|
De titel van paragraaf 2.7.1 wordt gewijzigd in «Bescherming Natura 2000»
Artikel 2.66 komt als volgt te luiden:
Lid 1
Vanaf 1 januari 2021 is het verboden een huisvestingssysteem toe te passen of in werking te hebben dat:
Lid 2
In afwijking van het eerste lid, aanhef, geldt als datum 1 januari 2020, indien het tot de veehouderij behorende huisvestingssysteem voor de hele betreffende hoofdcategorie op 19 juli 2017 niet voldoet aan de eisen van het Besluit emissiearme huisvesting.
Lid 3
In afwijking van het eerste lid, aanhef, geldt als datum 1 oktober 2022, indien:
Lid 4
In aanvulling op het eerste en tweede lid geldt voor veehouderijen die op 6 juli 2017 op bedrijfsniveau gemiddeld voldeden aan de op dat moment geldende technische staleisen opgenomen in bijlage 2 dat de veehouderij voldoende mogelijkheden krijgt, zonder dat de bedrijfsvoering van de onderneming in gevaar komt, om te zorgen dat elk toegepast huisvestingssysteem binnen de veehouderij op zichzelf kan voldoen aan de vereisten als opgenomen in Bijlage 2 Technische eisen huisvestingssysteem bij deze verordening.
In afwijking van artikel 2.66 Eisen huisvestingssysteem bestaande stal veehouderij, eerste lid, aanhef, geldt:
Artikel 2.68 komt als volgt te luiden:
Lid 1
Een huisvestingssysteem dat niet voldoet aan artikel 2.66 Eisen huisvestingssysteem bestaande stal veehouderij mag toegepast worden tot uiterlijk 1 oktober 2022, indien:
Lid 2
Een huisvestingssysteem dat niet voldoet aan artikel 2.66 Eisen huisvestingssysteem bestaande stal veehouderij mag toegepast worden tot uiterlijk 1 januari 2024 indien:
Afdeling 2.7 Landbouw
De meeste regels in deze paragraaf richten zich tot veehouderijen. Samen met haar partners werkt de provincie al geruime tijd aan de transitie naar zorgvuldige veehouderij. Sinds 2010 (megastallen debat) hebben provinciale staten hierover verschillende besluiten genomen die ook hebben geleid tot het vaststellen van regels. Belangrijke dossiers zijn:
Gebaseerd op deze besluiten bevat dit hoofdstuk rechtstreeks werkende regels voor de aanpassing van huisvestingssystemen van stallen en de ontwikkeling van veehouderij en mestbewerking. Hierbij geldt dat waar de rechtstreeks werkende regels zijn gebaseerd op artikel 4.1, derde lid, Wet ruimtelijke ordening deze regels in aanvulling gelden op de instructieregels die in hoofdstuk 3 van deze verordening zijn opgenomen.
Paragraaf 2.7.1 Natura 2000
(….)
Artikel 2.66 Eisen huisvestingssysteem bestaande stal veehouderij
Algemeen
Om de aantasting van biodiversiteit te keren zijn op Europees niveau natuurdoelen geformuleerd. De lidstaten moeten deze natuurdoelen realiseren ten behoeve van een Europees natuurnetwerk: Natura 2000. Een overmaat aan stikstof is met stip het grootste knelpunt bij Natura 2000-gebieden.
De agrarische sector is door de emissie van ammoniak uit stallen een belangrijke bron van stikstof. De provincie heeft daarom in 2010, op grond van de Natuurbeschermingswet 1998, de Verordening stikstof en Natura2000 vastgesteld om de emissies uit stallen te beperken en daarmee een verslechtering van de kwaliteit van de voor stikstofgevoelige habitats in een Natura 2000-gebied te voorkomen. De bepalingen vloeiden voort uit het Convenant Stikstof en Natura 2000 dat de provincie in 2009 gesloten heeft met diverse partners. De doelstelling van dit convenant is om de ammoniakbelasting op de N2000-gebieden substantieel te verminderen en tevens de vergunningverlening voor veehouderijbedrijven rond N2000-gebieden weer vlot te trekken.
Na inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming zijn die bepalingen opgenomen in Paragraaf 1 “Natura 2000-gebieden” van de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant. De regeling voorzag in de borging van een blijvende daling van de ammoniakbelasting in de N2000-gebieden door een vermindering van de ammoniakemissie uit veehouderijen. De grondslag hiervoor is opgenomen in artikel 2.4, derde lid, van de Wet natuurbescherming.
Uit diverse signalen bleek dat de ammoniakbelasting op de N2000-gebieden niet is verminderd en dat de daling van de ammoniakemissies vanuit de landbouw niet substantieel doorzet of zelfs stagneert. Hiervoor wordt verwezen naar o.a. resultaten van het Meetnet Ammoniak in Natuurgebieden (MAN) en het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML), Balans van de leefomgeving 2016 en referentieraming van emissies naar lucht uit de landbouw tot 2030 (achtergronddocument bij de Nationale Energieverkenning 2015). De doelstelling van het Convenant stond hiermee onder druk.
De provincie zet sterk in op een verlaging van de emissies uit veehouderijen. Dit is opgenomen in het bestuursakkoord 2015 – 2019 en de Actualisatie Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood 2016. Om haar doelstellingen te behalen alsmede zekerheid te creëren dat ook de doelstelling (en de bijbehorende randvoorwaarden) van het convenant worden gehaald, is op 7 juli 2017 besloten tot aanpassing van de toenmalige bepalingen uit de Verordening natuurbescherming. Die zijn in deze verordening opgenomen.
Daarnaast zijn er vanwege het bestuursakkoord Kiezen voor Kwaliteit (2019-2023) een aantal wijzigingen aangekondigd. Deze wijzigingen bevatten uitzonderingen op de hoofdregel uit dit artikel.
Het uitgangspunt van de regeling in dit artikel is dat de systematiek aansluit op het investeringsritme van de veehouderijen. Vaak in combinatie met een uitbreiding, investeert een veehouder in nieuwe stallen of in belangrijke renovaties van bestaande stallen. Op die momenten kan de investering worden benut voor emissie reducerende systemen die voldoen aan de bijlage bij deze verordening. Deze bijlage met emissie(reductie)eisen wordt periodiek aangescherpt aan de stand der techniek.
Hoofdregel: Eisen huisvestingssysteem bestaande stal
Vanaf 1 januari 2021 is het verboden huisvestingssystemen te gebruiken, voor zover deze:
Bij toezicht en handhaving van deze bepaling wordt steeds getoetst aan de op het moment van toezicht geldende bijlage 2. Daarbij wordt bekeken hoe lang het geleden is dat voor het toegepaste huisvestingsysteem voor het eerst de omgevingsvergunning, onderdeel milieu, onherroepelijk is geworden of een melding Activiteitenbesluit is ingediend. Dit mag niet langer dan 15 jaar of voor rundvee 20 jaar geleden zijn.
De gestelde termijn is zodanig gekozen dat wordt aangesloten bij de gemiddelde economische afschrijvingsduur voor deze systemen. Het gaat hierbij om de levensduur van het huisvestingssysteem en niet van de stal zelf. De meeste huisvestingsystemen kennen een afschrijvingsduur van ca. 15 jaar. Een uitzondering hierop zijn de systemen in gebruik bij rundvee, die vaak een langere afschrijvingstermijn hebben. Er is daarom gekozen om in de bepaling van het eerste lid, onderdeel a, een onderscheid te maken naar rundvee en overige diercategorieën.
Uitzondering: Bedrijven die meedoen aan de stoppersregeling ammoniak
Veel bestaande stallen voldoen nu niet aan de landelijke emissie-eisen van het Besluit emissiearme huisvesting. Dit is tot 1 januari 2020 nog toegestaan op basis van het landelijk afgesproken gedoogbeleid, vastgelegd in de Stoppersregeling onder het Actieplan ammoniak. Bedrijven dienen op 1 januari 2020 gestopt te zijn óf, indien ze toch doorgaan uiterlijk op die datum te voldoen aan het Besluit emissiearme huisvesting. Deze bedrijven moeten op dat moment aanpassingen hebben doorgevoerd aan hun stallen. Veehouders kunnen nu al bij hun planontwikkeling rekening houden met de eisen die in deze verordening zijn opgenomen. De veehouders moeten daarom dan niet alleen aan de eisen van het Besluit emissiearme huisvesting voldoen maar ook aan de vereisten van bijlage 2 van deze verordening.
In het tweede lid is een afwijkende regeling opgenomen voor bedrijven, die deelnemen aan de Stoppersregeling. Deze bedrijven zijn al geruime tijd op de hoogte dat zij hun bedrijf per 1 januari 2020 moeten aanpassen. Daarom geldt voor deze bedrijven dat zij al per 1 januari 2020 hun huisvestingssystemen moeten hebben aangepast aan bijlage 2 van deze verordening.
Uitzondering: bedrijven die op 19 juli 2017 voldoen aan het Besluit emissiearme huisvesting
Er is ook een grote groep bedrijven, die op moment van inwerkingtreding van de Tweede wijzigingsverordening Verordening natuurbescherming op bedrijfsniveau voldeden aan het Besluit emissiearme huisvesting. Op basis van het Besluit zijn verouderde stallen nog toegestaan, als het bedrijf via intern salderen op bedrijfsniveau voldoet aan de emissie-eisen van het Besluit. Voor deze groep van bedrijven bevat het derde lid een uitzonderingsregeling zodat zij langer de tijd hebben -tot 1 oktober 2022- om hun stalsystemen aan te passen. In deze periode dient de vergunningprocedure afgerond te zijn en de stalaanpassingen daadwerkelijk gerealiseerd te zijn.
Een bedrijf komt voor uitstel in aanmerking als:
Er is sprake van een vergunbare aanvraag voor de ontwikkeling als het aannemelijk is dat de gehele ontwikkeling vergund kan worden. Dat betekent dat het aannemelijk moet zijn dat voldaan kan worden aan de eisen die bijvoorbeeld worden gesteld vanuit milieu (Wet milieubeheer en daarop gebaseerde regelingen), planologische eisen (Wet ruimtelijke ordening en het vigerende bestemmingsplan) en de Wet natuurbescherming.
Vierde lid
Sommige veehouderijen die een huisvestingssysteem gebruiken dat langer dan 15 jaar of 20 jaar (rundvee) geleden is vergund of gemeld, hebben in andere stallen huisvestingssystemen in gebruik die veel nieuwer zijn. Deze veehouders hebben met die nieuwe systemen geïnvesteerd in emissiereductie. Daardoor bestaat misschien niet per elke aparte stal, maar wel als totaal bedrijf emissiereductie.
Voor veehouderijen die op 6 juli 2017 als totaal bedrijf voldeden aan de eisen die op dat moment (2017) in bijlage 2 golden, biedt deze regeling de mogelijkheid dat Gedeputeerde Staten coulant zijn ten opzichte van de hoofdregel dat op 1-10-2022 een nieuw systeem moet zijn aangelegd. Het gaat dan om gevallen waarin de bedrijfsvoering van de veehouder in gevaar zou komen omdat hij ten opzichte van de laatste investeringen in reducerende systemen te snel weer nieuwe investeringen zou moeten doen. Deze regeling geldt alleen voor bedrijven die op 19 juli 2017 voldeden aan het Besluit emissiearme huisvesting.
Artikel 2.67 Afwijkende regels voor specifieke categorieën
Algemeen
In artikel 2.66 Eisen huisvestingssysteem bestaande stal veehouderij is bepaald dat vanaf 1 januari 2021 geen systemen meer toegepast mogen worden die ouder zijn dan 15/20 jaar en niet voldoen aan Bijlage 2 Technische eisen huisvestingssysteem. Dit verbod geldt sinds 19 juli 2017. In het derde lid is een algemene uitzondering op deze regel opgenomen. Een huisvestingssysteem hoeft pas op 1 oktober 2022 te voldoen aan bijlage 2 als het toegepaste huisvestingssysteem voor de betreffende hoofdcategorie op 19 juli 2017 voldoet aan het Besluit emissiearme huisvesting (Beh) én er voor 1 januari 2021 een ontvankelijke en vergunbare aanvraag is ingediend.
In dit artikel zijn afwijkende regels opgenomen voor een aantal specifieke categorieën. Voor de specifiek benoemde gevallen gelden afwijkende termijnen voor het indienen van een ontvankelijke en vergunbare aanvraag of in bepaalde gevallen voor de datum waarop het huisvestingssysteem moet voldoen aan bijlage 2.
Onder a
Bedrijven met stro(oisel)stallen hoeven pas op 1 januari 2024 te voldoen aan bijlage 2, mits zij voldoen aan een aantal voorwaarden. Er zijn drie gangbare types stro(oisel)stallen, namelijk potstallen, hellingstallen en vrijloopstallen met strooisel. Deze strooiselstallen hebben veelal gedeeltelijk een rooster- of dichte vloer bij het voerhek. In de verschillende Handboeken per sector zijn voor strooiselstallen karakteristieken gegeven. De provincie sluit zich hierbij aan om te bepalen of er sprake is van een strooiselstal. De specifieke regeling voor stro(oisel)stallen geldt niet voor eventuele andere stallen die binnen het bedrijf aanwezig zijn. Deze andere stallen moeten wel voldoen aan artikel 2.66.
De eerste voorwaarde waaraan moet worden voldaan is dat sprake is van een natuurinclusieve bedrijfsvoering. Bij het beantwoorden van de vraag of sprake is van een natuurinclusieve bedrijfsvoering gebruikt de provincie Noord-Brabant de kennismatrix voor natuurinclusieve landbouw, zoals ontwikkeld door CLM en die ook gebruikt wordt voor de uitvoering van het onderdeel 'omschakeling naar natuurinclusieve landbouw' in de Subsidieregeling transitie veehouderij Noord-Brabant. In deze matrix staan maatregelen beschreven die getroffen kunnen worden op weg naar een natuurinclusieve landbouwpraktijk. De provincie gaat er vanuit dat sprake is van een natuurinclusieve bedrijfsvoering wanneer op basis van de kennismatrix tenminste maatregelen op het terrein van bodem/ water (2), landschap (2) en biodiversiteit (2) worden getroffen. In totaal moeten er 6 maatregelen worden getroffen.
De tweede voorwaarde is dat de veehouderij een veebezetting heeft van ten hoogste 2 GVE per hectare en blijvend beschikt over voldoende grond. Het streven van de provincie is er op gericht kringlopen zo veel mogelijk te sluiten; dergelijke bedrijven voldoen daaraan. Het aantal GVE op een bedrijf dient te worden afgeleid uit Annex 1 uit de verordening EU 1200/2009 van de Europese Commissie. Wat betreft de hoeveelheid grond moet worden uitgegaan van de grond waarover het bedrijf blijvend beschikt. Hiertoe behoort grond die in eigendom is, erfpacht en langjarige pacht; grond met een pachtcontract van 5 jaar of meer. Deze grond moet binnen een straal van 15 km van het bedrijf gelegen zijn. De veehouder dient dit aan te tonen door middel van een uitdraai van het “Overzicht ingevulde gegevens Gecombineerde opgave” van het RVO.
De derde voorwaarde is dat voor 1 januari 2022 een ontvankelijke en vergunbare aanvraag moet worden ingediend. In de toelichting op artikel 2.66 is nader toegelicht wanneer daarvan sprake is.
Onder b
De specifieke categorie onder b. biedt de mogelijkheid om in te spelen op innovatieve ontwikkelingen op de markt die aantoonbaar bijdragen aan de doelen van het dossier Versnelling transitie veehouderij uit 2017. Er zijn diverse nieuwe innovatieve systemen in ontwikkeling waarvoor nog geen Rav-code beschikbaar is op 1 april 2020, zoals voor brongerichte systemen voor vleeskalveren uit de diercategorie A4, varkens uit de diercategorie D1, D2 en D3 en konijnen uit de diercategorie I1 en I2. De toepassing van brongerichte technieken betreft een kwaliteitsverbetering doordat emissies worden voorkomen en er daardoor een beter stalklimaat ontstaat. In het geval een veehouderij gebruik wil maken van een dergelijk systeem, kunnen zij geen aanvraag voor omgevingsvergunning indienen op 1 januari 2021. Er wordt daarom flexibiliteit geboden aan het moment waarop de aanvraag voor omgevingsvergunning wordt gedaan. Deze specifieke categorie moet wel voldoen aan de hoofdvoorwaarde dat het stalsysteem op 1 oktober 2022 is aangepast. Het is de verantwoordelijkheid van de betreffende ondernemer dat dit tijdig gebeurd.
Het moet daarbij gaan om systemen waarvan aannemelijk is dat er tijdig een emissiefactor aan het in ontwikkeling zijnde systeem kan worden toegekend en dat het systeem voldoet aan bijlage 2 Technische eisen huisvestingsysteem. Hiervan is onder andere sprake als er voor het systeem een bijzondere of voorlopige emissiefactor is aangevraagd die voldoet aan bijlage 2.
Om vanuit toezicht en handhaving te kunnen beoordelen of een veehouder terecht geen aanvraag voor omgevingsvergunning heeft ingediend op 1 januari 2021 is het wel nodig dat kenbaar is dat de veehouderij het voornemen heeft om een innovatief systeem toe te passen. Daarom is als voorwaarde opgenomen dat hiervan mededeling is gedaan.
Onder c en d
Voor deze specifieke categorieën geldt dat zij een bijna een jaar uitstel krijgen voor het indienen van een ontvankelijke aanvraag voor omgevingsvergunning en pas op 1 januari 2023 hun stalsystemen moeten hebben aangepast.
Artikel 2.68 Uitzonderingsregeling stoppende veehouderij
Algemeen
In artikel 2.66 is bepaald dat vanaf 1 januari 2021 geen systemen meer toegepast mogen worden die ouder zijn dan 15/20 jaar en niet voldoen aan Bijlage 2 Technische eisen huisvestingssysteem. Dit verbod geldt sinds 19 juli 2017.
Gebleken is dat er veehouders zijn die de noodzakelijke stalaanpassingen om uiteenlopende redenen niet meer kunnen realiseren. Zij hebben besloten op korte termijn te stoppen met het houden van dieren. Om deze veehouders, die daadwerkelijk van plan zijn om uiterlijk per 1 oktober 2022, respectievelijk 1 januari 2024 te stoppen met het houden van dieren, tegemoet te komen is een uitzonderingsregeling opgenomen. Deze veehouderijen mogen onder strikte voorwaarden doorgaan met hun bedrijfsactiviteiten tot uiterlijk 1 oktober 2022, respectievelijk 1 januari 2024, zonder de noodzaak om een ontvankelijke en vergunbare aanvraag in te dienen, respectievelijk het huisvestingssysteem aan te passen.
Een veehouder die gebruik wil maken van deze mogelijkheid moet voor 1 januari 2021
door middel van een digitaal door Gedeputeerde Staten vastgesteld formulier mededeling
te doen bij de provincie van het voornemen om te stoppen met het houden van dieren.
Bij deze mededeling moeten ook de toepasselijke bewijsstukken en verzoeken worden
gevoegd. Na ontvangst van de mededeling, stelt de provincie de betreffende gemeenten
op de hoogte.
Alleen wanneer een veehouder, die een mededeling heeft gedaan, blijvend voldoet aan
de voorwaarden mogen bestaande huisvestingssystemen nog tijdelijk worden gebruikt.
In gevallen waarin een veehouder wil terugkomen op zijn voornemen te stoppen met de
bedrijfsvoering of op enig moment niet meer beschikt over een SKAL-certificaat, wordt
niet voldaan aan de voorwaarden van dit artikel. Dat betekent dat de veehouderij moet
voldoen aan artikel 2.66, eerste lid.
Stoppende veehouders: algemene voorwaarden
in het eerste en tweede lid zijn de voorwaarden neergelegd waaronder een veehouder
door kan gaan met bedrijfsactiviteiten tot uiterlijk 1 oktober 2022 of 1 januari 2024.
Een veehouder doet voor 1 januari 2021 mededeling door middel van een digitaal ter beschikking gesteld formulier. Voor de hoofdcategorie van dieren waarmee het bedrijf wil doorgaan tot oktober 2022/januari 2024, moet het huisvestingssysteem voor de betreffende categorie op 19 juli 2017 voldoen aan het Besluit emissiearme huisvesting (Beh). Voor zover huisvestingssystemen worden toegepast waarvoor het Beh geen eisen stelt, zoals rundvee, voldoen deze systemen. In de mededeling toont de veehouder gemotiveerd aan dat het bedrijf voldoet aan het Beh.
Soms zijn er bedrijven die verschillende veehouderijtakken op hun bedrijf huisvesten. Wij benadrukken dat het niet mogelijk is dat een veehouderijtak die op 19 juli 2019 niet aan het Beh voldoet, na 1 januari 2020 op grond van deze regeling wordt voortgezet. Voor deze veehouderijtak geldt artikel 2.66 tweede lid onverkort. Dat betekent dat deze groep veehouderijen of per 1 januari 2020 de bedrijfsvoering beëindigd moet hebben of op 1 januari 2020 moet voldoen aan de emissie eisen zoals opgenomen in het Beh én bijlage 2 van de verordening.
PS willen de zekerheid hebben dat een veehouder die gebruik maakt van deze regeling daadwerkelijk stopt vóór 1 oktober 2022/1 januari 2024 en dat verleende vergunningen (milieu en Wnb) worden ingetrokken. Daarom geldt dat gelijktijdig met de mededeling bewijs wordt overlegd dat er een verzoek tot intrekking van de omgevingsvergunning milieu is gedaan. Voor bedrijven die meldingsplichtig zijn op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer geldt dat zij melding moeten doen dat de activiteiten per uiterlijk 1 oktober 2022/1 januari 2024 worden gestaakt. Een bewijsstuk van deze melding wordt toegevoegd aan het digitale formulier dat wordt gebruikt voor de stoppersmededeling.
Indien van toepassing wordt gelijktijdig met de mededeling aan Gedeputeerde Staten verzocht om intrekking van de Wnb-vergunning.
Een goedgekeurde elektrische installatie
Stalbranden hebben naast het verlies van dieren, tevens een grote impact op de veehouder
én de omgeving. Op het moment van een stalbranden komen er ook veel schadelijke stoffen
vrij, die nadelig zijn voor N200 gebieden. Meestal gaat het bij stalbranden om oude
stallen. Voor de bouw van nieuwe stallen zijn inmiddels aanvullende brandveiligheidseisen
in het Bouwbesluit zijn opgenomen. De brand ontstaat vaak doordat er gebreken zijn
aan de elektrische installaties in de stal.
Het is niet aanvaardbaar als vanwege het niet hoeven aanpassen van de stalsystemen
er een onveilige situatie ontstaat. Daarom geldt er een voorwaarde dat een veehouder
moet beschikken over een elektrische installatie die is goedgekeurd volgens de NTA
8220 door een daartoe gecertificeerde instantie. Het keuringscertificaat moet bij
de mededeling worden overgelegd. De NTA 8220 is een controlemethodiek om brandrisico's
van elektrische installaties en de daarop aangesloten elektrische toestellen te beoordelen.
Stoppende veehouders 2024
Oude stalsystemen die nog in gebruik zijn moeten veelal op 1 oktober 2022 voldoen aan Bijlage 2 Technische eisen huisvestingssysteem. Veehouders die van plan zijn om uiterlijk op 1 januari 2024 te stoppen mogen na 1 oktober 2022 nog langer doorgaan, maar moeten wel voldoen aan aanvullende voorwaarden. De onder a tot en met d en i genoemde voorwaarden zijn hiervoor toegelicht.
Herbestemming van veehouderijen in Beperkingen veehouderij
Veehouderijen die gevestigd zijn binnen het werkingsgebied Beperkingen veehouderij moeten actief meewerken aan herbestemming van de locatie (opheffen veehouderij). De veehouder moet daarom gelijktijdig met de mededeling instemmen dat het planologisch gebruik als veehouderij per 01 januari 2024 wordt beëindigd. Dit wordt gedaan op het digitaal ter beschikking gestelde formulier dat wordt gebruikt voor de stoppersmededeling.
De instemming betekent dat:
de locatie wordt opgenomen binnen het werkingsgebied Sanerings- en verplaatsingslocatie agrarisch bedrijf in deze Interim omgevingsverordening (of de opvolger daarvan). Hierdoor wordt het houden van vee en het oprichten van bebouwing ten behoeve van een veehouderij met ingang van 1 januari 2024 uitgesloten;
de desbetreffende gemeente op de hoogte wordt gesteld en verzocht om zorg te dragen voor een passende bestemming.
Terugbrengen van het aantal dieren op het bedrijf
Om te voorkomen dat later stoppen leidt tot minder afname van stikstofemissies in
2022 en 2023 geldt de voorwaarde dat per 1 oktober 2022 een reductie moet worden behaald
via het houden van minder dieren. Hierbij wordt uitgegaan van het aantal dieren waarvoor
op 18 juni 2019 een vergunning op grond van de Wnb is verleend. In gevallen waarin
geen Wnb-vergunning is verleend wordt uitgegaan van de aantallen die zijn genoemd
in de omgevingsvergunning milieu of melding Activiteitenbesluit zoals die golden op
18 juni 2019.
De datum van 18 juni 2019 is gekozen omdat GS toen hebben aangekondigd dat er een
voorstel komt voor deze stoppersregeling.
Als op basis van artikel 2.66 een emissiereductie van bijvoorbeeld 23% behaald moet
worden door aanpassing van het huisvestingssysteem, dan geldt dat de veehouder in
dit geval zoveel minder dieren moet gaan houden als nodig is om een reductie van 23%
te bereiken. Bij de mededeling geeft een veehouder per stal gemotiveerd aan welke
reductie bereikt moet worden op grond van artikel 2.66 en tot welke vermindering vanaf
1 oktober 2022 van het aantal dieren (per diercategorie) dit leidt.
Nu deze voorwaarde als een rechtstreeks werkende regel is opgenomen, hoeven de verleende
vergunningen of meldingen niet te worden aangepast. Overtreding van deze voorwaarde
betekent een overtreding van de rechtstreeks werkende regels waarop handhaving mogelijk
is.
Melkveehouderijbedrijven
PS willen alleen relatief extensieve melkveehouderijen met een lagere milieu-impact
in de gelegenheid stellen om nog twee jaar langer door te gaan zonder dat zij aanpassingen
moeten doen aan hun huisvestingssysteem. Bedrijven moeten daarom aantoonbaar voldoen
aan de voorwaarden voor derogatie en/of een biologische bedrijfsvoering. Bij de mededeling
wordt een derogatievergunning over 2019 of een certificaat van SKAL overgelegd. Voor
derogatiebedrijven geldt dat in elk geval 80% van de totale oppervlakte landbouwgrond
in gebruik bij het bedrijf, grasland moet zijn. Graslanden zijn over het algemeen
veel efficiënter met stikstof daar ze het hele jaar door stikstof opnemen en een goed
en efficiënt wortelstelsel hebben, waardoor minder uit- en afspoeling van nutriënten
(zoals o.a. stikstof) naar grond- en oppervlaktewater plaatsvindt. Dit heeft een positief
effect op de natuurdoelstellingen. Bekend is dat derogatiebedrijven op dit punt beter
scoren.
Voor de biologische bedrijfsvoering is aangesloten bij de certificering door Stichting
SKAL, aangezien in het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 deze stichting is belast met
het toezicht op de naleving van bij of krachtens dat besluit gestelde regels ten aanzien
de biologische productiemethoden. De veehouder dient er vervolgens voor te zorgen
dat hij ook over de jaren na 2019 over een geldige derogatievergunning of een certificaat
van SKAL beschikt, zodat deze documenten bij toezicht op de naleving van deze voorwaarde
getoond kunnen worden.
Voorwaarde h geldt alleen voor melkveehouderijen; voor andere bedrijven geldt dat
er emissiereductie wordt bereikt via aanpassing van de stalderingseisen.