Omgevingsvisie Zuid-Holland    

Omgevingsvisie Zuid-Holland - Wonen, Werken en Werelderfgoed     

1. Wonen, Werken en Werelderfgoed

Wijziging van de omgevingsvisie naar aanleiding van de module Wonen, Werken en Werelderfgoed

2. Beleidskeuzes     

Beleven en benutten van erfgoed     

Beleidskeuze:

De kern van het erfgoedbeleid van Zuid-Holland is het behoud van erfgoed door het beschermen, beleven en benutten van erfgoed.

Deze beleidskeuze is gesplitst in twee hoofdthema’s:

A. Beschermen van erfgoed (apart beschreven)

B. Beleven en benutten van erfgoed

Hoofdthema B bestaat uit drie onderdelen:

1. Erfgoedlijnen ontwikkelen en beleefbaar maken

2. Restaureren en herbestemmen (archeologische) Rijksmonumenten

3. Onderhouden en laten draaien van historische windmolens.

Ad 1.

De provincie wil erfgoed ontwikkelen en beleefbaar maken. Hiervoor heeft de provincie zeven erfgoedlijnen aangewezen en stimuleert - samen met belanghebbende partijen binnen zogenoemde erfgoedtafels - de beleving en benutting hiervan.

Ad 2.

De provincie stimuleert het restaureren en herbestemmen van rijksmonumenten. Dit zorgt ervoor dat erfgoed voor de toekomst behouden blijft. De provincie doet dit door het verlenen van subsidies, door de inzet van de aanjagers voor herbestemming van rijksmonumenten, financieren van adviezen op maat voor herbestemming en het stimuleren van de werkgelegenheid en het vakmanschap in de restauratiebranche.

Ad 3.

De provincie heeft molenbiotopen opgenomen in het omgevingsbeleid om de historische windmolens te beschermen. Hierbij draagt de provincie zorg voor het onderhouden en laten draaien van historische windmolens. De provincie stimuleert dit door het verlenen van subsidies voor (groot)onderhoud.

Aanleiding:

Bij behoud van erfgoed gaat het steeds om de betekenis van dat erfgoed voor de fysieke leefomgeving. Doel van het omgevingsbeleid is dat het erfgoed bijdraagt aan het behouden of versterken van de ruimtelijke kwaliteit, waarbij de identiteit van het landschap van belang is voor de leefbaarheid en het welbevinden van bewoners, werkenden en bezoekers.Beschermen, beleven en benutten van erfgoed is een omvangrijke en complexe uitdaging die de provincie samen met betrokken partijen oppakt met als uitgangspunt het behouden of versterken van de fysieke leefomgeving.

Ad 1.

Verbeteren van de beleving van erfgoed

Sinds 2012 maakt de provincie de geschiedenis van Zuid-Holland beter zichtbaar en beleefbaar met de zeven erfgoedlijnen. Voor het beleven van erfgoed is het van belang dat inwoners en bezoekers van Zuid-Holland bekend raken met het verhaal van onze geschiedenis en het erfgoed kunnen bezoeken. Met de erfgoedlijnen wordt het ook mogelijk door restauratie en herbestemming van rijksmonumenten een verbinding te maken met gebiedsontwikkeling.

Met de erfgoedlijnen wil de provincie belanghebbende partijen met elkaar verbinden. Het erfgoed in de provincie wordt onderhouden en beleefbaar gemaakt door veel vrijwilligers, stichtingen, overheden en ondernemers. De waardevolle inzet van al deze partijen wordt sterker door samenwerking en afstemming. Iedere erfgoedlijn heeft een erfgoedtafel. In de erfgoedtafels werken de betrokken partijen samen en wisselen zij kennis uit.

Ad 2.

Decentralisatie van de taak en middelen voor restauratie van rijksmonumenten naar provincies

In 2012 decentraliseerde het Rijk de middelen voor de restauratie van rijksmonumenten (niet-woonhuizen) naar de provincies op basis van de bestuurlijke afspraken over restauratie van rijksmonumenten en het ruimtelijk beleid voor erfgoed (voorjaar 2012). Een van de overwegingen voor deze decentralisatie was dat provincies beter in staat zijn om de restauratie van rijksmonumenten te verbinden aan gebiedsopgaven. Monumenten zijn op zichzelf namelijk mooi en waardevol, maar de waarde kan nog veel groter worden in combinatie met bijvoorbeeld groen en water als onderdeel van stad en land. De restauratie en herbestemming wordt ingezet voor alle rijksmonumenten in Zuid-Holland, inclusief de 224 molens.

Om te bepalen welke opgave de provincie heeft op het gebied van rijksmonumenten, wordt de Erfgoedmonitor uitgevoerd. Uit de gegevens van de Erfgoedmonitor uit 2017 blijkt dat zo’n 15% van de Zuid-Hollandse rijksmonumenten in een matige tot slechte staat verkeert. Dit betreft de restauratieachterstand. De provincie streeft naar een maximale restauratieachterstand van 10%.

Uit de Erfgoedmonitor blijkt ook dat de restauratiebehoefte groter is bij leegstand. Leegstand leidt vaak tot een slechte onderhoudsstaat van monumenten. De provincie wil leegstand van monumenten daarom tegengaan en voorkomen door herbestemming te stimuleren.

Ad 3.

Groot onderhoud windmolens

De provincie telt 224 complete molens, maar liefst een vijfde van het Nederlandse molenbestand. Dat zijn iconen van Zuid-Holland. Zuid-Holland zonder zijn historische windmolens is ondenkbaar. Om het behoud van historische windmolens (rijksmonumenten) te garanderen en toekomstige restauraties te voorkomen wordt ingezet op (groot) onderhoud van deze molens.

Motivering Provinciaal Belang:

Ad 1.

Erfgoedlijnen zijn opgebouwd uit de volgende twee kenmerkende elementen die helpen bij de afbakening ervan:

  1. Een geografische structuur, zoals een rivier, de strandwallen of de kust die gemeentegrenzen overschrijdt;
  2. Een gezamenlijk verhaal dat de monumentale objecten met bovengenoemde geografische structuur verbindt.

Iedere erfgoedlijn heeft een netwerk in de vorm van een erfgoedtafel.

Ad 2.

Op grond van de Bestuurlijke afspraken Rijk (OCW) – IPO restauratie rijksmonumenten en ruimtelijk beleid voor erfgoed (05-03-2012 ondertekend) en aanvulling daarvan (dd. 20-05-2015) zijn de rijksmiddelen van restauratie rijksmonumenten (niet-woonhuizen) gedecentraliseerd naar de provincie vanwege de relatie met provinciaal ruimtelijk beleid. De provincie is rijk aan cultuurhistorisch bouwkundig erfgoed, hiertoe behoren 9.289 rijksmonumenten en 65 van rijkswege beschermde stads- en dorpsgezichten. De provincie koestert deze monumenten, waaronder de molens, landgoederen, binnenstedelijke monumenten en kerkgebouwen. Om het behoud van deze rijksmonumenten te garanderen wordt ingezet op de restauratie en herbestemming van rijksmonumenten.

Ad 3.

Zie onder ad 2. De historische windmolens zijn in de vorm van molenbiotopen in het omgevingsbeleid opgenomen als een afzonderlijke categorie binnen de rijksmonumenten en vormen iconen en blikvangers in het landschap. Ze hebben op buitenlandse toeristen een grote aantrekkingskracht, de molens en Holland zijn voor hen vrijwel synoniem.

De provincie kan het (groot) onderhoud van historische windmolens verbinden aan de kwaliteit van de leefomgeving. De historische windmolens vertellen het verhaal van de provinciale geschiedenis en geven identiteit aan de omgeving.

Toelichting:

Ad 1.

Een erfgoedlijn is een geografische structuur (kust, trekvaart, oude duinenrij, eiland, etc.), die monumenten met één gemeenschappelijk historisch verhaal verbindt tot één lijn op de kaart. De erfgoedlijnen bestaan uit erfgoed, landschap en water, verbeteren de kwaliteit van de leefomgeving en zijn aantrekkelijk voor recreanten en toeristen.

Er zijn 7 erfgoedlijnen die belangrijke hoofdstukken uit de geschiedenis van Zuid-Holland beleefbaar maken: De Neder-Germaanse Limes (leven in Romeinse tijd), de Waterdriehoek (St. Elisabethsvloed, watermanagement, baggerindustrie), Historische Haringvliet (leven met het water als vriend en vijand), de Landgoederenzone (de landelijke tegenhanger van de Hollandse grachtengordels uit de Gouden Eeuw), de Oude Hollandse Waterlinie (het Rampjaar 1672), de Trekvaarten (massavervoer over water vóór de komst van de trein) en de Atlantikwall (vijf jaar bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog).

Het ontwikkelen van de erfgoedlijnen kan de provincie niet alleen. Daar zijn veel partijen bij betrokken. Elke erfgoedlijn kent een netwerk van belanghebbenden; de zogenoemde erfgoedtafels. Alle partijen die geïnteresseerd zijn in de erfgoedlijn of er belang bij hebben kunnen hieraan deelnemen. De erfgoedtafels hebben met veel inzet voor elke erfgoedlijn een gezamenlijke ambitie en een meerjareninvesteringsprogramma. Het resultaat is een lijst met projecten, waarvoor een bijdrage van de provincie noodzakelijk is: het Maatregelenpakket erfgoedlijnen. Jaarlijks stellen Gedeputeerde Staten een nieuw maatregelenpakket vast op advies van de erfgoedtafels.

Ad 2.

(Archeologische) Rijksmonumenten worden gerestaureerd en de herbestemming ervan wordt gestimuleerd. De provinciale inzet richt zich op rijksmonumenten die geen woonhuis zijn. Die groep van niet-woonhuizen telt ruim 4288 gebouwen en objecten. Voor woonhuizen kan een beroep worden gedaan op de Woonhuisregeling bij het Rijk of kan een lening worden aangevraagd bij het Nationaal Restauratie Fonds (NRF).

Uit de Erfgoedmonitor blijkt dat 15% van de niet-woonhuis monumenten in Zuid-Holland in een matige tot slechte onderhoudsstaat verkeert (restauratieachterstand). Dit percentage is het hoogst bij de categorieën religieuze gebouwen, industrieel erfgoed en agrarische gebouwen. De gegevens uit de Erfgoedmonitor leverden in 2017 een restauratiebehoefte op van € 117,2 miljoen. In 2020 wordt de Erfgoedmonitor volledig geactualiseerd en is er zicht op de actuele restauratiebehoefte.

Het Rijk stelt aan de provincie Zuid-Holland jaarlijks € 2,3 miljoen per jaar beschikbaar voor restauraties. Dit restauratiebudget wordt deels via de Subsidieregeling restauratie rijksmonumenten 2013, deels via de Subsidieregeling erfgoedlijnen Zuid-Holland 2020 toegekend aan de rijksmonumenten die hiervoor een aanvraag doen. De eigenaren dragen zelf minstens 50% bij aan elke restauratie. Voor eigenaren van archeologische Rijksmonumenten is een afzonderlijke subsidieregeling van toepassing.

Ad. 3

De historische windmolens zijn iconen van Zuid-Holland. Onze provincie telt nog 224 complete molens, maar liefst een vijfde van het Nederlandse molenbestand. Via subsidie ondersteunt de provincie het onderhouden en laten draaien van deze historische windmolens. Daarnaast adviseert de provinciale consulent monumenten moleneigenaren over (groot) onderhoud en restauratie. Via het Erfgoedhuis Zuid-Holland ondersteunt de provincie de professionalisering van de vrijwillige molenwereld.

Beschermen van erfgoed     

Beleidskeuze:

De kern van het erfgoedbeleid van Zuid-Holland is het behoud van erfgoed door het beschermen, beleven en benutten van erfgoed.

Deze beleidskeuze is gesplitst in twee hoofdthema’s:

A. Beschermen van erfgoed

B. Beleven en benutten van erfgoed (apart beschreven)

Hoofdthema A. bestaat uit vier onderdelen:

1. Behouden en versterken werelderfgoed

2. Behouden en verbeteren kroonjuwelen cultureel erfgoed

3. Garanderen van windvang en zicht op historische windmolens

4. Instandhouden en verbeteren van de omgeving van landgoederen en kastelen

Ad 1.

De provincie wil de unieke en universele waarden van werelderfgoed in Zuid-Holland behouden, versterken en beleefbaar maken. De provincie regelt dit door via de Omgevingsverordening de begrenzing en kernkwaliteiten van werelderfgoed uit te werken, alsmede regels te stellen aan omgevingsplannen gericht op instandhouding en versterking van de kernkwaliteiten.

Ad 2.

De provincie wil de waarden van de kroonjuwelen cultureel erfgoed in Zuid-Holland behouden en/of verbeteren en versterken. De provincie regelt dit door kroonjuwelen aan te wijzen in de omgevingsverordening, in de vorm van een beschermingscategorie voor ruimtelijke kwaliteit.

Ad 3.

De provincie wil voldoende vrije windvang van en het zicht op historische windmolens in Zuid-Holland. De provincie regelt dit door kaders te stellen in de omgevingsverordening ten behoeve van het garanderen van vrije windvang van en het zicht op historische windmolens in Zuid-Holland, in de vorm van een molenbiotoop.

Ad 4.

De provincie wil de waarden van de landgoed- en kasteelbiotopen in Zuid-Holland in stand houden en/of verbeteren. De provincie regelt dit door in de omgevingsverordening kaders te stellen aan omgevingsplannen, voor de bescherming van landgoed- en kasteelbiotopen.

Aanleiding:

Bij behoud van erfgoed gaat het steeds om de betekenis van erfgoed voor onze omgeving, de bijdrage die het levert aan de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van het landschap en aan de leefbaarheid en het welbevinden van bewoners en bezoekers (wonen, werken en recreëren).

Beschermen, beleven en benutten van erfgoed is een omvangrijke en complexe zaak is. Een uitdaging die de provincie samen met de betrokken partijen oppakt.

Ad 1.

Werelderfgoed is van unieke en universele waarde, en zodoende van groot belang voor de kwaliteit en identiteit van de leefomgeving in Zuid-Holland. Op basis van Rijksregels dient de provincie regels te stellen voor de bescherming van dit erfgoed.

In juli 2021 zijn de Hollandse Waterlinies en de Neder-Germaanse Limes door het Werelderfgoedcomité van UNESCO aangewezen als Werelderfgoed. Deze aanwijzingen vormen de basis voor de uitwerking van de kernkwaliteiten van beide Werelderfgoederen.

Ad 2.

Kroonjuwelen zijn zeer karakteristieke en waardevolle cultuurlandschappen in Zuid-Holland. Ze bepalen de kwaliteit en identiteit van de bebouwde en groene ruimte in de provincie, en vertellen de geschiedenis van Zuid-Holland. Deze landschappen en complexen zijn geïnventariseerd en gewaardeerd in de provinciale Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland.

Ad 3.

Historische windmolens zijn iconen van Zuid-Holland. Onze provincie telt 224 complete molens, maar liefst een vijfde van het Nederlandse molenbestand. Zuid-Holland zonder zijn historische windmolens is ondenkbaar. Het zijn blikvangers in het landschap en op buitenlandse toeristen hebben zij een grote aantrekkingskracht. Een molen moet kunnen draaien en malen, want ‘rust roest’. Bovendien is een draaiende molen - als functionerend monument - van extra waarde voor zijn omgeving.

Ad 4.

Landgoederen en kastelen zijn een kenmerkende combinatie van cultuurhistorie, natuur en landschap voor Zuid-Holland. Daarbij gaat het niet alleen om het monument op zich maar ook om zijn omgeving en de ensemblewaarde (biotoop). De provincie wil die waarden van de historische landgoederen en kastelen integraal mee (laten) wegen in ruimtelijke ordenings- en ontwikkelingsprocessen ter verbetering van de fysieke leefomgeving.

Motivering Provinciaal Belang:

Ad 1.

Op basis van Rijksregels dient de provincie de bescherming van de kernkwaliteiten van Werelderfgoed verder uit te werken in de omgevingsverordening. Dit belang overstijgt dat van individuele gemeenten en regio’s omdat het uniek erfgoed betreft op mondiaal schaalniveau.

Naar aanleiding van de verworven status van Werelderfgoed zijn de kernkwaliteiten nader uitgewerkt voor de Hollandse Waterlinies en de Neder-Germaanse Limes in de omgevingsverordening.

Bescherming van de uitzonderlijke universele waarde (Outstanding Universal Value, OUV) is vereist.

Onderscheiden worden meerdere beschermingszones met ieder eigen regels om de kernkwaliteiten van het UNESCO Werelderfgoed Hollandse Waterlinies en Neder-Germaanse Limes te behouden en aantasting te voorkomen.Voor een opsomming van de genoemde beschermingszones: zie onder het kopje ‘Toelichting en nadere uiteenzetting beleid’.

Ad 2.

De aangewezen kroonjuwelen zijn iconen van de Hollandse ruimte en identiteit. Het provinciaal belang betreft behoud, versterking en verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van dit erfgoed. Dit doet de provincie mede vanuit een wettelijke taak. Dit belang overstijgt dat van individuele gemeenten en regio’s. Sommige landschappen en ensembles zijn zelfs uniek in de wereld zoals de karakteristieke veenweidegebieden en het Schurvelingenlandschap op Goeree. Vaak sluit dit provinciaal belang aan op rijks- en gemeentelijk belang. Zo bevinden er zich binnen de provinciale erfgoedgebieden of kroonjuwelen veel beschermde stads- en dorpsgezichten en monumenten.

Ad 3.

Zuid-Holland zonder zijn historische windmolens is ondenkbaar. Ze zijn iconen en blikvangers in het landschap en op buitenlandse toeristen hebben zij een grote aantrekkingskracht. Gezien het grote belang van historische windmolens voor Zuid-Holland is hier sprake van een provinciaal belang wat het niveau van de gemeente te boven gaat. Vanuit haar ambitie voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en een aantrekkelijke leefomgeving stelt de provincie zodoende bij historische windmolens regels voor behoud van hun omgeving en ten behoeve van het functioneren. Deze ‘molenbiotoopregel’ kent een verschil tussen landelijk en stedelijk gebied. Voor het stedelijk gebied is de regel soepeler, om zo rekening te houden met de grotere druk op de ruimte.

Ad 4.

De meeste van de ca 150 historische landgoederen en kasteelplaatsen in Zuid-Holland zijn ook van nationaal belang. Doorgaans is het hoofdgebouw beschermd als rijksmonument. Dat geldt vaak ook voor het bijbehorende landgoedpark. De wijdere omgeving is vaak niet beschermd. Die omgeving - met zijn groene en statige karakter - bepaalt in sterke mate de identiteit en unieke kwaliteit van een gebied. Om er voor te zorgen dat dit unieke culturele erfgoed niet verloren gaat, heeft de provincie een zogeheten ‘landgoed- en kasteelbiotoop‘ ingesteld. Hier geldt - in aanvulling op de bescherming van monumentale objecten - een bredere ruimtelijke bescherming voor het landgoed- of kasteelensemble.

Toelichting:

Zuid-Holland wil een toonaangevende provincie zijn waar mensen met plezier wonen, werken en recreëren. Daartoe verbeteren wij de kwaliteit van de leefomgeving. Cultuur en erfgoed zijn daarin belangrijke factoren. De provincie wil daarom haar unieke erfgoed behouden voor toekomstige generaties, door dit erfgoed te beschermen, beleefbaar te maken en te benutten.

Ad 1.

Het meest bijzondere erfgoed in Zuid-Holland is door Unesco aangewezen als Werelderfgoed. Het gaat om cultureel en groen erfgoed dat van unieke en universele waarde is. Zuid-Holland kent vier werelderfgoederen: het molengebied van Kinderdijk, de Neder-Germaanse Limes, de Hollandse Waterlinies, waarvan de Nieuwe Hollandse Waterlinie onderdeel uitmaakt en de Van Nellefabriek in Rotterdam.

Hollandse Waterlinies

Voor de beschrijving van de beschermingszone Hollandse Waterlinies inclusief de bijbehorende regels waaraan een omgevingsplan moet voldoen, wordt verwezen naar de omgevingsverordening.

Kernkwaliteiten Hollandse Waterlinies:

De Nieuwe Hollandse Waterlinie is onderdeel van het UNESCO Werelderfgoed Hollandse Waterlinies en strekt zich uit over de provincies Noord- en Zuid-Holland en Utrecht. Het is een oude verdedigingslinie, zodanig ontworpen en aangelegd dat water gebruikt kon worden als afweermiddel bij vijandelijke invallen. Vanaf 1815 werd deze verdedigingslinie ingericht met de stad Utrecht als centraal punt. De 85 kilometer lange Nieuwe Hollandse Waterlinie strekte zich uit van de voormalige Zuiderzee (IJsselmeer) bij Muiden, via de Vecht en de belangrijke garnizoenstad Utrecht, naar Vreeswijk en vandaar naar de Diefdijk, via Asperen naar Gorinchem en de Biesbosch. Deze verdedigingslinie functioneerde van 1815 tot 1963 en bestaat uit de volgende samenhangende onderdelen en kernkwaliteiten : inundatiegebieden en verdedigingswerken waaronder forten, batterijen, lunetten, kazematten en groepsschuilplaatsen in samenhang met hun omgeving, voormalige schootsvelden en verboden kringen rondom de forten, diverse waterwerken zoals sluizen en dijken, in het bijzonder de Diefdijk, en overige elementen als beschutte wegen, loopgraven en tankgrachten.

Slechts een klein deel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie ligt binnen Zuid-Holland. Te weten : de historische vestingstructuur van de vesting Gorinchem, enkele liniedijken (Dalemsedijk, Merwededijk, Waaldijk, Zuiderlingedijk), met aan die liniedijken een aantal kleinere verdedigingswerken (onder andere de Dalemse sluis). Kenmerkend zijn de dijkwielen en forten met schootsvelden.

De overige delen van de Nieuwe Hollandse Waterlinie liggen buiten de provincie Zuid-Holland en de Zuid-Hollandse delen die behoren tot de Oude Hollandse Waterlinie hebben geen UNESCO Werelderfgoed status.

Richtsnoer voor nieuwe activiteiten:

  • behouden en versterken van de kwaliteiten van de Hollandse Waterlinies met aandacht voor de samenhang van alle onderdelen van dit ensemble;
  • bewaren van het open zicht van de polders grenzend aan de liniedijken;
  • herkenbaar houden van het profiel van de liniedijken als historische dijk.

Neder-Germaanse Limes

Kernzones 1 en 2:

Kernzone 1 bevat de door het Rijk als archeologisch monument aangewezen locaties die deel uitmaken van het fort Praetorium Agrippinae in Valkenburg Centrum, de burgerlijke nederzetting Valkenburg – De Woerd, beiden in de gemeente Katwijk, het fort Matilo in Roomburg/ Meerburg in de gemeente Leiden, de Romeinse stad Forum Hadriani op de locatie Arentsburgh in Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg en het Corbulokanaal tussen Forum Hadriani en fort Matilo, gelegen in de gemeente Leidschendam-Voorburg en in de gemeente Voorschoten.Kernzone 2 bevat de locaties in Zuid-Holland die door UNESCO zijn aangewezen als Werelderfgoed. Het gaat hier om het fort Praetorium Agrippinae in Valkenburg Centrum met uitzondering van de onder kernzone 1 aangewezen rijksmonumenten.

De kernkwaliteiten en de regels waaraan een omgevingsplan moet voldoen voor genoemde locaties zijn opgenomen in de omgevingsverordening. Het uitgangspunt daarbij is behoud van de uitzonderlijke universele waarde in de oorspronkelijke staat, ook wel ‘in situ’ genoemd.

Voor een uitgebreide beschrijving van de kernkwaliteiten per locatie is wordt verwezen naar het document op de website www.Limeswerelderfgoed.nl getiteld ‘UNESCO sites, begrenzingen van kern- en bufferzones’.

Bufferzone:

Zone, aangewezen door UNESCO, in aansluiting op de kernzone met een archeologische verwachtingswaarde en behoud ‘in situ’ als uitgangspunt waarbij de provincie de gemeente vraagt een regeling op te nemen in het omgevingsplan met voldoende bescherming. UNESCO schrijft voor dat er als extra bescherming rond een kernzone een ‘bufferzone’ wordt gedefinieerd. Een bufferzone kan bijvoorbeeld delen van een site omvatten waar wel archeologische structuren te verwachten zijn, maar deze nog onvoldoende zijn aangetoond. Verder kan een bufferzone delen van een archeologisch complex logisch met elkaar verbinden, ook als de archeologische resten in dat tussenliggende deel zijn verstoord. Voor een bufferzone gelden minder strenge eisen dan voor een kernzone, maar ze hebben toch een bijzondere status.

Voorafgaand aan de realisering van ruimtelijke ontwikkelingen dient de complete archeologische afwegingscyclus te zijn afgerond. Wanneer er sprake is van andere zwaarwegende belangen zoals de aanleg van wegen, infrastructuur, warmtetransportleidingen en de realisering van de woningbouwopgave en behoud ‘in situ’ niet mogelijk is dan kan behoud van de archeologische waarden ‘ex situ’ worden toegelaten door het bevoegd gezag wanneer genoemde belangen prevaleren. De afwegingscyclus bestaat uit de volgende stappen: is behoud ‘in situ’ mogelijk; zo niet, dan volgt er een verkenning tot planaanpassing inclusief de mogelijkheid tot archeologisch vriendelijk bouwen en de afweging of dit binnen het archeologisch proces kan leiden tot behoud ‘ex situ’ in de vorm van opgraven.

Voor de bescherming van de Neder-Germaanse Limes wordt een provinciale adviescommissie archeologie opgericht die bijstaat in het archeologische proces.

Voor de beschrijving van deze zone inclusief de bijbehorende regels waaraan een omgevingsplan moet voldoen wordt verwezen naar de omgevingsverordening.

Neder-Germaanse Limes verwachtingszone:

Zone, aangewezen door de provincie, met een archeologische verwachtingswaarde die een gebied omvat ruimer dan Kernzone 1 en 2 en de Bufferzone.

Evenals in de bufferzone vraagt de provincie de gemeente een regeling op te nemen in het omgevingsplan met voldoende bescherming. Voorafgaand aan de realisering van ruimtelijke ontwikkelingen dient de complete archeologische afwegingscyclus te zijn afgerond.

Wanneer er sprake is van andere zwaarwegende belangen zoals de aanleg van wegen, infrastructuur, warmtetransportleidingen en de realisering van de woningbouwopgave en behoud ‘in situ’ niet mogelijk is dan kan het behoud van de archeologische waarden ‘ex situ’ worden toegelaten door het bevoegd gezag wanneer genoemde belangen prevaleren. De afwegingscyclus bestaat uit de volgende stappen: is behoud ‘in situ’ mogelijk; zo niet, dan volgt er een verkenning tot planaanpassing inclusief de mogelijkheid tot archeologisch vriendelijk bouwen en de afweging of dit binnen het archeologisch proces kan leiden tot behoud ‘ex situ’ in de vorm van opgraven.

Voor de beschrijving van deze zone inclusief de bijbehorende regels waaraan een omgevingsplan moet voldoen wordt verwezen naar de omgevingsverordening.

Gebied met hoge of zeer hoge bekende archeologische waarden:

Het ‘gebied met hoge of zeer hoge bekende archeologische waarden’ is van provinciaal belang. Dit betekent dat alleen functies mogelijk zijn die deze waarden beschermen. Het gaat om bekende waarden buiten de Kernzones van de Neder-Germaanse Limes. De gebieden met deze waarden kunnen dus liggen binnen de Bufferzone of de Verwachtingszone van de Neder-Germaanse Limes, of daarbuiten.

Het uitvoeren van activiteiten kan pas starten na afronding van de archeologische afwegingscyclus. Wanneer er sprake is van andere zwaarwegende belangen zoals de aanleg van wegen, infrastructuur, warmtetransportleidingen en de realisering van de woningbouwopgave en behoud ‘in situ’ niet mogelijk is dan kan het behoud van de archeologische waarden ‘ex situ’ worden toegelaten door het bevoegd gezag wanneer genoemde belangen prevaleren. De afwegingscyclus bestaat uit de volgende stappen: is behoud ‘in situ’ mogelijk; zo niet, dan volgt er een verkenning tot planaanpassing inclusief de mogelijkheid tot archeologisch vriendelijk bouwen en de afweging of dit binnen het archeologisch proces kan leiden tot behoud ‘ex situ’ in de vorm van opgraven. Ter ondersteuning wordt een provinciale adviescommissie archeologie samengesteld.

Kernkwaliteiten Neder-Germaanse Limes:

Neder-Germaanse Limes is de locatie bekend als de vroegere Romeinse rijksgrens, die van Katwijk aan Zee tot in Remagen in Duitsland loopt. In Nederland betreft dit het grondgebied van de provincies Zuid-Holland, Utrecht en Gelderland, waarvan de geometrische begrenzing bij ministeriële regeling is vastgelegd. In Duitsland loopt de vroegere Romeinse rijksgrens door de deelstaten Noordrijn-Westfalen en Rijnland-Pals.

Kernkwaliteiten van de Neder-Germaanse Limes zijn:

a. de unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven (militaire) grens van het voormalige Romeinse Rijk; en

b. archeologische overblijfselen uit de periode 20 voor tot 450 na Christus langs, en samenhangend met, de toenmalige loop van de Rijn, bestaande uit:

  1. militaire versterkingen (legioensvestigingen, forten, wachttorens, tijdelijke kampen), burgerlijke nederzettingen, tempel en grafvelden;
  2. overige militaire infrastructuur, bestaande uit wegen, bruggen, havens, oeverwerken, kanaal, aquaduct, pannenbakkerij;
  3. verlande delen van de rivier met scheepswrakken en afvallagen.

Richtsnoer voor nieuwe activiteiten:

  • ontwikkelingen dragen bij aan de instandhouding van de uitzonderlijke universele kernkwaliteiten van het werelderfgoed. Ontwikkelingen zijn alleen mogelijk als ze de ‘kernkwaliteiten’ behouden of versterken.

Behoud van de kernkwaliteiten is mogelijk, indien wordt voldaan aan de regels voor archeologische bescherming in de omgevingsverordening waarbij behoud in de oorspronkelijke staat - ‘in situ’ - van de aangewezen locaties het uitgangspunt is. Voor de geometrische begrenzing en de beschrijving van de kernkwaliteiten van de Zuid-Hollandse Werelderfgoed locaties wordt verwezen naar de ‘Site Catalogus The Netherlands’.

In Zuid-Holland zijn de volgende locaties aangewezen als onderdeel van het UNESCO Werelderfgoed:

  • Valkenburg Centrum, castellum Praetorium Agrippinae;
  • Valkenburg – De Woerd, burgerlijke nederzetting;
  • Leiden-Roomburg/Meerburg, castellum Matilo;
  • Voorburg-Arentsburg, Forum Hadriani, Romeinse stad;
  • Voorschoten/Leidschendam, Corbulokanaal

Ad 2.

Cultuurhistorische kroonjuwelen zijn unieke, zeer karakteristieke en gave ensembles van erfgoed en landschap in Zuid-Holland. Deze waardevolle historische landschappen en ensembles zijn van groot belang voor de kwaliteit van onze leefomgeving. Ze bepalen de identiteit van de bebouwde en groene ruimte in de provincie, en vertellen de geschiedenis van Zuid-Holland. De provinciale kroonjuwelen zijn: de Landgoederenzone, het Kagerplassengebied, de Keukenhof, de kerngebieden van Midden-Delfland en de Krimpenerwaard, Aarlanderveen e.o., de Oude Hollandse Waterlinie, de lintdorpen Meije en Weipoort, het Schurvelingengebied op Goeree Overflakkee, het molencomplex van Kinderdijk en Polder de Biesbosch op het Eiland van Dordrecht.

Hier vormen de aanwezige cultuurhistorische waarden dé bepalende drager bij ruimtelijke ontwikkelingen. Dit betekent overigens niet dat gebieden ‘op slot’ moeten. Want de provincie wil ook ruimte bieden aan nieuwe ontwikkelingen. Daarom is ‘behoud door ontwikkeling’ het leidende thema. Waar het om gaat is dat een ontwikkeling past binnen de aanwezige cultuurhistorische kwaliteiten of liever nog: die kwaliteiten versterkt en verbetert. Alle kroonjuwelen zijn beschreven in de Omgevingsvisie Zuid-Holland, met daarbij specifieke richtpunten voor behoud en ontwikkeling.

Ad 3.

Bijna alle 224 historische windmolens in Zuid-Holland zijn ook van nationaal belang (beschermd als rijksmonument). Via de provinciale molenbiotoop wordt aanvullend op het behoud van het monumentale object ook de omgeving van het monument beschermd, door het behouden van vrij zicht en voldoende windvang. Een molen moet immers kunnen draaien en malen, want ‘rust roest’. Bovendien is een draaiende molen - als functionerend monument - van extra waarde voor zijn omgeving. Het is bij het draaien van belang dat de windvang niet door obstakels belemmerd wordt. Een molen draagt veel bij aan de kwaliteit van de fysieke leefomgeving, maar dan moet je hem wel kunnen zien. Allemaal goede redenen om de ruimte rond een molen zo veel mogelijk van (hoge) bebouwing en beplanting vrij te houden. Dat is het doel van de ‘molenbiotoop’ in de omgevingsverordening.

Ad 4.

De provincie wil de waarden (monument en/of ensemblewaarde) van de historische landgoederen en kastelen integraal mee (laten) wegen in ruimtelijke ordenings- en ontwikkelingsprocessen. Dit vanuit de opvatting dat dit onderwerp bij uitstek van bovenregionaal schaalniveau is, en zodoende (mede) een opgave is voor de provincie.

Concentratie en bundeling detailhandel     

Beleidskeuze:

De provincie concentreert en bundelt nieuwe detailhandel primair in de centra van wijken, dorpen en steden.

Aanleiding:

De provincie hecht veel waarde aan vitale, krachtige en aantrekkelijke stads- en dorpscentra en wil om dat te bereiken de detailhandelsstructuur versterken door deze vooral kwalitatief te verbeteren en ook de bereikbaarheid en de beschikbaarheid van detailhandelsvoorzieningen te garanderen. Dit levert een belangrijke bijdrage aan het woon-, werk- en leefklimaat in Zuid-Holland.

Detailhandel is nog steeds een belangrijk bezoekmotief voor centra, ondanks dat in veel gebieden het draagvlak voor winkels afneemt door overaanbod, veranderend consumentengedrag en demografische ontwikkelingen. Uitbreiding van aanbod is gelet op de transitie waar alle centra voor staan, echter niet meer de focus. Het gaat in de toekomst veel meer over het relevant houden van de totale centrumgebieden, waarbij voor een goede regionale afstemming en samenwerking het juiste (relevante) verzorgingsgebied belangrijk is.

Tussen detailhandelsvoorzieningen onderling en met andere (maatschappelijke) voorzieningen ontstaat synergie en combinatiebezoek. Hierdoor functioneren de voorzieningen als geheel beter dan de som der delen. De provincie benut hiermee de kracht van detailhandel voor vitale, sterke en aantrekkelijke centra waardoor optimaal wordt bijgedragen aan een kwalitatief hoogwaardigere leefomgeving.

De kern van het provinciaal detailhandelsbeleid ligt daarom bij de concentratie en bundeling van detailhandelsvoorzieningen in de centra. Hierdoor wordt de detailhandelsstructuur versterkt. Verspreid liggend aanbod draagt niet bij aan het clusteren en concentreren van het detailhandelsaanbod en tast de detailhandelsstructuur in ruimtelijke zin (afname ruimtelijke kwaliteit, toename leegstand) aan.

Omdat voorzieningen worden geclusterd, kunnen vervoersstromen efficiënter worden ingericht en ontstaat er ook meer draagvlak voor Openbaar Vervoer. Door het bevorderen en faciliteren van herbestemming en transformatie kunnen slecht functionerende detailhandelslocaties, naast een versterking van de detailhandelsstructuur, een bijdrage leveren aan de woningbouwopgave of andere opgaven in het bestaand stedelijk gebied.

Buiten de centra biedt de provincie alleen vestigingsruimte aan enkele specifieke branches van detailhandel. Het gaat dan vooral om detailhandel die vanwege de aard en omvang van de te verkopen goederen in ruimtelijke zin niet goed is in te passen in de centra.

Motivering Provinciaal Belang:

Vanwege het grote belang van detailhandel voor de leefbaarheid, de aantrekkelijkheid en economie van Zuid-Holland, voert de provincie al jaren (ruimtelijk) detailhandelsbeleid. Detailhandel is ook een belangrijke ruimtelijke ontwikkeling waar de provincie op toeziet. De provincie maakt daarbij gebruik van haar wettelijke taken en bevoegdheden op het gebied van ruimtelijke ordening en na inwerkingtreding van de Omgevingswet, de fysieke leefomgeving.

Het provinciaal belang is helder. Detailhandel is, door deze te bundelen en te concentreren in de bestaande centra, van groot belang voor het functioneren en het bevorderen van de vitaliteit, kracht en aantrekkelijkheid van de centra van steden en dorpen. Detailhandel is een belangrijke drager van die vitaliteit. Daarnaast draagt een fijnmazige en sterke provinciale detailhandelsstructuur bij aan nabijheid van (dagelijkse) voorzieningen en het terugdringen van onnodige (auto)mobiliteit.

Nieuwe detailhandelsontwikkelingen hebben al snel een bovenlokaal en zelfs een regionaal effect. De keuze van de ene gemeente heeft gevolgen voor een andere gemeente en vraagt om (regionale) afstemming. Dit geldt ook voor het tegengaan van overcapaciteit en het slim omgaan met de schaarse ruimte. De provincie kan met haar ruimtelijk detailhandelsbeleid lokale belangen overstijgen en effecten van nieuwe, al dan niet (zeer) nabije, detailhandelsontwikkelingen op elkaar afstemmen en waar nodig tegen elkaar afwegen. Dit met het oog op het overkoepelende provinciale belang dat is gelegen in vitale kernen in de gehele provincie. Met dit beleid wordt voor iedereen een gelijkwaardig en evenwichtig speelveld bevorderd, met vitale afzonderlijke kernen.

Toelichting:

Detailhandel binnen de centra: Verschillende type winkelcentra

De provincie onderscheidt in Zuid-Holland grofweg drie type winkelcentra: de grote centra, de middelgrote centra en de overige centra.

Het generieke beeld in het functioneren van de verschillende type centra is door de provincie vertaald in een ontwikkelingsperspectief voor de provinciale detailhandelsstructuur. Deze bestaat uit vier categorieën: ‘te consolideren centra’, ‘te herpositioneren centra’, ‘te optimaliseren centra’ en de ‘overige centra’.

Deze vierdeling maakt het ‘level playing field’ herkenbaar. Hierdoor wordt duidelijk en inzichtelijk welke positie een centrum heeft in de provinciale detailhandelsstructuur en worden onze keuzes voor ontwikkelingsmogelijkheden (investeringen, ruimtelijke toevoegingen en herstructureringen/transformaties) daarbinnen helder.

Te consolideren centra

De grote centra hebben over het algemeen een ruim aanbod aan detailhandelsvoorzieningen en bieden daarnaast een breder aanbod aan publieksvoorzieningen. Dit zorgt er voor dat deze centra, niet alleen voor de aankoop van (niet-dagelijkse) artikelen, maar ook om recreatief te winkelen en als ‘dagje uit’ veelal worden bezocht.

Het toekomstperspectief voor de 'te consolideren centra' is over het algemeen goed. Dit betekent echter niet dat deze centra niet voor opgaven staan. Om hun positie te consolideren kan sprake zijn van uitbreiding van het winkelaanbod, maar er zal ook zeker sprake zijn van transformatie van zwakkere winkellocaties. Het provinciale beleid richt zich op behoud en versterking van de (boven)regionale positie van deze centra waarbij het totaal aantal winkelvloeroppervlak niet toeneemt. De Ladder voor duurzame verstedelijking blijft hiervoor een belangrijk instrument. Ontwikkelingen in deze centra moeten niet leiden tot onaanvaardbare leegstandseffecten in andere centra.

Qua omvang, functioneren en verwacht toekomstperspectief onderscheiden de binnensteden van Rotterdam en Den Haag zich ten opzichte van de andere centra. Ook hebben deze twee centra een grote aantrekkingskracht op (inter)nationale bezoekers. De andere centra in deze categorie vervullen vooral een regionale functie. Nieuwe ontwikkelingen zouden ook bij dat profiel moeten passen.

De te consolideren centra van de provinciale detailhandelsstructuur bestaan uit 7 locaties:

  • Internationale centra: Den Haag binnenstad en Rotterdam binnenstad;
  • Nieuwe centra: Leidschendam The Mall of the Netherlands;
  • Historische binnensteden: Leiden centrum, Delft binnenstad, Dordrecht binnenstad en Gouda binnenstad.

Te herpositioneren centra

Deze centra zijn planmatig ontwikkeld en relatief sterk winkel georiënteerd. Ondanks hun omvang en kritische massa is door hun relatieve monofunctionaliteit hun toekomstperspectief kwetsbaar in de huidige en toekomstige winkelmarkt. Deze centra zijn gebaat bij een bredere mix aan functies, afgestemd op de lokale behoefte. Uitbreiding van het winkelaanbod is in deze centra in principe niet aan de orde, tenzij er door woningbouw een substantiële toename van de bevolking te verwachten is.

Dit ontwikkelperspectief geldt voor Rijswijk in de Bogaard, Rotterdam Zuidplein en Alexandrium en Stadshart Zoetermeer.

Te optimaliseren centra

De provincie heeft 34 centra als 'te optimaliseren centra' aangeduid. Deze centra nemen een prominente positie in binnen de structuur en zijn van groot belang voor de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit.

De omvang van het winkelaanbod in m2 in deze centra is de afgelopen jaren over het algemeen beperkt in omvang afgenomen en missen een kritische massa die juist de grotere steden aantrekkelijk maken voor aankoop van niet-dagelijkse artikelen. Het aantal winkels is daarentegen sterker afgenomen. Een belangrijke oorzaak voor deze afname is dat Internet een belangrijk aankoopkanaal is voor vooral niet-dagelijkse goederen. Branches die veelal op internet worden gekocht, zijn juist aanwezig in dit type centra en staan dus onder druk. Andere publieksfuncties zoals horeca en leisure zijn over het algemeen wat minder sterk vertegenwoordigd.

Het gevolg is dat deze centra een minder grote koopkrachttoevloeiing realiseren en dat de bestedingen per m2 op een lager niveau liggen. De betreffende gemeenten hebben ook nagenoeg geen ontwikkelingsruimte voor nieuwe detailhandelsontwikkelingen. De combinatie van deze factoren zorgt er voor dat het (toekomstig) functioneren van deze groep centra onder druk staat. Detailhandel is een belangrijke drager voor de aantrekkelijkheid en levendigheid van deze centra. Doordat de functie van detailhandel in deze centra terugloopt, dreigt ook de vitaliteit en aantrekkelijkheid, en daarmee de sociaalmaatschappelijke functie van deze centra terug te lopen. De belangrijkste (ruimtelijke) opgaven liggen voor alle betrokken partijen (overheden en markt) dan ook bij deze categorie centra.

Het winkelbestand in deze centra zou daarom bij voorkeur niet moeten uitbreiden, zich primair moeten richten op de eigen bewoners en geen of heel beperkte regionale ambities nastreven. Mocht het eigen inwonertal in aanzienlijke mate toenemen, dan kan het winkelaanbod hierop afgestemd worden. Soms kan ook intensivering op een plek aan de orde zijn, gevolgd door sanering of transformatie elders. Een belangrijke opgave ligt in het terugdringen van winkelleegstand, o.a. door transformatie naar andere functies. Toevoeging van andere publieksfuncties, zowel maatschappelijk als commercieel van aard, kan de aantrekkelijkheid van deze centra verhogen. Het gaat hierbij om een maatwerkopgave per centrum.

Overige centra

De overige centra (circa 450 centra, en niet specifiek benoemd) vervullen een lokale functie, zijn belangrijk voor de bereikbaarheid van het dagelijks aanbod en hebben een meerwaarde voor de leefbaarheid van kleine kernen, wijken en buurten. Het toekomstperspectief is divers: sommige centra functioneren goed, andere centra komen in aanmerking voor een facelift, herprofilering, (gedeeltelijke) transformatie of samenvoeging. Voor deze categorie centra kan eventuele beperkte groei van het winkeloppervlak aan de orde zijn om de dynamiek in de dagelijkse sector te faciliteren.

Beperkte groei van het aanbod in de overige centra is ook mogelijk indien dit aanbod geen gelijke tred houdt met een sterke bevolkingsgroei die recent heeft plaatsgevonden, of aanstaande is, bij achterstand in het voorzieningenniveau of bij feitelijke en planologische saldering van aanwezige detailhandel uit hetzelfde verzorgingsgebied.

Herallocatie overig centrum

De provincie biedt de mogelijkheid om een 'overig centrum' op een andere centrale en goed bereikbare locatie binnen hetzelfde verzorgingsgebied te accommoderen. Deze situatie zou zich bijvoorbeeld voor kunnen doen op het moment dat meerdere locaties worden samengevoegd op een nieuwe locatie of bij opheffing en verplaatsing van een slecht functionerende aankoopplaats.

Er worden wel een aantal voorwaarden gesteld. Voor de achterblijvende locatie dient er zicht te zijn op zowel feitelijke als planologische sanering van detailhandel. Indien er als gevolg van de verplaatsing bovengemeentelijke effecten optreden, of er is per saldo sprake van een toename van het winkelareaal, gelden dezelfde toelichtingsvereisten voor het bestemmingsplan zoals beschreven onder ‘toelaatbaarheid nieuwe ontwikkelingen’.

Supermarkt buiten winkelconcentratie in kleine kern

De provincie is zich er van bewust dat leefbaarheid in en van kleine kernen in veel gevallen samenhangt met de beschikbaarheid en bereikbaarheid van dagelijks winkelaanbod.

In deze sector is een tendens zichtbaar naar schaalvergroting van supermarkten. In sommige gevallen zal het echter niet mogelijk zijn een toekomstbestendige supermarkt in een winkelconcentratie van een kleine kern onder te brengen omdat er geen geschikte ruimte te vinden is voor de benodigde omvang van de supermarkt. De provincie biedt daarom de mogelijkheid om via lokaal maatwerk de vestiging of uitbreiding van een supermarkt in een kleine kern net buiten het winkelconcentratiegebied mogelijk te maken. Als een dergelijke situatie zich voordoet, moet er wel aangetoond worden dat die nieuwe ontwikkeling niet in of aansluitend aan de bestaande winkelconcentratie gerealiseerd kan worden en dat de leefbaarheid in het geding kan komen als er een locatie net buiten het winkelconcentratiegebied beschikbaar komt. De omvang van de supermarkt dient in overeenstemming te zijn met de lokale verzorgingsfunctie en erdienen geen (blijvende) negatieve effecten op te treden op de bestaande detailhandelsstructuur.

Detailhandel buiten de centra: welke detailhandel kan zich buiten de centra vestigen?

Vanuit ruimtelijke overwegingen en het beleid om bedrijventerreinen voor reguliere bedrijven te behouden, benadert de provincie uitbreiding van de perifere, solitaire en verspreide detailhandel zeer terughoudend.

De provincie biedt vestigingsmogelijkheden buiten de centra alleen aan enkele specifieke branches van detailhandel aan. Het gaat dan om detailhandel die vanwege de aard of de omvang van de goederen in ruimtelijke zin niet of niet goed inpasbaar is in de centra en die niet essentieel is voor de kwaliteit van de centra. Ook kan er onder voorwaarden ruimte worden geboden aan enkele vormen van kleinschalige detailhandel, ondergeschikte detailhandel en afhaalpunten voor niet-dagelijkse artikelen.

Hieronder wordt op hoofdlijnen toegelicht welke detailhandel zich buiten de centra zou kunnen vestigen.

Detailhandel in volumineuze en brand- en explosiegevaarlijke goederen

Detailhandel in volumineuze goederen zoals auto’s, boten, caravans, motoren, scooters, zwembaden, buitenspeel- en fitnessapparatuur, piano’s, surfplanken, tenten, grove bouwmaterialen, en landbouwwerktuigen versterkt de detailhandelsstructuur niet en is moeilijk inpasbaar in centra. Vestiging van deze branches kan daarom vanuit ruimtelijke overwegingen buiten de reguliere detailhandelsstructuur plaatsvinden. Vanwege de aard van brand- en explosiegevaarlijke goederen is de verkoop ervan in centra over het algemeen onwenselijk.

PDV-locaties voor woongerelateerde detailhandel

Er zijn 31 opvanglocaties aangewezen waar zich grootschalige detailhandel in meubelen (inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting) en detailhandel in keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering en jacuzzi’s kan vestigen. Deze zogenaamde PDV-locaties (Perifere Detailhandels Vestigingen) zijn aangeduid in de Omgevingsverordening.

De PDV-locaties verschillen nogal in functioneren en verschijningsvorm. Een aantal van deze locaties heeft een regionale aantrekkingskracht en andere bedienen vooral een lokale markt. Sommige zijn als ‘woonboulevard’ ontwikkeld en vormen een stedenbouwkundig geheel. Andere locaties zijn in feite gemengde bedrijventerreinen waar woongerelateerde detailhandel zich heeft gevestigd.

Er is in Zuid-Holland een overschot aan woongerelateerde detailhandel waardoor veel PDV-locaties niet optimaal functioneren. Voor de meeste PDV- locaties is kwantitatieve versterking daarom niet gewenst.

Tuincentra en bouwmarkten

Tuincentra en bouwmarkten kunnen wat de provincie betreft op een locatie buiten de centra gehuisvest worden. Het gaat om een vorm van detailhandel, waarbij de verkoop van goederen die in overwegende mate volumineus zijn, wordt gecombineerd met een breed assortiment. Ook de aard van de goederen is een reden voor vestiging in de periferie, bij tuincentra bijvoorbeeld de –deels seizoensgebonden- verkoop van planten in de openlucht en in kassen (soms gecombineerd met kweek en verzorging).

Nevenassortiment perifere detailhandel

Het voeren van nevenassortiment is onder voorwaarden mogelijk bij perifere detailhandel (tuincentra, bouwmarkten, woongerelateerde detailhandel en detailhandel in volumineuze en brand- en explosiegevaarlijke goederen). De regeling houdt in dat maximaal 20% van het netto verkoopvloeroppervlak (VVO) kan worden gebruikt voor de verkoop van nevenassortiment, waarbij geldt dat dit nevenassortiment past bij het hoofdassortiment. Gezien het toenemend aantal zeer grootschalige winkels is maximaal 20% van het totale winkelvloeroppervlak (VVO) met een maximum van 500 m2 VVO toegestaan. Als deze normering niet opgenomen wordt, dreigt de omvang van het nevenassortiment te groot te worden en daarmee van invloed op de detailhandelsstructuur van binnensteden. Zo zijn er bijvoorbeeld al plannen voor tuincentra ingediend met een oppervlak van meer dan 10.000 m2. Het nevenassortiment is dan in de huidige omgevingsverordening 2.000 m2 nevenassortiment.

Kleinschalige en ondergeschikte detailhandel

De provincie biedt ook de mogelijkheid voor vestiging buiten de centra aan enkele vormen van kleinschalige detailhandel. Denk bijvoorbeeld aan gemakswinkels, bedoeld voor kleine en snelle aankopen met een beperkt assortiment van dagelijkse of direct te gebruiken artikelen.

Als vorm van kleinschalige detailhandel kan ook detailhandel worden toegelaten die ondergeschikt is aan een beroep aan huis of ondergeschikt aan een ambachtelijk of dienstverlenend bedrijf, bijvoorbeeld de verkoop van producten bij een kapper of een schoonheidssalon. Detailhandel in ter plaatse vervaardigde goederen bij productiebedrijven is ook mogelijk. Bij agrarische bedrijven is de verkoop van producten uit eigen teelt toegestaan.

Internetdetailhandel

De provincie beschouwt afhaalpunten voor de internetdetailhandel als een vorm van detailhandel, vanwege de hiermee gepaard gaande publieksfuncties. Ze horen daarom thuis in winkelconcentraties. De provincie staat op dit standpunt naar aanleiding van de resultaten van een integraal onderzoek naar de gevolgen van internetdetailhandel, voor de kwaliteit van de leefomgeving en de mobiliteit.

Afhaal- en brengpunten voor de internetdetailhandel van niet dagelijkse goederen zonder een etalage/showroomfunctie kunnen ook gesitueerd worden op goed bereikbare plekken buiten winkelconcentraties.

Overzicht detailhandelsstructuur

In het Omgevingsprogramma is een tabel opgenomen van de centra die behoren tot de provinciale detailhandelsstructuur. De indeling in categorieën is gebaseerd op de in Omgevingsvisie opgenomen indeling in te herpositioneren centra, te consolideren centra, te optimaliseren centra en overige centra (reguliere detailhandel).Daarnaast worden in het Omgevingsprogramma de PDV- en GDV-locaties aangeduid.

Functioneren detailhandelsstructuur

Een beschrijving van het functioneren van de detailhandelsstructuur en de eventueleontwikkelingsmogelijkheden, is opgenomen in het Omgevingsprogramma.

Toelaatbaarheid nieuwe ontwikkelingen, zowel binnen als buiten de centra

Aan nieuwe detailhandelsontwikkelingen verbindt de provincie voorwaarden op het gebied van toelaatbaarheid.

Ontwikkelingen die met nieuwe detailhandel gepaard, moeten in de toelichting op het bestemmingsplan onderbouwd worden via de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarnaast moet o.a. inzicht gegeven worden in de eventuele toename van de leegstand, de gevolgen voor de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid in het verzorgingsgebied, ontwrichting van het voorzieningenniveau alsmede eventuele mogelijkheden voor saldering.

Daarnaast kan een advies van de Adviescommissie Detailhandel Zuid-Holland nodig zijn. Dit advies is nodig bij nieuwe ontwikkelingen binnen de centra vanaf 2000 m2 bruto vloeroppervlak (binnensteden Rotterdam en Den Haag vanaf 4000 m2 bruto vloeroppervlak) en buiten de centra vanaf 1000 m2 bruto vloeroppervlak. De adviescommissie valideert objectief de onderbouwing van de nieuwe detailhandelsontwikkeling. Het gaat dan om de (regionale) kwantitatieve en kwalitatieve behoefte en de ruimtelijke effecten van de nieuwe detailhandel (zoals woon- en leefklimaat, ruimtelijke kwaliteit en leegstand).

Regionale afstemming

Vanwege de mogelijke bovenlokale ruimtelijke effecten van grootschalige detailhandelsontwikkelingen, vindt de provincie het van belang dat nieuwe grootschalige ontwikkelingen in regionaal verband worden afgestemd. Hierbij dienen gemeenten het ruimtelijk relevante verzorgingsgebied in kaart te brengen. Binnen dit verzorgingsgebied dient dan inzichtelijk gemaakt te worden in welke gemeenten ruimtelijke effecten op zouden kunnen treden als gevolg van de nieuwe ontwikkeling en met welke gemeenten hier dan afstemming over plaats zou moeten vinden. De Adviescommissie Detailhandel kan hierbij een advies uitbrengen over de door gemeenten in kaart gebrachte ruimtelijk relevante verzorgingsgebieden. De provincie beoordeelt vervolgens de toelichting op het bestemmingsplan waarin de uitkomsten van deze regionale afstemming zijn opgenomen.

GDV-locaties: Megastores en Alexandrium 2

In Zuid-Holland zijn twee locaties voor Grootschalige Detailhandels Vestigingen (GDV) aangewezen: Alexandrium II en een deel van Haaglanden Megastores. Een GDV-locatie heeft meerdere grootschalige vestigingen, waarbij de branchebeperkingen van het perifere detailhandelsbeleid niet gelden.

In de jaren 90 ontstond behoefte om goed bereikbare locaties buiten de bestaande centra aan te wijzen voor grootschalige detailhandel zonder branchebeperkingen. Door de forse toename in online bestedingen en de afname van het aantal winkels en vloeroppervlak, is de behoefte aan dit soort locaties sterk afgenomen.

De provincie gaat nu juist uit van behoud en versterking van de bestaande ruimtelijkedetailhandelsstructuur en handhaaft het aantal GDV-locaties in Zuid-Holland daarom tot de bestaande twee. Er is op dit moment geen aanleiding om beleid en regels voor de GDV-locaties aan te passen

Concurrerende en toekomstbestendige bedrijventerreinen     

Beleidskeuze:

De provincie streeft naar een kwantitatief en kwalitatief evenwicht in vraag en aanbod van bedrijventerreinen op regionaal en bovenregionaal schaalniveau en een optimale benutting van bedrijventerreinen. Daarbij wordt ingezet op beter benutten en duurzaam functioneren van bestaande bedrijventerreinen en op het behoud van voldoende ruimte voor bedrijven in hogere milieucategorieën / milieuzones en watergebonden bedrijven.

Voor grote ruimtevragers voert de provincie een selectief vestigingsbeleid.

Aanleiding:

Bedrijventerreinen zijn zeer belangrijk voor de Zuid-Hollandse economie. De schaarse ruimte moet zo efficiënt mogelijk worden benut met aandacht voor kwaliteit. Kwalitatief goede bedrijventerreinen zijn nodig voor een optimaal vestigingsklimaat voor het gehele Zuid-Hollandse bedrijfsleven. Met het bedrijventerreinenbeleid wordt een bijdrage geleverd om te komen tot een economisch concurrerend Zuid-Holland.

Motivering Provinciaal Belang:

De Provincie Zuid-Holland versterkt samen met andere overheden, ondernemers en kennisinstellingen Zuid-Holland als economische topregio. Dit doet zij omdat de taken voor ruimtelijke ordening en regionale economie (en daarmee het beleid voor bedrijventerreinen) gedecentraliseerd zijn volgens het bestuursakkoord 2011-2015 tussen Rijk, IPO, VNG en UvW. Hierdoor is de provincie verantwoordelijk voor de regionale planning en programmering van bedrijventerreinen en andere werklocaties. Daarnaast is de bedrijventerreinenmarkt voornamelijk een regionale markt. Circa 90% van de bedrijfsverplaatsingen vindt namelijk op regionale schaal plaats. Bovendien speelt op de bedrijventerreinenmarkt een aantal uitdagingen op regionaal of provinciaal niveau, zoals de noodzaak vraag en aanbod in balans te brengen, bedrijven vanaf milieucategorie 3 of overeenkomstige milieuzones voor geur en geluid, watergebonden bedrijvigheid, circulariteit en het principe ’not in my backyard’ (NIMBY).

Toelichting:

De provincie zet in op drie beleidslijnen:

1. Het in evenwicht houden en, waar nodig, brengen van de vraag naar en het aanbod van bedrijventerreinen

2. Het beter benutten van bedrijventerreinen en, indien noodzakelijk, het ontwikkelen van nieuwe locaties die kwalitatief toegevoegde waarde hebben ten opzichte van de bestaande voorraad.

3. Het verduurzamen van bedrijventerreinen waarbij ze zich tevens voorbereiden op toekomstige ontwikkelingen.

Daarnaast voert de provincie een selectief vestigingsbeleid voor grote ruimtevragers. Uitgangspunt is dat nieuwe grote ruimtevragers alleen ruimtelijk gefaciliteerd kunnen worden wanneer onderbouwd is dat de functies en activiteiten maatschappelijke en economische waarde toevoegen en tegelijkertijd rekening houden met de ruimtelijke kwaliteit van Zuid-Holland. Voor de vestiging van grote ruimtevragers zijn enkele locaties aangewezen.

1. Het in evenwicht houden en, waar nodig, brengen van de vraag naar en het aanbod van bedrijventerreinen

Vraag en aanbod in balans

Elk gebied kent andere opgaven, andere spelers en andere coalities. Daarbij passen maatwerk, flexibiliteit en een verbindende rol van de provincie. Om de mismatch tussen kwantitatief aanwezig planaanbod en kwalitatieve vraag op te heffen zou er soms her- of deprogrammering of fasering van het (harde) planaanbod aan de orde kunnen zijn, om zo kwalitatief goed aanbod de ruimte te geven. Bij te weinig aanbod is beter benutten de inzet; uitbreiding in het algemeen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) in het bijzonder is niet het uitgangspunt en alleen gewenst in uitzonderlijke gevallen. Dit draagt namelijk niet bij aan zorgvuldig ruimtegebruik. De provincie ziet bedrijventerreinen vanaf milieucategorie 3 (of overeenkomstige milieuzones voor geluid of geur) als bedrijventerreinen met een regionale functie en belang. Daar is provinciale sturing op noodzakelijk. Bedrijvigheid in milieucategorie 1 en 2 (of overeenkomstige milieuzones voor geluid of geur) is ook belangrijk, maar dit type bedrijvigheid heeft een kleiner afzetgebied en over het algemeen goed mengbaar met andere functies. Gemeentelijke sturing is daarbij afdoende. Voor binnenstedelijk gelegen bedrijventerreinen met milieucategorie 3 is functiemenging alleen mogelijk wanneer de belangen van bedrijven niet worden geschaad. Bedrijventerreinen waar bedrijven gevestigd zijn van categorie 3 en hoger en watergebonden bedrijven worden in principe behouden voor bedrijvigheid. Transformatie naar een andere functie is toegestaan mits de verloren gegane ruimte voor bedrijven kwantitatief en kwalitatief wordt gecompenseerd in de relevante marktregio, of als er sprake is van een overschot aan het desbetreffende type bedrijventerrein. Deze behoefte moet zijn afgestemd in regionaal verband en aangegeven moet worden hoe en waar de eventuele compensatie zal plaatsvinden. Wanneer een regio een door Gedeputeerde Staten aanvaarde regionale bedrijventerreinenvisie heeft, kan feitelijk gecompenseerd worden (gebruikte ruimte en m² voor m² bedrijfsruimte). Zonder aanvaarde visie is het uitgangspunt planologisch compensatie. Dit betekent dat hectares (het ‘platte vlak’) en planologische ruimte moet worden gecompenseerd.

Behoefteramingen

Een goede vraagraming is essentieel om te beoordelen of er voldoende ruimte voor bedrijven is en een balans tussen vraag en aanbod. De provincie voert daarom op regelmatige basis een vraag- en/of behoefteraming uit waarbij gekeken wordt naar kwantiteit en kwaliteit en het huidig gebruik van de bestaande voorraad. De behoefteramingen zijn vervolgens input voor de regionale bedrijventerreinenvisies.

Sturen via regionale bedrijventerreinenvisies

De provincie vindt regionale visies belangrijk en wil hier graag over meedenken en aan meewerken. Geactualiseerde regionale bedrijventerreinenvisies kunnen namelijk zorgen voor de kwantitatieve en kwalitatieve onderbouwing van vraag en aanbod en kunnen inzicht geven in de realistische vraag door vervanging (transformatie) en de eventuele, reeds bestaande uitbreidingsvraag. De provincie en regio’s kunnen op basis van deze visies een betere kwalitatieve en kwantitatieve afweging maken. De provincie stelt het opstellen van deze regionale visies echter niet verplicht.

Gedeputeerde Staten zullen (indien de visie voldoet aan de provinciale regelgeving) de regionale visies aanvaarden/ instemmen met deze regionale visies (waarbij deze via een voorhangprocedure aan Provinciale Staten worden voorgelegd). Dit aanvaarden leidt tot meer duidelijkheid bij provincie, regio’s en gemeenten over onderwerpen als vraag, aanbod en daarmee marktbehoefte en compensatie. Zonder aanvaarde visie is het uitgangspunt compensatie van de planologische ruimte (planologische compensatie). Met een aanvaarde visie is compensatie van het feitelijk gebruik mogelijk (feitelijke compensatie).

Gedeputeerde Staten kunnen voor een bepaalde regio aangeven dat het nodig is om een regionale visie voor bedrijventerreinen te maken. Daarbij zullen Gedeputeerde Staten vooraf duidelijkheid geven over gewenste inhoud van de visie. Als de betreffende regio hier geen goede invulling aan geeft, kunnen Gedeputeerde Staten zo nodig zelf de regionale bedrijventerreinen visie opstellen.

Ruimtelijk instrumentarium ten behoeve van slim ruimtegebruik en investeringszekerheid

Een fasegewijze implementatie van nieuw instrumentarium levert een bijdrage om de schaarse ruimte in Zuid-Holland optimaal en duurzaam te benutten. Doel van het aanwijzen van de categorie ‘niet te transformeren bedrijventerrein’ is voldoende ruimte voor werkgelegenheid op strategische plekken te behouden en investeringszekerheid voor het bedrijfsleven te garanderen. Bedrijventerreinen met de aanduiding ‘niet te transformeren bedrijventerrein’ mogen voor onbepaalde tijd niet getransformeerd worden. Indien, bijvoorbeeld door gewijzigde (markt)inzichten, een dwingende noodzaak tot aanpassing hiervan aangetoond kan worden, kan een als zodanig aangeduid bedrijventerrein weer in aanmerking komen voor transformatie. Indien de provincie besluit om transformatie weer mogelijk te maken door het schrappen van de aanduiding in de Omgevingsverordening, wordt een overgangstermijn van tien jaar voor bestaande bedrijven opgenomen.

Doel van het toepassen van een minimale milieucategorie is het bevorderen van slim ruimtegebruik en de juiste functie op de juiste plek op bedrijventerreinen. De fasegewijze aanpak hangt samen met de wens voor een zorgvuldige implementatie van dit instrumentarium.

Toetsing en beoordeling plannen

De provincie beoordeelt bij een nieuw bestemmingsplan of deze past binnen het provinciaal Omgevingsbeleid en geeft op basis hiervan advies aan de gemeente. Voor de provincie zijn watergebonden bedrijventerreinen en bedrijventerreinen vanaf milieucategorie 3 (of overeenkomstige milieuzones voor geluid of geur belangrijk. De provincie stuurt daarom met haar instrumentarium om voldoende kwantitatief en kwalitatief aanbod van deze terreinen beschikbaar te hebben om in de vraag te kunnen voorzien. Bij het beoordelen van nieuwe plannen kijkt de provincie naar de onderbouwing van kwantiteit en kwaliteit, conform de Ladder voor duurzame verstedelijking.. De regio’s en de individuele gemeenten stellen de onderbouwing van de Ladder voor duurzame verstedelijking op.

Nieuwe bedrijventerreinen kunnen mogelijk gemaakt worden indien deze voorzien in een kwalitatieve (en kwantitatieve) behoefte. Indien de behoefte goed onderbouwd is, heeft de provincie een positieve grondhouding. Indien er bij de bestemmingsplannen voor zowel nieuwe, als bestaande bedrijventerreinen sprake is van een plan dat onvoldoende te motiveren is, kan er door reductie van harde plancapaciteit elders in de regio alsnog ruimte worden gemaakt om het plan te motiveren. Hiermee worden nieuwe, gewenste ontwikkelingen op de juiste plek gerealiseerd. In de motivering moet dit worden opgenomen en er dient voorzienbaarheid gecreëerd te worden. Drie jaar na de vaststelling van het betreffende bestemmingsplan dient er voldoende plancapaciteit onttrokken te zijn. Onbenutte plancapaciteit kan voor de provincie reden zijn om kritisch te kijken of er nog sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

2. Het beter benutten van bedrijventerreinen en, indien noodzakelijk, het ontwikkelen van nieuwe locaties die kwalitatief toegevoegde waarde hebben ten opzichte van de bestaande voorraad

Ondernemers zijn over het algemeen sterk verbonden aan hun locatie. Hun werknemers komen uit de buurt, ze zijn betrokken bij de plaatselijke samenleving en hun “plek” in de keten en hebben (grote) investeringen gedaan op de huidige locatie. Ze vertrekken doorgaans pas naar een nieuwe locatie wanneer het vestigingsklimaat van het bedrijventerrein niet meer passend is en/of de huidige kavel niet meer voldoet. Het komt voor dat de achtergelaten bedrijfsbebouwing vervolgens niet meer gebruikt wordt en dat er bovendien sprake is van achterstallig beheer en onderhoud op het terrein. Dan wordt het bedrijventerrein minder aantrekkelijk als vestigingsplaats voor bedrijven.

Om bedrijventerreinen nu en in de toekomst optimaal te kunnen benutten, zijn onderstaande aspecten essentieel. De provincie draagt hier aan bij door het inzetten op de drie beleidslijnen en primair in te zetten op beter benutten en herstructureren en daarna pas op uitbreiding of nieuwbouw.

• Zorgvuldig ruimtegebruik en beter benutten: voorrang geven aan het opvullen van leegstand en leegstaande kavels door het toepassen van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

• Vestigingsklimaat: behouden en verbeteren van de kwaliteit conform de eisen van de ondernemers en sectoren.

• Voorbereiden op toekomstige ontwikkelingen zoals verduurzamen (o.a. energie, klimaatadaptatie en vergroening).

• Transformatie (naar bijvoorbeeld een woon-werkmilieu) en functiemenging.

Voorbeelden van beter benutten zijn het (opnieuw) vestigen van een watergebonden bedrijf op een watergebonden kavel, het weren of verplaatsen van bepaalde typen bedrijven (bouwmarkten, speelparadijzen en tuincentra) op terreinen die geschikt zijn voor een hogere milieucategorie/-zone of watergebonden bedrijventerreinen of het weer in gebruik nemen van zeer langdurig leegstaand vastgoed.

3. Het verduurzamen van bedrijventerreinen waarbij ze zich tevens voorbereiden op toekomstige ontwikkelingen

Voor een goed vestigingsklimaat is het van belang dat bedrijventerreinen de basis op orde hebben en goed voorbereid zijn op toekomstige ontwikkelingen. Maatregelen voor toekomstbestendige bedrijventerreinen, het verduurzamen, zoals collectieve energie (besparing en duurzame opwekking), vergroening en glasvezelnetwerk, kunnen efficiënter gezamenlijk worden uitgevoerd. Bijna alle bedrijven op een bedrijventerrein behoren immers tot het MKB. Daardoor missen ze vaak de slagkracht van een groot bedrijf. Door samen te werken kunnen er collectieve acties opgezet worden. Daarom is de organisatiegraad op bedrijventerreinen erg belangrijk in de vorm van een ondernemersvereniging of een Bedrijventerreinen Investeringszone (BIZ). Via een BIZ of een breder ondernemersfonds kunnen activiteiten gefinancierd worden ter bevordering van de kwaliteit van het bedrijventerreinen als dat van te voren in het programma is opgenomen. Als er geen BIZ aanwezig is op het terrein zijn er aparte draagvlakonderzoeken nodig om dit gezamenlijk te kunnen bereiken.

Meer informatie over het bedrijventerreinenbeleid is te vinden op: https://www.zuid-holland.nl/onderwerpen/economie-energie/werklocaties/

Er is een directe relatie met de beleidskeuze ‘behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit’.

Grote ruimtevragers

De provincie wil gericht sturen op de vraag of, waar en hoe nieuwe grootschalige ontwikkelingen in Zuid-Holland ruimtelijk gefaciliteerd kunnen worden. Het gaat daarbij vooral om de ruimtevraag van grote specifieke functies in de logistiek (xxl-logistiek) en de digitale economie (bijvoorbeeld hyperscale en co-locatie-datacenters), maar ook om andere bedrijfsfuncties die gehuisvest worden in een groot gebouwencomplex. Het beleid is niet gericht op nutsvoorzieningen voor maatschappelijk opgaven zoals bijvoorbeeld onderstations voor het elektriciteitsnetwerk of infrastructuur voor de drinkwatervoorziening. Datacenters worden in ons beleid niet beschouwd als nutsvoorzieningen.

Het beleid zet in op het optimaal benutten van de schaarse ruimte door te prioriteren voor huidige en toekomstig wenselijke ruimtevragers.

De provincie hanteert daarom als uitgangspunt dat nieuwe grote ruimtevragers alleen ruimtelijk gefaciliteerd kunnen worden wanneer onderbouwd is dat de functies en activiteiten maatschappelijke en economische waarde toevoegen en tegelijkertijd rekening houden met de ruimtelijke kwaliteit van Zuid-Holland. Een ontwikkeling zal dan aantoonbaar bij moeten dragen aan brede welvaart en toekomstbestendigheid in Zuid-Holland. Dit kan door aan te tonen hoe een ontwikkeling bij draagt aan duurzaamheid, energietransitie, welzijn, klimaatadaptatie en biodiversiteit en tegelijkertijd aan de versterking van het Zuid-Hollandse economische ecosysteem. Dit kan door kwalitatieve toevoeging van werkgelegenheid maar ook door bij te dragen aan innovatiekracht, vergroening, circulariteit en digitalisering van de economie. Doel is een slimmer gebruik van ruimte, infrastructuur, water en energie. Nieuwe locaties worden daarom daarnaast afgewogen ten opzichte van de multimodale bereikbaarheid, de capaciteit van onze infrastructuur (weg, water, spoor), de bijdrage aan slim ruimtegebruik en de capaciteit van het energienetwerk. De provincie kiest waar mogelijk, voor het samenbrengen (clusteren) en ruimtelijk combineren van grootschalige functies.

Het beleid richt zich op grootschalige bedrijfsmatige ontwikkelingen in een samenhangend gebouwd complex op een bedrijfskavel met een oppervlak van 3 ha of meer. Hierbij wordt een uitzondering voor nutsvoorzieningen zoals bijvoorbeeld onderstations voor de energietransitie of infrastructuur voor de watervoorziening - gemaakt.

Uitgangspunten

De provincie hanteert de volgende uitgangspunten voor het mogelijk maken van deze grootschalige ontwikkelingen:

  • Het optimaal benutten van de schaarse ruimte en het prioriteren voor huidig en toekomstig wenselijke ruimtevragers. Dit in samenhang met het bedrijventerreinbeleid en de inzet van de provincie Zuid-Holland op maatschappelijke opgaven zoals energietransitie, klimaatbestendigheid, en een circulair Zuid-Holland.
  • Verdichting, concentratie, bundeling van complementaire functies passend bij de hiërarchie van (logistieke) knooppunten in de betreffende infrastructuurnetwerken.
  • Versterken agglomeratiekracht met aandacht voor vestigingskwaliteit, nabijheid en diversiteit van functies en activiteiten.

Hierbij wordt gebiedsgericht rekening gehouden met de lokale en regionale behoefte aan verschillende typen van logistiek (zoals stadslogistiek, hubs, bevoorrading, grote internationale vervoersstromen en hubs)

Criteria voor het toelaten van grote ruimtevragers

Voornoemde uitgangspunten hebben we uitgewerkt en geconcretiseerd tot een aantal criteria voor het toelaten van grote ruimtevragers. De volgende vragen zijn relevant voor het antwoord op de vraag of het wenselijk is een grote ruimtevrager te accommoderen en zo ja, waar en hoe?

  • Is de ontwikkeling noodzakelijk in Zuid-Holland?
  • Is de ontwikkeling regionaal afgestemd?
  • Waarom op deze locatie?
  • Draagt de ontwikkeling bij aan economische en maatschappelijke doelstellingen voor vergroening, circulariteit, digitalisering en verduurzaming van de economie?
  • Draagt de ontwikkeling bij aan het efficiënt gebruik van de bestaande infrastructuur, energie, water en ruimte?
  • Draagt de ontwikkeling bij aan verduurzaming van de mobiliteit en logistiek (bijvoorbeeld emissievrije stadslogistiek)?
  • Is de ontwikkeling een waardevolle en zinvolle toevoeging op reeds aanwezige economische ecosystemen en clusters ?
  • Brengt de ontwikkeling waardevolle werkgelegenheid met zich mee? Is de inzet van arbeidsmigranten nodig en wat betekent dat voor de huisvesting?
  • Is de ontwikkeling noodzakelijk of relevant voor andere bedrijven in de regionale keten?
  • Wordt door de ontwikkeling ruimte elders (bij voorkeur in Zuid-Holland) voor andere maatschappelijke opgaves (bijvoorbeeld woningbouw of betaalbare bedrijfsruimte in de nabijheid van inwoners, werknemers en voorzieningen) vrijgespeeld?
  • Worden mee-koppelkansen maximaal benut (meervoudig ruimtegebruik)?
  • Is de ontwikkeling inpasbaar met hoge aandacht voor ruimtelijke kwaliteit?
  • Is bij de ontwikkeling rekening gehouden met toekomstbestendig bouwen, zoals zonnepanelen op het dak, natuurinclusief bouwen en circulariteit?

Op basis van deze criteria wordt geconstateerd dat de vestiging van grote datacenters niet passend is, ook niet op de aangewezen clusters.

Ruimtelijke strategie

De provincie stuurt vanuit een ruimtelijke strategie. Bovengenoemde uitgangspunten en criteria leiden tot een ruimtelijk structuurbeeld met knooppunten, bundelingslocaties en corridors. Op basis hiervan zijn locaties geselecteerd waar vestiging van grote ruimtevragers mogelijk blijft. Nieuwe grote ruimtevragers buiten deze locaties zijn uitgesloten. We zien dit als een gerichte sturing waarbij voldoende ruimte blijft voor gewenste ontwikkelingen.

In overleg met de regio’s en het rijk zullen we het ruimtelijk structuurbeeld blijven verfijnen. De regionale visies voor bedrijventerreinen spelen hierin net als lopende trajecten met het rijk (GRIP op grote ruimtevragers) een rol. We vragen de regio’s daarom bovengenoemde criteria te hanteren bij het opstellen van de regionale visies.

Het beleid richt zich op nieuwe ontwikkelingen. Het gaat dan in ieder geval om de locaties die op de 3 ha kaart (grote buitenstedelijke bouwlocaties) zijn aangeduid als ‘bedrijventerrein zachte plancapaciteit’. De ontwikkelingen van die bedrijventerreinen is nog niet opgenomen in een bestemmingsplan. Het gaat ook om locaties voor bedrijventerreinen die al wel in een bestemmingsplan zijn opgenomen, maar waar via een herziening van het bestemmingsplan alsnog de vestiging van grote ruimtevragers mogelijk wordt gemaakt.

Daarnaast vraagt de provincie aan gemeenten en regio’s om te kijken naar bedrijventerreinen die al wel zijn opgenomen in een bestemmingsplan, maar waar nog uitgeefbare ruimte is. Als het vigerende bestemmingsplan vestiging van grote ruimtevragers mogelijk maakt, is het wenselijk dat opnieuw te bezien.

Toekomstbestendig bouwen     

Beleidskeuze:

De provincie wil zorgen voor een toekomstbestendig ingericht bebouwd gebied dat zorgt voor een prettige, gezonde en veilige leefomgeving. Een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dient (in toenemende mate) en in samenhang met elkaar:

  • Energiepositief te zijn, door optimaal in te zetten op besparing van elektriciteits- en warmte/koeltevraag, het benutten van rest- en aardwarmte en omgevingskoude en het zoveel mogelijk in hernieuwbaar opgewekte elektriciteit te voorzien – door zo mogelijk meer te produceren dan zelf wordt gebruikt. Onder een energiepositieve bijdrage hoort ook het bieden van systeemdiensten, zoals bijdragen aan afvlakking van vraagpieken, het bufferen van aanbodpieken van duurzaam geproduceerde energiedragers en het deelnemen aan gezamenlijk beste oplossingen (die individueel niet te veel benadelen).
  • Klimaatbestendig en waterrobuust te zijn ook op slappe ondergrond. Daarmee wordt bedoeld dat het nieuw ingerichte gebied en de omgeving goed blijft functioneren in extreme weersomstandigheden. Klimaatadaptief bouwen is daarom de norm in Zuid-Holland.
  • Uit te gaan van natuurinclusief bouwen om daarmee de biodiversiteiten variatie aan biotopen voor de stedelijke soorten in het bebouwde gebied duurzaam te behouden en te versterken.
  • Circulaire en biobased oplossingen te bieden bij realisatie en beheer door een verantwoord materiaalgebruik en het hanteren van de ontwerpprincipes modulariteit en losmaakbaarheid, zodat er kan worden ingespeeld op een veranderde behoefte in de toekomst.
  • Uit te gaan van het zoveel mogelijk toepassen van emissieloze oplossingen voor zowel de bouwfase als gebruiksfase, oplossingen die emissies van in ieder geval NOx en CO2 zoveel mogelijk beperken, om daarmee een toekomstbestendige inrichting van de bebouwde leefomgeving te bevorderen.
  • In te zetten op drinkwaterbesparende maatregelen in en rond de woning om de druk op de drinkwatervoorziening en het watersysteem te verlichten.
  • Gezonde en veilige leefomgeving te bevorderen; die een gezonde leefstijl ondersteunt, met een beweegvriendelijke leefomgeving voor sport en beweging stimuleert en waarin een goede milieukwaliteit wordt beschermd en bevorderd.

In ruimtelijke visies en plannen wordt opgenomen hoe ruimtelijke ontwikkelingen zijn toegerust op de gevolgen van klimaatverandering en invulling wordt gegeven aan een energiepositieve bijdrage, klimaatadaptatie, tegengaan van bodemdaling, natuurinclusiviteit, circulariteit, emissieloos, drinkwaterbesparend en een gezonde bebouwde leefomgeving.

Tevens zet de provincie via diverse provinciale programma’s in op versnelling van de realisatie van toekomstbestendige woningbouw in Zuid-Holland. Dit doet de provincie vanuit verschillende rollen in samenwerking met verschillende partners.

Aanleiding:

Een combinatie van opgaven liggen ten grondslag aan de keuze voor een toekomstbestendig ingericht bebouwd gebied;

Eén van de grootste uitdagingen voor Nederland de komende jaren is klimaatverandering. Conform het klimaatakkoord van Parijs en het nationale Klimaatakkoord werken we aan het fors reduceren van de broeikasgasemissies. Dit vraagt een energievoorziening (warmte/koelte en elektriciteit) in onze leefomgeving die is geoptimaliseerd en gebaseerd op hernieuwbare energie. -opgave energie-

De bouw en ontwikkeling van de bebouwde leefomgeving vraagt om materiaalgebruik met een lage CO2-uitstoot en mogelijkheden tot hergebruik, conform het Nationaal Grondstoffenakkoord. Bovendien draagt circulariteit bij aan een verlaging van andere emissies zoals stikstof, en zorgt het voor een gezondere leefomgeving, met name door het gebruik van biobased bouwmaterialen.

Daarnaast vraagt klimaatverandering dat onze bebouwde leefomgeving moet worden aangepast, anticiperend op de verwachtingen die bij het veranderende klimaat horen: extreme neerslag, hittestress, langere periodes van droogte en een grotere kans op overstromingen en de bodem die blijft dalen. In het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie en Nationaal Bestuursakkoord Klimaatadaptatie is afgesproken dat we onze leefomgeving weerbaarder te maken tegen de gevolgen van klimaatverandering. De beleidskeuze voor een toekomstbestendig ingericht bebouwd gebied is er dan ook op gericht om schade door hevige neerslag, bij langdurige droogte, tijdens perioden van hitte, in relatie tot bodemdaling en/of als gevolg van overstromingen te voorkomen of te beperken. Groene, natuur-inclusieve maatregelen hebben daarbij de voorkeur (‘groen tenzij’) om tevens de biodiversiteit te vergroten. Tegelijkertijd speelt de grote verstedelijkingsopgave in Zuid-Holland, waarin wonen, werken en recreëren samenkomen in onze bebouwde leefomgeving. In de komende jaren worden veel woningen toegevoegd en wordt gewerkt aan voldoende en intensief gebruik van werklocaties conform het Verstedelijkingsakkoord van Rijk en regio. -opgave verstedelijking-

Het beleid van de provincie is conform onze kerntaken en de afspraken uit het Klimaatakkoord gericht om de natuur en de biodiversiteit in onze provincie in stand te houden én te verbeteren. In het bestaand stads- en dorpsgebied leeft een deel van de kwetsbare Vogel- en Habitatrichtlijn-soorten (VHR-soorten). De provincie is wettelijk verantwoordelijk voor de staat van instandhouding van deze soorten. Met de druk op de ruimte neemt ook de druk op deze soorten verder toe. De biodiversiteit is de laatste jaren in het stedelijk gebied toegenomen door meer variatie aan klein- en grootschalige stedelijke biotopen. Door natuurinclusief te bouwen zetten we deze ontwikkeling door. Indien de soorten zich in een goede staat bevinden, biedt dat ook kansen om meer te kunnen ontwikkelen.

De komende jaren worden vele nieuwe woningen gebouwd en de bevolkingsgroei heeft impact op het drinkwatergebruik. De beschikbaarheid van natuurlijk water af neemt en het vinden van voldoende schone drinkwaterbronnen wordt steeds moeilijker. Toenemende drinkwatervraag zet de toekomstige drinkwatervoorziening en het watersysteem als geheel onder druk. Het toepassen van waterbesparende maatregelen bij renovatie of nieuwbouw van woningen is een kans om bewust en zuinig met drinkwater om te gaan en de druk op de drinkwatervoorziening en het watersysteem te verlichten.

De bebouwde omgeving vormt de primaire plek waar we in Zuid-Holland verblijven. Vanuit diverse akkoorden, zoals het Nationaal Preventieakkoord en Schone Luchtakkoord, wordt het belang van een gezonde, schone en veilige leefomgeving steeds verder onderschreven. Door onze dagelijkse woon- en werkomgeving in te richten welke uitnodigt tot sport, ontspanning en beweging draagt die bij aan ons welzijn en gezondheid. Aangevuld door bevorderen van de milieukwaliteit, bescherming tegen hinder en risico’s. -opgave gezond en veilig-

Ook om latere onwenselijke situaties en extra investeringen in de toekomstige bebouwde leefomgeving te voorkomen kiest de provincie Zuid-Holland voor toekomstbestendig bouw.

Motivering Provinciaal Belang:

In deze beleidskeuze komen verschillende wettelijke taken en opgaven van de provincie vanuit de Omgevingswet en de uitwerking van diverse thematische akkoorden integraal samen, met als doel bij te dragen aan: een duurzame ruimtelijke ontwikkeling van de bebouwde leefomgeving; creëren van een veilige en schone leefomgeving op het gebied van milieu, energie, klimaat en emissies; versterking van het vestigingsklimaat voor bedrijven én natuur in de bebouwde leefomgeving. Door regionale afstemming in beleid kan worden voorkomen dat onderlinge concurrentie tussen gemeenten afbreuk doet aan een evenwichtige toekomstbestendige ontwikkeling van functies aan locaties op lokale en (boven)regionale schaal. Zo draagt de provincie bij aan een toekomstbestendige inrichting van de bebouwde leefomgeving in Zuid-Holland.

Toelichting:

Zuid-Holland is de dichtst verstedelijkte provincie van Nederland. In de komende jaren moet er bovendien fors worden bijgebouwd om in de behoefte aan wonen en werken te kunnen voorzien. Vanuit onze provinciale taak voor duurzame ruimtelijke ontwikkeling werkt de provincie aan voldoende woningen en versterken van de regionale economie. Onder meer de leefbaarheid van het (nieuwe) stedelijk gebied en vestigingsklimaat voor bedrijven kunnen onder druk komen te staan als gevolg van klimaatverandering en intensiever ruimtegebruik vaak in combinaties van verschillende functies. En daarmee kan het leef- en vestigingsklimaat van Zuid-Holland negatief worden beïnvloed.

Ruimtelijke plannen ontwikkelen we voor de vraag van nu, maar ook die van later. Daarom is het verstandig om nu woon- en werkplekken te bouwen die berekend zijn op eisen van vandaag maar ook zijn toegerust op die van de afzienbare toekomst. Tegelijkertijd is het gezien de grootte en urgentie van de verstedelijkingsopgave ook noodzakelijk om snel te bouwen waarbij we oog houden voor de betaalbaarheid bij realisatie én beheer.

Om onwenselijke schade, hinder en extra investeringen als gevolg van klimaatverandering in de toekomst te voorkomen is daarom met het Convenant Klimaatadaptief bouwen afgesproken dat klimaatbestendig bouwen in de provincie Zuid-Holland de norm is. Het convenant stimuleert partijen om klimaatadaptief te bouwen en biedt daarvoor allerlei ondersteuning aan, waaronder de Leidraad Klimaatbestendig Bouwen (versie 2.0, Maart 2022) met een programma van eisen in de vorm van een ‘Prestatietabel’. De leidraad ondersteunt bij het concretiseren van de klimaatambities en het beoordelen van de gebiedsontwikkeling op de thema’s.

De directe aanwezigheid en toegankelijkheid van voldoende groen en water in bebouwd gebied is een duurzame oplossing voor het tegengaan van wateroverlast en hittestress en levert een bijdrage aan een gezonde leefomgeving. In de gebouwde leefomgeving zet de provincie gezamenlijk met de steden in op het realiseren van groenblauwe locaties, waarbij voldoende aandacht is voor klimaatadaptatie, biodiversiteit en sport en recreatie.

De provincie stimuleert biodiversiteit in de nabijheid van ruimtelijke ontwikkelingen. Binnen de wettelijke kaders treedt de provincie waar mogelijk ook regulerend op, bijvoorbeeld door het meenemen van maatregelen ter versterking van biodiversiteit bij nieuwbouw verplicht te stellen. Ook de landelijke Agenda Natuurinclusief biedt hiervoor een kader waarin de provincie haar rol neemt.

De provincie Zuid-Holland wil circulaire bouwinnovaties stimuleren en opschalen voor een klimaatneutrale en versnelde realisatie van de verstedelijkingsopgave. Ook in de bouw beperken we de CO2-uitstoot bij traditionele materialen zoals beton en staal en meer gebruik van materialen met een lage CO2-uitstoot. Circulair bouwen richt zich op circulariteit van materialen én het bouwproces. Hierbij zijn de bouwproducten van nu de grondstoffen van later. Het sluiten van de afvalkringloop (dus geen nieuw afval creëren) staat hierbij centraal. Bij biobased bouwen zijn materialen gemaakt van hernieuwbare grondstoffen. In het bouwproces wordt rekening gehouden met modulair & losmaakbaar bouwen om het hergebruik in de toekomst te vergemakkelijken.

De Provincie Zuid-Holland wil emissieloze oplossingen voor zowel de bouwfase als de gebruiksfase van het stedelijk gebied bevorderen om daarmee te komen tot een duurzaam toekomstbestendige inrichting van de bebouwde leefomgeving. Het gaat daarbij primair om het beperken van de uitstoot van CO2 en NOx, en daarnaast om de uitstoot van andere, voor de gezondheid schadelijke stoffen zoals fijnstof.

Het gebruik van meer regenwater voor huishoudelijke doeleinden, zoals de was en het doorspoelen van toiletten kan tot significante drinkwaterbesparing leiden. Informatie hierover wordt onder andere gegeven door de Vereniging van waterbedrijven in Nederland (Vewin).

De fysieke leefomgeving heeft een grote invloed op de gezondheid en veiligheid van de inwoners van Zuid-Holland. De provincie streeft daarom de bebouwing zo in te richten dat deze uitnodigt tot gezond gedrag, zoals sport en beweging. Waarbij een goede milieukwaliteit wordt bevorderd en de leefomgeving wordt beschermd tegen hinder en risico’s.

Tot slot leidt energiepositief bouwen tot minder druk op het open landschap voor het realiseren van grootschalige vormen van hernieuwbare opwekking van elektriciteit.

Slim en effectief koppelen van eisen helpt om de juiste beslissingen te nemen voor een prettige, gezonde en veilige leefomgeving op alle ontwikkellocaties in Zuid-Holland. Naast inzet van het ruimtelijk instrumentarium zet de provincie ook in op kennisontwikkeling, kennisuitwisseling, coalitievorming en het beschikbaar stellen van subsidies. Zo werken we aan ontwikkeling van de bebouwde leefomgeving waar we de komende decennia nog steeds trots op zijn.

Wonen     

Beleidskeuze:

De provincie geeft doelstellingen aan om op regionaal niveau en een enkele op gemeentelijk niveau, om samen met gemeenten, marktpartijen en woningcorporaties, te voorzien in voldoende en passende woningen op de juiste plekken en in het bijzonder voor aandachtsgroepen, de doelgroepen van woningcorporaties en ouderen.

Tot de aandachtsgroepen behoren volgens definitie van het Rijk: sociaal/medisch urgenten, uitstromers uit zorginstellingen, statushouders (vergunninghouders), arbeidsmigranten, dak- en thuislozen, woonwagenbewoners en studenten.

Tot de doelgroepen van woningcorporaties behoren personen die door hun lage inkomen (primaire en secundaire doelgroep) of andere omstandigheden (aandachtsgroepen) moeilijkheden ondervinden bij het vinden van passende huisvesting.

Tot de doelgroep ouderen behoort iedereen vanaf 55 jaar. De huisvestings- en zorgvraag binnen deze doelgroep is sterk afhankelijk van de persoonlijke situatie.

Gemeenten stellen geënt op de gegeven doelstellingen jaarlijks gezamenlijk een regionaal woningbouwprogramma op. Regionale woonvisies bevatten de algemene uitgangspunten voor de regionale woningbouwprogramma’s. Zowel de regionale woonvisies als de regionalewoningbouwprogramma’s worden door gemeenten en GS vastgesteld. Het door GS vastgestelde regionale woningbouwprogramma biedt voor gemeenten een onderbouwing voor de Ladder voor duurzame verstedelijking voor het onderbouwen van de behoefte binnen gemeentelijke omgevingsplannen.

Aanleiding:

Wonen is een primaire levensbehoefte en als (sociaal) grondrecht verankerd in artikel 22 lid 2 van de Grondwet. Het wettelijk kader voor wonen ligt vast in onder andere de Woningwet en de Huisvestingswet 2014.

Motivering Provinciaal Belang:

Het voorzien in voldoende en passende woningen op de juiste plekken voor de verschillende doelgroepen in Zuid-Holland is van provinciaal belang. Omdat het aanbod van woningen onvoldoende aansluit op de vraag en de ontwikkelingen op de woningmarkt zich niet beperken tot gemeente- en/of regiogrenzen is een samenhangende aanpak op bovenlokale en bovenregionale schaal noodzakelijk. Ook hebben de woonopgaven nauwe samenhang met andere (ruimtelijke) opgaven op het vlak van bijvoorbeeld regionale economie, groen en recreatie en infrastructuur. De provincie houdt toezicht op de gemeentelijke uitvoering van de Huisvestingswet 2014.

Toelichting:

Voorraadontwikkeling en voorraadbeheer naar behoefte

De provincie hecht waarde aan de vestigingswens van haar (toekomstige) inwoners en hanteert het uitgangspunt dat woningen daar worden gebouwd, waar de behoefte zich manifesteert: de juiste woningen op de juiste plekken en op het juiste moment. Om in voldoende en passende woningen op de juiste plekken voor de verschillende doelgroepen te voorzien, wordt de regionale behoefteraming door de provincie vastgesteld. Op basis van de regionale behoefteraming vraagt de provincie (samenwerkende) gemeenten een (regionaal) woningbouwprogramma op te stellen dat past bij die behoefte. Voor de verdeling over de regionale woningbouwprogramma’s (de lijst projecten per regio) zijn vitale dorpen en steden een relevante invalshoek. Dat gaat allereerst over voorraadontwikkeling en voorraadbeheer. De toevoeging en onttrekking van woningen dienen bij te dragen aan een adequate en gedifferentieerde woningvoorraad, de regionale schaal van de woningmarkt en de lange termijn in ogenschouw nemend. Daarnaast gaat het over de ruimtelijke ordeningskant van het wonen: het toekomstbestendig bouwen en woningen zo situeren dat het, in samenhang met (investeringen in) infrastructuur, klimaatadaptatie en -mitigatie, werklocaties en een aantrekkelijke groenblauwe leefomgeving, bijdraagt aan de maatschappelijke opgaven en transities waarvoor de provincie staat. Het toevoegen van woningen als de enige of primaire oplossing voor behoud van de sociaaleconomische vitaliteit in steden en dorpen is in de ogen van de provincie geen duurzame lange termijnstrategie. Voor sociaaleconomische vitaliteit zijn namelijk ook andere aspecten, zoals werkgelegenheid en bereikbaarheid van belang.

Betaalbare woningbouw

Bij betaalbare woningbouw gaat het om huisvestiging voor de doelgroepen van de sociale huursector en om woningen voor de middeninkomensgroep.

De minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening heeft op 13 oktober 2022 met de provincie Zuid-Holland samenwerkingsafspraken woningbouw gemaakt over het aandeel toe te voegen woningen in de provincies. De afspraak is dat in provincie Zuid-Holland bruto 235.460 nieuwe woningen worden gerealiseerd. Daarnaast heeft de provincie de ambities van het Rijk onderschreven voor het bouwen van 2/3 betaalbare woningen vanaf 2025 en het streven per gemeente naar tenminste 30% sociale huur in de woningvoorraad per gemeente. Deze afspraken worden in regionale realisatieagenda’s, conform de eerder geschetste doelstellingen, verder uitgewerkt. Deze regionale realisatieagenda’s worden naar verwachting in het eerste kwartaal van 2023 vastgesteld. De regionale realisatieagenda’s geven wat er nodig is om het actuele regionale woningbouwprogramma te realiseren en wat er nodig is om meer betaalbare woningen conform de aangegeven doelstellingen. De regionale realisatieagenda is hiermee aanvullend op het regionale woningbouwprogramma.

Om aan te sluiten bij de grote behoefte aan betaalbare woningen, streven het Rijk en provincie ernaar dat vanaf 2025 ten minste twee derde van de nieuwe woningen op regionale schaal uit betaalbare huur- en koopwoningen bestaat. Het is de bedoeling dat hiervan de helft door woningcorporaties wordt gebouwd. Dit wordt geïnterpreteerd als ‘1/3 van het totaal aantal woningen moet worden toegevoegd aan de portefeuille van woningcorporaties’. Aanvullend aan de bouw van meer betaalbare woningen, willen Rijk en provincie ook inzetten op het betaalbaar houden van nieuwe en bestaande woningen in de toekomst.

Met het oog op de behoefte aan passende woningen voor mensen met een laag inkomen, willen Rijk en provincie toe naar een meer evenwichtige verdeling van sociale huurwoningen over alle gemeenten. Dit vereist dat vooral in gemeenten die nu verhoudingsgewijs een kleine sociale huurvoorraad hebben die sociale huurvoorraad toeneemt. Om te zorgen dat de sociale huurvoorraad toeneemt in juist die gemeenten, streven Rijk en provincie naar ten minste 30 procent sociale huur in de woningvoorraad van elke gemeente, zodat gemeenten en woningcorporaties kunnen komen tot een meer evenwichtige verdeling van de sociale huurvoorraad.

Het Rijk en provincie willen sturen op de volgende doelstellingen:

  • minimaal 2/3 betaalbare woningbouw (huur en koop) vanaf 2025 in het regionale woningbouwprogramma (nieuwbouw);
  • waarvan de helft in portefeuille van woningcorporaties, dus minimaal 1/3 in portefeuille van woningcorporaties vanaf 2025 in het regionale woningbouwprogramma (nieuwbouw);
  • streven naar minimaal 30% sociale huur in de totale woningvoorraad per gemeente.

Het Rijk werkt aan het Wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting waarin de bovenstaande doelstellingen en de doorwerking wordt vastgelegd. De verdere uitwerking op Rijksniveau en de doorvertaling daarvan naar het provinciaal instrumentarium kan in de toekomst nog gevolgen hebben voor (de toepassing van) Provinciaal omgevingsbeleid en mogelijk leiden tot wijziging van het beleid. Indien na de inspraakprocedure van deze herziening in 2023 meer duidelijk is het wetsvoorstel zal dat in de definitieve herziening worden opgenomen.

Vooralsnog gaat de provincie ervan uit dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen die nieuwe woningen mogelijk maken die vanaf 1 januari 2024 in ontwerp ter inzage worden gelegd nog te beïnvloeden zijn en dus voldoen aan de genoemde nieuwe doelstellingen. Zo kan vanaf 2025 de doelstelling van 2/3 deel betaalbare woningen in het regionale woningbouwprogramma vertaald zijn. Hetregionale woningbouwprogramma is een overzicht van voornemens en plannen van de gemeente, al dan niet afgestemd met woningcorporaties en initiatiefnemers. De doelstellingen waaraan het regionale woningbouwprogramma moet voldoen worden zichtbaar in het gemeentelijk woningbouwprogramma en vervolgens verwerkt in het omgevingsplan.

Flexwonen

Met Flexwonen wordt gedoeld op verschillende soorten tijdelijke huisvestingsoplossingen, waarbij men woont op basis van tijdelijke huurcontracten. Naast het tijdelijke huurcontract is het tijdelijke karakter van tenminste één van de volgende aspecten kenmerkend:

  • de woonruimte zelf;
  • de bewoning (via het gebruik van een tijdelijk huurcontract); of
  • het gebruik van de locatie waarop een woning wordt geplaatst.

Flexwonen dient als een ‘flexibele schil’ om de bestaande woningvoorraad heen en kan fungeren als ‘ventiel’ voor de druk op een gespannen woningmarkt (ook in gebieden waar in de toekomst de woningbehoefte zal afnemen). Flexwonen biedt een mogelijkheid om snel extra woonruimte aan de woningvoorraad toe te voegen door tijdelijke woningen op (tijdelijke) locaties of in leegstaand vastgoed te realiseren.

De provincie ziet in Flexwonen een oplossing voor het snel beschikbaar krijgen van woonruimte voor vooral spoedzoekers, zeker in tijden van woningtekort. Spoedzoekers zijn mensen die met spoed een woonruimte zoeken. Spoedzoekers betreft een brede groep mensen, zoals vergunninghouders, (buitenlandse) studenten, starters op de woningmarkt, gescheiden mensen, mensen die uit hun woning zijn gezet, mensen afkomstig uit een (woonzorg)instelling, arbeidsmigranten en mantelzorgers.

Flexwonen kan bijdragen aan een snelle verlichting voor de woonvraag. Dat is nodig omdat de provincie Zuid-Holland ziet dat de huidige woningmarkt te weinig woonruimte voor spoedzoekers biedt en omdat de bouw van reguliere woningen vaak te lang op zich laat wachten. Spoedzoekers zijn mensen die met spoed een woonruimte zoeken.

De provincie wil met Flexwonen ook een aantal minder gewenste huisvestingsoplossingen die spoedzoekers nu door gebrek aan alternatieven gebruiken, zoals de permanente bewoning van recreatieterreinen, verminderen. Gebouwen voor Flexwonen worden beschouwd als stedelijke functie die in beginsel in bestaand stads en dorpsgebied moeten worden gerealiseerd.

Prioritaire doelgroepen

De provincie zet haar instrumentarium, zoals beleid, subsidies en kennisdeling in voor goede en betaalbare huisvesting van aantal doelgroepen die in de huidige woningmarkt moeilijk aan een passende woning kunnen komen. In de onderstaande tekst wordt nader ingegaan op deze prioritaire doelgroepen.

1. Doelgroepen van de sociale huursector

De provincie vindt, net zoals het Rijk, passende huisvesting voor de doelgroepen van woningcorporaties van groot belang. De urgentie is groot en de wachtlijsten voor een sociale huurwoning zijn lang. Ook door de instroom van vergunninghouders en zorgdoelgroepen en het verdwijnen van sociale huurwoningen uit de voorraad door sloop of verkoop is het van groot belang dat er voldoende sociale huurwoningen worden gebouwd. De doelstellingen van het Rijk zorgen ervoor dat er nog meer noodzaak is tot sturing op het bouwen voor specifieke doelgroepen, voor wie deze woningen worden gebouwd en hoe deze woningen zich verhouden tot de bestaande woningvoorraad.

Als er sprake is van schaarste aan een bepaald type woningen kan dat reden zijn om aanpassingen aan de woningvoorraad te doen. De provincie heeft inzicht wat kwantitatief en kwalitatief nodig is: aan de ene kant voor de ontwikkeling van de sociale huurvoorraad, onderscheiden naar prijsklassen, en het aanbod sociale huurwoningen en aan de andere kant de ontwikkeling van de omvang van de doelgroepen en de actief woningzoekenden die daarop aangewezen zijn. In het bijzonder is er aandacht voor een passende voorraad en een passend aanbod van huurwoningen met een huurprijs onder de liberalisatiegrens voor de primaire en secundaire doelgroepen van woningcorporaties.

Waar in de omgevingsvisie en omgevingsverordening wordt gesproken over sociale huur, gaat het om woningen met een huur tot de liberalisatiegrens voor woningen die in het bezit zijn van woningcorporaties.

2. Woningen voor de middeninkomensgroep: middenhuur en betaalbare koop

De provincie wil ook zorgdragen voor voldoende betaalbare woningen voor de middeninkomensgroep. Op de woningmarkt behoeven middeninkomens als doelgroep extra aandacht. Deze doelgroep heeft een te hoog inkomen voor de sociale huursector en is aangewezen op de geliberaliseerde huursector en betaalbare koopvoorraad. Woningen van dit type kunnen ook de doorstroming bevorderen waarmee een deel van het sociale segment vrijkomt.

Betaalbare woningbouw heeft te maken met de betaalmogelijkheden van het huishouden. De provincie hanteert een definitie van middeninkomens die ligt tussen de toewijzingsnorm voor woningcorporaties in de sociale huursector en anderhalf keer modaal.

Het Rijk heeft aangegeven dat vanaf 2025 2/3 betaalbare woningbouw (huur en koop) in het regionale woningbouwprogramma moet zijn opgenomen. Betaalbare huurwoningen zijn woningen met een huur tot aan 1000 euro per maand (prijspeil 2022); betaalbare koopwoningen zijn woningen tot 355.000 euro. In de samenwerkingsafspraken woningbouw Rijk-provincie is afgesproken om de maximale NHG-grens van 2022 te hanteren als maximumgrens voor betaalbare koopwoningen en deze de komende jaren niet te indexeren.

De grens van betaalbare huur (middenhuur) wordt momenteel door het Rijk onderzocht op basis van actuele ontwikkelingen in zogenaamde botsproeven in het kader van huurprijsbescherming en dit voorjaar indien nodig herijkt.

Voor de provincie geldt dat zij ook wil monitoren wat de voorraadontwikkeling doet voor de (lagere) provinciale definitie van betaalbare koop: de bovengrens voor betaalbare koop betreft dat wat maximaal kan worden geleend met anderhalf keer modaal inkomen gebaseerd op de NIBUD-financieringslastennormen. De bovengrens voor sociale koop betreft dat wat maximaal kan worden geleend met een modaal inkomen volgens diezelfde NIBUD-financieringslastennormen. In de praktijk hanteert de provincie de maximale grens van € 250.000 voor sociale koop. De provincie wil dit monitoren om zicht te houden op de kansen op een koopwoning voor de doelgroep met een modaal inkomen.

3. Aandachtsgroepen

In het programma ‘Thuis voor iedereen’ geeft het Rijk de urgentie aan van goede huisvesting van aandachtsgroepen. Volgens definitie van het Rijk zijn dit: sociaal/medisch urgenten, uitstromers uit zorginstellingen, statushouders (vergunninghouders), arbeidsmigranten, dak- en thuislozen, woonwagenbewoners en studenten. De provincie onderschrijft deze urgentie. Een aantal van deze aandachtsgroepen hebben een zorgbehoefte. De provincie heeft echter geen rol in het sociaal domein. Daarom richt de provincie richt zich primair op de huisvestingsvraag van deze aandachtsgroepen in de vorm van voldoende betaalbare woningen of flexwoningen.

  • Arbeidsmigranten

Een specifieke aandachtsgroep zijn arbeidsmigranten.

Arbeidsmigranten/ internationale werknemers zijn belangrijk voor de Zuid-Hollandse economie. Er is een continue vraag vanuit het bedrijfsleven naar arbeidsmigranten in diverse sectoren: van de land- en tuinbouwsector, tot techniek, tot zorgsector. Om aan deze vraag te voldoen is goede tijdelijke huisvesting een steeds belangrijkere voorwaarde voor arbeidsmigranten om te kiezen voor een (tijdelijke) baan in Nederland. Het aanbod van tijdelijke huisvesting is echter, zowel kwantitatief als kwalitatief, nog steeds onvoldoende. Dit legt een onevenredige druk op de bestaande woningvoorraad met name in het goedkopere deel daarvan. Daarnaast wordt door verkamering van bestaande woonruimtes of door concentratie van huisvestingslocaties van arbeidsmigranten soms overlast door omwonenden ervaren. Ook sluiten de huidige woon- en werklocaties niet altijd goed op elkaar aan waardoor lange verkeersbewegingen noodzakelijk zijn en het wegennet onnodig belast wordt.

De termen arbeidsmigranten en internationale werknemers zijn deels uitwisselbaar. Onder internationale werknemers vallen echter vaak ook de zogenaamde ‘expats’ en om deze groep gaat het hier niet. Daarom is gekozen voor de preciezere term ‘arbeidsmigranten’. Het gaat daarbij om werknemers die hier in principe voor de korte en middellange termijn (tot maximaal drie jaar) komen werken in laaggeschoolde en/of laagbetaalde arbeid. “In principe” omdat zij, ook als zij langer blijven, vaak te maken hebben met onvoldoende doorstromingsmogelijkheden naar de reguliere woningmarkt, waardoor zij aangewezen zijn op dezelfde huisvesting als de kort- en middellang verblijvende arbeidsmigranten.

Beleid huisvesting arbeidsmigranten

Huisvesting van arbeidsmigranten (zowel tijdelijk als permanent) wordt beschouwd als een stedelijke functie die – in overeenstemming met de ladder voor duurzame verstedelijking – in beginsel binnen bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) moet worden gerealiseerd. Dat kan in de bestaande woningvoorraad, maar ook via transformatie van leegkomende andere panden of (tijdelijk) op nog niet ontwikkelde locaties voor bijvoorbeeld woningbouw of bedrijventerreinen.

Aan de (buiten)rand van BSD zijn er in beperkte mate ook mogelijkheden voor huisvesting van arbeidsmigranten indien binnen BSD geen ruimte beschikbaar is. Daarbij moet worden voldaan aan het ruimtelijke kwaliteitsbeleid waarin mogelijkheden zijn voor inpassen, aanpassen en transformeren van locaties op perceelniveau.

Indien de ruimtelijke kwaliteitscriteria onevenredig belemmerend werken, kan in overleg met de provincie gekeken worden of afwijking voor maatwerk op grond van de Omgevingsverordening mogelijk is.

Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, is de zogenoemde ‘kruimelregeling’ uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing op sommige ontwikkelingen met betrekking tot de huisvesting van arbeidsmigranten. In de Omgevingsverordening Zuid-Holland is aangegeven voor welke situaties toetsing aan de verordening aan de orde is.

Daarnaast is, onder voorwaarden, short- en midstay huisvesting ten behoeve van arbeidsmigranten mogelijk in de greenports (glastuinbouw, bollenteelt en boom- en sierteelt). Hierdoor kunnen arbeidsmigranten dichter in de buurt van het werk worden gehuisvest. Hergebruik of transformatie van kassen naar andere functies dan teelt is niet mogelijk. Dit geldt eveneens voor de als categorie 1 gekwalificeerde bedrijfsbebouwing ten behoeve van de herstructureringsopgave in het op 11 oktober 2016 door de gemeente en de provincie vastgestelde Werkboek Westland.

Voor nieuwbouw kan ook gedacht worden aan (tijdelijke) huisvesting op bouwlocaties die nog niet. geheel zijn ontwikkeld. Huisvesting van arbeidsmigranten op bedrijventerreinen is toegestaan op percelen die incourant zijn voor bedrijven of bij meervoudig ruimtegebruik (te denken valt aan huisvesting boven op een loods of verzamelgebouw), mits de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven niet onevenredig wordt beperkt en een goed woon- en leefklimaat kan worden geboden (nabijheid voorzieningen, zichtbaarheid, sociale veiligheid).

Bij een piekbehoefte kan tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten voor maximaal drie maanden worden gerealiseerd bij het bedrijf dat de arbeidskrachten gedurende deze piekperiode nodig heeft. Daarna moet de bebouwing weer worden verwijderd en de huisvesting beëindigd. Wel is het van belang dat de huisvesting geen belemmering vormt voor de (agrarische) bedrijfsvoering in de omgeving.

Hergebruik van bestaande of leegstaande gebouwen buiten BSD is in beginsel mogelijk. Hierbij is de nabijheid van voorzieningen wel gewenst. Ruimtelijke kwaliteitseisen zijn van toepassing. Gebruik van recreatiecomplexen voor de al dan niet tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten en eventuele andere groepen die tijdelijke huisvesting zoeken, is ongewenst indien dit de hoofdfunctie van het complex (toeristisch-recreatief gebruik) in de weg zit.

Om de omstandigheden waarin arbeidsmigranten wonen te verbeteren zijn de volgende zaken van belang. Allereerst is een goed woon- en leefklimaat voor arbeidsmigranten van belang. Huisvesting voor arbeidsmigranten dient dan ook minimaal te voldoen aan de normen van de Stichting Normering Flexwonen (SNF). Minimaal, omdat de provincie graag ziet dat gemeenten en marktpartijen hogere kwaliteitsnormen stellen, zoals ook aanbevolen door het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten.

Organisaties die de huisvesting van arbeidsmigranten verzorgen kunnen een certificaat van de SNF behalen als zij laten zien dat zij aan de kwaliteitsnormen van SNF voldoen. Het certificaat kan worden ingetrokken indien er op grond van de controle niet wordt voldaan aan de SNF-normen. Het intrekken van het certificaat door SNF betekent echter niet per se dat de locatie vanuit dit Omgevingsbeleid ongeschikt is.

Verder is het van belang dat een zelfstandig wooncontract wordt geboden, los van het arbeidscontract. Met de Wet Goed Verhuurderschap kan de gemeente een verhuurdervergunning instellen waarin onder meer voorwaarden zoals een zelfstandig wooncontract kunnen worden gesteld.

Bij de komst of uitbreiding van nieuwe bedrijvigheid bestaat er een verplichting om bij initiatieven die leiden tot een aanzienlijke toename van de huisvestingsbehoefte, onderzoek te doen naar het effect op de huisvesting en tevens aan te geven hoe in de extra behoefte wordt voorzien.

4. Ouderen

Tot de doelgroep ouderen behoort iedereen vanaf 65 jaar. De huisvestings- en zorgvraag binnen deze doelgroep is sterk afhankelijk van de persoonlijke situatie. Het aantal ouderen neemt de komende jaren toe. Tegelijkertijd neemt ook de levensverwachting toe, waardoor sprake is van een dubbele vergrijzing. In 2020 was in Nederland 1 op de 21 mensen 80-plus en in 2040 is dit 1 op 12. Dit leidt tot een toename van de ondersteunings- en zorgvraag. Voldoende woningen die voorzien in de ondersteunings- en zorgvraag van ouderen is van belang om zo te zorgen voor doorstroming op de woningmarkt. Bij een goede doorstroming komen er betaalbare woningen op de woningmarkt voor starters en gezinnen.

In juli 2022 heeft het Rijk het Programma Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen gepubliceerd. Hierin staat het perspectief om een brede maatschappelijke omslag te maken in deorganisatie van ondersteuning en zorg en wonen voor ouderen. Daarin is onder andere aangegeven om landelijk voor 2030 250.000 woningen te realiseren die geschikt zijn voor ouderen, onderverdeeld in 170.000 nultredenwoningen en 80.000 geclusterde ouderenwoningen. Het Rijk heeft aangegeven in het najaar 2022 met een uitwerking van het eerdere genoemde programma te komen. Indien na de inspraakprocedure van deze herziening in 2023 meer duidelijk is over de het programma voor ouderenwoningen zal dat in de definitieve herziening worden opgenomen.

Instrumenten

Onder het huidige recht geven (samenwerkende) gemeenten veelal uitvoering aan het provinciaal woonbeleid (opgenomen in deze omgevingsvisie) door het opstellen van regionale woonvisies en het jaarlijks actualiseren van de regionale woningbouwprogramma’s in samenspraak met de provincie. In de regionale woonvisie geven de gemeenten de kaders weer voor het woonbeleid. Het regionale woningbouwprogramma is een overzicht van planvoornemens (hard en zacht), waarin (de optelsom van) verschillende woningbouwplannen en -projecten moet voldoen aan de gestelde doelstellingen. De omgevingsverordening vormt hierbij het juridisch sluitstuk, indien de doelstellingen niet vertaald kunnen worden in een regionaal woningbouwprogramma. Vanuit de Huisvestingswet kunnen gemeenten in het geval van schaarste een huisvestingsverordening vaststellen waarmee de lokale toewijzing van woningen kan worden geregeld. Veel gemeenten stellen in regionaal verband een huisvestingsverordening op. De provincie houdt toezicht of de gemeente voldoet aan de voorwaarden uit de Huisvestingswet. In de onderstaande tekst worden de verschillende instrumenten toegelicht.

- Regionale woonvisie

Gemeenten, regio en provincie stellen, zo mogelijk ook met woningcorporaties en huurdersorganisaties, periodiek een regionale woonvisie vast, waarin de gewenste kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkelrichting voor de bestaande en gewenste woningvoorraad binnen de regio wordt bepaald. Om in voldoende en passende woningen op de juiste plekken voor de verschillende doelgroepen te voorzien, wordt de regionale behoefteraming door de provincie vastgesteld. De regionale woonvisie vormt vervolgens het kader voor en de onderbouwing van het door de regio op te stellen en jaarlijks te actualiseren regionale woningbouwprogramma en de beoordeling daarvan door de provincie. Gemeenten in de regio brengen hun lokale woonvisies in lijn met de regionale woonvisie.

In het programma ‘Thuis voor iedereen’ heeft het Rijk aangegeven dat elke gemeente per 1 januari 2024 een woonzorgvisie moet hebben, waarbij de provincie een coördinerende rol heeft. Gemeenten zijn verplicht om lokaal en in regionaal verband een woonzorgvisie op te stellen voor alle aandachtsgroepen en ouderen die aansluit bij het regionale woningbouwprogramma. Daarom adviseren wij gemeenten wanneer een traject gestart wordt voor nieuwe gemeentelijk of regionale woonvisie de elementen vanuit de woonzorgvisie meteen mee te nemen en een integrale woonzorgvisie op te stellen. Indien nodig kan de provincie ondersteuning bieden bij het opstellen van een integrale woonzorgvisie. Waar in de tekst van het omgevingsbeleid wordt gesproken over een regionale woonvisie wordt een integrale regionale woonzorgvisie bedoeld.

Regionale afspraken met betrekking tot de evenwichtig spreiding van sociale woningbouw worden beschouwd als een uitwerking van de regionale woonvisie, mits die afspraken de instemming hebben van of zijn vastgesteld door Gedeputeerde Staten.

Regionale woonvisies moeten actueel zijn. Zowel de gemeenten als de provincie kunnen het initiatief nemen tot actualisatie van een regionale woonvisie. De regionale woonvisie bevat in ieder geval de volgende onderwerpen:

1. Voorraadontwikkeling en planrealisatie

De voorraadontwikkeling binnen het regionale woningbouwprogramma dient te passen binnen het door GS vastgestelde woningbehoefteraming per regio. Voor het akkoord van GS op de plannen uit het gezamenlijk vastgestelde regionaal woningbouwprogramma vormt Planregistratie wonen het middel om dat aan te geven.

De regio geeft een minimumpercentage aan dat ze van de planvoorraad in de planperiode van het regionaal woningbouwprogramma wil en kan realiseren op basis van uitgangspunt dat programmeren is toegestaan tot 130% en realisatie tot 100% van de provinciale behoefteraming. Dit minimumpercentage is een criterium voor realisatie en biedt de mogelijkheid om het gesprek met de provincie aan te gaan over mogelijke versnellingsmogelijkheden en knelpunten.

2. Voorraadontwikkeling voor specifieke inkomensgroepen

a) Voorraadontwikkeling sociale huur

Voor de invulling van deze doelstelling sluit de provincie aan bij doelstellingen van het Rijk:

  • tenminste 30% sociale huur in de voorraad per gemeente;
  • vanaf 2025 moet het regionale woningbouwprogramma voor 2/3 uit betaalbare woningbouw bestaan, waarvan de helft van de nieuwbouwwoningen (sociale huur/middenhuur) opgenomen wordt in de portefeuille van woningcorporaties (= 1/3 van het totale regionale woningbouwprogramma).

De gemeenten geven in de regionale woonvisie aan hoe zij zich zullen inspannen om deze doelstellingen te halen.

b) Voorraadontwikkeling middenhuur en betaalbare koop

Voor de invulling van deze doelstelling sluit de provincie aan bij doelstelling van het Rijk.

Elk regionaal woningbouwprogramma moet vanaf 2025 voor 2/3 uit betaalbare woningbouw bestaan, waarvan de helft bestaat uit middenhuur en betaalbare koop (=1/3 van totale regionale woningbouwprogramma).

De gemeenten geven in de regionale woonvisie aan hoe zij zich zullen inspannen om deze doelstellingen te halen.

3. Voorraadontwikkeling voor specifieke doelgroepen

a. Voorraadontwikkeling woningen voor ouderen

In de regionale woonvisie is een concrete doelstelling opgenomen in percentage van de voorraadontwikkeling voor levensloopbestendige woningen, specifiek geschikt voor ouderen met bijzondere aandacht voor het aantal nultredenwoningen en geclusterde ouderenwoningen. Belangrijk om op deze doelstelling te kunnen sturen is vanwege het belang van doorstroming op de woningmarkt en de toenemende vergrijzing.

b. Huisvesting van aandachtsgroepen

Volgens de definitie van het Rijk zijn dit: sociaal/medisch urgenten, uitstromers uit zorginstellingen, statushouders (vergunninghouders), arbeidsmigranten, dak- en thuislozen, woonwagenbewoners en studenten. Aangegeven is wat de omvang van deze aandachtsgroepen is, wat hun zorg- en ondersteuningsbehoefte en hoe welke aandachtsgroepen gehuisvest gaan worden. Deze woonbehoefte wordt vertaald in de (regionale) woningbouwprogramma.

Op regionaal niveau vindt de afstemming over de woonopgave plaats. Omdat de grenzen van de woningmarkregio, zorgkantoren, maatschappelijke ondersteuningen/of arbeidsmarktregio niet altijd overeenkomen, vindt de afstemming plaats op het schaalniveau van de gemeenten die samenwerken aan de regionale woonvisie / het regionale woningbouwprogramma en zal pragmatisch moeten worden omgegaan met de afstemming van zorg, welzijn, ondersteuning en werk waarbij de woonopgave/behoefte wordt betrokken.

In het najaar 2022 zijn in Nederland verschillende koploperregio'’s aangewezen voor het opstellen van een integrale woonzorgvisie. In Zuid-Holland doet de regio Haaglanden mee als koploperregio voor het uitwerken van de woonzorgvisies. Indien na de inspraakprocedure van deze herziening in 2023 meer duidelijkheid is de rol over de provincie met betrekking tot de woonzorgvisies zal dat in de definitieve herziening worden opgenomen.

c. Voorraadontwikkeling Flexwonen

Een concrete doelstelling in percentage van de voorraadontwikkeling voor flexwoningen met daarbij als onderdeel een percentage voor nieuwe flexwoningen. Het gaat om:

  • de beschrijving in welke mate Flexwonen kan bijdragen aan de huisvesting van de verschillende doelgroepen (waaronder arbeidsmigranten);
  • de beschrijving hoe initiatieven van Flexwonen worden bevorderd;
  • de opsomming van welke Flexwonenprojecten er zijn en worden gerealiseerd;
  • de doorwerking in lokale woonvisies, prestatieafspraken met woningcorporaties, woningbouwprogrammering en projectovereenkomsten.

Tevens gaat de regionale woonvisie in op de volgende punten:

4. Ladder voor duurzame verstedelijking

Een beschrijving van hoe wordt omgegaan met het uitgangspunt van de Ladder voor duurzame verstedelijking en van het verstedelijkingsbeleid van de provincie om binnenstedelijk te bouwen en/of binnen de invloedsfeer van hoogwaardig openbaar vervoer. Voor zover locaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied of buiten de invloedsfeer van HOV nodig zijn, worden de ruimtelijke aspecten (waaronder de ontsluiting) van die locaties onderbouwd.

5. Beter benutten

Een weergave van de potenties om gebouwen en locaties zowel kwalitatief als kwantitatief beter en adequater te benutten door ingrijpende woningverbetering, sloop-nieuwbouw, herstructurering, flexwonen, verdichting en transformatie. Dit vanuit de wens om te komen tot betere benutting van de gebouwde omgeving.

6. Relatie van wonen met andere opgaven

Een onderbouwing van de keuzes en maatregelen voor de woonopgaven in relatie tot energietransitie, natuurinclusiviteit, klimaatadaptatie en -mitigatie, bodemdaling, circulariteit en gezonde leefomgeving.

- Regionaal woningbouwprogramma

Het regionale woningbouwprogramma wordt jaarlijks geactualiseerd door gemeenten en de provincie. Het provinciaal omgevingsbeleid en de regionale woonvisie vormen daarvoor het kader. In het regionale woningbouwprogramma wordt aangegeven welke plannen de komende periode van tien jaar worden uitgevoerd om de gewenste woningvoorraadtoename te realiseren. Het actualiseren van het regionale woningbouwprogramma gebeurt via het digitale systeem Planregistratie wonen en bevat een toelichting over de daarin opgenomen ontwikkelingen.

Een regionaal woningbouwprogramma bevat ten minste de volgende informatie:

  • Het aantal voorgenomen te realiseren woningen in relatie tot de gewenste woningvoorraadtoename. De provinciale woningbehoefteramingen zijn hierin leidend.
  • De beoogde woningdifferentiatie, in ieder geval naar eigendomsvorm, woningtype, prijsklasse en woonmilieu.
  • Een inzicht in de programmering van het aantal sociale huurwoningen.
  • Een inzicht in het aandeel middenhuur en betaalbare koop.
  • Een inzicht in de programmering van het aantal woningen dat door woningcorporaties in portefeuille wordt genomen (sociale huur / middenhuur).
  • De ligging van de locaties binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied, nabij HOV.• De beoogde te huisvesten doelgroepen.

Andere punten die van belang zijn bij het regionale woningbouwprogramma:

  • De provincie geeft waar nodig ruimte voor 30 procent overprogrammering in het woningbouwprogramma in verband met planuitval.
  • De provincie sluit aan bij de rijksladder voor duurzame verstedelijking. Dit maakt dat de transformatie van bestaand stads- en dorpsgebied, zoals kantoren, winkels en cultuurhistorische waardevolle gebouwen, binnen de invloedssfeer van Hoogwaardig Openbaar Vervoer vaak niet ladderplichtig zijn en met het oog op de woningbehoefte altijd kan worden gestart. Ook als deze transformatie nog niet in overeenstemming is met het regionale woningbouwprogramma. Bij de jaarlijkse actualisering van het regionale woningbouwprogramma moet vervolgens rekening worden gehouden met deze transformatieprojecten, ook als die daarvoor nog niet in overeenstemming waren met het regionale woningbouwprogramma.
  • Waar het gaat om het omzetten van de functies van gronden met niet-woongebouwen naar wonen binnen BSD en nabij HOV en deze omzetting cijfermatig niet past binnen het regionale woningbouwprogramma, gaat de provincie samen met de initiatiefnemende gemeente graag het gesprek aan met de regio om deze ontwikkeling in het regionale woningbouwprogramma op te nemen.
  • De provincie monitort het percentage sociale huur in de voorraad per gemeente en legt dit naast het percentage sociale huur in het woningbouwprogramma. De provincie kan gemeenten die nog niet voldoen aan de 30% sociale huurvoorraad vragen om een toelichting op eventuele benodigde maatregelen.
  • Naast de reguliere programmaruimte is er onder voorwaarden extra programmaruimte voor initiatieven met ‘Flexwoningen’. Dit met het doel om te bezien of het bieden van specifieke (programma)ruimte hiervoor ook daadwerkelijk gaat leiden tot extra ’Flexwoningen’.Deze voorwaarden zijn:
    • Het gaat om nieuwe woningen, te weten (on)zelfstandige woningen of ‘woonunits’, die voor de duur van minimaal vijf jaar tijdelijk (= voor bepaalde duur) verhuurd worden conform de wettelijke regels;
    • De gemeente heeft de afspraken met de eigenaar of exploitant over het voorgaande in een overeenkomst vastgelegd;
    • De woningen moeten binnen vijf jaar opgeleverd worden (vanwege de actuele spanning op de woningmarkt);
    • In de Huisvestingsverordening moet bij het opleveren van de allereerste Flexwoningen opgenomen zijn dat het bepaalde in artikel 11.a. en 11.b. van de huisvestingswet 2014 van toepassing is;
    • Voor de huisvesting van arbeidsmigranten in flexwoningen gelden kwaliteitseisen die zijn beschreven in de paragraaf Prioritaire doelgroepen, onderdeel arbeidsmigranten.

Om een totaalbeeld van de stand van zaken van het regionale woningbouwprogramma mogelijk te maken, dient het woningbouwprogramma jaarlijks te worden geactualiseerd. Regionaal onderzoek naar de mogelijkheden voor de ontwikkeling van de woningvoorraad kan deel uitmaken van de voorbereiding tot actualisatie van de regionale woonvisie. De actuele Woningbehoefteverkenning is voor de provincie uitgangspunt voor gesprek over de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte. De provincie wil samen met gemeenten en andere partijen op regionaal niveau voorzien in voldoende passende woningen voor verschillende doelgroepen. De plannen voor ‘Flexwoningen’ moeten in het regionale woningbouwprogramma opgenomen worden (inclusief markering als ‘Flexwoning’), waarbij in een aanvullende projectbeschrijving ingegaan wordt op de wijze waarop aan bovenstaande voorwaarden is of wordt voldaan. Door de markering ‘Flexwoning’ kan het aantal Flexwoningen dat voldoet aan de voorwaarden los worden gezien van de andere woningen in het woningbouwprogramma.

Het regionale woningbouwprogramma vormt ook de basis voor de periodieke actualisatie van lijst met de grote buitenstedelijke bouwlocaties (3 hectare-kaart).

Bij het ontbreken van een actuele regionaal woningbouwprogramma beoordeelt de provincie per plan of de behoefte voldoende is onderbouwd met toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking en het provinciale omgevingsbeleid. Wanneer er geen sprake is van een door de provincie (volledig) vastgestelde regionale woonvisie en/of vastgesteld regionaal woningbouwprogramma hebben Gedeputeerde Staten de mogelijkheid om zelf een woonvisie en/of een regionaal woningbouwprogramma vast te stellen.

De provincie zal het regionaal woningbouwprogramma beoordelen op het behalen van de volgende doelstellingen:

  • minimaal 2/3 betaalbare woningbouw (huur en koop) vanaf 2025 in het regionale woningbouwprogramma (nieuwbouw);
  • waarvan de helft in portefeuille van woningcorporaties, dus minimaal 1/3 in portefeuille van woningcorporaties vanaf 2025 in het regionale woningbouwprogramma (nieuwbouw);
  • streven naar minimaal 30% sociale huur in de totale woningvoorraad per gemeente.

Onderstaand is per doelstelling uitgewerkt wat de provincie van belang vindt bij deze beoordeling:

  • minimaal 2/3 betaalbare woningbouw (huur en koop) vanaf 2025 in het regionale woningbouwprogramma;

Elk regionaal woningbouwprogramma moet vanaf het jaar 2025 2/3 bestaan uit betaalbare woningen (huur en koop). Het gaat om het totaalpercentage van de hele regio. Bij de jaarlijkse vaststelling door GS van het regionale woningbouwprogramma wordt op regionaal niveau beoordeeld of de samenwerkende gemeenten binnen de regio dit percentage halen. Indien zij voldoen kan het regionale woningbouwprogramma worden vastgesteld.

Indien zij niet voldoen, dan gaat de provincie in overleg met de samenwerkende gemeenten. In dit gesprek wordt inzichtelijk gemaakt wat de mogelijkheden zijn om meer betaalbare woningbouw op te nemen in het regionale woningbouwprogramma en wat de stappen en fasering kunnen zijn om door te groeien naar 2/3 betaalbare woningbouw (huur en koop) vanaf 2025.

Indien overeenstemming wordt bereikt over hoe de doelstelling (op termijn) kan worden behaald, dan worden de afspraken vastgelegd en toegevoegd aan de regionale woonvisie en het regionale woningbouwprogramma. Dit regionaal woningbouwprogramma wordt eveneens lokaal vastgesteld en doorvertaald in de concrete planvorming.

Indien geen overeenstemming bereikt wordt tussen de provincie en de samenwerkende gemeenten, zal de provincie niet instemmen met het regionaal woningbouwprogramma of onderdelen daarvan. In dat geval gaat de provincie ervan uit dat elke stedelijke ontwikkeling voor wonen op zichzelf dan voorziet aan de doelstelling 2/3 betaalbare woningbouw (huur en koop) vanaf 2025 zoals opgenomen in de omgevingsverordening.

  • minimaal 1/3 in portefeuille van woningcorporaties vanaf 2025 in het regionale woningbouwprogramma

Elk regionaal woningbouwprogramma moet vanaf het jaar 2025 voor 1/3 bestaan uit woningen (sociale huur/middenhuur) die door woningcorporaties in portefeuille worden genomen. Het gaat om het totaalpercentage van de hele regio. Bij de jaarlijkse vaststelling door GS van het regionale woningbouwprogramma wordt op regionaal niveau een motivering verwacht of de samenwerkende gemeenten binnen de regio dit percentage halen.

Indien zij niet voldoen, dan gaat de provincie in overleg met de samenwerkende gemeenten. In dit gesprek wordt inzichtelijk gemaakt wat de mogelijkheden zijn om meer woningen sociale huur/middenhuur die door woningcorporaties in portefeuille worden genomen op te nemen in het regionale woningbouwprogramma en wat de stappen en fasering kunnen zijn om door te groeien naar 2/3 betaalbare woningbouw (huur en koop) vanaf 2025.

Indien overeenstemming wordt bereikt over hoe de doelstelling (op termijn) kan worden behaald, dan worden de afspraken vastgelegd en toegevoegd aan de regionale woonvisie en het regionale woningbouwprogramma. Dit regionaal woningbouwprogramma wordt eveneens lokaal vastgesteld en doorvertaald in de concrete planvorming. Deze flexibiliteit is opgenomen als tussenstap om in een reëel scenario toe te werken naar de doelstellingen. Dit is uitdrukkelijk geen permanente afwijking/ontheffing op de vastgestelde doelstellingen in de omgevingsvisie.

Indien geen overeenstemming bereikt wordt tussen de provincie en de samenwerkende gemeenten, zal de provincie niet instemmen met het regionaal woningbouwprogramma. In dat geval gaat de provincie ervan uit dat elke stedelijke ontwikkeling voor wonen op zichzelf dan voorziet aan de doelstelling van 30% sociale huur vanaf 2025 zoals opgenomen in de omgevingsverordening. Omdat in een omgevingsplan niet kan worden aangegeven welke partij de woningen bouwt of in portefeuille neemt is er voor gekozen deze doelstelling op deze manier in de omgevingsverordening op te nemen.

  • 30% sociale huur in de voorraad per gemeente

In elk regionaal woningbouwprogramma moet aangetoond zijn dat elke gemeente ten minste 30% sociale huurvoorraad heeft of gaat halen.

Van een gemeente die boven dit percentage zit wordt verwacht dat deze de huidige sociale voorraad op peil houdt. Gemeenten kunnen gemotiveerd een verzoek aan GS indienen om af te wijken van het in stand houden van het percentage sociale huurvoorraad (zoals dat op dat moment op meer dan 30% sociale voorraad is) indien dit bijdraagt om evenwichtige spreiding in de regio te bevorderen en deze voornemens regionaal zijn afgestemd. Via de doelstelling dat 1/3 van de nieuwbouw door woningcorporaties op regionaal niveau in portefeuille moet worden genomen blijft het percentage op minimaal 30%.

Van een gemeente die onder dit percentage van 30% zit wordt verwacht dat zij bij de indiening van het regionale woningbouwprogramma bij GS aangeeft welk ‘ingroeipercentage’ en welk tempo deze gemeente voor de periode van de duur van het regionaal woningbouwprogramma hanteert om in de richting van de 30% sociale huur in de voorraad te komen. Van gemeenten met een klein bouwprogramma en een laag percentage sociale huur kan niet verwacht worden dat zij meteen al toe groeien naar de 30%. De provincie verwacht van elke gemeente immers het maximale, niet het onhaalbare. Met ingroeipercentage wordt bedoeld: bijvoorbeeld de stap van 20% naar 22% in de periode van 5 jaar van het regionaal woningbouwprogramma en welk percentage sociale huur de gemeente dan per plan hanteert. Bij het indienen van het regionaal woningbouwprogramma gaat de provincie er dan ook van uit dat dit met de overige gemeenten in de regio besproken is en dat zij akkoord gaan met het ingroeipercentage en tempo van de desbetreffende gemeente (en woningcorporaties).

Bij de beoordeling van het regionale woningbouwprogramma kan GS de regionale koepel van actieve woningcorporaties (dan wel de actieve woningcorporatie(s) in een gemeente waar geen regionale koepel is) op basis van de slaagkans voor sociale huurwoningen in de betreffende regio/gemeente een advies vragen over het door de gemeente voorgestelde ingroeipercentage. Bij een negatief advies van de regionale koepel stellen GS het voorgestelde woningbouwprogramma van de betreffende gemeente niet vast totdat er overeenstemming is tussen provincie en gemeente over de te nemen maatregelen zoals beleidsaanpassingen, het ingroeipercentage of het beoogde tempo. Tot die tijd gaat de provincie ervan uit dat elke nieuwe stedelijke ontwikkeling voor wonen dan op zichzelf voldoet aan de doelstelling dat 30% sociale huur wordt gerealiseerd zoals dit is opgenomen in de omgevingsverordening.

De provincie heeft met een aantal gemeenten en regio’s bestuurlijke afspraken gemaakt over locatie, kwantiteit, kwaliteit en tempo van woningbouw. Dit neemt niet weg dat locaties waarvoor bestuurlijke afspraken met de provincie zijn gemaakt op het gebied van wonen moeten voldoen aan het provinciale omgevingsbeleid. Gewijzigde omstandigheden kunnen voor alle partijen aanleiding geven voor heroverweging. Een overzicht van deze afspraken is opgenomen in het omgevingsprogramma.

- Regionale realisatieagenda

Het Rijk heeft aan de provincie gevraagd om afspraken te maken met gemeenten in regionaal verband op basis van de doelstellingen uit de Nationale Bouw- en Woonagenda in de vorm van regionale woondeals. In Zuid-Holland worden de regionale woondeals uitgewerkt als regionale realisatieagenda's omdat de nadruk ligt op de realisatie van de regionale woningbouwprogramma's. In het najaar 2022 worden de regionale realisatieagenda's opgesteld met betrokkenheid van Rijk, provincie, gemeenten, waterschappen, woningcorporaties en marktpartijen. Besluitvorming door GS over de regionale woningbouwprogramma’s en regionale realisatieagenda’s gebeurt gelijktijdig.

- Huisvestingsverordening

In het wetsvoorstel (september 2022) tot wijziging van de Huisvestingswet wordt bepaald dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van de vaststelling of wijziging van een huisvestingsverordening advies vragen aan Gedeputeerde Staten van de provincie over de gevolgen voor de regionale woningmarkt, de woningbouwopgave en de toepassing van artikel 14 van de Huisvestingswet. Indien de gemeenteraad voornemens is een huisvestingsverordening vast te stellen vanuit het oogpunt van het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan woonruimte, onderbouwen burgemeester en wethouders in de woonvisie de maatregelen die zij nemen om deze schaarste tegen te gaan en de inzet van de gemeente op het gebied van de lokale en regionale woningbouwopgave. Wij vragen de gemeenten om dit ook in de lokale en regionale woonvisie toe te lichten.

De lokale en regionale woonvisie bevat dan tenminste het volgende:

  • Een definitie van het begrip schaarste aan woonruimten. Deze definitie dient aan te sluiten bij de bevindingen van het gebruik van de huisvestingsverordening en de monitor woonruimteverdeling.
  • Eén of meer indicatoren waarmee de schaarste wordt gemeten.
  • Een kwantitatief uitbreidingsprogramma om de voorraad goedkope woonruimten af te stemmen op de omvang van doelgroepen, gericht op een significante afname binnen een benoemde termijn (vier jaar) van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan goedkope woonruimte. De bevindingen van het gebruik van de huisvestingsverordening en de monitor woonruimteverdeling leveren informatie op voor dit uitbreidingsprogramma. Bij dit uitbreidingsprogramma wordt rekening gehouden met de specifieke woningbehoeften van bepaalde doelgroepen, bijvoorbeeld goed toegankelijke woningen voor senioren.

Het Rijk heeft het voornemen dat elke gemeente voor bepaalde aandachtsgroepen verplicht een urgentieverordening heeft, waarbij de provincie een coördinerende rol krijgt. Indien na de inspraakprocedure van deze herziening in 2023 meer duidelijk is over de voorgestelde wijziging in de Huisvestingswet en de rol van de verschillende overheidslagen duidelijk is zal dat in de definitieve herziening worden opgenomen.

- Toezichthouden

De provincie is toezichthouder op uitvoering van de gemeentelijke taken op basis van de Huisvestingswet 2014. Daarbij gaat het om toezicht op de wettelijke taak van gemeenten om vergunninghouders te huisvesten en om toezicht op de toepassing van de Huisvestingswet in het geval dat gemeenten een huisvestingsverordening vaststellen. In het omgevingsprogramma is dit nader toegelicht.

- Monitoring

Om de realisatie van onze gezamenlijke beleidsdoelstellingen te kunnen volgen, is inzicht nodig in de ontwikkeling van de bestaande en toekomstige woningvoorraad en de onderwerpen die daar verband mee houden. Provincie, gemeenten en regio zijn gebaat bij een actueel woningbouwprogramma en een woningvoorraad die voldoen aan de kwantitatieve en kwalitatieve vraag en passen bij de doelstellingen van de regionale en provinciale visies. Gemeenten registreren hun plannen in het provinciale digitale systeem Planregistratie Wonen. De provincie geeft met de Woonbarometer periodiek inzicht in de kwantitatieve en kwalitatieve ontwikkeling van de woningvoorraad. Daarnaast zet de provincie periodiek de stand van de veranderingen in de woningvoorraad en de verleende bouwvergunningen voor nieuw te bouwen woningen op de provinciewebsite Staat van Zuid-Holland. Waar de Woningbehoefteverkenning Zuid-Holland ook vooruitkijkt, kijkt de Woonbarometer vooral terug. Voor de monitoring gaat de provincie regelmatig in overleg met de regio's over welke informatie en indicatoren relevant zijn en wie hiertoe gegevens kan leveren. Monitoring kan dan eventueel gezamenlijk worden opgepakt. Monitoring wordt gebruikt voor de context en duiding ofwel voor het bijsturen van beleid.

Zonne-energie     

Beleidskeuze:

De provincie wil het gebruik van zonne-energie actief faciliteren en ondersteunen, omdat zonne-energie een groeiende bijdrage levert aan de productie van hernieuwbare energie. Voorop staat de voorkeur voor meervoudig ruimtegebruik, zoals het benutten van daken en overige geschikte functies. In een provincie waarin onbebouwde ruimte een schaars en waardevol goed is, is een terughoudende benadering van zonnevelden in die open ruimte op zijn plaats, in combinatie met een stimulerende benadering voor zonnepanelen en warmtecollectoren op dak.

Aanleiding:

Het aantal initiatieven voor het opwekken van duurzame energie door middel van zonne- energie blijft toenemen. Ook in de RES’en 1.0 (juli 2021) wordt een belangrijk deel van de geformuleerde ambitie van de regio’s voor de opwek van duurzame elektriciteit ingevuld met zonne-energie. Zonnevelden buiten bestaand stads- en dorpsgebied hebben invloed op de kwaliteit van het landschap en de ruimte voor voedselproductie. In de provincie Zuid-Holland is onbebouwde ruimte een schaars en waardevol goed. Zorgvuldig omgaan met deze schaarse ruimte is daarom uitgangspunt van beleid.

Motivering Provinciaal Belang:

De provincie werkt mee aan Europese en nationale energiedoelen om de CO2-uitstoot te verminderen en het energieverbruik te reduceren. Zonne-energie is een van de duurzame energiebronnen waar de provincie op inzet om dit doel te bereiken, naast onder andere windenergie en onze inzet op een duurzame warmtevoorziening. Daarnaast heeft de provincie een bovenregionale rol in het ruimtelijke domein en participeert zij in de Regionale Energie Strategieën (RES’ en). Vanuit deze rollen legt de provincie haar ruimtelijk beleid voor zonne-energie vast in de omgevingsvisie.

Toelichting:

Het beleid voor zonne-energie is gebaseerd op de volgende principes:

  1. Meervoudig ruimtegebruik. Benut bestaande en nieuwe bebouwing en overige functies die combinaties kunnen vormen met zonne-energie. (PV en warmtecollectoren)
  2. Bescherming van de schaarse open ruimte en landschapswaarden. Dit betekent dat de provincie terughoudend is met het toestaan van zonnevelden.
  3. Een goede ruimtelijke ordening, waarbij infrastructuur (energienetwerk) als leidend principe wordt gehanteerd. Wek energie op daar waar het gebruikt wordt (in of nabij de bebouwde omgeving) en waar aansluiting op het energienetwerk logisch is.
  4. Ruimtelijke kwaliteit, zorgvuldig omgaan met de bestaande functies en kwaliteiten van het gebied. Bij de locatiekeuze, omvang en inrichting van een zonneveld zijn de regels voor ruimtelijke kwaliteit uit de Omgevingsverordening altijd van toepassing.

Uitgaande van deze principes maakt de provincie de realisatie van zonne-energie ruimtelijk mogelijk, binnen het bestaande stads- en dorpsgebied en onder voorwaarden op een aantal voorkeurslocaties en functies daar buiten. (de provinciale uitwerking van de zonneladder)

1. Op daken en binnen bestaand stads- en dorpsgebied

Binnen bestaand stads- en dorpsgebied en daarbuiten ligt er een grote opgave om bestaande en nieuwe bebouwing (mogelijk in de toekomst ook kassen) te benutten voor de plaatsing van zonnepanelen en warmtecollectoren. De provincie streeft er naar dat bij bestaande en nieuwbouw (ook bedrijventerreinen) gemeenten en ontwikkelaars de daken/bebouwing benut voor zonne-energie. De provincie stimuleert en faciliteert dit actief en heeft hiervoor een aanvalsplan zon op dak.

In bestaand stads- en dorpsgebied zijn er naast de daken meer kansen voor meervoudig ruimtegebruik, zoals bijvoorbeeld parkeerterreinen, gebouwde sport- en recreatievoorzieningen (bermen van) wegen of tijdelijk gebruik van terreinen waar bestemmingen wel zijn vastgelegd in omgevingsplannen maar vooralsnog niet zijn gerealiseerd. Binnen het bestaand stads- en dorpsgebied ligt de verantwoordelijkheid voor de plaatsingsmogelijkheden van zonnepanelen bij de gemeenten, waarbij rekening wordt gehouden met de provinciale belangen zoals opgenomen in het omgevingsbeleid.

2. Locaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied - meervoudig ruimtegebruik

Zonnevelden buiten bestaand stads- en dorpsgebied zijn toegestaan als duidelijk is gemaakt dat de capaciteit voor het opwekken van duurzame energie op daken en in stedelijk gebied onvoldoende is en de gemeenten aangeven hoe zij het benutten van zon op dak voldoende stimuleren.

  • Agrarische bouwperceel. Zij hebben een bebouwingsbestemming. Het is derhalve logisch om naast benutting van daken ook ruimte te bieden voor zonnepanelen op het - nog voor bebouwing onbenutte deel van het bouwperceel. Installaties met zonnepanelen passen bij de agrarische bijgebouwen, stallen, schuren en kassen. Bij zonnevelden op het agrarische bouwperceel zal het gaan om relatief kleine velden (< 2,5 ha) waarbij de energie opgewekt wordt waar deze (deels) wordt gebruikt.
  • Locaties die vallen onder de bestemming verkeersinfrastructuur. Het betreft hier bermen en taluds van rijks- en provinciale wegen, spoorwegen en parkeerplaatsen. Zonnepanelen en infrastructuur sluiten door hun ‘technische’ uitstraling goed op elkaar aan, zeker bij geluidschermen, waarbij wel voldaan moet worden aan de regels voor verkeersveiligheid. In een stedelijke omgeving kan de plaatsing van zonnepanelen logisch zijn. Daar waar infrastructuur een open landschap doorsnijdt is een zorgvuldige afweging nodig. Op parkeerplaatsen kan een dak van zonnepanelen worden gerealiseerd, met aandacht voor en afhankelijk van het omliggende gebied. Een overkapping van een parkeerterrein moet wel passen binnen het landschap.
  • Slibdepots, waterbassins (bijvoorbeeld bij kassen), spaarbekkens, waterbergingsgebieden en (voormalige) stortplaatsen. Zij bieden kansen voor meervoudig ruimtegebruik in combinatie met (drijvende) zonnepanelen, afhankelijk van de omgeving en mits deze goed worden ingepast.

3. Overige locaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied

Als duidelijk is gemaakt dat met de hierboven genoemde locaties onvoldoende opwek kan worden gerealiseerd is in aanvulling op de locaties onder ‘1’ en ‘2’ het realiseren van zonnevelden in beperkte mate en onder voorwaarden mogelijk op de volgende locaties:

  • Locaties in glastuinbouwgebied. Realisering van een zonneveld is mogelijk, mits er sprake is van dubbel ruimtegebruik en aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied. Dit sluit aan bij de provinciale ambitie om de energiehuishouding in de glastuinbouwgebieden in grote mate verder te verduurzamen. Qua uitstraling sluiten zonnevelden goed aan bij glastuinbouw, maar er moet behoedzaam omgegaan worden met de groene ruimtes in de vaak dichtbebouwde kassengebieden.
  • Locaties waar een andere functie is bestemd (denk aan bedrijventerrein, haven, woningbouw),maar waar die bestemming om diverse redenen vooralsnog niet wordt gerealiseerd (pauzelandschap).
  • Locaties in combinatie met een windturbinepark. Windparken en zonnevelden hebben verschillende ruimtelijke effecten en grondgebruik. De windturbines staan vaak met minimale verharding in open landschappen. Op deze minimale verharding kan een dak met zonnepanelen worden toegevoegd. De minimale verharding mag niet vergroot worden ten behoeve van een grotere oppervlakte voor zonne-energie. De plaatsing en omvang van het zonneveld in relatie tot die van het (agrarisch) landschap is bepalend voor de aanvaardbaarheid van het zonneveld. Uitgangspunt is het zorgvuldig omgaan met de bestaande functies en kwaliteiten van het gebied. Een zonneveld in combinatie met een windpark betreft daarom altijd maatwerk.

Zoekgebieden zon RES1.0

In een aantal RES-regio’s zijn in de RES1.0 zoekgebieden voor zon opgenomen. De aard, omvang en mate van uitwerking van deze zoekgebieden verschilt per RES-regio. Ook verschilt de basis waarop tot de keuze van een zoekgebied is gekomen en ligt er nog niet altijd een integrale afweging met andere ruimtelijke opgaven aan het zoekgebied ten grondslag.

De komende periode geven de RES-regio’s uitvoering aan de RES1.0. In dit proces worden de zoekgebieden uit de RES1.0 verder uitgewerkt en afgewogen. De provincie blijft daarbij als partner in de RES betrokken.

In aanvulling op de provinciale uitwerking van de zonneladder kan het zijn dat in deze zoekgebieden, die door Provinciale Staten zijn vastgesteld, meer mogelijkheden komen voor zonnevelden. Randvoorwaarde is dan wel dat een integrale nadere verkenning en uitwerking van deze zoekgebieden is uitgevoerd waarbij onder andere opgaven rond de landbouw vanwege bijvoorbeeld bodemdaling, waterkwaliteit, stikstof en biodiversiteit, maar mogelijk ook andere ruimtelijke opgaven die spelen in het gebied, mee worden genomen.

In het omgevingsprogramma, maatregel ‘RES zoekgebieden zon en wind’, neemt de provincie haar inzet voor de uitwerking van de zoekgebieden op. Zonnevelden in deze zoekgebieden zijn pas daadwerkelijk aan de orde als de zoekgebieden verder zijn uitgewerkt en daar (boven)regionaal over is afgestemd met de betrokken RES partners.

Ruimtelijke kwaliteit, biodiversiteit, meekoppelkansen

Zonnevelden sluiten andere functies op dezelfde plaats nagenoeg uit. Ze hebben in beginsel een duidelijke invloed op de kwaliteit van het landschap en beperken de ruimte voor voedselproductie.

Afhankelijk van de identiteit en structuur van het landschap, de locatiekeuze, omvang en landschappelijke inpassing van het zonneveld ziet de provincie zonnevelden als een vorm van aanpassing dan wel transformatie van het landschap.

De provincie hecht in alle gevallen grote waarde aan meervoudig ruimtegebruik, een zorgvuldige locatiekeuze, vormgeving en inrichting van zonnevelden waarbij in ieder geval een bijdrage wordt geleverd aan het behouden, liefst versterken van de biodiversiteit ter plaatse, sprake is van een goede landschappelijke inpassing en de bodemkwaliteit niet nadelig wordt beïnvloed. Daarnaast wordt nadrukkelijk gezocht naar meekoppelkansen bijvoorbeeld op het gebied van recreatie, klimaatadaptatie en landbouwkundige opgaven. Uiteraard is het omgevingsbeleid en daarmee het ruimtelijke kwaliteitsbeleid en de daarin opgenomen regels voor de beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit van toepassing. Dit betekent dat zonnevelden binnen het natuurnetwerk Nederland, de graslanden in de Bollenstreek (beide gelegen in beschermingscategorie 1) en belangrijke weidevogelgebieden (beschermingscategorie 2) hiermee nagenoeg uitgesloten zijn.

Sloop en Circulair

Als een zonneveld op de vergunde plek niet meer gewenst of nodig is moet deze worden verwijderd. De technologische ontwikkelingen rond zonne-energie blijven doorgaan (steeds meer opbrengst per ha en steeds meer toepassingsmogelijkheden), Bovendien kan er over een aantal jaren een ander inzicht bestaan rond de gewenste mix aan CO2 vrij opgewekte elektriciteit.

De provincie zet in op een 100% circulaire economie in 2050. Dit geldt ook voor de energietransitie. Daarom zal de provincie desgevraagd het experimenteren met circulaire zonnepanelen binnen locaties, die ruimtelijk passen in het beleid, faciliteren. Zonnepanelen bevatten (schaarse) grondstoffen, we werken ernaartoe om deze materialen steeds beter terug te winnen en opnieuw in te zetten. Daarom wil de provincie inzetten op een toename van zonnepanelen die steeds meer circulair zijn en het zorgvuldige hergebruiken en terugwinnen van grondstoffen uit zonnepanelen stimuleren.

Energie infrastructuur

Efficiënt benutten van (geplande) netcapaciteit is onderdeel van het provinciale beleid en inzet. Bij nieuwe locaties en realisatie van projecten voor zonne-energie is het daarom van belang de inpassingsmogelijkheden op de (geplande) energie-infrastructuur mee te wegen (zie beleidskeuze energie-infrastructuur).

Zonthermie

Naar verwachting zal, met name in gebieden waar andere warmtebronnen niet voorhanden zijn of minder efficiënt of de netcapaciteit geen ruimte biedt voor de aansluiting van zon-PV, in de toekomst meer ingezet worden op het gebruik van warmte gewonnen met behulp van zonnepanelen. Niet alleen met daksystemen maar ook in de vorm van zonthermie/velden. Voor deze zonthermie velden gelden dezelfde ruimtelijke en beleidsmatige uitgangspunten als voor zon-PV velden. Wel zal bij de uitwerking van zonthermie velden nadrukkelijk aandacht besteed moeten worden aan de bijbehorende opslag van warmte. Zeker als die bovengronds is kan de ruimtelijke impact daarvan aanzienlijk zijn.

Handreiking ruimtelijke kwaliteit zonne-energie

Om handvaten te bieden voor het ontwikkelen van zonnevelden met een meerwaarde voor de omgeving heeft de provincie een Handreiking ‘ruimtelijke kwaliteit zonne-energie Zuid-Holland’ ontwikkeld. De handreiking is voor ontwikkelaars en gemeenten en bevat een toelichting op het beleid, een stappenplan, praktische informatie en voorbeelden voor het uitwerken van zonnevelden.

Een goed ontworpen en beheerd zonneveld kan bijdragen aan de verbetering van de biodiversiteit ter plaatse. Daartoe zal de provincie ook de handreiking ruimtelijke kwaliteit zonne-energie uitbreiden met voorbeelden en suggesties voor inrichting en beheer gericht op het bevorderen van de biodiversiteit.