingen is dit van toenemend belang. De ecologische verbindingszones zijn (vaak) langgerekte landschapselementen die als groene schakels de Brabantse natuurgebieden met elkaar verbinden.

Het Natuur Netwerk Brabant (NNB) hangt samen met het Natuurnetwerk in de andere delen van Nederland en met het Europese netwerk van natuurgebieden, bekend onder de naam Natura 2000.

Het NNB bestaat uit:

  1. Natuurnetwerk Nederland: Dit zijn de natuurgebieden waarover Rijk en provincie afspraken hebben gemaakt in het Natuurpact 2013. Het gaat om:
    1. bestaande natuur- en bosgebieden;
    2. gerealiseerde nieuwe natuur. Dit zijn gronden waar nieuwe natuur is gerealiseerd met subsidie uit het Natuurbeheerplan en die een natuurfunctie hebben gekregen. De voormalige niet-natuurfunctie (vaak landbouw) is verdwenen;
    3. nog niet gerealiseerde nieuwe natuur. Dit zijn meestal agrarische gronden die in het Natuurbeheerplan zijn aangewezen als nieuwe natuur, maar waar de gewenste natuurfunctie nog niet is gerealiseerd. De oude functie is nog aanwezig;
  2. NNB buiten het Natuurnetwerk Nederland: Hierbinnen liggen natuurgebieden waar vanuit eigenstandig Brabants beleid natuur is gerealiseerd. Dit betreft op hoofdlijnen de gerealiseerde natuur op landgoederen en de gerealiseerde ecologische verbindingszones. Daarnaast liggen binnen deze locatie gebieden die vanwege ligging en kenmerken in potentie geschikt zijn voor de ontwikkeling naar natuur ter versterking van het Natuur Netwerk Brabant. De gronden komen als zoekgebied in aanmerking als er nieuwe natuur aangelegd moet worden, bijvoorbeeld vanuit compensatieverplichtingen of vanuit andere wettelijke verplichtingen.
  3. De nog niet gerealiseerde ecologische verbindingszones.

Natuurnetwerk Nederland in relatie tot het Natuur Netwerk Brabant

Het Natuurnetwerk Nederland is de opvolger van de Ecologische hoofdstructuur die eind vorige eeuw gestalte kreeg. In 2013 hebben Rijk en provincies nieuwe afspraken gemaakt in het zogenaamde Natuurpact over het realiseren van nieuwe natuur ten behoeve van het natuurnetwerk. De opgave voor de provincie Noord-Brabant om nieuwe natuur te realiseren bedraagt een kleine 20.000 hectare, t.o.v. de bestaande natuur in 1990 (omvang ca. 109.000 ha). Sinds 2013 en de afspraken in het natuurpact wordt de nieuwe benaming Natuurnetwerk Nederland (NNN) gehanteerd. Het Natuurnetwerk Nederland is met een aparte aanduiding in deze verordening opgenomen en ligt in het geheel binnen het Natuur Netwerk Brabant (NNB). De begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (zowel de bestaande natuur als de gebieden waar de realisatie van natuur wordt nagestreefd) is in het verleden vastgelegd in de Verordening ruimte en later overgenomen in deze Omgevingsverordening.

Het provinciale beleid is erop gericht om, conform de afspraken die daarover met Rijk zijn gemaakt, de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland in 2027 gereed te hebben. Dit wordt in het algemeen bereikt door:

  • het concreet aanwijzen van de gebieden: het Natuurnetwerk Nederland is met een aparte aanduiding binnen het NNB opgenomen en de na te streven natuurdoelen zijn vastgelegd in het Natuurbeheerplan (bepalen);
  • voor zover nodig functiewijziging van landbouwgrond en ander niet-natuurgebruik naar natuurgebied door aankoop of particulier natuurbeheer (deelname);
  • inrichten van deze gebieden zodat de natuurkwaliteit (omschreven in natuurdoelen) ontwikkeld kan worden (inrichting);
  • realiseren van de natuurkwaliteit door een duurzaam beheer en eventueel aanvullend omgevingsbeleid (uitvoering).

Op basis van het rijksbeleid geldt de verplichting om de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland in stand te houden en te beschermen (paragraaf 7.3.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving). Niet alleen het behouden, herstellen en beschermen van bestaande waarden in het natuurnetwerk is belangrijk: er moet ook ruimte zijn voor ontwikkelingen omdat juist daarmee ook kansen ontstaan voor de realisering en versterking van het natuurnetwerk. Hiervoor zijn in het verleden door het Rijk en provincies "Spelregels EHS beleidskader voor compensatiebeginsel, EHS-saldobenadering en herbegrenzen EHS" (20 augustus 2007) opgesteld. Deze spelregels zijn nog steeds de basis voor ontwikkelingen binnen het NNB (dus ook voor het Natuurnetwerk Nederland) en zijn in de verordening nader uitgewerkt.

De provincie nodigt particuliere eigenaren en ondernemers uit om delen van het NNB te ontwikkelen. Natuur en landschap wordt dan meer vanuit de regio en dichter bij de samenleving gerealiseerd. De provincie biedt daarbij de ruimte om economische ontwikkeling te koppelen aan investeringen in natuur. Een deel van het NNB wordt daardoor gerealiseerd met gedeeltelijke functiewijziging, waarbij het desbetreffende perceel geheel of gedeeltelijk een aangepast agrarisch gebruik houdt, zodanig dat de ecologische doelen van het NNB gerealiseerd worden ('het ondernemende natuurnetwerk'). In die situatie is het wenselijk dat de desbetreffende percelen een agrarische functie houden, waarbij ook behoud en ontwikkeling van ecologische waarden geborgd wordt, bijvoorbeeld door hiervoor in het omgevingsplan een waarde-aanduiding op te nemen.

NNB buiten het Natuurnetwerk Nederland

Om de realisering van de nieuwe natuur te bespoedigen is er in het verleden ook de mogelijkheid geboden om op gronden aansluitend op het begrensde NNB (gronden die dus net buiten het NNB lagen) met subsidie nieuwe natuur te realiseren. Die gronden zijn vervolgens binnen het NNB gebracht, zonder gelijktijdig ook gronden buiten het NNB te brengen. Dit heeft ertoe geleid dat de omvang van het NNB toenam waardoor er niet 20.000 hectare nieuwe natuur ten opzichte van 1990 als onderdeel van het NNB is begrensd maar circa 22.000 hectare. Gelet op de afspraak met het Rijk in het Natuurpact over de realisering van het Natuurnetwerk Nederland is er in de omgevingsverordening een te ruime begrenzing ontstaan van circa 2000 hectare.

De provincie heeft -in samenspraak met haar partners- bewust gekozen voor deze te ruime begrenzing om daarmee enige flexibiliteit te scheppen voor ontwikkelingen binnen het NNB en het realiseren van het NNB. Hierbij is ook afgesproken dat als de afspraak met het Rijk over de te realiseren 20.000 hectare nieuwe natuur is nagekomen, wordt afgewogen wat met de resterende (nog niet ingerichte) gebieden wordt gedaan.

Vanwege een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak over Landgoed Reuseldal bleek deze flexibiliteit niet zonder meer mogelijk. Als de provincie de te ruime begrenzing wil handhaven, moet duidelijk worden aangegeven waar die te ruime begrenzing ligt of waar het Natuurnetwerk Nederland ligt. Met het opnemen van locatie Natuurnetwerk Nederland is die duidelijkheid geboden. De gronden buiten die aanduiding maken dus geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland waarover de afspraken zijn gemaakt met het Rijk. Naast de circa 2000 hectare te ruime begrenzing die in potentie geschikt zijn om als natuur in te richten, liggen ook natuurgebieden die vanuit eigenstandig Brabants beleid zijn gerealiseerd buiten het Natuurnetwerk Nederland, zoals natuur die op nieuwe landgoederen is aangelegd en de gerealiseerde ecologische verbindingszones.

Het beschermingsbeleid voor het hele NNB is gelijk. Vanuit de doelen die de provincie nastreeft, geldt dat bij aantasting van NNB bij voorkeur gezocht wordt naar een compensatielocatie die buiten het Natuurnetwerk Nederland ligt. In het geval dat een ontwikkeling waarden en kenmerken aantast van het Natuurnetwerk Nederland moet compensatie daarvan, vanwege areaalbehoud, daarbuiten plaatsvinden.

Nadat de realisatie van het Brabantse deel van het Natuurnetwerk Nederland conform afspraak met het Rijk is gerealiseerd, wordt afgewogen wat er met de begrensde ruime-jasgebieden (en de gebieden waar op basis van eigenstandig Brabants beleid natuur is gerealiseerd) gebeurt. Hierbij worden ook inzichten betrokken vanuit de beleidsontwikkeling van het Nationaal Programma Landelijk Gebied, het Brabants Programma Landelijk Gebied, de Kader Richtlijn Water en de ontwikkelingen rondom de Natuurherstelwet die door het Europees parlement is aangenomen.

Artikel 50 Toelichting artikel 5.37     

Aan de toelichting wordt de volgende passage toegevoegd:

Binnen het NNB zijn ook percelen opgenomen waar de beoogde natuur nog niet is gerealiseerd. In het geval dat op zo'n perceel een ontwikkeling plaatsvindt die niet verenigbaar is met de beoogde natuurfunctie, is het niet langer mogelijk om de natuurdoelen daar te realiseren. Daarom geldt in zo'n geval ook een compensatieverplichting. De compensatieplicht bestaat in zo'n geval niet alleen uit het aanwijzen van een vervangende locatie voor de realisatie van nieuwe natuur maar ook uit het feitelijk inrichten van die locatie met het natuurdoeltype dat wordt aangetast, respectievelijk waarvoor de beoogde compensatielocatie is aangewezen.

Artikel 51 Toelichting artikel 5.38     

De toelichting op het eerste lid komt als volgt te luiden:

Lid 1

Vanuit de provinciale natuurdoelen is het belangrijk dat het netwerk van natuurgebieden zo snel mogelijk en zo robuust mogelijk wordt gerealiseerd. Daarom zijn voorkeurlocaties opgenomen waar fysieke compensatie plaatsvindt en moet de vervangende locatie conform de beoogde natuurdoelen worden ingericht. De voorkeurslocatie voor compensatie ligt daarbij binnen het NNB of binnen nog niet gerealiseerde ecologische verbindingszones.

Vanuit het Besluit kwaliteit leefomgeving geldt dat geborgd moet zijn dat omvang, kwaliteit en samenhang van het Natuurnetwerk Nederland behouden blijft. Door te sturen op een voorkeuslocatie binnen het NNB worden kwaliteit en samenhang geborgd. In de regeling is opgenomen dat de omvang van het Natuurnetwerk Nederland niet mag afnemen. Dat betekent dat in het geval een ontwikkeling aantasting geeft van kernmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland er voor fysieke compensatie gezocht moet worden naar een locatie buiten het aangeduide Natuurnetwerk Nederland. In het geval kenmerken en waarden van NNB buiten het Natuurnetwerk Nederland plaatsvindt, is compensatie op nog niet ingerichte percelen binnen Natuurnetwerk Nederland wel mogelijk.

Alleen in gevallen waarbij onderbouwd wordt dat het niet mogelijk is om natuur op een voorkeurslocatie in te richten, kan een locatie buiten een voorkeursgebied worden aangewezen om aan de compensatieverplichting te voldoen. De noodzakelijke compensatie moet in zo'n geval bijdragen aan samenhang en kwaliteit van het NNB en ligt daarom aansluitend op of in de directe nabijheid van een bestaande natuurfunctie. Dit bevordert dat er geen nieuwe 'losliggende' natuurgebieden ontstaan en dat de compensatie bijdraagt aan het beoogde netwerk van natuurgebieden. Of en wanneer er sprake is van een locatie die bijdraagt aan samenhang en kwaliteit van het NNB is maatwerk. Het is daarom aan te raden om de provincie in een vroegtijdig stadium te betrekken bij de compensatielocatie en de inrichting van het gebied.

Artikel 52 Toelichting artikel 5.40     

De laatste alinea van de toelichting wordt vervangen door:

Vanwege de gewijzigde systematiek van kaartaanpassingen zijn het derde en vierde lid toegevoegd. Gemeenten kunnen in het omgevingsplan een activiteit of functie binnen de locatie NNB-ecologische verbindingszone mogelijk maken als een reëel alternatief ontbreekt. Voorwaarde daarbij is dat het functioneren van de ecologische verbindingszone niet wordt aangetast. Dit is maatwerk per situatie waarover in een vroegtijdig stadium in overleg getreden moet worden met deskundigen van de provincie. In een voorkomend geval kan het functioneren van de ecologische verbindingszone ook verzekerd worden doordat een vervangend gelijkwaardig alternatief voor de ecologische verbindingszone in het omgevingsplan wordt aangewezen en beschermd overeenkomstig artikel 5.30 Bescherming NNB. Dat is in het vierde lid uitgewerkt. In zo'n geval moet ook de feitelijke realisering van de ecologische verbindingszone geborgd zijn. Het is op grond van deze regeling niet mogelijk om opnieuw een zoekgebied voor de ecologische zone op te nemen. Wij willen uitstel van de realisering van de ecologische verbindingszones voorkomen. Het is essentieel dat voorafgaand aan de vaststelling van een omgevingsplan waarin de regeling uit het derde lid wordt toegepast, vroegtijdig overleg plaatsvindt met de provincie.

Artikel 53 Toelichting artikel 5.46     

In de laatste alinea wordt de passage 'gebiedspaspoorten' vervangen door 'het gebiedspaspoort Brabant (www.brabant.nl/gebiedspaspoort),'

Artikel 54 Toelichting artikel 5.54     

De toelichting komt als volgt te luiden:

Artikel 5.54 Zonneparken in Landelijk gebied

In toenemende mate worden er initiatieven ontwikkeld voor het opwekken van zonne-energie. Hiervoor bestaan volop mogelijk binnen de steden en dorpen, met name op daken en gevels. Daarnaast zijn er soms mogelijkheden voor grondgebonden zonneparken in of aansluitend op stedelijk gebied en is de ontwikkeling van zonneproductie mogelijk door meervoudig ruimtegebruik op (gunstig gelegen) locaties in het landelijk gebied. Alle duurzame opwek door zonne-energie in landelijk gebied buiten bestaand ruimtebeslag valt onder deze regeling. Plaatsing van zonneparken op gronden die van belang zijn voor landbouwkundig gebruik, zoals vruchtbare landbouwgronden voor agrarisch gebruik en onze voedselproductie, willen wij voorkomen.

Vanwege het provinciaal belang inzake zorgvuldig ruimtegebruik, de naleving van afspraken en de toepassing van de zonneladder, is de ontwikkeling van zonneparken aangewezen als een geval van provinciaal belang. Gedeputeerde Staten hebben daardoor adviesrecht in het geval dat gemeenten een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit willen verlenen (zie ook de toelichting op artikel 5.1).

Zonneladder

De zonneladder is een instrument om vanuit zorgvuldig ruimtegebruik af te wegen welke mogelijkheden er binnen een gemeente bestaan om invulling te geven aan de duurzame energie doelstellingen. Het is een berekeningsmethode om de behoefte aan grondgebonden zonneparken in het landelijk gebied goed te onderbouwen, bijvoorbeeld in de omgevingsvisie of een programma waarin het beleid voor de energietransitie is uitgewerkt. Door de zonneladder toe te passen brengt de gemeente in beeld welke mogelijkheden er zijn voor de ontwikkeling van andere duurzame energiebronnen (o.a. wind), welke mogelijkheden er zijn voor de opwek van zonne-energie op daken en gevels en welke mogelijkheden er zijn binnen bestaand ruimtebeslag in Stedelijk gebied of Bebouwd gebied. De zonneladder is in dit artikel verder uitgewerkt.

Lid 1

Belangrijke voorwaarde bij de ontwikkeling van zonneparken is dat de noodzaak van de ontwikkeling volgt uit de toepassing van de zonneladder; een onderzoek waaruit blijkt dat de mogelijkheden voor de opwekking van andere vormen van duurzame energie en de mogelijkheden voor het opwekken van zonne-energie binnen bestaand ruimtebeslag op daken, gevels of gronden in Stedelijk gebied, Bebouwd gebied of bestaande bouwpercelen onvoldoende zijn. Als uit onderzoek blijkt dat die mogelijkheden onvoldoende kunnen voorzien in de behoefte aan duurzame energie, is de ontwikkeling van een zonnepark ter plaatse van Landelijk gebied mogelijk. De mogelijkheden daarvoor zijn in het tweede lid uitgewerkt.

Het onderzoek biedt een gedegen ruimtelijke onderbouwing van de behoefte aan duurzame energie en een afweging van locaties en gaat in op aspecten als:

  • Wat is de energiebehoefte op langere termijn?
  • Hoe kan daarin worden voorzien (wind en zon)?
  • Welke capaciteit kan opgewekt worden met zon op daken en gevels?
  • Welke capaciteit kan worden opgewekt op locaties in stedelijk of bebouwd gebied?
  • Zijn er onbenutte mogelijkheden in stedelijk gebied in omliggende gemeenten?
  • Welke mogelijkheden zijn er binnen bestaand bouwperceel in Landelijk gebied?

Lid 2

Naast de mogelijkheden in het eerste lid zijn in Landelijk gebied zonneparken toegestaan als uit het onderzoek, zoals beschreven in lid 1, blijkt dat er vanuit duurzaamheidsdoelen een noodzaak is om een zonnepark op landbouwgronden te realiseren. Hiervoor worden drie uitzonderingssituaties benoemd:

  • meervoudig ruimtegebruik, bijvoorbeeld door gebruik te maken van mogelijkheden op gronden of objecten langs spoorlijnen en wegen, op water, op stortplaatsen, grond- en slibdepots, op vloeivelden, RWZI-terreinen of de ontwikkeling van agri-PV die ten dienste van de agrarische functie. Het gaat dan niet om medegebruik van een perceel, waarbij bijvoorbeeld op 1/3 van het perceel een (monofunctioneel) zonnepark staat en 2/3 nog agrarisch in gebruik is. Meervoudig ruimtegebruik betekent dat de gronden waar zonne-energie wordt opgewekt, tevens worden benut voor een andere functie of functies;
  • het zonnepark wordt ontwikkeld op gronden waarvan de agrarische functie is beëindigd (veelal restgebieden) of gebieden waarvan beleidsmatig is vastgelegd dat het agrarisch gebruik zal eindigen (transitiegronden), bijvoorbeeld gebieden waarin een wijziging van gebruik wordt beoogd naar een andere functie, zoals een woon-of werkfunctie, recreatie. Het kan ook gaan om gronden die minder geschikt worden voor een landbouwfunctie door verzilting, vernatting of bodemdaling. Na afloop van de gebruiksperiode van het zonnepark krijgt het gebied dan zijn definitieve functie. In sommige situaties kan een tijdelijk zonnepark financieel bijdragen aan een gebiedsgerichte opgave. Als daarbij geen sprake is van functiewijziging, geldt onverkort de voorwaarde van meervoudig ruimtegebruik;
  • het zonnepark draagt bij aan het verminderen van netcongestie of zorgt ervoor dat het netwerk efficiënter wordt gebruikt. Bij dit soort slimme oplossingen stelt de netbeheerder ook eisen aan veiligheid (i.v.m. overstroom of spanningspieken) en betrouwbaarheid (stabiliteit van lokale en regionale elektriciteitsnet). Er is daarom altijd afstemming nodig met de netbeheerder. Vanuit zorgvuldig ruimtegebruik is het niet wenselijk dat er solitaire zonneparken worden ontwikkeld. Bovendien is het wenselijk dat zonneparken in de directe na moet een zonnepark aansluiten op bestaand ruimtebeslag als bedoeld in artikel 5.4 van de Omgevingsverordening of in combinatie met windturbines worden ontwikkeld. Door de slimme oplossingen ruimtelijk te clusteren met bestaande functies kunnen opwek en afname op korte afstand gecombineerd worden, wat naast ruimtelijke- en landschappelijke kwaliteit ook bijdraagt aan een efficiënter netwerkgebruik.Er is sprake van efficiënter netwerkgebruik of vermindering van netcongestie in de volgende gevallen:
    1. Cable pooling, waarbij een zonnepark en een windpark gebruik maken van een gedeelde aansluiting;
    2. Zonprojecten met een directe aansluiting of een directe lijn op een afnemer (bijvoorbeeld op een bedrijventerrein);
    3. Energiehubs die het zonnepark integreren met meerdere afnemers;
    4. Zonneparken in combinatie met een elektriciteitsopslagsysteem (EOS) waarbij tevens sprake is van een capaciteitsbeperkend contract (CBC).

Lid 3

Inpassing in de omgeving

Idealiter heeft de gemeente een visie en afwegingskader voor de inpassing van zonneparken in Landelijk gebied. Hierin worden de volgende aspecten meegenomen.

Vanuit het streven naar omgevingskwaliteit geldt als basis bij alle ontwikkelingen de toepassing van de principes voor een evenredige toedeling van functies uit Paragraaf 5.1.2 waarbij volgens de methodiek van diep-rond-breed uit de Brabantse omgevingsvisie wordt gekeken naar de effecten van een ontwikkeling op omliggende waarden en functies en hoe de ontwikkeling kan bijdragen aan de ontwikkeling van omgevingskwaliteit. De ontwikkeling van het zonnepark moet passen binnen de ontwikkelingsrichting die met de toepassing van de principes uit paragraaf 5.1.2 wordt opgesteld. De effecten van het zonnepark op omliggende waarden worden met maatregelen gemitigeerd. Het omgevingsplan bevat daartoe voorwaarden die een goede inpassing in de omgeving waarborgen. Binnen een gebied waarin vanuit provinciaal belang waarden aanwezig zijn, wordt specifiek ingegaan op hoe de ontwikkeling bijdraagt aan het behoud van die waarden respectievelijk aan de ontwikkeling daarvan. De landschappelijke inpassing kan deel uitmaken van de verplichte kwaliteitsverbetering van het landschap die is opgenomen in artikel 5.11.

Afstemming en regionale afspraken

Vanuit zorgvuldig gebruik van de open ruimte, afstemming van duurzame energieprojecten in een gebied en de in sommige gebieden beperkte capaciteit van het netwerk, geldt als randvoorwaarde dat projecten zijn afgestemd met omliggende gemeenten via regionaal overleg en met de netwerkbeheerder. Deze aanpak past ook bij de regionale energiestrategieën die vanuit het Rijk worden gevraagd.

Bij de afstemming met de netwerkbeheerder spelen diverse aspecten een rol, zoals een aansluiting op het energienet binnen redelijke termijn, de kosten die gemoeid zijn met het aanleggen van energie-infrastructuur, eisen vanwege veiligheid (i.v.m. overstroom of spanningspieken) en betrouwbaarheid van elektriciteitsnet. De resultaten van de afstemming met de netwerkbeheerder maken deel uit van de onderbouwing van het zonnepark.

Bij de afstemming met omliggende gemeenten spelen aspecten een rol vanuit zorgvuldig ruimtegebruik en omgevingskwaliteit. In sommige regio's bestaan er ruime mogelijkheden voor het opwekken van zonne-energie op daken van bijvoorbeeld grootschalige bedrijventerreinen. De duurzaamheidsdoelen kunnen dan op een hoger schaalniveau dan dat van een individuele gemeente worden gerealiseerd. Vanuit zorgvuldig ruimtegebruik, omgevingskwaliteit en behoud van landbouwgronden wil de provincie deze mogelijkheden zoveel mogelijk benutten. Daarom is opgenomen dat de realisatie van monofunctionele zonneparken in Landelijk gebied moeten passen in daarover gemaakte regionale afspraken. Deze voorwaarde gaat verder dan alleen het onderling, regionaal afstemmen van zonneparken.

Redelijke termijn

Wij willen voorkomen dat initiatieven planologisch mogelijk worden gemaakt of worden vergund, terwijl deze gedurende lange termijn niet ontwikkeld worden. Wij vinden dat gelet op zorgvuldig ruimtegebruik en de noodzaak vanuit de behoefteonderbouwing niet wenselijk. Als er gedurende lange termijn geen mogelijkheid voor aansluiting is, kan de situatie immers dusdanig gewijzigd zijn dat de noodzaak voor een zonnepark in landelijk gebied is komen te vervallen.

Onder aansluiting op het energienet wordt verstaan de aansluiting van het zonnepark op het energienet. De termijn begint te lopen als bij planologische toestemming c.q. vergunning van het initiatief geen aansluiting op het net mogelijk is. Voor een termijn die redelijk kan worden geacht voor een aansluiting op het energienet, wordt gedacht aan een periode van 3 tot 5 jaar. Uit afstemming met de netbeheerder blijkt dat dit overeenkomt met de huidige praktijk. De netbeheerder geeft ook aan dat hiervoor geen harde termijn gesteld kan worden omdat de termijn van aansluiting afhankelijk is van de specifieke situatie. Daarbij spelen diverse factoren een rol, zoals het wel of niet aanwezig zijn van netcongestie, de omvang van de aanwezige netcongestie, het aantal aanvragen voor een aansluiting in een betreffend gebied en de snelheid waarmee de aanwezige energie-infrastructuur kan worden uitgebreid. Daarom moet voor elk zonnepark worden onderbouwd en afgestemd met de netwerkbeheerder, wat in die specifieke situatie een redelijke termijn voor aansluiting is.

Maatschappelijke meerwaarde

Nieuwe ontwikkelingen voldoen aan het meerwaarde-principe van artikel 5.10. Naarmate de inbreuk op de basisregels groter is, verwachten wij een grotere inspanning op het gebied van een bijdrage aan maatschappelijke doelen. In de genoemde uitzonderingssituaties kan er sprake zijn van nieuwvestiging. Daarom verwachten wij dat als er een zonnepark gerealiseerd wordt dat dit ook bijdraagt aan bijvoorbeeld sloop van vrijkomende opstallen elders.

De voorwaarde van maatschappelijke meerwaarde is ook gericht op de betrokkenheid van inwoners, bijvoorbeeld doordat inwoners kunnen participeren in het project of doordat de ontwikkeling bijdraagt aan maatschappelijke cohesie of (financiële) bijdragen aan andere maatschappelijke opgaven, zoals de ontwikkeling van natuur of landschap. Vanuit rijksbeleid wordt gestreefd naar participatie van inwoners met 50% eigenaarschap. De onderbouwing van een zonnepark gaat hier op in.

Het enkele gegeven dat het project duurzame energie oplevert is niet voldoende. Een goede invulling van deze voorwaarde garandeert ook betrokkenheid van de inwoners door meespraak bij het project.

Maatschappelijke meerwaarde staat los van de verplichte kwaliteitsverbetering landschap, zoals opgenomen in Artikel 5.11.

Tijdelijkheid

In beginsel voorzien zonneparken in een tijdelijke behoefte. De technologische ontwikkeling voor het opwekken van zonne-energie gaat steeds verder waardoor er steeds meer mogelijkheden ontstaan voor meervoudig ruimtegebruik op daken (op het noorden), op muren, geïntegreerd in ruiten, op wegen enzovoorts. Het is daarom goed al bij het toelaten na te denken over hoe de sanering wordt veiliggesteld.

Vanwege dit tijdelijke karakter van zelfstandige opstellingen voor zonne-energie is de ontwikkeling daarom uitsluitend mogelijk met een regeling voor tijdelijk gebruik in het omgevingsplan of de toepassing van een tijdelijke omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Na afloop van de toegelaten termijn van 25 jaar geldt als voorwaarde dat de zonnepanelen en de daarbij behorende voorzieningen worden verwijderd. Batterij-opslag die onderdeel is van het zonnepark of die wordt opgericht ten behoeve van opslag van opgewekte energie van het zonnepark, valt ook onder de verplichting tot verwijdering. Dit betekent dat de situatie van voor de ontwikkeling wordt hersteld, behoudens de maatregelen die waren gericht op het versterken van de landschappelijke kwaliteit. Het is aan de gemeente om te beslissen of de maatregelen gericht op kwaliteitsverbetering landschap na afloop van de termijn gehandhaafd moeten worden.

Het toepassen van een tijdelijke omgevingsvergunning is overigens efficiënt vanuit het terugdringen van bestuurslasten omdat er geen omgevingsplanprocedures doorlopen hoeven te worden bij aanvang of na afloop van het gebruik. De gemeente bepaalt op welk objectief moment de termijn begint te lopen.

Omdat het belangrijk is dat voor eenieder kenbaar is welke tijdelijke mogelijkheden vergund zijn, vragen wij aan gemeenten om dit te registreren via een openbare voorziening die voor iedereen toegankelijk is (Artikel 9.4 Registratieplicht tijdelijke functies en activiteiten), bijvoorbeeld op de gemeentelijke website. Een dergelijk overzicht is ook van belang voor toezicht en handhaving. Het is wenselijk dat de voorziening openbaar is, zodat het voor eenieder duidelijk is wanneer de gunningstermijn is afgelopen. Uiteraard geldt vanuit het vereiste van tijdelijkheid ook dat de gemeente na afloop van de periode toeziet op de sanering van het zonnepark. In een specifiek geval kan dat ook betekenen dat er een nieuw besluit met een tijdelijke termijn wordt gesteld.

Artikel 55 Toelichting artikel 5.55     

De eerste alinea komt als volgt te luiden:

Noord-Brabant heeft de ambitie tot de top van Europese kennis- en innovatie regio's te blijven behoren. Een aantrekkelijk leef-, woon- en vestigingsklimaat is hiervoor een essentiële voorwaarde. Dit zorgt ervoor dat bedrijven de weg naar Brabant weten te vinden, werknemers hier prettig wonen en innovaties sneller plaatsvinden. Daarom streven wij naar duurzame verstedelijking. Om te verduidelijken welke aspecten daarbij een rol spelen, zijn in het tweede lid een aantal aspecten benoemd die daarbij om aandacht vragen. Gebaseerd op de Brabantse omgevingsvisie en de daarop gebaseerde beleidskaders wordt aandacht gevraagd voor de opgaven vanuit omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving, energietransitie, klimaatadaptatie, de ontwikkeling naar een circulaire economie en duurzame mobiliteit. Want een duurzame stedelijke ontwikkeling met een slimme inrichting draagt bij aan verschillende opgaven én het zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte.

Daarom worden deze aspecten specifiek benoemd in de regeling voor duurzame verstedelijking, zodat die van begin af aan bij de ontwikkeling van een plan betrokken worden. Idealiter worden aspecten daarbij in samenhang met elkaar afgewogen. Door bij de inrichting van een stedelijke ontwikkeling rekening te houden met een goede groen-blauwe inrichting en directe verbindingen naar voorzieningen voor voetgangers en fietsers, wordt een bijdrage geleverd aan biodiversiteit, klimaatadaptatie en het verminderen van hittestress. De aanleg van parken draagt ook bij aan beweging en sociale verbondenheid. Met rechtstreekse fietsverbindingen zijn voorzieningen goed bereikbaar, wordt autoverkeer voor kleine afstanden beperkt waardoor de lucht schoner wordt en wordt beweging gestimuleerd.

Voor een goede ruimtelijke inrichting die bijdraagt aan klimaatadaptatie hanteren wij de landelijke maatlat groene klimaatadaptieve gebouwde omgeving. Deze maatlat is opgesteld voor nieuwbouw(locaties), maar is (deels) ook toepasbaar op het treffen van klimaatadaptieve maatregelen bij ontwikkelingen in bestaand stedelijk gebied. Wij verwachten van gemeenten dat zij bij het rekening houden met klimaatverandering, zoals opgenomen in artikel 5.55, tweede lid onder d, toepassing geven aan de maatlat en de daarin opgenomen maatregelen of minimaal vergelijkbare maatregelen treffen.

Vanuit een circulaire economie wordt aandacht gevraagd voor industrieel en demontabel bouwen met biobased materiaal. Industriële bouw draagt bij aan het verminderen van emissies en demontabel bouwen zorgt voor zorgvuldige omgang van grondstoffen en materialen. Bij de invulling van de voorwaarde voor duurzame en circulaire bouw, als bedoeld in het tweede lid onder f., hanteren wij als uitgangspunt Het Nieuwe Normaal, waarin gemeenten en sector gezamenlijke uitgangspunten hebben geformuleerd.

Kortom: een duurzame stedelijke ontwikkeling met een slimme inrichting draagt bij aan verschillende opgaven én het zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte.

Artikel 56 Toelichting artikel 5.63 en 5.64     

In de toelichting op artikel 5.63 onder het kopje Gebiedsnormen en onder Wat is een substantiele substantiële afname wordt in de tekst de term 'object' vervangen door 'gebouw' en de term 'objecten' door 'gebouwen', behoudens waar wordt gesproken over geurgevoelig object als bedoeld in de Wet geurhinder en veehouderij.

Artikel 57 Toelichting artikel 5.76     

Het gaat in deze regeling om gevallen waar subsidie is verleend voor de sanering van een bedrijf en waarbij de insteek is dat het omgevingsplan borgt dat die functie of activiteit niet meer op het perceel mogelijk is. Regelingen waarbij dit speelt zijn:

  1. Regeling Beëindiging Veehouderijtakken (RBV)
  2. Subsidieregeling Beëindiging Intensieve Veehouderijen (BIV)
  3. Subsidieregeling sanering glastuinbouwbedrijven in kwetsbare gebieden (GTB)
  4. Verplaatsingsregeling Intensieve Veehouderij (VIV)
  5. Subsidieregeling urgentiegebieden Noord-Brabant 2016 (SUN)
  6. Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv)
  7. Maatregel Gerichte Aankoop (MGA)
  8. Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv)
  9. Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties-plus (Lbv-plus)
  10. Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties, kleine sectoren (Lbv kleinere sectoren)
  11. Maatregel Gebiedsgerichte Beëindiging (MGB)
  12. Landelijke verplaatsingsregeling veehouderijen met piekbelasting (LVVP)

Bij het verlenen van subsidie is in deze regelingen de voorwaarde opgenomen dat op de locatie een passende functie wordt gelegd die voorkomt dat de gesaneerde functie terugkomt. De regelingen zijn gebaseerd op het -met overheidsgeld- aankopen en saneren van bebouwing. Vanuit die optiek is het niet gewenst dat er zo maar weer nieuwe bebouwing wordt opgericht. Daarom gaat de basisregeling ervan uit dat het bouwperceel wordt verkleind tot een bij de hergebruiksfunctie of gebruiksactiviteit passende omvang waarbij in beginsel de plek waar bebouwing is gesaneerd buiten het bouwperceel wordt gelegd. Als het vanwege de ontwikkeling van de nieuwe gebruiksfunctie gewenst is dat er nieuwe bebouwing wordt opgericht, is dat mogelijk onder toepassing van de reguliere kaders die voor ontwikkelingen in deze verordening zijn opgenomen, waaronder ook de regeling Kwaliteitsverbetering landschap.

Om de werking van de eerder in de verordening opgenomen rechtstreeks werkende regels voort te zetten, zijn voorbeschermingsregels vastgesteld die in het tijdelijke regelingdeel van het gemeentelijke omgevingsplan zijn geplaatst. Als een omgevingsplan is vastgesteld conform de opgenomen instructieregels, vervallen de voorbeschermingsregels van rechtswege.

De locaties waar de regelingen zijn toegepast, zijn met behulp van de basisadministratie adressen en gebouwen (BAG) op kaart gezet. In die gevallen waarbij het adres inmiddels niet meer bestaat, is de locatie zo nauwkeurig mogelijk bepaald. De locaties is als stip, met een doorsnede van 50 meter op de kaart gezet.

Voor een aantal nieuwe regelingen (hierboven opgenomen onder f t/m l) worden de locaties binnen het werkingsgebied opgenomen via een wijzigingsprocedure nadat gemeenten daartoe een verzoek hebben ingediend. Gekoppeld aan die wijziging bestaat tevens het voornemen om voor die locaties een voorbereidingsbesluit te nemen gericht op het omgevingsplan, met specifiek op die regelingen toegespitste voorbeschermingsregels.

Artikel 58 Toelichting artikel 5.77     

in de toelichting op het eerste lid wordt de tweede alinea vervangen door:

Het beleid blijft daarnaast gericht op zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van verdere verstening en verrommeling van het landelijk gebied. Net zoals terughoudend wordt omgegaan met de nieuwvestiging van bedrijven, wordt ook terughoudend omgegaan met het verspreid toevoegen van nieuwe woningen. Bovendien staat een toenemende woonfunctie in het buitengebied op gespannen voet met het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden aan de agrarische sector. Daarom geldt als basisregel dat in Landelijk gebied geen toename van het aantal woningen mogelijk is en dat het gebruik voor permanente bewoning van (bedrijfs)gebouwen of recreatiewoningen is uitgesloten. Deze regel richt zich zowel op burgerwoningen als bedrijfswoningen.

In toenemende mate zijn er initiatieven voor mantelzorg, pre-mantelzorg, friendswonen of meergeneratiewonen. Het provinciaal belang richt zich op het voorkomen dat er nieuwe, zelfstandige woonfuncties ontstaan. Bij mantelzorg is er geen sprake van een zelfstandige woonfunctie maar is er sprake van afhankelijk wonen. Dit is ook zo door de wetgever vastgelegd in het Besluit bouwwerken leefomgeving. Afhankelijk wonen, zoals het inpandige wonen in verband met mantelzorg (of een bij de woning behorend bijgebouw), is dus binnen de instructieregels mogelijk omdat hierbij geen sprake is van een zelfstandige woonfunctie.

Voor pre-mantelzorg initiatieven geldt in beginsel eenzelfde uitgangspunt. Het is aan gemeenten om te onderbouwen en te borgen dat er geen zelfstandige woonfunctie op het perceel ontstaat. Tot slot zijn er initiatieven voor meergeneratiewonen en friendswonen. Bij dergelijke initiatieven leven meerdere generaties, vaak ouders met kinderen, bij elkaar in een woning. Maar er zijn ook steeds meer initiatieven waarbij broers en zussen of bevriende alleenstaanden samen in een huis wonen maar waarbij zij wel een eigen huishouden voeren.

Voor deze nieuwe woonontwikkelingen biedt de Omgevingswet diverse instrumenten. In veel gevallen belemmert bestaande regelgeving dat er binnen 1 woning meerdere huishoudens worden gevoerd. Gemeenten kunnen binnen de kaders van deze verordening een (tijdelijke) vrijstelling verlenen van dat verbod, zowel voor pre-mantelzorg als voor meergeneratie- en friendswonen. Hieraan kunnen ook voorwaarden worden verbonden. Doordat er geen sprake is van een nieuwe woonfunctie kunnen voornoemde woonsituaties binnen de instructieregels van deze verordening worden ontwikkeld. Wij vragen wel aan gemeenten dat zij inzicht bieden op welke wijze zij toezien dat er er ook daadwerkelijk sprake is en blijft van 1 woonfunctie en/of dat de situatie tijdelijk is.

Artikel 59 Toelichting artikel 7.4     

Aan de toelichting van artikel 7.4 wordt de volgende passage toegevoegd:

Deze verordening biedt in een voorkomend geval aan initiatiefnemers de mogelijkheid om aantasting van waarden en kenmerken van het NNB financieel te compenseren door storting in een daarvoor ingestelde voorziening van de provincie. Daaraan gekoppeld wordt in het derde lid aan Gedeputeerde Staten de verplichting opgelegd om zorg te dragen dat de fysieke compensatie tijdig wordt gerealiseerd. Hierbij zijn zij gehouden aan de daarvoor opgenomen regels voor fysieke compensatie.

Artikel 60 Toelichting artikel 10.12     

Aan de toelichting van artikel 10.12 wordt voor het kopje 'Overgangsrecht stalderen' een nieuwe alinea toegevoegd:

Overgangsrecht zonneparken

Vanwege een aanscherping van de zonneladder is overgangsrecht opgenomen voor plannen die op het moment van inwerkingtreding van de gewijzigde regeling in een vergevorderd stadium verkeren. Op initiatieven waarover is besloten voor 1 juli 2025 blijft het recht van toepassing zoals dat gold op 1 januari 2024. Vanwege de complexiteit van besluitvorming kunnen Gedeputeerde Staten op verzoek van het gemeentebestuur voor een concreet initiatief deze termijn met een half jaar verlengen als het naar hun oordeel voldoende is aangetoond dat besluitvorming voor 1 juli 2025 niet mogelijk was. Het gaat dan bijvoorbeeld om plannen die aantoonbaar al in een vergevorderd stadium waren op het moment dat de ontwerp TAM-Omgevingsverordening - regelwijziging 1 in procedure is gebracht (31 mei 2024) maar waarover besluitvorming voor 1 juli 2025 niet mogelijk is omdat een onderzoek onverhoopt langere tijd in beslag neemt. Het gaat nadrukkelijk niet om plannen die pas in een laat stadium zijn ontwikkeld en daardoor niet aan de gestelde termijn kunnen voldoen.

Toelichting op het wijzigingsbesluit     

Hoofdstuk 1 Wijzigingen regels en artikelsgewijze toelichting     

De Omgevingsverordening Noord-Brabant wordt regelmatig geactualiseerd vanwege vastgesteld nieuw beleid of ervaringen uit de praktijk. Met deze eerste wijziging worden een aantal technisch juridische aanpassingen voorgesteld. Daarnaast wordt een wijziging voorgesteld met betrekking tot de volgende onderwerpen:

  • Opnemen van een werkingsgebied en instructieregels aan gemeenten voor Grondwatermeetpunten: In de praktijk blijkt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen niet altijd rekening wordt gehouden met de hoofdpeilbuizen die in de provincie staan en waar metingen worden uitgevoerd gericht op het monitoren van de kwaliteit van ons grondwater.
  • Verwerking van de aangescherpte zonnebrief van het Rijk: in oktober 2023 is bestuurlijk afgesproken dat provincies de aangescherpte zonnebrief van het Rijk bij een eerstvolgende wijziging van hun omgevingsverordening verwerken. De ontwerpwijziging bevat een regeling die de mogelijkheid voor zonneparken op land in het landelijk gebied aanscherpt. Zon op land is alleen nog onder strikte voorwaarden toegestaan (meervoudig ruimtegebruik, op transitiegronden of als dit bijdraagt aan vermindering van netcongestie). Voor lopende trajecten is overgangsrecht opgenomen.
  • Opnemen van nieuwe agrarische beëindigingsregelingen, zoals de Lbv en Lbv-plus: Er zijn diverse regelingen (geweest) voor veehouderijen die willen stoppen. Voorwaarde voor deelneming is vaak dat binnen een bepaalde periode planologisch geborgd moet zijn dat op de locatie geen veehouderij meer is toegestaan. Dit kan alleen met een wijziging van het omgevingsplan. Voor veel gemeenten is het vaststellen van een wijziging van het omgevingsplan nog niet mogelijk. Daarom is in overleg met betrokken gemeenten gezocht naar een oplossing. De provincie kan gemeenten ontlasten door getrapt (en op verzoek van gemeenten) locaties van stoppers op te nemen in de Omgevingsverordening waardoor de voorbeschermingsregels die al in hetomgevingsplan van gemeenten staan, daarop van toepassing zijn. Deze wijziging is beperkt tot het opnemen van de regelingen in de Omgevingsverordening. Na vaststelling van de wijziging kunnen gemeenten de deelnemende locaties bij de provincie aandragen met het verzoek die in de verordening op te nemen. Zo'n verzoek wordt dan betrokken bij de ontwerpkaartwijziging die 2x/jaar plaatsvindt.
  • Verduidelijking van het Natuur Netwerk Brabant (NNB): Gelet op de regels in het Besluit kwaliteit leefomgeving is het wenselijk om duidelijk in de Omgevingsverordening aan te geven welke gebieden deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland en welke delen van het NNB daarbuiten liggen. Hiervoor wordt een aparte aanduiding in de Omgevingsverordening opgenomen. Alle NNN ligt binnen het bestaande NNB, zoals dat al langer in de verordening is opgenomen. Gekoppeld aan het opnemen van de aanduiding NNN wordt voorts een kleine wijziging van de compensatieregels voorgesteld. Als voorkeurslocatie worden gronden binnen het NNB aangewezen, onder de voorwaarde dat de oppervlakte van het Natuurnetwerk Nederland ten minste gelijk blijft, of de nog niet gerealiseerde ecologische verbindingszones. In het geval dat er geen voorkeurslocatie aanwezig is, kan in overleg met de provincie en onder voorwaarden een andere locatie worden ontwikkeld ten behoeve van fysieke compensatie.

Hoofdstuk 2 Wijzigingen algemene toelichting     

2.1 Paragraaf 13 Overzicht besluiten Omgevingsverordening     

In de algemene toelichting wordt een paragraaf 13 toegevoegd. Hierin staat een overzicht van de (wijzigings-)besluiten van de Omgevingsverordening. Per besluit staan de hoofdonderwerpen vermeld die hierin opgenomen zijn. Dit overzicht wordt bij elk wijzigingsbesluit aangevuld, waardoor het op een later moment makkelijker is om het besluit over een specifieke wijziging terug te vinden.

Hoofdstuk 3 Wijzigingen locaties     

3.1 Correctie boordieptes grondwaterbeschermingsgebieden     

Bij het vaststellen van de Omgevingsverordening is het systeem voor maximale boordieptes bij bodemenergiesystemen, boringsvrije zone en grondwaterbeschermingszone op gelijke manier vormgegeven. Hierdoor is binnen de grondwaterbeschermingsgebieden onbedoeld een boordiepte 0 ontstaan in deze gebieden wat feitelijk leidt tot een verbod. Dit is voor een aantal werkzaamheden die met een meldplicht in beginsel zijn toegestaan, onterecht. Het systeem met maximale boordieptes op de kaart zoals dat in de vastgestelde versie van de Omgevingsverordening van maart 2022 was opgenomen, wordt daarom hersteld.

3.2 Correctie Natuur Netwerk Brabant     

In een aantal zienswijzen is gewezen op fouten in de kaart, die bij de vaststelling van de wijziging gecorrigeerd worden. Naar aanleiding van een technische controle zijn kleine correcties doorgevoerd in het Natuur Netwerk Brabant.

3.3 Wijziging als gevolg van correctie Natuur Netwerk Brabant     

Het wijzigen van Natuur Netwerk Brabant heeft gevolgen voor andere locaties in de Omgevingsverordening. Deze 'afgeleide' wijzigingen worden ook in deze wijzigingsverordening opgenomen.

Landelijk gebied

In de Omgevingsverordening Noord-Brabant sluiten het 'Stedelijk gebied', het 'Natuur Netwerk Brabant' en 'Landelijk gebied' op elkaar aan en overlappen niet.

Dit betekent dat een wijziging in één van deze legenda-eenheden ook gevolgen heeft voor een aangrenzende locatie, die soms ook op een andere kaart voor kan komen. Er kan bijvoorbeeld niet volstaan worden met het toevoegen van het NNB, er moet op die plek dan ook 'Landelijk gebied' of 'Stedelijk gebied' verwijderd worden. Bij een verwijdering van het NNB dient juist een toevoeging plaats te vinden van één van deze locaties.

Groenblauwe waarden

Omdat de regels binnen Natuur Netwerk Brabant een strenger beschermingsregime bevatten dan de regels voor Groenblauwe waarden (GBW), heeft het handhaven van de locatie GBW geen zin op gronden waar NNB wordt toegevoegd. De locatie GBW wordt dan standaard verwijderd.

Normen wateroverlast

In hoofdstuk 2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant (Ovr) zijn normen voor wateroverlast opgenomen waar de waterschappen rekening mee moet houden.

Deze normen hangen onlosmakelijk samen met de functie van de gronden en zijn bijvoorbeeld soepel in natuurgebieden en het strengst in stedelijk gebied. Daarom hebben de wijzigingen van het NNB automatisch ook gevolgen voor de normen wateroverlast die horen bij de instructieregels voor het waterschap. Er wordt altijd een norm voor wateroverlast toegekend. Wanneer gronden bijvoorbeeld niet langer deel uitmaken van het Natuur Netwerk Brabant maar 'gewoon' landelijk gebied worden brengt met zich mee dat de voor NNB geldende status 'normvrij' verwijderd moet worden en op dezelfde plek de norm voor wateroverlast buiten stedelijk gebied moet worden toegevoegd. Bij toevoeging van NNB gebeurt het omgekeerde.

3.4 Vervallen ontgassingsvrij gebied     

Als gevolg van het vervallen van afdeling 3.9 Varend ontgassen wordt de locatie Ontgassingsvrij gebied verwijderd.

3.5 Locatie voor nieuwe of gewijzigde regels     

  • Grondwatermeetpunt:

    In de praktijk blijkt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen niet altijd rekening wordt gehouden met de hoofdpeilbuizen die in de provincie staan en waar metingen worden uitgevoerd gericht op het monitoren van de kwaliteit van ons grondwater. De locaties van de hoofdpeilbuizen worden daarom in de Omgevingsverordening opgenomen met daaraan gekoppeld instructieregels.
  • Natuurnetwerk Nederland: Voor het Natuurnetwerk Nederland is een aparte aanduiding in de Omgevingsverordening opgenomen. Meer informatie over deze wijziging is te vinden in Hoofdstuk 1 Wijzigingen regels en artikelsgewijze toelichting (onder het laatste punt).